Verslag van de extra vergadering van de Statencommissie Omgeving en Milieu, gehouden op 23 februari 2011 van 09.00 uur tot 14.55 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: de heer J.W. Veluwenkamp (PvdA, voorzitter), de heer B. P. A. Blom (fractie Blom), de heer L.A. Dieters (PvdA), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), de heer W. Haasken (VVD), mevrouw O.G. Hartman-Togtema (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (Partij voor de Dieren), de heer S.J. Krajenbrink (CDA), de heer J. Meesters (VVD), de heer H. Miedema (burgercommissielid GroenLinks), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), de heer W. van der Ploeg (GroenLinks), de heer R.D. Rijploeg (PvdA), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), de heer C. Swagerman (SP), de heer P.G. de Vey Mestdagh (D66) en de heer T.J. Zanen (Partij voor het Noorden). Niet aanwezig: de heer J.G. Abbes (CDA), de heer H.T. Hoiting (burgercommissielid Partij voor het Noorden), de heer F.A.M. Keurentjes (CDA), de heer E.J. Luitjens (VVD), de heer R. Sangers (SP), de heer R. Stevens (ChristenUnie) en de heer D. de Vries (burgercommissielid D66). Voorts aanwezig: de heer D.A. Hollenga (gedeputeerde), mevrouw D.N. BuikemaKentie (plaatsvervangend secretaris) en mevrouw M.J. Baartman (Verslagbureau Groningen). 1. Opening en mededelingen De voorzitter opent de vergadering en heet eenieder van harte welkom. Er zijn afmeldingen ontvangen van de heer Luitjens (VVD), de heer Abbes (CDA) en de heer Keurentjes (CDA). De heer Luitjens (VVD) wordt vervangen door de heer Haasken (VVD). De CDA-delegatie wordt vervangen door de heer Krajenbrink (CDA). De volgende 23 insprekers hebben zich gemeld: 1. Wethouder ’t Mannetje van de Gemeente Bellingwedde 2. De heer Groeneveld van Maatschap Groeneveld 3. De heer Erno van den Aker 4. De heer H. Wilting 5. De heer Erik de Waal namens Natuur en Milieufederatie Groningen 6. De heer L. Westerhuis 7. De heer A.C. In ’t Hout 8. De heer R. van Wijk 9. De heer Westeinde 10. De heer Bart Thybaut 11. De heer Nanne Sterrenborg
1
12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23.
De heer J. Samberg van de Gemeente Oldambt De heer Djimmer Dijkstra De heer Bos De heer IJpenberg De heer A. Prins De heer Hilbrand Sinnema Mevrouw Ten Have Vakgroep Varkenshouderij, LTO Noord De heer D. ten Have De heer De Boer De heer T. Franzen De heer Adolfs De heer Bastiaan de Winter
Er wordt een spreektijd gehanteerd van 3 minuten per inspreker, 5 minuten per fractie en 30 minuten voor het College. 2.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 18 februari 2011, nr. 2011-08405, RP, betreffende aanpassing van de Omgevingsverordening, motie Intensieve Veehouderij (nummer 5/2011) Hierbij wordt betrokken: - De brief van Gedeputeerde Staten van 1 februari 2011, nr. 2011-04587/5/A.13, RP, betreffende partiële herziening van de omgevingsverordening met betrekking tot intensieve veehouderij - De brief van Gedeputeerde Staten van 1 februari 2011, nr. 2011-04779/5/A.12, RP, betreffende toezeggingen aan Provinciale Staten Tevens wordt hierbij betrokken: - De brief van de gemeente Oldambt van 16 februari 2011 aan Provinciale Staten, omtrent de zienswijze op de ontwerp partiële herziening Omgevingsverordening provincie Groningen.
De voorzitter geeft allereerst het woord aan de insprekers. De heer ’t Mannetje (wethouder gemeente Bellingwedde): “Ik spreek in namens de drie gemeenten Vlagtwedde, Stadskanaal en Bellingwedde. Met grote verbazing hebben wij kennis genomen van het voorliggende voorstel. Het uitdiepen van de inhoudelijke zaak betreffende onze zienswijze laat ik achterwege, want daar heb ik de tijd nu niet voor gekregen. Van essentieel belang in de drie gemeenten is dat wij in een krimpregio leven waar recreatie, landbouw en wonen aan elkaar verbonden zijn. Daarbij hebben we gezonde landbouw nodig. Wij hebben vast moeten stellen dat er sprake is van afnemende subsidiestromen naar het gebied. Dat houdt in: minder geld naar de regio en meer marktwerking. Daarbij verliezen de ondernemers een zekerheid op een betrouwbare overheid die het hen mogelijk innovaties te kunnen doorvoeren, om hun investeringen met zekerheid naar de toekomst te kunnen blijven doen. Een ander element is het opstellen van bestemmingsplannen. Op deze manier gaan wij het vertrouwen verliezen in ons gebied. Wat is dan nog correct, waar worden we overruled en wat is feitelijk de realiteit waar we mee te maken krijgen? Als we terugkijken naar hetgeen er nu voorligt: in maart 1997 dreigde de roze invasie plaats te vinden. De drie gemeenten hebben dat destijds op een verantwoorde manier opgepakt. De ontwikkelingen die mogelijk waren zijn toegestaan en die niet mogelijk waren, niet. Er is rekening gehouden met de omgeving. Daarom bevreemdt het ons nu in het bijzonder, dat we dat nu niet meer zouden kunnen. Waar een provinciaal belang speelde, hebben keukentafelgesprekken plaatsgevonden. Alle belangen in het gebied werden op een verantwoorde manier afgewogen, om tot een goed eindbesluit te komen. De besluitvorming die nu voorligt, legt de sector, en hoofdzakelijk tweede takken in ons werkgebied, stil. Dat betekent verpaupering. De intensieve veehouderij, wat een neventak in ons werkgebied is, wordt nu alle mogelijkheden ontnomen. Of dit gebrek aan visie of emotie is, is de vraag. In ieder geval kopen wij geen brood van emotie en zeker niet de ondernemers die het aangaan. Dit gaat ten koste van ons gebied, dat bestaansrecht en ontwikkelingsmogelijkheden moet blijven kunnen houden. Er zijn uiteraard aanpassingen nodig op het vlak van dierenwelzijn. Het gaat om het zoeken naar een goede oplossing, waar we al jaren aan werken. Met onze drie gemeenten zijn wij daar al meer dan 13 jaar mee bezig. Wij willen de voortrekkers in het gebied behouden. Dat zijn de investeerders voor de toekomst en die moeten zekerheden hebben dat die gelegenheden bestaan. De collega’s van de drie gemeenten zijn in staat om een goed ruimtelijke ordeningsbeleid te voeren en vinden dat zij daarin vertrouwen verdienen.”
2
De heer Haasken (VVD) vraagt hoe het overleg met de gemeente over deze besluitvorming heeft plaatsgevonden. De heer ’t Mannetje (wethouder gemeente Bellingwedde) antwoordt dat hij portefeuillehouder Ruimtelijke Ordening is in Bellingwedde en dat er bij hem niemand is langs geweest en er geen overleg heeft plaatsgevonden. De heer Blom (fractie Blom) vraagt of de heer ’t Mannetje wil dat dit soort vraagstukken inzake de Ruimtelijke Ordening tot de verantwoordelijkheid behoort van de gemeente. De heer ’t Mannetje (wethouder gemeente Bellingwedde) antwoordt bevestigend. Zij hebben bewezen dat zij het kunnen en nodigen de heer Blom uit om in het gebied te komen kijken. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer ’t Mannetje kan aangeven om hoeveel bedrijven het gaat in de drie gemeenten. De heer ’t Mannetje (wethouder gemeente Bellingwedde) antwoordt dat het in Bellingwedde om 10 bedrijven gaat, waarvan er nu 8 op slot zitten. In Vlagtwedde zijn het er meer, maar het gaat om 40005000 hectare waar één bedrijf zich nog kan ontwikkelen. De heer Groeneveld (Maatschap Groeneveld): “Dank u wel, voorzitter. Ik doe het in mijn moederstaal, zodat u in ieder geval weet dat ik hier vandaan kom. Ik heb in Noordbroek met mijn vrouw, dochter en schoonzoon een akkerbouwbedrijf. Daarbij hebben wij een stal met zogenaamde vrije uitloopkippen. Die kippen mogen overdag naar buiten. Ik wil zo langzamerhand wel eens weten wat duurzaamheid is. We gebruiken onze eigen stront op ons eigen land. Ons koren voeren wij onze eigen kippen. We hebben onze kippen vrij buiten lopen. In 2009 hadden we wat problemen met onze kippen, want we hadden nogal wat uitval. Toen zijn we met een natuurlijke kruidendrank begonnen. Dat heeft tot een goed resultaat geleid en we zijn nu weer met dezelfde kruiden bezig. Het normale uitvalpercentage bij vrije uitloopkippen ligt bij kippen van 70 weken op 9% en wij zitten op een uitvalpercentage van 3%. Normaal nemen we met 72 weken afscheid van de kippen, maar we hebben nu besloten om deze kippen tot 90 weken te houden. Hebben we het nu over duurzaamheid of niet? In 2002 zijn we met het bedrijf begonnen en hebben we één keer een beetje antibiotica gebruikt. Sinds 2002 hebben we bij onze legkippen nooit weer antibiotica gebruikt. Wat verstaan jullie nou onder duurzaamheid? Wij zijn van plan om dit bedrijf op korte termijn aan onze kinderen over te dragen en dan willen we wel graag dat ze wat perspectief hebben. Ik wil het ook nog even over de kaart hebben. Ik vind dat daar toch wel vrij grove fouten in gemaakt zijn. Een aantal bedrijven staan er niet op. Mogen die bedrijven wel uitbreiden? Een aantal bedrijven worden verkeerd benoemd. Ten aanzien van ons bedrijf hebben wij de volgende opmerking. Vanaf Noordbroek loopt er een witte streep over de Sappemeersterweg naar onze locatie. Het gebied daaromheen is groen, maar onze locatie is wit ingekleurd. Is dit nou visie of is dit boertje pesten? Is de provincie bereid om de proceskosten die wij maken om het bestemmingsplan te wijzigen, zodat we ons bouwblok 50 meter de ene of andere kant op krijgen, te betalen? Dan wil ik ook nog pleiten voor de vrije uitloopsector in het bijzonder. Ik vind dat toch wel een bijzondere sector, want die komt steeds dichterbij de biologische. Provinciale Staten, heroverweeg uw beslissing en jaag de ondernemer en de gezinsbedrijven niet de provincie Groningen uit. Ik had graag nog iets gezegd over de cijfers van de biologische bedrijven ten opzichte van de vrije uitloopbedrijven, maar daar is nu geen tijd meer voor, dus als daar een vraag over gesteld zou kunnen worden, kan ik dat alsnog mooi even doen.”
De heer Krajenbrink (CDA) vraagt de heer Groeneveld hoe het College geantwoord heeft op de door hem ingediende zienswijze. De heer Groeneveld (Maatschap Groeneveld) heeft geen antwoord gekregen. De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer Groeneveld cijfers kan noemen uit de biologische sector. De heer Groeneveld (Maatschap Groeneveld) antwoordt dat zij normaalgesproken met 72 weken afscheid namen van de kippen. Nu gaan zij door naar 90 weken. In de biologische sector is dat tussen de 60 en 65 weken. Het uitvalpercentage bij de biologische kip ligt rond de 16%. Normaal ligt dat bij vrije uitloopbedrijven bij de 11%, maar het bedrijf van de heer Groeneveld komt op 3 tot 4 % uit.
3
De heer Blom (fractie Blom) vraagt of de heer Groeneveld een biologische boer kent die wél een goed gezinsinkomen kan genereren en zijn bedrijf als toekomstmogelijkheid zit voor zoon of opvolger. De heer Groeneveld (Maatschap Groenevel) denkt dat dat wel bestaat. Hij wil de biologische sector niet aanvallen, maar hij wil het verschil aangeven. De heer Erno van den Aker uit Oostwold, Oldambt: “Wij hebben vernomen dat er een wijzigingsvoorstel is ingediend van de omgevingsverordening ten aanzien van de intensieve veehouderij. We hebben een gezinsbedrijf met een varkenshouderij en akkerbouw. De varkenshouderij is een vleesvarkensstal en momenteel zijn we bezig met een stal voor het houden van biggen. Het is de bedoeling dit door te ontwikkelen naar een gesloten bedrijf. Duurzaamheidseisen worden daarbij in acht genomen. Basisvoorwaarde daarvoor is dat de bedrijfsomvang daarop toegesneden wordt. Wij hebben deze varkenshouderij gesticht op een bestaand akkerbouwbedrijf. Daar stond een mooie grote Hollandse boerderij op met mooi, groot, achterstallig onderhoud. Dat hebben we de laatste 10 jaar, inclusief aanleg van een slingertuin, weer in ere hersteld. Dit heeft heel veel geld en energie gekost en kan alleen maar met een renderende bedrijfsvoering. Groningen is een landbouwprovincie en daar horen alle bedrijfstakken bij. Met dit voorstel wordt ons bedrijf op slot gezet en daar we ons bedrijf niet door kunnen ontwikkelen, zal dit betekenen dat we ons bedrijf op termijn zullen moeten sluiten. Dit is een slechte ontwikkeling en sociaaleconomisch onverantwoord. Daarmee wordt de vitaliteit van het platteland op afstand gezet. We gaan er dan ook van uit dat dit voorstel niet aangenomen wordt en dat u daarmee de leefbaarheid van ons gebied serieus neemt.”
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt waarom het bedrijf van de heer Van den Aker in zijn gebied niet zou mogen uitbreiden. De heer Van den Aker kan dat niet verklaren. Qua richtlijnen zitten zij op de goede plek, maar zij vallen nu toevallig in het witte gebied op de kaart. De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer Van den Aker mogelijkheden ziet voor een tweede tak. De heer Van den Aker antwoordt ontkennend. De heer Wilting: “Mijn naam is Hans Wilting. Ik kom uit Stadskanaal, waar we een gemengd bedrijf hebben: akkerbouw met vleesvarkens. Met ongeloof en verbazing heb ik kennis genomen van uw beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij zoals opgenomen in het wijzigingsvoorstel van de omgevingsverordening Groningen. Sinds de begin jaren ’90 hebben wij in ons akkerbouwbedrijf een stal met 880 vleesvarkens. Ons bedrijf van 50 hectare was te klein om voor een inkomen te zorgen en varkens vormden een goede aanvulling. De mest van deze varkens is altijd op ons eigen bedrijf afgezet. De afgelopen 20 jaar kwam ruim de helft van ons besteedbaar inkomen uit de varkenshouderij. De stal is in prima staat, de buren hebben nooit klachten en wij hebben, doordat er geen schulden meer op de stal zitten, een goed bestaan. Echter, doordat de landelijke overheid enkele jaren geleden heeft besloten dat onze stal per 1 januari 2013 aan nieuwe, veel scherpere eisen ten aanzien van ammoniakuitstoot, geuroverlast en dierenwelzijn moet voldoen, staan wij voor grote aanpassingen. Afgelopen jaar hebben wij onze mogelijkheden onderzocht en de conclusie is dat wij aan alle wettelijke eisen van 2013 kunnen voldoen als wij de stal helemaal gaan verbouwen. De kosten per varken worden dan echter zo hoog dat er geen inkomen meer mogelijk is. Wij moeten dus of stoppen of uitbreiden met het aantal dieren, zodat de kosten per dier dalen. Wij hebben plannen om uit te breiden tot 3600 varkens. Ons bouwblok is groot genoeg en berekeningen laten zien dat wij ruimschoots aan alle wettelijke eisen kunnen voldoen en er ook nog een inkomen uit kunnen halen. Daarnaast is het zo dat de geuroverlast voor de buurt ongeveer 20% lager uitvalt dan bij onze huidige stal. Als wij dit op 1 januari klaar willen hebben, zullen wij eind dit jaar met de bouw moeten beginnen en nu vergunningen aan moeten vragen. Kortom: de tijd dringt. Wij kunnen voldoen aan alle eisen. De buurt gaat erop vooruit, de varkens krijgen betere huisvestiging en wij kunnen blijven bestaan. Uw beleidsvoornemen maakt dit echter onmogelijk. Ik vind het onbegrijpelijk dat u dit wilt. De veehouderij en overig Nederland is u bijzonder dankbaar. Immers, zij kunnen hun dieren blijven houden en er inkomen van genereren en wij blijven hun mest afnemen. Groningen als afvalput van overig Nederland. Stoppen met varkens betekent halvering van ons huidige inkomen en dus terugvallen op het veenkoloniale bouwplan. Door de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ziet ook deze toekomst er somber uit. Ik ben 50 jaar, heb drie studerende kinderen en twee kinderen die naar het voortgezet onderwijs gaan. Als gezin een dure periode waarin het inkomen eigenlijk zou moeten groeien. Stoppen met varkens betekent dat ik werk moet gaan zoeken. Ik vind dit wanbeleid. Dank u.”
4
De heer Swagerman (SP) vraagt of de heer Wilting in zijn bedrijf veel antibiotica gebruikt. De heer Wilting antwoordt dat zij antibiotica gebruiken als een varken bijvoorbeeld een ontstoken poot heeft. Een enkele keer krijgt een varken een longontsteking en ook dan wordt antibiotica toegediend. Dit is echter zeer diergericht. Alleen een ziek dier wordt behandeld. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer Wilting kan begrijpen wat voor uitstraling zijn bedrijf op de omgeving heeft. De heer Wilting begrijpt dat niet. Zij hebben al 20 jaar dieren. Ze wonen tegenover een zwembad, maar de mensen in het zwembad weten niet dat zij varkens houden. Er is geen sprake van overlast en de heer Wilting begrijpt niet waarom een provincie veel verdergaande eisen gaat stellen dan de landelijke overheid. De heer Haasken (VVD) vraagt of hij goed begrepen heeft dat de heer Wilting bereid is om te voldoen aan eisen op gebied van milieu en dierenwelzijn, maar dat dit hem binnen de nu op stapel staande regelgeving onmogelijk wordt gemaakt. De heer Wilting beaamt dat. De heer Blom (fractie Blom) vraagt hoe groot het aantal varkens voor een gemiddelde boer moet zijn om een gewoon gezinsinkomen mee te genereren. De heer Wilting antwoordt dat dit neerkomt op 3000 tot 4000 varkens. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of de heer Wilting al een procedure heeft gestart bij de gemeente voor zijn uitbreidingsplannen. De heer Wilting heeft ernaar geïnformeerd en de gemeente Stadskanaal is op zich bereid om mee te denken, maar geeft ook aan dat hun handen gebonden zijn en dat zij zich moeten houden aan het Provinciaal Omgevingsplan. Volgens het huidige bestemmingsplan van de gemeente Stadskanaal kan de heer Wilting zijn plannen gewoon uitvoeren. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of zijn uitbreidingsplannen van na 15 december 2010 zijn. De heer Wilting antwoordt dat de uitbreidingsplannen er al eerder lagen, maar dat die niet in procedure worden genomen, omdat er door de provincie een blokkade was opgeworpen bij de mogelijkheid om uit te breiden. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of de nieuwe wijziging voor hem dan geen verandering inhoudt. De heer Wilting antwoordt dat dat wel een verandering is, want afgelopen voorjaar is het onderscheid tussen intensieve bedrijven en neventakbedrijven vervallen, waarmee zij weer alle mogelijkheden hadden. Nu de nieuwe kaart in werking is getreden, zijn de mogelijkheden nog veel verder beperkt. De heer Dieters (PvdA) merkt op dat meer dieren, meer aanbod genereert. Is hij in het kader van vraag en aanbod niet bang dat de prijzen nog verder naar beneden gaan en dat hij dan nog verder uit moet breiden? De heer Wilting is daar niet bang voor. Er zijn 15 jaar geleden grenzen gesteld aan het aantal kippen en varkens in Nederland. De varkens die hij niet houdt, kan een veehouder in de rest van Nederland wel houden. Voor hemzelf maakt het niets uit, hij heeft wel of geen inkomen. De voorzitter merkt op dat als hij inkomen heeft, een ander het misschien niet heeft. De heer Wilting antwoordt dat dat mogelijk is.
5
De heer De Waal, sprekend namens de Natuur- en Milieufederatie Groningen: “Het maatschappelijk draagvlak voor de intensieve veehouderij is de laatste jaren fors gedaald en dat is niet verwonderlijk. Niet alleen zijn de grote varkens en pluimveeloodsen vaak erg storend aanwezig in het landschap, niet alleen blijven er ondanks alle milieumaatregelen klachten over stank, zorgen de bedrijven voor een flink mestoverschot en zetten veel mensen nog steeds grote vraagtekens bij het dierenwelzijn, bovendien zijn er de afgelopen jaren te vaak uitbraken geweest van veeziekten en blijkt de intensieve veehouderij nu ook een bedreiging voor onze eigen gezondheid. Ik hoef maar te wijzen op de Q-koorts en de ESBL-bacterie bij kippen die resistent blijkt tegen antibiotica. Dat allemaal omdat de intensieve veehouderijen willen voldoen aan de vraag naar spotgoedkoop vlees. Dit kan zo niet langer doorgaan. De intensieve veehouderij zal drastisch van koers moeten veranderen, dat zal ieder weldenkend mens met ons eens zijn. Willen wij het agrarisch bedrijf dan de nek omdraaien? Absoluut niet. Het prachtige Groninger landschap is gemaakt en wordt in stand gehouden door boeren. Voor het behoud van dat landschap is een gezond agrarisch bedrijfsleven dan ook van groot belang. Natuurlijk moet de agrarische sector de ruimte houden om mee te gaan met nieuwe ontwikkelingen, maar dan wel maatschappelijk verantwoord. Wij willen graag met LTO en de provincie meedenken over verduurzaming van de veehouderij met als doel een beter product, in alle opzichten, voor een betere prijs. Ondertussen moet de ongebreidelde groei van de huidige ongezonde intensieve veehouderij aan banden worden gelegd. U wilt toch niet mede verantwoordelijk zijn voor de problemen die deze bedrijven nog gaan veroorzaken? Het huidige voorstel voor de aanpassing van de Provinciale Omgevingsverordening vinden wij een stap in de goede richting en we roepen u dan ook op met dit voorstel in te stemmen.”
De heer Krajenbrink (CDA) vraagt hoe de heer De Waal in de provincie denkt te gaan werken aan een betere prijs voor varkens. De heer De Waal antwoordt dat er op dit moment voor een biologisch product een betere prijs wordt betaald dan voor producten uit de algemene veehouderij. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt hoe hij denkt dat de provincie Groningen een prijs kan gaan bepalen. De heer De Waal denkt niet dat men als provincie een prijs bepaalt, want dat is de markt van vraag en aanbod. Op die markt maken bepaalde producten een betere prijs dan andere. Biologische producten maken een betere prijs dan niet biologische producten. Er is een toenemende vraag naar producten waarvan de herkomst duidelijk schoner is. De consument vraagt daarnaar. Als men op die vraag weet in te spelen, kan men een betere prijs maken. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer De Waal van mening is dat de burger op dit moment goed geïnformeerd is en een realistisch beeld heeft binnen dat maatschappelijk debat. De heer De Waal denkt dat de burger telkens weer geconfronteerd wordt met de negatieve gevolgen van de huidige manier van werken. Dat is een manier van werken waarvan hij op de landbouwschool heeft geleerd dat dit niet moet. Er wordt door heel Europa heen vee getransporteerd, wat het besmettingsgevaar vergroot. In de jaren ’70 wist iedereen op de landbouwschool dat dat gevaarlijk was. Dus ja, de burger weet dat. De heer Haasken (VVD) vraagt welke alternatieven, naast biologische, de heer De Waal voor de sector heeft. De heer De Waal antwoordt dat de grote problemen op dit moment veroorzaakt worden door grote aantallen dieren die veel te dicht op elkaar leven. Om de veestapel gezond te houden en de risico’s te beperken, wordt er te vaak naar antibiotica gegrepen. De heer Haasken (VVD) bedoelt de alternatieven als tweede tak voor de agrarische bedrijven. De heer De Waal antwoordt dat er allerlei tweede takken zijn. Dat is in de agrarische sector wel bekend. Er zijn een heleboel boeren die zich meer op activiteiten als zorgboerderij, recreatie of anders richten. Dat begint zo langzamerhand een reële bron van inkomsten te worden voor een heleboel boerenbedrijven. Maar dat is in het geval het echt helemaal ophoudt. De heer De Waal denkt dat de veehouderij binnen bepaalde randvoorwaarden best door kan gaan, maar die randvoorwaarden zullen wel anders zijn dan nu.
6
De heer De Vey Mestdagh (D66) vraagt of de heer De Waal van mening is dat de overheid op dit moment voldoende mogelijkheden biedt om over te schakelen op biologisch veehouden. De heer De Waal denkt dat het probleem van de Provinciale Omgevingsverordening is dat het een ruimtelijke ordeningsinstrument is, waarmee een heleboel gestuurd kan worden, maar niet alles. Ruimtelijke ordening kan op een gegeven moment ook beperkend zijn voor omschakeling naar andere vormen van landbouw. Het is heel lastig te sturen. De heer De Waal denkt dat er in dialoog met de sector naar oplossingen gezocht moet worden. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of het een oplossing zou zijn om de maatschappelijke kosten die nu veroorzaakt worden door de intensieve veehouderij (zoals door dierziekten) te verwerken in de prijs van de producten. De heer De Waal antwoordt dat hij in de eerste plaats met de sector om tafel wil om te onderzoeken wat de randvoorwaarden zouden moeten zijn om tot verduurzaming van de hele sector te komen en om de maatschappelijke risico’s die de sector op dit moment met zich meebrengt, te beperken. De heer De Waal kan wel allerlei concrete oplossingen aandragen, maar of dat haalbaar is zal in onderling overleg met LTO en de provincie bekeken worden. De heer Westerhuis: “Geachte commissieleden, vandaag spreekt u over het voorgenomen beleid ten aanzien van beperkingen die u wilt opleggen voor de intensieve veehouderij. De zienswijze die ik naar u verstuurd heb, heeft enige toelichting nodig. Er wordt gezegd dat toerisme en intensieve veehouderij niet bij elkaar passen. Dit is niet gebleken. Tijdens het keukentafelgesprek dat er op 1 december 2008 bij mij in huis is gehouden met de beleidsambtenaren van provincie en gemeenten, gaven zij aan de locatie prachtig te vinden. Zij konden zich voorstellen dat er inkomen nodig was om dit allemaal te onderhouden. Maar, het is niet een kleine, maar een hele grote locatie. Het omvat 4 hectare erf, slingertuinen, monumentale laan, 300 jaar oud, lindebomen… Het moet wel onderhouden worden. Er moet inkomen zijn en ik heb nu eenmaal gekozen voor landbouw, wat niet alleen akkerbouw, maar ook intensieve veehouderij omvat. De ambtenaren hebben toen gezegd, en dat is ondersteund door de provincie die een landschapsarchitect heeft aangesteld, dat het bouwblok groter moest. Dat is gerealiseerd en ik heb er een derde stal bij gebouwd. Maar zij hebben direct gezegd: ‘Wilt u er geen vierde stal bij bouwen?’ Dat kwam vanuit de provincie. Ik dacht bij mezelf: Is dat nou nodig? Maar de provincie zei dat dit nodig was om alles in de toekomst te kunnen blijven onderhouden. Dus hebben wij direct ruimte gemaakt om een vierde stal te bouwen. Nu met het beleid om mijn bedrijf op slot te zetten, zetten jullie er gewoon een streep door. De afspraken die er gemaakt zijn, gooit u gewoon onder tafel en u zegt gewoon: ‘U redt zich maar met uw bedrijf.” Ik dacht niet dat het de bedoeling is om mijn monumentale erf en mijn monumentale bomen, die onderhoud vragen, zo in stand te houden. Ik denk dat dat een verkeerd beleid is. Dan wil ik verder gaan op het gebied van de nieuwe technieken op het gebied van verwarming, klimaatbeheersing en de drie stallen. Ik heb het nu toegepast en mijn ervaring is nu dat de geur en de ammoniakemissie verlaagd zijn. In de oude situatie zouden twee stallen meer uitstoten dan vier nieuwe stallen. Ik vraag me af wat de omgeving daar voor last van heeft. Ik denk helemaal niet. Ik hoor ook nagenoeg geen klachten. Natuurlijk, als je tegen intensieve veehouderij bent, heb je altijd klachten. Dat is logisch en dat neem ik die mensen niet kwalijk. Er wordt het een en ander gezegd over antibiotica. Met de nieuwe technieken gebruik ik nagenoeg geen antibiotica. Ik denk dat dat een beleid is waar we ons op moeten richten. Ik dank u voor de aandacht en ik hoop u uit te kunnen nodigen op mijn bedrijf, zodat u kunt zien hoe ik het doe.”
De heer Swagerman (SP) vraagt in welke vorm er druk op de heer Westerhuis is uitgeoefend om een vierde stal neer te zetten. De heer Westerhuis antwoordt dat die suggestie gedaan is bij het keukentafelgesprek op 1 december 2008. De landschapsarchitect heeft daar direct rekening mee gehouden met goedkeuring van de provincie. De heer Swagerman (SP) geeft aan dat het de vraag is in hoeverre hij dan geacht wordt zich daar aan te houden. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of zij goed heeft begrepen dat de heer Westerhuis zegt dat toerisme en recreatieve bezigheden goed gecombineerd zouden kunnen worden met de veehouderijsector.
7
De heer Westerhuis bevestigt dit. Mevrouw Hartman (VVD) vraagt wat voor dieren de heer Westerhuis heeft en hoe hij nagenoeg zonder antibiotica kan werken. De heer Westerhuis antwoordt dat dit lukt door een zeer goed stalklimaat te creëren. Hij heeft een vleeskuikenbedrijf. De heer In ’t Hout: “Ik woon in Veendam, parallel langs de N33 op een zeer mooie locatie waar eigenlijk alleen maar – dat heb ik in mijn zienswijze ook geschreven – boerderijen staan. Ik woon op 700 meter van de N33, die u wilt verdubbelen en aan de andere kant van de N33 ligt industrieterrein zonder bewoning. Ik kijk uit op een grote bult hout en een grote bult ijzer. Een overijverige ambtenaar, of wellicht de heer Moorlag – want er moet iemand zijn hier in de provincie die 100% tegen intensieve veehouderij is – heeft deze kaart ingetekend. Rondom mijn bedrijf heeft u een cirkel getekend zodat mijn bedrijf precies in het witte gebied valt, terwijl het 100 meter verderop groen is. Dan maakt u vervolgens 3 km groen, waar toch niet gebouwd mag worden. U suggereert dus iets wat niet kan en dat vind ik volksverlakkerij en daar heb ik heel veel moeite mee. Ik verwacht van de Statenleden dat zij zijn gekozen en dat de kiezer heeft gedacht dat zij er mensen met gezond verstand neerzetten, die goede afwegingen maken en die goed belangen af kunnen wegen. Dat mis ik in dit hele plan. Mijn bedrijf biedt direct werkgelegenheid aan 10 mensen. Ik doe mee met het nieuwe beleid om de varkens diervriendelijker te houden. Wij hebben onze varkens vanaf 1 januari 2011 op 1 vierkante meter. Wij geven de dieren dagelijks stro. De consequentie was dat ik minder dieren kan houden. Wil ik een slag maken, dan moet ik ook voor 2013 nog wat milieuaanpassingen doen. Dan moet er nog een klein beetje ruimte bij. Die ruimte ontneemt u mij. Waar kiest u nou voor? Dat ik volgend jaar tegen Albert Heijn zeg: ‘Het was leuk en aardig, maar ik lever nu te veel in en moet terug naar de oude situatie.’ Varkens die nu op 1 vierkante meter liggen, dwingt u straks heel doelbewust terug naar 0,7 vierkante meter. Mensen, verdiep u eens in de sector. Dan weet u misschien waar u over praat. Dan kunt u terecht belangen afwegen en anders is het allemaal onkunde en onbenul en maakt u zichzelf als politiek volledig onmogelijk.”
De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of hij goed verstaan heeft dat zijn beschuldiging is dat enerzijds uitbreiding niet mogelijk wordt gemaakt, maar dat inbreiding wordt gestimuleerd. De heer In ’t Hout antwoordt dat uitbreiding volledig onmogelijk wordt gemaakt, doordat bedrijven doelbewust met witte cirkels zijn omgeven. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of inbreiding, dus intensiever veehouderij voeren, met deze maatregel wordt gestimuleerd. De heer In ’t Hout bevestigt dat hij dan weer terug moet naar 0,7 vierkante meter. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer In ’t Hout in een wit gebied zit. De heer In ’t Hout bevestigt dat. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt of toerisme, recreatie en wonen volgens de heer In ’t Hout de belangrijkste kwaliteiten zijn in zijn gebied en of hij kan begrijpen waarom hij in een wit gebied zit met zijn bedrijf. De heer In ’t Hout antwoordt dat de N33 helemaal in een buitengebied en aan een industrieterrein ligt. De gemeente Veendam heeft het gebied aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Tegenover de heer In ’t Hout zit de waterzuivering van Veendam. Alleen daar worden al 1000 vrachtwagens op jaarbasis weggehaald. De voorzitter resumeert dat hij niet in een toeristisch gebied zit. De heer In ’t Hout beaamt dat.
8
De heer Blom (fractie Blom) vraagt of de heer In ’t Hout kan aanvaarden dat er in de maatschappij zo veel tegenstanders van intensieve veehouderij zijn dat er hier in dit democratische gremium meerdere volksvertegenwoordigers aanwezig zijn die alleen daarom al gekozen zijn. De heer In ’t Hout antwoordt dat 1% van de mensen voor intensieve veehouderij is, 99% is misschien wel tegen, maar 98% van die 99% maakt het helemaal niks uit, zolang het hun buurman niet is. De heer Van Wijk: “Goedemorgen, commissie. Ik mis een aantal dingen. We hebben het recht in Nederland. Het aantal varkens en kippen blijft gelijk, maar het moet beter verdeeld worden. We gaan nu mest vanuit Limburg naar het noorden toebrengen met vrachtwagens die alle mooie wegen hier kapot rijden. Daar zie ik het nut niet zo van in. De plaatselijke ondernemers met goede bedrijven kunnen die rol net zo goed invullen. U bent bang dat alles groeit naar ‘mega’. Dan missen we toch een aantal dingen. De meeste bedrijven hebben een bouwblok van 1 hectare. Daar kunnen we geen megastallen op bouwen, want we beperken ons tot de bouwblokken. Bleker gaf gisteren nog aan in de vergadering dat gezinsbedrijven de toekomst moeten krijgen. Daar mis ik hier alle draagvlak voor, want het lijkt erop dat jullie het liefst alles weg willen hebben en daar heb ik heel veel moeite mee. Als je dan recreatie belangrijker gevonden vindt worden, voel je je bijna als crimineel behandeld als je dieren houdt. Dat vind ik een kwalijke zaak, want recreatie en dieren houden kan goed samengaan. Hoe lang kunnen we hier nog mee doorgaan? Antibioticagebruik is een probleem. We zijn er heel druk mee bezig om dat terug te dringen. In de meeste gevallen wordt er alleen maar diergericht antibiotica gebruikt. Ik heb zelf een zeugenbedrijf en gebruik alleen antibiotica als ik een ziek big heb en verder niet. Als de keuringsmedewerkers bij mij komen, zeggen ze: ‘Is dit alles wat u in huis heeft?’, waarop ik antwoord: ‘Waarom moet ik meer in huis hebben als ik het niet nodig heb?’. Dat is bij heel veel mensen zo. Waar de verhalen allemaal vandaan komen, weet ik niet, gezien de verhalen uit de sector zelf over hoe het wel in elkaar steekt. De volksgezondheid zou zo veel schade lijden van de intensieve veehouderij. Er is inmiddels een rapport opgesteld door Wageningen en er is een tussenrapport uitgekomen, waarin staat dat je, als je aan de rand van Utrecht woont, dezelfde gezondheidsklachten of geen klachten hebt als wanneer je rondom een intensieve veehouderij woont. Ik wil jullie vragen deze heksenjacht op de veehouderij te stoppen en elkaar in elkaars waarde te laten.”
De heer Dieters (PvdA) vraagt of er niet ook veel wetenschappers zijn, ook in Wageningen, die heel duidelijk andere signalen laten horen. De heer Van Wijk antwoordt dat hij, als hij ziet wat hijzelf gebruikt, wat de sector gebruikt en wat de inspecteur zegt, alleen maar kan constateren dat het antibioticagebruik meevalt. De heer van ‘t Westeinde: “Wij hebben een gezinsbedrijf met akkerbouw. Daarnaast hebben wij sinds 2007 een locatie gekocht met twee varkensstallen. Die stallen verhuren we, want het houden van varkens vereist een expertise die ik helaas niet heb. Ik ben voorstander van de varkenshouderij. In Dalfsen zitten ontzettend veel varkensstallen maar ook ontzettend veel recreatie en niemand praat daar over. Ik wil mijn bezwaar uiten naar aanleiding van het plan IV intensieve veehouderij. Dat gaat in mijn geval om een bedrijf in Beerta. Het betreft het niet mogen uitbreiden van de varkensstallen aldaar. Ik heb dit bedrijf van de provincie Groningen gekocht in maart 2007 en ik heb een zeer hoog extra aankoopbedrag moeten betalen voor het erf om het feit dat deze locatie geschikt was voor uitbreiding in de intensieve veehouderij. Als dit plan aangenomen wordt, is die extra investering ineens waardeloos en heeft de provincie mij een product geleverd dat niet voldoet aan de verkoopspecificaties. Dit zou voor ons om tonnen waardeverlies gaan en dan is het niet doorgroeien nog niet eens meegenomen. Als je bedrijf op slot staat zijn de eisen die gesteld worden voor welzijn en milieu niet terug te verdienen. Als ik als burger een product verkoop dat ik door mijn handelen in waarde doe verliezen, wordt ik daarop aangesproken. Het kan niet zo zijn dat de provincie ermee weg komt een wet te maken waarmee de provincie duur verkochte bedrijven minder waard maakt of hier de dure bestemming van afneemt zonder dit te compenseren. Straks is de volgende stap om onze bedrijven af te pakken en deze te verdelen onder partijvriendjes.”
De heer Haasken vraagt of de heer Westeinde een bedrijf gekocht heeft van de provincie met de bestemming ‘intensieve veehouderij’ waar hij extra voor betaald heeft, terwijl die bestemming nu waardeloos is geworden. De heer Van ‘t Westeinde bevestigt dat.
9
De heer Thybaut: “Voorzitter, geachte leden van de Statencommisie, ik wil het volgende onder uw aandacht brengen. Naar mijn idee is het beleid dat u voorstaat in strijd met de Reconstructiewet, die, zoals u weet, in Nederland bedoeld is om ruimte te scheppen in Noord- en West-Nederland, voor knelgevallen uit het zuiden en oosten van Nederland. Dit is landelijk beleid. Het kan toch niet zo zijn dat een provincie zich hieraan onttrekt. Het is al gezegd: varkens en pluimveerechten bestaan niet in Nederland, die mogen niet van niet-concentratiegebieden naar concentratiegebieden. Ze mogen wel van concentratiegebieden naar niet-concentratiegebieden. Waarop is het argument van de kilometerzone, die als fundering voor de gebiedenkaart heeft gediend, gebaseerd? Volgens mij moet dit onderzoek nog plaatsvinden en wordt iedereen hier iets voorgespiegeld wat nog niet bewezen is. Groningen heeft ongeveer 300 intensieve veehouderijbedrijven. Stel dat deze bedrijven gemiddeld 5000 vierkante meter staloppervlak hebben. Dat hebben ze overigens nog lang niet. Voor de goede orde, voor de mensen die niet uit de landbouw komen: dit is ongeveer een halve hectare. Dat maal 300 bedrijven is 150 hectare. Het Eemshavengebied is vele malen groter. Gaat dit ook op slot? Hoe staat 99% van de bevolking volgens de heer Blom tegenover een groter Eemshavengebied. Alle woonkernen in de provincie, de stad Groningen: hoe veel ruimte heeft die niet? Daar wordt toch ook ruimte voor gecreëerd? De agrobusiness zal zich terugtrekken uit de provincie Groningen. Vertegenwoordigers komen minder vaak naar het noorden, Groningen wordt minder aantrekkelijk, ook voor toeleveringsbedrijven, voor afnemers, kennis onder de veehouders zal terugnemen. Dit heeft allemaal gevolgen voor het Groninger landschap. Bedrijven komen leeg en te koop te staan. Wat komt er in deze boerderijen? We zien het nu al op het Groninger platteland. Woonboerderijen vervallen tot ruïnes. Wie koopt ze op? Het zou maar zo kunnen zijn dat de criminelen uit Amsterdam deze kant opkomen. Wiet is per slot van rekening heel aantrekkelijk in Nederland. Al deze zaken gaan ook over werkgelegenheid. Dat moet u toch ook aan het hart gaan. Werk en de werkeloosheid is al zo hoog in Groningen, juist de partijen die de werkelijkheid zo hoog in het vaandel hebben, breken het weinige dat er al is, steeds verder af. Dank u wel.”
De heer Dieters (PvdA) vraagt of de heer Thybaut hier geen spookbeeld oproept versus de creativiteit van de sector om een oplossing te vinden. De heer Thybaut denkt niet dat hij een spookbeeld oproept. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer Thybaut kort kan omschrijven wat zijn toekomstperspectief is als deze plannen worden vastgelegd. De heer Thybaut antwoordt dat zij een bedrijf hebben met 30.000 scharrelkippen en akkerbouw en het nog wel uitzingen. Echter, opvolging wordt moeilijk, voor kinderen of een overname. De heer Swagerman (SP) vraagt hoe de heer Thybaut aankijkt tegen het afwegen van landelijk beleid van negatieve dingen die men om wil zetten in positieve dingen. Vindt hij dat men in z’n algemeenheid maar gewoon door moet gaan? De heer Thybaut besluit die vraag niet te beantwoorden. De heer Sterenborg spreekt in namens eigen bedrijf en namens de Agrarische Natuurvereniging in Oost-Groningen: “Ik voer het woord namens ons eigen bedrijf, maar ook namens de ANOG (Agrarische Natuurvereniging Oost-Groningen). Ik run samen met mijn vrouw en zwager een familiebedrijf in Onstwedde en dat doen we nu al 509 jaar, van vader op zoon en in harmonie met onze omgeving. We hebben een gemengd bedrijf met akkerbouw, pluimvee en duurzame energie. Wij zijn diep geraakt door het voornemen van de Staten om vele collega’s op slot te zetten. Ons bedrijf en met mij vele collega’s, krijgen door de provincie een predicaat opgeplakt dat we een negatieve beleving in een landschap vormen. Wij als sector zijn trots op onze bedrijven. Met passie werken we aan inpassing aan onze omgeving, gaan gesprekken aan met de recreant. Ik heb nog nooit in alle gesprekken die ik gevoerd heb dat we een negatieve beleving vormen. Wij staan niet met de rug naar de samenleving. Als de Staten dit plan aannemen, staan zij met de rug naar ons. Een ander onderdeel van ons bezwaar is dat door dit plan vele van onze collega’s niet meer mee zullen werken aan versterking van natuur en cultuurhistorische waarden. Laat staan de toerist dicht bij hun bedrijven laten komen, iets dat we heel graag willen. Wij willen uitleggen waar we mee bezig zijn, dat we verantwoord omgaan met onze dieren. Namens de ANOG hebben we een tal van projecten op stapel staan om onze provincie mooi te maken. Om de toerist op onze bedrijven te krijgen. Met dit plan
10
staan we met lege handen. Wij proberen verbindingen te leggen, de Staten drijven ons uit elkaar. Dit kan u toch niet bedoeld hebben?”
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer Sterenborg een concreet voorbeeld kan geven van het niet door ontwikkelen van cultuur- en natuurontwikkeling door deze plannen. De heer Sterenborg antwoordt dat de ANOG samen met een aantal collega’s wandelpaden aan het ontwikkelen is. Dat plan heeft de ANOG even in de ijskast gezet, want zij vragen zich af hoe zij nog de boer op kunnen met die plannen. Elk initiatief die men neemt om de toerist dicht bij het bedrijf te krijgen, kan de doodssteek voor het bedrijf zijn. De heer Haasken (VVD) vraagt wat de heer Sterenborg precies met ‘negatieve beleving’ bedoelt. De heer Sterenborg antwoordt dat hij van een ambtenaar te horen kreeg dat een beweegreden om zijn bedrijf op slot te zetten was dat hij een negatieve beleving vormde voor zijn omgeving. De heer Dieters (PvdA) ziet de brief van Boer en Natuur als een vorm van bedreiging. Echter, groenblauwe diensten kunnen een verbreding zijn als het gaat om inkomen. De heer Sterenborg antwoordt dat zij daar druk mee bezig zijn, maar dat een groot deel van zijn collega’s heel terughoudend zijn in het organiseren van die activiteiten. Het is niet bedoeld als bedreiging, maar de ANOG is zeer bezorgd over hoe hun collega’s zullen gaan reageren. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt hoe de heer Sterenborg het spanningsveld ziet tussen de negatieve beleving en het kunnen investeren in recreatie en toerisme. De heer Sterenborg antwoordt dat het predikaat ‘negatieve beleving’ niet bij mensen die hij spreekt of die op bedrijven komen vandaan komt, maar van het College. Hij voelt het als een uit elkaar drijven van de mensen op het platteland. De heer Swagerman (SP) spreekt zijn waardering uit voor de manier waarop de heer Sterenborg zijn verhaalt vertelt en met zijn toelichting op de brief van Boer en Natuur. De heer Blom (fractie Blom) vraagt hoe er direct een zakelijke link te leggen valt tussen het beperken van de intensieve veehouderijmogelijkheden en de uitvoering van zaken als waar de ANOG en Boer en Natuur mee bezig zijn. De heer Sterenborg antwoordt dat agrariërs bang zijn erop te worden afgerekend als zij een fiets- of wandelpad toestaan vlak bij hun bedrijf, omdat zij in de toekomst dan niet meer mogen uitbreiden. De heer Samberg (gemeente Oldambt): “Wij willen een specifiek onderdeel uit onze zienswijze eruit lichten. Dat is de problematiek die wij nu krijgen met ons voorontwerp van het bestemmingsplan buitengebied. De voorgangers van de drie gemeenten hebben al een aantal jaren geleden een traject opgestart naar een nieuw bestemmingsplan buitengebied. Daar is een kadernota voor vastgesteld in 2008, waarin is uitgesproken dat de gemeente Oldambt het toenmalig beleid van de provincie (POP2 en POP3) zou gaan volgen. Op basis daarvan is een voorontwerp opgesteld. Daarop is een reactie gekomen van de provincie: ‘Op hoofdlijnen ten aanzien van de intensieve veehouderij instemmend, gebaseerd op het POP3-beleid zoals het er nu is.’ De gemeente heeft een plan-m.e.r. uitgevoerd en inmiddels zijn we bijna zo ver dat we het ontwerp ter inzage kunnen leggen. Als uw Staten dan het voorstel gaan aannemen, betekent dat dat wij een bestemmingsplan opnieuw moeten gaan veranderen, dat we een nieuwe plan-m.e.r. moeten maken. We hebben het voorstel de overgangsbebouwing op te trekken naar het voorontwerp waarmee is ingestemd en daar ook de rechtstreekse werking uit te halen of om een regeling te treffen ten aanzien van de hogere kosten die we moeten gaan maken (geschat op zo’n € 20.000). Een ander punt waar we nu mee worden geconfronteerd is dat we een aantal zaken die in de keukentafelgesprekken ver zijn gevorderd, nu wellicht, vanwege de extra tijd die het gaat kosten om het buitengebied aan te passen, niet op procedure te zetten.”
De heer Dijkstra (voorzitter van het Gronings Agrarisch Jongeren Kontakt):
11
“Schaalvergroting is een autonoom proces, dat, zo lang wij hier op aarde zijn, eigenlijk altijd al heeft plaatsgevonden. Dit proces is nodig om te kunnen investeren in ontwikkelingen om ons heen, zoals klimaat, milieu, landschap, voedselkwaliteit en maatschappij. De agrarische sector is een uniek voorbeeld van een sector die uitmuntend weet te anticiperen op de zojuist genoemde ontwikkelingen. De intensieve veehouderij is een sluitend onderdeel van de algehele landbouw zoals wij die in de provincie Groningen kennen. De algehele landbouw is een drijfveer onder de Groningse economie en daarom is en moet er toekomstperspectief blijven voor de intensieve veehouderij. De toekomst betekent duurzaamheid, passend in het landschap, hoge voedselkwaliteit en rekening houden met de maatschappij. Dit betekent gemoderniseerde stallen. Hier is meer geld voor nodig. Dat betekent dat elke onderneming met hetzelfde aantal dieren minder geld verdient. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn, maar daar moet dan wel tegenover staan dat er ruimte voor ontwikkeling en dus schaalvergroting moet zijn om het inkomen op hetzelfde peil te kunnen houden. Zonder ruimte voor schaalvergroting kunnen jonge ondernemers geen ambitie hebben. Bedrijfsovername stopt dan en dit is een strop voor de intensieve veehouderij en op de lange termijn de dood voor de landbouw. De biologische landbouw werd vergeleken met duurzaam. Biologische landbouw heeft in mijn optiek wel toekomstperspectief, maar wel op de manier waarop het nu gedaan wordt. De marktprijzen zijn zeer interessant, maar dat komt door het aanbod dat er nu is. Als wij in Groningen het voortouw gaan nemen om volledig op biologische landbouw over te gaan – waar, denk ik, niet genoeg ruimte voor is – keldert de marktprijs. Biologische landbouw is een nichemarkt. Duurzame landbouw is zeer verantwoord. De antibiotica is een mooi voorbeeld van ontwikkeling. Daar hebben wij ons als sector ook veel zorgen over gemaakt. Er zijn ontwikkelingen, door het autonome proces oftewel schaalvergroting.”
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt op welke termijn de consequenties van dit beleid zullen intreden. e
De heer Dijkstra antwoordt dat de huidige ondernemers tot hun 65 doorgaan, waarna het einde oefening is. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of dat nu al begint. De heer Dijkstra antwoordt dat het einde oefening is voor degenen die vandaag 65 zijn. De heer Swagerman (SP) vraagt wat de inzet van de heer Dijkstra is voor het krijgen van een betere prijs. De heer Dijkstra antwoordt dat zij inzetten op een beter inkomen en dat betekent verduurzaming van de eigen sector en dat betekent voor de intensieve veehouderij gemoderniseerde stallen. Geen betere prijs, maar een duurzaam product dat geaccepteerd wordt door onze consument. Dan komt die prijs vanzelf. De heer Blom (fractie Blom) vraagt of hij bewijs heeft dat de prijzen zullen dalen als iedereen biologisch gaat boeren. De heer Dijkstra antwoordt dat als het aanbod groeit, de prijs daalt. De heer Bos: “Ik kom uit Wedde en ik zal voorlezen hoe het mij als varkenshouder vergaan is in de provincie Groningen. Ik zal ook een paar keer mijn broer aanhalen die overigens twaalf jaar gelden min of meer gevlucht is uit de provincie. Samen met mijn broer ben ik 25 jaar geleden uit de omgeving Utrecht naar Groningen gekomen om varkens te houden. Daarvoor moesten we naar Groningen gaan, want, zei mijn broer: ‘Er is volop ruimte, de ziektedruk is laag, er zijn weinig varkens en er is een enorm tekort aan dierlijke mest. De gemeente en provincies zullen altijd meewerken aan bedrijfsontwikkeling, want er is veel werkeloosheid.’ Nou is mijn broer een intelligent mens, maar hier maakte hij toch een fout. U als een deel van de provinciale Staten wil honderden bedrijven op slot zetten. Zij mogen niets meer en ik zal u vertellen wat dat betekent. Toen we naar Groningen kwamen kochten we een bedrijf in Oostwold met 100 fokzeugen. Ook toen was 100 fokzeugen al aan de kleine kant om er een volledig inkomen uit te halen. Omdat het bedrijf te klein was om van te werken, moesten mijn vrouw en broer buiten de deur werken. Wij zijn een paar jaar later nog uitgebreid naar 150 zeugen, maar verder zijn we niet gekomen, want al gauw had de gemeente een stukje hoogveengebied gevonden en vanaf dat moment hebben wij nooit meer een meter mogen bijbouwen. Wij waren definitief op achterstand gezet. Dat gebeurt er namelijk als je bedrijf op slot gezet wordt. Voor deze 200 bedrijven die in het witte gebied vallen, betekent uw voornemen het einde van hun bedrijf, in mijn optiek. Om toch verder te kunnen, kochten we later in Wedde een vleesvarkensbedrijf met 1000 vleesvarkens. U zou het misschien niet verwachten,
12
maar de Blauwestad, waar we in Oostwold middenin zaten, bracht uitkomst. Wij moesten opkrassen en mijn broer zei: ‘Ik investeer geen euro meer in deze provincie.’ terwijl hij het toch een mooie provincie vond. We konden het bedrijf verkopen en omdat we er toch niets meer mee konden, kwam dat nog niet zo slecht uit. Ik ging verder met het bedrijf in Wedde en begon daarnaast een klein aannemersbedrijf. Ik heb de varkens dus als een neventak. Dat leek me slim, gezien de ervaringen uit het verleden. Maar toch, ik moet mijn bedrijf bij de tijd houden en investeringen doen in milieu en welzijn. Ik zal ook moeten groeien om een levensvatbaar bedrijf te houden. Dit is dus de tweede keer dat het mij overkomt dat ik op slot gezet wordt. Als u zegt: ‘U mag het bedrijf niet economisch aanpassen.’, zult u voor mij voor neveninkomsten moeten zorgen en zal ik bij u aankloppen om de schade te vergoeden. Ik vraag u dan ook met klem af te zien van dit onzinnige voornemen om voor 100 bedrijven hun ontwikkeling op slot te zetten, want je kan en mag niet tegen een ondernemer zeggen: ‘U heeft wel plichten, maar geen rechten.’”
De heer IJpenberg: “Ik spreek namens Stichting Milieubeheer Zuidelijk Westerkwartier, een van de aangesloten organisaties bij de Milieufederatie. Wij ondersteunen dit voorstel van de provincie van ganse harte, maar wel met een paar kanttekeningen. De werkingssfeer van het voorstel is gericht op de intensieve veehouderij. Wij zouden dat graag uitgebreid zien naar viskwekerijen en paddenstoelenkwekerijen. Daarvan komen er een aantal voor in het Westerkwartier en die zijn qua gebouwen en milieuaspecten volkomen vergelijkbaar met intensieve veehouderij, dus die zouden naar ons idee onder datzelfde regime moeten vallen. Wij realiseren ons dat er met dit voorstel een heleboel intensieve veehouderijbedrijven op slot worden gezet. Wij vinden eigenlijk dat de provincie zich wel wat actiever mag betonen in het stimuleren van het omschakelen van die bedrijven naar duurzame landbouw of biologische landbouw, door bijvoorbeeld het verstrekken van overgangskredieten. Je kunt niet aan de ene kant iets gaan verbieden en aan de andere kant niet. Je moet dan toch ook perspectieven bieden voor de bedrijven om die omschakeling mogelijk te maken, waardoor het acceptabeler wordt voor de landbouw om hier aan mee te werken. Dat ontbreekt naar ons idee in dit voorstel. We zouden graag zien dat u daar meer werk in stak Dan nog een paar opmerkingen over de kaart. In het wijzigingsvoorstel staat op de laatste pagina aangegeven dat de landschapsontwikkelingszones die nu als wit gebied zijn aangeduid, groen worden. Ik weet niet precies wat landschapsontwikkelingszones zijn en ik weet ook absoluut niet hoe ingrijpend dat is. Als het leidt tot aanzienlijke wijzigingen in de kaart, zou ik haast zeggen dat de hele inspraakprocedure opnieuw moet worden opgestart, omdat de kaart dan drastisch veranderd is. In het Westerkwartier, tegen de Friese grens aan, heb je een recreatiegebied genaamd ‘Strandheem’, gemeente Grootegast. Daar is een recreatieplas en daar is geen bufferzone omheen aangegeven waar intensieve veehouderij naar ons idee niet zou mogen voorkomen. Ik denk dat dat een fout op de kaart is.”
De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer IJpenberg wat meer zou kunnen zeggen over dat hij in deze voordracht te weinig beweging ziet om mensen te stimuleren in de transitie naar verduurzaming. De heer IJpenberg antwoordt dat hij zich realiseert dat dat via de ruimtelijke ordening lastig te realiseren is en dat er dus een andere beweging moet worden opgezet. Hij is er niet zo in thuis, maar misschien moet de Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij nieuwe leven ingeblazen worden om dit mogelijk te maken. De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer IJpenberg het goed vindt dat de intensieve veehouderij op deze wijze op slot wordt gezet en dat men dan met de NOM maar moet kijken naar verduurzaming. De heer IJpenberg beaamt dat. Hij denkt dat dat tegelijkertijd moet, want hij kan zich heel goed voorstellen dat het voor veel boeren onacceptabel is dat er voor hen geen ander perspectief is. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of hij het eenzijdig opleggen van regels niet acceptabel vindt in dit geval. De heer IJpenberg bevestigt dat. De heer Prins: “Ik heb een akkerbouwbedrijf en uitgebreid met een rosé kalverhouderij. Ik heb dit bewust zo gedaan om mijn akkerbouwbedrijf te versterken, financieel, qua gewassen en qua mestgebruik. Dat is, denk ik, een goede kringloop, waarnaar gestreefd moet worden. Ik vind het heel jammer dat zo’n plan, die volgens mij neerkomt op het uit willen bannen van de intensieve veehouderij in de provincie, de eigen inwoners en
13
akkerbouwers, mensen die bezig zijn met verduurzaming en zich daarvoor inzetten, de provincie uit jaagt. Ik wil u dan ook vragen dit plan iets beter te bekijken, iets betere gebieden aan te wijzen en er iets beter over na te denken. Ik heb het idee dat er nu misschien een politiek spel gespeeld wordt. Tenminste, dat heb ik gehoord. Ik weet er verder niks van, maar dat gevoel leeft bij mij. Ik zou het heel jammer vinden als dit ten koste gaat van uw eigen ondernemers hier in de provincie Groningen.”
De heer Haasken (VVD) vraagt wat voor consequenties dit voor zijn bedrijf heeft. De heer Prins antwoordt dat zijn neventak, doordat hij in zijn staloppervlak beperkt wordt, gedoemd is te mislukken, omdat hij daardoor geen geld heeft om een verbeterslag te maken. De voorzitter vraagt of de heer Prins het principieel eens is met de beleidslijn dat er een dergelijke kaart met witte en groene gebieden bestaat, maar dat hij vindt dat de gebieden anders ingericht moeten worden. De heer Prins vindt dat de gebieden aangepast moeten worden, maar dat het geen politiek spelletje moet zijn. Het is logisch dat de provincie bepaalt wat waar gebeurt, ook in landelijk gebied. De heer Sinnema: “Ik ben voorzitter van het provinciaal bestuur voor LTO Groningen. Voorzitter, wij zijn echt boos. Wij vinden dat er hier in een aantal weken tijd een stuk onbehoorlijk bestuur wordt neergelegd. Ik noem het knoeiwerk, broddelwerk. Hier wordt gesproken over een kleine groep ondernemers en dan moet er in verkiezingstijd even politieke winst over hun ruggen worden behaald. Ik vindt dat schandalig. De discussie over megabedrijven wordt steeds gevoerd, er wordt gesproken over het stapelen van dieren, maar het gaat niet om die discussie. Wij hebben in deze provincie in vier jaar tijd met elkaar afgesproken dat er geen nieuwvestiging mogelijk is, dat wij als LTO de nek hebben uitgestoken om met elkaar te spreken over maatwerk, de keukentafelgesprekken hebben plaatsgevonden, alle ambtenaren, alle overheden, alle maatschappelijke organisaties hadden de uitdaging om aan tafel te gaan zitten. En wat gebeurt er? Net voor de verkiezingen komen er een paar partijen die even winst moeten halen en hier hun gram te denken kunnen halen bij de landbouw. Ik vind dat schandalig, ik heb er geen goed woord voor over. U geeft op geen enkele wijze blijk van betrokkenheid bij de sector. U hebt de zienswijzen niet eens beantwoord. Onze advocaat bij LTO zei gisteren: ‘Ik reageer nu nog niet, want er zijn geen antwoorden op zienswijzen.’ Dat even over de juridische kant van de zaak gesproken. Ik vraag me af of u ook voldoende miljoenen hebt gereserveerd om straks met ons de planschade te kunnen bespreken, want als u op deze wijze doorgaat, met deze kaarten en deze voorstellen, dan voorspel ik u dat we een leuk juridisch steekspel met elkaar krijgen. Is dat nu de kant waar we met zijn allen op willen? Was dat nu de taal van het maatwerk en het keukentafelgesprek? Voorzitter, het lijkt nergens op. U hebt als bijlage een aantal elementen bijgevoegd waarvan u zegt dat die er in ieder geval onder moeten vallen. Ik kreeg vanmorgen van mijn secretaris de uitnodiging om te komen praten over ‘Kiek over Diek’, een wandel- en fietspad dat er moet komen, waar we als landbouwbedrijfsleven ook steeds van hebben gezegd dat we graag mee willen werken aan meer plattelandsontwikkeling. Wat moet ik nu doen? Ik kan niet meer meewerken aan welke wandelroute dan ook, want u heeft alles op een rijtje gezet om het maar onder de verboden te kunnen brengen. Wij zijn er klaar mee, voorzitter. Ik houd erover op, ik word hier schijtziek van.”
De heer Dieters (PvdA) brengt in dat deze discussie eind 2010 gevoerd is. Hij heeft de heer Sinnema daar niet horen inspreken. Waar was hij? De heer Sinnema antwoordt dat hij in de Statenzaal aanwezig was. LTO heeft toen concreet aangegeven dat zij de voorstellen die er toen lagen een goed fundament vonden om met elkaar verder te spreken en niet om tegen de verkiezingen aan vanuit een paar partijen met een coupe te komen. De heer Blom (fractie Blom) geeft aan dat motie 4 over maximalisatie van de intensieve veehouderij gaat, gekoppeld aan duurzaamheid. Die motie kwam van het CDA en ook een beetje van het LTO. Wat heeft LTO gedaan om aan de politieke inhoud van motie 4 invulling te geven? De heer Sinnema antwoordt dat LTO tot nu toe niet eens de kans heeft gekregen, want na de behandeling in de Statencommissie zou men er verder over spreken. Hij zat te wachten op een uitnodiging van de gedeputeerde. Als men in verkiezingstijd op deze manier zaken wil doen, lukt dat zeker niet. Wat duurzaamheid betreft had LTO de voorstellen klaarliggen.
14
De voorzitter merkt op dat inhoud aan moties doorgaans gegeven wordt door het College en niet door maatschappelijke organisaties. De heer Swagerman (SP) vraagt wat het LTO een goede termijn acht waarop dit uitgesproken zou kunnen zijn en definitief afgehandeld kan worden, als dat later zou worden dan 9 maart. De heer Sinnema antwoordt dat LTO altijd bereid is om met elkaar te overleggen over goede oplossingen en goede ontwikkelingsmogelijkheden van de Groninger bedrijven op het platteland, maar dan zal dit plan eerst van tafel moeten. De voorzitter geeft aan dat de heer Swagerman vroeg op welke termijn LTO zaken zou willen doen. De heer Sinnema antwoordt dat LTO zich als belangenbehartiger altijd aanpast aan de politieke termijnen. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt wat het grootste bezwaar van de heer Sinnema is tegen dit voorstel. Is dat de indeling in verschillende gebieden of is dat de maximale uitbreiding? De heer Sinnema antwoordt dat het met name de indeling in de verschillende gebieden is en de maximale uitbreiding. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) concludeert dat de heer Sinnema het op alle fronten oneens is met dit plan. De heer Sinnema antwoordt dat LTO het als een waardeloos plan ziet. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) brengt in dat het heel duidelijk was dat het gelijktrekken van neven- en hoofdtakkers een ruimtelijke prijs zou krijgen. De politieke verhoudingen waren bekend. Is het niet zo dat LTO nu, over de ruggen van die paar partijen, het feit dat LTO zelf verkeerde verwachtingen heeft gewekt op deze manier probeert te verhullen? De heer Sinnema antwoordt dat LTO geen politiek bedrijft. LTO heeft, toen het College aangaf de neventakkers op slot te willen zetten, direct het contact gezocht en gesprekken gevoerd om dat onheil te keren. Dat onheil is inderdaad gekeerd. LTO heeft toen in goed overleg met de gedeputeerde gekozen voor de oplossingen zoals die de laatste maanden zijn gehanteerd en nu staat het er vandaag zo voor. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of er overleg is geweest tussen LTO en de provincie bij de uitwerking van deze plannen na december 2010. De heer Sinnema antwoordt dat LTO over de voorstellen die er nu liggen geen contact heeft gehad met de provincie. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of het klopt dat LTO aangeeft dat andere ontwikkelingen op het gebied van verduurzaming en natuurontwikkeling, ernstig in de knel gaan komen, enerzijds door bereidwilligheid en anderzijds door de mogelijkheid om in de toekomst te kijken. De heer Sinnema bevestigt dat. LTO kan vanuit de landbouw met dit soort zaken niet meer meewerken aan welke plattelandsontwikkeling dan ook, want dan zouden zij meewerken aan hun eigen ondergang. De heer Haasken (VVD) vraagt wat het voor de verhouding tussen LTO en het provinciebestuur betekent als dit plan doorgaat. De heer Sinnema antwoordt dat het wel heel moeilijk wordt voor de landbouw om constructief mee te blijven denken met werk van gebiedscommissies, waddenwerkgroepen, plattelandsbeleid, LEADER et cetera. Mevrouw Ten Have van Vakgroep Varkenshouderij van LTO Noord:
15
“Ik spreek hier als voorzitter van de vakgroep Varkenshouderij. Wij ondersteunen het betoog van de heer Sinnema volledig, maar omdat het een groot deel van mijn leden aangaat, wil ik zelf ook nog iets zeggen. Ik heb afgelopen zondag een stukje geschreven en die wil ik u voorlezen. Het heet: ‘Mega nee en nu.’ Ik was deze week flink terneergeslagen door alle discussies over megastallen. De boer was in deze hele discussie verdwenen. Politici probeerden alle provinciale verkiezingsretoriek te overtreffen. Wij zijn beland in een waarachtig mediageweld. Hebben wij als boeren nog grip op dit geweld? Dat voelt niet zo, en toch. De verhalen van boeren spreken boekdelen. Een jonge varkenshoudster begon 5 jaar geleden met een kleinschalig zeugenbedrijf met 100 moederdieren. Zij moet haar bedrijf aanpassen aan de nieuwste welzijnseisen en ombouwen tot groepshuisvesting. Zij heeft nog niks verdiend, want de afgelopen jaren waren bepaald niet goed genoeg om uit de kosten te komen. Met het inkomen van haar man moesten ze verliezen aanvullen. Ze was jong, enthousiast en nu staat ze met lege handen. Ze gaat stoppen met haar bedrijf en ziet de toekomst niet meer zitten. Een ander voorbeeld: een varkenshouder met 200 moederdieren moet zijn bedrijf aanpassen aan groepshuisvesting. De extra kosten gaat niemand hem vergoeden. Hij kan ze alleen terughalen door meer dieren te gaan houden. Hij woont vlak bij een dorp in een zogenaamd wit gebied in Groningen. Uitbreiden mag niet meer. Hij is al jaren bezig om een vergunning te krijgen en hij dreigt de moed op te geven. ‘Ik ben moe van alles.’, zei hij me. Het rare is dat velen zich niet realiseren dat de megastaldiscussie en nieuwe overheidsregels de schaalvergroting eerder in de hand werken en voortstuwen dan andersom. Het gewone Hollandse familiebedrijf die wij zo graag zien, legt het loodje. Het gevolg van alle politieke retoriek tegen megastallen is een omgekeerde beweging. In gebieden waar het kan, zullen enkele hele grote boeren overblijven. Zij kunnen Europees meeconcurreren en de rest van de grote bedrijven verdwijnt naar het buitenland. Is dat wat wij willen? Een land zonder familiebedrijven en herkenbare boeren? Minder dan 5% van de Nederlanders koopt streekproducten of biologische producten, die ze nog wel willen. Wat doet de rest van Nederland? Ik begrijp de weerzin tegen megabedrijven, want diep in mijn hart ben ik er ook niet voor. Ik begrijp de realiteit achter deze ontwikkelingen en snap ook dat de gewone man in de straat zich daar niks bij kan voorstellen. Mijn hart is verscheurd, het verzet tegen boeren, goedwillende ondernemers, is te hard en zorgt ervoor dat de boeren die wij met z’n allen zo graag willen en die wij zo graag een toekomst willen geven, de pijp aan Maarten geven. Hoe krijgen wij nu weer credits om te voorkomen dat goede boerinnen en boeren stoppen. Ik weet het even niet en mijn collega boeren weten het ook niet. Ik zou het toch wel heel graag willen horen van gewone mensen. Ik hoop dat politici naar boeren willen luisteren en boeren een toekomst willen bieden met behulp van consument en overheid en niet als een eenzijdig dictaat zoals nu in Groningen gebeurt met oneigenlijk gebruik van het instrument voor ruimtelijke ordening.
De heer Ten Have: “Wij hebben een varkensbedrijf in Beerta, doen aan akkerbouw en alternatieve energie. In Nederland komen niet meer varkens. In Groningen is nieuwvestiging verboden. Wat is dan het probleem? Er wordt gepraat over duurzaamheid. Als je een nieuwe stal wilt bouwen en je hebt eventueel een plan om varkens meer ruimte te geven of eventueel buiten te laten lopen, dan is dat simpelweg verboden. Of, niet verboden, maar als je wat wilt doen aan je doelstelling voor 2013 met betrekking tot emissie, is het wel verboden, want het kan gewoon niet. Er wordt veel over gepraat, maar men weet niet hoe het zit en dit doet mij pijn. Er staan inmiddels vele bedrijven op slot. Wij zijn zelf bezig met keukentafelgesprekken met de provincie. Hierin staat niet dat dit ten uitvoer kan komen, want er is nog geen vergunning aangevraagd. We zijn al wel jaren met ze in gesprek, maar er staat niet in de verordening dat hieraan gehoor gegeven wordt. Ik zou graag van u willen weten of deze mensen buiten spel zijn of dat daar wel mogelijkheden voor zijn. Dank u wel.”
De heer De Boer: “Door de komst van Blauwestad ben ik in 2009 verplaatst naar de huidige locatie in Beerta. Ik heb daar een akkerbouwbedrijf met één schuur gekocht. In 2003 heb ik er een tweede kippenschuur bij gebouwd en in 2007 heb ik een boerderij met een kippenschuur erbij gekocht van de provincie Groningen. Dit bedrijf ligt midden in de Oosterpolder aan de snelweg, zodat ik voldoende ruimte heb om nog meer in mijn bedrijf en toekomst te investeren en uit te breiden. Onlangs heb ik alle stallen aangepast voor emissiebeperkende maatregelen, waardoor het bedrijf weer up-to-date is en voldoet aan de maat van duurzame veehouderij. Tevens heb ik geïnvesteerd in dierenwelzijn door mee te doen aan het project duurzame veehouderij, te weten ‘langzaam groeiende kuikens.’ Ik voer mijn eigen graan aan mijn kippen, ik gebruik mijn eigen mest op het land en mijn eigen stro als strooisel. Mooier kan het toch niet zijn…! Al deze investeringen zou ik niet gedaan hebben als ik geen vertrouwen had in de toekomst. Met uw besluit zet u mijn bedrijf op slot en u weet dat zonder uitbreiding elke sector ten dode is opgeschreven. Hierdoor heeft mijn vertrouwen een flinke deuk opgelopen. Ik heb niet het idee dat dit besluit genomen is op basis van een goed doordacht plan. Zo staan beide van mijn bedrijven niet eens op de kaart genoemd. Dit getuigt toch niet van zorgvuldigheid? Ook is er een 1000-meterzone rondom de woonkern en fiets- en wandelpaden. Ik heb op vrijwillige basis een wandelroute op mijn bedrijf uitgezet. Deze route loopt langs de kippenschuur en langs een nieuw stuk aan te leggen natuur.
16
Hoe graag ik de natuur ook een kans wil geven, ik kan het mij toch niet veroorloven om hierdoor beperkt te worden? Ik zie graag dat beleid meer op maat gemaakt worden. Het beleid van de provincie Groningen is onduidelijk. Eerst kan ik mijn bedrijf makkelijk uitbreiden, daarna krijg ik op één van mijn bedrijven de beperking nevenvestiging pluimveehouderij en vervolgens kan ik nergens meer uitbreiden. Hier kan ik toch geen bedrijfsplan op afstellen? De provincie Groningen kijkt niet naar het landelijk beleid. Pluimveerechten mogen wel van Zuid- naar Noord-Nederland komen, maar niet omgekeerd. Door uw besluit kan ik niet meer concurreren met mijn collega’s in de provincie, laat staan in het buitenland. Dit betekent op termijn het einde van mijn bedrijf en ook van aanverwante bedrijven. Ik ben van mening dat we zuinig moeten zijn met ruimte die we in Groningen hebben, maar een bestaand intensief bedrijf met een goed plan dat niet meer kan uitbreiden, vind ik wel heel jammer. Met name vind ik het jammer omdat het een bedrijfstak is die niet gesubsidieerd wordt en volledig aan marktwerking ten grondslag ligt. Ik vind het jammer dat zo’n bedrijfstak geslachtofferd wordt. Ik heb heel lang gewerkt en veel geïnvesteerd in mijn bedrijf om zo ver te komen. Daar wil ik graag mee verder gaan. Ik zou het heel jammer vinden als jullie mij die kans ontnemen. Dank u wel.”
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer De Boer van mening is dat veehouderij wel duurzaam plaats kan vinden. De heer De Boer antwoordt dat hij daarvan een voorbeeld is, maar dat er markt voor moet zijn. Mevrouw Hartman (VVD) vraagt welke schaalvergroting de heer De Boer moet toepassen om de geïnvesteerde gelden terug te verdienen. De heer De Boer heeft het aantal dieren met een derde teruggedrongen. Hij zou er graag een vierde stal bij willen. De heer Franzen: “Ik woon in Doezum in het Westerkwartier in Groningen. Wij hebben een fokzeugenbedrijf en melkveebedrijf. Zoals iedereen ben ik voorstander van een vitaal platteland. Daar hoort de agrarische sector bij. De agrarische sector moet zich door kunnen ontwikkelen. Er zijn nieuwe milieueisen, nieuwe welzijnseisen voor de dieren en dat vraagt een uitbreiding van het bedrijf. Als je niet in dieren uit kan breiden, kan zo’n uitbreiding financieel niet uit. Alles wordt groter, dus ook de bedrijven zullen groter moeten worden. Daar willen wij wel de kans voor krijgen. Bij moderne bedrijven is het welzijn van de dieren meestal veel groter dan bij kleine bedrijven. Ook het milieuaspect is op een modern en groot bedrijf vaak veel gunstiger dan op een klein bedrijf. Ik praat niet over megastallen, maar wij willen wel graag op een normale manier door kunnen groeien. Toerisme en intensieve veehouderij kunnen uitstekend samengaan, daar ben ik van overtuigd. Een stal in het land met enkele bomen eromheen is geen enkel probleem. Het is maar net hoe je ertegenaan wilt kijken. Ik denk dat de burger een varkensbedrijf ontzettend mooi vindt. Wij laten geregeld groepen langskomen op ons bedrijf. Zij krijgen een rondleiding van 1,5 uur, waarna ze niet uit de stal te krijgen zijn. Die vinden het gewoon ontzettend interessant. Zij dachten dat de beesten zielig en smerig waren, maar weten niet wat ze meemaken. Ik denk dat de emotie een veel te grote rol speelt hier in de politiek. We hadden het net ook over het antibioticagebruik. Dat wordt tegenwoordig gerelateerd aan dagdoseringen. Wij op ons bedrijf gebruiken een kwart van wat de mens aan antibiotica gebruikt. Een wetenschapper van Wageningen stond er versteld van. Wij gebruiken dus heel weinig antibiotica. De mens zit op een dagdosering van 2 per jaar en wij zitten op ons bedrijf op nog geen 0,5. De emoties over intensieve veehouderij en antibiotica zijn allemaal negatief. Ik zou jullie dringend willen verzoeken om op basis van feiten een besluit te nemen en niet op basis van emotie.”
De heer Swagerman (SP) brengt in dat op zondag 20 februari 2011 het hoofd van de GGD Brabant in Buitenhof was. Hij gaf aan wat voor soort antibiotica er gebruikt werd in met name de varkenshouderij in Brabant en dat het middel dat ruimhartig gebruikt wordt in de varkenshouderij het middel is dat op de intensive care bij mensen in allerlaatste instantie pas gebruikt wordt. Is dit in Groningen anders dan in Brabant? De heer Franzen denkt zeer zeker dat er in Groningen minder antibiotica gebruikt worden. Het soort en de zwaarte van de middelen wordt ook meegenomen in het omrekenen van het antibioticagebruik naar een dagdosering. Hij maakt zich over antibiotica totaal geen zorgen. Mevrouw Mortiers (PvdA) vraagt of de heer Franzen de algehele dreiging van dit soort antibioticagebruik voor de gezondheid van mensen niet ziet. Dat is namelijk hetgeen wij bijzonder grote zorgen over maken.
17
De heer Franzen heeft Buitenhof niet gezien, maar als een wetenschapper van Wageningen aangeeft dat hij op een halve dagdosering zit en een mens op twee dagdoseringen, gaat hij ervan uit dat hij heel weinig gebruikt. Mevrouw Mortiers (PvdA) merkt op dat het uiteindelijk om de immuniteit gaat. De heer Adolfs: “Ik ben varkenshouder, bijna 65 en dan heb ik een probleem met een megastal. Het is heel simpel. Bij de molen in Kolham ben ik 35 jaar boer geweest. Toen ben ik daar weggegaan en met een varkenshouderij de ruimte ingegaan, omdat ik niet weer tussen de mensen wilde zitten, ondanks het feit dat ik met de varkens altijd tussen de mensen zat en we altijd feest hadden. Toen ben ik in Slochteren, midden in het veld, een varkensboerderij begonnen. Nu zegt men: ‘We doen hem op slot, Adolfs, je bent toch 65, je hoeft niet langer.’ Ik zeg: ‘Dat is toch jammer.’ Dan zit ik midden in het veld met een mooi bedrijf waar de zeugen los lopen, ben ik klaar voor 2013 en mag ik niks meer. Mijn dochter zit op de publieke tribune. Zij zou boer worden... Zo simpel is het.”
De heer De Winter: “Ik heb mijn verhaal niet voorbereid. De frustraties zijn bij mij wel heel erg opgelopen. Je wilt wat en je zoekt wat… Ik betreur het dat in dit geval het instrument ruimtelijke ordening ontzettend oneigenlijk is gebruikt. Ik kan me niet voorstellen dat op deze manier emoties, politiek en statements bij elkaar gebruikt worden om deze kaarten op tafel te leggen. Men weet in de praktijk totaal niet wat voor uitwerking het heeft op bedrijven. Ik zoek toekomstperspectief, maar op deze manier heb je op alle fronten niks. Ik snap niet waarom men op deze manier frustreert in plaats van faciliteert, zowel met betrekking tot het milieuals het dierenwelzijn.”
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt wat het perspectief is voor het bedrijf van de heer De Winter. De heer De Winter antwoordt dat hij voor een overname staat en graag verder wil. Hij wil graag investeren in dierenwelzijn. Om te voldoen aan de eisen in 2013, moet hij enorm veel investeren. Dat willen ze graag realiseren, maar er spelen ook andere zaken een rol. De bank zegt heel eenvoudig: ‘Als je niet beter presteert, houdt het op.’ De heer De Winter ziet op zich best perspectief, maar dan moet er wel ruimte geboden worden aan de ondernemers om daar iets aan te doen. In de vergadering is genoeg gezegd over wat voor inkomsten- en toekomstperspectieven er gezocht worden. In eerste termijn De heer Van der Ploeg (GroenLinks) heeft twee misverstanden bij de ingediende zienswijzen geconstateerd: 1) Een aantal bio-boeren zeggen op slot te worden gezet, maar dat is niet het geval. Partijen die al in procedure zijn, waarbij vergunningen lopen of waar anderszins verwachtingen zijn gewekt, worden feitelijk niet geblokkeerd. 2) De heer Sinnema vindt dat het geen toeval kan zijn dat dit voorstel zo vlak voor de verkiezingen aan de orde is. De heer Van der Ploeg wijst erop dat dit niet zo is en dat er een heel langdurig proces aan vooraf is gegaan. Hij acht het verstandig als de politiek het niet nog jarenlang uitstelt, want er moeten besluiten genomen worden. De discussie over het POP in 2008 en 2009, is eigenlijk niet zo veranderd. GroenLinks bestrijdt dat de politici niet echt weten wat er speelt, maar wil ook de verantwoordelijkheid op zich nemen om goed naar de emoties die erachter liggen, te luisteren. De heer Haasken (VVD) vraagt of GroenLinks deze wijze van besluitvorming, waarbij er geen goede communicatie is geweest met de sector en gemeenten, juist vindt. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat de communicatie altijd beter kan. In 2009 heeft hij in Provinciale Staten de visie van GroenLinks en het pleidooi om te kiezen voor het gelijktrekken van neventakkers en hoofdtakkers neergelegd. Dat er meer vrijheid uitkomt dan GroenLinks wilde toestaan, is een politiek compromis. Het proces heeft de sector van nabij kunnen volgen.
18
De heer Haasken (VVD) brengt in dat de sector de weg van verduurzaming in wil. Wil GroenLinks een sector die gaat verduurzamen of wil zij helemaal van de varkens af? De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat de vraag of de Staten op basis van emotie of op basis van visie besluiten, terecht gesteld is. GroenLinks vindt dat er op basis van visie besloten is. Dat het met emotie gepaard gaat, is duidelijk. GroenLinks kiest voor het doorbreken van de groeispiraal in die sector, met name in Groningen. Ondernemers worden onder druk van banken en voerleveranciers min of meer verplicht om te groeien, om meer kilo’s tegen een nog goedkopere kostprijs te kunnen leveren. GroenLinks wil de gangbare intensieve veehouderij afremmen en naar echt duurzame veehouderij toewerken. Zij kiest voor kwalitatieve groei en dat is iets anders dan ‘op slot zetten’. De vraag wat het begrip ‘duurzaam’ inhoudt, is terecht en daar moet eenieder hier zich mee bezig houden. Echter, de discussie betreft hier het ruimtelijke vlak en een bedrijfseconomisch probleem. GroenLinks kiest ervoor om ruimtelijke grenzen te stellen en aanvullend, vanuit bedrijfseconomische invalshoek, met de ondernemers uit de sector die daadwerkelijk duurzaam willen werken, een programma op te zetten. De heer Haasken (VVD) vraagt hoe GroenLinks de sector de kans wil geven om door te groeien naar duurzaamheid als de sector op slot gezet wordt. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat er een trenddoorbraak gerealiseerd moet worden en dat doet altijd pijn. Er zijn vele ondernemers die niet de duurzame kant op willen. De voorzitter resumeert dat de heer Haasken wil weten hoe er zonder groei naar een duurzame veehouderij toegewerkt kan worden. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat er meer is tussen gangbaar en biologisch. Er is een wereld aan duurzaamheid te winnen en daar zijn verschillende prijzen mee gemoeid. Het gaat erom dat de ondernemers een betere prijs krijgen voor hun product. Niet alleen GroenLinks ziet dat als mogelijke oplossing, ook de sector, het grootwinkelbedrijf, het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie en staatssecretaris Bleker zien dat. De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer Van der Ploeg denkt dat de banken mee gaan werken aan verduurzaming in een situatie zoals die in Groningen? De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat een deel van de investeringen onrendabel zullen zijn en vindt dat de politiek vanuit maatschappelijk oogpunt daarvoor haar verantwoordelijkheid moet nemen. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) merkt op dat de heer Van der Ploeg op 2 februari 2011 nog gezegd heeft dit nog voor de verkiezingen ‘afgetikt’ te willen hebben. Nu wordt het na de verkiezingen op het allerlaatste moment in de oude samenstelling van de Staten op 9 maart 2011 afgetikt. Durft hij zijn stelling van 2 februari 2011 nog steeds vol te houden? De heer Van der Ploeg (GroenLinks) stelt niet gezegd te hebben ‘voor de verkiezingen’, maar ‘in deze periode’. Vier jaar geleden is men begonnen met het veranderen van het Provinciaal Omgevingsplan en daarom vindt GroenLinks dat de Staten in de huidige samenstelling de discussie af moeten sluiten en dat de nieuwe Staten die hele discussie niet over hoeven te doen, want dan ontstaat er pas onzekerheid en onduidelijkheid. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of de heer Van der Ploeg niet vindt dat er, om tot een goed oordeel te kunnen komen, een zorgvuldige procedure gevolgd moet worden. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat de Staten net twee uur goed naar insprekers hebben geluisterd. Hij vindt uiteraard dat er een zorgvuldige procedure aan de besluitvorming vooraf dient te gaan en vraagt het College of zij van oordeel is dat die heeft plaatsgevonden. Het inperken van de intensieve veehouderij is een maatschappelijke trend die ook gevolgd wordt door andere provincies en de Tweede Kamer. Groningen is geen uitzondering. Het overgangsrecht. GroenLinks onderschrijft het uitgangspunt van behoorlijk bestuur. Het moet duidelijk zijn hoe de overgang geregeld is. Als er concreet een aanvraag is ingediend en er een vergunningprocedure is gestart, mag daar een recht aan ontleend worden. Als er verwachtingen
19
gewekt zijn waar geen concrete, harde stukken van zijn, wordt het lastiger. GroenLinks vraagt het College daar duidelijkheid over te geven. GroenLinks wil graag een reactie van het College op de inbreng van de gemeente Oldambt. GroenLinks vindt dat het bestemmingsplan moet zijn afgestemd op het meest recente POP. Hoe denkt het College met de grensgevallen om te gaan? Hoe schat het College de planschades, althans, de procedures waarmee gedreigd wordt, in? De heer Haasken (VVD) vraagt hoe GroenLinks aan de criteria van afstandsmaten en oppervlaktematen komt. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat GroenLinks niets afdoet aan de argumenten zoals die door het College in de voordracht worden aangegeven. GroenLinks pleitte voor een afstand van 3 km, maar men is op 1 km uitgekomen en dat is een politiek compromis. De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer Van der Ploeg zich realiseert dat er bedrijven zijn die op basis van dat politieke compromis in elkaar zakken. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat dit te maken heeft volksvertegenwoordigers het provinciale belang in dezen zien, schetsen en kwalificeren.
met
hoe
De heer Haasken (VVD) vraagt wat het provinciale belang is. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) noemt landschap, toerisme, uitstraling. De heer Haasken (VVD) kent genoeg bedrijven waar zowel intensieve veehouderij als een galerie aanwezig is, waar vele toeristen op afkomen, waar twee grote kippenschuren achter staan en wat in de sfeer van recreatie geen enkel probleem is. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) antwoordt dat dergelijke gevallen zich voordoen, maar het gaat om het algemene beeld. De aantrekkingskracht van Brabant is de afgelopen 20 jaar behoorlijk gedaald, doordat het allemaal gekoppeld is aan de intensieve veehouderij. De heer Krajenbrink (CDA) is van mening dat er amper tijd is geweest voor de inspraak en zeker niet voor de beoordeling door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. De voordracht doet volgens het CDA geen recht aan de destijds door hen ingediende motie. Er wordt misbruik van gemaakt door een aantal partijen. Het CDA maakt ernstig bezwaar tegen deze onnodige en onzorgvuldige aanpak. Er wordt broddelwerk geleverd, door de Staten snel vlak voor de verkiezingen langs een besluitvormingstraject te rommelen. De heer Dieters (PvdA) vraagt waar het CDA was tijdens de commissievergadering en de Statenvergadering in december 2011, toen hij door het CDA niet een keer werd geïnterrumpeerd. De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat het standpunt van het CDA altijd volstrekt helder is geweest: verduurzaming van de sector met groei en uitbreidingsmogelijkheden. De heer Dieters (PvdA) brengt in dat de discussie destijds in de commissie en de Staten is gevoerd. Waarom heeft het CDA toen niet gereageerd? De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat het standpunt van het CDA helder is. Het CDA staat niet achter dit beleid. Het CDA heeft niet voor de motie die de PvdA destijds heeft ingediend, gestemd. Gedeputeerde Staten hebben uit 128 zienswijzen 7 kernpunten gedestilleerd en samengevat beantwoord. Dat is tegen de gebruikelijke behandeling in en wijst op tijdgebrek om tot zorgvuldigheid over te kunnen gaan. Door GS wordt het proces afgedaan als ‘voldoende besproken met wethouders en LTO.’ Een aantal insprekers dachten daar volstrekt anders over. Duurzame ontwikkelingen vragen om een economische onderbouwing. Deze worden door GS in de voorstellen onmogelijk gemaakt. Toelichting op de indeling in witte, gele en groene gebieden, wordt onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Zienswijze 3. Wat is het verschil tussen legpluimveehouderij met vrije uitloop en biologische legpluimveehouderij?
20
Gemeenten voelen zich niet gekend in de besluitvorming, maar zijn wel een belangrijke partner (zie o.a. zienswijze 108). Waarom heeft het College er niet voor gekozen dit traject zorgvuldig te doorlopen en gemeenten er op een goede manier bij te betrekken? Zienswijze 4. Een bedrijf heeft zijn grond afgestaan ten koste van een bedrijventerrein, zeker gelet op de juridische afspraken die er liggen met gemeente en bedrijf. Het CDA vraagt hierop een reactie van het College. Zienswijze 5, de onverkoopbaarheid van bedrijven. In hoeverre is deze schade op de provincie te verhalen? Zienswijze 10. Wordt er al verregaand overleg gevoerd met gemeenten en bedrijven over uitbreiding? Er moet worden voldaan aan het besluit over huisvesting. Waarom wordt er niet ingegaan op uitspraken van de Raad van State? Dit betreft onder andere zienswijze 32. Het CDA vraagt het College een reactie op de uitspraak van de Raad van State over de begrenzing van gebieden en de risico’s van ziekten. De begrenzing van de witte en groene gebieden is globaal en bedrijven staan soms niet eens op de kaart. Welke risico’s zijn er op plan- en andere schadevormen voor de provincie? Het meest zwaarwegende bezwaar voor het CDA is dat gezinsbedrijven in Groningen op slot worden gezet op basis van een zeer subjectieve kaartinvulling. Daarmee worden bedrijven een doodlopende weg ingestuurd. De vraag is gerechtvaardigd op het College met een saneringsvoorstel komt, gelet op de gekozen aanpak, maar door de ‘overvaltactiek’ op 15 december 2010 is die weg afgesloten. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt hoe het CDA de motie over duurzaamheid die zij heeft ingediend, ingevuld had willen zien. Hoe zou een saneringsvoorstel er volgens het CDA uit moeten zien? De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat met het op slot zetten van bedrijven, de sector wordt gesaneerd. Daarom is een saneringsvoorstel op zijn plaats. De voorzitter geeft aan dat de heer Krajenbrink bedoelt dat er geld moet komen. De heer Krajenbrink (CDA) beaamt dat hij daar op doelde. Het CDA wenst duurzaamheid in de sector en geen ongebreidelde groei. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of juist die duurzaamheidscriteria niet mogelijk waren omdat er voorbeelden in het voorstel zaten waaruit bleek dat met het hanteren van duurzaamheidscriteria, de sector helemaal niet uit kan breiden? De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat als een sector wil investeren in duurzaamheid, zij de ruimte moeten krijgen om de investeringen terug te kunnen verdienen. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) wijst erop dat de duurzaamheidscriteria voor het CDA juist geen optie was en er uiteindelijk uit kwam dat landschap dan een criterium moest worden. Waarom heeft het CDA dat in de loop van het proces niet aangegeven? De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat het CDA bij motie van het College heeft gevraagd om scenario’s uit te werken die kijken naar begrenzing, rekening houdend met aspecten als landschapsinrichting, dierenwelzijn en duurzaamheid. De heer De Vey Mestdagh (D66) vraagt of het CDA vanuit deze gedachte vindt dat de provincie een rol heeft ter stimulering, op wat voor wijze dan ook, van de duurzame landbouw. De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat hier de ruimtelijke ordening besproken wordt. Hij kan zich voorstellen dat de provincie daar vanuit economisch perspectief stimulerend in is. Met betrekking tot ruimtelijke ordening geeft de provincie de begrenzing aan van wat mogelijk is in het landschap. De heer De Vey Mestdagh (D66) vraagt de heer Krajenbrink zijn vraag met ‘ja’ of ‘nee’ te beantwoorden.
21
De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat het CDA van mening is dat de provincie daar in principe in kan investeren als zij dat wenst. Het CDA is van mening dat voorstanders van deze voordracht het omgekeerde bereiken van wat zij wensen. Het CDA komt samen met de VVD en de ChristenUnie met een initiatiefvoorstel dat op een andere wijze invulling geeft aan deze voordracht. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) brengt in dat het CDA twee jaar de tijd heeft gehad om met een alternatief voorstel te komen. Dat hadden zij vandaag voor kunnen leggen. Dat is niet gebeurd. De heer Krajenbrink (CDA) antwoordt dat het CDA niet vlak voor de verkiezingen een dergelijk initiatiefvoorstel erdoor gaat drukken om tot besluitvorming te komen. De heer Dieters (PvdA) brengt in dat de PvdA in december een heldere uitspraak heeft gedaan: ‘Geen overvaltactiek.’ De PvdA wil harde grenzen stellen aan de uitbreiding van de intensieve veehouderij, omdat zij verdere groei van de intensieve veehouderij schadelijk vindt voor het woongebied, voor toerisme en recreatie en voor natuur en landschap. De PvdA kiest niet voor het schrappen van alle regels. De motie Jacobi, waarin wordt opgeroepen tot een moratorium op megastallen, is door een meerderheid van de Tweede Kamer aanvaard. De heer Haasken (VVD) vraagt hoeveel megastallen de heer Dieters in de provincie Groningen kent. De heer Dieters (PvdA) antwoordt dat hij er ruim 300 kent. Op basis van een door de Staten aangenomen motie van de PvdA, GroenLinks, SP, Partij voor het Noorden en gesteund door D66 en de fractie Blom van eind 2010 heeft het College een voorstel tot aanpassing van het POP vastgesteld en in procedure gebracht. Het College is erin geslaagd dit spoedig te doen, waarvoor dank en complimenten. De discussie over de intensieve veehouderij sleept meer dan anderhalf jaar. Naar aanleiding van een door het CDA ingebrachte motie ten aanzien van de maximalisatie van uitbreidingsmogelijkheden intensieve veehouderijbedrijven, is uitgebreid door Staten en commissie overleg gevoerd. De PvdA gaat dat hier niet overdoen en vindt het daarom meer dan wenselijk om er nog in deze collegeperiode een punt achter te zetten en is het daarin volkomen eens met de heer Van der Ploeg. De heer Haasken (VVD) vraagt hoe de heer Dieters de wijze waarop LTO en de gemeenten hierop hebben gereageerd, beoordeelt. De heer Dieters (PvdA) vraagt of hij in procedureel opzicht bedoelt. De heer Haasken (VVD) bevestigt dat. De voorzitter resumeert dat de vraag van de VVD is of de procedure volgens de PvdA voldoende zorgvuldig is geweest. De heer Dieters (PvdA) is van mening dat de procedure zorgvuldig is geweest. Wie zondag 20 februari 2011 naar Buitenhof gekeken heeft, heeft kunnen zien wat de voorzitter Varkenshouderij Nederland als de GGD Hart van Brabant zeggen over het antibioticabeleid. Op basis van de 128 zienswijzen die zijn ingediend, heeft het voorstel op onderdelen tot aanpassingen geleid en daar kan de PvdA-fractie zich in vinden, alsook in de reacties van het College op de zienswijzen. Er zou kennelijk alleen geïnvesteerd kunnen worden in dierenwelzijn en milieu door het aantal te houden dieren te vergroten. Waar houdt het op? Waar zit het kantelpunt? Hoe zit het met de marktverhouding tussen aanbod, vraag en prijs? Is er alleen maar bestaansrecht door uitbreiding? Zit de sector niet in haar eigen vicieuze cirkel? De PvdA wil niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten, maar ziet verbreding als het spreiden van risico’s. De heer Krajenbrink (CDA) merkt op dat de sector aangeeft dat men juist door uitbreiding kan investeren in duurzaamheid. Kan de PvdA voorbeelden noemen van manieren om te verbreden? De heer Dieters (PvdA) antwoordt dat ook hij kijkt naar de inkomenspositie van de ondernemer. Maar een echte ondernemer zet niet alles in op één product. Hij zou nadrukkelijk willen stimuleren dat de sector inzet op groen-blauwe diensten en energie.
22
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) brengt in dat de zorgboerderij als alternatief genoemd wordt, maar men kan toch niet overal in de provincie Groningen zorgboerderijen neer gaan zetten? De heer Dieters (PvdA) antwoordt dat hij de groen-blauwe diensten heeft genoemd. Er zijn meerdere manieren om een inkomen te vergaren die de inkomenspositie overeind houdt. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) merkt op dat in de voordracht wordt aangegeven dat het ontwikkelen van nieuwe nevenactiviteiten niet of nauwelijks mogelijk is en dat de inkomenspositie van ondergeschikt belang is. Hoe reageert de heer Dieters daarop? De heer Dieters (PvdA) antwoordt dat hij aangegeven heeft dat men hier met de sector over moet gaan praten en dat hij een uitgestrekte hand biedt. In de zienswijzen klinkt het verwijt door dat er iets wordt afgepakt, maar er wordt niemand iets afgepakt: bestaande rechten worden gehandhaafd. De heer Haasken (VVD) vraagt hoe de PvdA bij gelijkblijvende aantallen dieren de kant van de duurzaamheid op wil. De heer Dieters (PvdA) geeft aan dat de sector in een vicieuze cirkel zit: meer dieren is meer aanbod is een lagere prijs. Waar ligt het kantelpunt? De heer Swagerman (SP) vraagt of, binnen het voorstel zoals dat er nu ligt, een ondernemer met drie stallen die zijn dieren met een derde heeft verminderd, een vierde stal mag bouwen om weer op zijn oorspronkelijke aantal dieren uit te komen en een fatsoenlijk bestaan op te bouwen. De heer Dieters (PvdA) antwoordt dat er ruimte blijft voor dierenwelzijn en milieueisen. In dat geval zou dat kunnen. De voorzitter geeft aan dat voorkomen moet worden dat men elkaar individuele gevallen voorlegt. De heer Dieters (PvdA) geeft aan dat de PvdA vaststelt dat de voordracht overeenkomt met het gestelde in de motie, dat de kaart als zodanig is aangepast. Wellicht kan men er ten aanzien van de grensgevallen nog een keer tot in detail naar kijken. De kaart voor landschapsontwikkeling is niet als wit maar als groen gebied aangeduid. De redenen daarvoor zijn volgens de PvdA begrijpelijk. De heer Dieters rondt af met een citaat van Albert Janmaat, LTO voorzitter Nederland: “Ons land wordt niet een land van megastallen, omdat die niet passen in ons landschap.” De heer Haasken (VVD) vindt dat de PvdA helderheid zou moeten verschaffen over de afstandscriteria. Betreft dat een politiek besluit, niet gebaseerd op fundamenteel onderzoek? De heer Dieters (PvdA) antwoordt dat er in Nederland in het algemeen een discussie plaatsvindt over de grens met woongebieden, zoals bij de Q-koorts. Hij heeft in september voor 2 km gepleit, maar is daar naar aanleiding van het huidige voorstel op teruggekomen en vindt 1 km voldoende. De heer Haasken (VVD) start zijn betoog. Is deze voordracht een unanieme voordracht van het College? De VVD is van mening dat aan dit voorstel geen objectieve criteria ten grondslag liggen. Er is niet gecommuniceerd met overheden of met de sector. De heer Dieters (PvdA) vraagt of de heer Haasken niet erkent dat er maatschappelijke onrust is, dat er 100 hoogleraren zijn opgestaan? De heer Haasken (VVD) verwacht dat de overheid er is om alle partijen in bescherming te nemen en op basis van objectieve criteria ruimtelijk beleid te maken. De heer De Vey Mestdagh (D66) vraagt of de VVD in zou kunnen gaan op de onderliggende volksgezondheidsproblematiek. Dat is toch ook algemeen belang?
23
De heer Haasken (VVD) bevestigt dat. De VVD gaat daarin mee zodra men in staat is dat in ruimtelijke termen om te zetten. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of er, totdat er volledige duidelijkheid is, geen pas op de plaats gemaakt zou moeten worden. Er zijn allerlei aanwijzingen… De heer Haasken (VVD) antwoordt dat er allerlei tegenstrijdige aanwijzingen zijn. De heer Blom (fractie Blom) vraagt hoe ver een stal van de woning moet afstaan om te voorkomen dat buren sterven aan de Q-koorts? De heer Haasken (VVD) (D66) weet dat niet. Als vanuit volksgezondheidsoogpunt moet worden aangegeven dat dat 500, 50 of 1000 meter is, gaat hij daar in mee, maar er zijn op dit moment geen objectieve criteria voor aan te geven. De heer De Vey Mestdagh (D66) vraagt of de VVD niet vindt dat de overheid moet uitgaan van het voorzorgsbeginsel als er nog geen objectieve criteria zijn. De voorzitter geeft aan dat dit een herhaling is van de vraag van mevrouw Hazekamp die al beantwoord is. De heer De Vey Mestdagh (D66) vraagt of de VVD niet vindt dat de overheid een preventieve verantwoordelijkheid heeft. De heer Haasken (VVD) antwoordt dat dat zo zou kunnen zijn en vraagt de heer De Vey Mestdagh hem aan te geven waar staat dat er vanuit volksgezondheidsoverwegingen handelend moet worden opgetreden. De heer De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat dit niet in de voordracht staat. De heer Haasken kan beter aan het College vragen waarom dat niet zo is. Echter, D66 vraagt het de VVD als politieke partij. De heer Haasken (VVD) vindt de volksgezondheid een van de leidende motieven bij de omgang met de ruimtelijke ordening, maar daar staat geen letter over in het voorstel. Het valt de VVD dan toch niet te verwijten dat zij niet met dit voorstel mee kan gaan. Hoeveel ondernemers kent het Groninger platteland die hebben aangegeven last te hebben van de intensieve veehouderij? Brabant en Gelderland lijken meer recreanten aan te trekken en hebben meer intensieve veehouderijbedrijven. Waarom is dat in Groningen ineens een probleem? Welk probleem wil het College oplossen? Waarom grijpt zij naar dit middel in plaats van ervoor te zorgen dat men met de sector in gesprek gaat om op verduurzaming over te gaan. De heer Miedema (GroenLinks) vraagt de heer Haasken of het niet zo zou kunnen zijn dat er, als er geen intensieve veehouderij was geweest in Gelderland en Brabant, nog veel meer toeristen naartoe zouden komen? De voorzitter laat de heer Haasken zijn betoog vervolgen. De heer Haasken (VVD) vraagt of het College heeft afgewogen wat dit betekent voor de economie van het platteland? Is het College bereid de effecten op de plattelandseconomie alsnog in beeld te brengen? De voordracht kent drie zones. De VVD wil de gekozen afstanden en oppervlakten graag van een nadere onderbouwing laten voorzien. Kan het College aangeven wat er mis gaat met aanvragen op basis van het huidige instrumentarium? Ook al heeft er geen voorafgaand overleg met gemeenten plaatsgevonden, hoe kan het College dan volhouden dat hier een zorgvuldige en ordentelijke procedure zou moeten worden gevolgd? Kan het College aangeven welke nieuwe nevenactiviteiten zij op het oog heeft om de negatieve gevolgen van de bedrijfsresultaten op te vangen? Kan het College aangeven waar een van de elementen (eenduidige uniforme regeling voor de gehele provincie om overal het landschap, woonmilieu en toeristische recreatieve
24
ontwikkelingsmogelijkheden te beschermen) daadwerkelijk in gevaar kwam zonder een ordentelijke vergunningsprocedure die met voorwaarden omkleed was? Wat is het planologisch verschil tussen een schil waarin aardappelen liggen opgeslagen en een schuur waarin kippen en varkens rondlopen? Mocht dit te maken hebben met de desolate indruk die intensieve veehouderijbedrijven volgens de voordracht zouden maken, dan kan dit toch in de vergunningsvoorwaarden opgenomen worden? Hoe verhoudt zich de plankaart waar het College suggereert dat er plaatsen zijn waar nog wel gebouwd mag worden met vigerend ruimtelijk beleid? Wat is het oordeel van de gedeputeerde over de inbreng op bestuurlijk niveau van LTO, waarin LTO aangeeft klaar te zijn met deze provincie waar het gaat om allerlei andere activiteiten die door LTO worden ondernomen? De heer Swagerman (SP) brengt in dat de SP een beetje in een spagaat zit, omdat het hier over bijna alleen maar familiebedrijven gaat die potentieel bedreigd worden in hun voortbestaan. De SP is altijd tegen de intensieve veehouderij geweest en is dat nog steeds, maar maakt zich ook hard voor het MKB en familiebedrijven. Op welke plekken waar sprake is van kapitaalvernietiging gaat de provincie eventueel kijken en meedenken? Worden de zienswijzen nog verder behandeld? Hoe belangrijk is het dat alle bedrijven op de kaart zijn aangegeven? In hoeverre is en wordt er rekening gehouden met de goed presterende bedrijven? Als iemand zijn dieren met een derde heeft laten afnemen om zich aan te passen aan de regelgeving en vervolgens, om overeind te blijven, weer naar het oude niveau terug moet, wordt dat binnen dit voorstel dan toegestaan? Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of de SP vindt dat de veestapel in Nederland ten behoeve van dierenwelzijn moet toenemen. De heer Swagerman (SP) antwoordt dat er een maximaal aantal dieren in Nederland is toegestaan en vindt dat veehouders iets uit zouden moeten kunnen voeren dat binnen de regelgeving past, ook binnen het voorliggende voorstel. De voorzitter vraagt of de SP de voordracht ondersteunt. De heer Swagerman (SP) antwoordt dat dit afhangt van de antwoorden van het College op de door hem gestelde vragen en de overtuigingskracht daarvan. De heer Krajenbrink (CDA) kent de SP als een partij die veel waarde hecht aan de rol van de gemeenten. Hoe kijkt de SP ertegenaan dat de gemeenten aan hebben gegeven niet betrokken te zijn geweest bij het proces. De heer Swagerman (SP) antwoordt dat de SP al aan heeft gegeven vraagtekens te zetten bij de manier waarop alles is afgehandeld. Het is een minpuntje dat de gemeente Oldambt niet gehoord is. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) ziet de plannen van de provincie Groningen om de intensieve veehouderij in de provincie volledig op slot te zetten als desastreus voor familiebedrijven, gezinsbedrijven en het Groningse platteland. Alle boeren met varkens en kippen in de provincie worden geraakt. Zo wordt de belangrijkste sociaaleconomische dragers van het platteland de das omgedaan en dat vindt de ChristenUnie onbestaanbaar. Inzetten op een uitsterfbeleid gaat de ChristenUnie te ver. De heer Miedema (GroenLinks) merkt op dat de ChristenUnie de motie tegen megastallen in de Tweede Kamer heeft ondersteund. Heeft de ChristenUnie in Groningen een ander standpunt? Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat met het woord ‘megastal’ het maatschappelijke debat wordt misleid. De heer Miedema (GroenLinks) geeft aan dat dit geen antwoord op zijn vraag is. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat de ChristenUnie altijd als uitgangspunt heeft gehad niet voor ongebreidelde uitbreiding te zijn en daarin een bovengrens stelt. Daarin sluit de
25
ChristenUnie in Groningen volledig aan bij de landelijke fractie. Echter, het gaat hier niet over de megastallen, maar om alle boeren met varkens en kippen, dus ook om de kleintjes. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of de ChristenUnie aan kan geven hoe groot het bouwblok maximaal mag zijn, om aan beide definities te voldoen: geen megastallen en toch maximale uitbreiding. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat de ChristenUnie in gezamenlijkheid met twee andere partijen tot een alternatief zal komen, waarin die grens zal worden aangegeven. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of mevrouw Van der Graaf nu niet kan zeggen wat zij verstaat onder de definitie ‘megastal’ en hoe groot een bouwblok mag zijn. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat de ChristenUnie deze week met een antwoord op die vraag komt. De heer Dieters (PvdA) had het veel beter gevonden als dat alternatief bij deze vergadering op tafel had gelegen, zodat men daarover had kunnen debatteren. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat dat heel mooi was geweest. In de vergadering in december gaven de Staten een richting aan waarna men in overleg zou gaan met alle betrokkenen, om met een voorstel te komen. Toen kwam de PvdA met een motie om deze sector volledig op slot te zetten. De heer Dieters (PvdA) vraagt waarom zij niet in september, toen de discussie van start ging, begonnen is daarover te overleggen met iedereen. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) bestrijdt de insinuatie dat zij niet eerder begonnen zijn. Zij vervolgt dat de discussie vrijwel volledig op basis van sentiment wordt gevoerd. De ChristenUnie vindt dat het tijd is voor een eerlijk debat waarbij eenieder goed is voorbereid en ingelicht over de feiten en de realiteit. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of de ChristenUnie het voorstel zoals dat er op 15 december lag, voordat de vergadering begon, wel steunde. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat er op 15 december geen voorstel, maar alternatieve voorlagen. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of één van die alternatieven de keuze van de ChristenUnie was geweest. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) antwoordt dat de ChristenUnie een aantal alternatieven met de sector, betrokken partijen en gemeenten wel had willen bespreken. Er lag toen nog geen voorstel. De ChristenUnie is van mening dat in het debat de waardering voor de gezinsbedrijven en de functie die zij vervullen voor het platteland, ontbreekt. De boeren hebben ruimte nodig om investeringen te doen en om verbeteringen op het vlak van dierenwelzijn en milieu door te voeren. De ChristenUnie vindt het onbestaanbaar dat de inkomenspositie van ondergeschikt belang wordt geacht. Zij twijfelt bovendien ernstig aan de zorgvuldigheid waarmee dit voorstel tot stand is gekomen. Een week na de verkiezingen een dergelijk ingrijpend besluit nemen, waarover politiek en maatschappelijk zo veel verdeeldheid bestaat, getuigt van het niet respecteren van de democratie. De ChristenUnie concludeert dat dit er op het allerlaatste moment nog even doorgedrukt moet worden over de rug van de boeren heen en vindt dat een kwalijke zaak die het aanzien van de politiek schaadt. Is er strijd met de Reconstructiewet? Op welke alternatieve, nieuwe neventakken doelt het College precies? Hoeveel neventakken wil het College? Is er rekening gehouden met de juridische consequenties en de risico’s op het vlak van planschade procedures? Heeft het College een basis onderzocht waarop het afstandscriterium is bepaald?
26
Hoe gerechtvaardigd vindt het College de vrees dat boeren geen medewerking meer willen verlenen aan het ontwikkelen van natuur- en cultuurlandschap? Wat zijn de compensatiemogelijkheden? Heeft het College daarvoor ruimte in het budget opgenomen? Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) deelt de zorg die de veehouders laten horen, over uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijf en over gezinsbedrijven. De Partij voor de Dieren luistert daarnaar, maar ook naar andere groepen, zoals plattelandsbewoners die hinder ondervinden van intensieve veehouderij, naar huisartsen die de gevolgen van intensieve veehouderij op de gezondheid zien, naar patiënten die ziek zijn geworden door intensieve veehouderij, naar natuur- en milieuorganisaties die zich zorgen maken over de effecten op natuur, milieu en landschap. De heer Haasken (VVD) vraagt waar dit voorstel haar basis vindt in de problematiek van de volksgezondheid. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) antwoordt dat dit voorstel daar helaas geen rekening mee houdt, want dan was die grens wellicht nog veel groter geweest dan 1 km. Dat volgt alleen al uit het feit dat de Q-koorts zich over een afstand van 5 km vanaf een bedrijf kan verspreiden. Het voorstel kijkt puur naar de kwetsbaarheid van landschappen en de functies van landschap. De insprekers maken zich zorgen over gezinsbedrijven. De schaalvergroting in de intensieve veehouderij is echter duidelijk zichtbaar, terwijl het aantal dieren (kippen en varkens) gelijk is gebleven. In de afgelopen 20 jaar is de productie gestegen: het aantal dieren is gelijk gebleven, maar er wordt meer geproduceerd. Het aantal bedrijven is met een derde gedaald. Het inkomen is ook met een derde gedaald. Het aantal gezinskrachten dat werkzaam is in en inkomen haalt uit deze bedrijven, is ook met een derde gedaald. Deze schaalvergroting heeft volgens de Partij voor de Dieren juist geleid tot een afname van gezinsbedrijven en zij maakt zich daar, ook in het belang van het landschap, zorgen over en wil dat er een eind gemaakt wordt aan de schaalvergroting. Het is een vicieuze cirkel die doorbroken moet worden. Het aantal megastallen. Wat de Partij voor de Dieren betreft mag er direct een einde komen aan de intensieve veehouderij. De definitie van megastallen van Alterra uit 2007 volgende, waren er in de provincie Groningen in 2007 16 megastallen, waarvan 14 melkveebedrijven en 2 nietmelkveebedrijven. In 2009 waren er 9 niet-melkveebedrijf megastallen en nu zijn er nog eens 5 bijgekomen. Dat is een verzevenvoudiging in nog geen 3 jaar tijd. De schaalvergroting in de intensieve veehouderij is geen autonoom proces. CDA, VVD, ChristenUnie, banken, veevoerbedrijven en de overheid zijn verantwoordelijk voor die schaalvergroting. In hoeverre heeft de overheid aangestuurd op schaalvergroting? Hoe vaak heeft het College concreet voorstellen gedaan om een bedrijf groter te maken dan waar de aanvrager plannen voor had? In art. 1, onderaan, lid 4 van het voorstel staat dat het mogelijk is om in het kader van dierenwelzijn, natuur en milieueisen een oppervlaktemaat groter te maken. Het is dus een groot misverstand dat bedrijven binnen dit besluit geen aanpassingen zouden kunnen doen in het kader van dierenwelzijn en duurzaamheid. De motie van de PvdA en de Partij voor de Dieren die in de Tweede Kamer is aangenomen. Heeft de staatssecretaris al contact met de provincie Groningen opgenomen? Zo ja, wat was de strekking daarvan? Zo niet, is het College bereid zelf contact op te nemen met de staatssecretaris en aan te dringen op het snel nemen van een voorbereidingsbesluit om dit van kracht te laten worden? De Partij voor de Dieren denkt dat intensieve veehouderij niet goed is voor mens, dier, natuur en milieu. De bedrijven in de provincie Groningen gaan niet op slot. Er is zelfs nog een uitbreidingsmogelijkheid van 1,6 miljoen dieren bovenop de 8,2 miljoen dieren. Die uitbreidingsruimte is wat de Partij voor de Dieren betreft nog steeds veel te groot. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of mevrouw Hazekamp bestrijdt wat er door sommige boeren gezegd is over hun eigen ondernemingen, namelijk dat hun bedrijf volledig op slot zit. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) bestrijdt dat niet en ziet dat in een groot deel van de provincie witte gebieden zijn. In gebieden waar nog wel uitgebreid mag worden zitten bedrijven die al groter zijn dan het maximum bouwblok dat wordt voorgesteld. Die bedrijven zullen op slot worden gezet, maar voor de Partij voor de Dieren wegen belangen zoals het beschermen van kwetsbare landschappen en natuur en recreatie zwaarder.
27
Bedrijven die op de grens liggen van witte en groene gebieden. Is het College bereid om op het verzoek van de gemeente Eemsmond die bedrijven in witte gebieden te laten vallen in voorkomende gevallen? Desalniettemin is het een stap in de goede richting en zal de Partij voor de Dieren dit voorstel blijven steunen. De heer Haasken (VVD) vraagt of de Partij voor de Dieren geen kans ziet om in de vergunningvoorwaarden natuur en landschap zodanig mee te nemen dat toch gesproken kan worden van het doorontwikkelen van de sector. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) antwoordt dat de provinciale omgevingsverordening in kaart brengt waar belangen spelen. Daar is alle ruimte voor biologische veehouderij. De heer Haasken (VVD) geeft aan dat zijn vraag is of mevrouw Hazekamp geen mogelijkheden ziet om binnen het kader van de vergunningsvoorwaarden, vanuit ruimtelijke ordening, door gemeenten afgegeven, tot vergunningenbeleid te komen. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vindt dat op zich heel redelijk klinken, maar als juist tijdens de keukentafelgesprekken aangestuurd wordt op nog grotere bedrijven en nog meer staloppervlakte, ziet de Partij voor de Dieren dat niet als een goede oplossing. De heer De Vey Mestdagh (D66) geeft aan dat voor D66 drie elementen een rol spelen hierbij, namelijk de landschappelijke inpassing, dierenwelzijn en ook volksgezondheid. Het probleem is dat deze drie belangen binnen de bestaande regelgeving mogelijk behoorlijk geschaad kunnen worden. Er zijn ondernemers die er op een dusdanige manier mee omgaan dat er nauwelijks schade optreedt, maar er zijn ook ondernemers die dat niet doen, met alle gevolgen van dien. Staatssecretaris Bleker wil een maatschappelijke discussie organiseren over dit onderwerp. Daarover is op 15 februari in de Kamer een motie ingediend waarin wordt aangegeven dat het verstandig is om zo lang die discussie loopt niet heel veel nieuwe vergunningtrajecten in te gaan. Provincie en gemeente worden verzocht daar per direct beleid op te gaan voeren. Dat maakt een eventuele besluitvorming op dit terrein urgent. Het is verstandig om nu op basis van de ruimtelijke ordeningstaak de beslissing te nemen zoals die nu genomen wordt. D66 vindt dat jammer, want daarmee wordt de goedwillende boeren een stukje ontplooiingsmogelijkheden ontnomen. Echter, alle voor- en nadelen tegen elkaar afgewogen hebbende, ondersteunt D66 in dit geval het voorstel van het College. De heer Haasken (VVD) vraagt hoe D66 het hieraan voorafgegane bestuurlijke proces beoordeelt? De heer De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat het traject al twee jaar loopt. Iedereen die beweert dat hij geen mogelijkheid heeft gehad om in te breken in het proces, heeft zitten slapen en heeft zijn werk niet goed gedaan. De heer Zanen (Partij voor het Noorden) is verbaasd over het gegeven dat de gemeentebesturen volstrekt tekort zijn gedaan in het horen van hun opvattingen. Hij vraagt het College hoe dat precies zit. Bedrijven die gekocht waren door de provincie. Later komt de provincie met regelgeving en valt het perspectief van het bedrijf weg. Heeft de provincie dan nog een verantwoordelijkheid ten aanzien van dat bedrijf of valt dat binnen de algemene regels? Als boeren extra moeten investeren en het heeft betrekking op de perspectieven die zij met dit voorstel nog wél hebben, is het dan mogelijk dat er overgangskredieten worden vrijgegeven waardoor die boeren op dat punt verder kunnen werken aan hun eigen toekomst en niet hoeven af te wachten? Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt wat precies de positie van de Partij voor het Noorden is in dit debat. De heer Zanen (Partij voor het Noorden) antwoordt dat de situatie op het platteland hem zeer ter harte gaat, maar dat de Partij voor het Noorden in de politieke besluitvorming op grond van haar opvattingen achter de motie blijft staan zoals die destijds is ingediend. De Partij voor het Noorden heeft haar gevoel voor het platteland in het nieuwe programma verwoord. Deze discussie omvat de beleidsperiode van 4 jaar en zou ook namens de Partij voor het Noorden binnen deze beleidsperiode nog moeten worden afgehandeld.
28
Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of de heer Zanen nog steeds achter de motie staat die hij heeft ingediend, ondanks het feit dat hij met de uitwerking daarvan minder tevreden is. De heer Zanen (Partij voor het Noorden) antwoordt dat het een keuze is en dat de Partij voor het Noorden achter de voordracht staat. De heer Blom (fractie Blom) merkt op dat er alleen maar gesproken wordt in termen van ontwikkelingsmogelijkheden die gezien worden in de vorm van grotere stallen en meer dieren, de filosofie van de schaalvergroting. Het is een gevaarlijke drogredenering te denken dat dit het enige is dat toekomstperspectief heeft. Het komt overeen met bubbels in de economie zoals in de IT en in de hypotheekmarkt. Schaalvergroting die exclusief aan enkele elementen gebonden is, leidt tot economische crises. Het toekomstperspectief daarvan is negatief. Als alle boeren in China hun eigen megastal zouden kunnen krijgen – die mogelijkheid zit er op een gegeven moment in – dan hebben alle boeren die hier een megastal hebben weinig kans om nog levensvatbaar te zijn. Groei moet niet gezien worden in meer boeren of grotere stallen, maar in een beter gezinsinkomen met de dieren die de boer nu heeft. Dat is de filosofie van het duurzaam ondernemen. Duurzaam ondernemen heeft een positief toekomstperspectief, daar kan men vele goede managementboeken op naslaan. De heer Blom kent diverse bio-boeren die een uitstekend gezinsinkomen verdienen en die toekomstperspectief hebben voor hun kinderen, die hen met plezier willen gaan opvolgen, die geen enkel probleem hebben om bij de bank een financiering te krijgen voor hun uitbreidingen, omdat die uitbreidingen kleinschalig zijn. Bio-boeren is interessant, omdat er een aantal markttechnische elementen in zitten die volkomen onderschat worden. De prijs van bio-producten is maar weinig hoger dan die van gangbare producten. De consument is best bereid om iets meer te betalen. Dat laat marktonderzoek ook zien. Het aanbod van bio-producten is zo klein dat er flink geïmporteerd moet worden. De heer Haasken (VVD) vraagt of de heer Blom biologische landbouw als een nichemarkt ziet. De heer Blom (fractie Blom) antwoordt dat hij het als een gat in de markt ziet. De heer Haasken (VVD) vraagt wat er dan gebeurt als landbouwers massaal overstappen op biologische landbouw. Houden de prijzen van bio-producten dan dezelfde standaard aan als zij nu hebben? De heer Blom (fractie Blom) antwoordt dat de kans zelfs groot is dat de prijzen flink zullen stijgen. Het aanbod is nu te klein. Nederland loopt daarin ver achter op de landen om Nederland heen. Boeren die daar produceren, exporteren naar Nederland. Dat zou niet nodig moeten zijn. Boeren hier zouden dat marktaandeel moeten pakken. Het aanbod is niet alleen een gat in de markt, de kwaliteit is hoger. De voorzitter resumeert dat de heer Blom voor biologische landbouw pleit. De heer Blom (fractie Blom) beaamt dat. Hij ziet het als een alternatief. De winstmarge is veel groter en het risico van de investeringen is kleiner. Daarom gaat de bank graag mee in een bedrijfsplan van de bio-boer. Het zijn herkenbare boeren, die graag met hun ‘boer zijn’ bezig zijn. De heer Blom begrijpt niet waarom boeren en organisaties als LTO niet eerder in zijn gegaan op de in het verleden gedane suggestie om duurzaam te gaan werken en dat niet vertaald hebben in lobbybeleid. De heer Blom bestrijdt dat LTO bij dit verhaal buiten spel is gezet. De kans om daar invulling aan te geven zoals die nu voorligt, is ruimschoots aanwezig geweest, al jaren lang. Motie 4 was nadrukkelijk bedoeld om het plan Statenbreed te krijgen, om in overeenstemming met elkaar iets te ontwerpen. Uiteindelijk is er door gebrek aan input van de CDA niet het Statenbrede plan uit tevoorschijn gekomen dat er nu ligt. Dat dit plan er nu ligt, komt doordat dat niet gebeurd is. De heer Blom ondersteunt echter het plan. De heer Blom daagt alle partijen uit om een forum op te richten waarin zij vorm gaan geven aan duurzaamheid, om samen met een plan te komen waar iedereen zich in kan vinden. De voorzitter stelt voor om na beantwoording door het College eventueel nog een korte tweede ronde te houden en de discussie in de Statenvergadering te hervatten. Aldus wordt unaniem besloten.
29
Schorsing De voorzitter heropent de vergadering, meldt dat Julia Bordewijk, secretaris van deze commissie, een zoon heeft gekregen die Morris is genoemd en geeft het woord aan het College. Beantwoording door het College De heer Moorlag (gedeputeerde) gaat allereerst in op de doorlopen procedure. Het College heeft bij de vaststelling van het POP voorgesteld dat de hoofdtakkers uitbreidingsmogelijkheden krijgen middels de bouwblok-op-maat-methode. Er werd in principe geen plafond gehanteerd, mits landschappelijke inpassing gewaarborgd werd. De neventakkers kregen geen uitbreidingsmogelijkheden. Bij de behandeling in de Staten op 17 juni is er een motie aangenomen met als strekking dat onderzocht moest worden in hoeverre de hoofdtakkers wat minder en de neventakkers wat meer ruimte konden krijgen. Ook duurzaamheid speelde hier een belangrijk element in. Die motie betekende dat het debat over de IV toen niet is afgesloten, maar tot op de dag van vandaag voortsleept. Het College had toen een sluitend voorstel gedaan. Er is onderzoek gedaan naar in hoeverre de motie uitvoerbaar was. Overleg is gevoerd met de LTO inzake de duurzaamheidscriteria. Vrij snel kwam vast te staan dat dat geen begaanbare weg was. Aan de andere kant moest in de verordening een ruimtelijke benadering worden gekozen en gekeken is in welke gebieden uitbreiding toegestaan kan worden en in welke gebieden uitbreiding beperkt moet worden. Het College heeft de betreffende motie te goeder trouw uitgevoerd en heeft een beleidsalternatief voorgelegd dat in september in de commissie is besproken, waarin recht is gedaan aan de motie middels het bieden van meer ruimte voor de neventakkers en beperking van uitbreidingsmogelijkheden in een aantal gebieden. Deze commissie heeft daarover beraad gevoerd en verzocht om nadere informatie en kaartbeelden. Het College heeft drie verschillende kaartbeelden uitgewerkt en voorgelegd aan de commissie en aan de Staten op 15 december 2010. De Staten hebben daarover een heldere uitspraak gedaan. Beweerd wordt dat geen overleg met de LTO heeft plaatsgevonden, maar in de ogen van de gedeputeerde was sprake van een transparant proces. Vóór september is overleg gevoerd met de LTO en tijdens de behandeling in september was de LTO hier aanwezig. Hoe is de informatieverstrekking aan de gemeenten geweest? De heer Moorlag is een aantal malen te gast geweest bij het portefeuillehoudersoverleg RO van de VGG en heeft daar meegedeeld dat het debat over de intensieve veehouderij nog niet was afgesloten en dat er debat wordt gevoerd over de ingediende motie in de Staten. Op enig moment is het beleidsalternatief ter informatie naar de gemeenten verstuurd. De uitspraak van de Staten op 15 december kan niet als donderslag bij heldere hemel zijn gekomen voor de gemeenten, noch voor organisaties als de LTO. Het is wel zo dat in de Statenvergadering de meest ver gaande variant bij motie als meest wenselijke vorm van beleid is uitgesproken. Ook die motie heeft het College te goeder trouw uitgewerkt. Het College heeft noch in juni 2009, noch in december 2010 uitgesproken dat de moties onaanvaardbaar waren. Met de uitwerking van de motie in de voorliggende voordracht meent het College recht te hebben gedaan aan de inhoud van de motie. De heer Haasken (VVD) vraagt of sprake was van unanimiteit binnen het College. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat de moties van 2009 en die van 2010 door verschillende politieke stromingen in het College verschillend zijn geapprecieerd. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of de voordracht unaniem is vastgesteld. De heer Moorlag (gedeputeerde) verklaart dat er een Collegebesluit is gevallen en dat hij er de voorkeur aan geeft verder geen mededelingen te doen over de interne verhoudingen binnen het College. Hij vervolgt met de procedure inzake de uitwerking van de motie. De vraag is of de juiste termijnen zijn toegepast en voor dit soort RO-vraagstukken is dat inderdaad het geval. Er zijn veel reacties binnen gekomen en de kern van de ingediende zienswijzen zijn behandeld in de voordracht. Er zijn nu nog aanvullende vragen gesteld die nader worden beantwoord. De positie van de gemeente Oldambt. Het is uitermate vervelend voor gemeenten die bezig zijn met bestemmingsplannen, te worden geconfronteerd met een wijziging van beleid. Bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening werd echter een nog onontgonnen
30
terrein betreden met de verordening. Mogelijk treft de provincie hetzelfde verwijt bij de inhoudelijke herziening van de verordening. De gemeenten moeten in 2013 hun bestemmingsplannen hebben aangepast en daarbij bestaat het risico dat koplopers worden gestraft door wijziging van de verordening. Helaas is dat onvermijdelijk, maar bekend was bij de gemeenten dat het debat over de intensieve veehouderij nog niet was beslecht. Het overgangsrecht en de scheidslijn. Dat is in de voordracht nader verwoord. Zaken die in procedure zijn en waar een vergunningsaanvraag loopt, worden gewoon afgewikkeld en dat is conform het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Zaken waarin de vergunningsaanvraag is uitgesteld, omdat er een aantoonbaar en concreet traject loopt met keukentafelgesprekken, gemeentelijk of provinciaal, vallen onder het overgangsrecht. Het bedrijf langs de N33. Dat betreft een uitwerking van de criteria die door de Staten in een motie is verwoord, namelijk dat een afstandsgrens van 1 km ten opzichte van de bebouwde kernen wordt gerespecteerd. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of dat betekent dat 1 km afstand wordt gehouden van bedrijventerreinen en bebouwde kernen. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Kans op planschade. In een aantal gemeenten zijn de bestemmingsplannen aangepast en wordt meer ruimte geboden voor de intensieve veehouderij. Uit de check die door de afdeling is gedaan blijkt dat dit in veel gevallen een geclausuleerd recht betreft. In die gevallen bestaat geen titel voor planschade, zo is uitgezocht. Aanspraak op planschade heeft slecht succes als men een evident ongeclausuleerd recht heeft op uitbreiding. De heer Haasken (VVD) vraagt wie de planschade moet betalen. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat de planschade ten gevolge van wijziging van een bestemmingsplan ten laste gaat van de gemeente, en de planschade veroorzaakt door een direct werkende regeling, zoals nu in de verordening wordt voorgesteld, komt voor rekening van de provincie. Casuïstiek. Vragen van het CDA bij zienswijze 3. Als sprake is van een royale uitloop, is het de vraag of zo’n bedrijf nog wel onder de definitie van intensieve veehouderij valt. Als het gaat om een neventak, verandert er niets. Dat staat in de huidige verordening op slot en dat verandert niet met deze wijziging van de verordening. Aangegane juridische verplichtingen waarbij uitbreidingsruimte is toegekend bij verplaatsing van een bedrijf. Degene die zo’n juridische verplichting is aangegaan, staat ervoor. In hoeverre dat een echte juridische verbintenis is, is nu niet te overzien. Is schade verhaalbaar als sprake is van vergaand overleg? Hierop is ingegaan en een uitspraak van de Raad van State geeft geen reden tot twijfel aan de houdbaarheid van wat het College voorstaat. Indien sprake is van dierziekte, is dit geen titel om begrenzingen aan te leggen. Volksgezondheidsoverwegingen horen niet thuis in de provinciale verordening en deze gaat dan ook uit van een aantal ruimtelijke functies en criteria: wonen, toerisme en recreatie, landschap en natuur versus de intensieve veehouderij. Begrenzing te onzorgvuldig? De stippen zijn van de kaart gehaald. Er is nu een kaartbeeld dat zal worden gedigitaliseerd, waarmee de grenzen heel erg duidelijk worden. De Partij voor de Dieren vroeg, als een bedrijf net op de overgang van groen en wit zit, om het dan naar wit te verschuiven, maar de gedeputeerde zou het liever naar groen verschuiven in verband met de zorgvuldigheid van het overheidsoptreden. Met specifieke ondernemers zal, indien gewenst, overleg worden gevoerd. De heer Swagerman (SP) vraagt naar de status van de huidige plankaart als blijkt dat de digitale kaart af gaat wijken. Als nu besloten wordt om deze kaart te hanteren en er zijn afwijkingen in de digitale kaart na 9 maart, is er een probleem. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat dit niet de bedoeling is. De kaarten moeten gedigitaliseerd worden en dan zal de exacte begrenzing duidelijk zijn. Dit moet er overigens niet toe leiden dat dit leidt tot materiële afwijkingen. Er zal hoogstens sprake zijn van zeer incidentele casuïstiek en dan zal de overheid als betrouwbare overheid opereren. De heer Krajenbrink (CDA) vraagt of het niet logisch is dat als een voordracht wordt vastgesteld en er besluitvorming plaatsvindt, de definitieve kaarten vast staan en dat er geen sprake is van ruis. Ook
31
incidentele gevallen betreffen gezinsbedrijven. Als het gaat om zorgvuldige besluitvorming, dient ook de kaart vastgesteld te worden. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat een kaartbeeld is uitgewerkt naar aanleiding van de motie. Er zullen altijd grensgevallen zijn en dat is een uitwerkingskwestie. De voorzitter stelt dat het gaat om een principiële kwestie. Bij de voordracht wordt een papieren kaart vastgesteld. Hoe kan dan een digitale kaart die later wordt gemaakt, zijn goedgekeurd? De heer Krajenbrink (CDA) stelt dat dan nog sprake is van onzekerheid voor de bedrijven. Hier kan dan geen besluit worden genomen met zoveel onzekerheid voor die individuele gevallen. De heer Moorlag (gedeputeerde) zegt toe daar voor de volgende Statenvergadering nadere informatie over te verschaffen. De heer Haasken (VVD) vraagt of dat inhoudt dat de Staten dan een definitieve kaart krijgen, waarop situaties als deze niet meer voorkomen. De heer Moorlag (gedeputeerde) stelt dat de kaartbijlage bij de verordening moet worden vertaald naar een digitale kaart. Dat zal het College uitvoeren. Ook dan zal er mogelijk twijfel zijn of een windturbine met zijn betonnen voet aan de ene kant van de streep staat of aan de andere kant. Dit is een uitwerkingskwestie. Gecheckt zal worden bij welke bedrijven sprake is van doorsnijding van het bouwblok en over die gevallen zal voor 9 maart nadere informatie worden toegestuurd. GS komen niet met een saneringsvoorstel. Dat is ook niet gebeurd medio 2009. Afweging m.b.t. de plattelandseconomie. Die afweging heeft plaatsgevonden. Er is een debat gehouden in de commissievergadering van september en december en in de Statenvergadering van december. De heer Haasken (VVD) stelt dat dit vooral politieke gedachtewisselingen betreft waar dan geen onderzoek onder ligt. Verwacht mag worden dat de overheid bij zo’n besluit onderzocht heeft wat de economische effecten zijn van zoiets ingrijpends als dit. De heer Haasken handhaaft de vraag of het College bereid is alsnog een onderzoek naar de effecten op de plattelandseconomie van de betreffende maatregelen uit te voeren. De heer Moorlag (gedeputeerde) stelt dat de effecten helder zijn van de keuzen die in de Staten zijn gemaakt. Daarvan zijn de aantallen gegeven, bijvoorbeeld het aantal bedrijven dat geen uitbreidingsmogelijkheden heeft. In veel gevallen waren het bedrijven die niet een automatisch uitbreidingsrecht hadden. Het type bedrijven en hun locatie is helder. Daarvoor zijn die kaartbeelden verstrekt. Ook staan daarop de bedrijven die wel uitbreidingsmogelijkheden hebben. De heer Haasken (VVD) vraagt of de gedeputeerde het met hem eens is dat dit negatief uitwerkt voor de economie van het platteland. De heer Moorlag (gedeputeerde) denkt dat er negatieve effecten zijn waar het gaat om het volume (niet alleen het aantal dieren, maar ook het volume in geld, opbrengsten van de intensieve veehouderij). Aan de andere kant staan er positieve effecten tegenover als het gaat om de waardeontwikkeling van onroerend goed en de betekenis van de economische waarde van het platteland als toeristisch, recreatief attractief gebied. De heer Haasken (VVD) acht het belangrijk om daar nader over geïnformeerd te worden en dat daarover een wezenlijk onderzoek naar wordt gedaan en wel voordat besluitvorming plaatsvindt. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat als de Staten nader onderzoek willen, het College dat onderzoek zal gaan uitvoeren. Hij ziet daar echter geen aanleiding toe. Het is ook niet gebeurd tijdens de beleidsverandering die medio 2009 is doorgevoerd toen alle neventakkers op slot zijn gezet. Uitstel van de besluitvorming? De heer Moorlag benadrukt dat dit debat zich al jaren voortsleept. Het leek medio 2009 bij de vaststelling van het POP te zijn beslecht. Toen is er een motie ingediend en is de zaak door het College herzien. Op enig moment moet er toch een besluit worden genomen door de Staten en duidelijkheid worden geboden.
32
De heer Haasken (VVD) denkt dat zijn fractie met een voorstel zal moeten komen. De heer Moorlag (gedeputeerde) gaat vervolgens in op de nadere onderbouwing van de afstandscriteria. Die criteria zijn geformuleerd in een motie die door de Staten is aanvaard. Wat gaat er mis met de lopende procedures tot schaalvergroting? De heer Haasken (VVD) vraagt of het College een poging gedaan heeft om de afstandscriteria nader te onderbouwen. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt ontkennend. De heer Haasken (VVD) vraagt of de gedeputeerde het met hem eens is dat dit is gebaseerd op politieke besluitvorming. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Dit is gebeurd in de Statenvergadering van 15 december 2010. De heer Haasken (VVD) vraagt of het College dit juridisch houdbaar achten als de kwestie wordt voorgelegd aan de Raad van State. De heer Moorlag (gedeputeerde) merkt op dat dit geen unicum is. Het feit dat bedrijven op slot worden gezet lag ook besloten in de besluitvorming medio 2009. Toen betrof dat de neventakkers en toen zijn geen indringende vragen gesteld of deze regelgeving wel juridisch houdbaar was. Provincies kunnen RO-regels stellen en vastleggen in een verordening. De voorzitter vraagt of dat betekent dat er geen risico is bij de Raad van State. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt op voorhand geen reden te zien dat er grote risico’s worden gelopen. De algemene disclaimer is dat bij elke procedure een procesrisico wordt gelopen. Wat gaat er mis bij de keukentafelgesprekken? Soms zitten niet alle partijen aan tafel, weliswaar zijn dat de ondernemer, de overheden en Libau, maar omwonenden zitten niet aan. Af en toe worden dan lastige vragen gesteld over de impact op de directe omgeving. Als iets ruimtelijk inpasbaar is, heeft dat dan geen effect voor de bevolking? Dat is wel degelijk zo. Zo is te lezen in de krant dat er in Kiel-Windeweer wel degelijk debat is over uitbreiding van een bedrijf. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) merkt op dat het College zelf een brief heeft geschreven dat er geen probleem was, terwijl bekend was dat de betreffende stal onder de definitie van megastal valt. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat het oordeel was dat er qua ruimtelijke inpasbaarheid geen knelpunten waren. Er bleek veel beroering te ontstaan bij de bevolking en dat heeft de gedeputeerde uit de krant vernomen. Welke nevenactiviteiten kunnen bedrijven gaan ontplooien? In generieke zin ondersteunt en faciliteert het College de verbreding van de agrarische sector. Wat is het verschil tussen kippen en aardappelen? Over kippen is veel debat en over aardappelen veel minder. Er wordt wel gezegd ‘perception is reality’, maar beleid is op perception niet te maken, alhoewel er wel rekening mee moet worden gehouden. De heer Haasken (VVD) acht dit de kern van de discussie. Ruimtelijke ordening dient toch te gaan over andere zaken dan het soort emoties die bij kippen of de intensieve veehouderij ontstaan? De heer Moorlag (gedeputeerde) verklaart te willen zeggen dat in het beleid ruimtelijke criteria moeten worden gehanteerd en dat is gebeurd. Het is wel zo dat de appreciatie door de sector betekenis heeft voor andere functies in het landelijk gebied: wonen, recreatie, natuur en landschap. De heer Krajenbrink (CDA) refereert aan de motie waarin wordt aangegeven dat, als het gaat om dierenwelzijn en milieu, er uitbreiding mag plaatsvinden in hectares en staloppervlakte. Het College voegt daaraan toe dat het aantal te houden dieren niet toeneemt. Hoe past de gedeputeerde dit binnen dat ruimtelijke beleid en kader als zojuist is geschetst?
33
De heer Moorlag (gedeputeerde) verklaart dat de ratio achter de motie de begrenzing is van de intensieve veehouderij en daarbij van het aantal te houden dieren. Dat is het vertrekpunt in de motie. De heer Krajenbrink (CDA) wijst erop dat het College toevoegt dat het aantal dieren niet toeneemt. Dat is het kritiekpunt van de boeren en daardoor kunnen ze niet investeren in dierenwelzijn en milieu, omdat er geen economische meerwaarde gecreëerd kan worden door meer dieren te houden. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) stelt als mede indiener van de motie dat de interpretatie van het College heel goed past bij de intentie van de indieners. De heer Moorlag (gedeputeerde) deelt die indruk, maar als de indieners zouden vinden dat hij de motie heeft overschreden, dient correctie plaats te vinden. De voorzitter concludeert dat dit kennelijk niet het geval is. De heer Moorlag (gedeputeerde) vervolgt. Het oordeel van de LTO en de verhouding provincie-LTO. De gedeputeerde schat in dat dit de verhouding met de LTO niet ten goede komt. Toch zal democratische besluitvorming moeten worden gerespecteerd. Meedenken over kapitaalvernietiging? Een vraag van de SP. Het College voert hierop geen beleid, wel wordt generiek beleid gevoerd om de verbreding van de agrarische sector te stimuleren en te faciliteren. De zienswijzen summier beantwoord? Er zat spanning tussen de beschikbare tijd, maar de motie maande ook tot snelheid. De beantwoording is echter naar het oordeel van het College niet onzorgvuldig gebeurd. Kloppen de kaarten? De bedrijven zijn verwijderd en daarmee is tegemoetgekomen aan de kritiek, zoals geuit in de zienswijzen. Rekening houden met goed presterende bedrijven. Er zijn bedrijven die het aantal dieren hebben laten afnemen. Kan daar rekening mee worden gehouden? Die intentie is er en de voordracht biedt daarvoor een opening. Als de staloppervlakte wordt uitgebreid zonder toename van het aantal dieren, dient daarnaar gekeken te worden. Er zit ook een opening in de definitie van intensieve veehouderij, want waar bedrijven veel uitloopmogelijkheden hebben, kun je niet zeggen dat de dieren grotendeels in gebouwen worden gehouden. Het misverstand is dat het zuiver biologische bedrijven moeten zijn, wil het niet onder intensieve veehouderij vallen. De ChristenUnie spreekt over een ‘uitsterfbeleid’. De heer Moorlag wijst deze term af. Het principe is niet anders dan medio 2009 reeds is vastgesteld. Dat moet duidelijk zijn. Rechten op meer dieren worden in grote gebieden niet toegestaan, maar er ligt geen belemmering op nevenactiviteiten. Dat is ook de overweging geweest om niet te gaan meten met bouwblokken, maar met staloppervlakte, zodat men ook de ruimte heeft (bijvoorbeeld voor akkerbouw) om het bouwblok wel uit te breiden met de bouwblok-op-maar-methode en activiteiten in omvang te laten groeien. Is er strijd met de Reconstructiewet? Dat is niet het geval. Welke neventakken? Dat zijn groen-blauwe diensten, etc. De gedeputeerde wil niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten. Compensatiemogelijkheden zijn er slechts waar dat juridisch noodzakelijk is. De voorzitter stelt de medewerking uit de sector aan de orde. Gerefereerd is reeds aan LTO Noord. De vraag uit de inspraak is of de betreffende ondernemers de omgeving aantrekkelijker moeten maken als dat gepaard gaat met slechte gevolgen voor het eigen bedrijf. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat signaal serieus te nemen, maar in welke mate dat gaat gebeuren is gissen en speculeren. Het College zal zich in ieder geval blijven inspannen om de gemeenschappelijke doelen die de sector met de provincie op een aantal terreinen gemeen heeft, te realiseren. Contact met de staatssecretaris over de motie die in de Tweede Kamer is aangenomen? Een vraag van de Partij voor de Dieren. Dat is niet het geval. Onbekend is nog of de regering die oproep in beleid gaat omzetten. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of de heer Moorlag bereid is om zelf contact op te nemen met de staatssecretaris om aan te dringen op een voorbereidingsbesluit voor een AMvB.
34
De heer Moorlag (gedeputeerde) ziet hier niet direct reden toe. Het provinciale ruimtelijk beleid is erop gericht om bepaalde typen agrarische activiteiten in omvangrijke mate toe te laten. Hier wordt een begrenzing gesteld aan de intensieve veehouderij, maar los daarvan is de melkveehouderij. Mits voldaan wordt aan landschappelijke inpassing worden er geen barrières opgeworpen. Hoe vaak zijn er suggesties gedaan aan bedrijven om in te zetten op groei? Het is een onjuiste voorstelling van zaken dat vanuit dit huis actief gesuggereerd en gestimuleerd wordt om maar te groeien en te vergroten. Wel wordt in de bouw-blok-op-maat-methode naar de toekomstplannen van de bedrijven gevraagd in verband met de landschappelijke inpassing van een eventueel groter bouwblok met een beplantingsplan. De heer Krajenbrink (CDA) stelt dat verwachtingen worden gewekt als gekeken wordt naar toekomstperspectieven. Gekeken wordt naar de mogelijkheden en dan doet de boer investeringen opdat hij in de toekomst ook uitbreidingsmogelijkheden heeft. Het gaat om vertrouwen in de overheid en fatsoenlijk openbaar bestuur. De heer Moorlag (gedeputeerde) ontkent dat verwachtingen worden gecreëerd in juridische zin en evenmin kan het beleid van de provincie worden beticht van onfatsoenlijk of onzorgvuldig overheidsbestuur. Als ondernemers van oordeel zijn dat dit toch het geval is, kan men daar een besluit van het College over vragen. Voor ondernemers zal ook duidelijk zijn dat er wel eens beleidswijzigingen kunnen komen, bijvoorbeeld op planologisch, milieukundig gebied of in de gezondheidswetgeving. De heer Swagerman (SP) refereert aan een insprekers die meer geld zegt te hebben uitgegeven op aandrang van de provincie op grond van het feit dat hij wilde uitbreiden. Kan daar nog antwoord op komen? Verder zijn er drie mensen geweest die vanuit de Blauwestad zijn verhuisd en dan nu voor een tweede keer verjaagd worden. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat voor elke ondernemer en voor elke burger geldt dat er op enig moment sprake kan zijn van een beleidswijziging. Als sprake is van gerechtvaardigd gewekte verwachtingen kan men zich bij de provincie melden en dan kan dat worden bezien. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of nooit is aangedrongen op een bedrijfsvergroting die niet wordt gevraagd door de ondernemer tijdens de keukentafelgesprekken. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat dit naar zijn beste weten niet het geval is. Hij vervolgt met de vraag van de Partij voor het Noorden of de gemeenten niet tekort worden gedaan. Er is op gepaste momenten informatie gegeven op VGG-niveau en de beleidsalternatieven en kaartbeelden zij toegestuurd. Wel is men verrast over het feit dat de meest vergaande variant in december in deze Staten bij motie is aangenomen. Het College is niet bereid om overgangskredieten te gaan verstrekken. De voorzitter geeft de insprekers allemaal de gelegenheid om nog 1 minuut in te spreken. De heer Groeneveld (Maatschap Groeneveld) heeft van de gedeputeerde begrepen dat hij zei dat bedrijven met vrije uitloop onder de biologische sector zouden moeten vallen, want voor de oppervlakte daarvoor geldt dezelfde norm als voor de zogenoemde vrije uitloopstal geldt. In wezen zijn die bedrijven gelijk. De heer Groeneveld doet de suggestie die stallen onder de biologische stallen te scharen. Het is de heer Groeneveld nog steeds niet duidelijk geworden wat de Statenleden onder ‘duurzaam’ verstaan. Van de witte streep langs zijn bedrijf begrijpt hij niets. De heer Wilting is verbaasd over de gang van zaken. Zij hebben al 20 jaar varkens en hij was altijd trots op hun bedrijf, maar constateert hier dat hij zich welhaast moet schamen voor hun bedrijf. Zij hebben en ambiëren geen megastal, zij zitten in een landelijk gebied waar heel goed een combinatie van akkerbouw en veehouderij in past. Hij kan zich voorstellen dat men bedenkingen heeft bij zeer grote intensieve veehouderijbedrijven, maar kan zich niet voorstellen dat kleinere bedrijven zoals de hunne geen bestaansrecht zouden hebben.
35
De heer De Waal (Natuur en Milieufederatie Groningen) kan zich goed voorstellen dat de individuele intensieve veehouderijhouders grote moeite hebben met het voorstel dat er nu ligt, omdat zij op slot worden gezet. Aan de andere kant is al tientallen jaren bij de sector bekend dat de schaalvergroting, met name in de veehouderij, zoals die op dit moment plaatsvindt, tot steeds meer steeds grotere problemen leidt. Het wordt dan ook hoog tijd dat de sector gaat nadenken over positieve maatregelen om die problemen te verhelpen. De heer de Waal hoopt dat er als dit voorstel wordt aangenomen, een positieve discussie over kan plaatsvinden. De Natuur en Milieufederatie zal daar graag aan deelnemen. De heer In ’t Hout constateert dat hij gelijk had toen hij zei dat een opportunistische ambtenaar die 100% anti-intensieve veehouderij is, had ingetekend. Zelfs het industrieterrein vindt het College belangrijker dan woningen. De heer In ’t Hout is van mening dat het verhaal van het College niet klopt en wijst op de kaart. Hij denkt dat een onpartijdige rechter het College ongelijk zal geven. De PvdA is volgens hem niet sociaal, maar asociaal, want waarom treffen zij geen flankerend beleid? Bovendien is tijdens deze collegeperiode € 30 miljoen verkwanseld met de Blauwestad. De heer In ’t Hout stelt voor om elke varkenshouder of pluimveehouder in de provincie Groningen die voor 2013 met dit huidige voorstel onvoldoende uit de voeten kan, per 1000 vierkante meter een bouwblok aan te bieden. Dan ontstaat er een win-winsituatie. Dan krijgt men in de Blauwestad wel weer woningen en al die mensen die in een andere tak hebben geïnvesteerd in de Blauwestad, worden daarmee wellicht ook gered. De heer Van Wijk concludeert dat de Staten kennelijk niet kunnen beseffen dat er geen schaalvergroting komt, want er zijn rechten. Het aantal dieren blijft gelijk. Of dat nu in Groningen of in Utrecht of in Limburg is maakt niet uit. Als de een uit wil breiden, moet een ander stoppen. De heer Van ’t Westeinde begrijpt dat hij zal moeten gaan procederen voor de planschade. Het bezit dat hij op papier aangewezen heeft gekregen, wordt kennelijk zo maar weer ontnomen. Verbreding. Een achtste deel van het bedrijf van de heer Van ‘t Westeinde is nu biologisch, maar hij was, als het niet zo ingewikkeld zou zijn, al lang met een veel groter deel overgegaan op biologisch. Hij geeft de ‘kenners’ veel succes. De heer Dijkstra vindt het aantal dieren op hetzelfde niveau houden tot daar aan toe, maar vindt ook dat de schaalvergroting plaats moet kunnen vinden. De maatschappelijke belangen worden door de politieke partijen onder valse voorwendselen gevormd. Als men zegt dat er in de provincie Groningen 300 megastallen zijn, zijn dat valse voorwendselen en dat neemt hij de Staten heel erg kwalijk. Als antibiotica een argument is, terwijl dat in het zuiden van het land een zorgwekkend probleem is, terwijl boeren in het noorden op 0 kunnen zitten… De Staten stellen zich tegen intensieve veehouderij en op deze manier is geen discussie mogelijk met de agrariërs. Als op deze manier standpunten worden ingenomen, vreest hij dat er door zijn collega’s erg argwanend op dit voorstel gereageerd wordt. Dat betekent: geen fietspaden en geen groen-blauwe diensten meer, want de Staten leveren het bewijst dat als men meewerkt aan groen-blauwe diensten, dit de doodsteek voor eigen bedrijf is. De heer Bos is van mening dat ook iedere neventak, hoe klein ook, zich moet kunnen ontwikkelen, omdat het anders altijd ten dode is opgeschreven. De heer Sinnema geeft aan dat de indieners van dit ‘onheil’ spreken over 300 megastallen in de provincie Groningen, dat op de papieren van de provincie staat dat er in totaal 303 bedrijven in de provincie Groningen zijn waarvan er in dit voorstel 216 op slot worden gezet. De aanpak via de grondgebondenheid lukte niet. Toen dat niet lukte, is de provincie haar eigen weg gegaan. Voorts stelt hij vast dat de discussie over megabedrijven maar niet bij de Staten wil landen. Het gaat hier niet over megabedrijven, het gaat hier over het voortbestaan van gewone agrarische bedrijven, van klein tot groot. LTO is er van harte toe bereid om de discussie over megabedrijven te voeren, want juist om die discussie goed te voeren, heeft LTO ingestemd met het besluit dat er geen nieuwvestiging mocht komen. Echter, dan zou het om de bedrijfsontwikkeling van hun bestaande bedrijven gaan en de heer Sinnema stelt vast dat dit nu niet het geval is. De EO is in de provincie Groningen een dag op reis geweest om naar een megastal te zoeken en heeft hem niet gevonden. De heer Ten Have verbaast zich erover dat men denkt dat uitbreiding gepaard gaat met een groter aantal dieren. Er komen niet meer dieren. Bij duurzame ontwikkelingen horen ook nieuwe stallen. Bij
36
nieuwe stallen hoort een plek. Met de oude stallen is duurzaamheid niet mogelijk. De heer Ten Have vraagt de Staten goed na te denken over waar zij nu mee bezig zijn. De heer Franzen had de indruk dat het vandaag zou gaan over mogelijke uitbreiding van bestaande bedrijven en niet over megastallen. Er zijn een aantal politieke partijen die dat verschil niet kennen. Als de PvdA zegt dat er in de provincie Groningen 300 megastallen zijn, vraagt hij zich af wat zij hier doen en hoeveel verstand zij heeft van de gang van zaken. Dat neemt de heer Franzen de PvdA zeer kwalijk. De voorzitter stelt voor de tweede termijn te doen in de plenaire zitting in de Staten. Hij geeft ruimte voor een korte vragenronde. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) acht de term megastallen in dit debat niet geheel op zijn plaats, maar een van de vergunde bedrijven heeft 350.000 kippen en dan gaat het wel degelijk om een megabedrijf. GroenLinks is voorstander van een strak en eenduidig beleid. Er zijn echter grensgevallen waar naar gekeken moet worden. Als in een motie gesproken wordt over de afstand tot woonkernen bestaat ook de plicht na te gaan of ook industrieterreinen is bedoeld waar geen woningen zijn. De gevallen wit-groen en wit-geel dwars door een bouwblok heen. Aangegeven zou kunnen worden middels een motie om dat ter wille van de eenduidigheid te verwerken tot groen dan wel geel. Ten aanzien van de omschakelings- en investeringsprogramma’s is de fractie van GroenLinks van plan om een motie in te dienen. De definiëring van biologische bedrijven. Is vrije uitloop iets dat behoort tot de biologische sector? In een van de zienswijzen werd een overdekte uitloop gezien als een stal en als staloppervlak. Moet dat zo worden gezien? De opmerkingen van insprekers die nooit meer meewerken voor de vorming van wandel- en fietspaden als dit het beleid wordt, is wat GroenLinks betreft een punt van discussie. De heer Haasken (VVD) concludeert dat er zo veel veel puin ligt dat zorgvuldige besluitvorming op 9 maart aanstaande niet mogelijk is. Er is onduidelijkheid over de kaart, over planschades, over medewerking uit de sector, over afstandscriteria, over nevenactiviteiten zoals groen-blauwe diensten, etc.. De heer Haasken kwalificeert deze gang van zaken niet als democratische besluitvorming, want dat heeft ook te maken met de zorgvuldigheid van procedures en met het kennen en in gesprek zijn met partijen en daar is volgens hem op geen enkele wijze sprake van. Het voorstel is volgens hem niet rijp voor besluitvorming. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vindt het jammer dat het College geen initiatieven gaat nemen richting de staatssecretaris over de megastallen, zeker daar de drie collegepartijen in hun programma’s hebben staan tegen de megastallen te zijn. Nog een vraag over de keukentafelgesprekken. Er kunnen andere maatschappelijke belangen zijn, zoals landschap, omwonenden, die niet worden vertegenwoordigd tijdens deze keukentafelgesprekken. Is dat op enigerlei wijze op te lossen? Bijvoorbeeld door dorpsverenigingen of de Natuur en Milieufederatie Groningen of het Groninger Landschap mee te laten praten? De heer Dieters (PvdA) bedankt het College voor de beantwoording. De PvdA-fractie kan zich hierin vinden. Hij gaat in op de kritiek van de heer Haasken op de democratische besluitvorming en stelt dat traineren ook geen democratische besluitvorming is. De heer Haasken (VVD) stelt dat het geen wens is van de VVD om de zaak te traineren en dat deze aanpak is gestoeld op de macht van het getal en niet op zorgvuldigheid. De heer Krajenbrink (CDA) brengt twee zaken naar voren. Enerzijds de kortzichtigheid bij de voorstanders, want dit zal leiden tot minder investeringskracht en minder investeringen in duurzaamheid en dierenwelzijn, omdat de sector dat niet meer kan opbrengen doordat de bedrijven op slot gaan. Anderzijds komt de bereidheid voor de natuurontwikkeling en recreatie ernstig in het geding. Er wordt aangegeven dat het serieus wordt genomen, maar er gebeurt niets mee. Onzorgvuldige besluitvorming. De Milieufederatie heeft gezegd dat het niet acceptabel is om eenzijdige regelgeving op te leggen zonder te compenseren. Gemeenten en belanghebbenden zijn hierover gehoord, alsmede de brancheorganisatie. Zij zijn allemaal ontevreden over het besluitvormingsproces en dan moeten de Staten een besluit nemen, omdat het wordt doorgedrukt.
37
De gedeputeerde stond in zijn vorige baan pal voor mensen die in de knel zaten, maar dit zijn gezinsbedrijven die ook in de knel zitten en daar dient rekening mee te worden gehouden. Deze bedrijven moeten ook een toekomstperspectief worden geboden. De heer Krajenbrink had verwacht dat de gedeputeerde daar meer aandacht aan zou besteden. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) bedankt de gedeputeerde voor de beantwoording. Echter door geen ruimte te bieden om te blijven bestaan komt het per saldo wel neer op een uitsterfbeleid. De conclusie dat het besluit onzorgvuldig tot stand komt, is in de ogen van de ChristenUnie bevestigd door de gedeputeerde die zelf heeft erkend dat de zorgvuldigheid te leiden heeft gehad onder de tijdsdruk. Daarnaast is er nog veel onduidelijk. Dit is niet klaar voor besluitvorming. Mevrouw Van der Graaf sluit af met het antwoord op haar eigen vraag, gesteld tijdens de eerste termijn: de ChristenUnie gunt deze ondernemers wel een boterham. De heer Zanen (Partij voor het Noorden) refereert aan zijn voorstel kredietmogelijkheden te creëren voor boeren, gegeven het feit dat ze op enig moment moeten inkrimpen of vertrekken, en hij meent dat het gesprek met de sector moet worden geopend over hoe dit voorstel verder uitgewerkt moet worden en dat de provincie die plicht op zich moet nemen. Hij wil weten of de gedeputeerde dit wil doen. De heer Swagerman (SP) neemt deze beantwoording en discussie mee terug naar zijn fractie. Mensen moeten op een fatsoenlijke manier kunnen blijven werken en een goede boterham kunnen verdienen. Als daarop enige invloed uitgeoefend kan worden, zou de SP-fractie dat misschien wel willen. De heer Blom (fractie Blom) heeft zich gestoord aan een aantal drogredeneringen. Met klem wijst hij op het verschil tussen het toekomstperspectief via de schaalvergroting waarbij argumenten uit de redenering worden weggelaten waarmee de hele redenering ongeldig wordt en daar tegenover het toekomstperspectief van de duurzame bedrijfsvoering waarin alle argumenten worden meegenomen. Het stoort hem dat het CDA juist bij gezinsbedrijven niet denkt aan de duurzame weg en alleen schaalvergroting mogelijk acht, grotere stallen en meer dieren. De heer Krajenbrink (CDA) denkt dat de heer Blom niet goed heeft geluisterd. Het gaat erom dat als de sector wil verduurzamen, men ook de economische kracht moet hebben en de mogelijkheden geboden moeten worden om de betreffende investeringen te doen. Juist een stal erbij met extra dieren om ervoor te zorgen dat dierenwelzijn geborgd wordt en dat milieumaatregelen genomen kunnen worden. Dat wordt expliciet door een aantal boerenorganisaties aangegeven en dat is juist perspectief bieden. De heer Blom (fractie Blom) acht dit een voorbeeld van een drogredenering waarin de argumenten niet kloppen. De voorzitter geeft het woord aan de gedeputeerde voor beantwoording van de laatste vragen. De heer Moorlag (gedeputeerde) gaat in op de vraag naar de scheidslijn tussen biologisch, uitloopruimte, al dan niet overdekt, en wat er dan onder intensieve veehouderij valt. Die vraag zal per brief voor 9 maart 2011 worden beantwoord. De vraag van de Partij voor de Dieren of je andere belanghebbenden aan de keukentafel moet uitnodigen om mee te praten. Dat lijkt de heer Moorlag wat gecompliceerd. Hij denkt dat het beter is om, als het gaat om provinciale trajecten, dit meer aan de gemeenten over te laten. Dan zou zo’n bouwblok-op-maat-methode geïntegreerd kunnen worden in de vergunningenprocedure met inspraak en zienswijzen van burgers. Dit is de enige oplossing die de heer Moorlag ziet, want anders blijft men discussiëren over de vraag wie belanghebbende genoemd moet worden en wie niet. Bovendien zou de keukentafel wel erg groot worden. De gedeputeerde neemt afstand van de bewering dat hij erkend zou hebben dat de zorgvuldigheid onder het proces te lijden zou hebben gehad. Integendeel, aan de normen van zorgvuldigheid is voldaan. De vraag van de Partij voor het Noorden over een financiële compensatie voor dit beleid. De gedeputeerde ziet dat anders. Dat is ook niet gebeurd in 2009 bij het op slot zetten van neventakkers. De situatie nu is niet wezenlijk anders dan toen.
38
De voorzitter kondigt het voorlopige einde aan van deze discussie die wordt voortgezet in de Statenvergadering van 9 maart 2011. In het vooruitzicht is gesteld een initiatiefvoorstel van drie partijen, namelijk het CDA, de VVD en de ChristenUnie. Dat wordt met spanning afgewacht. 3.
Sluiting
De heer Van der Ploeg (GroenLinks) memoreert het feit dat dit de laatste vergadering is van deze commissie en bedankt de heer Veluwenkamp van harte voor zijn werk als voorzitter. Hij dankt de collega’s, voor zover zij niet terugkomen na de verkiezingen, voor de intensieve discussies. Met de collega’s die wel terugkeren begint een nieuwe periode waarin iedereen er weer lekker tegen aan kan. De heer Moorlag (gedeputeerde) onderstreept dit mede van de kant van het College. De voorzitter bedankt de heren vriendelijk en noemt Maureen Baartman die de afgelopen jaren het verslag heeft verzorgd. Het is nog niet haar laatste vergadering, want zij zal ook nog aanwezig zijn bij de eerste vergadering van de volgende commissie voordat zij deze omgeving gaat verlaten. De heer Veluwenkamp betrekt ook haar bij de wederzijdse dankbetuigingen. De vergadering wordt gesloten om 14.55 uur.
39