Verslag van het openbare deel van de vergadering van de Statencommissie Omgeving en Milieu van 26 november 2008 die van 09.00 uur tot 14.30 uur (inclusief het vertrouwelijke deel en de pauze) werd gehouden in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: dhr. J.W. Veluwenkamp (PvdA, voorzitter), dhr. J.G. Abbes (CDA), dhr. B.P.A. Blom (SP), dhr. L.A. Dieters (PvdA), dhr. W. Haasken (VVD), mw. A.A.H. Hazekamp (PvdD), dhr. H.T. Hoiting (burgercommissielid PvhN), dhr. F.A.M. Keurentjes (CDA), dhr. E.J. Luitjens (VVD), dhr. H. Miedema (burgercommissielid GroenLinks), mw. I.P.A. Mortiers (PvdA), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), mw. C. Sciacca-Noordhuis (SP), mw. F. Stavast (GroenLinks), dhr. R. Stevens (ChristenUnie), dhr. L.A.M. Stoop (burgercommissielid PvdD), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66). Niet aanwezig bij de vergadering, alleen bij de informatieoverdracht Meerstad (agendapunt 16): mw. S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), dhr. T.J. Zanen (PvhN) (alleen bij openbaar deel) en mw. M.R. Schalij (PvdA). Voorts aanwezig: dhr. H. Bleker (gedeputeerde), dhr. P.M. de Bruijne (gedeputeerde), dhr. M.A.E. Calon (gedeputeerde), dhr. R.A.C. Slager (gedeputeerde), dhr. D.A. Hollenga (gedeputeerde), dhr. G. Miedema (ambtelijke bijstand), dhr. H. Schuurman (ambtelijke bijstand), dhr. J. Kleine (Bureau Meerstad bij agendapunt 16), dhr. J van der Meer (Bureau Meerstad bij agendapunt 16), mw. J. Bordewijk (secretaris), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis).
1. Opening en mededelingen De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Volgens de brief die aan de commissieleden is verstuurd zal er in de vergadering ook informatie worden verstrekt over Meerstad. Het College heeft verzocht of een deel van die informatieoverdracht vertrouwelijk kan plaatsvinden. Dhr. Blom (SP) verklaart dat de SP het vertrouwelijke deel van de vergadering niet wenst mee te maken. Dhr. Hoiting (PvhN) geeft aan dat het punt ‘besloten vergadering’ uitgebreid aan de orde is geweest. De SP heeft daar een standpunt over ingenomen. De PvhN had zich op dezelfde lijn gesteld als de SP, namelijk dat zij grote moeite heeft met de manier waarop besloten vergaderingen gebruikt worden. De PvhN zal derhalve het besloten deel van de informatieoverdracht Meerstad niet bijwonen.
1
De voorzitter deelt mee dat het zal plaatsvinden zoals voorgesteld, met de opmerkingen van deze twee leden opgenomen. De commissie is door de Streekraad Oost-Groningen uitgenodigd voor een werkbezoek aan OostGroningen naar aanleiding van een gesprek dat men heeft gehad met de Streekraad op 8 oktober. De voorzitter stelt voor om op het verzoek in te gaan. Het werkbezoek zal bij voldoende belangstelling plaatsvinden op woensdagmiddag 21 januari 2009. Mw. Schalij heeft aangegeven later te zullen komen. Mw. Van der Graaf heeft zich afwezig gemeld, maar haar fractie is vertegenwoordigd door dhr. Stevens. 2.
Regeling van werkzaamheden
-
voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. -
vaststellen van de agenda
De voorzitter stelt voor om maximaal 15 minuten spreektijd per fractie te hanteren voor deze vergadering. Er zijn veel agendapunten, maar dhr. Veluwenkamp is van oordeel dat die van dien aard zijn dat dit zou kunnen. Het College krijgt in totaal 1 uur. Aldus wordt besloten. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4.
Vaststelling verslag van 15 en 29 oktober 2008
De verslagen worden ongewijzigd vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
Toezegging 1. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) verklaart dat het een dezer dagen wordt afgerond en naar de commissieleden zal worden gestuurd. Genoteerd wordt dat de deadline dit jaar is. Toezegging 2. Deze toezegging kan worden geschrapt. Toezegging 3. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) deelt mee dat de toezegging vóór de kerst wordt ingelost. 6.
Mededelingen
Dhr. Hollenga (gedeputeerde) heeft een mededeling over de grondwaterwinpunten bij Haren. In verband met de noodberging Onner-/Oosterpolder was er discussie over wat er met die waterwinpunten moest gebeuren: verplaatsen of ophogen. Er waren enkele varianten. Er is uiteindelijk gekozen voor de variant om de waterwinpunten daar te laten. Er is beroep tegen aangetekend door de Milieufederatie. Het beroep heeft gediend op 19 november. Het beroep is ongegrond verklaard. De Raad van State heeft overwogen dat er een goede afweging is gemaakt ten opzichte van de effecten op de omgeving. 7.
Rondvraag
2
Dhr. Dieters (PvdA) heeft gisteren besluitenlijst 38 gelezen. Besluit 14 betreft stortontheffing stortplaats Stainkoeln. Hij werd getriggerd door het feit dat ontheffing gerechtvaardigd is omdat dakbedekkingsafval op dit moment niet op een andere wijze dan door storten kan worden verwerkt. Dit bevreemdt dhr. Dieters, omdat in het Dagblad van het Noorden een artikel heeft gestaan over een bedrijf in Hoogkerk dat juist een procedé in werking heeft gesteld om dat te kunnen gaan doen. Dhr. Dieters wenst te vernemen hoe dit is te rijmen. Het is een geheel nieuw procedé, het wordt zelfs een wereldprimeur genoemd. Dhr. Slager (gedeputeerde) deelt mee dat het College gek is op wereldprimeurs. Hij kent deze situatie niet. Hij kent wel de feitelijke situatie bij de Stainkoeln. Ze hebben eerder dit jaar een vergunning gekregen voor het storten van 10.000 eenheden. Het einde van het jaar nadert en ze gaan door die 10.000 heen. Vandaar een aanvulling van 2500 eenheden. De informatie over een nieuwe methode van verwerking kent de gedeputeerde niet. Hij zal navragen hoe dat in elkaar zit, want het is interessant. In dit geval gaat het niet alleen om dakbedekking, want dat zou je eventueel kunnen verbranden, maar er zitten daarnaast andere verontreinigingen in. Dat is de reden waarom in dit geval wordt gekozen voor storten en niet voor een andere wijze van verwerken. Dhr. Slager zal het uit gaan zoeken. Dhr. Miedema (GroenLinks) geeft aan dat de commissie een tijd geleden uitgebreid heeft gesproken over een proef om te stoppen met de vangst van muskusratten. Dat was nog vóór de zomervakantie. Sindsdien is het heel stil geworden. Dhr. Miedema is benieuwd hoe het staat met die proef. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) verklaart dat de vraag via het verslag zal worden beantwoord of 1 mogelijk later in de vergadering, als gedeputeerde in de loop van deze vergadering nog aanwezig is . Dhr. Haasken (VVD) stelt dat tijdens de laatste Statenvergadering is gesproken over de inrichting van de waterberging in combinatie met natuur langs de Hamdijk ten zuiden van Nieuweschans. De stelling van dhr. Haasken toen was dat de robuuste verbindingszone, aangekondigd vanaf de Westerwoldse Aa in de richting van de Bruale Sloot, een verbindingszone was die van iets naar niets loopt. De gedeputeerde heeft toen op zijn vraag gezegd dat hij de plannen kende in Duitsland. Dhr. Haasken geeft aan dat hij op dat moment de tegenwoordigheid van geest had moeten hebben om te vragen om de plannen te noemen. In het tumult van dat moment lukte dat niet. Dhr. Haasken heeft diezelfde dag het College schriftelijk gevraagd om de plannen aan Duitse zijde te noemen die de uitwerking aan Nederlandse kant op deze wijze rechtvaardigen. Tot op heden heeft hij daar geen antwoord op ontvangen. Hij vindt het op zich al vreemd dat dit zo lang moet duren, terwijl je de plannen kent. Er is nu aangekondigd dat het antwoord nog vóór 4 december zal komen. Het is afhankelijk van het antwoord, maar dhr. Haasken overweegt om daarop in de volgende Statenvergadering terug te komen. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) verklaart dat het antwoord onderweg is en zal dhr. Haasken vóór 4 december bereiken, vergezeld van mooie foto’s van hoever men in Duitsland al is. Mw. Stavast (GroenLinks) had verwacht dat de commissie bij de mededelingen informatie zou krijgen over Ganzedijk, omdat daar wel iets over in het Dagblad van het Noorden heeft gestaan. Er is voor een deel sprake van herstructurering, waarbij met de woningbouwvereniging wordt overlegd over verbetering van woningen. In zo’n situatie is het nog steeds prettig als bewoners een onafhankelijke bewonersdeskundige hebben die hun daarin ondersteunt. Mw. Stavast vraagt of er in die richting gedacht wordt. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) acht het terecht wat mw. Stavast constateert. Als men het moet doen met het Dagblad van het Noorden, kan er informatie tussen wal en schip vallen. Het is daarom goed dat het College zelf in dit gremium vertelt wat er aan de hand is. Het was de gedeputeerde ontschoten. Naar aanleiding van het rapport dat de bewonerscommissie heeft uitgebracht is er op 17 november een bespreking geweest tussen de Stuurgroep en de bewonerscommissie. Daar heeft de Stuurgroep enkele voorstellen gedaan. Op die voorstellen heeft de bewonerscommissie eerst mondeling gereageerd. Zij wilden graag nog contact met hun achterban en hun adviseurs. Vervolgens 1
Beantwoordt op pagina 23 van dit verslag.
3
heeft de bewonerscommissie er schriftelijk op gereageerd. De voorstellen van de Stuurgroep waren om samen verder te gaan. Totale sloop, zoals in één van de scenario’s van KAW-plan stond, is van de baan. Er wordt een verbeterplan gemaakt. Er wordt gefocust op de 57 woningen Ganzedijk. Men gaat in overleg met de bewonerscommissie een gezamenlijk verbeterplan maken, waarbij partiële sloop niet is uitgesloten. Op basis van bouwkundige of stedenbouwkundige inzichten kan het zijn dat bepaalde woningen toch beter kunnen worden gesloopt. Dan doet zich de vraag voor wat je met de vrijkomende locatie doet. Wordt dat een kavel voor nieuwbouw, een speelvoorziening, groen? In een dergelijk plan moet dit besproken en meegenomen worden. De woningbouwstichting Acantus heeft zich bereid verklaard om te investeren in de huurwoningen in de verbetering en daarbij niet meer aan huurconsequenties te verbinden dan het normale woningwaarderingsstelsel, het puntenstelsel. Op het moment dat je kwaliteit toevoegt aan een woning, krijgt de woning meer punten in het kader van het woningwaarderingsstelsel. Dat leidt tot een huurverhoging, die overigens over het algemeen zeer bescheiden is en die in het geval men een huurtoelage heeft, geheel of grotendeels door de huurtoelage wordt afgedekt. Daarnaast heeft de gemeente Reiderland gereageerd op een aantal voorstellen uit het rapport van de bewonerscommissie die vooral te maken hadden met gemeentelijk beleid: verkeersmaatregelen, voorzieningen in het dorp. Daarbij heeft de gemeente op een aantal punten standpunten ingenomen in haar reactie. Op een aantal punten is er aangegeven dat het aanbeveling verdient om een aantal suggesties die in het rapport van de bewoners staan, nader uit te werken en te onderzoeken op hun haalbaarheid. Daarvoor ligt het initiatief primair bij de bewonersorganisatie. Er is geen enkel bezwaar om zowel de brief van de Stuurgroep, waarvan het concept op dit moment tussen partijen circuleert… Het College heeft aan de bewonerscommissie aangegeven dat het College niet alleen mondeling reageert, maar ook schriftelijk wil reageren op hun rapport. Het concept van de brief daarover circuleert op dit moment tussen Acantus, gemeente en provincie. Dat moet door partijen vastgesteld worden. Dat zal een dezer dagen zover zijn. Dan gaat de brief uit naar de bewonerscommissie. Vanzelfsprekend is die brief ook voor de Statenleden beschikbaar. Dat geldt ook voor de brief van het comité Ganzedijk. De gedeputeerde denkt dat er geen enkele reden is om daar niet volstrekt transparant in te zijn. De bewonersdeskundigheid. De bewonerscommissie vraagt in haar brief – en heeft mondeling gevraagd – of het mogelijk is dat zij in de projectgroep die het verbeterplan gaat maken, niet alleen eigen vertegenwoordigers benoemen, maar bijvoorbeeld ook een adviseur. Van de kant van de Stuurgroep is aangegeven dat daar geen bezwaar tegen is. Als het gaat om het verlenen van faciliteiten op dit punt – het betalen van een adviseur –, heeft de Stuurgroep daar nog geen uitspraak over gedaan. Er is principieel geen bezwaar. Er is nog geen uitspraak gedaan over de vraag of er op dat punt van de zijde van de Stuurgroep financiële medewerking wordt verleend. Men wil een onderzoek laten doen. Voorgesteld is om daar SEV (Stichting Experimenten Volkshuisvesting) bij te betrekken, die ook in het rapport van de bewonersorganisatie een aantal suggesties doet voor eigendomsverhoudingen in het buurtschap Ganzedijk. Het bewonerscomité is voorgesteld om de SEV een draagvlakonderzoek te laten doen onder de particuliere eigenaren, dus een aantal varianten te onderzoeken op haalbaarheid, draagvlak bij de particuliere bewoners. Op het moment dat je iets wil in de sfeer van een vereniging van eigenaren, of wat dan ook, kun je dat wel willen, maar dat moeten dan vooral de eigenaren zelf ook willen. Er moet wel draagvlak voor zijn. Het comité is voorgesteld om dat te laten onderzoeken en daarvoor de SEV in te schakelen. 8. a. b. c. d.
e.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) Brief van GS van 7 oktober 2008, nr. 2008-54.788/41/A.7, OMB/PB, betreffende Regioprogramma Oost 2008-2011 Brief van GS van 7 oktober 2008, nr. 2008-55.202/41/A.8, MB, betreffende informatie vml. stortplaats Meidoornlaan te Winschoten; GR005200001. Brief van GS van 14 oktober 2008, nr. 2008-55.841/42/A.8, RP, betreffende motie verzoek tot het informeren van PS m.b.t. het investeren in de kwaliteit van de particuliere woningvoorraad in krimpgebieden. Brief van GS van 28 oktober 2008, nr. 2008-58.374/44/A.7, ABJ betreffende Voortgangsverslag IPO-Jaarplan 2008 deel 2 Brief van de IPO delegatieleider van 20 oktober 2008, nr. 2008-59672, SG betreffende IPO Voortgangsverslag Brief van GS van 14 oktober 2008, nr. 2008-57.237/42/A.20, MV, betreffende Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire luchthavens; de gevolgen voor de provincie Groningen.
4
f.
Brief van GS van 30 oktober 2008, nr. 2008-59.587/44/A.18, LGW, betreffende Begrenzing Nationaal Landschap Drentsche Aa
De voorzitter merkt op dat brief f in verband met de spoed betrokken is bij de besprekingen van het Voorontwerp POP op 5 november in de Staten. Die brief is nog niet in deze commissie besproken. Het is aan de commissie of zij het daarbij laat en de brief vervolgens betrekt bij de uiteindelijke vaststelling van het POP in het voorjaar of dat zij de brief hier nog wil bespreken. Dhr. Haasken (VVD) geeft te kennen dat de VVD-fractie brief e de volgende keer wenst te bespreken. Zij krijgt signalen uit de omgeving dat er meer nodig is. De voorzitter verklaart dat aldus zal geschieden. Mw. Stavast (GroenLinks) noemt brief c. In de motie waarop informatie wordt verstrekt, is het College tot twee zaken opgeroepen. Op het eerste streepje geeft deze brief uitvoerig antwoord. Het tweede gedeelte is de landelijke lobby om te kijken of daar middelen beschikbaar gesteld kunnen worden voor regio’s met krimp. Misschien valt daar iets over te vertellen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) geeft aan dat er niet meer over te zeggen valt dan wat de commissie al weet. Er is overleg op rijksniveau binnen het departement van VROM, maar ook in het verkeer tussen de Kamer en het departement en tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het IPO en het departement. Dat gaat allemaal over de vraag welke middelen er na 2009 beschikbaar komen op het gebied van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing, BLS-gelden of andere verstedelijkingsgelden. Daarvoor zijn de kaarten nog niet geschud. Dat zal pas in de loop van volgend jaar gebeuren. In de klankbordgroep die adviseert – uiteraard gaat de minister er over – probeert het College steeds aan te geven dat het buitengewoon nodig is om niet alleen te investeren in groei, maar ook in de consequenties van krimp. Dhr. Dieters (PvdA) merkt op ten aanzien van brief e de vraag te hebben of dat nog terugkomt. Voorts dankt hij het College voor de informatie stortplaats Meidoornlaan (brief b). Hij constateert in de brief dat een damwand een hogere zekerheid geeft dan de gekozen oplossing. Dhr. Dieters weet ook dat de provincie daar een maximaal bedrag voor heeft ingezet. Nu blijft het echter hangen. Het is vooral een gemeentelijke verantwoordelijkheid… Dhr. Slager (gedeputeerde) beaamt dat het een gemeentelijke verantwoordelijkheid is. De provincie dient te toetsen of de keuze die de gemeente Winschoten heeft gemaakt, voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van bodemsaneringen. Dat is het geval. Vandaar deze keus. Mw. Mortiers (PvdA) geeft ten aanzien van brief 8f aan dat de PvdA-fractie haar standpunt in de vorige vergadering heeft ingediend. Hier komt men vanzelfsprekend op terug bij de Statenvergadering waarin politiek de degens worden gekruist over POP-3. De voorzitter merkt op dat de ingekomen stukken voor kennisgeving zijn aangenomen, met uitzondering van punt e, dat voor een volgende vergadering zal worden geagendeerd. De voorzitter informeert of de VVD haast heeft met de luchthavens. Kan men dit laten afhangen van de omvang van de agenda’s of wil men het de volgende keer op de agenda? Dhr. Haasken (VVD) merkt op dat dat zijn vraag was. De voorzitter concludeert dat het de komende keer op de agenda komt. Bespreekpunten 9.
Voordracht van GS betreffende Integrale bijstelling begroting 2008 (nummer 35/2008).
De voorzitter merkt op dat het stuk in één termijn zal worden behandeld. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft enkele opmerkingen en vragen met betrekking tot bijlage III, weerstandsvermogen (blz. 67, Programma Landelijk Gebied). In zijn herinnering wordt er al vanaf het
5
begin van deze periode gediscussieerd over de middelen voor onder andere landschap. Er ligt een toezegging vanuit het College om aan te geven waar mogelijkheden zijn om tot financiering te komen van de projecten en inzage te geven in die projecten. In de stukken staat te lezen dat het de DLG niet lukt om de informatie voor die projecten tevoorschijn te toveren. Dit is uitermate verbazingwekkend en niet acceptabel, omdat het feitelijk provinciaal geld is. De Staten moeten natuurlijk weten wat ermee gebeurt, welke projecten daarmee worden gefinancierd. Het is de Staten onmogelijk om op een gegeven moment te besluiten om meer geld voor bepaalde projecten beschikbaar te stellen. Dat is de discussie die er achter hangt. Zolang de Staten die informatie niet hebben, is dat onmogelijk. Dhr. Van der Ploeg wenst er bij het College op aan te dringen om die informatie zo snel mogelijk boven water te krijgen en DLG bij wijze van spreken het mes op de keel te zetten om de informatie tevoorschijn te halen. Dhr. Van der Ploeg verbaast zich erover dat het apparaat niet weet wat er met het geld gebeurt. Het Programma Landelijk gebied is natuurlijk in een opstartfase, maar die opstartfase is al wel anderhalf jaar bezig. Wonen++ (blz. 33). In het voorjaar is er een uitgebreide discussie geweest over een vervolg van Wonen++. Hier staat in dat er nog extra middelen naartoe moeten voor de afronding van Wonen++. Dhr. Van der Ploeg leest echter niets over het vervolg van Wonen++. Er is vanuit de Staten meerdere keren aangedrongen op een vervolg. Hoe staat het daarmee? GroenLinks is erg blij met het politiek particulier opdrachtgeverschap. Mw. Hazekamp (PvdD) merkt op dat op blz. 23 wordt verwezen naar drie projecten uit het Waddenfonds waarbij er een tekort is van € 100.000 dat ten laste komt van de reserve EHS. Mw. Hazekamp verzoekt om duidelijkheid over de eventuele gevolgen op termijn voor de EHS. De muskusrattenbestrijding en beverrattenbestrijding. Er wordt gesproken over een bedrag van € 50.000 voor 2009, waarvan de helft voor rekening van de provincie zou komen, en nog eens € 10.000 voor 2008. Als men kijkt naar het aantal dieren waarom het hier gaat – 2008 34 dieren tot en met augustus; als men dat omrekent naar het hele jaar, komt men uit op 51 dieren en staat een bedrag van € 50.000 gelijk aan € 1000 per gedode beverrat. Mw. Hazekamp vindt dit veel geld. Zij zou graag willen weten hoe groot de schade is die deze dieren veroorzaken om dat geld daadwerkelijk te kunnen verantwoorden. Als in kaart in gebracht wordt wat de schade is die wordt veroorzaakt, dan kan men besluiten om het geld in te zetten voor het herstellen van de schade in plaats van het doden van de dieren, temeer daar het aantal dieren toeneemt, terwijl de bestrijding van de beverratten in 2006 en 2007 aan de orde is geweest. Mw. Hazekamp vraagt zich af in hoeverre deze bestrijdingsmethode effectief is gebleken. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat op blz. 61 wordt gerept over de kwelsloten wateroverlast Blauwe Stad, gerelateerd aan het ILG en het PLG. De kwelsloten zijn ingestort en een spoedig herstel is noodzakelijk. Het kost € 410.000 en dat wordt gevonden in het ILG. Het betekent dat er feitelijk een keuze gemaakt wordt om het ILG te belasten met een project Blauwe Stad. Dhr. Van der Ploeg betwijfelt of dat de bedoeling was toen men met ILG en PLG begon. De voorzitter geeft het woord aan het College. Dhr. Slager (gedeputeerde) gaat in op Wonen++. Het project Wonen++ is bezig met de afronding. Dhr. Van der Ploeg vroeg of er een vervolg op komt. Het gaat onder een andere naam verder. Dat heeft te maken met Actieplan Gebouwde Omgeving (AGO). Dat plan had al aan de Staten gepresenteerd moeten worden, maar het is een gezamenlijk project van Groningen, Friesland en Drenthe. In Friesland heeft het enige vertraging opgelopen. Het is de bedoeling dat dat in december – en niet in november, zoals in de tekst staat – naar het College gaat en doorgaat naar de Staten. In het kader van het AGO vindt men een vervolg op Wonen++. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) gaat in op de vraag van dhr. Van der Ploeg ten aanzien van het PLG. Het klopt. Er is een hele discussie met DLG om de verantwoording in beeld te brengen die zij aan het College moeten aanleveren opdat het College op een goede manier de verantwoording door kan sturen naar het ministerie van LNV. Het College ergert zich eraan dat het traag en moeilijk verloopt. Het heeft te maken met de systemen van DLG, die aangepast moeten worden. Er is deze week nog overleg over geweest. Men is daar heel ver in, omdat men deze week de laatste informatie heeft gekregen die nodig is om de info naar de Staten toe te sturen in verband met de bestaande afspraak over de terugblik en vooruitblik. Er zal inzicht worden gegeven in de projecten en men kan discussiëren over de vraag hoe dat de komende jaren zijn beloop kan hebben in relatie met het
6
provinciale geld, waar eerder over gesproken is. Het zal in januari op de agenda van de commissie aan de orde kunnen komen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat de Begroting op 10 december op de rol staat in Provinciale Staten, niet in januari. Het had er nu moeten zijn. Als men een voorstel had willen formuleren voor de Integrale Bijstelling, dan hadden de Staten die informatie moeten hebben. Nu is deze informatie er niet. Dhr. Calon (gedeputeerde) verklaart dat dhr. Hollenga terecht aangeeft waar het probleem zit. Dat zit bij systemen DLG. Ook bij het College is er grote ergernis over. Het College heeft de DLG ‘het mes op de keel gezet’ dat het snel en beter moet, maar die mensen kunnen geen ijzer met handen breken. Zij doen hun best. Het komt goed. Als dhr. Van der Ploeg zegt dat hij tijdens de Integrale Bijstelling een voorstel had willen formuleren om meer geld naar de landschappen te brengen, wellicht naar aanleiding van deze rapportage, dan stelt dhr. Calon dat het een goed gebruik is in deze Staten om dat soort zaken bij de Voorjaarsnota te doen. Het lukt DLG niet om eerder klaar te zijn. Dhr. Calon is niets bekend van een lakse houding van DLG. Het ligt aan hun systemen. Zij doen hun best. Dhr. Calon heeft respect voor dhr. Van der Ploeg als hij meer geld naar landschap wil brengen, maar hij verzoekt enig begrip te tonen voor de praktische problemen waar de organisatie mee zit. Als dhr. Van der Ploeg meer geld naar landschap wil brengen – wat hij meerdere malen in de Staten heeft betoogd – dan zou de Voorjaarsnota daar een moment voor kunnen zijn. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) volgt de redenatie van dhr. Calon tot in detail. Dhr. Calon weet echter ook dat juist bij de afgelopen Voorjaarsnotavergadering op twee elementen een uitzondering was, omdat de informatie ontbrak. Die zou de Staten worden toegestuurd, zodat de Staten nadere besluitvorming konden plegen. Dan gaat dhr. Van der Ploeg al dwars door de procedure heen. Het is niet leuk, dat was wel de situatie waar men bij de Voorjaarsnota mee zat. Het had opgelost moeten zijn. Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan dat dhr. Van der Ploeg bij de Voorjaarsnota moties heeft ingediend. Die zijn niet overgenomen. Misschien was het ook wel tijdens de Begrotingsvergadering. De Staten hebben er over gesproken. Dhr. Hollenga heeft gezegd dat hij een rapportage zou maken over hoe dat zit. Daar houdt het College zich aan. Dhr. Calon doet de suggestie om dat niet bij de Integrale Bijstelling te doen. Overigens is het zo dat bij de Integrale Bijstelling het College ook voorstelt om de ruimte die er nu is, niet te bestemmen, dus niet door te schuiven naar 2011, 2012, maar vrij te houden en pas bij de Rekening of bij de Voorjaarsnota te bestemmen. Het College kan geen ijzer met handen breken. Als andere organisaties hun best doen om hun zaken op orde te krijgen, dan kan het College wel gaan duwen en drammen, maar daar wordt het niet beter van. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) vervolgt de beantwoording van het College. Hij gaat in op de vraag van de PvdD ten aanzien van datgene wat er staat op blz. 23 met betrekking tot de relatie EHSWaddenfonds. Die vraag is reeds beantwoord aan de PvdD in de vergadering van de commissie Economie en Mobiliteit. De vraag van dhr. Van der Ploeg in verband met de Blauwe Stad en de problemen die daar waren met het water. Via de HAK (Herinrichting met een Administratief Karakter) Blauwe Stad kan men dat financieren. Er is geld voor beschikbaar in het ILG omdat in het ILG gelden beschikbaar zijn gesteld voor uitvoering van de HAK en andere landinrichtingsprojecten. Met bestaande middelen worden er zaken gefinancierd, het gaat niet om extra middelen ten kosten van andere zaken. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat het volgens hem extra kosten zijn die gefinancierd worden met bestaande middelen. Die bestaande middelen kan men dus niet gebruiken voor datgene wat je wellicht anders had kunnen doen. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) legt uit dat het kosten zijn die passen binnen de bestedingsmiddelen die er zijn. Het moet betaald worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) onderschrijft dit laatste. Dhr. Bleker (gedeputeerde) gaat in op de beverrattenbestrijding. De cijfers die door mw. Hazekamp worden geschetst, kloppen. Het bestrijden van de beverrat is duur. Waarom? Het is een intensieve bestrijdingsmethode. Je moet ze opsporen, in het vizier krijgen en vervolgens via afschot
7
uitschakelen. Dat is de methode bij de beverrat. Dat is een dure methode, anders dan bij de muskusrat, waar het via andere vangmethoden gaat. In Nederland is afgesproken dat men naar een nulsituatie wil. De beverrat staat aan het begin van een geweldige populatiegroei indien er niet wordt ingegrepen. Men kan nu nog die populatie op nagenoeg nul houden. Het kost relatief veel geld als je kijkt naar het bedrag per uitgeschakelde rat. De schade van die uitgeschakelde ratten zal waarschijnlijk kleiner zijn dan die € 50.000. Maar daarmee bereik je wel dat de geweldige groei wordt voorkomen en dat de daarmee gemoeide schade – die veel aanzienlijker zal zijn – ook wordt voorkomen. De gedeputeerde durft niet te beweren dat 30 gevangen ratten voor € 40.000 schade hebben aangericht. Hij vermoedt van niet. Maar als men niets doet, zal de schade bij een grote populatie gigantisch zijn. Dhr. Bleker heeft recent opnieuw een beverrat bekeken. Die was inmiddels uitgeschakeld. Het zijn in vergelijking met de muskusrat dieren die gezamenlijk als het ware een geweldig grondverzetbedrijf hebben. Men heeft nu de kans om het zo veel mogelijk tot nul te beperken. Daarom vindt het College het gerechtvaardigd. Mw. Hazekamp (PvdD) informeert of hieruit afgeleid mag worden dat men volgend jaar niet weer voor verhoging van de kosten staat. Dhr. Bleker stelt dat men in staat is om het dier tot nagenoeg nul te reduceren. Dat houdt in dat er volgend jaar niet nog meer dieren gedood moeten worden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat zo lang het gaat om het doden van tientallen in plaats van duizenden dieren, het elk jaar verschillend zal zijn: soms 40, soms 60, soms 20. Het leidt wel tot een situatie van een populatie die heel klein is en dientengevolge nauwelijks schade veroorzaakt. Mw. Hazekamp (PvdD) is benieuwd naar de onderliggende studies die hieraan ten grondslag liggen, waarop het College baseert dat de populatie klein zal blijven. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verklaart dat er een heel beverrattenbestrijdingsplan ligt, dat landelijk is opgesteld. Dat stuk zal ter inzage in de Statenkast worden gelegd. De voorzitter valt het op dat dhr. Bleker het woord ‘uitschakelen’ gebruikt. Hij dacht dat het woord ‘beheren’ was. Dhr. Bleker (gedeputeerde) legt uit dat de populatie wordt beheerd en dat de individuele dieren worden uitgeschakeld. De voorzitter dankt de gedeputeerde voor deze toelichting. De tweede termijn zal plaatsvinden in de Statenvergadering. 10.
Voordracht van GS betreffende subsidiëring van de Vereniging Groninger Dorpen Periode 2009 t/m 2012 (nummer 39/2008).
Mw. Mortiers (PvdA) geeft te kennen dat de PvdA-fractie kan instemmen met het voorstel tot subsidiëring van de Vereniging voor Groninger Dorpen, zoals dat door GS is geformuleerd. Zij wil hier melden dat zij waardering heeft voor de dorpsvisies zoals die met steun van de Vereniging voor Groninger Dorpen tot stand gekomen zijn. Zij maakt van de gelegenheid gebruik om ervoor te pleiten dat deze visies een nadrukkelijker plaats krijgen in het POP. Dhr. Keurentjes (CDA) verklaart dat de CDA-fractie het voorstel ondersteunt en content is met de ontwikkeling. Er wordt een opmerking gemaakt over het toezicht in de professionalisering die plaatsvindt bij de VGD. Het CDA vraagt zich af hoe zich dat in algemene zin verhoudt, omdat het hier vooral wordt bedoeld rondom het werkgeverschap. In hoeverre vindt dit ook in de bedrijfsvoering plaats, zeker in relatie met het voorkomen van bureaucratie? In het stuk wordt de functie van ‘luis in de pels’ genoemd, die van de VGD. Hoe verhoudt zich dat ten opzichte van het vestigen in een overheidsgebouw als het gemeentehuis van Ten Boer? Dhr. Blom (SP) merkt op dat de SP kan instemmen met de voordracht. De SP vindt het een goede zaak dat er verhuisd wordt naar Ten Boer. Mw. Stavast (GroenLinks) geeft te kennen dat GroenLinks blij is met zowel het beleidsplan als het jaarplan. Er is een forse winst gemaakt, dat is GroenLinks met de tekst van de voordracht eens. In de
8
omschrijving van het besluit staat ‘eventueel nader te stellen voorwaarden’. Mw. Stavast verzoekt om een toelichting van het College. Aan wat voor voorwaarden wordt gedacht? Dhr. Luitjens (VVD) geeft aan dat de periode 2006-2008 roerig was, zoals in de voordracht is gesteld. Het was een periode waarin Groninger dorpen in ontwikkeling zijn geweest tot de huidige organisatie. De VVD is van mening dat men goed op koers is en stemt in met deze voordracht. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) sluit zich aan bij de PvdA. Dhr. Stevens (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie zich eveneens aansluit bij de PvdA. Voorts verzoekt de ChristenUnie om te gelegener tijd de waardering over te brengen aan de Vereniging voor het vele werk dat zij doen. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) dankt voor de brede instemming met de voordracht. Er is van verschillende kanten waardering uitgesproken richting de VGD. Dhr. Hollenga zal de waardering zeker overbrengen. Hij heeft in de contacten van de afgelopen tijd met de Vereniging daar altijd positief over gesproken. Na de fusie zijn ze in een heel nieuwe setting gekomen. Dat heeft positief gewerkt. Er zijn wel organisaties geweest waar het College meer in moest investeren om de zaak weer op de rails te krijgen. Deze club heeft het helemaal uit eigen kracht gedaan en de problematiek op een goede manier overwonnen. Men is heel actief met het beleid verder gegaan, zoals dat ook past in het provinciale beleid. De dorpsvisies. Dit is een onderdeel van de discussies die men ook bij het POP heeft. Er is door de insprekers van de VGD nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Bij het Ontwerp POP zal men daar zeker op terugkomen. De verhuizing naar Ten Boer is een keuze geweest van de Vereniging waar het College mee ingestemd heeft. Er is uiteraard met de Vereniging over gesproken, want het College wenste te vernemen wat dit betekende, of dit extra kosten met zich mee zou brengen, hoe het werkgeverschap is geregeld. Het is allemaal keurig geregeld. Het zal niet moeten leiden tot meer bureaucratie. Dat zal zeker ook niet gebeuren. Het is mogelijk om een ‘luis in de pels’-functie te vervullen als men in een overheidsgebouw zit. Het is een zakelijke overeenkomst die de vereniging sluit met de gemeente Ten Boer om ruimte in dat gebouw te huren, met alle aspecten die erbij horen, ook met de voordelen waardoor je aan kostenbeheersing kunt doen door op die manier in een setting te komen waarbij je gebruik kunt maken van voorzieningen die je anders misschien zelf moet realiseren en moet inrichten. Het College ziet daar voordelen in. De nader te stellen voorwaarden. Dat heeft te maken met het feit dat men elk jaar opnieuw de budgetsubsidie afspreekt. In hun meerjarenplan hebben zij aangegeven hoe zij de komende jaren te werk willen gaan. Dat sluit goed aan bij het provinciale beleid. Er kunnen zich volgend jaar of over twee jaar initiatieven voordoen, ook in het provinciale beleid, dat het College in overleg met VGD aangeeft dat er andere accenten worden gelegd. Die komen uiteraard bij de Staten terug, omdat men elk jaar terugkomt als het gaat om de nieuwe afspraken over de budgetsubsidie. De voorzitter concludeert dat het stuk als B-stuk naar de Staten wordt doorgeleid. 11.
Voordracht van GS betreffende wijziging van de Verordening op de instelling en invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Groningen (nummer 32/2008).
Dhr. Dieters (PvdA) heeft een vraag over de berekening van doelvermogens. Er staat een aantal punten genoemd. Het tweede punt is dat de nazorgplannen niet zijn geactualiseerd. Dhr. Dieters vraagt wat daarvan de reden is. Kloppen de doelvermogens? Dhr. Hoiting (PvhN) neemt aan dat de doelvermogens keurig weggezet zijn. Hij vraagt in hoeverre daar sprake is van beleggingsrisico’s – een vraag die in deze tijd tamelijk actueel is. In hoeverre zijn de vermogens zoals die er nu staan, zeker? Dhr. Slager (gedeputeerde) geeft aan dat bij punt twee inderdaad staat dat de nazorgplannen niet zijn geactualiseerd, met uitzondering van Kloosterlaan wat hier een paar vergaderingen geleden aan de orde is geweest. Het is niet nodig om dat jaarlijks te doen. Het College gaat regelmatig na hoe het met het doelvermogen zit, hoeveel geld er aan wordt toegevoegd door rentebijschrijving, hoeveel er afgaat doordat er kosten worden gemaakt, en dergelijke. De ervaring leert dat het niet nodig is om dat
9
jaarlijks helemaal door te rekenen en te herzien. Vandaar dat er staat dat de nazorgplannen niet geactualiseerd zijn. Het heeft geen negatieve consequenties. Het gebeurt van tijd tot tijd, maar het hoeft niet ieder jaar te gebeuren. Welke risico’s loopt men met de doelvermogens? Die doelvermogens zijn ergens ondergebracht. Onlangs zijn er door de ChristenUnie vragen over gesteld toen het ging over de kredietcrisis. Het zijn gewoon middelen die weggezet worden en die voor dit doel gereserveerd zijn. Daar wordt mee omgegaan als met andere provinciale middelen. Er is geen speciaal regime voor dat daar meer of minder risico mee wordt gelopen. Dhr. Hoiting (PvhN) stelt dat dit betekent dat de ontwikkelingen van de laatste maanden ten aanzien van beleggingen geen aanleidingen vormen om het nu te actualiseren en na te gaan hoe het ervoor staat met deze vermogens. Dhr. Slager (gedeputeerde) geeft aan dat het College in zijn algemeenheid deze ontwikkelingen met veel belangstelling volgt. Er is niet een aparte discussie over deze middelen. Op andere middelen – de gedeputeerde denkt aan IJslandse middelen, en dergelijke – is nog geen duidelijk zicht hoe dat allemaal verder gaat verlopen. Dat wordt van dag tot dag gevolgd. Dit loopt daar in mee. De voorzitter vraagt of het College geen huishoudpotje heeft met een gleufje ‘gas’ en een gleufje ‘licht’. Dhr. Slager (gedeputeerde) ontkent. De voorzitter constateert dat het College dus ook geen gleufje ‘nazorgheffing stortplaatsen’ heeft. Het stuk zal als B-stuk naar de Statenvergadering worden doorgeleid. 12.
Voordracht van GS betreffende wijziging van de grondwaterheffings-verordening (nummer 37/2008).
Dhr. De Vey Mestdagh (D66) begrijpt dat naast de gratis vergunning met betrekking tot warmte/koudeopslag waar D66 eerder om verzocht had en die inmiddels geregeld is, ook de heffing op nul is gesteld met betrekking tot het oppompen en het inbrengen van grondwater. D66 vindt dit een goede zaak, omdat het systemen zijn die in het kader van de energieproblematiek een goede bijdrage kunnen leveren. Ten aanzien van de verdrogingsprojecten, waar vanuit deze opbrengsten investeringen plaats kunnen vinden, heeft D66 een vraag, ook in het kader van agendapunt 13. Het oppompen van grondwater heeft wel degelijk gevolgen in dat gebied (Oost-Gorecht) met betrekking tot de mogelijkheid tot ontwikkeling van natte natuur. De oplossing daarvan kost weliswaar € 30 miljoen, terwijl het om 100 ha gaat, maar er wordt in deze voordracht nogal snel aan voorbij gegaan. Je zou ook kunnen zeggen dat je dan vanuit de opbrengst van deze heffing zou kunnen gaan compenseren, gezien de regeling zoals die hier staat. Dhr. De Vey Mestdagh vraagt of dat mogelijk is. Er staat een enigszins cryptische zin: “Ze mogen alleen worden vergoed vanuit de grondwaterheffing als niet bekend is welke onttrekker de verdroging veroorzaakt”. Dat is in dit geval natuurlijk wel het geval. Desalniettemin zou dhr. De Vey Mestdagh er een antwoord op willen hebben of er dan uit deze opbrengst of op een andere manier – omdat er schade optreedt via deze methodiek – iets in zou kunnen gebeuren. Dhr. Blom (SP) stelt dat uit de cijfers blijkt dat de waterinname door de industrie door de jaren heen altijd wat minder wordt. Hij vraagt of het College duidelijkheid over kan geven hoe dat komt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) gaat allereerst in op de vraag van dhr. Blom. Dit is het gevolg van bewust beleid, omdat het College de onttrekking van grondwater voor industriedoeleinden zo veel mogelijk wil beperken en zo veel mogelijk wil bevorderen dat de industrie gebruik maakt van oppervlaktewater dat herwonnen wordt, etc. Het doel is nadrukkelijk om grondwateronttrekking voor industrie af te bouwen, zowel het terugbrengen van de totale omvang van wat nodig is als het gebruik van het grondwaterdeel. Dhr. Blom (SP) begrijpt dat er een soort transitie plaatsvindt van grondwatergebruik naar oppervlaktewatergebruik.
10
Dhr. Bleker (gedeputeerde) bevestigt dit. Grondwater moet worden gebruikt voor de meest hoogwaardige doelen. Industrie behoort daar niet toe. Compenseren. Dhr. Bleker stelt dat de provincie wel iets met die opbrengst van de grondwaterheffing voor verdrogingsprojecten kan, maar als men kijkt naar de totale opbrengst en naar de omvang van de gelden die gemoeid zijn met de projecten, is dat maar in beperkte mate het geval. Er worden wel studies van gemaakt. Dhr. Miedema (ambtelijke bijstand) geeft aan dat de jaarlijkse inkomsten van de grondwaterheffing enkele tonnen bedragen. Daar wordt het reguliere beleid uit betaald. Verder is er een schaderegeling. Er is Fl. 200.000 (nu € 90.000) in kas voor eventuele onbekende schadeveroorzakers. In het Gorechtgeval is heel duidelijk bekend wie de veroorzaker is. Dan geldt deze redenering niet om het daaronder te brengen. Voorts staat € 90.000 tegenover € 30 miljoen, dat staat niet in verhouding. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt of dit betekent dat als deze heffing op € 0,02 zou worden gezet, toch enige tienduizenden euro’s toegevoegd kunnen worden in zijn algemeenheid aan verdrogingsbestrijding in de provincie Groningen. Omdat het niet gerelateerd moet zijn aan één oppomper, betekent het dat je het algemeen zou moeten kunnen inzetten. Dhr. Miedema (ambtelijke bijstand) stelt dat er op een beperkt aantal plaatsen grondwateronttrekking is. De verdroging die bestreden moet worden, vooral in de EHS, strekt zich uit over een veel groter gebied waar de oorzaak van de verdroging over het algemeen zelden het gevolg is van grondwateronttrekking. Het is daarom moeilijk te beredeneren dat de grondwateronttrekker zou moeten betalen voor de verdrogingsbestrijding op een plek waar de instantie part noch deel aan heeft. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt of dit betekent dat de hele schadevergoeding in het kader van verdroging een wassen neus is, omdat het altijd bekend is wie de veroorzaker is als je het per se in het gebied moet doen, daar waar het wordt opgepompt. Dhr. Miedema (ambtelijke bijstand) geeft aan dat het vaak gaat om onttrekkingen uit het verleden. Er kunnen nog wel andere zaken uit het schadefonds betaald worden dan dit soort zaken. Daar is het voor achter de hand. De omvang van het schadefonds staat in geen verhouding tot de kosten die je moet maken voor het inrichten van de EHS, en dergelijke. Dan zou je onevenredig grote belastingen op de grondwateronttrekking moeten stellen. Zo staat het niet beschreven. De voorzitter concludeert dat het stuk als B-stuk naar de Staten kan. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat D66 nog een slag om de arm houdt. De voorzitter verklaart dat de beslissing van D66 in spanning wordt afgewacht. 13.
Brief van GS van 28 oktober 2008, nr. 2008-58.146/44/A.10, LGW, betreffende Drinkwaterconvenant Gorecht-West.
Dhr. Miedema (GroenLinks) merkt op dat het probleem van drinkwaterwinning uit grondwater bij De Punt al lang speelt. Dit veroorzaakt verdroging in natuurgebieden langs de Drentse Aa. Uit de rapportage blijkt dat de enige echte oplossing voor dit verdrogingsprobleem het volledig stoppen met de grondwaterwinning is. Het Waterbedrijf Groningen heeft die grondwaterwinning de afgelopen jaren al wel sterk teruggebracht, tot nu 4 miljoen kuub. Dat was al in 2006 zo. Toen dhr. Miedema dit document zag, was zijn verwachting dat de grondwaterwinning nog verder teruggebracht zou zijn nu er een convenant is, misschien wel tot nul. Derhalve is hij teleurgesteld over deze brief, want de hoeveelheid grondwaterwinning wordt gehandhaafd op 4 miljoen kuub. Men doet wel pogingen om onderzoek te doen of het wellicht nog iets verder teruggebracht kan worden, maar er is op dit moment geen enkele garantie voor. Dhr. Miedema vindt dit zeer teleurstellend. Hij begrijpt dat het lastig is om die grondwaterwinning terug te brengen. De alternatieven die onderzocht zijn, zijn heel duur. Maar GroenLinks ziet eventueel nog een ander alternatief, namelijk dat alles wordt ingezet op het winnen van drinkwater uit oppervlaktewater. Daardoor zou de grondwaterwinning teruggebracht kunnen worden. De hoeveelheid grondwaterwinning kan volgens GroenLinks omlaag tot circa 2 miljoen kuub
11
per jaar. Dat is het absolute minimum, want als men daaronder gaat, werkt de hele installatie niet goed meer. In periodes van droogte zul je toch nog enig grondwater moeten winnen, in elk geval voorlopig. Als het echt nodig is, zou ook in periodes van grote droogte eventueel meer dan 2 miljoen kuub gewonnen kunnen worden. De GroenLinks-fractie vraagt de gedeputeerde of hij bereid is om te kijken of dit een mogelijkheid is om de grondwaterwinning nog verder terug te brengen. Behalve het terugdringen van grondwaterwinning zullen er ook maatregelen in de natuurgebieden langs de Drentse Aa genomen moeten worden om de effecten van de verdroging zo veel mogelijk te beperken. Dhr. Miedema vraagt of er zicht op is dat dat gaat gebeuren. Dhr. Dieters (PvdA) geeft aan dat er veel onderzoek is verricht. De uitkomst is 30 miljoen. Dhr. Dieters heeft gezien dat de winning met de helft wordt teruggebracht naar 4 miljoen kuub. Hij vraagt zich af waarom 13 miljoen kuub nog overeind blijft staan. Verder terugbrengen zou natuurlijk een mooi alternatief zijn, maar je hebt natuurlijk te maken met de droogtes. Dan zul je iets moeten. Er wordt nog steeds naar mogelijkheden gezocht om daar voldoende aan te doen. De maatregelen die je wilt nemen om dat tegen te gaan, dienen goed zichtbaar te zijn en te blijven. Dhr. Miedema (GroenLinks) heeft een vraag aan dhr. Dieters. De grondwaterwinning was in 2006 al teruggebracht tot 4 miljoen kuub. Is dhr. Dieters niet ook teleurgesteld dat dat niet verder wordt teruggebracht? Dhr. Dieters (PvdA) constateert uit de brief dat het van 8 miljoen naar 4 miljoen is gegaan. Dhr. Miedema (GroenLinks) geeft aan dat er een brief is van het tussenconvenant uit 2006. Daar stond die 4 miljoen kuub ook al in. Dhr. Dieters (PvdA) verklaart dat hij hier overheen heeft gelezen. Dhr. Abbes (CDA) verklaart dat de CDA-fractie het punt begrijpt dat er enkele negatieve effecten zijn te constateren op die natuurwaarden. Toch kan zij zich goed vinden in de beargumentering van de beide gedeputeerden, namelijk dat er gestreefd moet worden naar een aantal inspanningsverplichtingen waarbij het langetermijndoel is om de winning te verschuiven naar elders, mits de omstandigheden dat toelaten. Het CDA vindt namelijk de kosten simpelweg te hoog. Het verdient de voorkeur om op langere termijn te zoeken naar goedkopere en technische eenvoudigere alternatieven. Mw. Hazekamp (PvdD) verklaart dat de PvdD het jammer vindt dat de verdroging op deze manier verder door kan gaan. In de brief staat dat beide gedeputeerden aangeven dat de kosten op dit moment niet opwegen tegen de baten. De PvdD vraagt zich af of de kosten, zeker wanneer men kijkt naar de natuurcompensatie, op langere termijn niet nog veel hoger zullen zijn. Er dient zeker naar de batenkant gekeken te worden. Er wordt aangegeven dat op lange termijn, wanneer de omstandigheden dat toelaten, eventueel verschuiving van de grondwateronttrekking in De Punt naar elders kan worden verplaatst. Mw. Hazekamp wenst van de gedeputeerde te vernemen over welke omstandigheden hij het dan heeft. Dhr. Blom (SP) geeft te kennen dat de SP-fractie in principe begrijpt dat de hoge kosten van de alternatieven een probleem zijn. Toch is zij zeer voor het herstel van de natte natuurwaarden. Zij kan zich goed vinden in het betoog van GroenLinks over een alternatief om over te schakelen op drinkwaterwinning uit oppervlaktewater. Dhr. Blom vraagt of men in de toekomst kan worden geïnformeerd in het geval dat het noodzakelijk zou zijn om de onttrekking aan het grondwater te verhogen tot bij wijze van spreken 8 miljoen kubieke meter, als dit structureel is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) geeft aan dat er in het stuk over de heffing dat zo-even aan de orde was, staat dat de hoeveelheid kuubs niet zal verminderen. Hoe moet hij dit zien in het licht van dit stuk waar een convenant wordt afgesproken dat het wel vermindert? Dhr. Stevens (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie de afwegingen die in het stuk worden gemaakt, kan volgen. Het stuk roept wel een vraag op met betrekking tot de beperking tot 4 miljoen kuub. Waarom is dat, wanneer eerder gezegd wordt dat herstel van het systeem pas optreedt als je het tot vrijwel nul terugbrengt? Waarom ga je dan terug tot de helft? Is het mogelijk, en zo ja, ten
12
koste van wat? Als het nu 8 miljoen is en het wordt 4 miljoen, is het dan zo dat het feitelijk nu al 4 is en je de werkelijkheid in overeenstemming brengt met de vergunning of gaat men echt halveren? Dhr. Hoiting (PvhN) geeft te kennen dat de PvhN het pleidooi onderschrijft om te zoeken naar alternatieven voor waterwinning om de onttrekking van het grondwater te reduceren. De PvhN verbaast zich erover dat enerzijds miljoenen euro’s worden uitgegeven om overtollig regenwater kwijt te raken en anderzijds te zien is wat de winning van drinkwater betekent. Er wordt steeds gesproken over ‘drinkwater’, terwijl men zich moet realiseren dat een groot deel van de onttrekking aan het grondwater niet is om te drinken, maar voor andere doeleinden. Dhr. Hoiting vraagt de gedeputeerde of er in onderzoeken die plaats gaan vinden om onttrekking van het grondwater te reduceren nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan systemen om regenwater te benutten om daarmee het gebruik van drinkwater te reduceren. De PvhN pleit hier sterk voor. Er staan grote nieuwbouwprojecten op stapel, waar gekeken zou moeten worden of die alternatieven daar ingevoerd kunnen worden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat een convenant aan de orde is. Dat convenant is een aanvulling op het eerdere convenant. Het is de resultante van een proces, niet een eenzijdig afgegeven dictaat. Met name de milieuorganisaties zijn er heel intensief – met name in de persoon van toenmalig directeur van Staatsbosbeheer Noord-Nederland – bij betrokken geweest. Ingaande op de vraag van dhr. Stevens, geeft de gedeputeerde aan dat lopende dat proces het Waterleidingbedrijf de praktijk goeddeels heeft aangepast aan de doelen waarover in het proces nu uiteindelijk afspraken zijn gemaakt. Die doelen waren natuurlijk eerder bekend, dat was van de kant van de provincie en van de kant van de natuurorganisaties ook aangegeven. Het is niet zo dat het convenant er is, er staat 4 miljoen in, de knop gaat om of de kraan gaat anders lopen en dan wordt het ineens 4 miljoen en daarvoor was het 8 miljoen. Nee, het Waterleidingbedrijf was al bezig, wetende welke kant men gezamenlijk uit wilde, om de winning in het gebied zo dicht mogelijk in de buurt te brengen van wat uiteindelijk in het convenant is bekrachtigd. Is het nu 4 miljoen? Het is maximaal 4 miljoen, met de intentie van het Waterleidingbedrijf om waar het kan het onder die 4 miljoen te houden. Dat is per jaar afhankelijk van het totale win- en productieproces bij het Waterleidingbedrijf. Het heeft met de winning in andere putten, etc. van doen. Die omstandigheden waarover gesproken werd… Dhr. Miedema (GroenLinks) interrumpeert en wenst een vraag te stellen. De gedeputeerde stelde dat de 4 miljoen kuub het maximum zou zijn. Volgens dhr. Miedema staat in het stuk dat 4 miljoen de gemiddelde onttrekking wordt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat de duidelijke intentie is om waar het kan er onder te komen. Dhr. Miedema (GroenLinks) werpt tegen dat de mogelijkheid bestaat tot maximaal 8 miljoen. Dhr. Bleker (gedeputeerde) beaamt dat dit in extreme gevallen zou kunnen. Hij vindt dit heel reëel, want het heeft uiteindelijk te maken met leveringszekerheid. Dat is het maatschappelijk relevante criterium waar – en terecht – het Waterleidingbedrijf mee van doen heeft. Er moet een bepaalde leveringszekerheid, een bepaalde kwantiteit aan drinkwater aan de klanten worden geleverd. Dan kun je van het bedrijf nooit zeggen dat er een absoluut maximum is, waar je in geen enkele omstandigheid boven mag komen, want dan zou je in theorie op enig moment de leveringszekerheid voor een bepaald deel niet na kunnen komen. Binnen de randvoorwaarden van de leveringszekerheid is er de bereidheid van het Waterleidingbedrijf om, waar het kan, die winning onder de 4 miljoen te brengen. Er wordt gesproken over de omstandigheden, waarbij op lange termijn, wanneer de omstandigheden dat toelaten, verschuiving van de grondwateronttrekking in De Punt naar elders kan plaatsvinden. Dat heeft te maken met het meer strategische waterwinbeleid dat voor de komende 10 á 20 jaar door het Waterleidingbedrijf Groningen verder gevoerd en uitgewerkt wordt. De betekenis van de diverse wingebieden zal de komende 5 tot 10 jaar kunnen veranderen. De gedachte is, dat als zich mogelijkheden voordoen in dat verband om ergens een winning te beëindigen, deze winning, als het past binnen het kader van de leveringszekerheid, een is die serieus in aanmerking komt. Het gaat om deze omstandigheden als wordt gesproken over “wanneer de omstandigheden dat toelaten”. Strategie, meer algemeen productiebeleid, als daar zodanige omstandigheden optreden dat het mogelijk is om één wingebied – in dit geval hier – te beëindigen, dan komt dat daarvoor in aanmerking.
13
Probeer minder – zoals dhr. Hoiting aangaf – gebruik te maken van grondwaterwinning en meer van oppervlaktewater. Daar heeft de gedeputeerde zo-even in de beantwoording van de vraag van dhr. Blom aangegeven dat dat al jarenlang het beleid is, ook waar het gaat om industrieel water. Er zijn nu zeer interessante, heel grote, voorlopige plannen, met name in het Eemsdeltagebied, van het Waterleidingbedrijf om daar met grote oppervlaktebekkens te gaan werken. Dat zit in een beginfase, maar dat zijn de zaken die in de lijn zitten waar dhr. Hoiting over sprak. Op dat punt is het Waterleidingbedrijf Groningen echt gericht op het verduurzamen van de watervoorziening. Zijn er nu ook lokaal – bijvoorbeeld bij Meerstad, Blauwe Stad – concrete voorbeelden? Dat heeft de gedeputeerde niet bij de hand. Dhr. Hoiting (PvhN) vraagt of het College bereid is om onderzoek naar te laten doen of daar mogelijkheden zijn. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat – het is ook in de Staten geweest – bij het Masterplan Meerstad op allerlei aspecten van duurzaamheid ambities zijn geformuleerd, die betrekking hebben op energie en op watergebruik. Het is niet aan het College om daar onderzoek naar te doen, het zijn opgaven die verdisconteerd worden in dat soort grote plannen. De slotconclusie, de bestuurlijke afweging die de Staten moeten maken. De 100 ha zeldzame kwelafhankelijke vegetaties in dat gebied kunnen worden ontwikkeld, maar daar hangt een prijskaart aan van € 30 miljoen. Het College heeft gesteld dat kosten en natuurrendement in dat geval niet in goede balans zijn. Dhr. Bleker heeft een aantal jaren geleden gevraagd – het speelt al lang – hoe zeldzaam die vegetatie is die daar ontstaat als de provincie dat zou doen. Hij heeft toen gevraagd hoeveel kilometer hij moet rijden vanaf De Punt om elders een gebied aan te treffen dat een vergelijkbare vegetatie kan krijgen. Dat is een belangrijk criterium: moet de gedeputeerde dan naar Oostenrijk, naar Frankrijk, of kan hij dichter in de buurt blijven? Er zijn mogelijkheden om in het gebied Midden-Groningen vergelijkbare vegetaties te ontwikkelen binnen daar begrensde EHS-gebieden. Het is zeldzaam, het is zeer waardevol, maar het is niet zo dat het op de schaal van Groningen uniek is. Er zijn elders mogelijkheden om het te doen. Mw. Hazekamp (PvdD) vraagt of dat ook op deze schaal het geval is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat het misschien niet helemaal op de schaal van 100 ha mogelijk is. De soorten planten, etc. die daar kunnen groeien en bloeien kan men aantreffen op andere plekken in de provincie of in Nederland. Dhr. Miedema (GroenLinks) protesteert tegen deze manier van het omgaan met de natuurwaarden, dat men “zoveel kilometer moet rijden om een plantje te kunnen zien”. Het is een belachelijke vergelijking. Dhr. Bleker (gedeputeerde) is het hier niet mee eens. Dhr. Miedema (GroenLinks) merkt op dat er regels voor zijn of een plant zeldzaam is. Op Europees niveau is dat vastgesteld, zoals rode lijsten. Dhr. Bleker maakt er op deze manier een ‘potje’ van. Dhr. Bleker (gedeputeerde) is het hier niet mee eens. Van dat soort zaken wordt de gedeputeerde heel boos. Hij vindt dat je wel moet kunnen verantwoorden als je het niet doet. Het bedrag van € 30 miljoen is an sich niet alleen maar het argument. Je moet kunnen verantwoorden waarom je het niet doet. Zijn er mogelijkheden om het elders ook te realiseren, op de schaal van Groningen of op de schaal van Nederland? Zo moet je het kunnen verantwoorden, ook richting de belastingbetaler en degene die de rekening van het Waterleidingbedrijf betaalt. Dhr. Bleker vindt het van GroenLinks makkelijk om te roepen dat je je moet verschuilen achter Europese regels en richtlijnen en definities. Dhr. Miedema (GroenLinks) verklaart dat hij het voor een groot deel eens is met de gedeputeerde dat men de afweging moet maken of men er € 30 miljoen voor over hebt, alleen niet met zijn manier van vergelijken. Dhr. Blom (SP) geeft aan dat de SP dhr. Miedema volkomen gelijk geeft. Het is natuurlijk niet zo dat je natuur en plantjes alleen maar één op één rechtstreeks kunt vergelijken met bedragen in overheidsbudgetten. Daar moet je anders tegenaan kunnen kijken.
14
Dhr. Dieters (PvdA) verklaart niet boos te zijn, misschien wat ongelukkig. Hij had namelijk een vraag gesteld over het feit dat het nu van 8 miljoen naar 4 miljoen wordt teruggebracht: waarom is dan nog 13 miljoen gegund? Dhr. Bleker (gedeputeerde) is blij dat niet de hele commissie boos is. Het College heeft de argumentatie weergegeven hoe er is geredeneerd. In 1999 is in de aanloop naar het convenant – dat was nog in de periode van het College Beukema/Van Dijk – de afspraak gemaakt: er zijn twee sporen. Er is een convenant met ambities. Men gaat samen om tafel om die ambities te formuleren en zo ver mogelijk te komen. Dat wordt los gezien van de vergunning. Het College heeft in de traditie van Beukema/Van Dijk en alle opvolgers daarna gehandeld en gesteld dat die discussie niet heropend zal worden. Dhr. Miedema (GroenLinks) herinnert aan zijn vraag over het terugdringen van de grondwaterwinning. Is het niet mogelijk om gemiddeld op 2 miljoen kuub te gaan zitten door extra in te zetten op oppervlaktewaterwinning bij De Punt? Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat de mogelijkheden om het zo hard te beperken tot 2 miljoen door het Waterleidingbedrijf niet als reëel wordt gezien. Dat ziet men als een te groot risico voor de leveringszekerheid. Aan de andere kant is het wel zo, dat de inspanning van het Waterleidingbedrijf is om waar dat kan, het beneden de 4 miljoen te houden. Dat is ook heel wat waard. De voorzitter stelt dat er een kleine woordenwisseling is geweest over diverse graden van boosheid. De onderliggende gedachte van de inbreng van GroenLinks was dat het College zijn eigen maatstaven kan aanleggen, maar er is wet- en regelgeving op dit punt. Dhr. Veluwenkamp vraagt of het eenvoudig is om aan te geven welke natuurwet- en regelgeving geldig is in dit waterwingebied. Is dat relevant of niet relevant? Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat het College natuurdoelen voor een gebied formuleert. De voorzitter merkt op dat het geen EHS is. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verklaart dat het grotendeels EHS is. De voorzitter constateert dat de geformuleerde doelen worden gehaald binnen het onderhavige beleid. In tweede termijn Dhr. De Vey Mestdagh (D66) gaat in op de mogelijkheid die de gedeputeerde heeft geschetst en in kaart heeft gebracht om elders vergelijkbare natuur te ontwikkelen. Hoe concreet is de gedeputeerde daar dan mee bezig? Hoe zouden de extra kosten daarvan gedekt worden? Mw. Hazekamp (PvdD) sluit zich aan bij de vraag van D66. Hoewel zij het absoluut niet eens is met de redenering van gedeputeerde over dat er vergelijkbare natuur elders zou zijn, als die denktrant toch wordt gevolgd, wenst zij te vernemen welke gebieden het zijn, met welke omvang, wat voor kosten er mee gemoeid zijn, over wat voor vegetatie het dan exact gaat. Hoe kan men desondanks toch de natuurdoelen van het gebied waar men het hier over heeft (De Punt, Drentsche Aa), waarborgen? Dhr. Haasken (VVD) deelt mee dat de VVD de brief van het College op dit onderwerp steunt. Het zal een geweldige opluchting zijn voor de gedeputeerde. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verklaart nu veel relaxter te zijn na de steun van dhr. Haasken. De laatste maanden is de leveringszekerheid van steun vanuit de VVD in zijn richting niet altijd gewaarborgd. Hij heeft aangegeven dat bij de afweging of het verantwoord is om voor die 100 ha € 30 miljoen te investeren hij de vraag heeft gesteld of de vegetatie die dan gaat ontstaan in Groningen ook elders aanwezig is of in ontwikkeling is. Het antwoord daarop was: die vegetatie is elders in ontwikkeling. De gedeputeerde kan niet zeggen op welke schaal. Het gold met name voor het EHS-
15
gebied Midden-Groningen. Daar zijn dezelfde typen omstandigheden die tot deze vegetatie kunnen leiden. Dhr. Miedema (GroenLinks) twijfelt sterk aan de opmerkingen van de gedeputeerde. Hij verzoekt om extra schriftelijke informatie. 2
Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt voor om dit bij het verslag te voegen . De voorzitter constateert dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering wordt doorgeleid. 14.
Brief van GS van 2 september 2008, nr. 2008-48.101/36/A.12, BW, betreffende wegomlegging Zuidhorn; motie GroenLinks, onderzoek mogelijkheden alsnog uitvoeren aangepaste plus uit 5B.
De voorzitter verklaart dat GroenLinks heeft gevraagd om dit onderwerp op de agenda te zetten en geeft het woord aan dhr. Van der Ploeg. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat hij, toen hij de brief voor de eerste keer las, niet boos was, maar pissig. Toen hij de brief zo-even herlas, werd hij opnieuw kwaad. Dhr. Van der Ploeg vindt het een beschamende brief. Het lijkt eerder een vorm van obstructie te zijn dan het feitelijk uitvoeren van een motie. GroenLinks heeft slechts gevraagd om onderzoek te doen naar de mogelijkheden en onmogelijkheden en de kosten van het terugbrengen van het traject van de Oude Riet. Dhr. Van der Ploeg leidt uit de brief af dat er geen onderzoek is gedaan, dat er een herschikking is gemaakt van argumenten die in een brief zijn vervat. Dat is alles. Vervolgens is er nog een conclusie getrokken dat het € 4,1 miljoen kost. Dhr. Van der Ploeg vindt het een belediging van de intelligentie van de Staten. Hij zit met een probleem: enerzijds wil hij weten of er een onderzoek gedaan wordt naar wat de mogelijkheden zijn – als dhr. Van der Ploeg met € 4,1 miljoen naar boer Schuilinga gaat, gaat de boer juichen; het kan voor veel minder geld ook gerealiseerd worden –… Er wordt een bepaalde invulling gegeven aan een plus waarvan GroenLinks gevraagd heeft om het te onderzoeken. De invulling bestaat uit het terugbrengen van het reliëf, een ophoging en een wandelpad. Er zijn allemaal keuzemogelijkheden, maar er wordt kennelijk bij het College vanuit gegaan dat het op de meest dure manier moet. Het wordt met getallen onderbouwd uit een ander traject. Primair is dhr. Van der Ploeg geïnteresseerd in de reactie van het College op zijn ‘uitbarsting’. Hij vindt het een beschamende brief. Dit is geen uitvoering van de motie. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) verklaart dat bij de D66-fractie hetzelfde gevoel opkwam als bij GroenLinks. Als je kijkt naar het onderzoek dat hier op papier staat, komt het overeen met alle bekende feiten die, op het moment dat de motie werd aangenomen, al bekend waren en die voor een gedeelte al door de gedeputeerde waren uitgesproken. D66 heeft ernstige twijfels en heeft zelfs vraagtekens bij de vraag of de plus bij de 5B-variant indertijd wel een serieuze optie was. De D66fractie sluit zich dan ook aan bij het betoog van GroenLinks. Het lijkt op een bijzonder beleefde wijze om de motie die in de Staten is aangenomen, naast zich neer te leggen. Mw. Hazekamp (PvdD) voelt de neiging om op te merken dat de PvdD zich volledig kan vinden in de opmerkingen zoals die gemaakt zijn door GroenLinks en D66. Dhr. Blom (SP) geeft te kennen dat de SP-fractie zich aansluit bij het betoog van dhr. Van der Ploeg. Dhr. Haasken (VVD) heeft de behoefte om af te wachten wat het College heeft te melden. Dhr. Abbes (CDA) sluit zich hierbij aan. Mw. Mortiers (PvdA) eveneens. Dhr. Stevens (ChristenUnie) wenst ook de reactie van het College af te wachten.
2
Bijgevoegd, achter het verslag.
16
Dhr. Hollenga (gedeputeerde) zal trachten iets te doen aan de boosheid en ontstemdheid van de commissie. De motie die aangenomen is door de Staten en die het College met deze brief uitgevoerd denkt te hebben, is door het College aldus opgevat. Er is een discussie geweest over de rondweg om Noordhorn. Daar was een voorstel om een tracé 5B met een plus – die plus had vooral betrekking op een aantal landschappelijke waarden die in het gebied aanwezig zijn – die je zou kunnen toevoegen aan dat tracé in combinatie met de aanleg van de rondweg. Het College zag daartoe mogelijkheden, omdat je op dat moment heel intensief bezig bent in het gebied. Je legt het tracé vast, je hebt op basis van de wet de mogelijkheden om daarvoor medewerking af te dwingen, in het uiterste geval zelfs onteigening toe te passen. Je hebt in de onderhandelingen – want onteigening is niet het uitgangspunt, want dat duurt heel lang – extra middelen om, doordat je grond aankoopt voor wegen, wat een plus is op de agrarische waarde, gemakkelijker zaken te realiseren. De plus is ingevuld. Die hebben de Staten allemaal kunnen zien, zij zijn zelf in het gebied geweest. De Staten hebben videoof DVD-presentaties gezien hoe dat er uit zou kunnen zien en hoe men dat wilde aanpakken. Er werden verschillende instrumenten ingezet: kavelruil, grondverzet, etc. Op basis daarvan, omdat de motie vroeg om nogmaals te kijken naar de plus nu er een nieuwe situatie is, dus geen rondweg maar een kortere rondweg, is dat gebeurd. Als er dan gezegd wordt dat de provincie geen enkel onderzoek heeft gedaan, dan vindt dhr. Hollenga dat kort door de bocht, want op het moment dat men bezig was met het realiseren van de 5B, is er uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om herstel van het landschap te plegen… Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) interrumpeert en vraagt wat er sindsdien aan aanvullend onderzoek is gebeurd. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) geeft aan dat het onderzoek is gedaan, omdat de gegevens beschikbaar waren. Die gegevens zijn nu simpelweg weer teruggehaald en het College heeft gesteld dat als die gegevens nu worden meegenomen en er wordt gekeken naar wat er nu daarnaast nog moet gebeuren, het College tot de conclusie komt die in deze brief staat. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) constateert dat de herziene motie een paar maanden nadat het besluit is gevallen over het tracé, is aangenomen. Dus de koppeling met de weg was feitelijk niet meer aanwezig. Dhr. Hollenga noemt de koppeling aan de weg, etc. Het betekent grondaankoop en kavelruil, dus zijn er mogelijkheden. Volgens dhr. Van der Ploeg zat er een prijskaartje bij en zijn er veel minder mogelijkheden. Het kost geld. Met de loskoppeling zijn er juist meer mogelijkheden, maar dat heeft het College niet onderzocht, want het College heeft geen aanvullend onderzoek gedaan. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) geeft aan dat het College geen aanvullend onderzoek heeft gedaan, omdat bekend was wat er moet gebeuren in het gebied en wat dat gaat kosten. Het enige wat er bij komt, is dat er geen enkel zicht is of het nu gerealiseerd kan worden, want dat zou betekenen dat het project opgestart zou moeten worden en men in de slag moet gaan met boeren in het gebied en grondaankopen. Aangezien het College dat in beeld heeft, heeft het College de kosten ook in beeld. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat de gedeputeerde spreekt over grondaankoop. Wie heeft het College gezegd dat er grond aangekocht moest worden om te zorgen dat het reliëf daar terugkomt? Dat kan een boer toch zelf doen? Daar kan de provincie een boer vergoeding voor geven. De provincie hoeft helemaal geen grond aan te kopen, althans in bepaalde varianten niet. Daar kom je achter op het moment dat je dat gaat onderzoeken, varianten naast elkaar gaat leggen, een boer gaat bezoeken en informeert of men daar belangstelling voor heeft. Dhr. Van der Ploeg vraagt of het College dit heeft gedaan. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) ontkent. De Staten hebben niet gevraagd om varianten aan te brengen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat de Staten hebben gevraagd onderzoek te doen. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) stelt dat er is gevraagd om de variant van de plus van 5B te onderzoeken en in beeld te brengen. Dat heeft het College gedaan. Als de Staten met een nieuw voorstel komen, zal het College daar opnieuw naar kijken. Het voorstel dat toen in beeld was – althans zo heeft het College de motie geïnterpreteerd – was de plus die hoorde bij de 5B-variant. Daarvan is nu in beeld gebracht wat de inschatting is van de kosten.
17
De voorzitter acht de situatie helder. Er is een interpretatieverschil tussen wat er in de motie is gevraagd. Het College heeft de motie eng geïnterpreteerd, GroenLinks – de indiener – zegt dat de motie breder was bedoeld. De vraag is hoe men nu verder gaat. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) volgt de redenatie van de voorzitter dat er een interpretatieverschil is. Dat kan gezamenlijk worden geconstateerd. Het College kan dat ook constateren. Dan is de vraag wat het College met dat interpretatieverschil gaat doen en of het College alsnog redenen ziet om te kijken met een bredere interpretatie van de motie, of het verstandig is om nader onderzoek te doen. De voorzitter vat samen dat dhr. Van der Ploeg oproept de motie te herinterpreteren en te kijken wat er te doen is voor het herstel van het reliëf en wat dies meer zij, zonder dat daar ingrijpende maatregelen worden genomen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) is bereid een stap verder te gaan en de suggestie van enkele varianten richting het College te doen, zodat het College daarmee aan de slag kan, van lichte tot zware varianten. Kennelijk zijn er geen varianten in beeld bij het College. De voorzitter begrijpt dat dhr. Van der Ploeg enkele suggesties op papier wil zetten. Dat kan nooit kwaad. Dhr. Blom (SP) wil zich hierbij aansluiten. De SP heeft behoefte aan duidelijk op de motie gespecificeerde informatie. Dat kan met een onderzoek gemakkelijk plaatsvinden. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) verklaart dat D66 dit eveneens ondersteunt. D66 denkt dat als er een motie wordt ingediend om nader onderzoek te doen, dat uit meer zou moeten bestaan dan een zuivere bureauexercitie op basis van cijfers die bij de Staten al bekend zijn. Dhr. Hollenga (gedeputeerde) merkt op dat het College de motie heeft geïnterpreteerd zoals hij heeft aangegeven. Die heeft het College uitgevoerd. Als de Staten in meerderheid besluiten om met een nieuwe motie te komen met een nadere specificatie wat er onderzocht moet worden, dan zal het College daar uiteraard naar kijken. Op dit moment hoort dhr. Hollenga enkele partijen zeggen dat de motie door sommige partijen anders wordt bedoeld dan het College haar geïnterpreteerd heeft. Een aantal partijen heeft de gedeputeerde daar niet over gehoord. Het is aan de Staten om te zeggen wat er nu moet gebeuren. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) verklaart dat hij de interpretatie aan de motie heeft gegeven, ook in de Staten, een jaar geleden en vervolgens eveneens bij de herziening. Hij wil best de formulering er bij terughalen. Het College heeft toentertijd niet geprotesteerd over die interpretatie. Als dit vervolgens nog eens wordt uitgelegd, vindt dhr. Van der Ploeg het niet verstandig van het College om het terug te werpen bij de Staten. Dan is het veel handiger en verstandiger om zich bereid te verklaren om dat te gaan volgen. Anders wordt het op een heel andere manier vervelend en dat komt het aan de orde in de Statenvergadering. Maar dan gaat het niet meer over een interpretatie van deze motie. De voorzitter merkt op dat dhr. Hollenga constateert dat er een aantal fracties in deze commissie is die de lijn van dhr. Van der Ploeg volgen, andere fracties hebben zich niet uitgesproken. De gedeputeerde begrijpt dat de meerderheid van deze vergadering meegaat met het College. Dhr. Blom (SP) vraagt de PvdA-fractie hoe zij hier in staat. Mw. Mortiers (PvdA) geeft te kennen dat de PvdA-fractie begrijpt dat er kennelijk een interpretatieverschil is bij de invulling van de motie. De afwegingen bij het een en ander wil de PvdA natuurlijk niet ad hoc doen alleen voor de plannen Oude Riet, want dat zou ad hoc-beleid zijn. Het geheel komt natuurlijk terug wanneer er wordt besloten over de diverse projecten in het kader van het PLG. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) wenst een vraag te stellen aan de PvdA. Ook in dat geval zou voldoende in kaart moeten zijn wat hier kan gebeuren en wat de mogelijke kosten daarvan zijn. Ook in dat geval heb je meer informatie nodig. Dhr. Haasken (VVD) merkt op dat dit niet een project is dat is opgenomen in het PLG.
18
De voorzitter merkt op dat de PvdA ervoor pleit om een dergelijk project mee te nemen in een bredere afweging van landschapsprojecten. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) kan zich daar wel iets bij voorstellen, want er is naast dit concrete project natuurlijk een bredere discussie over het landschapsbeleid in relatie tot financiën en een reeks van potentiële projecten. Maar je moet het ene niet gaan vermengen met het andere. Het is niet per se dat het ene gekoppeld moet worden aan het andere. Hier is specifiek een motie over aangenomen, ondersteund door de PvdA. De vraag richting de PvdA is hoe zij deze motie interpreteert. Dat antwoord heeft dhr. Van der Ploeg nog niet gehoord. Dhr. Haasken (VVD) geeft aan dat GroenLinks een motie heeft ingediend. Daar is antwoord op gekomen. Daar is dhr. Van der Ploeg niet tevreden mee. Dan is er toch alle ruimte om te zeggen dat men deze discussie wil gaan voeren, desnoods plenair in de Staten? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) beaamt dit. Uiteindelijk zal een besluit genomen moeten worden wat men met deze brief doet. Als er een verschil is over interpretatie wat de meerderheid van deze commissie in deze zaal vindt – daar gaat de discussie nu over – dan moet dat helder worden. Er zijn enkele fracties die zich niet hebben uitgesproken. Dhr. Haasken (VVD) stelt dat het College heeft geantwoord. Daar heeft men het op dit moment mee te doen. Op dat moment, tijdens de behandeling, dwingt men de andere partijen om daar een helder standpunt over in te nemen. GroenLinks zal hoe dan ook, als men meer verwacht, met een aanvullend voorstel moeten komen om GS te dwingen meer onderzoek te laten doen. Dit is het product dat GS hier neerleggen. Dhr. Abbes (CDA) vraagt zich af of deze escape nodig is. Het CDA kan zich wat dat betreft helemaal vinden in de beargumentering van de PvdA. Als er – naar interpretatie van het CDA – een duidelijke handreiking wordt gedaan om het op te nemen in het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied, kan men daar toch mee aan de gang? Dan kan die afweging toch worden gemaakt? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat je het pas kunt opnemen in het Meerjarenprogramma op het moment dat je de informatie daarvoor hebt. Daarvoor is de motie ingediend, om concreet de afweging te maken. Hebben we het over € 300.000 of over € 3 miljoen of € 4,1 miljoen? Bij dat laatste zegt iedereen ‘nee’. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat er nog een ander oplossing is: alsnog naar 5B te gaan, gelet op de liefde voor de plus. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) verzoekt om helderheid over dit punt voordat wordt besloten naar de Staten te gaan, want dan drijf je het direct op de spits. Als dat het geval is, vindt dhr. Van der Ploeg het ook prima. Het zou wellicht anders kunnen. De voorzitter geeft de fracties de gelegenheid om te spreken. Daarbij hoort ook het woord ‘pas’. Vervolgens zal worden besloten of dit als A- of C-stuk naar de Staten gaat. Dhr. Stevens (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie de motie vooral ziet in relatie met de hele discussie over de rondweg en alles wat daar besproken is. De invulling die het College op dit moment aan de motie geeft, vindt de ChristenUnie heel logisch. Op het moment dat er een bredere afweging plaats moet vinden, moet dat vooral – zoals de PvdA al heeft aangegeven – plaatsvinden in een afweging met andere onderwerpen. In deze zin kan de ChristenUnie tevreden zijn met de beantwoording van het College. Dhr. Haasken (VVD) kan zich aansluiten bij de woorden van dhr. Stevens. Stel dat hier in politieke lijn een meerderheid zou zijn voor de interpretatie zoals GroenLinks geeft, is er dan voor het College aanleiding om er opnieuw in te duiken? Of heeft het College een aanvullende motie nodig? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft te kennen met een probleem te zitten. Dat is de interpretatie die dhr. Stevens en anderen geven. Dhr. Van der Ploeg is indiener van de motie. Hij heeft expliciet de besluitvorming rond die motie losgekoppeld van de besluitvorming over het tracé. Als nu fracties gaan
19
interpreteren dat het juist gekoppeld is aan die rondweg… Het is daar juist absoluut los van gekoppeld, ook in de tijd, om dat zichtbaar te maken. De voorzitter vreest dat de fracties autonoom zijn in hun standpuntbepalingen. Dhr. Stevens (ChristenUnie) stelt dat de indiener zijn motivering en zijn bedoeling recht overeind kan houden. Het College heeft trouwens ook een rol bij het interpreteren van hoe een motie moet worden opgevat. Niets in deze wereld wast weg dat de aanleiding voor dit onderwerp de rondweg in Zuidhorn is. Die aanleiding is geweest of men specifiek wil kijken naar de vraag of de plusvariant naast de keuze die er gemaakt is voor het tracé overeind te houden is. Daar is dit antwoord van het College op gekomen. Als de vraag aan de orde is hoe breed het onderzoek moet plaatsvinden, ook in afweging van allerlei varianten en kosten, ook in relatie met budgetten voor andere gebieden, dan is de fractie van de ChristenUnie van opvatting dat dat thuishoort in een bredere afweging en niet naar aanleiding van een keus van een rondweg in Zuidhorn. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) verklaart dat een bureauexercitie met reeds bekende cijfers niet de bedoeling is van zo’n motie. Mw. Hazekamp (PvdD) denkt dat het heel duidelijk was dat de motie juist niet gekoppeld was aan de rondweg. De motie liet niets aan onduidelijkheid over. Wat de PvdD betreft is de motie niet goed uitgevoerd. Je zou het kunnen afzwakken en zeggen dat er een interpretatieverschil is. Er is alle gelegenheid toe geboden om alsnog te kijken wat de mogelijkheden zijn voor onderzoek naar de plusvariant. Mw. Hazekamp begrijpt dat het College daar toch niet in mee wil. Het is wat de PvdD betreft volstrekt ontoereikend. Dhr. Blom (SP) merkt op dat de volksvertegenwoordiging eigenlijk alleen maar bezig is met de vraag over meer informatie, meer duidelijkheid, meer transparantie. De SP is daar niet tevreden over aan de hand van dit stuk. Het moet duidelijk zijn dat het College aan die vraag tegemoet moet komen. Dhr. Abbes (CDA) kan zich met betrekking tot de interpretatie vinden in de woorden van dhr. Stevens. Dhr. Abbes moet bekennen dat hij het zelf ook gelezen heeft als zijnde gekoppeld aan 5B, maar het is duidelijk dat je dat niet zo moet lezen. Als het niet gekoppeld opgevat moet worden, dan onderschrijft dat alleen maar de goede insteek door het op te nemen in het Provinciale Meerjarenprogramma Landelijk Gebied. Als het losgekoppeld geïnterpreteerd moet worden, is het wat dhr. Abbes betreft sowieso een C-stuk. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) geeft aan dat dit direct het antwoord van het College had kunnen zijn toen de motie werd ingediend, dat het College dat op die manier gaat doen. Nu is het CDA tevreden met een antwoord dat, voordat dit op papier werd gezet, al gegeven had kunnen worden door het College. De Staten hebben blijkbaar toch gevonden dat er iets extra’s moest gebeuren. Mw. Mortiers (PvdA) verklaart dat de PvdA haar standpunt reeds in eerste termijn heeft gegeven. De voorzitter stelt voor dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering gaat. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) deelt mee dat GroenLinks dit in beraad heeft. Er is een goede kans dat GroenLinks er op terugkomt. Het kan echter misschien bij de Integrale Bijstelling opgenomen worden, want daar praat dhr. Van der Ploeg ook over landschap. De voorzitter verklaart dat men in spanning afwacht. 15.
Brief van GS van 7 oktober 2008, nr. 2008-54.049/41/A.11, LGW, betreffende kader normering regionale wateroverlast.
Dhr. Dieters (PvdA) stelt dat de knelpunten Groningen-Noord-Drenthe minimaal zijn, zo blijkt uit de brief. Hij vraagt hoe dat is vastgesteld. Een hoge referentienorm gebaseerd op economische optimalisatie van enerzijds de schade, anderzijds de kosten die moeten worden gemaakt om schade te voorkomen. Dat is op zich arbitrair. Dat is ook te lezen in de Kustvisie. Dhr. Dieters parafraseert de woorden van oud-Statenlid Jan Köller: “Iedereen wenst droge voeten”. Hij heeft ook gelezen dat er
20
overleg met de streek nodig is, een zogenaamd gebiedsproces. Het valt hem daarbij op dat waterschappen dat verschillend gaan doen, zo blijkt uit de brief. Waarom zijn die verschillen er? Is het niet beter om hetzelfde te doen als het Wetterskip, het gebiedsproces KRW? Dhr. Dieters ziet duidelijk drie verschillen tussen de waterschappen. Dhr. Abbes (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie kan instemmen met deze brief. Het zijn vooral de manier van procesvoering, de rol van de waterschappen, de gebiedsprocessen wat het CDA in algemene zin altijd zeer aanspreekt. Dat is nu de reden om met deze brief in te stemmen. Dhr. Miedema (GroenLinks) vond de brief bijna niet te lezen vanwege zeer ingewikkeld woordgebruik. Hij gelooft niet dat er heel vervelende zaken uit voort kunnen komen. Derhalve stemt GroenLinks ermee in. Dhr. Blom (SP) sluit zich aan bij de woorden van dhr. Miedema. Dhr. Haasken (VVD) merkt op dat de knelpunten minimaal zijn. Desondanks wordt er heel wat opgetuigd om hiermee aan het werk te gaan. Dat verbaast dhr. Haasken. Is dat allemaal nodig? Is het niet gewoon een kwestie van aan de slag gaan en de zaak afronden? Dhr. De Vey Mestdagh (D66) verklaart dat D66 anderhalf jaar geleden (voorjaar 2007) een motie heeft ingediend met betrekking tot lokale wateroverlast. D66 vond dat het gepland moest tussen waterschap, provincies en gemeenten. De motie had de mooie titel ‘aquaplaning’. Die motie is door de Staten verworpen. D66 is blij dat het land heeft ingegrepen en ervoor gezorgd heeft dat de provincie alsnog de motie van D66 in de Staten heeft uitgevoerd. In die zin kan D66 met de lijn van dit voorstel instemmen. Dhr. Stevens (ChristenUnie) stelt dat er wordt aangegeven dat er weinig knelpunten zijn. Ondanks dat moet er toch geregeld worden. Op het moment dat je de problematiek koppelt aan de problematiek van verdroging, is de vraag of er niet te weinig knelpunten zijn. Je kunt op een gegeven moment ook te hard malen, zodat er op dit moment geen knelpunten zijn. Als je een doelstelling hebt om verdroging te bestrijden, kom je op een gegeven moment op een afweging hoe droog het moet zijn en hoe vaak het onder water mag lopen. Dhr. Stevens informeert of die afweging is gemaakt bij deze zaak. De referentienormen. Dhr. Stevens is in de Statenkast gedoken om de bijlage te bekijken. Daar zit een A4’tje bij met de referentienormen. Het is jammer dat het niet bij het stuk zat, want dat had gemakkelijk gekund. Daar staat in wat eens in de tien jaar en eens in de 25 jaar en eens in de vijftig jaar mag onderlopen met bepaald percentage en criterium. Dat is op zich helder en dat kan de ChristenUnie volgen. Met betrekking tot bebouwd gebied heeft de fractie van de ChristenUnie een vraag. Er staat dat het eens in de honderd jaar mag onderlopen. Het criterium is 0%, waarbij een plas op het land nog niet betekent dat het onderloopt. 5% van het grasland mag onderlopen zonder dat er sprake is van overstroming. Mag dat in het bebouwd gebied slechts 0% zijn? Iedereen kent de situatie dat er in bebouwd gebied overstromingen zijn, omdat de riolering het niet aankan. In het stuk wordt wel gezegd dat de gemeente in stedelijk gebied de verantwoordelijkheid heeft. Hoe zit dat hier? Als het gaat om bebouwd gebied, gaat het dan ook om stedelijk gebied? Is die 0% ook dan een criterium waar de gemeenten aan moeten voldoen? Dhr. Bleker (gedeputeerde) gaat allereerst in op de vraag van dhr. Haasken. Er is eigenlijk geen probleem, dus waarom tuig je dit hele proces op? In de eerste plaats is het een verplichting van de rijksoverheid. In de tweede plaats is het van belang om duidelijkheid in de richting van burgers en bedrijven te geven waar de overheid voor staat en wat gewoon een risico is, dat ze, als ze dat willen verkleinen, zelf moeten regelen. Er is in 2003-2004 een onderzoek gedaan. Daaruit komt het beeld hoe omvangrijk de problematiek is. Als het bijvoorbeeld over Noord-Drenthe gaat, is dat gebaseerd op dat onderzoek. Het proces. De waterschappen doen de gebiedsprocessen niet specifiek en alleen voor dit doel. De waterschappen zullen dit punt met de gebieden aankaarten bij hun bestaande lopende overlegstructuren met gebieden. Daarom loopt het uiteen per waterschap. Dhr. Dieters (PvdA) had dit antwoord enigszins verwacht. Het gaat hem erom welke deelnemers aan tafel zitten. Het komt sterk in de richting van dhr. Stevens, die daar enkele vragen over stelt: het bebouwd gebied, wat mag en wat mag niet. Bij Noorderzijlvest wordt een gebiedsproces opgepakt in
21
een commissie die de voorbereiding doet van peilbesluiten. Dhr. Dieters hecht veel meer aan een gebiedsproces in het kader van de KRW, waar alle organisaties aan tafel zaten, dus bijvoorbeeld ook Milieufederatie. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verklaart dat Huub Schuurman straks nader zal ingaan op hoe de processen in Groningen naar verwachting gaan verlopen. De referentienormen. In de eerste plaats: de connectie die door dhr. Stevens werd gemaakt met normen voor natuurgebieden en verdroging, is hier buiten beschouwing. Het gaat over referentienormen voor een aantal typen grondgebruik: bebouwd gebied, glastuinbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw, akkerbouw en grasland. Voor EHS-gebieden worden, waar het gaat om het waterbeheer, binnen de inrichtingsplannen doelen geformuleerd over grondwaterpeilen, oppervlaktewater, etc. Dat is hier dus niet aan de orde. Dhr. Stevens (ChristenUnie) vraagt of de afweging verdroging en voorkomen dat je natte voeten hebt, alleen maar speelt in natuurgebieden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) merkt op dat de verdrogingsproblematiek vaak niet eens te maken heeft met de overstromingskans vanuit de sloten, maar veel meer met het grondwaterpeil. Hier gaat het over de risico’s, wat wordt acceptabel geacht, met name in de winter- en herfstperiode, welke gronden met welke functies mogen hoe vaak en voor welk deel onder water staan? Twee, drie keer een verdrogingsgebied onder water helpt niets, want als het grondwaterpeil niet omhoog komt, is het probleem nog steeds niet opgelost. De referentienormen. Het ging dhr. Stevens met name om bebouwd gebied. Dan gaat het inderdaad ook om verstedelijkt gebied. De referentienorm die men daar ziet, komt er uiteindelijk op uit dat 0% van het maaiveld onder water mag staan. Dhr. Stevens (ChristenUnie) merkt op dat er dus geen plas in de straat mag staan. Dhr. Bleker (gedeputeerde) verduidelijkt dat het gaat om water uit sloten en watergangen. Maar de overstroming vanuit de riolering wordt hier niet mee geregeld, wordt niet genormeerd. Er wordt door gemeenten een soort van norm gehanteerd dat de straat één keer per twee jaar blank mag staan als gevolg van de riolering die de afvoer niet aan kan. Dhr. Schuurman (ambtelijke bijstand) merkt op dat het dan om een andere periode gaat. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat het dan over de zomer gaat. Dhr. Schuurman (ambtelijke bijstand) merkt op dat bij Hunze en Aa’s en bij het Wetterskip vergelijkbare processen zijn. Het waterschap Hunze en Aa’s is bezig met een watersysteemvisie project Waterdrager. Daar zitten allemaal mensen aan tafel die ook bij de KRW zitten. Het waterschap Noorderzijlvest heeft voor een andere opzet gekozen. Die zijn heel serieus bezig met peilbesluiten. Ze hebben informatieavonden belegd voor het inventariseren van knelpunten met de streek. Daar zitten niet alleen boeren, maar ook andere organisaties. Die hebben ervoor gekozen om het binnen dat kader op te lossen. Voor natuurgebieden worden geen normen vastgesteld, eigenlijk alleen voor bebouwd gebied en landbouwgebied. Het gaat natuurlijk om de plaatsen waar knelpunten optreden. Die zitten in het landbouwgebied. Die worden uitvoerig besproken binnen een bepaald gremium. Er wordt goed geluisterd naar voorstellen vanuit de streek. Die hebben gekozen om dat op die manier op te lossen. In tweede termijn Dhr. Dieters (PvdA) merkt op dat twee waterschappen vergelijkbare processen kennen. Hij vindt het bijzonder vreemd dat dit niet bij Noorderzijlvest wordt gedaan. Het luisteren naar de streek is iets anders dan aan tafel zitten en over de streek praten. De voorzitter vraagt de gedeputeerde of de provincie daar invloed op heeft. Dhr. Bleker (gedeputeerde) ontkent. Het wordt natuurlijk steeds moeilijker. Volgende week zijn de waterschappen politiek gekozen organen. Dan gaat het de provincie helemaal niet aan om voor te schrijven hoe men het moet doen.
22
Dhr. Stevens (ChristenUnie) vraagt of de gedeputeerde op dit punt meent dat er hogere en lagere overheden zijn. Dhr. Bleker (gedeputeerde) bevestigt. Maar het is wel zo dat het waterschap in zekere zin in de staatsrechtelijke hiërarchie een overheid is die naast de provincie staat. Dhr. Stevens (ChristenUnie) merkt op dat de provincie een bepaalde rol blijft houden, ook bij het bepalen van beleidsuitgangspunten die het waterschap uit moet voeren. Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat hier een hele discussie over te voeren is. Dat is nu niet nodig. Het College vindt het probleem overzichtelijk. Dhr. Stevens (ChristenUnie) gaat in op het antwoord over waterpeil in relatie met verdroging en overstroming. Hij leest op blz. 9 van de bijlage uit de Statenkast dat er uitzonderingen kunnen zijn ten opzichte van referentienormen. Een van die uitzonderingen zijn veengebieden. In veengebieden worden relatief hoge peilen gehandhaafd om onomkeerbare klink te voorkomen. Dhr. Stevens denkt dat op dat punt er bij de uitwerking de afweging tussen verdroging en natte voeten door de waterschappen in deze uitzonderingssituaties kennelijk nog gemaakt moeten worden. Dhr. Bleker (gedeputeerde) stelt dat dit een terecht punt is. Uiteindelijk komt het weer terug bij PS. Waar dat aan de orde is, zal het College het motiveren. De voorzitter concludeert dat het stuk als C-stuk naar de Staten gaat. Beantwoording vraag uit de rondvraag Dhr. Bleker (gedeputeerde) geeft aan dat de ambtenaren het plan van aanpak aan het herschrijven zijn. De commissie heeft voor de zomer een discussienotitie gehad, waar zij ook een hoorzitting over heeft georganiseerd. Er zijn contacten over geweest met wetenschappers en met ambtelijke deskundigen van andere provincies omdat de provincie het in interprovinciaal verband doet. Men is doende om het plan van aanpak te herschrijven. De gedeputeerde verwacht dat de provincie in februari nog weer met de twee gebieden in gesprek gaat om draagvlak te krijgen voor de schaderegeling. Dhr. Miedema (GroenLinks) vraagt wanneer er iets naar de Staten toe komt. Dhr. Bleker (gedeputeerde) antwoordt dat dit in het voorjaar zal zijn. Het betekent dat de proef in zou kunnen gaan in de tweede helft van volgend jaar, indien de proef doorgaat. De voorzitter schorst de vergadering. 16.
Informatieoverdracht Meerstad door de heer Kleine (directeur Meerstad) en de heer Van der Meer (supervisor project Meerstad).
De voorzitter heropent de vergadering en heet de insprekers welkom. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) stelt zichzelf voor en vertelt dat hij samen met Berno Strootman supervisor voor Meerstad is. Berno Strootman is landschapsarchitect, dhr. Van der Meer is stedenbouwer en architect. Hij spreekt namens beiden tijdens deze presentatie. Dhr. Van der Meer laat de stand van zaken zien in deelgebied 1, fase 1. Door stedenbouwkundig bureau Quadrant is er een plan op hoofdlijnen gemaakt. Het is een illustratie van hoe men verder met de ontwikkeling van Meerstad om wil gaan. Er wordt in hoofdlijnen een vlekkenplan gemaakt, waarin de hoofdinfrastructuur van Meerstad aansluit op het Masterplan. Dhr. Strootman en dhr. Van der Meer zijn de bewakers van het Masterplan. In de witte vlekken, wat feitelijk de bouwplekken zijn – je zou het kunnen lezen als ontwikkelingsvlekken – kan ingespeeld worden op ontwikkelingen op langere termijn, dat er een soort makkelijke gefaseerdheid in komt en dat je daarmee een grotere verscheidenheid van woonmilieus en woontypologieën kunt maken. In het eerste plan is er een onderzoek geweest om te kijken hoe je dat nu verkavelt en wat er dan gebeurt.
23
Op basis van dat planconcept is er door SmartAgentCompany (SAC) een onderzoek geweest naar de doelgroepen van Meerstad. Dit heeft globaal geresulteerd in deelgebieden: deelgebied 1 ‘ruim en vrij’, deelgebied 2 ‘uitdagend en divers, deelgebied 3 ‘dorps en natuurlijk’. Bij al deze categorieën hoort een soort karakterbeschrijving van de mogelijke toekomstige bewoner van Meerstad. Er is een rapport over verschenen waarin men deze details kan lezen. Op basis van dit plan heeft Bureau Meerstad drie architecten uitgenodigd met een grote affiniteit voor stedenbouw en landschap: Faro, INBO en Heren 5. Zij hebben op deze plekken onderzocht hoe je daar zou kunnen wonen, met op de achtergrond de aandeelhouders van Meerstad. Zij hebben onderzocht hoe je dat zou kunnen verkavelen en tot wat voor woonmilieus dat zou kunnen leiden. Aan de andere kant is Harm Veenenbos van Veenenbos en Bosch landschapsarchitect, die de inrichting van de openbare ruimte maakt. Die heeft men allemaal in één pressure cooker gestopt om het huidige plan te ontwikkelen. Het conceptplan bevat enkele belangrijke aspecten: hoofdlijnen (linten), de verschillende milieus en doorzichten. Er zijn woongebieden die veel contacten aan en in het water hebben. Op de rand van het meer ligt het zogenaamde lint, een soort kaderbebouwing. Aan de andere kant, aansluitend op de hoofdweg, de oorspronkelijke lintbebouwing zoals die nu bekend is. Daar tussenin ligt een gebied dat een meer ‘verborgen wonen’ zou kunnen zijn, dat gelieerd is aan een kwelsloot die in dit plan gemaakt wordt en kanalen en sloten. De oorspronkelijke radialen die in het landschap zichtbaar zijn, blijven in deelplan 1 bestaan, omdat het doorzichten zijn vanaf het lint tot aan het meer, zodat je in een vroegtijdig stadium vanuit het bestaande landschap al kennis kunt nemen van ontwikkelingen daar achter en er op die manier een aansluiting met het bestaande landschap gemaakt kan worden. De helft is bebouwd, de andere helft is groen. De groenzones zijn brede GIOS-zones (Groen In en Om de Stad). Dat is een landschapsstructuur die in een bepaalde mate maat en inrichting kan hebben, maar die feitelijk overeenkomt met de radialen, zodat je daarmee een onderscheid krijgt in verschillende milieus die aan weerszijden van die groenstructuren liggen. Dat heeft geresulteerd in een planprincipe. In hoofdlijnen ontstaan er eilanden, die in het water liggen. Het verborgen wonen speelt zich af aan de onderkant, tussen het lint en het meer. Daarnaast zijn er zogenaamde wierden, een soort opgehoogde woongebieden die in het rechter gedeelte van het plangebied liggen. Het heeft geresulteerd in een proefverkaveling. De eilanden worden ontsloten vanuit de hoofdstructuur. Aan de kade ziet men woningbouw die op verschillende manieren aan het meer staat. Het verborgen wonen, dat gekoppeld is aan de ontsluiting van Meerstad vindt plaats rondom de kwelsloot. De wierden aan de rechterkant zijn gekoppeld aan kadebebouwing aan het meer. Erachter ligt een soort ‘introvert woonmilieu’ dat grenst aan de grote GIOS-gebieden die daar doorheen slingeren. Er ligt bovendien een kasteel in de vorm van een soort bastion dat in het water is gebouwd als bijzondere vorm. Het is een introductie van ‘centrumgebied’. Op de plek waar beide kaderwanden elkaar ontmoeten en waar de hoofdontsluiting loopt, gaat een school gebouwd worden. De voorzieningen worden rondom een haven gemaakt. Er zou daar een horecavoorziening gemaakt kunnen worden. Het bastion kan daarmee een soort ruimtelijk kenmerk zijn. Er is geprobeerd om het groen op de koppen van de eilanden te leggen, zodat het niet zo is dat in de verdere ontwikkelingen van Meerstad deelplan 1 heel pontificaal aan het meer staat. Er tegenover ligt het toekomstige centrumgebied. Vergelijkbaar met Paterswolde is dat wanneer je op de koppen van de eilanden groen maakt, ze niet zo manifest aan de waterkant staan. Verder bestaat het groen uit openbare ruimte in de verschillende woongebieden, waar kinderspeelplekken zijn en waar omheen je woont. Dat is zogenaamd wijkgroen, dat anders groen is dan GIOS. In het gebied lopen voet- en fietspaden die aansluiten op de bestaande structuur. Ze komen in de hoofdontsluiting, maar ook langs de kade. Dat betekent dat bijvoorbeeld kinderen die in dit gebied zijn, lopend en op de fiets naar de school kunnen. In het rechterdeel zijn de voet- en fietspaden gescheiden van de autorijbanen. Het meer ligt het diepst. Er zijn verschillende poldereenheden. Het is niet zo dat het water van het meer, de sloten en de kwelsloten op hetzelfde niveau zit. Er moeten voorzieningen voor worden getroffen om dat goed te maken. De hoofdontsluiting komt vanaf de hoofdweg. De weg die naar de NAM-locatie gaat, wordt in fase 1 gebruikt voor auto-ontsluiting, maar in de toekomst zal die vervallen. Met bruggen komt met op de verschillende eilanden, waar doodlopende straten liggen waar men aan woont. Je komt via het binnengebied aan de kade, waar geen auto’s rijden. Er wordt getracht om zo natuurlijk mogelijke oevers te maken en zo weinig mogelijk harde oevers, alleen op plekken waar dat nodig is om allerlei technische redenen, wordt dat gemaakt. Getracht wordt om de woningbouw met beplante koppen van de eilanden een beetje terug te trekken van de wal, zodat je aan het meer het idee krijgt dat het niet rondom bebouwd is. Het dorpslint aan het meer heeft twee kenmerken. In het linker deel zit je met de woningen aan de kade veel dichter op het water, terwijl in het rechter deel er veel meer een soort open oever ontstaat. Men woont daar aan een groot grasveld. Daar is de woningbouw veel meer rond de GIOS-
24
zone aan de oever. Op die manier zijn plekken gemaakt die boven Meerstad zelf uitgaan en die voor de rest van de wereld interessant zijn om te bezoeken. Dat speelt zich juist af rond het centrumgebied. Je kunt ook naar Meerstad gaan terwijl je er niet woont, omdat je daar met veel plezier kunt recreëren of andere dingen kunt doen. In de radialen zijn verschillende inrichtingen en boomgroepen gemaakt. De lanen zijn gemaakt in dubbele bomenrijen. Het karakter van Meerstad, op het moment dat je niet aan het water zit, wordt sterk bepaald door de landschappelijke inrichting. De kwelsloot is nodig, anders zou het meer leeglopen of er zouden andere dingen gebeuren. De kwelsloot heeft een heel natuurlijk karakter. Het loopt met een zacht talud in het water, zonder harde kanten. Daar woont men aan. In de radialen loopt feitelijk de kruising van de ontsluiting van Meerstad van fase 1. Daar komt steeds een soort weilandje voor, dat een soort verbinding tussen de verschillende woongebieden vormt. Het Oostoeverpark ligt tussen de wierden. De fiets- en voetgangersroute loopt daar doorheen. Je woont daar aan zo’n GIOS, een robuuste natuurlijke inrichting waarin je huist direct aan grenst. Er loopt een fietspad van boven naar beneden, die de verschillende gebieden ontsluit en uiteindelijk bij de school en het centrumgebied uitkomt. Daar kun je ook mee om het Gruno-strand fietsen, als je dat zou willen. Het betekent dat het verschillende velden zijn die verschillende inrichtingen kennen. Op het moment dat de school verschijnt in het centrumgebied, dient er een andere inrichting te komen (de gele zone) die aansluit bij de kade en bij de school. Daarmee kun je een verschil maken in de landschappelijke inrichting. Bij de ontsluiting van het Oostoeverpark wordt er voor gezorgd dat als je aan de openbare ruimte woont, ook aan het GIOS, er een duidelijke afscheiding is tussen het huis en het GIOS, maar op natuurlijke manieren. Voorts zit er een verschil in hoogte van het maaiveld. Hagen vormen de afscheiding van privé-terrein en openbare ruimte. De verharding en inrichting horen bij de robuuste inrichting die gekozen is bij de inrichting van de natuurgebieden. Er zit een zekere mate van ruigheid in de inrichting, ook bij de inrichting van paden, etc. Het betekent niet dat je er niet mag maaien. De overgang privé en openbaar is een kwestie die goed geregeld moet worden met de opstalontwikkelaars. Er worden afspraken gemaakt wat de verplichtingen zijn voor opstalontwikkelaars als je in dit gebied bouwt, wat je dan moet doen. Dat betekent dat je dat aan de kade veel harder kunt doen met een buitenruimte die meer versteend is, terwijl als je aan de GIOS woont, je ook de hagen moet maken. Er zal uiteindelijk een plan worden gemaakt waarin al die details geregeld zijn en dat iedereen weet wie wat betaalt en welke verplichting daarbij hoort. Het levert in totaal circa 400 woningen op. De NAM-locatie ligt als een soort ‘toekomstig snoepje’ te wachten op andere ontwikkelingen. Op de eilanden kunnen introverte milieus worden gecreëerd. Mensen wonen daar direct aan het water met een eigen oever aan het water. Men kan met een bootje meteen het meer op. Er tegenover ligt het bastion. Dat is veel meer een kasteel waar mensen met elkaar wonen, misschien in een huurvariant. Aan de kade woon je in een grachtenhuis, zoals dat bekend is van Durgerdam. Daarachter ligt het meer verborgen wonen, introverter, meer voor jezelf en minder collectief. De voorzieningen worden rondom de haven gemaakt. De voorzieningen spelen zich altijd af op het maaiveld, dus op de begane grond. Daar ligt de kans om op de voorzieningen appartementen te bouwen die verder in dit plan niet voorkomen. Het kan worden gekoppeld aan meer zorggerichte woningen, zodat je bijvoorbeeld dicht bij de maatschappelijke instellingen woont. Daar tegenover ligt de school. De school zal zich in hetzelfde regime moeten bewegen als de daarboven liggende wierden. Deze enclaves liggen feitelijk in het groene landschap dat daarachter in het interieur loopt door het hele gebied, met uitlopers naar het meer. Het programma fase 1 komt overeen met de afspraken zoals die er zijn. Er is nauwkeurig bekeken hoe groot de kavels zijn en hoe groot het huis. Op de eilanden komen circa 115 woningen. Het is nog de vraag of het volstrekt particuliere kavels zijn of een soort collectieve ontwikkeling zoals je die op meer plekken in Nederland ziet, om daarmee te komen tot een goede prijs/kwaliteit-verhouding. In het interieur van het plan met het verborgen wonen ligt ook nog een eiland. Op dat eiland zou je feitelijk in dezelfde kwaliteiten kunnen wonen als op de andere eilanden, maar dan op een veel pregnantere wijze. Op de eilanden zijn er collectieve laad- en losplekken voor bootjes. In heel fase 1 Meerstad is het zo dat iedereen op twee plekken daar een boot te water kan laten. In de woongebieden zijn er ook introverte plekjes waar je je kano en je bootje, als je op het eiland woont, in en uit het water kunt halen. Het bastion is een soort kasteel waar je met je boot onder kunt varen en je woont er boven.
25
Vlek 2 ‘uitdagend en divers’ is het milieu waar je misschien meer je gang zou kunnen gaan en minder te maken hebt met de buren. Aan de kade ontstaat een veel collectievere atmosfeer. De lint aan de kade is geïnspireerd op Durgerdam. Feitelijk is het niet zo belangrijk dat die huizen van geweldige architecten zijn, maar de manier waarop ze er staan en de verscheidenheid die daaraan zit. Je kunt daar kiezen voor projectmatige ontwikkeling, maar je kunt er ook een soort individueel karakter aan geven. Er moet altijd een kerk of het huis van de dominee in staan. Het centrumgebied is een vertaling van dit soort beelden. In het verborgen wonen zijn twee centrale pleinen gemaakt. Dat geeft de mogelijkheid om doorsteken te maken vanuit het interieur van zo’n bouwblok om bij het water te komen. Als je niet aan het water woont, zijn er routes gemaakt zodat mensen lopend en fietsend op een gemakkelijke manier daar kunnen komen. Het betekent dat de verbinding naar het water ook informele plekken kent, niet louter de formele ontsluiting. Er wordt getracht de woonmilieus zo te maken dat er voor elk wat wils is en dat mensen daar uit de voeten kunnen met hun idee van hoe je daar woont en dat het niet aus einem Guss is. Het centrumgebied zou gemarkeerd kunnen worden met een vuurtorentje. Als je zorggerelateerde woonvormen zou willen maken, zou het in de buurt van het centrum moeten zijn. De wierdeverkaveling heeft een dorps en natuurlijk karakter. Het is een introverte enclave van woningbouw. Vroeger stond de kerk en het kerkhof in het midden, maar in Meerstad is het kerkhof nog niet bedacht. In al die verschillende wierden ligt altijd een centrale openbare ruimte. De woningen staan in een heel vrije setting, soms aan de straat. De architectuur past qua vorm en kleur bij elkaar, maar hoeft niet hetzelfde te zijn. Als opstalontwikkelaars en mensen daar eigen huizen bouwen, is het van belang dat je probeert de dingen enigszins bij elkaar te houden. Het betekent niet dat je daar een soort architectuurstijl oplegt, maar dat er de karaktereigenschappen zijn waar je als ontwerper of bouwer een antwoord op moet geven. Het gaat over kleurgebruik, over materiaalgebruik, daken loodrecht op straten of evenwijdig daaraan. Daarmee kun je een verscheidenheid maken en tegelijkertijd kun je ervoor zorgen dat er ook binding onderling is. Eenvoud levert de meeste kwaliteit op, als de eenvoud heel mooi gedetailleerd gemaakt is. De toevalligheid en de karaktereigenschappen van een dorp moet niet uit het oog worden verloren, want voor je het weet wordt het te gelijk. De eilanden krijgen andere grondtonen en zo een eigen karakter. Het zou interessant om in een soort heel breed scala van genuanceerde baksteen zaken te zoeken in het overige gebied, waarbij er altijd een beetje rood aanwezig moet zijn, omdat het bij deze provincie hoort. Op de eilanden zou je bijvoorbeeld veel meer natuurlijke materialen, die bij zo’n eiland, riet en water passen, kunnen gebruiken. In het andere gebied zou baksteen veel meer het bindmiddel kunnen zijn. Wel dient er afwisseling te zijn. Als iemand iets buitensporigs wil, moet dat kunnen. De huizen zouden niet allemaal in het gelid moeten staan, want dat wordt heel saai. Af en toe moet je daar een contrast in zoeken, bijvoorbeeld een andere kleur. Je moet af en toe proberen huizen in een andere richting te zetten. De onregelmatigheid kan bijna op een natuurlijke manier ontstaan. Een huis mag ook wel eens een overstek hebben. Uiteindelijk dient er een beeld te ontstaan waarin je wel een idee krijgt dat de huizen ruimtelijk wel iets met elkaar te maken hebben, dat ook de ruimte er tussenin een plezierige plek is om te zijn. Dan is het niet erg als iemand zijn Balinese bankje op het trottoir zet. De voorzitter dankt dhr. Van der Meer en polst of er vragen zijn. Mw. Schalij (PvdA) vraagt wat er met de auto’s wordt gedaan. Krijgen de huizen garages of worden er collectieve parkeerplaatsen aan de rand van de natuurgebieden gemaakt? Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) legt uit dat er spelregels zijn voor het aantal parkeerplaatsen per woning. Iedereen parkeert op zijn eigen terrein twee auto’s. Parkeerplaatsen voor bezoekers zijn wel gemaakt op collectieve plekken. Het kan zijn dat je een garage bouwt en daarnaast nog een opstalplaats voor een andere auto. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) zag enkele interne wegen gepland waar een soort S-bocht in zat. Hij vraagt of dat is om ervoor te zorgen dat het niet als een soort randweg gaat functioneren. Voorts wenst dhr. De Vey Mestdagh te vernemen hoe de veiligheid is gewaarborgd als je aparte fiets- en voetgangersroutes maakt, ook door het groen heen. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) toont een afbeelding. Er is een gescheiden route, je kunt met de fiets en lopend bij de kade komen. De fietsroutes zijn in de GIOS-zone altijd op zichzelf staand, daar rijden geen auto’s.
26
Dhr. De Vey Mestdagh (D66) begrijpt dat ze achter de wierden langsgaan. Hij vraagt of het voldoende veilig wordt ontworpen. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) verklaart dat er geen bos wordt gemaakt. Er wordt een landschap gemaakt waar wel boomgroepen in staan, maar je fietst in Meerstad niet door het bos. De fietspaden raken altijd de bewoning. Als het donker is, ga je via de hoofdontsluiting, waar altijd een fietspad naast loopt. Mw. Mortiers (PvdA) vindt de impliciete visie van de architecten op maatschappelijke ontwikkeling bij dit hele plan interessant. Er wordt teruggegrepen op in elk geval twee aloude vormen, middeleeuws. Er worden hier wierden opgeworpen. Verder is er een oud stenen huis of een borg. Mw. Mortiers vraagt of de burcht is bedoeld als een soort gated community. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) geeft aan dat dan bijna elk huis een gated community is. Dat is op zichzelf ook zo. Wat men niet wil, zijn afgesloten wijken waarin je door een hek moet om binnen te komen. Als men een leeftijd heeft waarop men graag een butler en een verpleegster zou willen hebben, zou men een huis moeten maken waar je dat zou kunnen doen. Dat is eigenlijk niet gated. Mw. Mortiers (PvdA) vraagt naar het beeld van dhr. Van der Meer van maatschappelijke ontwikkeling, want ook dat naar binnen gerichte, heel geïndividualiseerde zit er hier sterk in. Mw. Mortiers vraagt waar de ontmoetingsplekken zijn. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) stelt dat het idee is dat aan het meer allerlei plekken zijn waar mensen elkaar ontmoeten. Heel veel huizen hebben de mogelijkheid om een bootje aan de kade te leggen, in welke vorm dan ook. Er zijn openbare plekken, op wijkniveau, heel klein gemaakt. Op zo’n wierde wonen niet zo veel mensen. Ze hebben echter wel een gemeenschappelijke plek. Je kunt je afvragen wat je met zo’n collectieve plek kunt doen. De burcht is een groter, ander soort huis dan de huizen die daar omheen staan. Die markeert de verbinding die vanuit dat interieur de openbare ruimte aansluit op het GIOS. Het is bijna de wachtmeester van dat grotere gebouw die in dat interieur zou kunnen staan. Dat ontmoeten mensen elkaar. Aan de havenkant is een grote collectieve ruimte waar men graag wil zijn. Dhr. Kleine (directeur Meerstad) geeft aan dat de architect één van de disciplines is. Er wordt nagedacht over waar mensen om vragen – dan is er sprake van zeer gedifferentieerde vragen. Er is aan de ene kant een vraag naar dorpswonen, natuurlijk wonen, direct contact met de natuur, een soort geborgenheid, wel sociale contacten, maar niet al te groot. Aan de andere kant is er een grote vraag naar ‘koning op het eigen erf’ zijn. Het is prima dat er een strakke beeldkwaliteit is, dan moeten de buren er ook aan voldoen. Het moet gehandhaafd worden. Het is primair de eigen plek, dus niet te veel collectief. Getracht is om het juist niet overal te mixen. Er is constant een interactie tussen beeldtaal en vormgeving die dit soort zaken tot stand brengt. Daarnaast wordt getracht om hier en daar de maatschappij ‘een beetje te maken’. Op een aantal elementen probeert men iets harder te lopen. Er wordt getracht om gasloos te beginnen, dat is al bijzonder moeilijk. Dat moet je proberen net een stapje verder te doen dan wat de vraag is. Het blijft steeds zoeken om de vraag een goede plek te geven. Mw. Stavast (GroenLinks) merkt op dat het laatste aansluit bij een van haar twee vragen. Zij weet dat er een hoog aspiratieniveau is qua energiezuinigheid, maar hoeveel zongericht wordt er nu gebouwd? Of is dit een vrijheid op de kavels? Mw. Stavast verbaast zich er altijd over dat dat bij heel veel nieuwbouwprojecten nog steeds niet gebeurt. Zit tussen deze eerste geplande 400 woningen ook al sociale woningbouw? Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) geeft aan dat mw. Stavast gelijk heeft. Het zou onzin zijn als er een plan wordt gemaakt waarin geen gebruik wordt gemaakt van de voor de hand liggende oriëntaties om een ‘duurzame’ oriëntatie te maken, wat niet meteen inhoudt dat je het huis dan op het zuiden moet bouwen. Als je een huis op het zuiden bouwt, is dat qua energietoetreding en licht en lucht het gemakkelijkste te reguleren. De manier waarop het huis op de kavel staat, wordt bepaald door de oriëntatie en door de ontsluiting en de manier waarop het aan de openbare ruimte staat. Het zal altijd moeten resulteren in een huis waar zon in komt. Die opdracht zullen architecten van hun
27
opdrachtgevers meekrijgen. Het zit feitelijk ook in de structuur die hier ligt. Uiteindelijk is de richting in Meerstad grotendeels in het Masterplan bepaald. Dhr. Kleine (directeur Meerstad) verklaart dat de ambitie is om vanaf het begin het hele palet te bieden, van sociale woningbouw tot duur. Dan moet er wel worden gekeken of je de goede plekken ervoor hebt en of je dat in een ontwikkeltempo kunt doen. Zeker hier wordt gekeken of dat met name rond het centrum georganiseerd kan worden. Er zal ook sociale woningbouw in zitten. Mw. Stavast (GroenLinks) vraagt of dit betekent dat de sociale woningbouw alleen bestaat uit appartementen. Dhr. Kleine (directeur Meerstad) ontkent. Er is een proefverkaveling gedaan, de structuur is opgezet. Nu gaan degenen die het moeten ontwikkelen, echt aan de slag. Die zullen nu naar productniveau toe moeten. Dat hoeft niet alleen appartementen te betekenen. Het accent zal daar de komende tijd wel op liggen. Dhr. Kleine kan niet aangeven wat er precies komt, omdat nu de echte productontwikkeling moet beginnen. De ambitie is in elk geval om zo snel mogelijk ook sociale woningbouw aan te bieden. Dhr. Miedema (GroenLinks) heeft een vraag over andere recreatieve voorzieningen langs het water. Wordt er bijvoorbeeld gedacht aan een strandje en dergelijke, waar mensen zich kunnen verpozen? Op de tekening was alleen een grasveld langs het water te zien. Dat is nog een beetje mager om daar naartoe te gaan vanuit de Stad. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) merkt op dat wordt onderzocht of er niet een strand kan worden gemaakt. Dat zou vanaf de bouwtijd een mooi markeringspunt van Meerstad kunnen zijn in fase 1. Dhr. Zanen (PvhN) stelt dat er sprake was van een NAM-locatie. Hij informeert of dat een dominante locatie is. Wordt deze op termijn afgebroken? Dhr. Kleine (directeur Meerstad) geeft aan dat de locatie in productie was. Inmiddels heeft de NAM vanaf de andere, grote locatie wat er onder zit, aangeboord. Het heeft op dit moment alleen maar functie als observatiepunt. Zolang die functie als observatiepunt nog bestaat, ligt het daar. Het is een plak asfalt met een afsluiter er bovenop. Met een groeninpassing is het niet te zien en kun je daar misschien nog aardig voetballen ook. De functie is er grotendeels al vanaf gehaald. Mw. Schalij (PvdA) heeft een vraag betreffende het wonen in het water. In Nederland is er zo langzamerhand een bijzondere traditie aan het ontwikkelen van wonen in het water. Daar is het land bekend om in de wereld. Zijn er nog avontuurlijker manieren om in het water te wonen? Worden daar plekken voor gereserveerd? Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) geeft aan dat bij de eilanden de mogelijk bestaat om waterwoningen te maken. Op bepaalde plekken worden deze ontwikkeld. Uiteindelijk zou een waterwoning een drijvend eilandje met een huis kunnen zijn, maar het zou ook kunnen zijn dat er nog een collectiever eiland is waarop men met elkaar woont. Waterwoningen zijn, voordat je het weet, ook een soort veredelde woonschepen. Je zult er iets meer bij moeten bedenken dan dat. Mw. Schalij (PvdA) vraagt of een woonboot lelijk is als deze goed wordt ontworpen. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) ontkent, maar de meeste mensen maken vervelende woonboten. Mw. Schalij (PvdA) merkt op dat daar eisen aan gesteld zouden kunnen worden. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) geeft aan dat een woonschip onder geen enkel regime valt. Dat betekent dat de mensen die een woonboot maken, niet daders ervan zijn, maar de aanbieders. Ze maken een betonnen bak en timmeren er twee directieketen op en hebben zo een huis. Mw. Schalij (PvdA) stelt dat er in Amsterdam wel een zeker beleid op is. Zij kent daar veel mensen die op boten wonen, die worden door de gemeente wel degelijk…
28
Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) verklaart dat het in Meerstad gereguleerd zou kunnen worden, maar niet op de bestaande plekken. Je moet het wel heel helder doen. Op het moment dat er de mogelijkheid zou zijn om een woonboot te maken, verlies je het al. Je moet een structuur bedenken waar binnen dat kan. Het moet wel de moeite waard zijn. Dhr. Blom (SP) merkt op dat afbeeldingen werden getoond van Durgerdam en de Amsterdamse grachtengordels. Dat zijn beide voorbeelden van plaatsen waar niets in algemene zin is ontworpen, waar het ontwerp juist vrijgelaten is. Dat is natuurlijk een groot verschil met wat hier gebeurt. Het zijn e e aardige voorbeelden van bouwen aan de hand van een boek van een Italiaan uit de 16 of 17 eeuw met regels waar architectuur aan heeft te voldoen. Dhr. Blom vraagt of iets dergelijks voor ogen staat bij de architectuur van Meerstad. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) heeft aan het eind van zijn betoog getracht een aanzet van beeldkwaliteit te geven. Dat is vergelijkbaar met wat dhr. Blom noemt. Getracht wordt om daarin een relatieve vrijheid te bewaren. Er is niet een soort keurslijf met voorschriften. Je probeert mensen te enthousiasmeren voor het feit dat het huis van de buurman ook van belang is. Daarmee heb je een collectieve verantwoordelijkheid voor een eindkwaliteit. Hoe dichter een huis op de openbare ruimte staat, hoe meer spelregels daarbij horen. Als een huis wat teruggetrokken op de kavel staat, is dat minder bepalend. In Amsterdam was ook al welstandzorg, in Durgerdam op een andere manier. Toen werd er nog door de notabelen beslist. Als je naast de kerk bouwde, waren er ook spelregels, alleen stonden deze niet op papier. In de dorpen is dat te zien: de pastorie, de kerk, het huis van de dominee, de notaris, die hadden altijd bepaalde stijlkenmerken. Elk huis waar een dikke boom in de voortuin staat, kan relatief eenvoudig zijn als we daarnaar terug zouden kunnen. Dat is helaas niet zo. In Meerstad zijn relatief grotere kavels dan op veel plaatsen in de rest van Nederland, maar vergeleken met oude dorpen zijn ze nog klein. Er worden wel spelregels gemaakt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) is nieuwsgierig hoe het de eenheid van uitstraling van bepaalde gebieden te reguleren valt met toch die ‘vreemde eenden in de bijt’. Wie bepaalt hoe ver dat mag gaan of hoe ver juist niet? Hoe is dat te reguleren? Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) stelt dat in het beeldkwaliteitsplan zal komen te staan op welke plekken de zogenaamde specials gemaakt mogen worden, waar je een maximale vrijheid hebt. Op die manier reguleer je dat. Het kan niet overal. Als er een beeldkwaliteitsplan in Meerstad wordt gemaakt, betekent het ook dat je bereid moet zijn dat te herzien op het moment dat er aanleiding toe is. Wanneer iemand met een bijzonder plan niet op plek A wil wonen, maar wel op plek C, zou het zo kunnen zijn dat als men er bijzonder genoeg in is… Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt wie bepaalt of men bijzonder genoeg is. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) antwoordt dat dit gezamenlijk wordt bepaald. Er zal dan een gesprek plaatsvinden over de bijzondere wensen. Mensen zijn wel geneigd om bijzonderheid te claimen, maar uiteindelijk de ambitie niet te hebben. Maar als iemand die ambitie heeft, vindt dhr. Van der Meer dat je het plan aan moet passen op een bepaalde ambitie. Als er morgen iemand zou komen die met anderen in één groot mooi gebouw aan het water wil wonen, zou de mening van dhr. Van der Meer zijn dat dit gefaciliteerd zou moeten worden. Dan kan nu echter niet gezegd worden, want die mensen zijn er niet en die vraag komt evenmin naar voren. Dhr. Kleine (directeur Meerstad) gaat in op de vraag van dhr. De Vey Mestdagh over wie dat bepaalt. Zo’n beeldkwaliteitsplan is door de raad vastgesteld. Dat is het kader. Daar binnen bepaalt de raad zelf wat voor vrijheid gegeven wordt aan degenen die het moeten doen. Als de raad zegt dat je in 1% van de gevallen mag afwijken, is dat altijd willekeur. Die willekeur is aan criteria onderhevig. Hoe meer je dat probeert in te pakken, hoe meer je strijdig bent met wat je ook wilt, namelijk flexibiliteit en vrijheid. Beeldkwaliteitsplannen komen via de raad. Op het moment dat gezamenlijk wordt vastgesteld dat het beeldkwaliteitsplan te rigide is, gaat het via de raad en wordt het anders. Die procedures veranderen niet. De voorzitter merkt op dat dhr. Van der Meer stelde dat het gezamenlijk wordt bepaald. Wie is die andere partij en vanuit welke verantwoordelijkheid en functie?
29
Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) geeft aan dat er uiteindelijk een beeldkwaliteitsplan komt. Het beeldkwaliteitsplan zal het toetsingskader zijn voor de provinciale welstand. Dat zijn de Staten. Dhr. Calon (gedeputeerde) ontkent. Het beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Er zijn twee welstandsinstituten in deze provincie. Een zit in de Stad, die is voor de Stad zelf en een is Libau, die voor de overige 24 gemeenten werkt, inclusief Slochteren. Er zal dan dus nog nagedacht moeten worden wie dat doet. Dhr. Kleine (directeur Meerstad) stelt dat het voorstel er al ligt om vanuit beide commissies samen één commissie voor Meerstad te maken. Dhr. Van der Meer (supervisor Meerstad) merkt op dat het antwoord op de vraag is, dat het feitelijk niet zo is dat dhr. Kleine of dhr. Van der Meer het regelen. Er wordt een kader gemaakt, dat openbaar getoetst wordt. Dat neem je dan met elkaar aan. Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan dat het dus niet anders is als bij een normale gemeente met een welstandsplan. De normale procedure. Daar gaat de provincie niet over, daar gaan de gemeenten over. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) is nieuwsgierig, omdat er een wat vaster beeldkwaliteitsplan komt voor het gemiddelde van de woningen. Hij verklaart er niet tegen te zijn… Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan dat men geen andere structuren zou kunnen verzinnen. Daar is wel naar gekeken, ook bij de Blauwe Stad is daar naar gekeken: moet je een heel rigide bestemmingsplan maken en rigide regels maken? Dan sla je alle initiatieven dood. Dan ben je dus verkeerd bezig. Als je een los beeldkwaliteitsplan maakt, ben je ook verkeerd bezig. Hier wordt ingezet op een redelijk stevig beeldkwaliteitsplan conform de procedures die daarvoor gelden. Het unieke is dat je één locatie hebt die deels onder de Libau valt en deels onder de Stad. Dat wordt praktisch opgelost in één commissie. Als je daar normale, verstandige mensen in laat plaatsnemen, ziet de gedeputeerde niet waarom dat niet zou kunnen werken. Er zijn meer gemeenten in dit land die ook speciale woningbouwprojecten maken waar dit soort zaken ook gelden, zij het niet zo grootschalig en zo uniek als Meerstad. Men moet niet doen alsof er geen enkele andere gemeente in Nederland is die niet speciale woningmilieus bouwt waar ook ‘dissidenten’ in moeten kunnen zitten. Het zijn de normale procedures. De voorzitter informeert waar de tramhalte komt. Dhr. Calon (gedeputeerde) legt uit dat dit fase 1 deelplan 1 is. De tramhalte komt in de oksel van het lint. De planning voor de OV-as is de motie die is aangenomen is, dat er een OV-as in werking moet zijn op het moment dat er 1500 woningen gebouwd zijn. De bedoeling was dat de OV-as naar het centrum zou gaan. Daar zal na 2010 mee worden begonnen. Vanuit het dossier Regiotram is het op dit moment niet erg waarschijnlijk dat er snel een tramlijn naar Meerstad zal komen. De voorzitter vraagt of deelplan 1 voor OV bereikbaar zal zijn. Dhr. Kleine (directeur Meerstad) verklaart dat aan de hoofdweg nu een busverbinding is. Die wordt, afhankelijk van hoe het loopt, geïntensiveerd. Men zorgt ervoor dat er een bushalte komt, zodat je ook snel in Noorddijk kunt komen. Daar kun je dan overstappen. Het is een mogelijkheid om eventueel de bus nog het gebied in te trekken, daar is de weg op gedimensioneerd. Bezien moet worden of dat nodig is, in verband met school, etc. Dan heb je in elk geval voor de eerste fase de busverbinding geregeld. De voorzitter schorst de vergadering voor het vertrouwelijke gedeelte.
30
Toezeggingenlijst (bijgewerkt t/m 26 november 2008)
Datum toezegging
Onderwerp
Deadline
Portefeuillehouder
1.
3 september 2008
Terug- en vooruitblik Programma Landelijk Gebied Het college zegt toe met aanvullende informatie te komen.
Voor 1 januari 2009
Hollenga
2.
15 oktober 2008 (verslag pagina 17)
Natuurbeheer Het college zegt een totaaloverzicht van de kosten voor particulier natuurbeheer toe, excl. beheerkosten.
Voor de kerst
Hollenga
3.
26 november (verslag pagina 2)
Nieuwe methode voor verwerken van dakbedekkingsafval Het college zegt toe uit te zoeken hoe de mogelijk nieuwe methode van verwerking van dakbedekkingsafval in elkaar zit (vraag van dhr. Dieters n.a.v. artikel DvhN over een bedrijf in Hoogkerk)
Nog niet bekend
Slager
31
Toegezegde bijlagen bij het verslag Toezegging gedeputeerde Bleker (pagina 16). Achtergrondinformatie natuurontwikkeling Gorecht-West In het kader van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur is in Gorecht-West een belangrijke oppervlakte landbouwgebied begrensd als (toekomstig) natuurgebied. Doel van deze begrenzing is de ontwikkeling van een samenhangend aaneengesloten natuurgebied in en langs het beekdal van de Drentsche Aa met ontwikkelingsmogelijkheden voor (half)natuurlijke kwelafhankelijke vegetaties en moerasachtige vegetaties.(gebiedsvisie Haren, 1993). De bestaande en toekomstige natuurgebieden in Gorecht-West maken deel uit van het Drentsche Aa systeem. Het Drentsche Aa systeem is één van de best ontwikkelde laaglandbeken in Nederland. Het gebied Gorecht-West ligt min of meer op de overgang van de middenloop naar de benedenloop. Het beekdal grenst aan de oostzijde aan de Hondsrug, waardoor zich op korte afstand een relatief groot hoogteverschil voordoet. Hierdoor ontstaat een gradiënt (overgangssituatie) van droge zandige omstandigheden op de Hondsrug naar vochtige omstandigheden op de overgang van Hondsrug naar beekdal en natte omstandigheden langs de beek. Deze gradiënt wordt in natuurlijke omstandigheden versterkt door infiltratie van regenwater op de Hondsrug en opkwellend grondwater (zowel van lokaleals regionale oorsprong) in het beekdal. Dit levert het volgende ecologisch streefbeeld op: drogere struikheidegemeenschappen (op de Hondsrug) vochtige tot natte dopheidegemeenschappen (hoger op de flanken van de Hondsrug) Veldrushooilanden, Blauwgrasland en vegetaties van moerasstruisgras en zompzegge (lager op de flanken van de Hondsrug en in de Besloten Venen) Dotterbloemhooilanden in de graslanden op enige afstand van de beek en in de lagergelegen polder Riet en grote zeggenvegetaties vlak langs de beek. In relatie tot de drinkwaterwinning zijn vooral de Veldrushooilanden, blauwgraslanden en de dotterbloemhooilanden van belang. Deze vegetaties zijn afhankelijk van toestroming van basenrijk grondwater (kwel). Uit hydrologische berekeningen is gebleken dat de oppervlakte aan basiscondities voor dergelijke vegetaties bij stopzetting van de grondwaterwinning toeneemt van 65 ha (in de referentiesituatie = situatie doorgaan winning met uitvoering maatregelen landinrichting) tot ca 180 ha. In Noord-Nederland liggen elders ook kansen voor herstel van soortgelijke vegetaties, vooral in beekdalen (met name het beekdal van de Drentse Aa, Lindevallei en het beekdal van de Boorne) en in niet ontwaterde laagveengebieden (noordwest -Overijssel, het lage-midden van Fryslân , het Zuidelijk-Westerkwartier en Eelder-en Peizermaden). In Groningen liggen kansen voor ontwikkeling van natte schraallanden met name in het ZWK, Gorecht en in beperkte mate in het beekdal van de Ruiten Aa. Naar schatting kan in Groningen voor ca 1000 ha grasland binnen de EHS worden voldaan aan de basiscondities (voldoende toestroom van basenrijk grondwater) voor nat schraalland (inclusief Gorecht). Voorwaarde voor het daadwerkelijk tot ontwikkeling kunnen komen van genoemde vegetaties is dat de juiste waterhuishouding kan worden ingesteld (hoge grondwaterstanden), de kwaliteit van de bodem geschikt is of geschikt wordt gemaakt (afgraven bemeste/verstoorde toplaag) en het juiste beheer wordt gevoerd (hooilandbeheer). Het provinciale natuurbeleid is er op gericht om door middel van de uitvoering van de ecologische hoofdstructuur (aankoop, inrichting en beheer) de juiste voorwaarden te creëren.
32