Verslag van de vergadering van de Statencommissie Economie en Mobiliteit, gehouden op woensdag 08 december 2010 van 09.00 tot 10.30 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: de heer IJ.J. Rijzebol (voorzitter, CDA), J. Batting (PvdA), mevrouw S.M. Beckerman (SP), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), de heer J. Meesters (VVD), de heer J. Oosterhaven (burgercommissielid, Partij voor het Noorden), de heer de heer R.D. Rijploeg (PvdA), mevrouw J. Siersema-Venema (GroenLinks), mevrouw G. van der Sluis-Huisman (ChristenUnie), de heer H. Stavenga (PvdA), mevrouw L. van der Tuin-Kuipers (CDA), Afwezig: de heer B.P.A. Blom (fractie Blom), de heer W. Haasken (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD), de heer W. van der Ploeg (GroenLinks), mevrouw C. Sciacca (SP), de heer H. Staghouwer (ChristenUnie), de heer P.G. de Vey Mestdagh (D66), de heer T.J. Zanen (Partij voor het Noorden) Voorts aanwezig: de heer W.J. Moorlag (gedeputeerde), de heer M.J. Jager (gedeputeerde), de heer D.A. Hollenga (gedeputeerde), mevrouw J. Bordewijk (secretaris) en de heer Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag de heer E.J.R. ter Veldhuis). Opening en mededelingen De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Er zijn afmeldingen ontvangen van mevrouw Hazekamp (PvdD), mevrouw Sciacca (SP), de heer De Vey Mestdagh (D66), de heer Staghouwer (ChristenUnie) en de heer Haasken (VVD). 2. Regeling van werkzaamheden - Vaststelling verslag d.d. 10-11-2010 Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld. 3. Gelegenheid onderwerpen)
tot
spreken
voor
niet-Statenleden
(m.b.t.
geagendeerde
Er hebben zich geen insprekers gemeld.
1
4.
Rondvraag
Mevrouw Beckerman (SP) verklaart dat de SP-fractie mails heeft ontvangen van een aantal dorpsverenigingen over de route richting de Eemshaven. Ze hadden bij het OV-bureau gevraagd of een stopbusverbinding Groningen-Eemshaven mogelijk was. Zij hadden in eerste instantie het antwoord gekregen dat dit in onderzoek was, later dat dit onderzoek was afgerond, maar dat er nog geen mededelingen over werden gedaan. Mevrouw Beckerman vraagt de gedeputeerde of deze busverbinding haalbaar is. De heer Jager (gedeputeerde) bevestigt dat er een onderzoek loopt. Dat is nog niet afgerond. Er zijn dus nog geen conclusies getrokken. De commissie zal worden geïnformeerd zodra de conclusies voorliggen. De heer Rijploeg (PvdA) merkt op dat er klachten zijn gekomen over station Warfum. Mensen vinden het gevaarlijk om voor de trein langs over te steken. De heer Rijploeg vraagt om informatie. Zijn er afspraken wie bij bushaltes verantwoordelijk is voor het schoonhouden van de uitstapplek? In de stad Groningen lijkt daar geen aandacht voor te zijn. De regelingen rond het busvervoer van kleine kinderen (o.a. in kinderwagens). De heer Rijploeg wenst dat de communicatie hierover helder wordt, zowel voor de chauffeurs als voor de reizigers. De heer Jager (gedeputeerde) bevestigt dat er onduidelijkheid bestaat over de regelingen rond het busvervoer van kleine kinderen. Het College zal contact opnemen met Qbuzz en OV-bureau om na te gaan hoe een en ander nu zit. Via het verslag zal men hierop terugkomen. Hetzelfde geldt voor station Warffum. Bij de provincie is eveneens een mail binnengekomen. Die zal het College beantwoorden en 1 deze beantwoording zal aan het verslag worden toegevoegd . De gemeentelijke wegbeheerder is verantwoordelijk voor het schoonhouden van de uitstapplek. Mevrouw Siersema (GroenLinks) vraagt of de provincie verantwoordelijk is voor de haltes bij de provinciale wegen. De heer Jager (gedeputeerde) geeft aan dat de provincie daar in principe verantwoordelijk voor is. De heer Stavenga (PvdA) vraagt of de verlenging van de maximumlengte van schepen van 80 m naar 86 m gevolgen heeft voor de vaarwegen in Groningen. De heer Jager (gedeputeerde) zal het antwoord via het verslag laten geven. 5.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a. Brief van Gedeputeerde Staten van 4 oktober 2010, nr. 2010-51.124/38/A.7, OMB/PB (PDFbestand, 67 KB), betreffende beantwoording moties 3 en 16 van 30 juni 2010. b. Brief van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland van 15 oktober 2010 betreffende afronding Leader+ en EPD 2000-2006. c. Brief van Gedeputeerde Staten van 12 oktober 2010, nr. 2010-53.830/41/A.14, EZ (PDFbestand, 195 KB), betreffende Noordelijke Arbeidsmarktverkenning (NAV) 2010. d. Brief van Gedeputeerde Staten van 12 oktober 2010, nr. 2010-54.219/41/A.13, EZ (PDFbestand, 220 KB), betreffende evaluatie-onderzoek Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). e. Brief van Gedeputeerde Staten van 19 oktober 2010, nr. 2010-55.826/42/A.7, WE (PDFbestanden), betreffende voortgangsrapportage infrastructurele werken per 1 september 2010.
1
De informatie was nog niet beschikbaar ten tijde van het versturen van dit verslag en zal daarom worden nagestuurd - per brief of bij een volgend verslag - of worden meegedeeld in de volgende commissievergadering (12 januari 2011). 2
f.
Brief van Gedeputeerde Staten van 12 oktober 2010, nr. 2010-54.298/41/A.7, VV, (PDFbestanden) betreffende aanbesteding hoogwaardige OV-verbinding Groningen-Lelystad en verlening bestuursovereenkomst g. Brief van Gedeputeerde Staten van 9 november 2010, nr. 2010-59.462/45/A.12, ABJ (PDFbestanden), betreffende Voortgangsverslag vereniging IPO periode 1 mei - 1 oktober 2010. Geagendeerd voor alle commissies. Alleen bij Bestuur en Financiën als bespreekstuk. h. Brief van Gedeputeerde Staten van 26 oktober 2010, nr. 2010-57.669/42, VV (PDFbestanden), betreffende aanbieding en vervolg planstudie Veendam-Stadskanaal. i. Brief van Gedeputeerde Staten van 9 november 2010, nr. 2010-58.980/45/A.6, VV (PDFbestand, 215 KB), betreffende vragen SP en PvdA inzake implementatie OV-chipkaart. j. Brief van Gedeputeerde Staten van 5 oktober 2010, nr. 2010-53.200/40/A.9, VV (PDFbestand, 49 KB), betreffende Sociale veiligheid op de stations langs de spoorlijnen GroningenDelfzijl en Groningen-Nieuweschans. k. Brief van Gedeputeerde Staten van 19 oktober 2010, nr. 2010-55.435/42/A.11, VV (PDFbestanden), betreffende Werkplan Mobiliteitsmanagement. Mevrouw Van Kleef (CDA) vraagt naar aanleiding van blz. 13 van brief e hoe het staat met het uitbaggeren van het Winschoterdiep. Ondanks de motie in de Tweede Kamer is er nog onduidelijkheid, ook t.a.v. de beschoeiing Winschoterdiep. Op blz. 17 staat iets over de opwaardering Aduarderdiep. De gemeente Groningen draagt niet bij in de kosten. Wat betekent dit voor de bedrijvigheid en de economische ontwikkelingen van het bedrijventerrein Westpoort? De heer Rijploeg (PvdA) zou het antwoord op zijn vragen over tijverschillen graag geagendeerd zien. De voorzitter verklaart dat dit geagendeerd staat voor de volgende vergadering. De heer Jager (gedeputeerde) gaat in op het baggeren van het Winschoterdiep. In de Tweede Kamer is met algemene stemmen een motie aangenomen, waarin staat dat € 31 miljoen uit de Nota Mobiliteit gereserveerd dient te zijn voor het Noorden. In de motie is er wel een voorwaarde aan gekoppeld, namelijk dat het Noorden tegelijkertijd bereid moet zijn om in gesprek te gaan met het ministerie over de mogelijke overdracht van beheer en onderhoud op de hoofdvaarwegen. Het ministerie heeft in reactie op de motie in september een beschikking gestuurd van een bedrag van € 7,8 miljoen voor het aanpakken van de boordvoorzieningen op het Winschoterdiep. Het is inmiddels aanbesteed en wordt in uitvoering gebracht. Voor het volgend jaar staan de baggerwerkzaamheden op het Winschoterdiep gepland. Het College heeft richting het ministerie het signaal afgegeven dat men zo snel mogelijk de beschikking wil krijgen en bij voorkeur ook het geld. Er valt eventueel te praten over een kasritme – want dat schijnt het probleem te zijn bij het Rijk. De Staten hebben deze projecten onder de economische versnellingsagenda gebracht. Zodra de beschikking er is, kan het College middels voorfinanciering aan de slag. Dan zal de aanbesteding worden gestart voor de baggerwerkzaamheden op het Winschoterdiep. Er is de afgelopen weken overleg geweest met het ministerie over de randvoorwaarden om met elkaar in gesprek te gaan over beheer en onderhoud. De gedeputeerde verwacht dat uiterlijk in januari de eerste afspraken zijn gemaakt om te kijken hoe men in de toekomst omgaat met het beheer en onderhoud van met name de hoofdvaarwegen. Het is natuurlijk ook van belang hoe de positie van de zijtakken daarin geregeld gaat worden. Het project quick win Aduaderdiep. Dit project is in het kader van een landelijke regeling enkele jaren geleden ingediend met de gemeente Groningen. Het project is toentertijd afgewezen door het Rijk, omdat men de bijdrage die gevraagd werd, te hoog vond. Vervolgens is het project opnieuw ingediend met een andere financieringsopzet. Daar is positief op gereageerd door het Rijk. De gemeente Groningen heeft zich – tot ontsteltenis van het College – op het laatste moment teruggetrokken uit het project en aangegeven dat zij niet financieel wil bijdragen. Daarmee was het voor de provincie niet meer mogelijk om door te gaan met het project. Mevrouw Van Kleef (CDA) vraagt of het negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkelingen en economische activiteiten van het bedrijventerrein. De heer Jager (gedeputeerde) stelt dat het met name kansen belemmert als het gaat om watergerelateerde bedrijvigheid.
3
7.
Brief van Gedeputeerde Staten van 3 november 2010, nr. 2010-57.509/44/A.20, BW (PDFbestanden), betreffende vervolgonderzoek MIRT-verkenning sluizen Delfzijl.
Mevrouw Van Kleef (CDA) verklaart dat het voor de CDA-fractie van belang is dat de ontwikkelingen in het Eemsdelta-gebied vooruitgang blijven boeken. Bereikbaarheid, economie en werkgelegenheid zijn de factoren waar Noord-Nederland grote baat bij heeft en die noodzakelijk zijn, gelet op allerlei dossiers, zoals krimp en toekomst geven aan jonge mensen. Het vervolgonderzoek wijst uit dat een nieuwe zeesluis voorlopig financieel een brug te ver is. De huidige situatie is qua onderhoud nog goed en heeft een levensduur tot 2030. Het onderzoek geeft ook aan dat er op de huidige plaats geen nieuwe sluis kan komen. Voor het CDA is het van belang dat het College in al zijn beleid en te ontwikkelen visie aanstuurt dat er in 2030 daadwerkelijk begonnen kan worden aan de bouw van een nieuw sluizencomplex. Is het College in gesprek met andere partners om hierin gezamenlijk op te trekken? Op blz. 8 en 9 is te lezen over de schutproblematiek, de bodemdaling. Er is inmiddels een claim ingediend bij de commissie Bodemdaling. Kan het College aangeven wanneer een en ander over een toewijzing bekend kan zijn? Het CDA acht het van groot belang dat ook hier bereikbare en economische belangen aan ten grondslag liggen. Is er met de gemeente Delfzijl gesproken over nieuwe ruimtelijke reserveringen? De heer Meesters (VVD) stelt dat de zeesluis door de opwaardering van de vaarweg de bottleneck zal worden in de vaarverbinding. Er wordt aangekoerst op 2030. Daarmee wordt de aanpak van de sluis wat op de lange termijn geschoven. De heer Meesters informeert of het College nog een rol naar andere partners toe heeft om versnelling in het proces te krijgen. Delfzijl zou in deze situatie nog 20 jaar knelpunt blijven. Is het nog mogelijk de koers te verleggen om vóór 2030 stappen in het proces te zetten? Met welke frequentie wordt er gemonitord? Wat is het standpunt van het College als dit monitoren leidt tot grote problemen bij Delfzijl? Mevrouw Van der Sluis (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie blij is met de inzet van het College en het feit dat het College het belang ziet van een goede eindoplossing t.a.v. de opwaardering van de vaarwegen. De ChristenUnie beseft dat het niet allemaal in één keer gerealiseerd kan worden. Zij is het eens met de genoemde actiepunten. Toch zou het wenselijk zijn om een en ander sneller te realiseren. Is daar een mogelijkheid toe? De heer Jager (gedeputeerde) verklaart de wens van de ChristenUnie van harte te delen. Het College zou het graag sneller willen. In de langetermijnvisie wordt dit bestaande knelpunt als een groot knelpunt beschouwd. Het is nu een knelpunt voor de tweebaksduwvaart welke niet in één keer door de sluis kan. Dat is geen activiteit die dagelijks veel voorkomt. Het College wil de volledige vaarweg aanpakken. De eerste fase van de vaarweg Lemmer-Delfzijl hoopt men binnen een paar jaar afgerond te hebben. Men is bezig met de ontwikkeling van de tweede fase. Als al die projecten gerealiseerd zijn, blijft er nog maar één knelpunt over – aan het eind/begin. Het College heeft steeds bepleit om alvast te beginnen met de sluis en die in het MIRT te krijgen. De landelijke MIRT-systematiek is vrij helder: er moet een MKBA bij komen, aangegeven moet worden wat het probleem is, etc. Op dit moment past het project helaas niet binnen de MIRT-criteria, omdat het probleem niet groot genoeg is. Daarom wil het College aan de ene kant een reëel signaal geven dat bij het doorgaan van de huidige situatie men niet eerder dan in 2030 de sluis kan gaan vervangen. Aan de andere kant geeft het College aan dat, gezien de ontwikkelingen – met name de bochtverruiming bij Zuidhorn – men toch verwacht dat er een toename zal komen van de binnenvaart op dat tracé. Dat kan leiden tot een groot knelpunt. Als er een groter knelpunt in Delfzijl gesignaleerd wordt, valt ook de MIRT-verkenning anders uit. Vandaar het monitoringsprogramma. Zo gauw het College de kans ziet om met nieuwe gegevens met kracht richting het Haagse op te wijzen, zal het College dit zeker doen. Het is een aanpak die ondersteund wordt door alle betrokken partijen (Seaports, gemeente Delfzijl, SBE). In het afgelopen bestuurlijk overleg MIRT heeft het College bij de nieuwe minister van Infrastructuur aangegeven dat er in het regeerakkoord nadrukkelijk staat dat dit kabinet wil investeren in de binnenvaart. Het College heeft aangegeven dat er een gezamenlijke ambitie is om de fase 2 van de vaarweg Lemmer-Delfzijl te realiseren. Het vorige kabinet gaf het signaal af dat dat getemporiseerd zou moeten worden wegens bezuinigingen. Misschien dat het nu geïntensiveerd kan gaan worden. De schutproblematiek. Men is er nog niet uit. In de commissie Bodemdaling wordt op dit moment onderzocht in hoeverre er een claim toegediend kan worden en op welke manier dan een eventueel toe te kennen bedrag ingezet kan worden om de problemen op te lossen. 4
In tweede termijn Mevrouw Van Kleef (CDA) herinnert aan haar vraag over de ruimtelijke reserveringen in de gemeente Delfzijl. De heer Jager (gedeputeerde) geeft aan dat gezamenlijk met de gemeente Delfzijl is geconstateerd dat die in bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. De heer Stavenga (PvdA) stelt dat dit vraagt om onorthodoxe middelen. Hij stelt aan de heer Meesters voor om de heer Aptroot hierop in te zetten. De heer Jager (gedeputeerde) geeft aan dat er nog verschillende opties mogelijk zijn. De voorzitter concludeert dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering wordt doorgeleid. 8.
Voordracht van Gedeputeerde Staten betreffende het beschikbaar stellen van een bedrag van € 487.901,-- voor de overdracht van de Woldweg (N989) aan de gemeente Appingedam (nummer 35/2010 (PDF-bestand, 75 KB)).
De heer Stavenga (PvdA) deelt mee dat de PvdA-fractie de voordracht steunt. De voorzitter concludeert dat het stuk als B-stuk naar de Statenvergadering wordt doorgeleid. 9.
Brief van Gedeputeerde Staten van 31 mei 2010, nr. 2010-32.851/21/A.8, EZ (PDFbestand, 73 KB), betreffende provinciaal herstructureringsprogramma bedrijventerreinen Groningen 2009-2013. Op verzoek van de fractie van D66 op 15 september 2010.
De voorzitter merkt op dat de heer De Vey Mestdagh (D66) niet aanwezig is die behandeling verzocht. De heer Batting (PvdA) geeft aan dat het in de commissie Bestuur en Financiën eerder aan de orde is geweest. Naar aanleiding daarvan is er een memo gevoegd bij de notulen. Over de memo heeft de heer Batting een vraag. Het is een ambitieus project om voor wat betreft de genoemde elf bedrijventerreinen te komen tot herstructurering. De kosten zijn aanzienlijk, maar het genereert ook opbrengsten. Een van de vier punten die opbrengst genereren, is de verevening. De heer Batting verzoekt om een toelichting. Wat wordt onder verevening verstaan? Zijn er nog verdere ontwikkelingen voor wat betreft de Regionale Ontwikkelingsbank? Mevrouw Van der Sluis (ChristenUnie) verklaart dat men op koers ligt. Zij vraagt zich af waarom D66 dit op de agenda wilde plaatsen. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) merkt op dat dit een belangrijk agendapunt is, vooral omdat de herstructurering een moeilijke problematiek is. De Partij voor het Noorden is zeer tevreden met het feit dat hier door de provincie actie op wordt ondernomen. Hoe past dit bij het huidige beleid t.a.v. nieuwe terreinen? Een deel van de problematiek waarom de herstructurering van bestaande terreinen zo problematisch is, is omdat er veel te gemakkelijk en veel te veel nieuwe terreinen zijn aangelegd. Als dit beleid succes wil hebben, is het ten minste nodig dat men daarmee ophoudt. Het is namelijk heel gemakkelijk voor gemeenten – en goed voor de gemeentekas – om een nieuw terrein aan te leggen. De provincie heeft juridisch en anderszins de middelen om het aanleggen van nieuwe terreinen te stoppen. In hoeverre is dit onderdeel van een groter geheel dat intern consistent samenhangt? Mevrouw Siersema (GroenLinks) merkt op de memo, waar de heer Batting aan refereerde, niet te kennen.
5
De heer Batting (PvdA) verduidelijkt dat de memo bij de notulen van de commissie Economie en Mobiliteit van 15-09-2010 is gevoegd. Mevrouw Siersema (GroenLinks) wenst zich aan te sluiten bij de heer Oosterhaven. Voor GroenLinks is het van belang dat de oude bedrijventerreinen vol zijn voordat er nieuwe worden aangelegd. Eerst moet herstructurering worden gedaan voordat er nieuwe bedrijventerreinen worden aangelegd. Mevrouw Beckerman (SP) acht het goed dat dit gebeurt. De bottom up-aanpak spreekt haar aan. Alleen bij gemeentelijke samenwerking om concurrentie te voorkomen – dit is een mooi begin. De SP is benieuwd of er al duidelijkheid is over vervolgprogramma’s. Zijn de intenties van het nieuwe kabinet om dit voort te zetten? Inderdaad dient men ervoor te zorgen dat men niet de concurrentie vervalst door alleen maar nieuwe terreinen aan te leggen die interessant zijn voor bedrijven. Terreinen zonder bovengemeentelijk belang komen nu niet in aanmerking voor dit soort subsidies. Wordt hierdoor niet veroorzaakt dat deze terreinen nog verder verpauperen, waardoor daar ook leegloop dreigt, omdat deze geherstructureerde terreinen interessant worden en je eindigt met kleine, zeer slechte gemeentelijke terreinen? De heer Meesters (VVD) sluit zich aan bij de woorden van de heer Oosterhaven. Op blz. 2 van de brief gaat het over regionale samenwerking. Er staat dat er sprake is van niet vrijblijvende regionale samenwerking bij de herstructurering van verouderde terreinen. De heer Meesters vraagt hoe dit georganiseerd wordt. In de volgende alinea wordt gesproken over een facelift of transformatie voor een provinciale bijdrage. Doet het Rijk daar ook aan mee? Mevrouw Van der Tuin (CDA) vraagt of de aanpak van onderop geen vertraging houdt. Het wordt aan de regionale samenwerking overgelaten of men tot overeenstemming komt. Wat het CDA betreft, mag er een tandje bij gezet worden. Er is al beleid dat er geïnventariseerd is hoeveel terreinen er zijn en dat men voorlopig niet meer gaat uitgeven en dat er een stop gezet is op de uitgifte van die bedrijventerreinen. Is dit juist? Is er inmiddels uitvoering gegeven aan de speerpunten die dit jaar zijn uitgezet? Wanneer kan men het bestedingsplan – waar in de commissie Bestuur en Financiën over werd gesproken – verwachten? De heer Jager (gedeputeerde) merkt op dat ‘verevening’ staat onder het kopje ‘financieringsbronnen’. Het College wil de mogelijkheid creëren om, daar waar er sprake is van onderuitputting van andere subsidiestromen die gerelateerd zijn aan bedrijventerreinen, die middelen in te zetten als cofinanciering om deze doelstellingen te realiseren. Het is nog de vraag of dit kan, maar er is in elk geval gesteld dat het een mogelijke financieringsbron is. De heer Batting (PvdA) vraagt of het dan gaat om andere terreinen binnen de provincie. De heer Jager (gedeputeerde) geeft aan dat het daar kan waar subsidies niet verstrekt hoeven te worden, maar het wil binnen de doelstellingen past. De heer Batting (PvdA) constateert dat het onderling uitwisselbaar is. Ziet het College daar goede kans toe? De heer Jager (gedeputeerde) geeft aan dat men in elk geval voldoende kans ziet om het als mogelijke financieringsbron op te nemen. De praktijk zal moeten uitwijzen of het uiteindelijk lukt. De Regionale Ontwikkelingsbank. Dat is uiteindelijk de mooiste manier om dat te doen. In Oost-Groningen wordt dat op dit moment ook geprobeerd (Veendam), maar het is niet zo dat men daar nu alle handen voor op elkaar heeft. Het streven is wel om het op die manier te doen. Los van dat streven ziet het College hierin mogelijkheden om in elk geval ook zaken individueel met gemeenten te kunnen doen. Dura Vermeer staat positief t.o.v. de plannen. TCN SIG gaat zich uit Stadskanaal terugtrekken. De NOM is er positief bij betrokken. De gedachte dat men beter eerst kan investeren in het opwaarderen en revitaliseren van bestaande locaties alvorens nieuwe locaties aan te wijzen, is in het POP vastgelegd. Er is een moratorium op de uitgifte van nieuwe locaties. Wel zijn er zogenaamde pipeline-projecten zijn: gemeenten die al bestaande locaties hebben waar men in principe de mogelijkheid heeft om dat te doen. Met die gemeenten is de provincie in gesprek om te kijken of er concrete afspraken gemaakt 6
kunnen worden op individuele basis om daar waar het maar even kan ze ervan te weerhouden om die plannen daadwerkelijk te ontwikkelen. Vervolgprogramma’s. Gemeenten zijn daar mee bezig, Maar dat is nog niet uitontwikkeld. Als er meer duidelijkheid is, kan dit worden doorgegeven. Concurrentie met locale bedrijventerreinen ziet het College niet, omdat op de locale bedrijventerreinen een ander soort bedrijven zit als welke op de bovenlokale, regionale bedrijventerreinen zit. Het enige wat af en toe gebeurt, is dat locale bedrijven doorgroeien en dusdanig groot worden dat ze door de provincie en gemeente worden gestimuleerd om naar zo’n regionaal bedrijventerrein te gaan. Als er een bedrijf vertrekt van een locaal bedrijventerrein, is het aan de gemeente om te kijken hoe je dat weer opvult. Hoe organiseer je niet vrijblijvende samenwerking? Dat doe je door overtuigend over te komen en goed het gesprek met elkaar in te gaan en groepsdruk te optimaliseren. Ze kunnen niet worden verplicht. Men onderkent echter de meerwaarde van de samenwerking. Wat betreft de vier onderdelen geeft het Rijk aan dat zijn deel van het geld maar op 2 van de 4 ingezet mag worden. De provincie hecht er waarde aan dat ook de andere onderdelen – bijv. de facelift – mogelijk zijn. Er zijn afspraken met het Rijk gemaakt dat het provinciale deel van het geld daarvoor ingezet kan worden. Vertraging door aanpak van onderop. Misschien dat het sneller zou kunnen als de provincie alle bedrijventerreinen in bezit zou hebben en er sturend in op zou kunnen treden. Dat is niet het geval. Daarom wordt het op deze manier gedaan, ook in de overtuiging dat je op het punt van de niet vrijblijvende samenwerking het op die manier moet doen, omdat ze gezamenlijk de meerwaarde moeten inzien en gezamenlijk in dat proces mee moeten. De heer Jager vraagt zich af of dat uiteindelijk zo veel tijdverlies oplevert, want als men echt inherent overtuigd raakt van een meerwaarde, loopt men uiteindelijk harder om zaken te realiseren en wordt er regionaal beter samengewerkt. Het bestedingsplan kan pas worden opgesteld op het moment dat er meer helderheid is over de projecten die nu ingediend worden en de toekenning daarvan. Er zijn met een aantal gemeenten (Groningen, Leek, de Oostboog-locaties Veendam) eerste oriënterende gesprekken geweest. Gemeenten willen eerst helderheid hebben over de financiële voorwaarden. Veendam heeft inmiddels een revitaliseringsfonds met een revolverend karakter ingesteld en vanuit dit programma graag een bijdrage wil zien. Groningen en Leek willen liever een projectsubsidie hebben om aan de slag te kunnen. De komende maanden moet er duidelijkheid komen over hoe het precies gaat en hoe dit in een bestedingsplan kan worden opgenomen. In tweede termijn Mevrouw Van der Sluis (ChristenUnie) informeert of het College grensoverschrijdende contacten onderhoudt met provincies. Mevrouw Van der Tuin (CDA) informeert of er een termijn voor het bestedingsplan is. De heer Jager (gedeputeerde) verklaart dat het College verwacht dat het eerste project in november 2011 beschikt kan worden. De uitvoering ervan moet uiterlijk plaatsvinden in 2013. Het betekent dat een bestedingsplan pas in het najaar van 2011 helder gemaakt kan worden. Er zijn contacten met andere provincies, maar in dit geval specifiek als het gaat om de samenwerking binnen de Regiovisie Groningen-Assen. Er zijn uiteraard contacten met Friesland, alleen moet men op dit punt constateren dat er eerder sprake is van een concurrentiepositie dan van een afstemmingspositie. De voorzitter concludeert dat het stuk in principe als C-stuk naar de Statenvergadering wordt doorgeleid. D66 heeft de mogelijkheid om het eventueel toch nog als A-stuk in de Staten op te voeren. 10.
Brief van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland van 2 september 2010 (PDFbestand, 348 KB) betreffende de effectiviteit uitvoering Regionaal Economisch Beleid met rapport (PDF-bestand, 9 MB). Op verzoek van de fractie van de VVD.
De heer Meesters (VVD) stelt dat er is ingezet op een inhaalslag van Noord-Nederland t.o.v. de rest van Nederland. In de conclusies wordt aangegeven dat er wel voortgang is geboekt, het faseverschil is echter niet helemaal weg, maar kleiner geworden. In 2000-2006 is veel provinciaal geld in de cofinanciering gestopt. In Koers Noord is in vergelijking met de eerste periode een versobering 7
opgetreden. In paragraaf 2.3 van het rapport wordt vooruitgekeken naar de toekomst. Hoe kijkt het College hier tegenaan? Had het College gerekend op de gedane investeringen? Waar zet het College voor de toekomst op in? Beperkt het College zich dan alleen tot de vijf thema’s die hierin genoemd zijn? Gaat het College zich dan ook meer richten op Europa? Is er voldoende cofinanciering aanwezig om stappen in het proces te kunnen zetten? De heer Batting (PvdA) stelt dat het voorliggende rapport een heldere inkijk geeft in de input van structuurfondsen. Er zijn veel gelden binnengehaald. Dit heeft zijn effect gehad op de noordelijke economie. Het faseverschil is nog niet geheel ingelopen. Het rapport geeft hier en daar een vertekend beeld, zoals het bruto regionaal product van de provincie Groningen. In de agenda wordt ook de sector delfstoffenwinning opgenomen. Daarin zijn ook de aardgasbaten verdisconteerd. Het betekent dat de noordelijke regio een achterstand heeft van 20% op de rest van Nederland als de aardgasbaten niet worden meegerekend. Men moet alles op alles zetten om het faseverschil verder in te lopen. Uit actuele publicaties blijkt dat het Noorden t.a.v. andere punten (werkgelegenheid, werkeloosheid, arbeidsparticipatie) inloopt op de rest van Nederland, behalve op het punt van innovatie. Hier zo meer geld aan besteed dienen te worden. Wanneer men normen hanteert, zou in de noordelijke regio op basis van het bruto regionaal product van de drie provincies een bedrag van € 100-200 miljoen jaarlijks in innovatie moeten worden geïnvesteerd. De heer Batting vraagt de heer Meesters of hij het eens is met de uitgangspunten zoals in het rapport genoemd voor wat betreft groei. Groei moet aan drie facetten voldoen: de groei moet slim zijn, moet duurzaam zijn en moet sociaal zijn. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) noemt het een mooi rapport, maar stelt dat het niet deugt. Het SNN heeft het niet helemaal begrepen. In de samenvatting van het SNN onder ‘faseverschil’ staat bij de op een na laatste bullit: ondanks de ongunstige sectorstructuur is de creatie van banen in Noorden even hoog als in Nederland. Dit heeft het regio-effect. Gecorrigeerd voor het regio-effect zou Noord-Nederland zelfs beter hebben gepresteerd dan Nederland als geheel. Slechter dus. Het rapport geeft aanleiding tot dit soort vergissingen. Op blz. 26 staat het tabelletje waarin over het regio-effect een berekening wordt getoond. Uit die berekening blijkt dat het regio-effect 0,7% werkgelegenheidsgroei oplevert. In de tekst staat heel terecht opgemerkt dat dat zou kunnen worden veroorzaakt door het regionaal economisch beleid terzake. Dat is correct, want in het regio-effect zitten alle regiospecifieke effecten, want het andere effect is het sectorstructuureffect, dus dat is er al uitgehaald. Dus dat is het regiobeleid, maar het kan ook het regionaal specifieke slechte winterweer geweest zijn, of iets dergelijks. Op blz. 30 gaan de onderzoekers een serie effecten cumuleren. Het is het stapelen van veronderstellingen, waardoor men wel eens hoog uitkomt. Hetzelfde rapport zegt dat het effect van de Kompasperiode niet die 0,7% is – wat het maximumeffect van het regionaal beleid zou zijn, maar in feite is het minder – maar men komt, veronderstellingen stapelend, op een effect van 2,8-3,8% van de werkgelegenheidsgroei. Het rapport deugt op dit punt niet. Het is ook veel te optimistisch over het effect van het beleid. Voor een deel komt dit doordat men die € 100-200 miljoen niet heeft. De heer Batting (PvdA) vraagt de heer Oosterhaven of hij het niet met hem eens is dat hier feitelijk de gegevens worden weergegeven, waarvan de onderbouwing wellicht niet goed is, maar waarvan de eindconclusie zou moeten zijn dat er de afgelopen 10 jaar ca. € 3 miljard via allerlei structuurfondsen in de noordelijke economie is gestopt, dat dit heeft geleid tot additionele groei van structurele werkgelegenheid van 3%. Dit betekent voor de regio ca. 20.000 fulltime banen. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) stelt dat dit een feitelijke constatering is, waar hij het moeilijk mee oneens kan zijn. De heer Oosterhaven stelt slechts dat de constatering intern strijdig is met een andere constatering dat het regio-effect 0,7% is en niet 2,8-3,8%. Dit laatste percentage is gebaseerd op het stapelen van veronderstellingen, daarom heeft de heer Oosterhaven meer vertrouwen in de 0,7%. De effectiviteit van het beleid is veel minder groot dan wordt voorgespiegeld. De heer Batting (PvdA) stelt dat het van belang is dat men in Noord-Nederland van doen heeft met een traditionele sectorstructuur. Dienen er niet veranderingen aangebracht te worden in de sectorstructuur en dienen er geen impulsen te worden gegeven in die sectoren waar veel werkgelegenheid mee is gemoeid? De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) geeft aan hierop dadelijk te komen. Er is een veel te positieve visie op de effectiviteit van het regionaal economisch beleid. 8
Deugt het beleid zelf inhoudelijk? De heer Oosterhaven denkt van niet. Er is inderdaad veel geld aan besteed, maar dat geld is aan allerlei mogelijke randvoorwaarden gebonden. Het Noorden kan niet een eigen beleid maken. Het Noorden zou zijn eigen beleid kunnen maken. Als het Noorden dit met 25% van de aardgasbaten zou kunnen doen, zou € 100-200 miljoen voor innovatie geen probleem zijn. Belangrijker dan het geld is het feit dat het Noorden dan zelf zou kunnen beslissen en dat niet door Brussel en Den Haag wordt verteld wat men in het Noorden moet doen. Wat zou het Noorden dan anders doen? In de eerste plaats zou het Noorden veel minder sterk moeten inzetten op speerpunten. Noord-Nederland kenmerkt zich door veel en een relatief goed midden- en kleinbedrijf en relatief weinig grote bedrijven. Dat betekent dat je innovatie, beleid en kenniseconomie heel breed moet inzetten. Je moet een hoogvlakte proberen te creëren in plaats van in te zetten op speerpunten. Het Noorden doet het ook verkeerd in de ruimtelijke oriëntatie. Op blz. 8 staat: binnen deze ontwikkelingsagenda wordt Noord-Nederland gezien als een schakel tussen de Randstad en NoordEuropa. De economische opleving van voormalige Oostbloklanden zorgt voor nieuwe kansen voor Noord-Nederland. Als het Noorden zelf zou kiezen, zou het Noorden verstandiger zijn. Een deel van de miljarden gaat naar reisjes voor gedeputeerden en commissarissen. De ontwikkelingsas is een denkfout. Deze denkfout wordt gemaakt omdat de subsidiepotten uit Brussel willen dat het Noorden Europees dingen doet. Ruimtelijk zou het Noorden zich op Duitsland moeten oriënteren, in de eerste plaats op Noord-Duitsland en dan Zuid-Duitsland. Dáár zit economische massa, daar zit welvaart, daar is markt, daar valt voor het bedrijfsleven iets te verdienen. 25% van de aardgasbaten en alle financiële problemen van het Noorden zijn opgelost. Geld is echter niet de kern, want geld had men de afgelopen tijd ook in het Kompasprogramma. Het Noorden wordt door Den Haag en Brussel in kaders gedwongen, waardoor het Noorden geen eigen keuzes kan maken. De heer Jager (gedeputeerde) vraagt de heer Oosterhaven wat nu het belangrijkste is, geld of criteria van derden. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) acht het een leuke vraagstelling. De essentie van regionale zelfbeslissing is ook dat je het geld hebt. Het moet samengaan. Juist het feit dat je geen eigen geld hebt, betekent dat anderen allerlei voorwaarden aan jouw gedrag kunnen stellen. Inhoudelijk is het probleem nog groter dan het geld. Het Noorden heeft relatief veel fondsen gehad. Inhoudelijke inperkingen waren in het verleden het grote probleem. In de toekomst gaat het geld het probleem worden. Mevrouw Siersema (GroenLinks) stelt dat de werkgelegenheidsgroei niet zo enorm is geweest. Het is jammer dat er op een gegeven moment veel op toerisme gezet werd. Het is jammer dat de provincie geen provinciaal plan meer heeft en dat alles onder het SNN is geschaard. Het lijkt een mooi rapport, maar mevrouw Siersema is niet zo positief als het SNN. De heer Meesters (VVD) gaat in op de vraag van de heer Batting of hij het eens is met de analyse van het rapport van de groei. Hij is het hiermee eens. De heer Batting (PvdA) noemt met name het sociale element. Hij verzoekt de heer Meesters om er vol tegenaan te gaan en om daarvoor alle credits te krijgen binnen de fractie van de VVD in de Tweede Kamer. De heer Meesters (VVD) geeft aan dat hij binnen zijn fractie zijn best zal doen. Hij heeft echter niet dagelijks contact met de heer Aptroot. De heer Batting (PvdA) stelt dat de heer Aptroot daar niet over gaat. Het gaat over groei, die niet alleen slim en duurzaam moet zijn, maar ook sociaal. De heer Meesters (VVD) is het hiermee eens. Hij zal zijn contacten aanwenden om dat te bewerkstelligen. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) vraagt de heer Batting of er bij een slimme, duurzame en sociale groei nog wel groei overblijft. De heer Batting (PvdA) bevestigt dit. Zelfs dit kabinet heeft een aantal speerpunten voor innovatief beleid. Een van die speerpunten richt zich op creatieve industrie. Innovatief beleid valt onder ‘slimme groei’.
9
De heer Rijploeg (PvdA) merkt aanvullend op dat in Duitsland 340.000 mensen in de duurzame industrie werken. Het kan dus wel degelijk. Het is groei van betekenis. Het gaat goed in Duitsland met de economie. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) beschouwt het slechts als politieke slogans. Als je alleen groei wilt die zowel slim als duurzaam als sociaal is, dan blijft er geen groei over. De heer Rijploeg (PvdA) merkt op dat de Partij voor het Noorden kennelijk voorstander is van asociale, niet-duurzame groei waarmee de wereld naar de bliksem wordt geholpen. De heer Meesters (VVD) stelt dat ‘asociaal’ een woord is dat men niet zou moeten gebruiken. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) merkt op dat dergelijke woorden altijd worden gebezigd bij gebrek aan inhoud. Mevrouw Van der Tuin (CDA) stelt dat de PvdA ook een fractie in de Tweede Kamer heeft, die heel goed voor zichzelf kan opkomen. Het rapport hangt enigszins in de ruimte. Wat gaan het College ermee doen? De heer Jager (gedeputeerde) zal de opmerking ‘mooi rapport, maar het deugt niet’ overbrengen aan gedeputeerde Gerritsen. Het is een kwalificatie die het College niet aan het rapport verbindt. Dit soort onderzoek acht de gedeputeerde niet als een uitvoering van exacte wetenschap. Voor een groot gedeelte is het proberen zo objectief mogelijk weer te geven wat er gebeurt en daar conclusies aan te verbinden. Met name het laatste heeft de neiging in zich om af en toe wat subjectief te zijn. Dat is het nadeel geweest in het meten van de effecten van dit soort beleid. De hoofdconclusies van het rapport staan echter wel. Er moet geconstateerd worden dat over de afgelopen jaren het faseverschil kleiner is geworden, dat er sprake is van economische groei, dat er sprake is van groei van werkgelegenheid en dat het op zijn minst aannemelijk wordt gemaakt dat het gevoerde regionale beleid daar een positieve bijdrage aan heeft geleverd. Het is vooral van belang om te kijken op welke punten het beter kan en moet. Dan valt het onderdeel innovatie op. In Nederland scoren de regio’s Eindhoven en Twente hoog op het onderdeel innovatie. Daar heeft men eerder dan in Groningen de praktische vertaalslag weten te maken tussen de opgedane kennis vanuit de kennisinstellingen, de toepassing daarvan en naar het bedrijfsleven toe. Er is de afgelopen jaren door het College op ingezet. De universiteit heeft een grote slag gemaakt. De Hanzehogeschool is er druk mee bezig. Het is een gebied waar nog veel meer uit te halen valt. Daar ligt naar de toekomst toe ook een stuk kracht. In het huidige regeerakkoord staan veel zaken die voor de provincie leiden tot onzekerheid, met name het overgaan van het regionaal beleid van het Rijk naar de provincie. Daar kan op verschillende manieren naar worden gekeken. Het kan gezien worden als een bedreiging, maar ook als een kans. Is er voldoende cofinanciering? Gezien de ambitie van het College zal er ten principale nooit voldoende cofinanciering zijn. Meevallers worden prioritair aangewend om juist op dit soort projecten ingezet te kunnen worden. Kijkend naar een kans met betrekking tot innovatie in het regeerakkoord, blijkt het toverwoord voor de komende jaren ‘valorisatie’ te zijn. Een aantal regio’s loopt voorop op het punt van valorisatie. Negatief beschouwd zou je kunnen zeggen dat zij al veel hebben gevaloriseerd. Juist in de provincie Groningen is er nog heel veel kennis en innovatieve kracht aanwezig bij de kennisinstellingen die nu versneld omgezet moet worden, ook in bedrijvigheid. Het College heeft er vertrouwen in dat die slag gemaakt kan worden. Het College is daar slechts een beperkte speler in, in die zin dat men kan faciliteren. Met het Rijk moet gekeken worden op welke manier je – ook als het gaat om bijvoorbeeld topgebiedenbeleid – het Noorden op de kaart zet en zorgt dat je voldoende mogelijkheden biedt om niet alleen regionale financiering toe te passen, maar nadrukkelijk ook een beroep te doen op de landelijke innovatiegelden. De verwachting is dat er in 2011 veel slagen te maken zijn, met name in de onderhandelingspositie met het Rijk over de toekomst van het regionaal beleid na 2011, hoe dit wordt ingevuld, onder welke randvoorwaarden dit mogelijk is – met name de financiële randvoorwaarden. Dit jaar 2011 moet ook gebruikt worden om verder te gaan in de gesprekken met kennisinstellingen, met het noordelijk bedrijfsleven en andere bestuurlijke partners. Daarbij moeten keuzes worden gemaakt. Vandaar dat er gezegd is dat er een aantal gebieden is waarop maximaal rendement gehaald zou moeten worden. Die gebieden zijn beschreven. Natuurlijk is er ook oog voor andere ontwikkelingen, maar de middelen zijn beperkt en dus moeten er keuzes worden gemaakt. De opmerking van de heer Batting over het bruto regionaal product. Het is natuurlijk een bekend probleem. Men wordt al jaren geconfronteerd met het feit dat de provincie Groningen in 10
bepaalde staatjes zo ongeveer als rijkste provincie en deel van het land naar voren komt. Gelukkig zijn er ook staatjes waarin dat gecorrigeerd wordt. Dan komt er een ander beeld uit. Dit andere beeld is aanleiding geweest om al vanaf de jaren 1980 aan regionaal beleid te doen. Het heeft in elk geval effect gehad, de provincie staat er beter voor dan in het verleden. Nu moet de provincie, ook naar de komende jaren toe, zich maximaal inspannen om op alle mogelijke manieren de groei te blijven faciliteren. Gelukkig staat bijvoorbeeld de Eemshaven er een stuk beter voor dan 10 jaar geleden. Er gaat al een natuurlijke aantrekkingskracht vanuit. Weliswaar zijn financiële regelingen en arrangementen nog steeds van belang, maar het is niet meer zo dat men per se met grote zakken geld moet rammelen voordat bedrijven überhaupt geïnteresseerd zijn om een keer naar het Noorden af te reizen om te kijken waar die haven precies ligt. De uitgangspositie is een stuk beter geworden. Wat doet het College met het rapport? De hoofdconclusies ervan sterken het College in de gedachte dat men door moet met het regionaal economisch beleid. De kritische opmerkingen op het punt van innovatie en enkele andere gebieden nemen GS ter harte. Dit betekent dat men in de onderhandelingen met het Rijk – ook in SNN-verband – gaat kijken hoe men op een goede manier nieuw regionaal economisch beleid kan vormgeven. In tweede termijn Mevrouw Van der Tuin (CDA) vraagt of de gedeputeerde doelt op de speerpunten vermeld in de brief van de drie noordelijke provincies aan de minister van EZ. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) stelt dat er gekozen moet worden omdat er te weinig geld is. De Partij voor het Noorden heeft daar een duidelijke oplossing voor. Zelfs dan zal je moeten kiezen. De vraag is of je kiest voor pieken of voor een hoogvlakte. Je kunt ook voor breedte kiezen en niet voor pieken. Het probleem is dat men bij de keuze van de pieken in hoge mate geleid wordt door de kennisinstellingen. Kennisinstellingen hebben vele doelstellingen, maar het ontwikkelen van de economie in Noord-Nederland hoort daar niet bij. Er wordt sterk ingezet op valorisatie. Heeft het College enig idee hoe dat te doen? Heeft het College enig idee hoe ze de interne prikkelstructuur in de kennisinstellingen zou kunnen veranderen in een richting dat de doelstelling economische ontwikkeling daar echt in voorkomt? De heer Jager (gedeputeerde) stelt dat kritisch terugkijkend naar het verleden geconstateerd moet worden dat de voormalig werkgever van de heer Oosterhaven niet voorop stond in de vertaalslag van het academisch wetenschappelijk onafhankelijk onderzoek naar het bedrijfsleven. Ook bij de Rijksuniversiteit Groningen zijn de knoppen echter om en heeft men de bereidheid om dat wel te doen. Dit is bij de Hanzehogeschool en overige noordelijke kennisinstellingen ook te zien. Nu al is in projecten de concrete vertaalslag te zien van aan de ene kant de kennis en aan de andere kant bedrijven die de kennis 1 op 1 inzetten. Op het punt van energie en op het punt van gezond leven ziet het College ook de mogelijkheid om dat te doen. Het gaat natuurlijk niet direct goed. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) vraagt of de gedeputeerde er zicht op heeft of dit soort programma’s ook het feitelijk gedrag van de onderzoekers beïnvloedt. De heer Jager (gedeputeerde) verklaart dat het College geen sociaal-psychologisch onderzoek gedaan heeft naar de onderzoekers. Wel worden de contacten tussen de verschillende instellingen steeds beter. Het leidt tot een oplossinggerichte manier van denken voor die vraagstukken die op dit moment bij het bedrijfsleven aanwezig zijn. Dat is al een belangrijke slag. De bedrijven constateren in hun ontwikkeling bepaalde problemen en zijn daarin mede afhankelijk van hun eigen researchafdelingen, maar maken nu ook gebruik van de kennis die er bij de universiteit aanwezig is. Er is een initiatief geweest om een eigen energiefaculteit op te richten en daar specifiek op in te gaan zetten. Dat komt tegemoet aan de punten die de provincie van belang vindt. De heer Batting (PvdA) merkt op dat door de inzet van de Lissabon-agenda niet meer zozeer wordt gekeken naar regionale effect als wel naar internationale effecten. Men moet excelleren om Europees geld te krijgen. Als je geen speerpuntenbeleid hebt, kun je niet excelleren en kom je niet in aanmerking voor Europees geld. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) geeft aan dat de heer Batting gelijk heeft, maar binnen de bestaande kaders denkt. De Partij voor het Noorden stelt die kaders ter discussie en stelt ter discussie dat Brussel bepaalt hoe de provincie regionaal beleid moet inzetten. 11
De heer Batting (PvdA) merkt op dat men door het ene te doen, het andere niet hoeft te laten. De voorzitter polst welke status het stuk dient te krijgen. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) deelt mee dat de Partij voor het Noorden het stuk tot A-stuk zou willen maken. De voorzitter informeert of de Partij voor het Noorden de discussie in de Staten wil overdoen. In het presidium is, naar het schijnt, besloten dat er meer dan één partij om behandeling in de Staten zou moeten vragen. De heer Oosterhaven (Partij voor het Noorden) acht dit volstrekt redelijk. Als de Partij voor het Noorden de enige is die het regionaal economisch beleid in de Staten wenst te bediscussiëren, dan hoeft het voor de Partij voor het Noorden ook niet. Het lijkt de heer Oosterhaven een onderwerp waar meer fracties in geïnteresseerd zouden moeten zijn. De voorzitter concludeert dat het stuk als C-stuk naar de Staten wordt doorgeleid. 11.
Sluiting.
De vergadering wordt gesloten om 10.30 uur.
12
Toezeggingenlijst (bijgewerkt t/m 8 december 2010)
Nr.
Datum toezegging
Onderwerp
Deadline
Portefeuillehouder
1.
2.
9 juni 2010 (verslag pagina 20)
8 december 2010 (verslag pagina 2)
Update businessplan GAE Het college zegt toe de update van het businessplan naar de commissieleden te sturen.
Als de update er is.
Onderzoek stopbusverbinding Groningen-Eemshaven
Zodra het onderzoek afgerond is.
Het college zegt toe de commissie te informeren over de conclusies uit het onderzoek.
Jager
De update kan pas gemaakt worden als de baanverlening onherroepelijk is en de luchthaven in staat is nieuwe contracten te sluiten en die onderdeel te laten zijn van de update.
Jager
13