Verslag van de vergadering van de Rekeningcommissie, gehouden op woensdag 7 april 2004 van 18.00 uur tot 19.50 uur in kamer 21 van het Provinciehuis . Aanwezige leden: Dhr. R.A.C. Slager (voorzitter, ChristenUnie), dhr. J.J. Dijkstra (PvdA), dhr. N.R. Werkman (CDA), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), dhr.T.W.Oterdoom (VVD), mw.T.Deinum-Bakker, mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN). Afwezig: dhr. C.Swagerman (SP) Voorts aanwezig : dhr. M.A.E. Calon (gedeputeerde), dhr. J.M.C.A. Berkhout (griffier PS), dhr. D.P. Sennema (secretaris), dhr. K. Jongsma (ambtelijke bijstand), dhr. A. Eggink (ambtelijke bijstand), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag). 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. 2.
Regeling van werkzaamheden -
voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag ingediend. -
vaststelling van de agenda
De agenda wordt als zodanig vastgesteld. 3.
Gelegenheid voor spreken voor niet-statenleden (m.b.t. de geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4.
Vaststelling verslag van de Rekeningcommissie van 17 maart 2004 + toezeggingenlijst
Dhr. Dijkstra (PvdA) vraagt naar aanleiding van de mededeling van dhr. Calon op pag.3 dat een nota is opgesteld inzake het onderzoek naar risico’s in alle subsidierelaties die voorgelegd zal worden aan de Staten. Hij vraagt of die nota nog in een commissie zal worden geagendeerd en vervolgens in welke commissie. Voorts meldt hij een lijst met werkzaamheden te hebben gezien die is opgesteld door dhr. Jongsma en die betrekking heeft op de Noordelijke Rekenkamer. Dhr. Dijkstra gaat ervan uit dat die lijst aan de orde kan komen bij agendapunt 9. Dhr. Werkman (CDA) heeft begrepen dat de Dag van de Verantwoording doorgaat en wel op 1 juni 2004. Hij vraagt of inmiddels meer bekend is over de volgtijdelijkheid of gelijktijdigheid van de vergaderingen. Zijn tweede punt betreft de positie van de Rekeningcommissie die aan de orde was tijdens de rondvraag vermeld op pag. 9. Hij gaat ervan uit, gelet op hetgeen is afgesproken in het fractievoorzittersoverleg, dat over een jaar wordt bekeken hoe wordt omgegaan met de Rekeningcommissie en deze commissie het komend jaar in de huidige vorm zal blijven functioneren. Graag hoort hij hiervan een bevestiging. 1
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft begrepen dat er ten aanzien van de Dag van de Verantwoording een voorstel is ingediend door het Presidium aan de Staten. Voor de hand ligt dan dat de Staten zullen besluiten of de Dag van de Verantwoording inderdaad op 1 juni zal worden gehouden. Het bezwaar van de GroenLinks-fractie is nog niet weggenomen. De voorzitter meldt dat vanuit het fractievoorzitteroverleg wordt voorgesteld om de vergaderingen op de Dag van de Verantwoording eerder te laten beginnen en volgtijdig te laten verlopen. Aan het eind van deze vergadering zal besproken moeten worden wat de rol van de Rekeningcommissie daarbij is. Mogelijk zou de Rekeningcommissie aan het eind van de Dag kunnen vergaderen en dan zou misschien 12 mei a.s. kunnen vervallen. Voorts is de conclusie van dhr. Werkman juist dat de Rekeningcommissie het komende jaar in de huidige vorm verder functioneert. De voorzitter concludeert dat het verslag is vastgesteld. Toezeggingenlijst Dhr. Werkman (CDA), refererend aan toezegging 2 (Blauwe Stad), merkt op dat, behalve de rekening over 2003, de rekening over 2002 nog niet behandeld is in deze commissie. Hij stelt zich voor dat deze de eerst volgende keer wordt besproken. De voorzitter geeft het woord aan de gedeputeerde. Dhr. Calon (gedeputeerde) merkt op dat de rekening over 2002 klaar is, maar dat hij niet gaat over de agendering van deze commissie. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) brengt naar voren dat hiermee ook een andere commissie bezig is en dat een en ander inhoudelijk niet parallel loopt. Hij heeft zich bezig gehouden met de vraag hoe het met de Blauwe Stad gaat en heeft signalen ontvangen dat er veranderingen onderweg zijn. Hij vraagt zich af of er van de kant van het College niet een nadere toelichting moet worden gegeven. Dhr. Calon (gedeputeerde) antwoordt niet te weten waarop dhr. Van der Ploeg doelt. In de Staten is de voordracht over de hogere voorfinanciering behandeld en daarbij is meegedeeld dat dit in het addendum bij het contract wordt geregeld. Dat is hetgeen nu gebeurt. Van veranderingen die onderweg zouden zijn, is dhr. Calon niets bekend. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) doelt concreet op de link naar het Winschoterdiep, waarmee een probleem zou zijn en die mogelijk tot een andere kostenraming zal leiden. Dhr. Calon (gedeputeerde) denkt dat dit niet het geval zal zijn. Binnen het masterplan is ernaar gekeken of het Winschoterdiep gelift zou kunnen worden. Gebleken is dat dit kan, maar het betekent dat de parallelweg langs het Winschoterdiep geschrapt moet worden. Dit is in het bestemmingsplan al geregeld. Het geeft bij de landbouw veel commotie. Bovendien – en dit was vooraf niet bekend – dient de A7 bij Winschoten ongeveer 60 meter naar het noorden verlegd te worden. Er is gekeken of de inlaat van het Winschoterdiep in plaats van tegenover Winschoten verlegd kan worden naar de zuidoosthoek. Dit laatste heeft alles te maken met de planinvulling van de zuidoosthoek. Daarop zal worden teruggekomen als de zuidoosthoek wordt vastgesteld. In het vooroverleg met EZ over de subsidievoorwaarden is gekeken of dit zou kunnen en daar is uitgekomen dat dit inderdaad kan zonder dat dit tot bijstelling van de kosten en/of subsidies leidt. Vooruitlopend op het contract inzake de zuidoosthoek stelt dhr. Calon dat dit van de kant van GS ertoe heeft geleid dat contact is geweest tussen de Blauwe Stad en EZ en het SNN daar GS garant staan voor (de toen nog) fl. 20 miljoen subsidie in verband met de Kompas-aanvraag. Dat was gebaseerd op het liften van de A7. Het kan best zijn dat een probleem ontstaat, maar ook dat dit een technisch betere oplossing is waar alle partijen het mee eens zijn. Als dat er toe zou leiden dat minder subsidie beschikbaar zou komen, willen GS er niet mee geconfronteerd worden, daar zij garant staan voor de subsidie, dat niet het oor spronkelijke bedrag kan worden geleverd. Er moet dus zekerheid bestaan dat de subsidie geleverd kan worden en die zekerheid is gegeven.
2
5.
Mededelingen gedeputeerde
De gedeputeerde heeft geen mededelingen. 6.
Rondvraag
Niemand heeft een opmerking of vraag inzake dit agendapunt. Ingekomen stukken: Er zijn geen ingekomen stukken. Bespreekpunten 7.
Brief van GS van 18 maart 2004, nr. 2004-07739a/12/A.26,W, betreffende verantwoording Euroborg NV, periode juni-december 2003
Dhr. Dijkstra (PvdA) brengt naar voren dat de fractie van de PvdA met tevredenheid constateert dat ten opzicht van de voorgaande jaren een behoorlijke vooruitgang is geboekt met betrekking tot de kwaliteit van de bedrijfsvoering van Euroborg. Dhr. Werkman (CDA) merkt op dat ook de CDA-fractie content is over de voortgang van het geheel. Over deze rapportage heeft de fractie geen nadere inhoudelijke vragen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) constateert dat de bouw is begonnen en dat het daar uiteindelijk om gaat. De provincie heeft een bedrag van ongeveer 2,5 miljoen euro ter beschikking gesteld. Er zijn afspraken gemaakt over de rapportage. Het College dient de zaak te controleren en PS spreken slechts nog in de marge. Het is goed dat deze informatie wordt teruggekoppeld. Dhr. Van der Ploeg refereert aan de laatste zin van het stuk: “.... hebben wij [GS] besloten dat de Euroborg NV hiermee voldaan heeft aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de toegekende subsidie.” en vraagt of dit slechts de periode in kwestie betreft of dat voor de eindconclusie het jaarverslag dient te worden afgewacht. Dhr. Calon (gedeputeerde) bevestigt dat het slechts om de betreffende periode gaat. Hij deelt mee dat in formele zin nog wel een aantal zaken geregeld moet worden aan de kant van de provincie. Zoals reeds vermeld in een vorig verslag is de ene keer sprake is een samenstellingsverklaring en de ande re keer van een goedkeurende accountantsverklaring en dat de termijnen veranderd zijn, zoals ook gemeld in een brief aan de Staten. In de oorspronkelijke beschikking staan een aantal voorwaarden. In GS zijn weliswaar afspraken gemaakt en de Staten zijn op de hoogte gesteld, maar die voorwaarden zouden ook formeel moeten worden geïmplementeerd. In de aan Euroborg gegeven en door de Staten vastgestelde beschikking dient dit geregeld te worden, want indien dit achterwege wordt gelaten zal dit commentaar van de accountant opleveren. Dhr. Calon is samen met collega Mulder voornemens om de beschikking te wijzigen en opnieuw voor te leggen, waarna het Presidium zal bepalen wat zij er mee gaat doen. Op deze wijze zal alles in formele zin goed zijn geregeld. Dhr. Oterdoom (VVD) acht het juist dat de formele kanten alsnog goed geregeld worden en voorts bestaat er bij hem, gelet op het stuk, vertrouwen dat een en ander goed afloopt. Dhr. Calon (gedeputeerde) vult aan dat in feite alle s reeds aan de Staten is gemeld en dat slechts nog expliciet een formeel besluit nodig is. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meldt net nog in de statenkast te hebben gekeken. In de brief staat niet dat de informatie vertrouwelijk is op grond waarvan hij concludeert dat deze openbaar is. Dhr. Eggink (ambtelijke bijstand) bevestigt dat alle informatie in de statenkast openbaar is. De voorzitter concludeert dat dit punt voldoende is behandeld. 8.
Notitie "Aansturing Accountant"
3
De voorzitter merkt op dat twee jaar geleden een nieuwe opdracht is verleend aan de accountant, maar dat onder invloed van de dualisering de verhoudingen anders zijn komen te liggen. Daarover gaat deze notitie, welke zo mogelijk in de vorm van een advies aan de Staten gestuurd zou kunnen worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt zich allereerst af wie de notitie heeft opgesteld. Op de tweede plaats is de notitie een toelichting die nog niet geschikt is voor besluitvorming. Voorts leest hij op pag. 6 dat, indien aard en omvang van de controlewerkzaamheden worden gewijzigd, de accountant tot een aangepaste prijsaanbieding kan overgaan. Hij weet niet of de accountant deze neiging in dit geval heeft en daarnaast behoort het tot de Staten om te beslissen of iets extra’s gedaan moet worden. Dhr. Van der Ploeg heeft op dit punt momenteel geen voorstel. Dhr. Werkman (CDA) heeft ook vragen bij de status van dit stuk. Onduidelijk blijft ook wat nu voor besluitvorming wordt voorgelegd. Ten aanzien van de rechtmatigheid en de genoemde toleranties merkt hij op dat de percentages in gemeente- en provincieland redelijk gebruikelijk zijn. Daarop is ook de prijs gebaseerd die met Ernst & Young voor de contractperiode is overeengekomen. Vooralsnog zou dhr. Werkman daar niet aan willen tornen. Hij is voorstander van handhaving van het contract op dit punt en als wordt beschikt over een Rekenkamer dan zullen ook daar een aantal werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, hetgeen zal betekenen dat minder noodzaak bestaat om tot strakkere percentages over te gaan dan op dit moment het geval is. Voorts wil hij weten op welke wijze dit stuk een vervolg krijgt. Dhr. Dijkstra (PvdA) merkt in het verlengde van de vorige spreker op dat op het voorblad staat dat tijdens de vergadering ingegaan zal worden op de aanbevelingen. Een en ander blijft echter onduidelijk – komt er nog een lijst van aanbevelingen? – en net zo onduidelijk blijft hoe dit stuk moet worden behandeld. Het stuk betreft een verkenning van aspecten die verband houden met het aansturen van de accountant. Dhr. Dijkstra refereert aan de twee accountantsfuncties: advies en controle. Hij vraagt zich af of deze functies neergelegd moeten worden bij één accountant of dat deze functies gescheiden moeten worden. Dit is een thema waarover nader gesproken moet worden. Dhr. Werkman (CDA) merkt op dat toen het contract aan de orde was in de Staten dit thema aldaar is besproken en dat de gedeputeerde toen heeft opgemerkt dat die functies in principe gescheiden worden gehouden. Dhr. Calon (gedeputeerde) bevestigt de opmerking van dhr. Werkman. Na de Statenvergadering is ook het raamcontract toegestuurd, waarna instemming is betuigd met de functiescheiding. Dhr. Dijkstra (PvdA) refereert aan de opmerking in het stuk dat gekozen kan worden voor het uitbrengen van een managementletter. Op voorhand acht dhr. Dijkstra een managementletter aan de Staten een waardevol instrument welke aanbeveling hij zeker steunt. Dhr. Oterdoom (VVD) vraagt dhr. Dijkstra wat hem daarbij voor ogen staat. Dhr. Dijkstra (PvdA) licht toe dat daarin een goed beeld wordt gegeven van de adviezen die de accountant geeft over de interne organisatie en de verbeteringen daarin. De voorzitter licht toe dat hijzelf bij de voorbereiding van deze notitie betrokken is geweest. Twee jaar geleden is een vernieuwde opdracht gegeven aan de accountant. De discussie daarover is vóór de introductie van het dualisme gevoerd. Nu is er aanleiding om te bezien of de opdracht die indertijd aan de accountant is verstrekt, aanpassing of een andere inhoud behoeft. Daarover is van gedachten gewisseld door mensen van de afdeling Finance & Control, de griffier, deze voorzitter en de accountant en voorts is de voorliggende notitie opgesteld om te worden besproken in de Rekeningcommissie. Deze notitie is nog niet helemaal af: een lijst met aanbevelingen c.q. vervolgstappen dient te worden toegevoegd. Na complementering zou het naar de Staten kunnen worden verstuurd voor nadere besluitvorming. Het contract zou eventueel kunnen worden gelaten voor wat het is en eventueel kan een aanvullende opdracht worden verstrekt. Ook kan het contract worden opengebroken en een nieuwe situatie worden gecreëerd.
4
Dhr. Jongsma (ambtelijke bijstand) meldt een inventarisatie te hebben gemaakt over hoe het in andere provincies is geregeld en of die eventueel strengere eisen hebben gesteld. Behalve in geval van de provincie Zuid-Holland, bleek dat meestal niet het geval te zijn geweest. In het contract van de provincie Groningen staat dat de accountantskosten een bedrag van 32.000 euro bedragen, terwijl de provincie Zuid-Holland 130.000 euro betaalt. Zodra de grenzen worden aangehaald, gaan de accountantskosten omhoog. De voorzitter concludeert dat, gehoord de discussie in deze commissie, nadere aanbevelingen worden gedaan en dat het stuk dan naar de Staten kan worden verstuurd. Hij vraagt de vergadering of dit de status van het stuk duidelijker maakt en stelt de tweede termijn aan de orde. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) bevestigt dat, maar merkt tevens op dat nog niet duidelijk is wat voor besluitvorming in de Staten wordt voorgelegd. Dhr. Werkman (CDA) stelt dat het niet geheel ongebruikelijk is dat gemeenteraden en staten onderzoekthema’s kunnen aanreiken aan de accountant vóórdat de controle aanvangt. Hij merkt op dat hij niet weet of dat in het huidige contract mogelijk is, maar ziet dit als een aanbeveling. Hij kan zich voorstellen dat een bepaald thema in enig jaar iets scherper wordt gecontroleerd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) is verbaasd dat dhr. Werkman dit niet weet, daar hij daarvan indertijd een punt heeft gemaakt, omdat hierin niet was voorzien. De voorzitter concludeert dat de opmerkingen over deze notitie beperkt zijn gebleven. Hij concludeert dat niemand de behoefte heeft dat de aangegeven toleranties eventueel aangescherpt zouden moeten worden. Hij vraagt of er zaken zijn die eventueel aangevuld zouden moeten worden of dat geconcludeerd moet worden dat men het met de inhoud van het stuk eens is en dat het misschien niet zinvol is dat een aparte statennotitie wordt opgesteld. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of er enig verschil (bijv. naar niveau, globaal vs. specifiek, etc.) wordt gemaakt in de verslaglegging van de accountant naar de Staten en naar GS Dhr. Werkman (CDA) interrumpeert en stelt dat de totale rapportage aan de Staten moet zijn gericht. Formeel zijn de Staten opdrachtgever en GS voeren slechts uit. Dat betekent dat de accountant rechtstreeks aan de Staten rapporteert. Wat de heer Werkman betreft zou GS aan die rapportage een afzonderlijke notitie kunnen toevoegen. De voorzitter bevestigt dat dit de situatie is. Dhr. Calon (gedeputeerde) merkt op dat dhr. Swagerman afwezig is en dat het de vraag is of de SP zich zodanig in het voorliggende stuk kan vinden dat een behandeling in de Staten overbodig is. Dhr. Berkhout (griffier) stelt voor dat het stuk als C-stuk wordt gekwalificeerd. Dhr. Werkman (CDA) herinnert aan zijn in tweede termijn gestelde vraag, namelijk of de Staten de mogelijkheid hebben om onderzoeksonderwerpen, thema’s, aan te reiken. Hij zou graag zien dat deze mogelijkheid bestaat. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat tussentijds altijd aanvullende controles kunnen worden uitgevoerd. Dit staat opgenomen in de betreffende verordening. Dhr. Jongsma (ambtelijke bijstand) wijst erop dat ook nog overleg met de accountant dient te worden gevoerd. De voorzitter concludeert dat bij de SP gepeild moet worden wat men vindt van de hier voorgestelde oplossing. Hij vraagt of dit de conclusie kan zijn. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat hij graag in de notitie ziet opgenomen dat niets wordt veranderd en de commissie dit als advies aan de Staten geeft ofwel dat dit als concreet besluit geldt.
5
De voorzitter concludeert dat de notitie dan een kleine aanvulling behoeft en dat daarmee dit punt kan worden afgesloten. 9.
Voordracht van GS inzake het onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het door Gedeputeerde Staten gevoerde bestuur (3/2004) (bespreking aanvullende notitie t.a.v de in artikel 2 genoemde termijn van 8 of 6 jaar)
De voorzitter herinnert eraan dat de problematiek van deze voordracht reeds de vorige vergadering is besproken. Hij geeft het woord eerst aan de gedeputeerde. Dhr. Calon (gedeputeerde) merkt op dat overeenstemming bestond over alle punten behalve over de minimumfrequentie van de te verrichten onderzoeken. In deze aanvullende notitie valt te lezen dat slechts twee provincies een minimumtermijn stellen, terwijl de andere provincies dit geheel achterwege laten. Nb. aanvulling verslag: deze aanvullende notitie is toegevoegd aan het verslag. In Zuid-Holland wordt een termijn gesteld van vier jaar en in Groningen acht jaar. In de vorige vergadering van de Rekeningcommissie bestond echter een voorkeur van zes jaar. De inzet van GS is dat bij een termijn van acht jaar geen extra fte’s nodig zijn. GS is voorstander van de opname van een minimumtermijn, en wel van acht jaar, onverlet de bevoegdheden van PS. Dhr. Dijkstra (PvdA) stelt dat de aanvullende notitie binnen de PvdA-fractie tot nieuwe inzichten heeft geleid. De voorkeur ging uit naar een zesjarige cyclus. Daarbij gaat het erom dat elk beleidsprogramma en elk organisatieonderdeel die binnen de termijn valt minimaal één keer wordt onderzocht. Nu is duidelijk geformuleerd dat binnen een achtjarige cyclus de betreffende werkzaamheden binnen de huidige formatie kunnen worden opgevangen. Gezien het feit dat het hier om een nieuwe activiteit gaat die primair door de eigen organisatie wordt uitgevoerd, wil dhr. Dijkstra door GS bevestigd zien dat voor de betreffende werkzaamheden inderdaad geen extra fte’s nodig zijn. Betreffende de onderwerpskeuze worden door veel provincies van tevoren geen uitspraken gedaan. Dit spreekt dhr. Dijkstra bij nader inzien aan. Het is in dezen goed om niet al te voorspelbaar te handelen. Hij is benieuwd hoe de anderen daar tegenaan kijken. Dhr. Oterdoom (VVD) heeft begrepen dat in het huidige voorstel wel de mogelijkhe id bestaat om bij te sturen en te besluiten om een bepaald onderwerp bij de kop te pakken. Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan dat er vanuit GS een onderzoeksvoorstel bij de begroting wordt ingediend. PS kunnen altijd bepalen dat een ander onderwerp wordt gekozen. Dhr. Calon benadrukt dat door GS een minimumtermijn voorgesteld wordt waarbinnen alle beleidsvelden en –onderdelen één keer onderzocht worden. Het kan best zijn dat GS of PS in een periode van acht jaar een bepaald onderwerp drie keer laten onderzoeken en andere onderwerpen maar één keer. Dhr. Dijkstra (PvdA) vraagt vervolgens of de mogelijkheid bestaat bepaalde opdrachten door te sluizen naar de Rekenkamer. Is dit een optie? Mw. Hoekzema (PvhN) stelt dat de fractie van de PvhN, gezien de extra kosten voor een zesjarige cyclus, toch akkoord gaat met een termijn van acht jaar. Dhr. Werkman (CDA) vraagt hoe hoog die extra kosten zijn waarop mw. Hoekzema doelt. Hij heeft er geen inzicht in gekregen. Mw. Hoekzema (PvhN) heeft het schema van Zuid-Holland bekeken en alhoewel geen concrete cijfers zijn genoemd, verwacht zij dat een zesjarige cyclus behoorlijk kostenverhogend zal uitpakken. Mw. Deinum-Bakker (D66) verwacht dat bij de D66-fractie geen bezwaar bestaat tegen een achtjarige cyclus. Dhr. Oterdoom (VVD) meldt dat de VVD-fractie akkoord kan gaan met het voorstel zoals het nu voorligt.
6
Dhr. Werkman (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie nog steeds voorkeur heeft voor een zesjarige cyclus. Het College heeft aangegeven dat dit extra fte’s kost zonder te specificeren hoeveel dit betreft. Bij iedere klus die aan GS wordt opgedragen dient altijd opgegeven te worden hoeveel fte die klus impliceert of hoe groot de extra kosten zijn. Dhr. Werkman denkt dat bepaalde werkzaamheden ook een kwestie zijn van prioritering. Bovendien zal vaker verschuiving of verdwijning van werkzaamheden optreden en ook kunnen zich nieuwe werkzaamheden voordoen. Daarom acht hij het argument van de extra fte die verbonden zouden zijn aan een zesjarige cyclus niet al te sterk en onvoldoende om te pleiten voor een achtjarige cyclus. Het CDA blijft dus bij haar voorkeur voor zes jaar. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meldt niet geïmponeerd te zijn door de aanvullende notitie, te meer daar onduidelijk blijft wat er wel en niet in Zuid-Holland gebeurt, vanuit welk aggregatieniveau wordt geopereerd, etc.. Opvallender is dat alle andere provincie geen periode hebben ingesteld. Ook daarvan is onduidelijk wat de redenen voor die keuze zijn geweest. Misschien wil men heel intensief aansturen. Vorige keer is redelijk intensief gediscussieerd over de structuur van de begroting, over hoeveel beleidsnota’s er zijn en hoe vaak een onderwerp aan de orde dient te zijn. De zwaarte van de werkzaamheden hangt dan af van hoe gedetailleerd wordt onderzocht. Dhr. Van der Ploeg ziet deze activiteiten verbonden met de nieuwe manier van werken met de duale begroting en als onderdeel van het proces. Of daaraan eventueel extra kosten bij een zesjarige cyclus zijn verbonden, blijft niet helder. Deze zullen zeker niet in de orde van grootte zijn zoals in Zuid-Holland is opgevoerd. Voorts is hij het met dhr. Werkman eens dat de werkzaamheden ook voorwerp zouden moeten zijn van prioritering. Er bestaat dan ook geen enkele reden om nu opeens een voorkeur uit te spreken voor een andere periode dan zes jaar. De voorzitter, sprekend namens de fractie van de ChristenUnie, heeft de voorliggende informatie op de dag van de niet-gehouden Statenvergadering onder ogen gekregen en heeft zich toen afgevraagd of het acceptabe l is dat de provincie Groningen, net als in vele andere provincies, jaarlijks bepaalt welk onderwerp onderzocht moet worden. Het College zou dan een voorstel kunnen doen en de Staten kunnen dat al of niet overnemen of zelf een ander onderwerp bepalen. Echter, de andere fracties hebben zich over dit idee niet uitgelaten en slechts voorkeur voor zes of acht jaar uitgesproken, zodat dit idee niet tot een meerderheid in de Staten zal leiden. In dat geval handhaaft dhr. Slager zijn standpunt zoals op de vorige vergadering geformuleerd en spreekt zijn voorkeur uit voor een onderzoekscyclus van zes jaar. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt iets niet te begrijpen. Dhr. Slager geeft aan dat hij er eventueel ook mee zou kunnen leven als het College jaarlijks een voorstel doet. In dat geval is helemaal geen sprake van een termijn. Dhr. Calon benadrukt dat in vrijwel alle andere provincies geen minimumtermijn is gesteld waarbinnen elk beleidsonderdeel of elk programmaonderdeel onderzocht moet zijn. Er zijn twee provincies die een extra eis opstellen. De voorzitter vreest dat als gesteld wordt dat één maal per acht jaar elk onderwerp voor onderzoek aan bod komt, de termijn van acht jaar een eigen leven gaat leiden en dat er dan op gerekend wordt dat als een onderwerp onlangs onderzocht is, het weer lang zal duren vóórdat het weer voor onderzoek aan de beurt komt. Dhr. Calon (gedeputeerde) acht het geen enkel probleem als besloten wordt geen termijn te stellen en het College elk jaar met een voorstel voor onderzoek zou komen. Het risico bestaat dat bepaalde onderwerpen nooit voor onderzoek worden voorgedragen. Door opname van de betreffende clausule wordt dat voorkomen. Als de voorzitter voorstelt om die minimumnorm weg te laten, heeft de gedeputeerde daar geen enkel probleem mee. Dhr. Oterdoom (VVD) stelt dat hij daarvan geen voorstander is. In feite kan elk jaar elk onderwerp voor onderzoek worden voorgedragen, waarbij in het huidige voorstel wordt gegarandeerd dat elk onderwerp minimaal één maal per acht jaar wordt onderzocht. Dhr. Werkman (CDA) heeft in de beantwoording nog niet begrepen wat nu de knelpunten zouden zijn voor een periode van zes jaar. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat in het stuk nergens staat dat om extra fte’s wordt gevraagd. Nagegaan is hoe de situatie is in de andere provincies. Het stuk vormt daarvan de weerslag. Dhr. Dijkstra heeft ge vraagd of een en ander zonder extra fte’s mogelijk was. Voor het College was uitgangspunt dat de Staten 7
bepaald hebben dat er geen extra fte’s bij mochten komen en dat deze activiteiten binnen de huidige formatie mogelijk moeten zijn. Het kan best zo zijn dat op enig moment in de Staten een debat ontstaat waarvan het resultaat is dat veel meer moet worden onderzocht. Met de huidige bezetting zou dat niet waar te maken zijn. GS denkt dat haar voorstel binnen de huidige formatie gerealiseerd kan worden. Opvallend is inderdaad dat de meeste provincies geen minimumtermijn stellen. Dit is ook door GS overwogen en uiteindelijk is voor de verstandige weg gekozen en wordt voorgesteld om vast te leggen dat elk onderwerp binnen een periode van acht jaar wordt onderzocht. Dhr.Calon handhaaft het voorstel. Dhr. Werkman heeft gesuggereerd dat verschuivingen kunnen worden gerealiseerd, maar dhr. Calon stelt dat de afdeling Financiën van de provincie Groningen overbezet is met werk en dat eerder meer werk wordt verwacht dan minder. Dhr. Calon adviseert de Staten om, als een minimumtermijn wordt genoemd, deze op acht jaar te houden. In tweede termijn Dhr. Werkman (CDA) wijst op pagina 2 van de notitie waarin staat als een periode van vier jaar wordt gehanteerd, dit gepaard gaat met (hoge) financiële kosten waarmee geen rekening is gehouden. De strekking hiervan is toch dat daarvoor fte’s nodig zijn, hetgeen neerkomt op hetzelfde. Ook staat vermeld dat als een periode van acht jaar wordt gehanteerd, een en ander binnen de bestaande formatie kan geschieden. Dit suggereert dat als gekozen wordt voor zes jaar, de activiteiten niet binnen de bestaande formatie kunnen worden verricht en dat dus of extra fte’s nodig zijn of arbeidskracht extern ingehuurd moet worden. De financiële vertaling is in het voorstel onduidelijk. De CDA-fractie heeft nog steeds een voorkeur voor zes jaar. Gelet op de discussie van de vorige keer blijken er fracties afvallig te zijn geworden. Dhr. Werkman neemt het voorstel mee naar zijn fractie en zal bezien hoe zijn fractie hierop reageert als dit een Collegevoorstel zal blijken te zijn. Dhr. Oterdoom (VVD) acht het woord ‘afvallig’ niet geheel op zijn plaats, en zeker niet voor degenen die de vorige keer absent waren. Dhr. Werkman (CDA) licht toe dat bijna statenbreed een duidelijke meerderheid aanwezig was met een voorkeur voor een periode van zes jaar. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) voelt met dhr. Werkman mee. Hij heeft geen concrete, harde argumenten gehoord waarom de periode nu acht jaar zou moeten worden. In de notitie wordt gesuggereerd dat een periode van zes jaar meer geld zou kosten, maar deze suggestie wordt niet concreet gemaakt en dhr. Van der Ploeg betwijfelt of dit wel concreet te maken is. Als het College dit niet harder kan maken zou dhr. Van der Ploeg niet weten waarom hij zijn fractie zou moeten adviseren om van die zes jaar af te wijken. Sterker nog, er waren zelfs partijen die voor vier jaar hebben gepleit. Dhr. Dijkstra (PvdA) brengt naar voren dat zijn ‘afvalligheid’ het gevolg is van de aangeleverde informatie. Dat in de provincie Zuid-Holland een periode van vier jaar wordt gehanteerd is te begrijpen in het licht van haar recente geschiedenis. Dat vervolgens alle andere provincies geen periode hanteren waarin elk onderwerp ten minste één keer wordt onderzocht, heeft bij zijn fractie het idee doen postvatten dat een periode van zes jaar toch wat overdone is en dat kan worden volstaan me t een periode van acht jaar, zoals in het voorstel van het College is voorzien, waarbij gegarandeerd is dat de betreffende onderzoeksactiviteiten binnen de bestaande formatie en middelen kunnen plaatsvinden. Hij mist nog het antwoord op zijn vraag of de Rekenkamer hierbij ook nog een rol zal kunnen spelen. Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat GS op de Rekenkamer geen invloed hebben. De programmaraad is volledig onafhankelijk en bepaalt wat de Rekenkamer gaat doen. Verder dient GS zich verre te houden van eventuele opdrachten aan de Rekenkamer. De voorzitter concludeert dat dit agendapunt een bespreekpunt blijft voor de Statenvergadering. 10.
Stand van zaken "Noordelijke Rekenkamer"
De voorzitter meldt dat medio maart een brief vanuit Friesland is ontvangen waarin nader wordt ingegaan op de situatie in de statencommissie die de zaak heeft behandeld. Inmiddels is onlangs een e-
8
mail ontvangen vanuit Drenthe over hetzelfde onderwerp waarin men zich uitspreekt over de vertraging. Er zijn redenen genoeg om over de kwestie door te praten, de stand van zaken te belichten en te bepalen wat er dient te gebeuren, zeker ook gezien de tijdsdruk. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of de brief vanuit Drenthe aan iedereen is rondgestuurd. Hijzelf heeft hem niet ontvangen. Hij gaat nader in op de brief vanuit Friesland en heeft moeten concluderen dat deze brief geen wonder van diplomatie is. Hij stelt zich voor dat mede onder druk van van de Friese Nationale Partij enige emotie in de discussie is geslopen en dat, gezien de besluitvorming in Groningen en Drenthe, een eigen standpunt moest worden ingenomen, waarbij het voortraject uit het oog is verloren. Inhoudelijk herkent dhr. Van der Ploeg een aantal discussiepunten zoals die ook hier in deze commissie aan de orde zijn geweest. Met name het punt dat men niet te hard van stapel moet lopen en dat men moet groeien, ook met betrekking tot de begroting, in een nieuwe werkwijze. Dit is naar de mening van dhr. Van der Ploeg een belangrijk punt. Ook maken de Friezen kenbaar vanuit een groeimodel te redeneren. Lastig is dat zij, wetende dat Groningen en Drenthe een hoger maximumbedrag hebben vastgesteld, een bedrag van maximaal 230.000 euro voor het betreffende budget hebben vastgesteld. Dhr. Van der Ploeg denkt dat eerst eens moet worden nagegaan hoe ernstig de situatie is en hoe serieus de dreiging is waarvan in de brief gewag wordt gemaakt. Raakpunten bestaan in ieder geval: ook Groningen denkt volgens een groeimodel en als de kosten lager kunnen worden gehouden, is dat des te beter. Daarvoor zal overleg gevoerd moeten worden. Weliswaar hebben de Colleges van GS met elkaar gesproken, maar de Staten niet. De vraag is hoe dit procedureel dient te geschieden. PS van Groningen heeft inmiddels leden voor de stuurgroep benoemd en dan lijkt het goed dat deze mensen in gesprek gaan met de Friezen en de Drenten om te bezien of een oplossing mogelijk is. Dhr. Van der Ploeg acht het de moeite waard om te pogen een oplossing te bereiken, maar als duidelijk wordt dat deze niet gevonden kan worden, dient men snel door te gaan met de Drenten zonder verder tijd te verliezen. Tenslotte merkt hij op dat de programmaraad, waarover in de brief van Friesland een opmerking werd gemaakt, er zeker wel dient te komen. Dhr. Werkman (CDA) meldt dat de CDA-fractie onaangenaam verrast was door het krantenartikel van enkele weken geleden en door de stelligheid waarbij stelling werd genomen door mw. Van Hall. Echter, de CDA-fractie heeft altijd aangegeven dat het benodigde bedrag fors was te noemen en dat met een groeimodel gewerkt diende te worden. Dit past wel enigszins, behalve dat Friesland zal moeten schuiven, want anders kan het niets worden. Het in Groningen genomen Statenbesluit dient te worden uitgevoerd en als het in de beginfase goedkoper kan, dan is dat volgens de CDA-fractie prima. Dat wil niet zeggen dat het bedrag dat in Friesland is genoemd, i.c. 230.000 euro, het maximale bedrag is dat voor nu en altijd geldt. Dat betekent dat in Friesland de bereidheid aanwezig moet zijn om dit bedrag te verhogen, waarbij men elkaar zou kunnen vinden door gedurende de eerste jaren, volgens het groeimodel, dicht bij dit bedrag uit te komen. Verder is een voorwaarde dat vóórdat de stuurgroep van start gaat, op dit punt helderheid bestaat en dat Friesland de bereidheid heeft getoond om op te schuiven naar een hoger niveau, want anders zou in iedere vergadering van de stuurgroep gesteggeld moeten worden over hoe het nu verder moet. Dhr. Oterdoom (VVD) vraagt of dhr. Werkman bedoelt dat financieel moet worden opgeschoven. Dhr. Werkman (CDA) antwoordt bevestigend en dat hij ook doelt op het ambitieniveau. Hij heeft namelijk Friese statenleden gesproken die amper het nut van de Rekenkamer inzien. Voorts noemt hij als verschil van inzicht de benodigde formatie voor de Rekenkamer. Het model dat Groningen en Drenthe hebben aangenomen gaat uit van een aantal fte’s ingeschaald tegen een bepaalde loonsom, die overigens door de Groninger CDA-fractie aan de hoge kant worden bevonden. Dhr. Werkman heeft begrepen uit het overleg van zijn fractie met de Friese CDA-fractie dat ook daarover verschil van inzicht bestaat. De laatste wil meer uitbesteden, waardoor een kleine formatie voldoende zou zijn, terwijl de Groninger CDA-fractie eerder wil besparen op uitbesteding van onderzoekswerkzaamheden. Voorts heeft hij begrepen dat ook bij de Friese PvdA-fractie nog grote bezwaren bestaan tegen een gezamenlijke rekenkamer en oppert de mogelijkheid dat de Groninger PvdA-fractie probeert de Friese collega’s te overtuigen. Tenslotte refereert hij aan de discussie die ongeveer een half jaar geleden is gevoerd in het geval dat samenwerking met Friesland mocht mislukken en hij vraagt zich af of de optie van samenwerking met de provincie Overijssel nog steeds open staat.
9
Dhr. Oterdoom (VVD) constateert een aantal opmerkelijke zaken in de brief van 29 maart j.l. Ten eerste is het aantal fracties dat niet vertegenwoordigd was in de voorbereidende commissie groot. Het gaat om vier fracties. Hij is benieuwd of dit heeft geleid tot extra dynamiek in de besluitvorming. Voorts denken de Friezen aan twee opties en beide opties komen niet overeen met de besluitvorming zoals heeft plaatsgevonden in Groningen en Drenthe. Echter, bij nadere lezing blijkt dat de voorstellen A of B naast de voorstellen uit de nota Een Noordelijke Rekenkamer zullen worden gepresenteerd. Dat betekent dat de inhoud van besluitvorming zoals die in Groningen en Drenthe heeft plaatsgevonden, nog altijd aan de orde is in Friesland. Hiermee dient rekening te worden gehouden. Verder wordt het maximumbedrag van 230.000 euro toegeschreven aan de Friese CDA-fractie. Dhr. Oterdoom weet niet in hoeverre dit standpunt breder wordt gedragen. Dhr.Werkman (CDA) wijst erop dat in Friesland fracties zijn die een nog lager bedrag voor het betreffende budget willen bestemmen. Dhr. Oterdoom (VVD) hoopt niet dat men in Friesland bezig is zich in onderhandelingspositie te manoeuvreren om een bepaalde vestigingsplaats af te dwingen of andere toezeggingen vanuit Groningen en Drenthe te realiseren. Als dat wel het geval zou zijn, is men verkeerd bezig en zou de PS van Groningen hier verder geen energie in moeten steken. Er liggen nogal wat problemen, waardoor het moeilijk is de positie van Friesland precies in te schatten. Tegelijkertijd wordt vanuit Frie sland de vraag gesteld of de bereidheid bestaat om in gesprek te gaan en om tegemoet te komen aan de Friese wensen. Inhoudelijk is daar reeds op gereageerd door dhr. Van der Ploeg en dhr. Werkman. De fractie van de VVD is voorstander van een langzame opbouw, van een groeimodel, maar tegelijkertijd hebben de PS van Groningen een besluit genomen waarbij de stuurgroep tot taak heeft het besluit van de Staten een nadere invulling te geven. Zich rekenschap gevend van deze problematiek is dhr. Oterdoom voorstander van een gesprek met Friesland, maar hij zou als lid van de stuurgroep wel wat meer duidelijk willen hebben. Mw. Deinum-Bakker (D66) schat in dat de Friese statencommissie de behoefte heeft gehad zich te profileren tegenover de ambtelijke notitie over de Noordelijke Rekenkamer. Het resultaat is dat Groningen en Drenthe voor een probleem staan. De keuze voor onderlinge samenwerking van deze provincies in plaats van samenwerking tussen de drie noordelijke provincies, zal ook budgettaire gevolgen hebben. De insteek van de D66-fracties is dat toch eerst nog geprobeerd moet worden om tot samenwerking met Friesland te komen. De vraag is wat daarvan de consequenties kunnen zijn. De Staten hebben redelijk volwaardige pakketten vastgesteld en voorkomen moet worden dat daarop teveel wordt teruggekomen. Echter, eerst zal getracht moeten om er met z’n drieën uit te komen volgens de voorliggende plannen, maar dit dient niet ten koste van alles te geschieden. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) merkt op dat het uitgangspunt voor de fractie van de PvhN een Noordelijke Rekenkamer was van drie provincies. Inmiddels is veel tijd verstreken, maar het gesprek om tot een oplossing te komen dient te worden aangegaan, zonder dat de hier gemaakte afspraken worden weggegeven. Misschien dat ergens ruimte kan worden gevonden en dat middels een nadere invulling van het groeimodel de partijen op een lijn kunnen komen. Dhr. Dijkstra (PvdA) merkt op teleurgesteld te zijn in de opstelling van de Friese buren. De PvdAfractie wil toch de robuusthe id van de Noordelijke Rekenkamer overeind houden en zij zou dat het liefst samen met de Friezen doen. Het zou een aantal schaalvoordelen geven, een kritische massa, meer deskundigheid, bestuurlijke voordelen, etc.. De PvdA-fractie zou nader overleg willen om na te gaan of een goede oplossing in de zin van het voorliggende plan mogelijk is. Onbespreekbaar is een combinatie van een provinciale en gemeentelijke rekenkamer, zoals in één der Friese opties ligt besloten. Inzake het groeimodel, vraagt dhr. Dijkstra zich af in welke zin groei wordt opgevat. Mogelijk kan hierover worden gesproken als groei wordt gezien als een proces van minder naar meer financiële middelen. Ook hier geldt het probleem dat reeds een besluit voorligt. Echter, indien de term groeimodel betekent dat eerst wordt begonnen met een Friese, Groningse en/of Drentse Rekenkamer die naderhand worden omgebouwd tot een Noordelijke Rekenkamer, dus als het groeimodel betrekking heeft op de structuur, is dat een andere kwestie. Dhr. Dijkstra herinnert eraan dat in een vergelijkbaar geval, met name het NNBT, slechte ervaringen zijn opgedaan. Een groeimodel in die zin opgevat,
10
werkt niet en leidt slechts tot veel meer onkosten. Als in die zin wordt gesproken over ‘groeimodel’ is dat volgens de PvdA-fractie geen reële optie. De PvdA-fractie zal binnenkort met de Friese collega’s om de tafel gaan zitten om te bezien of toch naar een Noordelijke Rekenkamer kan worden toegewerkt. Mocht dat niet lukken, dient op voortvarende wijze verder te worden gegaan met de uitwerking van een Rekenkamer volgens het model waarin slechts Groningen en Drenthe samenwerken. Dhr. Werkman (CDA) gaat in op de opmerking over het groeimodel. PS van Groningen hebben besloten dat per jaar twee onderzoeken plaatsvinden, zijnde één groot en één klein onderzoek. Als Friesland er minder geld voor over heeft dan zou een andere formule voor de verdeling van de kosten kunnen worden opgesteld die mede is gebaseerd op een minder grote omvang van de te verrichten onderzoeken in Friesland. Op die manier zou Friesland financieel tegemoet gekomen worden. De consequentie is dan wel dat in Friesland minder onderzoek uitgevoerd wordt. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat hij het begrip ‘groeimodel’ heeft opgevat als het proces van één kleine naar één grotere organisatie. Hij benadrukt dat hierover geen misverstanden moeten bestaan, want dan loopt alles helemaal mis. Dhr. Dijkstra (PvdA) antwoordt dat hij de indruk heeft dat in de Friese notitie verwezen wordt naar het model dat hij zojuist noemde, waarin per provincie wordt begonnen en waarna wordt gekomen tot integratie in één organisatie. Dit model wordt ook door hem afgewezen. De voorzitter brengt namens de ChristenUnie naar voren dat de gang van zaken, zeker in het licht van de geïnvesteerde tijd en energie om tot het voorgestelde model te komen, ook voor hem teleurstellend is. Ook is het duidelijk dat Friesland daarbij een rol heeft gespeeld en dat getracht is om tot een gezamenlijke aanpak te komen van Friesland, Groningen en Drenthe. Echter, voor de fractie van de ChristenUnie staat nog steeds voorop dat gestreefd moet worden naar één Noordelijke Rekenkamer, maar dat betekent niet dat de onderhandelingen weer van voren af aan gestart moeten worden. Bovendien is langzamerhand haast geboden daar op 1 januari a.s. de Rekenkamer moet functioneren. Een locatie en geschikte mensen moeten worden gezocht en daarnaast dienen nog veel voorbereidende werkzaamheden te worden uitgevoerd. Dat betekent dat eerst aan de slag moet worden gegaan met Drenthe en dat het overleg met Friesland moet worden heropend, waarin nagegaan kan worden of de Friezen alsnog mee willen doen conform de oorspronkelijke plannen. Het is ook niet de bedoeling geweest om het eerste jaar alles in optima forma uit te voeren. In feite is dat eerste jaar nog een aanloopfase en misschien biedt dat een uitweg. Het mag zeker niet zo zijn, waaraan ook door dhr. Oterdoom werd gerefereerd, dat Friesland middels een minimale inzet een vestigingplaats in Drachten probeert af te dwingen. Dat zou een verkeerde start zijn van het nadere overleg. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of dit standpunt betekent dat de ChristenUnie de brief van Drenthe waarin diplomatiek is verwoord om met elkaar in gesprek te gaan gegeven de besluitvorming van Drenthe, een stap te ver vindt gaan. Dhr. Van der Ploeg benadrukt dat de provincie Friesland in feite nog niets heeft besloten. Er liggen nog verschillende mogelijkheden om de besluitvorming in Friesland te beïnvloeden. In eerste instantie zou dat een gesprek kunnen zijn en daarna zou, tezamen met Drenthe, een brief geschreven kunnen worden. Dhr. Van der Ploeg meent dat die mogelijkheden eerst benut moeten worden om de bedoeling in alle openheid duidelijk te maken. Ook hier wordt geredeneerd vanuit een groeimodel en hij weet niet of dat in Friesland wel voldoende wordt beseft. Het bedrag van 320.000 euro is slechts een maximum. De voorzitter is het daarmee eens. Vorige week hebben de fracties van de ChristenUnie van de drie provincies met elkaar overlegd en dit vormde één der punten van de bespreking. Vanuit Drenthe en Groningen is de Friezen op het hart gedrukt dat als zij mee willen doen, dit dient te gebeuren zoals met elkaar is afgesproken. Dhr. Slager heeft de indruk gekregen dat het niet aan de fractie van de ChristenUnie zal liggen als toch een afwijkend standpunt wordt ingenomen. Hij denkt dat het goed is als ook andere fracties soortgelijk overleg voeren. Nu moet in ieder geval verder worden gewerkt en men mag niet vervallen in de opstelling dat nog voldoende tijd over zou zijn. Dhr. Oterdoom (VVD) meent dat het inderdaad interessant is te kijken naar de brief van Drenthe. Er zouden twee dingen gedaan kunnen worden. Het gesprek kan worden aangegaan met de insteek dat de 11
drie partijen in noorde lijk verband gaan onderhandelen om te kijken waar men uitkomt. Ook kan vast invulling worden gegeven aan de besluiten die in Drenthe en Groningen zijn genomen en tegelijkertijd wordt het gesprek met Friesland aangegaan om na te gaan of zij nog in de boot willen stappen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) meent dat de drie Staten een opdracht hebben meegekregen en dat nog veel ruimte bestaat om een gesprek aan te gaan, zonder dat dit tot nadere besluitvorming leidt. Als blijkt dat door Groningen iets anders besloten moet worden, dan komt de kwestie vanzelf wel terug. Het aangaan van het gesprek past binnen het mandaat dat door de Staten is gegeven. Dhr. Oterdoom (VVD) vraagt zich af of in deze fase dan kan worden gestart met de voorbereidende werkzaamheden. Dhr. Dijkstra (PvdA) refereert aan de datum van 21 april waarop in Friesland besluitvorming plaats zal vinden. Vóór die datum zal overleg plaatsvinden met zijn Friese partijgenoten. Als na 21 april duidelijk wordt dat het pad onbegaanbaar is, zal een eigen plan moeten worden getrokken en zal men daar snel mee aan de slag moeten gaan. Dhr. Dijkstra benadrukt eveneens dat hier een brief van een commissie voorligt, waarin inderdaad een aantal partijen niet is vertegenwoordigd. Onbekend is nog hoe de meningen in zijn totaliteit liggen. De voorzitter werpt tegen dat er wel een meerderheid was. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) denkt dat als goed op de Friezen wordt ingepraat, zij mogelijk wel wat zullen opschuiven. Dhr. Dijkstra (PvdA) vraagt zich af wat de vervolgstap moet zijn. Hij denkt dat het goed is om de Drentse lijn te volgen en de oproep te steunen voor nader overleg op korte termijn. De vraag is nog: wie en hoe? De voorzitter vraagt hoe dhr. Jongsma tegen de zaak aankijkt. Dhr. Jongsma (ambtelijke bijstand) heeft inmiddels zijn Drentse en Friese collega uitgenodigd. Hij benadrukt dat nu een plan van aanpak moet komen. Inzake de brief uit Friesland vraagt hij zich af of het genoemde maximale bedrag door alle fracties wordt ondersteund of slechts door de fractie van het CDA. Dhr. Werkman (CDA) antwoordt dat uit gesprekken met mw. Van Hall is gebleken dat dit uitdrukkelijk het standpunt is van de CDA-fractie en volgens haar waren er een aantal fracties die voorstander waren van een nog lager bedrag. De voorzitter benadrukt dat in ieder geval doorgewerkt moet worden. De vraag is nu wie een brief moet schrijven. Hij betwijfelt, gezien ervaringen in het verleden, of dit de Rekeningcommissie moet zijn. Dhr. Berkhout (griffier) meent dat daartoe geen mandaat is gegeven. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat de voorzitter namens de commissie een brief mag schrijven als de commissie dit wil. Hier ligt geen enkel procedureel bezwaar. Echter, het is de vraag of de commissie zich op de weg van de Staten mag begeven. Toch hebben de Staten aan drie leden een opdracht gegeven en deze commissie kan hen adviseren een brief te schrijven. De voorzitter resumeert dat de tijd dringt en dat voortgegaan wordt zoals bij Statenbesluit is vastgesteld. In feite zijn drie leden benoemd en zij zijn gemachtigd om een Rekenkamer voor te bereiden en overigens geldt dat ook voor Drenthe. Dhr. Werkman (CDA) is met de gang van zaken akkoord ten aanzien van het aangaan van het gesprek. Hij denkt dat met een plan van aanpak nog even gewacht moet worden tot 21 april. Hij vraagt nog een keer wat momenteel de positie is van Overijssel. Voorts denkt hij dat voor een groot deel aan de Friese wensen tegemoet kan worden gekomen als het gaat om het bedrag, waarbij het aantal onderzoeken ter discussie gesteld moet worden. Graag hoort hij hierover een reactie van de anderen. Dhr. Berkhout (griffier) meldt dat Overijssel voorkeur heeft tot samenwerking met Gelderland.
12
Mw. Hoekzema (PvhN) steunt het idee van dhr. Werkman dat in Friesland, gezie n het lagere bedrag, ook minder onderzoek wordt uitgevoerd. Dhr. Werkman (CDA) stelt dat dit een optie zou kunnen zijn om hen tegemoet te komen. Volgens hem moet Friesland volledig en gelijk meedelen in de overhead van het geheel, maar een andere verdeelsleutel zou gevonden kunnen worden voor de kosten voor het effectief doen van onderzoek. Dan zou het zo kunnen zijn dat Friesland uitkomt op één onderzoek per jaar, terwijl in Groningen en Drenthe twee onderzoeken per jaar worden uitgevoerd. De voorzitter lijkt dit niet een geschikte uitgangspositie voor de onderhandelingen. Hij kan zich wel voorstellen dat als gebleken is dat men er geheel niet kan uitkomen, dat dit een laatste optie is. Dhr. Werkman (CDA) meent dat hiermee wel geëindigd kan worden. Dhr. Oterdoom (VVD) noemt het probleem dat er onafhankelijkheid bestaat wat nu wel en wat niet onderzocht gaat worden, waarbij het de bedoeling is dat grosso modo wordt uitgekomen op twee onderzoeken per provincie. De insteek dat in Friesland dan maar wat minder onderzoek moet plaatsvinden, maakt dit lastig. Dhr. Oterdoom denkt niet dat het een goed idee is dat dit vroegtijdig wordt genoemd. Dhr. Dijkstra (PvdA) is het daarmee eens. Eerst dient nog overleg vanuit de fracties gevoerd te worden. De leden van de stuurgroep kunnen het overleg met Friesland starten. De uitgangspunten zijn helder en voorts dient altijd terugkoppeling plaats te vinden. Hij meent dat het onverstandig is als op specifieke punten vooruit wordt gelopen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) onderschrijft de laatste opmerking. Er dient open overleg gevoerd te worden. De ambities zijn duidelijk en dit geldt mede voor de besluitvorming. Hij constateert dat het maximum van 230.000 euro onder het maximum van 320.000 euro ligt. Het is hem overigens opgevallen dat in dezen in Friesland geheel niet over het SNN is gesproken. Hier in Groningen is daar uitgebreid bij stil gestaan en er is voor gekozen dat het SNN potentieel onderzoeksobject is van de Rekenkamer. Dit brengt verzwarende elementen met zich mee en al deze aspecten dienen in het overleg benoemd te worden. Als nu uit het gesprek blijkt, dat een en ander een serieus probleem wordt, dient volgens dhr. Van der Ploeg snel een stevige brief van Groningen en Drenthe gezamenlijk verstuurd te worden richting Friese Staten. Deze brief dient vóór 21 april daar liggen. Parallel daaraan dient overleg tussen de fracties plaats te hebben. De voorzitter concludeert dat men het in deze commissie in grote lijnen eens is. Hij wenst degenen die hiermee verder moeten veel sterkte. Dhr. Oterdoom (VVD) concludeert dat er op dit moment geen brief uitgaat. De voorzitter bevestigt deze conclusie. Dat zou een volgende stap kunnen zijn. Dhr. Werkman (CDA) neemt aan dat vanuit de griffie snel een datum wordt gekozen Dhr. Berkhout (griffier) antwoordt dat de Friezen het voortouw zullen nemen. Morgen heeft hij contact met zijn Friese collega. Dhr. Oterdoom (VVD) merkt op dat in de brief van Drenthe de verwachting wordt uitgesproken dat de Friezen hen vóór 21 april voor een nader gesprek zullen uitnodigen. Dhr. Werkman (CDA) verwacht in dit verband overleg over de datum en geen dictaat. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) concludeert dat er geen brief uitgaat, maar wel een signaal dat deze commissie de brief van Drenthe onderschrijft. Dhr. Oterdoom (VVD) is het daarmee eens daar dan ook de vraag wordt beantwoord die is gesteld. De voorzitter beëindigt de bespreking van dit agendapunt. Eerder deze vergadering heeft hij de leden verzocht na te denken wat er dient te gebeuren met de vastgestelde vergaderdatum van 12 mei om de rekening met de accountant te bespreken. De ‘Dag van de Verantwoording’ is inmiddels vastgesteld op 1 juni a.s., waarbij de Rekeningcommissie als laatste
13
commissie die dag bijeen zal zijn. Op 1 juni is de accountant ook aanwezig en dan zou de normale jaarlijkse vergadering over de jaarrekening ook gehouden kunnen worden. De voorzitter vraagt de commissie of de vergadering van 12 mei kan vervallen of dat deze vergadering aan de Blauwe Stad besteed moet worden met aanvulling van andere onderwerpen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) denkt dat de Blauwe Stad en de managementletter van de accountant besproken kan worden op 12 mei a.s.. Later kunnen de rekeningen gedetailleerd besproken worden bespreken. Dhr. Dijkstra (PvdA) denkt dat ook de voortgang met betrekking tot de Rekenkamer een punt dient te zijn. De voorzitter concludeert dat 12 mei blijft staan en dat ook op 1 juni op de Dag van de Verantwoording wordt vergaderd.
11.
Sluiting
De voorzitte r sluit de vergadering om 19.48
14