Verslag van de vergadering van de Statencommissie Omgeving en Milieu, gehouden op 1 december 2010 van 09.00 uur tot 16.30 uur in de Statenzaal van het provinciehuis te Groningen. Aanwezig: de heer J.W. Veluwenkamp (PvdA, voorzitter), de heer J.G. Abbes (CDA), de heer Blom (fractie Blom), de heer P.H.R. Brouns (CDA), de heer L.A. Dieters (PvdA), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), mevrouw A.A.H. Hazekamp (Partij voor de Dieren), de heer H.T. Hoiting (burgercommissielid Partij voor het Noorden), de heer F.A.M. Keurentjes (CDA), de heer E.J. Luitjens (VVD), de heer H. Miedema (burgercommissielid GroenLinks), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), de heer W. van der Ploeg (GroenLinks), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), de heer K. Swagerman (SP) en de heer D. de Vries (burgercommissielid D66). Niet aanwezig: de heer M.J. van den Berg (CdK), de heer D. Bultje (PvdA), mevrouw O.G. Hartman-Togtema (VVD), de heer R. Sangers (SP), de heer R. Stevens (ChristenUnie), de heer P.G. de Vey Mestdagh (D66) en de heer T.J. Zanen (Partij voor het Noorden). Voorts aanwezig: de heer P.M. de Bruijne (gedeputeerde), de heer W.J. Moorlag (gedeputeerde), de heer R.A.C. Slager (gedeputeerde), de heer D.A. Hollenga (gedeputeerde), mevrouw J. Bordewijk (secretaris) en mevrouw M.J. Baartman (Verslagbureau Groningen). 1. Opening en mededelingen De voorzitter opent de vergadering en heet eenieder van harte welkom. De heer Van den Berg (CdK), mevrouw Hartman-Togtema (VVD) en de heer Bultje hebben zich afgemeld. Mevrouw Hartman-Togtema wordt vervangen door de heer Haasken. Mevrouw Hazekamp en de heer Abbes komen iets later. De leden van de Noordelijke Rekenkamer verontschuldigen zich voor hun afwezigheid. 2. Regeling van werkzaamheden Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag
1
Vaststellen van de agenda Agendapunt 20 betreffende monitoring commissievergadering in januari 2011. Agendapunt 17 betreffende de commissievergadering in januari 2011.
bodemsanering
2009
muskusrattenbestrijding
wordt
wordt
verschoven verschoven
naar naar
de de
Agendapunt 16 betreffende de tracékeuze robuuste ecologische verbindingszone Natte As wordt verschoven naar een volgende vergadering. De heer Swagerman (SP) merkt op dat er in dat gebied wat boeren zitten met concept overeenkomsten en andersoortige discussiepunten. Hoe zit dat bestuurlijk, qua fatsoen, in elkaar als dat weer langer gaat duren. De heer Hollenga (gedeputeerde) laat weten dat voor zover er overeenkomsten zijn aangegaan met individuele boeren, die zullen worden nagekomen. Mevrouw Stavast (GroenLinks) stemt tevens in met het voorstel om agendapunt 16 nu niet te bespreken, maar dringt erop aan om van de besprekingen op de hoogte gehouden te worden en zou er ernaar willen streven om het punt zo snel mogelijk, in januari, te bespreken. De heer Luitjens (VVD) sluit zich aan bij de GroenLinks-fractie. Mevrouw Mortiers (PvdA) sluit zich daar ook bij aan. De voorzitter concludeert dat agendapunt 16 wordt verschoven naar een volgende vergadering (het streven is om het punt in de januarivergadering te behandelen). De heer Hollenga (gedeputeerde) deelt mede dat er op 31 november 2010 nog twee brieven zijn vastgesteld in het College over de herijking van de EHS: één brief naar aanleiding van de brieven van de staatssecretaris over hoe het College met de herijking van de EHS omgaat en hoe het College de Staten daarbij willen betrekken en één brief met de beantwoording van de vragen van de fractie Blom en de fractie van de VVD. De voorzitter brengt in dat de vergadering op 31 november 2010 een mail heeft ontvangen waarin eraan werd herinnerd dat de oorspronkelijke brief van 9 maart 2010, betreffende definitief advies inzake repowering en participatie in windparken, bij agendapunt 14 betrokken moet worden. Naar aanleiding van de brief van 9 maart 2010 hebben de Staten vragen gesteld aan het College, die beantwoord zijn in het voorliggende stuk van vandaag. De oorspronkelijke brief moet formeel nog afgehecht worden. Op verzoek van de VVD-fractie wordt het rapport van de Noordelijke Rekenkamer betrokken bij agendapunt 11, betreffende Provinciaal Actieplan bevolkingsdaling, “kijk op krimp”. Mevrouw Stavast (GroenLinks) stemt ermee in dat het rapport bij agendapunt 11 betrokken wordt, maar heeft behoefte aan een aparte behandeling van het rapport, zodat de Staten er integraal op in kunnen gaan en niet alleen in relatie met de stukken die vandaag voorliggen. De heer Luitjens (VVD) kan zich daar prima in vinden, maar vindt dat het rapport minimaal betrokken moet worden bij de agenda van vandaag. Spreektijd Er wordt een spreektijd gehanteerd van 24 minuten per fractie en 2 uur voor het College. Indien men bij het agendapunt betreffende de Blauwestad over de GREX wil spreken, dan kan dat in vertrouwelijkheid.
2
3.
Spreektijd voor niet-Statenleden (m.b.t. geagendeerde onderwerpen)
Voor agendapunt 14 betreffende definitief advies inzake repowering en participatie in windparken, hebben de volgende insprekers zich gemeld: - de heer In ’t Hout namens Intercon Energie en - de heer Ter Schuur namens de Vereniging Windturbine-eigenaren Groningen. Voor agendapunt 15 betreffende beleidsalternatief op hoofdlijnen intensieve veehouderij heeft zich gemeld mevrouw Tijdens van de Natuur en Milieufederatie Groningen. 4.
Vaststelling verslagen commissie Omgeving en Milieu van 3 november 2010
Het verslag van 3 november 2010 Tekstueel De heer Slager (gedeputeerde) geeft aan dat op pag. 23 de zin ‘De raden van het college in Bellingwedde hebben hun eigen bevoegdheden.’, moet worden gewijzigd in: ‘De raad en het college van Bellingwedde hebben hun eigen bevoegdheden.’ Naar aanleiding van De heer Moorlag (gedeputeerde) deelt mede dat er op 31 november 2010 in GS een brief is vastgesteld betreffende de kippenfarms en de windturbines in Duitsland. De brief is onderweg naar de Staten. Het verslag wordt met bovenstaande wijziging vastgesteld. Het verslag van 2 november 2010 wordt zonder wijzigingen vastgesteld. 5.
Toezeggingenlijst
Toezegging 1. Omgevingsverordening De heer Moorlag (gedeputeerde) laat weten dat er overleg is gevoerd met de Vereniging Groninger Gemeenten over de technische herziening van de verordening. Deze is gepubliceerd, in procedure en kan pas na de daarvoor staande termijn van vier weken, naar de Staten. Over de inhoudelijke herziening van de verordening vindt op 3 december 2010 overleg plaats met de Vereniging Groninger Gemeenten. Er zijn afspraken gemaakt om daar in januari met vier regio’s gesprekken met bestuurders over te gaan voeren. Daarnaast wordt op ambtelijk niveau bekeken hoe processen geoptimaliseerd worden. Het College zegt toe de Staten voor de kerst een brief te 1 sturen over de voortgang . De voorzitter is van mening dat de herziening van de verordening niet als toezegging op de agenda hoeft te blijven staan en dat de voordracht met betrekking tot de herziening van de verordening wordt afgewacht. De heer Luitjens (VVD) brengt in dat die voordracht de technische wijzigingen betreft. Het inhoudelijke proces is evenzeer voor belang van deze Staten. Hij vraagt het College de Staten een brief te sturen over de tussenstand van de discussie tussen de Vereniging Groninger Gemeenten en GS over de werking van de provinciale omgevingsverordening. Aldus wordt besloten. Toezegging 2. Bescherming diepe plassen. De heer Moorlag (gedeputeerde) geeft aan dat de technische herziening ter inzage ligt. Na het verstrijken van de inzagetermijn en het verzamelen van de reacties, komt dit naar de Staten. De toezegging blijft staan. Toezegging 3. Plan van aanpak financieringsstrategie. De heer Hollenga (gedeputeerde) merkt op dat deze toezegging betrekking heeft op een ingekomen brief over het rapport van IPO die nu bij agendapunt 9 is betrokken. In die brief staat dat er een projectgroep gevraagd wordt om met een 1
De voortgang is beschreven in de bijlage bij dit verslag i.p.v. per brief. 3
financieringsstrategie te komen. De Staten zullen op de hoogte gehouden worden van verdere ontwikkelingen. Het is nog niet bekend wanneer de werkgroep klaar zal zijn. Mevrouw Mortiers (PvdA) vindt de opmerking van de gedeputeerde terecht. De toezegging kan van de lijst worden verwijderd. 6.
Mededelingen vanuit het college van Gedeputeerde Staten
De heer Slager (gedeputeerde) deelt mede dat de bodemsanering bij Woltersum inmiddels is gestart. Het College verwacht dat die volgende week kan worden afgerond, waarmee de kobaltvervuiling in de sloten is opgeruimd. Aangaande de subsidieregeling voor woningbouwcorporaties deelt de heer Slager (gedeputeerde) mede dat in Noord-Nederland 10 corporaties projecten hebben ingediend, waarvan 3 uit Groningen. Het College verwacht nog meer uit Groningen. De heer Moorlag (gedeputeerde) brengt in dat de provincie en de vier gemeenten in de Eemsmond ernaar streven om een ontwikkelingsvisie tot stand te brengen. Er zal een startnotitie geproduceerd worden, maar daaraan voorafgaand is er op 7 december 2010 een bijeenkomst voor raadsleden, Statenleden en leden van algemene besturen van waterschappen. De heer Moorlag (gedeputeerde) beveelt de bijeenkomst warm aan. 7.
Rondvraag
De heer Haasken (VVD) wijst op de consequenties (brief Bleker) die de inrichting van de Hamdijk zou kunnen hebben. Er lopen een aantal procedures die nog niet zijn afgewikkeld. Welke concrete juridische verplichtingen van financiële aard zijn daar aangegaan die het noodzakelijk maken dat dat inderdaad zou moeten worden doorgezet? De heer Hollenga (gedeputeerde) antwoordt dat het College de besluitvorming over de inrichting van de waterberging bij de Hamdijk in combinatie met de daar te realiseren verbindingszone als afgewikkeld beschouwt, zowel in de waterschappen als in de provincie als in de gemeenten. De procedure rondom de zienswijzen tegen de ontgrondingsvergunning loopt nog, maar het College heeft er vertrouwen in dat dat geen problemen zal opleveren. Alle middelen zijn gereserveerd, de aanbesteding is gedaan en op dit moment staan de kranen hard te werken om de waterberging te realiseren. Besluitvorming in het regeerakkoord heeft geen invloed op wat er bij de Hamdijk op dit moment gebeurt. De heer Haasken (VVD) vraagt of hij specifiek over de waterberging spreekt of dat hij een onderscheid maakt tussen waterberging en natuurinrichting. De heer Hollenga (gedeputeerde) antwoordt dat het een combinatie van beide is, zoals in deze Staten is besloten. 8.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a. Brief van Gedeputeerde Staten van 5 oktober 2010, nr. 2010-53426/39, OMB/PB, betreffende toezegging stukken n.a.v. Statencommissievergadering Omgeving en Milieu d.d. 15 september 2010. b. Brief van Gedeputeerde Staten van 2 november 2010, nr. 2010-57.112/44/A.12, LGW, betreffende grondverwerving en inrichting Dannemeer. c. Brief van Gedeputeerde Staten van 9 november 2010, nr. 2010-59.462/45/A.12, ABJ, betreffende Voortgangsverslag vereniging IPO periode 1 mei - 1 oktober 2010. Geagendeerd voor alle commissies. Alleen bij Bestuur en Financiën als bespreekstuk.
De ingekomen stukken worden voor kennisgeving aangenomen.
4
Bespreekstukken 9.
Voordracht van Gedeputeerde Staten betreffende integrale bijstelling 2010 (5e en 6e wijziging 2010, 1e wijziging 2011) (nummer 32/2010) Bespreking in één termijn. Hierbij wordt betrokken: Brief van Gedeputeerde Staten van 7 september 2010, nr. 2010-48.740/36/A.18, LGW betreffende landschapsmiddelen Programma Landelijk Gebied. Brief van Gedeputeerde Staten van 7 september 2010, nr. 2010-42.075/36/A.19, LGW, betreffende duurzame financiering landschap. Op verzoek van GroenLinks. Het door het college in OM van 3 november toegezegde A4 betreffende financieringsvormen landschap. Op verzoek van de PvdA. Brief van Gedeputeerde Staten van 23 november 2010, nr. 2010-61.228/47/A.7, LGW, betreffende overzicht financieringsvormen landschap.
De heer Miedema (GroenLinks) merkt op dat in de brief van het College betreffende overzicht financieringsvormen wordt gesteld dat het College gezien de huidige financiële positie, geen mogelijkheden ziet. Is dat een definitieve ‘nee’ of ziet het College toch nog mogelijkheden om wel gelden te reserveren? Onderzoekt het College serieus of de provincie via gelden voor de sociaaleconomische vitalisering bij zou kunnen dragen aan een gebiedsfonds? De Programma Landelijk Gebied-gelden zijn op. Komt er op een bepaald moment mogelijk wel weer geld vanuit het Rijk, ook ten aanzien van de nieuwe periode van het Programma Landelijk Gebied? De Staten hebben aangegeven dat het onderwerp landschap grote prioriteit heeft. GroenLinks is van mening dat daar volgend jaar geld voor moet komen. Wellicht is het mogelijk de gelden die van de integrale bijstelling overgeheveld worden naar de algemene reserve, volgend jaar voor landschap te gebruiken. GroenLinks gaat daar in de Statenvergadering wellicht een amendement over indienen. Mevrouw Mortiers (PvdA) sluit zich aan bij GroenLinks. De PvdA wil de toekomst van het landschap op alle mogelijke manieren borgen en het College vragen om een gebiedsfonds in het leven te roepen waar overheid, semioverheden en private partijen op een creatieve manier bij zouden kunnen worden betrokken. De heer Keurentjes (CDA) sluit zich aan bij de voorgaande vragen. Daarnaast vraagt het CDA om een toelichting op de zin ‘totdat financiering uit het Programma Landelijk Gebied weer mogelijk is.’ Het CDA stemt in met de voordracht. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) vraagt naar de stand van zaken van de gesprekken met het Rijk over de hogere financiële lasten die de lopende verplichtingen Programma Landelijk Gebied met zich meebrengen (pag. 75). De heer De Vries (D66) vraagt of de recent ingestelde werkgroep Duurzame Financiering kans van slagen heeft. Bij de Voorjaarsnota van 2010 is er een uitgave van € 3 ton geschat voor ondersteunende activiteiten die de rijksdoelen van de bestuursovereenkomst dienen. Die raming is bijgesteld naar € 5 ton in 2010 (pag. 39 integrale bijstelling). Hoe kan dat? De heer Swagerman (SP) vraagt of er geen moratorium moet komen op besluitvorming rondom projecten waarvan nog niet zeker is of de financiering in het kader van het Programma Landelijk Gebied wel rond is. De heer Hollenga (gedeputeerde) antwoordt dat het College geen zeggenschap heeft over gelden van de betreffende instanties. Dat wil niet zeggen dat het College geen invloed uit kan oefenen. Wanneer er in het kader van meefinancieren iets gedaan kan worden, zal het College kijken of zij haar cofinancieringsmiddelen in kan zetten. De heer Miedema (GroenLinks) vraagt of er al concreet zicht is op of er iets gaat gebeuren. De heer Hollenga (gedeputeerde) antwoordt dat de provincie bijvoorbeeld bijdraagt aan projecten van het Waddenfonds, die een landschapselement in zich dragen. Wel zijn de middelen van het Programma Landelijk Gebied uitgeput. Als er de komende jaren weer ruimte komt in de financiële
5
middelen van de provincie, zou het kunnen zijn dat er besloten wordt om in het kader van landschap, middelen toe te voegen aan het Programma Landelijk Gebied. De heer Hollenga (gedeputeerde) acht het vrij onwaarschijnlijk dat er vanuit het Rijk geld voor landschap komt. Daarom is het interessant wat er in het voorstel van de werkgroep, over financieringsmiddelen landschap, naar voren gebracht wordt en in hoeverre er landelijke middelen in worden gezet voor landschap waar de provincie gebruik van kan maken. Tot nu toe heeft de provincie het eigenlijk altijd met provinciaal geld moeten doen. Het College is serieus bezig met het opzetten van een gebiedsfonds en streeft ernaar begin 2011 de eerste pilot te kunnen starten ten behoeve van de houtwallenstructuur in het Zuidelijk Westerkwartier. In januari 2010 heeft de heer Hollenga (gedeputeerde) hier overleg over in het gebied. Ook heeft hij in januari overleg met de vier gemeenten. Hij hoopt begin 2011 met een voorstel bij de Staten te komen. De gebiedsopgaven, de vraag van de SP. Gebiedsopgaven met een landschapselement kunnen doorgaan. Wel moet van tevoren de financiering rond zijn. Het College is hierin wat terughoudend, omdat nog niet duidelijk is waar de herijking van de EHS toe zal leiden. Voor de Regio Groningen-Assen zijn landschapsmiddelen beschikbaar die gebruikt kunnen worden voor projecten in dat gebied. Rentebaten van € 3 naar € 5 ton, de vraag van D66. De rentebaten worden op een rekening van het Groenfonds gestort. Een deel van dat bedrag wordt gebruikt voor kleinere projecten en uit te voeren onderzoeken. Halverwege het jaar kan blijken dat er extra geld nodig is (voor bijvoorbeeld extra uren inzet Dienst Landelijk Gebied). Dat wordt daar dan uit gefinancierd. Gesprekken met het Rijk, de vraag van de Partij voor het Noorden. Het College gaat ervan uit dat het op basis van de bestuursovereenkomst lopende verplichtingen betreft die alsnog afgerekend moeten worden met het Rijk. Het kan zijn dat het Rijk de provincie opdraagt het met het geld te doen dat de provincie al heeft. Het risico is niet groot, maar het College heeft het bedrag veiligheidshalve wel genoemd. De voorzitter concludeert dat het stuk als A-stuk naar de Statenvergadering geleid zal worden. 10.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 16 november 2010 betreffende Publiekpublieke samenwerking Blauwestad, Werkplan; Begroting Blauwestad 2011; Bestuursovereenkomst; Beëindigingsovereenkomst grondexploitatie 2010 (nummer 38/2010). Hierbij wordt betrokken: De brief van LTO Noord van 6 oktober 2010 betreffende reactie LTO Noord Ontwikkelingsvisie "Blauwestad in het Oldambt". De brief van Gedeputeerde Staten van 9 november betreffende reactie LTO Noord, Ontwikkelingsvisie Blauwestad en stand van zaken Noordelijke vaarverbinding (NOVA). De second opinion Blauwestad. De brief van Gedeputeerde Staten van 25 november 2010, nr. 2010-62.871/47, OMB/PB, betreffende wijziging Ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad (bijlage bij Voordracht 38-2010).
De voorzitter geeft aan dat het openbare deel van de second opinion Blauwestad openbaar kan worden besproken, maar dat het vertrouwelijke deel, met de cijfers uit de GREX 2010, alleen vertrouwelijk kan worden besproken. De voorzitter concludeert dat er aan dat laatste geen behoefte is. De heer Brouns (CDA) merkt ten aanzien van het werkplan Ontwikkelingsvisie Blauwestad op, dat er een aantal kostenposten worden genoemd die niet terugkomen in de voordracht, omdat de projectorganisatie zich concentreert op loonkosten en een aantal overige kosten. Dat zou wellicht anders gepresenteerd kunnen worden. In het werkplan Blauwestad staat een aantal concrete maatregelen. Bij De Wei wordt ingespeeld op tijdelijke inrichting van natuur. Daar staat niet expliciet de opmerking bij dat er afgewacht wordt wat er enerzijds vanuit het betreffende ministerie en anderzijds vanuit de Raad van State nog aan uitspraken op de provincie afkomt. De heer Brouns neemt aan dat dat nadrukkelijk wel de bedoeling is. Noordelijke vaarverbinding Midwolda. In hoeverre is daar sprake van onteigening, hetzij voor infrastructuur, hetzij voor natuur?
6
Op pag. 5 van het Ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad wordt gesproken over een projectteam en een stuurgroep. Er wordt gestreefd naar unanimiteit. Hoe worden provinciale belangen gewaarborgd op het moment dat blijkt dat die unanimiteit niet te bereiken is? Op pag. 5 van het Ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad onder artikel 9, punt 4, staat dat partijen in het kader van de marketing nadere afspraken maken. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Op pag. 5 van het Ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad wordt gesproken over het sluiten van een WEBO-Overeenkomst tussen de provincie en Waterschap Hunze en Aa’s. Wat is het doel van die overeenkomst? Op pag. 9 van het Ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad wordt opgemerkt dat er voor een aantal specifieke projecten een separate kostenverdeling is gemaakt. Maakt die onderdeel uit van de overeenkomst die nu gesloten wordt? In het ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad wordt opgemerkt dat er geen maatregelen zijn opgenomen voor het beëindigen van de overeenkomst. Zou dat geen plek in deze overeenkomst moeten krijgen? Gaat de projectorganisatie een doelgroeponderzoek uitvoeren? Op welke termijn denkt het College nadere informatie te hebben over de inrichting van de projectorganisatie en specifiek over taken en bevoegdheden? Gaat het College onderzoek doen naar wat de marktconforme grondprijs zou kunnen zijn? Hoe worden de risico’s gemonitord? In de second opinion Blauwestad wordt de suggestie gedaan om een plan van aanpak te maken waarin budgetten worden vastgelegd en dat voor te leggen aan de Staten. Is het College voornemens om die aanbeveling over te nemen? De heer Luitjens (VVD) geeft aan dat het voor de VVD van belang is hoe het College omgaat met de unanimiteit. In de second opinion Blauwestad van de Noordelijke Rekenkamer is herhaaldelijk over de huwelijkse voorwaarden gesproken, die in de voorgaande periode ontbraken. Beëindigingsovereenkomst Blauwestad BV. De provincie is formeel vereffenaar. Wat zijn de consequenties dan wel risico’s daarvan? De heer Haasken (VVD) gaat in op de Noordelijke vaarverbinding. Het College is van plan om met de bouw van de sluis te beginnen. In het verleden is een soortgelijke sluis gebouwd die geen aan- of afvoer had en voor een paar miljoen euro weer moest worden afgebroken. De VVD wil voorkomen dat dat nog een keer gebeurt. Er is in dit geval geen aan- en afvoer, tenzij het College het voornemen van onteigening wil doorzetten. Op basis van welk maatschappelijk belang wil het College hier onteigening doorzetten? Bij onteigeningsprocedures moet een aantal zaken met betrekking tot eigendom en beheer helder zijn. De VVD had graag een risicoanalyse en een financiële onderbouwing gezien op basis van een geactualiseerde begroting en helder willen hebben wat er geregeld wordt aangaande wie er eigenaar of beheerder wordt van brug, sluis, vaarweg et cetera. Hoe gaat het verder zolang dat niet helder is? Hoe zitten de procedures in elkaar? Wordt er gewerkt aan een ontwerp bestemmingsplan? Is dat voldoende om een onteigeningsprocedure in te zetten? Eenieder heeft de mogelijkheid om tegen een ontwerp bestemmingsplan bezwaren in te dienen. Hoe lang kan dat nog duren? Spoort dat met de beschikbaarheid van middelen om de sluis te bouwen? Welke rol speelt de Crisis- en herstelwet hierbij? De aanpak heeft inmiddels tot veel frustratie in het gebied geleid. De VVD betreurt dat. Onder druk van de deadlines van de beschikbaarheid van subsidies wordt meer kapot gemaakt dan een gedeputeerde goed kan maken. De VVD heeft vorig jaar gepleit voor een integrale aanpak, waarbij in gezamenlijkheid de gehele problematiek van recreatie, milieudruk, verkeersoverlast et cetera zou kunnen worden aangepakt. De VVD beschouwt dit nog steeds als een serieuze mogelijkheid. De heer Blom (fractie Blom) is van mening dat de Noordelijke Vaarverbinding en de robuuste verbindingszone belangrijke onderdelen zijn van de verdere ontwikkeling van de Blauwestad. Ze raken aan de kernwaarden: (vaar)verbindingen, recreatie, kwaliteit van natuur en landschap. Hoe denkt het CDA hierover? De heer Brouns (CDA) antwoordt dat het CDA vasthoudt aan de voorwaarden die door de Staten zijn bijgesteld.
7
Mevrouw Stavast (GroenLinks) is blij dat uit de tekst van het werkplan Blauwestad blijkt dat er nog een aantal concrete, praktische knelpunten worden meegenomen en opgelost. GroenLinks acht het van belang dat de projectorganisatie zo spoedig mogelijk een marktanalyse en een bijpassend marketingplan maakt. GroenLinks sluit zich aan bij de aanbevelingen om een marktconforme grondprijs te hanteren. De prijs van de overgeschoten stukjes grond die weer afgestoten kunnen worden, lijkt wat aan de lage kant. GroenLinks adviseert het College zich daar nog goed over te buigen. GroenLinks sluit zich aan bij de gestelde vragen over risicomonitoring. De tekst van het werkplan Blauwestad geeft GroenLinks geen aanleiding om over de Noordelijke vaarverbinding opmerkingen te maken en heeft hun instemming. Het contract. Op pag. 9 van het ontwerp Bestuursovereenkomst Blauwestad wordt gesteld dat de kosten die de gemeente maakt, voor rekening van de gemeente komen en de kosten die de provincie maakt, voor rekening van de provincie komen. GroenLinks veronderstelt dat dat in samenhang met voorgaande tekst juridisch voldoende is, maar wil graag weten waarom voor deze simpele formulering is gekozen en waarom deze volstaat. Voor het overige stemt GroenLinks in met de plannen. De heer Swagerman (SP) is blij met de aangepaste versie van de Bestuursovereenkomst Blauwestad. De SP kan zich voorstellen dat er aanleiding kan zijn voor een zekere vorm van besluiteloosheid op het moment dat de unanimiteit niet te bereiken is en sluit zich aan bij de vraag van het CDA hierover. De SP verwacht dat het College de aanbevelingen uit de second opinion Blauwestad onverkort over zal nemen. De planning van de bezetting van het projectbureau voor de periode 2011-2013 en de bijbehorende begroting, moet misschien worden omgewisseld met die van 2014 en verder, omdat er nogal wat werk verzet moet worden door het projectbureau. Hoe denkt het College daarover? Wellicht is het nodig om eerst wat meer te investeren, om versneld tot kavelverkoop over te kunnen gaan. De heer De Bruijne (gedeputeerde) merkt op dat men dat ook doet. De eerste twee jaar worden meer kosten gemaakt voor het projectbureau dan in 2014. De heer Swagerman (SP) antwoordt dat hij dit zal nagaan. De SP is zeer verheugd over het feit dat er een openbare versie van de second opinion Blauwestad verschijnt en hoopt en verwacht dat dit bij andere onderwerpen in het vervolg ook zal gebeuren. De SP-fractie kan zich wat betreft de Noordelijke vaarverbinding voorstellen dat LTO Noord en een aantal fracties, waaronder de VVD, gevraagd hebben om samenhang in planning en aanpak. De Staten hebben geen inzicht in de totaalkosten en weten niet exact waar zij zich aan wagen. Het lijkt erop dat voormalig gedeputeerde Bleker hierbij ook het een en ander te verwijten valt. De SP verwacht dat het College zich optimaal zal inzetten om voor een goede verplaatsingsregeling te zorgen. De huidige aanbieding lijkt daar niet aan te voldoen. Het College geeft zelf al aan dat hervestiging in het buitengebied veel meer kost dan nu wordt geboden. Dat is een groot bezwaar voor mensen die daar gebruik van zouden moeten maken. De dekking voor een integraal ontwerp Noordelijke vaarverbinding/robuuste ecologische zone, is nog lang niet volledig. Het lijkt de SP zinnig dat eerst helder is dat die gelden er komen en dat tevens afgewacht wordt wat staatssecretaris Bleker wil in het kader van de ecologische structuren. De SP sluit zich aan bij de opmerkingen van de VVD over de sluis. De heer De Vries (D66) merkt op dat de afspraken die voormalig gedeputeerde Bleker heeft gemaakt, niet duidelijk zijn. Dat heeft volgens hem gevolgen voor de planning en de budgettering van de Noordelijke vaarverbinding. Wat gaat dat betekenen, ook in de doorlooptijd? De second opinion Blauwestad. Als de overliquiditeitspositie van de provincie afneemt of verdwijnt, is er een probleem. Gezien de huidige stand van zaken, denkt de heer De Vries dat men niet anders kan dan dit risico accepteren, maar dat men het wel goed monitoren. De aanbevelingen in de second opinion Blauwestad spreken voor zich. Vooral met betrekking tot de marketingstrategie en de doelgroepenbenadering moet actie worden ondernomen, want de versnelling van het project is financieel en voor de regio van belang. Een projectorganisatie moet veel doen, maar wat D66 betreft zo veel mogelijk ‘lean and mean’. Er moet verder gekeken worden dan het Noorden en onderzocht worden wat men via makelaarsverenigingen in den lande kan doen.
8
Relatie EHS. Bij de stand van zaken Noordelijke vaarverbinding staat: ‘…mits er uit het Programma Landelijk Gebied geld kan worden vrijgemaakt voor aankoop en inrichting van dit deel van de EHS.’ Aangezien daar geen geld meer in zit, vraagt D66 zich af wat dit voor het traject Noordelijke vaarverbinding/robuuste ecologische zone gaat betekenen. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) brengt in dat de Partij voor het Noorden op dit moment niets heeft toe te voegen aan wat er al gezegd is over de voordracht en de Bestuursovereenkomst Blauwestad. Noordelijke vaarverbinding. Het valt de Partij voor het Noorden op dat er bij de betrokkenen verwachtingen gewekt zijn die niet waargemaakt kunnen worden. Zij vindt dit een zeer kwalijke zaak. Het is niet alleen van invloed op het proces en op de financiële planning, het brengt ook de betrouwbaarheid van de provincie als gesprekspartner in het geding, zeker omdat in het verleden meermalen verwachtingen zijn gewekt die niet waargemaakt werden. De heer Hoiting verbaast zich er verder over dat er geen verslagen zijn gemaakt van de gesprekken die hebben plaatsgevonden. Om verschil in verwachtingen te voorkomen, is dat essentieel. De Partij voor het Noorden is niet gunstig gestemd over de mogelijke financiële implicaties daarvan. Zijn de aanleg, het beheer en het onderhoud van de bruggen, meegenomen in het financiële plaatje? De Partij voor het Noorden sluit zich aan bij de fracties die gevraagd hebben om een totaalbeeld van de planning van de toekomstige ontwikkelingen aangaande de Noordelijke vaarverbinding. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) sluit zich aan bij de gestelde vragen over de Noordelijke vaarverbinding. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) laat weten dat de ChristenUnie-fractie geen opmerkingen heeft bij de Bestuursovereenkomst Blauwestad, maar wel bij de voordracht. Op pag. 38-2 van de voordracht wordt gesproken over taken die het eigen personeel van de provincie uit zou kunnen voeren. Wat is hierbij de ambitie van het College? Daarnaast gaat het om taken die door het projectbureau worden uitgevoerd, waarbij rekening gehouden wordt met de rechtspositie van de bestaande medewerkers van het projectbureau. Wat betekent dit concreet? Wordt er zo snel mogelijk afscheid genomen van de medewerkers van het projectbureau om posities in te vullen met provinciale ambtenaren? Als dit niet het geval is, wat is daar dan de reden van? De second opinion Blauwestad. In de conclusies wordt naar voren gebracht dat een degelijke onderbouwing van het product en de daaraan gerelateerde marktstrategie niet voorhanden is. Wat is daarop de reactie van het College? Tevens worden er een aantal aanbevelingen gedaan, onder andere over het opzetten van een projectorganisatie en het uitvoeren van een uitgebreide doelgroep- en marktanalyse. Is het College bereid deze aanbevelingen over te nemen? Mevrouw Schalij (PvdA) verbaast zich erover dat de klemtoon gelegd wordt op de noodzaak voor een goede marketingstrategie. Men heeft van begin af aan aangedrongen op een doelgroeponderzoek en een goede marketingstrategie, het is de basis van rapport Alders. De PvdA sluit zich aan bij de vragen met betrekking tot de Noordelijke vaarverbinding. De PvdA wil de nadruk leggen op het profiel van de projectmanager. Hoe wordt die geworven? Wat is de rechtspositie van de rest van het personeel? De PvdA-fractie is van mening dat de provincie niet tot in detail mee moet gaan besturen, maar vindt het gezien de voorgeschiedenis van het project wel een belangrijk onderdeel. In de Bestuursovereenkomst Blauwestad worden raad en Staten niet genoemd. Hoe worden raad en Staten betrokken bij de uitvoering, met name bij de plannen voor nieuwe invullingen? De PvdA heeft de indruk dat de GREX haalbaar is. Zij is het eens met de zinsnede uit het advies dat de vraag niet is of Blauwestad ontwikkeld moet worden, maar hoe Blauwestad ontwikkeld moet worden. De heer De Bruijne (gedeputeerde) gaat allereerst in op zaken die rechtstreeks het werkplan Blauwestad en de begroting Blauwestad betreffen. Presentatie cijfers begroting, de vraag van het CDA. In de bijlage bij het werkplan Blauwestad heeft het College de begrotingscijfers in afgeronde bedragen per categorie niet erg nauwkeurig uitgesplitst. Het College kan de daadwerkelijke werkbegroting vertrouwelijk ter inzage leggen. Unanimiteit besluitvorming in de Bestuursovereenkomst Blauwestad. Er zijn twee partijen, de provincie en de gemeente. In de overeenkomst staat dat er nadrukkelijk gestreefd is naar een goed
9
evenwicht tussen gemeente en provincie en dat het een gezamenlijk project is. De unanimiteit van de besluitvorming brengt die gezamenlijkheid en evenwichtigheid tot uitdrukking. Dat laat onverlet dat zowel het College van B&W van Oldambt als het college van GS en de raad en de Staten, te allen tijde hun verantwoordelijkheid en bevoegdheid houden. Als er in de stuurgroep geen unaniem besluit wordt genomen, kan dat betekenen dat er geen unanimiteit wordt bereikt, omdat de Colleges en in het verlengde daarvan de raad en de Staten, het standpunt dat ingenomen wordt door hun vertegenwoordigers, handhaven. Dat betekent dat op zo’n moment het besluit niet kan worden genomen. Het College ziet geen andere mogelijkheid. Suggesties zijn van harte welkom. De heer Brouns (CDA) vraagt of dat betekent dat op het moment dat het College een standpunt heeft ingenomen en het besluit bekrachtigd is vanuit de Staten, dat besluit wordt doorgezet vanuit provinciaal belang. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. De unanimiteit is in de overeenkomst gezet, omdat het College vindt dat zij eerst hun best moeten doen om elkaar te vinden bij de besluitvorming. Pas als dat niet lukt, valt men terug op het gremium waar men vandaan komt. De heer Swagerman (SP) merkt op dat Provinciale Staten wel een besluit kunnen nemen, maar dat de raad een besluit kan nemen dat daar haaks op staat. De Staten kunnen niets afdwingen via het college van GS zolang de raad en burgemeester en wethouders een omgekeerd standpunt innemen. De heer De Bruijne (gedeputeerde) denkt dat dat in de praktijk anders ligt. Als er uiteindelijk geen overeenstemming is neemt de provincie, conform haar bevoegdheden en verantwoordelijkheden, besluiten. Daarover is geen verschil van mening. Wie betaalt, bepaalt. De raad van de gemeente Oldambt zal geen besluiten kunnen nemen over uitgaven in het kader van de grondexploitatie die volledig voor rekening van de provincie komen. De heer Swagerman (SP) vraagt of de redenering ‘wie betaalt, bepaalt’, als zodanig is opgenomen in de overeenkomst. Als de gemeente iets minder aan onderhoud wil doen, botst dat potentieel met wat de provincie wil, namelijk met het verkopen van de kavels. Misschien moet de provincie er dan voor kiezen zelf wat extra onderhoud te doen. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat dat een alternatief is. De provincie heeft een investeringsbudget en een taakstelling in de Blauwestad. De provincie trekt daarin samen op met de gemeente en streeft ernaar het beleid ten aanzien van de Blauwestad met elkaar te delen en dat zo goed mogelijk, vanuit een ontwikkelingsvisie Blauwestad en een budget dat is vastgesteld door raad en Staten, te doen. Men kan op onderdelen van mening verschillen en trachten het met elkaar eens te worden. Lukt dat niet, dan neemt degene die voor het betreffende onderdeel bevoegd en verantwoordelijk is uiteindelijk het besluit. De voorzitter concludeert dat besluitvorming bij unanimiteit niet noodzakelijk is. De heer De Bruijne (gedeputeerde) bevestigt dat. Echter, het College acht het streven om samen te werken hoog. De heer Brouns (CDA) vraagt of het nodig is om hier iets over op te nemen in de overeenkomst. De heer De Bruijne (gedeputeerde) stelt voor daar nog even naar te kijken. Hij zal hierover overleggen met de jurist en met de gemeente Oldambt. Pag. 7, punt 4, ‘Partijen komen overeen…Gemeente.’, staat erin omdat men met elkaar heeft afgesproken dat men het hele verkoopproces naadloos op elkaar gaat afstemmen en het niet zo kan zijn dat potentiële kopers van de verkoopbegeleider van de Blauwestad andere informatie krijgen dan van de ambtenaar die de bouwvergunning moet verlenen bij de gemeente. Pag. 9, artikel 17, Separate kostenverdeling. De taken en verantwoordelijkheden van beide partijen zijn in art. 9 opgenomen. De kosten die de taken en verantwoordelijkheden met zich meebrengen, komen voor rekening van de partijen die het aangaat. Pag. 10, art. 20, Wijzigingen. Het College heeft het stuk niet als absoluut definitief beschouwd. Werkendeweg kan men tot de conclusie komen dat bepaalde afspraken veranderd moeten worden. Op het moment dat er verschil van mening is over de beëindiging van de overeenkomst, kan die daarmee feitelijk beëindigd zijn. Het College heeft geprobeerd om ingewikkelde constructies zoals
10
arbitrage te vermijden en het zo simpel mogelijk te houden. Het is duidelijk wie welke verantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft. Men werkt samen en streeft naar unanimiteit. Op punten waar geen unanimiteit is, vallen partijen terug op hun eigen besluitvorming. Doelgroeponderzoek en second opinion Blauwestad AT Osborne. In de ontwikkelingsvisie Blauwestad heeft het College al aan de Staten voorgesteld dat er een marketingplan moet komen. Bij het werkplan Blauwestad heeft het College in een bijlage aangegeven wat zij zich daarbij voorstelt. Daarmee is de vraag of het College de aanbeveling wil overnemen, beantwoord. Inrichting projectorganisatie. Het College heeft de Staten duidelijkheid gegeven over de formatie. Er is inmiddels zowel intern als extern een wervingsprocedure gestart voor een projectmanager. De overige leden van de projectorganisatie. Het College is gebonden aan één arbeidsovereenkomst. De overige thans in dienst zijnde medewerkers van het projectbureau hebben een tijdelijke arbeidsovereenkomst waarvan bekend is dat die beëindigd wordt. Er lopen gesprekken om te kijken wie van hen in dienst kan blijven binnen het nieuwe projectbureau. Onderzoek naar marktconforme grondprijs. Het College begrijpt de opmerkingen daarover en heeft er in het overleg over gesproken. Het heeft te maken met de opbrengstindicatie en de actuele prijs. Het voorstel van het College is om het vooralsnog hierbij te laten, omdat er in de huidige markt weinig kavels worden verkocht en geen aanleiding is om de grondprijs aan te passen. Monitoring risico’s. Het College zal de stand van zaken ten aanzien van de Blauwestad volgen, ook met betrekking tot de risico’s. Als het College denkt dat het verstandiger is om bepaalde maatregelen uit te stellen, zal zij proberen om binnen het budget van de grondexploitatie te blijven en daar met een langetermijnvisie naar te blijven kijken. Consequenties voor de vereffenaar, de vraag van de VVD over de beëindigingsovereenkomst. De rol van vereffenaar brengt geen risico’s met zich mee. Zo snel mogelijk een marketingplan maken, de vraag van GroenLinks. Nadat het College de besluitvorming rondom het nu voorliggende werkplan Blauwestad achter de rug heeft, gaat het College daar zo snel mogelijk mee aan de slag. Prijs van de restgronden. Het is een begroting, dus de restgronden zijn conservatief geraamd. Het bedrag in de begroting betreft niet de verkoopprijs. De verkoopprijs komt tot stand na onderhandeling met de partij die een restgrond overneemt. Rechtspositie personeel. Daar waar het College personeel niet inhuurt, krijgt het een rechtspositie bij de provincie. Het College zal raad en Staten betrekken bij nieuwe invullingen. Mevrouw Schalij (PvdA) merkt op dat dat niet in het stuk is vastgelegd. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat afspraken over het terugleggen van zaken, zowel van het College naar het college van Burgemeester en Wethouders als vice versa, niet in deze overeenkomst hoeven te staan. Het College heeft een actieve informatieplicht en er zijn een aantal duidelijke afspraken gemaakt over hoe het College in de uitvoering van het dagelijks bestuur omgaat met de Staten. De heer Swagerman (SP) neemt aan dat de Staten de resultaten van het marketingonderzoek zullen ontvangen, zeker op het moment dat er een doorbetaling plaatsvindt naar bijvoorbeeld de GREX. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het College de aanbeveling van AT Osborne op dit punt overneemt, waar in staat dat het aan raad en Staten voorgelegd wordt. De Noordelijke vaarverbinding. De heer De Bruijne (gedeputeerde) neemt aan dat de Staten verwachten dat het College er alles aan doet om een Statenbesluit dat nagenoeg unaniem is genomen, met instemming van de VVD, uit te voeren. Het College is daar druk mee bezig. De vraag van de SP wat dat budgettair betekent, lijkt de heer De Bruijne (gedeputeerde) niet aan de orde, omdat bekend is dat de Noordelijke vaarverbinding een begroting kent van € 14 miljoen en het College binnen dat budget dient te blijven. De heer Haasken (VVD) wijst erop dat er geen Statenbesluit aan ten grondslag ligt. Er is vorig jaar over gesproken, maar dat was niet op basis van een voordracht.
11
De heer De Bruijne (gedeputeerde) wijst erop dat Provinciale Staten na ampel overleg, na een werkbezoek aan het gebied en na veel discussie in de commissie en in PS een tracébesluit hebben genomen met enkel één fractie tegen. De heer Haasken (VVD) vult aan dat dat bij het POP heeft plaatsgevonden. Het is anders gegaan dan hoe men normaalgesproken met tracébesluiten omgaat. De heer De Bruijne (gedeputeerde) vindt het in dat geval op zijn minst verbazend te noemen dat de VVD tegen de besluitvorming die dan toch wel heeft plaatsgevonden, geen bezwaar heeft gemaakt. De heer Haasken (VVD) merkt op dat de VVD het gehele POP heeft afgewezen. De heer Swagerman (SP) brengt in dat de integraliteit van de begroting ter discussie is gesteld. Het gaat er niet alleen om dat het College binnen het budget van de begroting blijft, want er hangt nogal wat omheen aan extra wegen, uitbreidingen, bruggen et cetera. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het zijn bedoeling was om aan te geven dat het College als het gaat om de Noordelijke vaarverbinding een stevige inspanning pleegt om dit project binnen de richtlijnen van de Staten te realiseren. Het College is in onderhandeling met een aantal grondeigenaren, waarvan het College tenminste een strook van 40 meter nodig heeft voor de realisatie van de Noordelijke vaarverbinding. Het College heeft de grondeigenaren een aanbod gedaan, waarbij nadrukkelijk is aangegeven dat daar waar men wil verplaatsen, de bereidheid bestaat om de boerderij/het pand, over te nemen. De grondeigenaren zijn het niet eens met het aanbod en willen meer. LTO neemt het voor hen op. Dat betekent dat het College nog niet is waar ze moet zijn. Het College heeft als doel de gronden minnelijk te verwerven en niet om de gronden te onteigenen, maar kan niet uitsluiten dat er onteigend moet worden als men het niet eens kan worden. Daarnaast spant het College zich in om te kijken of zij flankerend in deze onderhandelingen nog meer zouden kunnen regelen. Op 31 november 2010 heeft het College zich gebogen over een grondtransactie, waarbij het mogelijk zou kunnen zijn om de onderhandelingen via ruilgronden te faciliteren. De heer De Bruijne (gedeputeerde) onderzoekt of de algemene verplaatsingsregeling van toepassing zou kunnen zijn op deze situatie. De heer Haasken (VVD) vraagt wat de heer De Bruijne (gedeputeerde) met de ‘algemene verplaatsingsregeling’ bedoelt. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat hij de verplaatsingsregeling bij aankoop van gronden bedoelt, die de provincie bij bijvoorbeeld de EHS toepast. De heer Haasken (VVD) vraagt of het bij de verplaatsingsregeling niet gaat om gronden die in de EHS zijn gelegen. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat de verplaatsingsregeling een algemeen karakter heeft. Het College is groot voorstander van een minnelijke verwerving en de heer De Bruijne (gedeputeerde) vindt dat de Staten het College de voordeel van de twijfel zouden moeten blijven geven. Het College heeft nog niets aanbesteed en wacht daarmee totdat zij ook planologisch de zaken verder rond heeft. Het voorontwerp bestemmingsplan ligt, na fiattering door het College, bij de gemeente en staat op de rol voor vaststelling in maart. Als het bestemmingsplan is vastgesteld, is er een formele onteigeningstitel. Wie wordt eigenaar? Er ligt een ondertekende bestuursovereenkomst tussen de gemeente Oldambt en de provincie ter realisatie van de Noordelijke vaarverbinding. Daar staat letterlijk in dat de gemeente Oldambt eigenaar is. De voorzitter constateert dat er geen behoefte is aan een tweede termijn, maar dat de vragen die zijn blijven liggen, nog beantwoord kunnen worden. De heer Brouns (CDA) wijst op zijn vraag over wat het doel is van het sluiten van de WEBOOvereenkomst. Voorts had hij een vraag gesteld over een aantal specifieke projecten waarvoor een aparte kostenverdeling is gemaakt. Maken die onderdeel uit van de overeenkomst?
12
Wanneer moet de Noordelijke vaarverbinding aanbesteed zijn om het Europees geld niet mis te lopen? De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat de separate projecten niet in de GREX van de Blauwestad zitten. Het gaat dan bijvoorbeeld over de Noordelijke vaarverbinding. WEBO staat voor Wegen, Eigendom, Beheer en Onderhoud. Het gaat bij een WEBOOvereenkomst om afspraken over: wie beheert, wie onderhoudt, wie maait, wie opdraait voor de kosten van beheer en onderhoud, et cetera. De heer De Bruijne (gedeputeerde) zegt toe dat het College zal kijken of zij een indicatie kan 2 geven voor de termijn waarop de Noordelijke vaarverbinding aanbesteed moet zijn . De heer Keurentjes (CDA) vraagt of het College de Staten van het proces op de hoogte zou willen houden. De heer De Bruijne (gedeputeerde) gaat ervan uit dat het College op dit punt wordt gevolgd. De heer Haasken (VVD) vraagt merkt op dat er overeenkomsten gesloten moeten worden met andere partijen, zoals het waterschap en de gemeente. Wanneer kan dat worden verwacht? De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat de overeenkomst met de gemeente er ondertekend en wel ligt. Het College is in gesprek met het waterschap. Zodra dat is afgerond, zal het College de Staten daarvan op de hoogte stellen. De heer Swagerman (SP) vindt dat het mogelijk moet zijn om aan de hand van de uiterlijke termijn voor de subsidies te bepalen hoe de planning van de rest van de procedure eruit moet gaan zien. De heer De Bruijne (gedeputeerde) is van mening dat het niet verstandig is om dit soort gedetailleerde inschattingen in het proces, waar diverse externe partijen bij betrokken zijn, publiek te maken. Hij vindt dat de Staten vertrouwen moeten hebben in het College. De voorzitter merkt op dat als er verder wensen zijn in deze richting, men deze in de Staten duidelijk moet maken. De heer Blom (fractie Blom) heeft een aanvullende vraag. In de reactie van het College op de brief van LTO, spreekt het College van een integraal ontwerp Noordelijke vaarverbinding en robuuste verbindingszone. Er wordt gesproken over gelden die eventueel niet boven tafel zouden kunnen komen aan de hand van de discussies met staatssecretaris Bleker. Zou het College de Staten daar, zodra er duidelijkheid is, van op de hoogte kunnen brengen? De heer De Bruijne (gedeputeerde) zegt dit toe. De heer Haasken (VVD) verbaast zich erover dat de gedeputeerde niet van plan is om de planning met de Staten te delen. Het lijkt hem een informatieplicht van het College om, zodra de Staten daarnaar vragen, daar inzicht in te geven. De heer De Bruijne (gedeputeerde) neemt dat voor kennisgeving aan. De voorzitter concludeert dat het stuk als A-stuk naar de Statenvergadering geleid kan worden. 11.
2
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 9 november 2010 betreffende Provinciaal Actieplan bevolkingsdaling, "kijk op krimp" (nummer 37/2010) en hierbij: de voordracht van Gedeputeerde Staten van 16 november 2010 betreffende de subsidieregeling Reserve Leefbaarheid Krimpgebieden (nummer 39/2010). Hierbij wordt betrokken: Het rapport van de Noordelijke Rekenkamer getiteld 'de sociaal economische vitalisering van het Groningse platteland'.
zie de bijlage achter dit verslag. 13
De voorzitter brengt in dat de Noordelijke Rekenkamer heeft aangeboden om technische vragen van de Staten te beantwoorden. De vragen kunnen tot en met vrijdag 3 december via de Statengriffie bij de Noordelijke Rekenkamer worden ingediend, die dan voor de Statenvergadering van 15 december 2010 worden beantwoord. Mevrouw Stavast (GroenLinks) stelt voor om de mensen van de Noordelijke Rekenkamer uit te nodigen bij een volgende commissievergadering. De voorzitter stelt voor dit buiten de vergadering om met elkaar te regelen. Mevrouw Stavast (GroenLinks) gaat daarmee akkoord. Mevrouw Schalij (PvdA) juicht het toe dat er voor de langere termijn wordt ingezet op kennis- en visieontwikkeling, onder andere met de ontwikkeling van een Noordelijk Netwerk Bevolkingsdaling en een Atelier Krimp. De PvdA-fractie hoopt dat concrete acties hier leiden tot interessante voorbeeld- en pilotprojecten die een bevruchtend effect kunnen hebben op de kortetermijnprojecten. De PvdA-fractie vindt de financiële onderbouwing van het geheel wat zwak. Van de Reserve Leefbaarheid Krimpgebieden constateert de PvdA dat er twijfel kan bestaan over de financiële haalbaarheid van het een en ander. Van 2013-2020 is slechts € 2 miljoen beschikbaar voor het hele pakket, waar in geval van meevallers bij de begroting eventueel nog € 1 miljoen aan kan worden toegevoegd. Van de Reserve Leefbaarheid gaat sowieso gedurende de hele periode € 1 miljoen per jaar naar de cofinanciering van het Pact Regio Eemsdelta. In geval van tegenvallers bij de begroting blijft er dan slechts € 1 miljoen beschikbaar voor de leefbaarheidsplannen in gemeente De Marne en Oost-Groningen,*uit? het budget innovatieve projecten en experimenten en het Uitvoeringsbudget. Het tendersysteem lijkt een goede aanpak voor subsidiëring. Door wie worden de aanvragen categorie A en B beoordeeld? Hoe wordt de subsidieregeling voor innovatieve projecten/experimenten in de markt gezet? Indien het budget na 2012 terugvalt op € 2 miljoen, wordt het dan, met uitzondering van de € 1 miljoen voor het Pact Regio Eemsdelta, pondspondsgewijs over de verschillende categorieën verdeeld? Dienen aanvragen in de categorie B altijd mede ondertekend te zijn door de lokale overheden? De Noordelijke Rekenkamer heeft terecht de nodige kritiek geuit op de methodiek van de subsidiesystemen. Het is belangrijk om hier lessen uit te trekken. Punt van kritiek was dat er weinig sprake is geweest van een gedifferentieerde aanpak voor de regio’s. De provincie is kennelijk al vooruitgelopen op deze kritiek, want er is duidelijk prioriteit gegeven aan die gebieden waar de problematiek het meest urgent is. De heer Swagerman (SP) vraagt wat er vooruitziend is aan het feit dat geld dat beschikbaar is gesteld voor krimpgebieden, daadwerkelijk aan krimpgebieden wordt toegewezen. Mevrouw Schalij (PvdA) begrijpt zijn opmerking, maar merkt op dat bij de bezuinigingen de keuze is gemaakt om gelden bij voorkeur in te zetten in de krimpgebieden. Dat is lang niet altijd makkelijk geweest voor andere regio’s, waar net zo goed problemen zijn. De heer Swagerman (SP) vraagt of zij zich dan ook nog uit zal spreken over hoe het College om is gegaan met de toewijzing van de gelden. Mevrouw Schalij (PvdA) zinspeelde daar juist op. De geconstateerde problematiek op sociaaleconomisch vlak ligt vooral in de krimpgebieden. Dat was een voorname doelstelling van het gebiedsgericht beleid. In die zin is er een verschuiving gemaakt. De voorzitter vindt dat een volstrekt helder antwoord. De heer Swagerman (SP) is het daar niet geheel en al mee eens. Er is door de Noordelijke Rekenkamer gesteld dat er meer geld is gegaan naar het Westerkwartier, waar de krimp beduidend minder sterk is dan in Oost-Groningen.
14
Mevrouw Schalij (PvdA) bevestigt dat. Bij de bezuinigingen is er rekening mee gehouden dat er in die zin een verschuiving zou moeten komen richting krimpgebieden. De voorzitter merkt op dat mevrouw Schalij een onderscheid maakt tussen verleden en toekomst. Mevrouw Schalij (PvdA) gaat verder in op de methodiek. De kritiek van de Noordelijke Rekenkamer was dat niet helder geformuleerd was op welke grondslagen projecten uiteindelijk werden goedgekeurd en dat de criteria niet helder geformuleerd waren. In de Reserve Leefbaarheid zijn de criteria wél heel helder gesteld en het is mogelijk om op basis van die criteria een effectmeting te doen. De heer Luitjens (VVD) vraagt zich naar aanleiding van de voordracht betreffende de subsidieregeling Reserve Leefbaarheid Krimpgebieden af, of er nog een uitgewerkt subsidiereglement komt, waaruit duidelijk blijkt dat het College de door de Noordelijke Rekenkamer gedane aanbevelingen overneemt. De bespreking van het rapport van de Noordelijke Rekenkamer vindt plaats in januari en niet nu. Naar het Actieplan Bevolkingsdaling wordt uitgekeken. Wat hier voorligt is enkel een wat nadere uitwerking van hetgeen er ruim een half jaar geleden is besproken. Pag. 37-4 van de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling ‘kijk op krimp’, het Financieel Arrangement Eemsdelta. Financiert de provincie 65% van wat daar te gebeuren staat? Ziekenhuiszorg. De heer Luitjens (VVD) gaat ervan uit dat wat er op pag. 9 van de bijlage bij de voordracht staat verband houdt met wat er in een brief van GS op 31 november 2010 is rondgestuurd over het rapport van de Boston Consulting Group en waar ziekenhuizen nu zelf mee verder gaan. Op pag. 15 van de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling wordt gesproken over een maatschappelijke kosten- en batenanalyse in de regio Eemsdelta. Wat zijn de consequenties daarvan? Pag. 19 van de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling, Experimenten met goedkope koopwoningen Oldambt en Veendam. Hoe ziet het College dat proces voor zich, ook in het kader van het transitiefonds? Pag. 25 van de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling, Sociaaleconomische vitalisering. Gaan provincie en gemeenten zich nog inzetten voor regelluwheid op haar eigen ingestelde regels, zoals besproken in het kader van de agenda van de veenkoloniën een aantal jaren geleden? Onderwijs en arbeidsmarkt. Schaart het College het binnenhalen van een innovatieve opleiding in het Eemsdeltagebied onder dit punt? De heer Abbes (CDA) brengt in dat het CDA, zonder op alle technische details in te gaan, praktisch alles in het stuk terugvindt over hoe de problematiek benaderd zou kunnen worden. Op pag. 37-1 van de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling staat dat de krimpsituatie in de regio’s Noord-Oost- en Oost-Groningen urgent en bijzonder is. Actiepunt 1 heeft te maken met draagvlak, communicatie en bewustwording. De heer Abbes (CDA) heeft enerzijds gehoord dat de krimp zeer urgent is en anderzijds dat de krimp stabiliseert. Hoe kijkt het College hier tegenaan? Pag. 37-3 en pag. 15 van de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling. Er wordt een bestuurlijke kerngroep ingesteld die zal bestaan uit bestuurders, die portefeuillehouders zijn bij de andere gemeenten. Heeft dat te maken met het verwerven van draagvlak? De heer Swagerman (SP) vraagt of de heer Abbes van mening is dat deze voordracht zodanig is opgesteld dat men daar zowel in het geval dat de krimp zeer urgent is als in het geval dat de krimp stabiliseert, iets mee zou kunnen. De heer Abbes (CDA) antwoordt bevestigend. Het CDA is content met het feit dat zowel de woon- en leefbaarheidsplannen als het maatschappelijk middenveld zijn meegenomen bij het geheel. Paragraaf 3. Het CDA pleit ervoor om de particuliere initiatieven heel goed te faciliteren en ze niet te smoren door te verzanden in oeverloze aanvraagprocedures et cetera.
15
Het Programma Landelijk Gebied is een zeer succesvol project en betreft ook de leefbaarheid. Zou het in het licht van het vraagstuk over krimp niet de moeite waard zijn om de financiën nog eens mee te nemen in het kader van de problematiek die hier genoemd wordt? Het gaat erg om ‘rood’, terwijl het CDA ‘groen’ ook belangrijk vindt. De heer Swagerman (SP) merkt op dat één van de kernkritiekpunten van de Noordelijke Rekenkamer was, dat de omschrijving ‘leefbaarheid’ niet was gemaakt bij de toekenning van de diverse subsidies. Zou het niet handig zijn om toch enig onderscheid te maken in de toewijzing en de toe te passen criteria met betrekking tot leefbaarheid en de diverse factoren? De heer Abbes (CDA) antwoordt dat het Programma Landelijk Gebied wel degelijk op een goede manier kan bijdragen aan het leefbaarheidsvraagstuk. Dat is wat hij aan het College wil voorleggen. Reserves. Al met al gaat het om € 750 miljoen. Hoe verhoudt dat zich tot de bezuinigingen? Verder sluit het CDA zich aan bij de vragen die hierover, met name door mevrouw Schalij (PvdA), gesteld zijn. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) wil ten aanzien van de voordracht een aantal punten naar voren brengen. Op pag. 37-4 staat ‘Waar mogelijk willen wij bestaande doeluitkeringen en fondsen geconcentreerd en gebundeld inzetten in de krimpgebieden.’ Kan het College aangeven welke eventuele toekomstige mogelijkheden zij daarbij ziet? Op pag. 14 van het Actieplan worden instrumenten beschreven. Is het College van mening dat de provincie voldoende instrumenten in handen heeft om de gevolgen van de krimpproblematiek te bestrijden? Zijn er instrumenten nodig om provinciale regie op leegstand en daaruit voortvloeiende sloopopgaven te kunnen uitvoeren? Op pag. 14/15 wordt gesproken over de rollen. Waar zijn de woningcorporaties gebleven in dit verhaal? Hebben zij geen rol in de aanpak van deze problematiek? Uit de actielijst (vanaf pag. 17) blijkt dat er veel gebeurt. Er staat geen aparte actie op de lijst over het bestrijden van leegstand. Wil het College mogelijkheden hiertoe onderzoeken? Pag. 28, Regionaal Transitiefonds. Kan het Regionaal Transitiefonds een rol hebben in de zin van sturing, regie en coördinatie? Of door herschikking van middelen? Hoe kan het Regionaal Transitiefonds meer middelen genereren voor transformatie van de woningmarkt? Voordracht Reserve Leefbaarheid. Vallen er onder de Reserve Leefbaarheid ook acties die gericht zijn op het bestrijden van de krimp? De ChristenUnie-fractie is geconfronteerd met de vraag of de huidige omschrijving in het POP met betrekking tot de nieuwbouwruimte niet zodanig omschreven is dat gemeenten die niet slopen, uiteindelijk een hogere netto nieuwbouwruimte hebben dan gemeenten die wel slopen. In het POP wordt duidelijk gemaakt dat de nieuwbouwruimte inclusief eventuele vervangende nieuwbouw is. Zo heeft de gemeente Bedum een nieuwbouwruimte van 780. Er is vanuit gegaan dat er 607 nieuwe woningen zijn en 173 vervangende nieuwbouw. Die vervangende nieuwbouw is indicatief. Dat zou kunnen betekenen dat als er niet wordt gesloopt, de woningvoorraad met de gehele woningvoorraad zou worden vergroot en dat zou in zo’n 780 nieuwe woningen resulteren. Is dit een redenatie die hout snijdt? Is dit de bedoeling? De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) heeft bij de bespreking van het concept al genoemd dat er in de beleving van de Partij voor het Noorden sprake is van plannen die gebaseerd zijn op mogelijke acties. De Partij voor het Noorden pleit ervoor van bovenaf naar oplossingen te zoeken en de regie te voeren. Wat zijn de criteria die gehanteerd worden bij het indienen van projecten? Is er wel een duidelijke relatie met de bestrijding van de effecten van krimp? Het is de vraag of de noordelijke provincies de krimpproblematiek niet voor een deel zelf hebben veroorzaakt. De relatie tussen het beleid dat door de noordelijke provincies gevoerd is op het gebied van het concentreren van wonen en werken in kernzones en de gevolgen daarvan voor de omringende regio’s, is onduidelijk. Wil het College dat nader uitzoeken? De heer De Vries (D66) vindt de voordracht wel erg gericht op aard- en nagelvaste zaken. D66 is van mening dat men leefbaarheid breder moet bekijken dan dat. Vindt de gedeputeerde ook dat dit breder moet worden bekeken? Of wil hij die subsidieregeling juist nadrukkelijk beperken tot aard- en nagelvaste voorzieningen? Op pag. 6 van de bijlage bij de voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling ‘kijk op krimp’ staat dat de trek naar Duitsland veroorzaakt wordt door de
16
kwaliteitsafname van de woonomgeving. Hoe is het College tot die conclusie gekomen? Volgens de heer De Vries is de oorzaak voornamelijk gelegen in de lagere woonkosten (bouw en koop) in Duitsland. Op pag. 8 staat in de tweede alinea dat er alleen gebouwd mag worden als er ook, 1 op 1, gesloopt wordt. Gezien het feit dat er in bepaalde gemeentes geen leegstand is, zou dit strikt genomen betekenen dat daar niet gebouwd mag worden, terwijl die bouw misschien juist in het kader van de leefbaarheid van zo’n dorp wél gewenst is. Is dat echt zo strikt bedoeld, of zit daar meer flexibiliteit in? De heer De Vries sluit zich aan bij de opmerking van de VVD over het ziekenhuis. Gesteld wordt dat de concentratie van de voorzieningen in de stad ervoor zorgen dat het OV duurder wordt. Hierbij speelt echter ook mee dat de economische mogelijkheden zich tot een paar stedelijke gebieden beperken. Kleinschalige bedrijvigheid in bestaande panden kan mogelijk juist verlichting met zich meebrengen. Tegelijkertijd staat expliciet genoemd dat de kleinschalige bedrijvigheid alleen voor toeristische en culturele invulling gebruikt kan worden. Hier knelt de regelgeving in het POP met richtlijnen van de provincie. Kan daar niet wat flexibiliteit in worden aangebracht? Kan de provincie haar eigen regelgeving iets minder knellend maken? De rol van de Vereniging Groninger Dorpen is erg belangrijk, juist bij de bewustwording van de bevolking. Pag. 18. De inbreng van de provincie in de Woon- en Leefbaarheidsplannen is specifiek gericht op voorschriften in het POP. Kan het POP niet juist oorzaak zijn van beperkende regelgeving? Zou het POP om die reden niet moeten worden aangepast? Pag. 21 en 22, Cultuur. De overheid trekt zich terug. D66 vindt het belangrijk dat de Staten bekijken hoe zij dit zo optimaal mogelijk op kunnen vangen, juist ook in de krimpgebieden. Het uitwisselen van internationale ervaringen lijkt D66 heel belangrijk. De provincie en de woningbouwverenigingen in de provincie hebben heel veel geld in krimp gestoken. De heer De Vries heeft er weinig vertrouwen in dat het Rijk extra gelden wil geven aan de krimpgebieden, vooral omdat zij dat in die gebieden economisch niet rendabel achten. De heer De Vries ziet een belangrijke taak weggelegd voor het College en voor de partijen in de Staten om het beleid op rijksniveau te proberen aan te passen. De voorzitter wijst op de spreektijd en vraagt de vergadering daar rekening mee te houden. De heer Swagerman (SP) vraagt hoe de provincie in deze sterke mate in deze krimpsituatie terecht is gekomen. Heeft dat mogelijk iets te maken met het beleid van de afgelopen 20 jaar? De voordracht betreffende het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling “kijk op krimp” is beperkt, maar men kan ermee aan de slag. De SP adviseert vooral om de aanbevelingen van de Noordelijke Rekenkamer in acht te nemen, zoals zij die formuleren in hun reactie op de sociaaleconomische vitalisering van het Groningse platteland. De SP concludeert dat er in de voordracht voornamelijk wordt gesproken over de woningmarktontwikkelingen. Het is voor de SP van groot belang dat niet alleen gekeken wordt naar wonen in krimpgebieden, maar ook naar ‘werk, werk, werk’. De beschikbare gelden zijn bij lange na niet voldoende om de krimp structureel aan te pakken. De SP begrijpt dat zij de krimp niet kunnen stoppen, maar pleit ervoor om de krimp zo veel mogelijk af te remmen. Dat kan alleen door voor een werk-woon-verblijfklimaat in de regio’s te kiezen die mensen in staat stelt te blijven waar ze willen zijn. Dat gaat niet door voornamelijk in te zetten op groeikernen of de stad Groningen alleen. De regering heeft al laten weten zich alleen maar te willen richten op de succesvolle economische zones in dit land en daar valt de provincie Groningen niet onder. De SP is nieuwsgierig naar wat het CDA en de VVD van dit soort plannen vinden. Hoe denken zij zich nog hard te kunnen maken voor de provincie, waar straks nog meer sprake zal zijn van dichtslibbende wegen, afnemende werkgelegenheid, minder geld voor zorg en onderwijs, inkrimping van de WSW-bedrijven enzovoorts? Is Nederland niet mede een succesvol economisch land geworden dankzij de regio’s? Er moet geïnvesteerd worden op die plaatsen waar het hard nodig is: in de Ommelanden en in de stad Groningen. Daar zal de provincie zeker haar bijdrage aan moeten leveren. Mevrouw Stavast (GroenLinks) laat weten dat er op 1 december 2010 een artikel stond in Trouw waarin aandacht wordt geschonken aan een samenwerkingsverband van een aantal vrouwen met een bedrijf in Groningen, Drenthe en over de grens, met subsidie van INTERREG, steun van Groningen, Drenthe, Landkreis-Leer en de Kamer van Koophandel. Mevrouw Stavast deelt daar complimenten voor uit.
17
GroenLinks heeft bij het concept de opmerking geplaatst dat het inzicht in de financiering wat ontbrak. In de bijlage zit een lijst met de provinciale bijdrage. Omdat het heel vaak samenwerkingsverbanden betreft, heeft GroenLinks behoefte aan een completer overzicht, met daarin de bijdrage van andere partijen verwerkt. Het rapport van de Noordelijke Rekenkamer geeft aan dat er geen definitie van leefbaarheid gegeven wordt. Als zij dat vervolgens zelf doen, wordt daar wel heel sterk het bestaan van aan de omgeving passende voorzieningen genoemd. GroenLinks denkt dat een groot deel van de projecten wel degelijk een bijdrage geleverd hebben. Ook vindt GroenLinks dat als het om toerisme en recreatie gaat, dit automatisch het label ‘economische stimulans’ heeft. GroenLinks is het oneens met de Rekenkamer als zij zegt dat dorpsverenigingen, omdat zij subsidie krijgen, eigenlijk niet als basis kunnen worden gezien. Het actieplan. Er is onderzoek naar een doorlopende leerlijn 0-12 in gemeente De Marne. Misschien past het bij dit experiment om te kijken naar leerlingenvervoer. Zowel ouders als kinderen moeten geen probleem hebben met de bereikbaarheid van goed onderwijs. In de pilot gaat GroenLinks uit van gratis leerlingenvervoer. Groene werkgelegenheid. GroenLinks hoopt dat er experimenten komen met gezamenlijke lokale energieopwekking. Er zou een positieve wisselwerking moeten ontstaan tussen het Reserve Leefbaarheidsfonds en het nieuwe energieakkoord dat gesloten gaat worden. De subsidieregeling. Er wordt aansluiting gezocht bij de te formuleren Woon- en Leefbaarheidsplannen. Het is een beweging in de goede richting, maar daarmee is er nog steeds geen precies toetsingskader waarmee later bepaald kan worden of de subsidie concreet iets heeft opgeleverd. In de regeling wordt uitgegaan van cofinanciering. GroenLinks stelt voor de cofinancieringsformulering iets af te zwakken door ‘als regel’ 50/50 te hanteren en daarbij een eventueel noodzakelijke uitzondering mogelijk te maken. GroenLinks sluit zich aan bij de vragen over het Transitiefonds. Over de voortgangsrapportages moet in gezamenlijkheid nog duidelijkheid komen. De heer Blom (fractie Blom) denkt dat krimp een autonoom verschijnsel is waar je als maatschappij of overheid niet zo heel veel aan kunt doen. Dat maakt het des te belangrijker hoe je de omstandigheden die die krimp veroorzaakt, aanpakt. De heer Blom sluit zich aan bij de kritische opmerkingen over de manier waarop de gelden besteed worden. Hoe kijkt het College in de uitvoering van de maatregelen tegen de krimp aan tegen het rapport van de Noordelijke Rekenkamer? De voorzitter geeft het woord aan het College. De heer De Bruijne (gedeputeerde) gaat eerst in op de wat algemener punten. Het CDA. Het woord krimp heeft allerlei annotaties. Dat leidt tot vragen of je er iets aan kunt doen, waar het door komt, of de provincie het niet zelf heeft veroorzaakt… Het Provinciaal Actieplan is erop geënt actie te ondernemen en er niet alleen over te praten. Het kunnen beïnvloeden van de gevolgen van krimp moet enigszins gerelativeerd worden. Het werken daaraan ligt primair bij allerlei organisaties. De provincie heeft daar als middenbestuur een regulerende, faciliterende en coördinerende rol in. Naast krimp is er ook sprake van groei in de Regio Groningen-Assen en een deel van het Westerkwartier. Het verschijnsel krimp wordt derhalve niet overal in dezelfde mate waargenomen. In het regionaal bestuurlijk overleg is dit soms een moeilijke discussie. Het College probeert dat bestuurlijke proces te faciliteren, maar het heeft geen zin als het College vooruitloopt op het krimpbeleid als het door de organisaties en de gemeenten die het betreft niet wordt gedragen. Het actieplan is niet alleen als actieplan van provinciaal bestuur bedoeld, maar vooral als actieplan van diegenen in de provincie Groningen die plannen hebben voor het aanpakken van de krimpproblematiek. Het College wil dat graag faciliteren en doet dat dan ook in financiële zin. De Staten hebben het College aangespoord om een offensieve krimpstrategie uit te voeren en hebben daar middelen voor beschikbaar gesteld. De financiële onderbouwing en het Transitiefonds. De Staten hebben voor de periode 20112012 € 3 miljoen beschikbaar gesteld. Na die periode moet die derde miljoen worden opgebracht uit meevallers. Het heeft dan wel de hoogste prioriteit. Daarnaast hebben de Staten bij motie een bedrag van € 1 miljoen uitgetrokken om ook in de periode 2012-2014 het gebiedsgericht werken in de lucht te kunnen houden. De heer De Bruijne wijst erop dat er in het jaar 2012-2014 nog ruimte is om via het gebiedenbeleid aan te sluiten bij het beleid ten aanzien van leefbaarheid van de krimpgebieden.
18
Gekeken naar de opgave die er ligt en wat men er als provincie aan kan doen, houdt het niet over. Zeker gezien de bezuinigingen die op de provincie afkomen, zijn er prioriteiten gesteld. De Staten hebben die geaccordeerd. De toedeling van het budget. In één van de drie regio’s uit de voordracht heeft het College een transitiefonds en dat is in de Eemsdelta. Voor de overige twee regio’s geldt dat nog niet. Het regionaal fonds in de Eemsdelta heet het ‘financieel arrangement’ en wordt gevuld met € 14,25 miljoen van het Rijk, € 14,25 miljoen van de provincie (cofinanciering) en € 14,25 miljoen van de gemeente. De vraag van de VVD over 65% kan de heer De Bruijne dan ook niet plaatsen. De cofinanciering van de provincie is in zijn ogen 33%. De heer Haasken (VVD) zal het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing opgeteld hebben bij wat de provincie zelf uit eigen middelen doet. De heer De Bruijne (gedeputeerde) geeft aan dat de financiële cofinanciering van de provincie als volgt gefinancierd wordt: € 1 miljoen per jaar uit de Reserve Leefbaarheid en ongeveer € 4,5 miljoen uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing had al een indicatieve verdeling over de regio’s. Het bedrag dat indicatief was toebedeeld aan de Eemsdelta wordt nu gebruikt als cofinanciering voor de maatregelen in het kader van het Woon- en Leefbaarheidsplan Eemsdelta. Wat als er geen meevallers zijn en er is € 2 miljoen te besteden, de vraag van de PvdA. De € 1 miljoen voor het Pact Regio Eemsdelta gaat dan niet pondspondsgewijs omlaag. Ten aanzien van de overige miljoenen zal men daar, als die situatie zich zou voordoen, met elkaar naar moeten kijken. Dat zal afhangen van de afspraken over het Transitiefonds die het College wil maken met OostGroningen en gemeente De Marne. Het is van belang om te kijken naar de termijn waarop het College cofinanciering toezegt. Ondanks het feit dat de heer De Bruijne (gedeputeerde) het ermee eens is dat de verwachtingen ten aanzien van de rijksuitkeringen beter niet al te hoog gespannen kunnen zijn, sluit hij niet uit dat er ook vanuit het Rijk middelen komen. De ziekenhuiszorg. De stuurgroep Ziekenhuiszorg heeft gisteren het rapport dat in haar opdracht is verschenen, gepresenteerd. De provincie behoort tot die stuurgroep. De voorstellen die in dit rapport door de ziekenhuizen primair worden aangedragen, worden in de stuurgroep besproken en er wordt gestreefd naar instemming binnen de stuurgroep. Het College zit mede aan het roer om te kijken wat de beste oplossingen zijn voor de vraagstukken uit het rapport. De heer Swagerman is van mening dat het actieplan te veel de nadruk legt op woningbouw. De heer De Bruijne (gedeputeerde) is het daar niet mee eens. Wel moet geconstateerd worden dat de woningbouwontwikkeling een belangrijke factor is in de krimpgebieden. Leegstand en de daaruit voortvloeiende verloedering is optisch heel erg aanwezig als je daar niets aan doet. Echter, in dit actieplan wordt daarnaast nadrukkelijk ingegaan op zorg, onderwijs, mobiliteit en sociaaleconomische omstandigheden. Ziekenhuizen nemen hun verantwoordelijkheid, net als het onderwijs en de zorgsector. Onderdeel van de Woon- en Leefbaarheidsplannen is juist dat maatschappelijke organisaties bij dat plan worden betrokken. Het Woon- en Leefbaarheidsplan biedt, als het gaat om een toetsingskader voor subsidiëring, een heel goede basis. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat het Leefbaarheidsplan niet alleen bestaat uit beloften, maar uit een inventarisatie van de knelpunten die zich op korte- en middellange termijn voordoen vanwege de bevolkingsontwikkeling, uit de maatregelen en resultaten die op basis van die knelpunten genomen zouden moeten worden en uit de daarbij behorende financiering. De maatschappelijke kostenbatenanalyse, een vraag van de VVD. Het Rijk heeft het Economisch Instituut voor de Bouw opdracht gegeven om een maatschappelijke kostenbatenanalyse te maken voor de transitieopgave in de Eemsdelta. De doelstelling van de maatschappelijke kostenbatenanalyse is om te kijken of de maatschappelijke kosten en de uiteindelijke maatschappelijke baten enigszins met elkaar in overeenstemming zijn. Het blijft een beetje koffiedik kijken, want het is in grote mate een theoretische exercitie. Vooralsnog blijkt dat de oplossingen die worden aangedragen in het Pact Regio Eemsdelta en de overeenkomst die de woningbouwcorporaties hebben gemaakt in het Eemsdeltagebied, in redelijke mate voldoen aan de gewenste maatschappelijke opbrengst. Als de maatschappelijke kostenbatenanalyse klaar is, zullen de Staten daarvan op de hoogte gesteld worden. Regelluwheid van eigen regels. In het POP is vastgesteld hoe het College om wil gaan met panden in het buitengebied die leeg komen te staan. De heer De Bruijne (gedeputeerde) kan zich
19
goed voorstellen dat het College daarop stuit bij het nemen van maatregelen in de krimpgebieden in het geval zij goede aanknopingspunten ziet om daar wél bedrijvigheid te vestigen. De heer De Bruijne (gedeputeerde) vindt dat het POP op dat punt een dynamisch document moet zijn. Hij is het ermee eens dat niet alleen het rijk om regelluwheid gevraagd moet worden, maar dat de provincie zich ook zelf daartoe moet inspannen. Heeft de provincie voldoende instrumenten? Zou de provincie niet meer te zeggen moeten hebben over leegstand? De heer De Bruijne (gedeputeerde) denkt dat met het instrument verordening de vinger aan de pols gehouden wordt. Hij gelooft niet in middelen om dit soort ontwikkelingen te sanctioneren. Zeker als het gaat om de woningbouw gaat het meer om gezond verstand van gemeentebesturen die aan de knoppen zitten. Het gaat daarnaast voor een groot deel om de markt. Het voorbeeld van de nieuwbouwruimte in Bedum, de vraag van de ChristenUnie. In de nieuwbouwruimte, ook van de regio Groningen-Assen, zit een aanname van de sloop. Die wordt gemonitord. Op het moment dat zou blijken dat er wel gebouwd wordt, maar niet gesloopt, trekt het College zeker aan de bel. Eerst slopen, dan bouwen, de vraag van D66. Ja, dat kan. Er kan eerst gesloopt worden en dan gebouwd. De huidige verordening geeft dat aan. Het nieuwe art. 4.7 in de verordening spreekt daar niet eens meer over, omdat het College bestuurlijke afspraken per gemeente of per regio maakt. Vooraf slopen kan, maar als er afgesproken is om te vervangen, moet dat ook gebeuren. De heer De Vries (D66) geeft aan dat zijn opmerking met name ging over eerst bouwen en eventueel ook slopen. Er staat nu heel nadrukkelijk dat er hoe dan ook gesloopt moet worden. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat als er een sloopafspraak is met de gemeente en er is geen leegstand, de gemeente eerst mag gaan bouwen, maar als de gemeente klaar is met de bouw, moet de slooptaakstelling binnen drie jaar vervuld worden, want anders vindt er geen transitie plaats in de woningvoorraad. Criteria voor het indienen van de projecten. De heer Luitjens (VVD) vroeg naar een subsidieregeling. De projectcriteria zijn nog niet overal voldoende helder. De subsidieregeling van de provincie geeft voorwaarden, duidelijke doelen en richtlijnen aan. Dat kan betekenen dat de discussie over de projectcriteria op regionaal niveau nog wordt aangescherpt. Zij mogen niet minder zijn dan een provinciale regeling, ze mogen wel meer zijn. Wie betaalt het Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland, de vraag van GroenLinks. De heer De 3 Bruijne (gedeputeerde) zal de begroting bij het verslag voegen . Het College kan afwijken bij co-financieringsregels. De voorzitter stelt voor nog een kleine vragenronde te houden, maar het verder bij één termijn te houden. De heer Luitjens (VVD) heeft met de gedeputeerde gewisseld over de percentages bij het Transitiefonds bij het Pact Regio Eemsdelta. Het Transitiefonds zelf vindt hij wat summier omschreven. Wat wordt er hier precies beslist? Wat is het verdere proces? De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het College de mogelijkheden voor het Transitiefonds onderzoeken. Op het moment dat daar daadwerkelijk invulling aan wordt gegeven, komt het terug. Mevrouw Stavast (GroenLinks) herhaalt haar suggesties om leerlingenvervoer mee te nemen in de pilots en lokale energieopwekking. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat leerlingenvervoer zeker meegenomen wordt bij de pilot kindvoorziening. De heer De Bruijne (gedeputeerde) kan er absoluut niet op vooruitlopen of dat gratis is of niet. Het is absoluut de bedoeling om de groene economie te relateren aan maatregelen in krimpgebieden. Daar waar het College aanknopingspunten ziet in regelingen van (aanpalend) beleid, zal het College die zeker benutten.
3
De begroting zal worden nagestuurd - nog niet beschikbaar op het moment van versturen van het verslag. 20
De heer Swagerman (SP) vraagt of het College van plan is om ook hier ‘first come, first service’ te hanteren. Is het College eventueel bereid om per deelgebied een toewijzing te doen? Bijvoorbeeld 35% economie en 25% woning. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat die optie niet in beeld is. Wel zijn de aanvullende criteria over aard- en nagelvaste voorzieningen en procesbegeleiding in beeld. De heer De Vries (D66) was van mening dat er te veel aard- en nagelvaste voorzieningen in zaten. De heer De Bruijne (gedeputeerd) is het daar niet mee eens is vindt dat er voldoende mogelijkheden in de voordracht zitten om mee te betalen aan de wat zachtere kant (procesbegeleiding, onderzoek). De heer De Bruijne (gedeputeerde) ziet het nut niet zo van een differentiatie van het budget naar soorten activiteiten. De heer Swagerman (SP) merkt op dat als het College te snel ergens geld toekent, er aan de andere kant een tekort is. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het College gaat tenderen en dat het niet ‘first come, first service’ is. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) wijst op zijn vraag of het College in het kader van de kennis- en visieontwikkeling nog onderzoek wil initiëren naar de relatie tussen het beleid van de afgelopen decennia en het ontstaan van krimp. De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het College in overleg met het Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland een onderzoeksvraag neerlegt. Die heeft te maken met de vraag of er meer aantoonbare feiten te vinden zijn die de relatie tussen de effecten van beleid en groei/krimp onderbouwen. Dat is niet retrospectief. Het gaat erom de samenhang tussen groei en krimp beter in beeld te krijgen. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt nog een reactie op haar vraag over de rol van de woningbouwcorporaties. Heeft de provincie voldoende instrumenten om te voorkomen dat er een ongewenste situatie ontstaat? De heer De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat die instrumenten er zijn. In het nieuwe art. 4.7 staat dat de nieuwbouwruimte bij bestuurlijke overeenkomst met de regio en de gemeente wordt vastgesteld. Daarbij hoort een transitie- of slooptaakstelling. Dat wordt gemonitord. In januari van elk jaar kunnen de CBS-cijfers worden geraadpleegd. Op het moment dat het College ziet dat het de verkeerde kant opgaat, trekt zij bij de gemeente aan de bel. De woningcorporaties spelen een prominente rol, omdat de transitieopgave deels via hun middelen loopt. In het plan van aanpak voor het leefbaarheidsplan Eemsdelta hebben de maatschappelijke organisaties, waaronder de woningcorporaties, een hele prominente rol. De heer Abbes (CDA) wijst op zijn vraag met betrekking tot het Programma Landelijk Gebied in relatie tot leefbaarheid. De heer De Bruijne (gedeputeerde) heeft antwoord gegeven door te wijzen op de Statenbreed aangenomen motie, waarbij de provincie ook van 2012-2014 € 1 miljoen voor gebiedsgericht beleid in de benen houdt. De heer Abbes (gedeputeerde) merkt op dat bij het vorige agendapunt geconstateerd is dat het budget uitgeput is, terwijl dat wel als zeer succesvol wordt aangemerkt. Zou je zo’n Programma Landelijk Gebied mee kunnen nemen in dit verhaal, zodat een aantal projecten toch (versneld) uitgevoerd kunnen worden? De heer Hollenga (gedeputeerde) antwoordt dat het een misverstand is dat het budget uitgeput is. Bij het vorige agendapunt ging het om het budget voor landschap. In het kader van sociaal-economische vitalisering zijn middelen toegevoegd voor bepaalde gebieden, die ingezet kunnen worden voor de krimpproblematiek. De heer Abbes (CDA) doelde daar inderdaad op.
21
Mevrouw Stavast (GroenLinks) merkt op dat de gedeputeerde haar voorbeeldvraag over het Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland heeft beantwoord, maar dat haar vraag over bijlage 3 van algemene strekking was. Zij wil graag ook over andere bijdragen inzicht ontvangen. De heer De Bruijne (gedeputeerde) zou in dat geval een wat nadere specificatie willen. Van concrete, lopende projecten kan hij de financiële dekking aangeven. Van projecten die in de pijplijn zitten en die nog niet worden uitgevoerd, kan hij dat niet. Mevrouw Stavast (GroenLinks) begrijpt dat. Echter, het is breder dan alleen het Kennisnetwerk Krimp Noord-Nederland. De voorzitter concludeert dat: De voordracht Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling als A-stuk naar de Statenvergadering kan worden geleid; De voordracht reserve Leefbaarheid Krimp als A-stuk naar de Statenvergadering kan worden geleid. Het advies van de Noordelijke Rekenkamer wordt aangehouden voor de volgende commissievergadering Omgeving en Milieu en in de Statenvergadering marginaal wordt betrokken bij het Leefbaarheidsfonds. De heer Luitjens (VVD) merkt op dat het rapport van de Noordelijke Rekenkamer betrokken is bij de bespreking van het Leefbaarheidsfonds en dat er in die zin aan gerefereerd kan worden. 12.
Brief van Gedeputeerde Staten van 2 oktober 2010, nr. 2010-52.470/40/A.7, MV, betreffende advisering EZ inzake aanvraag opsporingsvergunning (Mbw) steenzout Electricité de France (EDF); locatie Pieterburen. Hierbij wordt betrokken: De e-mail van de heer Van der Velde, Natuur en Milieufederatie Groningen, betreffende zienswijze aanvraag opsporingsvergunning steenzout door EDF in Pieterburen, met daarbij als bijlage een brief aan de minister.
De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of het College voor zichzelf in beeld heeft gebracht welke mogelijkheden er zijn om bestuurlijk verzet te plegen. Heeft het College voor de provincie Groningen ook in beeld gebracht welke alternatieve locaties er wellicht zijn en is dat in te brengen in het overleg met het Rijk dan wel EDF? De heer Haasken (VVD) verklaart dat de VVD-fractie de wenkbrauwen heeft gefronst bij de brief van GS aan Economische Zaken, met name t.a.v. de afwijzende conclusie m.b.t. de locatie en pekelwaterbeheer. Doorgaans gaat er immers eerst een MER-procedure aan vooraf voordat dergelijke conclusies worden getrokken? Waarom roept het College niet op om een MER te gaan formuleren? Van welke gevolgen voor het gebied gaat het College uit? Bij zoutwinning in bijvoorbeeld Veendam en Pekela is dat helemaal niet te zien. De heer Dieters (PvdA) heeft opgeschreven dat de PvdA-fractie zich in het advies van het College kan vinden. De realiteit is echter dat het ministerie al een vergunning heeft verleend voor een proefboring. Hier schittert het ministerie wederom door het organiseren van maatschappelijke weerstand. Dit is onbegrijpelijk. Er wordt niet geluisterd, er wordt niets met adviezen gedaan. Hoezo opvatting van burgers en overheid? Hoezo overleg? Het lijkt op 'stoer doen' van het nieuwe kabinet. De PvdA kan zich geheel vinden in de kwalificatie die de gedeputeerde in de krant heeft genoemd. De PvdA vindt dit een dermate ernstig punt – ook gelet op de CO2-discussie – dat zij in de komende Statenvergadering met een motie zal komen om blijk te geven van haar afkeuring. De heer Keurentjes (CDA) merkt op dat bij velen de ‘geest uit de fles’ is. Wat gaat het College doen om de geest weer in de fles te krijgen? Het is misschien stoer om grote woorden te gebruiken, maar uiteindelijk gaat het erom wat je bereikt. Verdere polarisatie is daarbij niet behulpzaam. Inhoudelijk is de CDA-fractie het eens met de lijn die in de brief is verwoord.
22
De heer Dieters (PvdA) roept het CDA op wat rust te betrachten, zodat de bewoners weer wat vertrouwen in de overheid krijgen. De heer Keurentjes (CDA) antwoordt dat het CDA al acties op dit punt heeft verricht. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie zich in het advies van het College kan vinden. Zij vraagt wat de bevindingen van het College tot nu toe zijn ten aanzien van een kansrijke bezwaarprocedure. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt aangaande het onderzoeken van alternatieve locaties, of het College aan kan geven hoeveel grootschalige industriële mijnbouwinstallaties te behoeve van gas- of CO2-opslag de provincie Groningen aankan. Hoe schat het College de kans in dat het bedrijf EDF deze boring doet met het doel om kernafval ondergronds op te slaan? De heer Swagerman (SP) zou willen zeggen: ‘Njet, njet, njet’. De heer De Vries (D66) acht de brief logisch, al zijn er enkele punten die verder uitgezocht moeten worden. Wat zou bijvoorbeeld de zoutwinning betekenen voor de bodemdaling? Is er überhaupt naar gekeken? Is het terugspuien van pekel in de Waddenzee duurzaam gebruik van grondstoffen? Op dit moment is er geen planologie voor de diepe ondergrond, met als gevolg dat elk verzoek sec wordt bekeken door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie. Het zou juist in samenhang dienen te gebeuren. Er zou een plan voor moeten komen. Wil het College dit aankaarten bij het ministerie? De heer Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat inderdaad de ondergrond hier tegen de bovengrond strijdt, privaat Frans belang tegenover het locale belang en het rijksbelang tegenover provinciaal belang is. Het Rijk kiest voor het private Franse belang, dwars tegen het locale provinciale belang in en zonder te informeren wat daar speelt. De snelheid waarmee besloten wordt tot vergunningverlening, is opmerkelijk. T.a.v. de opmerking van de heer Haasken merkt de heer Van der Ploeg op dat er twee gasopslagsystemen in de provincie zijn (Grijpskerk en Zuidwending), deze zijn iets meer dan een klein gebouwtje bij een zoutwinninkje. Er is sprake van grote impact op het landschap. De heer Blom (fractie Blom) sluit zich aan bij alle gestelde vragen, alsook het ‘njet’ van de heer Swagerman. Kan het College aangeven of kernafval op deze locatie uitgesloten wordt? Kan het College aangeven of opslag van kernafval sowieso uitgesloten wordt? Kunnen er op dit gebied ingrepen plaatsvinden door het Rijk? De heer Moorlag (gedeputeerde) verklaart dat het College nog nagaat of het bestuurlijk verzet zal plegen. Het College onderzoekt of er voldoende juridische gronden zijn voor het aantekenen van bezwaar en beroep tegen de verleende vergunning. Dat is niet de eerste voorkeur. Het College heeft meer voorkeur voor een traject van bestuurlijk overleg. Er was door een van de collega’s van de heer Moorlag ook gepleit voor die weg. De indruk bestond dat er uitstel zou komen in het verlenen van de vergunning. De termijn voor bezwaar en beroep loopt op dit moment. Men moet niet gaan procederen om het procederen. Wel dient men eigen ruimtelijk beleid serieus te nemen. Moet je een MER afwachten? De provincie had formeel een adviesrol in deze procedure. In die adviesrol staat het vrij om een standpunt in te nemen. Als je kijkt naar de selectiviteit in het ruimtelijk beleid in de provincie Groningen dan heeft het College in lijn met het ruimtelijk beleid gereageerd. Er wordt volop ruimte geboden voor economische ontwikkeling, ook in de energiesector. Wel wordt daar selectiviteit bij betracht. Het betekent dat men op de ene plek kiest voor geconcentreerde ontwikkeling en op andere plekken voor andere typen van activiteit. Impact op het landschap en impact op belangrijke economische dragers in het gebied (toerisme, recreatie) hadden afgewogen moeten worden. Kijkt het College naar alternatieve locaties? Het College is geen bevoegd gezag hierin. Aan de andere kant gaat het College niet achterover leunen. Het College is zelf informatie aan het vergaren of er andere mogelijkheden zijn, andere zoutkoepels of andere plekken van waaruit die zoutkoepel ‘aangeprikt’ zou kunnen worden. Hoe krijg je de geest weer in de fles? Een tweesporenbeleid. Aan de ene kant staan voor het eigen ruimtelijk beleid van de provincie, aan de andere kant zien of je tot een situatie kunt komen dat je in overleg kunt gaan met het Rijk. Er is immers sprake van een gemeenschappelijk belang. Het
23
College wil de energiesector versterken. Als de weg van overleg begaanbaar is, dan geniet deze de voorkeur boven andere trajecten. De heer Keurentjes (CDA) vraagt of de kretologie van het College in de media hierbij behulpzaam is. De heer Moorlag (gedeputeerde) vindt dat je soms ook wel eens heldere taal mag spreken. De provincie is niet ingehaald door de werkelijkheid. Er is een vergunning gegeven voor een proefboring. Proefboringen vinden er meer plaats in de provincie. Wel zou de gedeputeerde het dramatisch voor het gebied vinden als daar een industriële locatie zou komen met een oppervlakte van ca. 4 ha. Dat moet je aan het begin van het traject ook duidelijk maken. Bodemdaling. Bij gasopslag is het risico op bodemdaling marginaal. Dit is anders in het geval van zoutwinning. Gasopslag in zout is niet de eerste vorm, ook voor EDF niet. Opslag van kernafval. Gedeputeerde heeft geen enkele aanwijzing dat de opslag van kernafval in het schild gevoerd wordt. Gasopslag in zout wordt meer toegepast. De heer Blom (fractie Blom) stelt dat de gedeputeerde hier een uitgelezen kans heeft om alle twijfels uit te sluiten. De heer Moorlag (gedeputeerde) vindt dat een speculatieve vraag die de SP in Den Haag zou moeten stellen. Het beleid van het College is bekend: geen kernafval in de bodem. Dat is in het POP vastgelegd. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat bekend is dat, mocht uit de exploratiefase blijken dat er geen opslag van gas plaatsvindt, EDF zich het recht voorbehoudt om de verworven kennis te verkopen, bijvoorbeeld aan een zusterbedrijf. De heer Moorlag (gedeputeerde) verklaart hier geen enkele aanwijzing voor te hebben. De voorzitter concludeert dat het stuk als A-stuk naar de Staten wordt doorgeleid. De vergadering wordt vervolgd met agendapunt 21. 13.
Voordracht van Gedeputeerde Staten betreffende vaststellen Richtlijnen voor het op te stellen Milieu Effect Rapport (MER) Buizenzone Eemshaven - Oosterhornhaven Delfzijl met bijlagen (nummer 30/2010).
De heer Luitjens (VVD) merkt op dat de Landbouweffectrapportage in het voorstel is opgenomen. Wat zijn de criteria die in overweging worden genomen? Welke weging heeft de Landbouweffectrapportage t.o.v. de milieueffectrapportage? Volgens de beschrijving worden de milieuaspecten van de Landbouweffectrapportage door de commissie MER beoordeeld. Er blijven dan aspecten over die niet milieu gerelateerd zijn, maar economisch gerelateerd. Wie gaat die beoordeling doen? Hoe is de weging? De voorzitter stelt dat de heer Luitjens de brief van een aantal boeren eventueel in de overweging zou kunnen betrekken. De heer Luitjens (VVD) gaat in op de rol van de Staten in de verdere uitrol. De Staten zijn het bevoegd gezag. Er wordt de mogelijkheid geopperd om boren als techniek onder het Eemsdollardgebied te gebruiken. De heer Moorlag (gedeputeerde) informeert welke vraag de heer Luitjens over dit boren heeft. De heer Luitjens (VVD) vraagt of het College bereid is om een dergelijk alternatief mee te nemen in de afweging. De heer Miedema (GroenLinks) brengt in dat GroenLinks tegen alternatieven is die onder de Eemsdollard doorgaan.
24
De heer Swagerman (SP) is blij dat er een Landbouweffectrapportage is opgenomen. Daarnaast willen zij graag het aspect van boren mee willen nemen. Potentieel zou dat wellicht minder schade kunnen opleveren voor de boeren. De heer De Vries (D66) gaat ervan uit dat de Landbouweffectrapportage volledig is. Sinds 1 juni is de wet iets aangepast, waardoor het niet meer verplicht is om het Meest Milieuvriendelijke Alternatief in de MER op te nemen. D66 neemt aan dat het MMA wel expliciet wordt meegenomen. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) verklaart dat de Partij voor de Dieren tegen de tracés is die door of langs Eemshaven gaan. De aanleiding zou te maken hebben met een bijdrage aan de ontsluiting voor diepzeeschepen van Oosterhorn/Delfzijl. De Eemshaven is op dit moment niet toegankelijk voor schepen met de grootste diepgang. Het is vreemd dat dit als aanleiding genoemd staat. De Partij voor de Dieren maakt zich nog steeds zorgen over de risicoanalyse, zeker omdat nog steeds niet duidelijk staat omschreven met welke stoffen rekening moet worden gehouden. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt naar de status van de Landbouweffectrapportage. De heer Keurentjes (CDA) onderstreept de vragen die door de VVD gesteld zijn. In een aantal tracés worden subtracés genoemd. Hoe worden deze in het proces meegenomen? De heer Keurentjes is blij dat de SP de Landbouweffectrapportage ondersteunt. De heer Dieters (PvdA) acht het goed dat de Landbouweffectrapportage parallel mee wordt genomen. Er is een vijfde tracé toegevoegd, hetgeen een goede zaak is. Het standpunt van de PvdA over transport door de Eems is bekend. Wat zijn de effecten van de relatie met de diepe ondergrond? Het College heeft de essentiële informatie een-op-een overgenomen van de MER-commissie, dus ook de onderbouwing ervan. De voorzitter informeert of de heer Dieters met ‘diepe ondergrond’ de risico’s van aardbevingen en pijpbreuken bedoelt. De heer Dieters (PvdA) bevestigt dit. De heer Moorlag (gedeputeerde) gaat in op de vraag naar de status van de Landbouweffectrapportage. Er zijn wel maatstaven om dat te kunnen wegen. Agrariërs geven dat zelf al aan. Buisleidingen zijn niet nieuw, er lopen vele buisleidingen door Nederland. Het voordeel van de Landbouweffectrapportage is dat heel duidelijk wordt wat de effecten zijn voor de landbouw. Bij de Buisleidingenstraat wordt de grond vaker dan eens beroerd. Hier zal aandacht voor moeten komen. Bijvoorbeeld in Zuidwest-Nederland is veel informatie aanwezig. Als het expliciet is, zal het in principe moeten worden gewogen door de initiatiefnemer zelf. Als belanghebbenden vinden dat bepaalde aspecten onvoldoende zijn gewogen: er zit nog een politieke stok achter de deur, want er komt nog een provinciaal inpassingsplan. De informatie is ook bruikbaar voor ondernemers om het explicieter te maken als zij van oordeel zijn dat hun belangen worden geschaad en dat daar onvoldoende recht aan wordt gedaan. Het kan dan voor andere trajecten worden gebruikt, trajecten die het College meestal niet graag ziet, zoals juridische trajecten. Er is geen commissie voor de LER die het regelt. De initiatiefnemers zullen dat primair moeten doen. Het is geen weging out of the blue, er zijn referentiepunten, bijvoorbeeld andere buisleidingen. De heer Keurentjes (CDA) constateert dat het College stelt dat de LER in elk geval die kwaliteit heeft dat de LER gegevens oplevert die het mogelijk maken om die keuze te maken. De heer Moorlag (gedeputeerde) beaamt dit. Het instrument is in de afgelopen periode vaker gebruikt. Ondernemers geven wel aan dat zij het helemaal op detailniveau willen hebben. Het gaat erg ver om per ondernemer alles op detail zichtbaar te maken. Wel dienen grosso modo de effecten voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf systematisch in beeld te worden gebracht en dit moet op een kwalitatief juiste wijze te geschieden. Het kan zo zijn dat er in specifieke casuïstiek maatwerk gedaan zal moeten worden. Het moet een goed beeld opleveren van de effecten voor de landbouw. De Staten zitten er straks zelf bij, dus zij kunnen meebepalen in hoeverre dat goed genoeg is geschied. Het boren als alternatief. De heer Moorlag vindt dat een MER een zo breed mogelijk palet in beeld dient te brengen. In dit geval plaatst hij er een grote ‘maar’ bij. Het gaat hier niet om één buisleiding, maar om een buisleidingenstraat of -strook met vele leidingen. De gedeputeerde vraagt
25
zich af of het wel financieel-economisch realistisch is om dan voor elke afzonderlijke leiding boringen te doen. De heer Luitjens (VVD) merkt op dat het College dit in de verkenningen kan meenemen. Er zitten milieuaspecten aan en bedrijfseconomische aspecten. Hier gaat het over een MER. Als men voor elke buisleiding afzonderlijk gaat boren, betekent dit dat men meerdere keren in het Waddengebied gaat ‘roeren’. Dat weegt natuurlijk ook richting het milieu. De heer Moorlag (gedeputeerde) bevestigt dit. Hij heeft liever dat er diep wordt geboord dan dat er talloze keren een beroering plaatsvindt. De gedeputeerde heeft de grondhouding om het palet aan alternatieven zo breed mogelijk in beeld te brengen. De heer Luitjens (VVD) merkt op dat het mogelijk is om in deze fase ver te gaan. De heer Moorlag (gedeputeerde) stelt dat dit zal gebeuren. Voorts lijkt het hem reëel om het MMA mee te nemen. Bij Crisis- en herstelwetprojecten hoeft het niet meer. De heer De Vries (D66) wijst op de website van de commissie MER, waarop staat dat het per 1 juli niet meer verplicht is. De heer Moorlag (gedeputeerde) verklaart dat het College het MMA mee zal nemen. De subtracés. Deze worden op een vergelijkbare wijze meegenomen als bijvoorbeeld de MER voor de N361, waar ook allerlei subtracés waren. Diepe ondergrond, trillingen en bevingen. Het geldt niet exclusief voor de buizen die in zo’n buizenzone komen, maar voor elke buis of leiding die er wordt aangelegd. Het zal een randvoorwaarde moeten zijn dat de leidingen bestand zijn tegen trillingen die in dit gebied voor kunnen komen. De risico’s van de stoffen. Dat zal erin beschouwd moeten worden. Voor stoffen gelden afstandsnormen voor bebouwing. Het maakt niet zozeer deel uit van de MER, maar er zijn normen voor. Die zullen in acht genomen moeten worden. De heer Dieters (PvdA) wijst op zijn vraag over de inspraakreacties op de hoofdlijnen. De heer Moorlag (gedeputeerde) weet niet of elke inspraakreactie en detail meegenomen is. Het algemene beeld is dat de reacties overgenomen zijn. De voorzitter concludeert dat er geen behoefte is aan een tweede termijn en dat dit stuk, met de toezeggingen van de gedeputeerde daarin verwerkt, als B-stuk naar de Statenvergadering kan worden doorgeleid. De heer Swagerman (SP) is het hiermee eens als ook de toezegging om het borentraject mee te nemen, wordt meegenomen. De heer Moorlag (gedeputeerde) bevestigt dit. De vergadering wordt vervolgd met agendapunt 12. 14.
Brief van Gedeputeerde Staten van 2 november 2010, nr. 201058.445/44/A.24, RP, betreffende definitief advies inzake repowering en participatie in windparken.
De voorzitter verklaart dat de brief van GS van 9 maart betreffende de motie van de ChristenUnie over de realisatie van de doelstelling van 750 Megawatt en de motie van GroenLinks over participatie en repowering, bij dit agendapunt wordt betrokken. In de brief van 2 november wordt verwezen naar de vergadering van 28 april. Dit moet zijn: 7 april. In de brief staat een aantal antwoorden geformuleerd door het College. In antwoord 1 heeft het College het over ‘ons voorstel’ inzake de windenergie. Daarmee wordt het voorstel bedoeld dat beschreven staat in antwoord op vraag 3.
26
De voorzitter geeft het woord aan de heer In ’t Hout, inspreker namens Intercon Energie. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) stelt dat er een aantal concrete plannen is, maar dat er stilstand op de loer ligt. Het eerste plan is het plan ten zuidoosten van de huidige 88 windmolens in de Eemshaven. Er is een zoekgebied aangewezen in het POP, ook wel aangegeven als het ‘Waddenwindgebied’. In dat gebied zouden nog 13 windmolens van 3 Megawatt gebouwd kunnen worden. De provincie is er voorstander van om in dat gebied te gaan bouwen, maar de gemeente wil niet echt van harte medewerking verlenen aan bouwen in dat gebied. Er is een gesprek geweest tussen de provincie en de gemeente over dat gebied. Er is verschil van mening ontstaan over het aantal windmolens dat er zou kunnen staan en de grootte van de windmolens. De heer Ter Horst heeft enkele keren aangegeven dat hij een voorkeur heeft om daar windmolens van 6 Megawatt te bouwen van 125 m hoog. De gemeente is voorstander van windmolens van 100 m lengte en 3 Megawatt. Vervolgens is het proces stil komen te liggen, ondanks het feit dat alle boeren en alle betrokkenen graag zouden willen meewerken aan het realiseren van dit plan. Het tweede plan is ook een plan bij de Eemshaven: het plan om een derde lijn van 10 windmolens in de Emmapolder te bouwen. Er staan 20 windmolens van 3 Megawatt en 100 m lengte in de Emmapolder. Er zou nog een derde lijn aan de noordkant bijgebouwd kunnen worden, waar geen bezwaren tegen zijn van Milieudefensie, Waddenvereniging, etc. De boeren hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan repowering. In beide gebieden zou men vóór 2015 kunnen bouwen. Een derde gebied ligt in Delfzijl. Dit project ligt sinds 2 à 3 jaar stil. Het grootste probleem van Delfzijl wordt aangevoerd door Seaports. Seaports wil liever geen repowering in Delfzijl. Vervolgens heeft de heer Kasper Paardekooper een stuk geschreven, waarin hij aangeeft dat Delfzijl het beste gebied is om te repoweren. De heer In ’t Hout vreest dat men eindeloos blijft discussiëren. Als vandaag besloten zou worden om projecten in uitvoering te nemen, hoopt hij ze nog vóór 2015 te kunnen bouwen. Als Intercon Energie op korte termijn fiat zou krijgen van deze vergadering, kan worden gegarandeerd dat er minimaal 20 windmolens zullen worden afgebroken zodra men kan gaan repoweren. Het houdt in dat 20 windmolens wordt vervangen door maximaal 5 nieuwe windmolens. De heer Keurentjes (CDA) vraagt of de heer In ’t Hout kan aangeven wat de oorzaak is van het trage proces, toegespitst op de rol van de provincie. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) stelt dat in het Waddenwindgebied het probleem in een verschil van inzicht tussen de gemeente en de provincie ligt: er is geen duidelijkheid over het aantal en het soort windmolens. Er is geen discussie over of daar wel of niet gebouwd zou moeten worden. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) vraagt of de eigenaren van de 20 af te breken windmolens instemmen met de plannen. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) geeft deze garantie. De heer Swagerman (SP) vraagt of de locatie in Delfzijl de omgeving Borgsweer betreft. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) antwoordt dat er in het hele gebied dat in het POP staat, gebouwd kan worden. Dat betreft meer dan 20 locaties waar nog molens gebouwd kunnen worden. Het zou mogelijk zijn om daar 5 locaties aan te wijzen om daar te bouwen voor repowering. De heer Swagerman (SP) weet dat inwoners in Borgsweer bezwaren hebben. Hiermee zou men bij de keuze van de plaats rekening kunnen houden. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) acht dit een goed punt. Hij heeft in het verleden gesproken met de stichting Windhoek, die goed is vertegenwoordigd in Delfzijl. De stichting wil wel meewerken aan het afbreken van 20 windmolens, maar niet aan het bouwen van 5 nieuwe windmolens. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of het eerste project in Zuidoost-Eemsmond gekoppeld is aan een nieuwe uitwerking van het gebied voor glastuinbouw en bedrijventerreinen. Ligt het tweede gebied in of vlakbij het zoekgebied? Ligt het gebied in Delfzijl in of aan het zoekgebied? Wat is de capaciteitsverhouding inzake het afbreken van 20 windmolens en het bouwen van 5 nieuwe windmolens? Om welke soort molens gaat het?
27
De heer In ’t Hout (Intercon Energie) legt uit dat het glastuinbouwgebied ten westen is geprojecteerd van de EGD-weg. Het gebied ligt aan de oostkant van de EGD-weg, waar ook de hoogspanningsmasten overheen gaan. In dat gebied zouden die 13 windmolens gebouwd kunnen worden. Dat is ook het gebied dat Seaports graag zou willen kopen voor uitbreiding van het industrieterrein. T.a.v. de Emmapolder zijn de huidige twee lijnen zoekgebied. Er ligt nog een strook van ca. 500 m breedte aan de noordkant van beide lijnen. Dat grenst aan het zoekgebied. In Delfzijl gaat het om grond in het zoekgebied op het industrieterrein. De capaciteitsverhoudingen. Er zijn enkele lage molens bij voor repowering. Het gaat bij repowering om twee zaken: wat voor type wordt vervangen en hoe storend is dat in het landschap. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt naar de financiële kant. Wat levert iemand in en wat krijgt hij ervoor terug? De heer In ’t Hout (Intercon Energie) geeft aan dat er voldoende incentive in zit als je 20 molens afbreekt en 5 nieuwe bouwt. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) neemt aan dat het uit kan als je 1 Megawatt inlevert en je krijgt er 15 Megawatt voor terug. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) stelt die vragen niet zo. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat hij die vraag zo aan de heer In ’t Hout stelt. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) geeft aan dat hij de garantie kan geven op basis van 1 op 4 – dus 100 kW inleveren en 400 kW terugkrijgen – en dat dit voldoende is om een project rendabel te kunnen draaien. De heer Miedema (GroenLinks) verzoekt toe te lichten waarom Seaports bezwaren heeft tegen repowering in Delfzijl-Zuid. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) geeft aan dat Seaports stelt dat als particulieren een windmolen zouden hebben op het industrieterrein en die windmolen schade zou veroorzaken bij een kapitaalintensief bedrijf, er een schade zou kunnen ontstaan die veel groter is dan er verzekerd kan worden. Dan blijkt dat de verhaalbaarheid t.a.v. schade bij een particulier nihil is. Seaports zou daarom het liefst zaken doen met grote bedrijven die daar windmolens plaatsen en die de windmolens verzekeren en die daarnaast hoofdelijk aansprakelijk zijn voor eventuele schade die groter is dan de verzekeringssom. De heer In ’t Hout bestrijdt dit. De grote bedrijven richten normaalgesproken een lege BV op als een exploitatiebedrijf voor windmolens. Dit zetten ze apart in een aparte business unit. De holding staat niet garant voor een lege BV. Het is dus een loze kreet van Seaports. De heer Blom (fractie Blom) vraagt hoe realistisch molens op land van 6 Megawatt zijn. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) geeft aan dat hij een voorkeur heeft voor windmolens van 3 Megawatt, niet voor windmolens van 6 Megawatt. Hij beschouwt een molen van 6 Megawatt nog als een experimentele machine. De opbrengst van een windmolen van 6 Megawatt wordt ingeschat op minder dan 2 x 3 Megawatt, vanwege het feit dat de rotordiameter aanzienlijk kleiner is dan 2 x 3 Megawattrotor. De heer Blom (fractie Blom) stelt dat dit alleen geldt voor molens op het land. Op zee kan men de rotor veel groter maken. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) doet hier geen uitspraak over. De voorzitter geeft het woord aan de heer Ter Schuur die inspreekt namens de Vereniging Windturbine-eigenaren Groningen. De heer Ter Schuur (VWG) stelt dat de Vereniging Windturbine-eigenaren blij is met het stuk van PS Legal, waarin kaders worden gesteld. Toch is er ruim een jaar na het vaststellen van het POP nog
28
geen concreet beleid op dit punt. De Vereniging Windturbine-eigenaren wil dit beleid in overleg met de provincie vormgeven. De analyse onder punt 1 in het stuk van PS Legal is voor de provincie Fryslân niet compleet. De geschetste situatie is slechts een mogelijk toekomstscenario. De huidige situatie gaat uit van een beleid van herstructurering: voor elke 2 nieuwe windturbines moet een bestaande windturbine worden opgeruimd. Bij de onder 4.12 genoemde ‘ruilfactor’ wordt uitgegaan van een inschatting van een minimale ruilfactor van 3 qua vermogen. De Vereniging Windturbine-eigenaren houdt vooralsnog vast aan 1-op1 opschaling, tenzij er sprake is van zeer grote windturbinevermogens. Er zijn blijkens de analyse twee mogelijkheden om het beleid nader vorm te geven. De eerste is dat de provincie middels Groningen Seaports-gronden de regie in eigen hand houdt. De Vereniging Windturbine-eigenaren heeft haar bedenkingen over locaties waar te veel beperkingen gelden, zoals een beperking in de duur van het opstalrecht en beperkingen in de exploitatie (stilstand uit voorzorg). Ook heeft men bedenkingen bij de ‘emvi’ (economisch meest voordelige inschrijving). De Vereniging Windturbine-eigenaren heeft met name bedenkingen over de (subjectieve) beoordeling op landschappelijke kwaliteiten. De Vereniging Windturbine-eigenaren streeft naar gelijke kansen voor moleneigenaren. De door PS Legal genoemde tweede optie onder 4.24, namelijk dat de markt het zelf oplost, kan de Vereniging Windturbine-eigenaren toejuichen. De provincie zal dan voorwaarden moeten stellen. Daarbij geniet de manier waarop het in Fryslân gebeurt de voorkeur. Aan deze mogelijkheid kan worden gedacht als de eerste optie niet tot het beoogde resultaat kan leiden. De heer Keurentjes (CDA) vraagt in hoeverre er overleg met de provincie is geweest. Wat is de positie van de Vereniging Windturbine-eigenaren als het gaat om de bereidheid om mee te doen? De heer Ter Schuur (VWG) verklaart dat er meerdere malen contact is geweest met de ambtenaren en met de gedeputeerde. Inhoudelijk zijn er nog geen uitwerkingen geweest. De Vereniging Windturbine-eigenaren is voorwaardenscheppend bezig voor haar leden en gaat in gesprek om herstructurering en repowering een zo goed mogelijk vervolg te kunnen geven. In eerste termijn De heer Dieters (PvdA) geeft aan dat repowering op bestaande locaties altijd de steun heeft gehad van de PvdA, om de solitaire windmolens teniet te doen. De PvdA-fractie verzoekt de gedeputeerde een toelichting te geven aangaande de initiatiefnemers en eigenaren van de bestaande molens. De PvdA maakt zich zorgen over het feit dat er t.a.v. de N33 een aanvraag ligt voor een rijksinpassingsplan. Wat is de voortgang daarvan? Hoe staat de gedeputeerde hierin? De heer Keurentjes (CDA) vraagt wat het de provincie waard is om tot resultaten te komen. Voorts verzoekt de CDA-fractie het College om een reactie m.b.t. de snelle ontwikkeling van de offshore windenergie. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) dankt het College. Het is belangrijk om de turbine-eigenaren zelf bij dit proces te betrekken. Hoe denkt het College daarmee om te gaan? De ChristenUnie vraagt het College om een reactie op de door de heer In ’t Hout genoemde locaties. Is het mogelijk om in het POP gebieden specifiek te reserveren voor repowering? Hoe denkt het College om te gaan met het advies van PS Legal om een incentive te creëren? De heer Dieters (PvdA) vraagt waar mevrouw Van der Graaf het over heeft als zij vraagt over het reserveren van gebieden in het POP. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) geeft aan dat zij doelt op het reserveren, al dan niet binnen bestaande zoeklocaties, voor repowering. De ChristenUnie informeert naar de stand van zaken t.a.v. de rijkscoördinatieregeling. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) deelt mee dat de Partij voor de Dieren groot voorstander van windmolens is, ook als deze solitair zijn. Het zijn juist de windmolenparken die een grote impact op het landschap hebben. Repowering is een goede mogelijkheid om particulieren hierbij betrokken te houden.
29
De heer Dieters (PvdA) vraagt wat mevrouw Hazekamp van Flevoland vindt. De windmolens daar zijn erg solitair. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) merkt op dat het opvallende verschijningen in het landschap zijn. Het voordeel van windmolens is echter dat je ze, op het moment dat je ze niet meer nodig hebt, gemakkelijk kunt afbreken. De Partij voor de Dieren prefereert windmolens in het landschap boven kolencentrales. De Partij voor de Dieren vraagt het College om een reactie op de door de insprekers genoemde knelpunten. Hoe wil men de knelpunten oplossen en welke rol kan de provincie daarbij spelen? Vraag 6 van D66 betrof windenergie in de Carel Coenraadpolder. Het College geeft aan dat dit niet mogelijk is omdat het niet in het POP staat. De Partij voor de Dieren betreurt dit, aangezien deze polder wel gebruikt mag worden als gebied voor grootschalige vee-industrie. De heer De Vries (D66) verklaart dat D66 niet principieel tegen solitaire windmolens is. Repowering kan echter wel degelijk een positief effect hebben op het beeld in de provincie. Het verbaast de D66fractie dat er al 5 jaar lang met de heer In ’t Hout wordt gesproken zonder dat er iets tot stand is gekomen. De heer De Vries vraagt de gedeputeerde hoe hij er verder mee wil gaan. Een van de auteurs van het rapport van PS Legal voert naar het schijnt zelf ook windenergieprojecten uit. Is hier sprake van een ‘dubbele pet’? In dat geval zou de heer De Vries ook nog een onafhankelijk oordeel over dit rapport wensen. Als men niet oppast, staan solitaire windmolens er langer dan men zou willen. De heer De Vries informeert of een tijdelijke vergunning van bijvoorbeeld 20 jaar voor solitaire windmolens mogelijk is. De heer Swagerman (SP) verklaart dat de SP voorstander is van zo veel mogelijk windenergie, i.t.t. kolencentrales. De SP is niet bepaald voorstander van solitaire molens. De SP zou windmolens bij voorkeur op zee plaatsen. Pragmatisch denkend zou men de N33 naar de Pekela's moeten verhuizen, waar men de molens wil hebben. Daarnaast zou men moeten toestaan dat de molens die in de derde laag zouden moeten komen, die net grenzen aan het gebied dat is toegewezen in het POP, bij te plaatsen. De discussie in Delfzijl moet met de betrokken inwoners plaatsvinden. Op deze manier kan een forse toename aan windenergie worden gecreëerd in Groningen zonder dat dit al te veel problemen oplevert. De heer Van der Ploeg (GroenLinks) verklaart dat de GroenLinks-fractie een van de initiatiefnemers is geweest om deze problematiek uitgezocht te krijgen. Er ligt een voorstel van het College om de route via de aanbestedingsprocedure uit te werken met o.a. Seaports. GroenLinks kan zich daarin vinden. Zo kunnen solitaire molens, waar dat mogelijk is, opgeruimd worden. Het moet echter niet ten koste van alles gebeuren. De afweging dient qua kosten en opbrengsten in evenwicht te zijn. Hoe staat het College tegenover de initiatieven die zijn benoemd door de insprekers? In andere provincies zijn er interessante ontwikkelingen. In het Friese traject wordt breed ingezet op participatie van burgers in windmolenprojecten en investeringsfondsen, met daaraan gekoppeld een uitgebreid ambitieniveau. Groningen zou dat kunnen navolgen. De aanbesteding van Seaports in de Eemshaven is uiteindelijk wel succesvol geweest, maar niet in de zin dat daar Groningers participeren in de windmolens. De heer Van der Ploeg vond t.a.v. de N33 het opvallend dat het ministerie binnen vijf dagen reageerde op een verzoek van particulieren. Hij is geïnteresseerd in het overleg tussen het Rijk en de provincie aangaande bevoegdheden. De provincie heeft haar taakstelling ruimschoots gehaald. Er zijn in IPO-verband met het Rijk afspraken gemaakt. Als de Crisis- en Herstelwet of de rijkscoördinatieregeling wordt ingeschakeld terwijl de provincies hun taakstelling hebben gehaald, is er een probleem. Dan kan het ook zo zijn dat als particulieren in de Carel Coenraadpolder een project ontwikkelen van 120 Megawatt, zij buiten de gemeente en de provincie om het Rijk om hulp kunnen vragen. GroenLinks wil meer zoekgebieden in de provincie, met een ambitieverhoging naar 1250 Megawatt. Je moet zo bijna pleiten voor 5 maal projecten van 99 Megawatt om dit soort problemen te voorkomen. De heer Van der Ploeg verzoekt om helderheid over deze problematiek en duidelijke afspraken met het Rijk hierover. De heer Blom (fractie Blom) geeft aan voorstander te zijn van zo veel mogelijk windenergie en tegenstander van kolen. Hij merkt op dat het ook gaat om veel werkgelegenheid.
30
De voorzitter stelt dat het onderwerp niet gaat over werkgelegenheid in windenergie. De heer Blom (fractie Blom) is het hiermee niet eens. Het is een element dat in de discussie betrokken moet worden. Die werkgelegenheid zou men veel meer hier naartoe kunnen halen. De inpasbaarheid van windmolens wordt vaak gelijkgesteld aan ‘in een park’, niet solitair. Een solitaire windmolen kan echter ook goed inpasbaar in het landschap zijn. Een windmolenpark kan heel slecht in het landschap ingepast zijn. De gedeputeerde zou een actieve rol moeten spelen om de plannen uitvoerbaar te maken. De heer Blom vraagt of er geen aanpassing van het POP mogelijk is, waarbij het zoekgebied van Veendam wordt ingeruild tegen een zoekgebied van de Pekela’s. De heer Luitjens (VVD) vraagt het College of er nog andere belemmeringen zijn dan die welke de insprekers hebben genoemd. Er zouden andere bezitters van de windrechten kunnen zijn. De voorzitter geeft het woord aan de gedeputeerde. De heer Moorlag (gedeputeerde) deelt mee dat het College niet bereid is om het POP aan te gaan passen. De belemmeringen. In de zuidoosthoek van de Eemshaven zijn er meerdere ruimtebeslagen. Er moeten buisleidingen komen, er moet een hoogspanningsleiding komen, zoekruimte voor datahotels, zoekruimte voor bedrijven. Er zijn ook belangen van Seaports in het geding. Waar je windturbines neerzet, moet je afstanden hanteren t.o.v. hoogspanningsleidingen, buizen, bedrijven. Dan rijst de vraag wat er dan nog aan netto uitgeefbaar terrein resteert. De heer Moorlag voert nu frequent overleg met de gemeente Eemsmond en Seaports om er vaart in te houden en om het complexe vraagstuk op te lossen. De lijn om het met name via aanbestedingsprocedures op te gaan lossen van gronden waar Seaports zeggenschap heeft en de provincie dus ook indirect (60% aandeelhouder) is de eerste aanvliegroute van het College. Als het wordt ontwikkeld tot bedrijventerrein, moet goed worden gekeken hoeveel Megawatt men daar kwijt kan, in wat voor grid je dat kwijt kunt. Het kost enige tijd voordat deze ingewikkelde puzzel uitgelegd is. De knelpunten in Delfzijl. Het bedrijfsleven is daar lang tegenstander geweest van windenergie, waar vorig jaar een kentering in is gekomen. De SBE (Samenwerkende Bedrijven Eemsmond) heeft aangegeven dat men onder voorwaarden akkoord kan gaan met de bouw van windturbines. Een van de voorwaarden is de aansprakelijkheid. Een ander knelpunt in Delfzijl betreft de bestemmingsplannen. Er liggen meer claims in Delfzijl om windenergie te realiseren. In procedure zijn op dit moment de Schermdijken. Het College wenst die procedure eerst af te ronden, anders bestaat het risico dat zaken gaan interfereren, dat de weerstand tegen andere plannen zijn weerslag krijgt op het bestemmingsplan dat nu in procedure is. Voortgang is belangrijk, maar zorgvuldigheid eveneens. De Emmapolder valt buiten de kaartjes die in het kader van het POP zijn vastgesteld. Er wordt ook gekeken naar de zuidkant van de Eemshaven, waar glastuinbouw is geprojecteerd. Het leek zo te zijn dat glastuinbouw conflicteert met windenergie, maar daar lijkt meer ruimte in te komen. Het bestemmingsplan voor glastuinbouw komt weer in procedure. Natuur- en milieuorganisaties hebben bezwaren tegen glastuinbouw. Het College hoopt het te kunnen combineren met wind, maar daar heeft de gemeente Eemsmond bezwaren tegen, omdat het dorp Oudeschip daar in de nabijheid ligt. Wat is het de provincie waard om tot resultaat te komen? De provincie wil de solitaire windmolens zo veel mogelijk opruimen. De gedeputeerde wenst hier niet te onderhandelen over de verhouding van de ‘ruil’. Er moet wel een incentive zijn, maar er dient maat bij gehouden te worden. De N33. In 2009 heeft de heer Moorlag overleg gehad met het toenmalig ministerie van Economische Zaken om te kijken of er een deal te maken zou zijn dat het ministerie van Economische Zaken zich committeert aan het beleid van de provincie en dat de provincie zich inspant om het windpark langs de N33 te realiseren. Het ministerie van Economische Zaken stelde zich daar erg formalistisch in op en stelde dat zij de bevoegdheden hadden. Er is inmiddels gekozen voor een andere route, namelijk om in IPO-verband een afspraak te maken met zowel het ministerie van Economie Landbouw en Innovatie als het ministerie voor Infrastructuur en Milieu. Er lijkt uit te komen dat als de provincies een aanbod doen dat optelt tot 60.000 Megawatt op land (de rijksdoelstelling) en er komt een harde toezegging dat er ruimtelijk wordt gereserveerd, het Rijk dit dan opneemt in een rijksstructuurvisie waar alle ministeries dan aan gebonden zijn. Er wordt aan gewerkt om het risico dat initiatiefnemers naar het Rijk kunnen stappen, weg te nemen. De N33 is verder primair de verantwoordelijkheid van het Rijk. Het Rijk acht zich bevoegd en is proces- en probleemeigenaar.
31
Er vindt ambtelijk geregeld overleg plaats met turbine-eigenaren. Het College wil voortgang boeken, maar het is gecompliceerd. Binnen de in het POP aangewezen gebieden ziet de heer Moorlag voor repowering met name kansen bij de Eemshaven waar Seaports mogelijk gronden gaat verwerven en Delfzijl. De stand van zaken van de rijkscoördinatieregeling. Het Rijk is bevoegd boven 100 Megawatt. Als er een rijksstructuurvisie komt, dan is dat ook een structuurvisie die het Rijk zelf bindt. Als in die structuurvisie de Groninger kaartjes komen, is het provinciaal belang daarin goed geborgd. Het streven is er om knelpunten op te lossen. De onafhankelijkheid van het rapport. De gedeputeerde heeft geen aanwijzingen dat het rapport ‘ergens naartoe schrijft’ en dat er sprake is van belangenvermenging. Een advocaat kan soms voor meerdere cliënten werken. De heer De Vries (D66) stelt dat de kans bestaat dat het rapport gekleurd is. Hij wenst te voorkomen dat dit later een punt van discussie wordt. De heer Moorlag (gedeputeerde) zal het nader bezien. Er moet een extra check op worden gedaan. De gedeputeerde geeft te kennen dat hij niet werd overmand door warme emoties toen hij hoorde van het voorstel om solitaire molens voor 20 jaar toe te staan. Participatie. Er zijn initiatiefnemers die er actief mee de boer op gaan. De heer Moorlag kent initiatiefnemers die de mogelijkheden (van participatie) willen bieden. Het kan een aantrekkelijke manier zijn om het eigen vermogen te versterken. Het College zal dit in het overleg met de initiatiefnemers bevorderen. De voorzitter vat samen dat er een brede steun is voor repowering en participatie. Gaat het College dat realiseren? De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt dat het College zich daartoe inspant. Het is provinciaal beleid om het aantal solitaire windmolens te gaan reduceren. Er liggen nog enkele obstakels in het verschiet. De heer Keurentjes (CDA) vraagt of de gedeputeerde tevreden zou zijn als de uitkomst van het proces is dat er geen enkele solitaire molen is omgewisseld. De heer Moorlag (gedeputeerde) zou dan niet tevreden zijn en zou in dat geval wat uit te leggen hebben aan de Staten. De voorzitter geeft de heer In ’t Hout gelegenheid nog maximaal 2 minuten te spreken. De heer In ’t Hout (Intercon Energie) stelt dat de inspanningen en de goede bedoelingen niet meetbaar zijn. Het enige wat hij kan meten is dat hij vanaf 2005 bezig is en dat hij sindsdien weinig vooruitgang heeft geboekt. Een mooi participatieproject is de drie molens in de Emmapolder, dat de heer In ’t Hout heeft getrokken, samen met 19 grondeigenaren. Al het geld van dat project blijft in de regio. Alle opdrachten voor aannemers zijn verstrekt aan Groninger aannemers. Het onderhoud wordt gedaan door Groningers. Als de provincie 5 locaties in Delfzijl aan zou wijzen, belooft de heer In ’t Hout een kwart van die locaties aan te bieden voor participatie door inwoners van Delfzijl, maar dan wel vóór 2015. De voorzitter geeft de heer Ter Schuur de gelegenheid te reageren. De heer Ter Schuur (VWG) verklaart dat de Vereniging Windturbine-eigenaren al twee jaar een tienpuntenplan heeft, dat bij Groningen Seaports en bij de provincie ligt. Een van de zaken die van belang is, is de duur van het opstalrecht. De Vereniging Windturbine-eigenaren wil bij repowering niet te maken krijgen met een beperking van het opstalrecht. Daar is tot op heden geen uitspraak over gedaan. Als die garantie niet gegeven kan worden, is repowering op die gronden sowieso niet zinvol. In tweede termijn Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) vraagt of er ruimte gereserveerd kan worden voor repowering om zo zeker te stellen dat er gronden gereserveerd zijn voor dit doel.
32
De heer Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat het een poging waard is om goed naar repowering te kijken. Het moet wel een goed model zijn. T.a.v. de N33 vindt de heer Van der Ploeg dat het College zich er te gemakkelijk bij neerlegt dat het Rijk zich op deze manier opstelt. Er zijn concrete afspraken tussen IPO en Rijk. Richting het Rijk heeft de provincie Groningen de doelstelling gehaald. Dan moet het Rijk simpelweg passen. De heer Swagerman (SP) merkt op dat wanneer men in 2005 een planning indient, en je anno 2010 van de gedeputeerde te horen krijgt dat er omstandigheden zijn die niet toe zouden staan dat de molens er neergezet worden, een ondernemer dit waarschijnlijk onprettig vindt. Als men redelijk snel had doorgepakt, was het argument helemaal niet opgegaan. De heer Dieters (PvdA) vraagt of de SP een plan heeft om het sneller te doen. De heer Swagerman (SP) stelt dat het voor elkaar geweest zou zijn als er een kleine wijziging in het POP was aangebracht. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) begrijpt dat het probleem bij Delfzijl is dat Seaports daar bezwaren tegen heeft. De provincie heeft een meerderheidsbelang in Seaports. Is de gedeputeerde bereid om dit er bij Seaports door te drukken? De heer Luitjens (VVD) geeft aan dat in de zuidoosthoek Eemshaven dan wel in Delfzijl de tijd rijp moet zijn om daar een aantal participatieplekken te hebben. Er zitten verschillende belangen omheen, hetgeen zorgvuldigheid van de provincie vereist. De heer Blom (fractie Blom) vraagt of de gedeputeerde kan aangeven wat precies zijn actieve rol op dit moment is om een en ander tot stand te brengen. De heer Moorlag (gedeputeerde) antwoordt op de laatste vraag dat er hoogfrequent overleg is tussen de gemeente Eemsmond, Groningen Seaports en de provincie om de kluwen conflicterende ruimtelijke belangen te ontwarren. Bestuurlijk heeft de provincie geen meerderheidspositie in Groningen Seaports, financieel wel. Enige behoedzaamheid is geboden, ook in de bestuurlijke relatie met Delfzijl en Eemsmond. De heer Moorlag heeft begrip voor de frustratie van de ondernemers. Ook reguliere projecten die binnen de ruimtelijke kaders vallen, lopen lang. Duur van het opstalrecht. De gedeputeerde zal dit punt inbrengen in het overleg bij Groningen Seaports. Men moet een fatsoenlijke business case kunnen maken op de duur van het opstalrecht. Er is in het POP niet exclusief ruimte gereserveerd voor repowering. Daar kleven complicaties aan, blijkt uit het rapport van PS Legal. Als je dan gaat aanbesteden en wel te exclusief, dan loop je het risico dat het mededingingsrechtelijk niet houdbaar is. Het wordt daarom primair gezocht in een aanbesteding waarbij degene die komen met een bieding waarin bestaande capaciteit wordt aangeboden, een voorrangspositie kunnen verkrijgen. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) stelt dat het reserveren van een ruimte voor repowering niet iets is wat in verband met mededinging zou kunnen staan. De heer Moorlag (gedeputeerde) merkt op dat het een andere ruimtelijk juridische discussie uitlokt: of je het kunt betitelen als een ruimtelijk belang. Op dit moment is er geen ruimte meer om uit te geven. Het zou anders zijn als je op dit moment voor de discussie stond dat gebieden aangewezen zouden moeten worden. Op dit moment is het aangewezen zonder enige limiet of enige beperking. De gedeputeerde voelt er het meest voor om het via het aanbesteden te regelen bij die gronden waar publieke partijen de zeggenschap over hebben. De houding en opstelling van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie. De heer Moorlag deelt de onvrede van de heer Van der Ploeg hierover. Een aantal projecten vliegt uit de bocht door een wat lompe en technocratische aanpak van het ministerie. Je krijgt geen draagvlak voor projecten door simpelweg een advertentie in de Staatscourant te zetten. De gedeputeerde zal dit over het voetlicht brengen. De voorzitter polst de commissie over de gewenste status van het stuk. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) kan instemmen met een C-status. Wel wenst de ChristenUnie van het College te vernemen wanneer de commissie hierover weer iets kan horen.
33
De heer Moorlag (gedeputeerde) vermoedt dat volgend voorjaar een goed moment zou zijn voor een update. De voorzitter constateert dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering kan worden geleid. 15.
Brief van Gedeputeerde Staten 16 augustus 2010, nr. 2010-39.499/27/A.28, betreffende beleidsalternatief op hoofdlijnen intensieve veehouderij. 15 september aangehouden in de commissievergadering. Hierbij wordt betrokken De brief van GS van 10 november 2010, nr. 2010-59.551/45/A.23, RP, betreffende uitvoering moties beleid intensieve veehouderij.
De voorzitter geeft het woord aan mevrouw Tijdens, die inspreekt namens de Natuur en Milieufederatie Groningen. Mevrouw Tijdens (Natuur en Milieufederatie Groningen) verklaart dat de Natuur en Milieufederatie betrokken is bij het onderwerp intensieve veehouderij, omdat men zich zorgen maakt over de negatieve effecten ervan (loodsen op het landschap, stankoverlast, verstoring belevingswaarde van het landschap en het woongenot, het mestoverschot). De ammoniakuitstoot heeft negatieve effecten op de natuur en waterkwaliteit. Een veehouderij heeft een gebied nodig dat vele malen groter is dan het gemiddelde Groningse bedrijf om de mest af te kunnen zetten. Intensieve veehouderij is bovendien strijdig met dierenwelzijn en heeft schadelijke klimaateffecten. Het massale gebruik van antibiotica in de sector biedt reden tot zorg. Het vorm de belangrijkste bron van antibioticavervuiling van het oppervlaktewater. Dit heeft een toename van antibioticaresistentie bij bacteriën tot gevolg. Tot slot zijn er effecten van infectieziekten vanuit de sector op de volksgezondheid, zoals de Q-koorts. De maatschappelijke kosten van deze vorm van bedrijfsvoering lijken de baten i veelvoud te overstijgen. Er is geen draagvlak voor deze tak van industrie. Natuur en Milieufederatie Groningen was verheugd over het feit dat de provincie Groningen de uitbreiding van intensieve veehouderij aan banden wil leggen. Nu lijkt dit beleid te gaan veranderen. Er zijn maar liefst 302 intensieve veehouderijbedrijven in Groningen. Als alle 168 volwaardige bedrijven zouden uitbreiden tot het maximum als wat nu in groen gebied is voorgesteld, is er ruimte voor 30 miljoen vleeskuikens, waarvoor 115.000 ha landbouwgrond nodig zou zijn om op duurzame wijze de mest kwijt te raken (neventakken nog daargelaten). Het stellen van een bovengrens aan de uitbreiding is absolute noodzaak. Het huidige beleid maakt onderscheid tussen volwaardige en niet-volwaardige intensieve veehouderijbedrijven. Dit kan tot scheve gezichten leiden bij bedrijven die net niet aan de eisen voor uitbreiding voldoen. Er is gesproken met veehouders en LTO over een aanvaardbaar alternatief. Een voorbeeld is duurzame bedrijfsvoering met gesloten nutriëntencyclus. Volgens de notitie is dit niet haalbaar. Het huidige onderscheid loslaten is geen optie, want het gaat om 134 bedrijven. Het zou kunnen resulteren in een verdubbeling van de veestapel in Groningen kunnen leiden. Bij het opheffen van het onderscheid dienen voorwaarden gesteld te worden aan de maximale omvang van bedrijven. Alleen zo kan een verslechtering van de situatie worden voorkomen. Het huidige voorstel biedt vooral bedrijven in witte gebieden nog te veel ruimte voor 2 uitbreiding. Er wordt voorgesteld om een schuuroppervlak van 5000 m toe te staan. Hierin zouden maar liefst 90.000 vleeskuikens, 630.000 legkippen of 2500 varkens passen. Het loslaten van het 2 onderscheid met als strengste maximum 5000 m zou ertoe leiden dat tussen de 84 en 109 nietvolwaardige bedrijven tot dergelijke grootte kunnen uitbreiden, Hetgeen ontoelaatbaar is. Natuur en Milieufederatie Groningen pleit ervoor om in ieder geval een maximum aan de uitbreiding voor intensieve veehouderijen op te leggen. Als het onderscheid tussen volwaardige en niet-volwaardige bedrijven wordt losgelaten, is het van belang dat de witte gebieden worden opgesteld met ruime zones rond de woongebieden en om in deze gebieden geen uitbreiding toe te staan. Een verdere voortgang van dit proces is van groot belang. De schadelijke effecten van de intensieve veehouderij dienen bij het beleidsproces betrokken te worden. Natuur en Milieufederatie Groningen wordt graag betrokken bij dit proces.
34
Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of mevrouw Tijdens denkt dat als er in de witte gebieden geen uitbreiding mogelijk zou zijn, dit voorstel een verbetering zou zijn ten opzichte van het huidige POP of dat het POP dan beter zou zijn. Mevrouw Tijdens (Natuur en Milieufederatie Groningen) antwoordt dat de bedrijfsgroottes essentieel zijn om het onderscheid te kunnen maken. In eerste termijn De heer Keurentjes (CDA) stelt dat het voorliggende beleidsalternatief second best is. Uit het onderzoek is gebleken dat de duurzaamheidtoets niet mogelijk was. Het voorliggende is voor de CDAfractie een goede aanpak. Zij vindt dat gezondheidsaspecten buiten de discussie moeten worden gehouden. De heer Moorlag (gedeputeerde) meent te weten dat Middag-Humsterland in de oorspronkelijk toegestuurde kaart niet wit gemaakt was. Dit is in het nieuwe exemplaar gecorrigeerd. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of de heer Keurentjes zich wat helderder wil uitdrukken over het volksgezondheidbeleid. De heer Keurentjes (CDA) verklaart dat het CDA volksgezondheid als hoogste belang voorop stelt. Echter, op basis van de lopende onderzoeken, o.a. bij het RIVM, is het causale verband tussen allerlei vragen op dat gebied en afstandscriteria nog onvoldoende duidelijk. Daarom wil het CDA het onderdeel afstandscriteria aanhouden tot de uitkomsten van de onderzoeken er zijn. Het CDA stemt in met het voorstel. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt of, als volksgezondheid leidend is, men dan vanuit het voorzorgsprincipe in elk geval geen bedrijven met minder buffer dan bijvoorbeeld duizend moet hanteren, of dat het CDA stelt dat zij die keuze niet wil maken, waarmee men het risico loopt dat bedrijven te dicht bij woonkernen komen. De heer Keurentjes (CDA) geeft aan dat er, om antwoord te kunnen geven, eerst duidelijkheid moet komen. Anders weet je niet waar je dan het voorzorgsprincipe voor hanteert. De heer Blom (fractie Blom) vraagt de heer Keurentjes of, als het wel duidelijk zou zijn dat volksgezondheid lijdt onder de afstand tot een bepaald bedrijf, het CDA er dan voor zou zijn om op dat vlak streng te zijn bij de vestiging van bedrijven. De heer Keurentjes (CDA) stelt dat dit zo is als dat wordt aangetoond. De heer Dieters (PvdA) verklaart dat de PvdA tegen uitbreiding van de intensieve veehouderij is. Rekening houdend met de kaders die de PvdA heeft gesteld, heeft de PvdA-fractie een voorkeur voor kaart 3, een witte zonering van 1 km rondom woongebieden daar waar eerst 2 km was aangegeven. De PvdA is blij dat het Reitdiepdal en Middag-Humsterland nu goed op kaart zijn ingetekend en aan een streng regime worden onderworpen. Wel wenst de PvdA-fractie dat een aantal gebieden nog van groen naar wit gaat. Het fietspad van de ChristenUnie over de dijk bij de Wadden zou de PvdA wat ruimer willen begrenzen, de Groene Ster bij Hoogezand en ten westen van Ter Apel. De voorgestelde uitbreidingsmogelijkheden per gebied. Het College stelt voor om de uitbreidingsmaat uit te gaan drukken in vierkante meters staloppervlak om te voorkomen dat er juridische onduidelijkheid gaat ontstaan. De heer Dieters vraagt of hij mag concluderen dat de voorgestelde uitbreidingsmogelijkheden dan binnen het bestendig bouwperceel worden gerealiseerd. De PvdA ziet de witte gebieden als beschermde gebieden, waar men geen uitbreiding wil 2 toestaan. Er staat nu 5000 m voor witte gebieden genoteerd. De PvdA wil die op nul stellen. De gele gebieden wil de PvdA ook met 2,5 naar beneden brengen. Het maximum is dan 7500 voor de groene gebieden. Een en ander moet nog worden afgewogen in de fractie, ook gezien de tabel die door de provincie is uitgereikt. De heer Dieters is nieuwsgierig hoe het College hier tegenover staat. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) is niet tegen uitbreiding van intensieve veehouderij, maar tegen intensieve veehouderij in het algemeen. Bij het POP en het voortraject werd er bij het College steeds op gehamerd dat er in de provincie Groningen geen plaats meer was voor megalomane
35
veebedrijven en dat daarom nieuwvestiging niet meer zou worden toegestaan en dat uitbreiding van bestaande bedrijven beperkt zou worden. De Partij voor de Dieren vraagt zich af of dat zo uitgewerkt heeft, kijkend naar de uitbreidingen die op dit moment plaatsvinden. Volksgezondheid. Uit het beleidsvoorstel blijkt dat volksgezondheid een belangrijke rol speelt en dat het onderdeel zou moeten vormen van dit beleidsalternatief. Het wordt enigszins aan de kant geschoven vanwege het nog niet afgeronde onderzoek. Dit is jammer. Het CDA gaf aan dat er eigenlijk helemaal geen bewezen relatie is tussen intensieve veehouderij en volksgezondheid. Mevrouw Hazekamp stelt dat die bedrijven er wel degelijk zijn. De vraag is alleen hoe erg de effecten zichtbaar zijn. Het is inmiddels bekend dat de Q-koorts zich verspreidt over een afstand van 12 km rondom een bedrijf. Door in een 5 km-zone rondom het bedrijf veel bosschages aan te planten en door de grond vochtig te houden, zou dat enigszins beperkt kunnen worden. Het gaat in elk geval vermoedelijk om ca. 5 km. Op een congres van de GGD's de afgelopen zomer was 80% van de aanwezigen het erover eens dat er maatregelen genomen zouden moeten worden en dat volksgezondheid meegenomen moet worden als het gaat om vergunningverlening door de overheid. Ook de evaluatiecommissie Q-koorts heeft aangegeven dat volksgezondheid boven de andere belangen zou moeten gaan. De evaluatiecommissie Van Dijk heeft aangegeven dat men nog door ruim 80 zoönosen getroffen zou kunnen worden. Dit betreft niet louter de verspreiding van ziektes, maar ook de verspreiding van fijn stof waardoor mensen last krijgen van de luchtwegen, verminderde kwaliteit van leven door stankoverlast en verkeershinder. Dit zou een van de belangrijkste argumenten moeten zijn – naast dierenwelzijn – om de conclusies van het te verwachten rapport niet af te wachten en alvast het zekere voor het onzekere te nemen en een ruime grens te hanteren voor veehouderij in relatie tot woonkernen. De uitbreidingen. In het POP werd aangegeven dat het niet zo zou moeten zijn dat hoofdtakken niet meer zouden mogen groeien. Er werd onder meer door de CDA-fractie voorgeschoteld dat men niet bang hoefde te zijn voor ongebreidelde uitbreiding van deze bedrijven. Het gaat om grote bedrijven die verdrievoudigen of verviervoudigen. Een voorbeeld: Leermens, een kuikenstal van 43.000 naar 150.000; Onstwedde van 35.000 naar 95.000 kuikens. Dergelijke uitbreidingen vallen voor de Partij voor de Dieren onder ‘ongebreideld’. Mevrouw Hazekamp vraagt het College of dit de bedoeling was van het POP en of zij denken dat deze beleidsvoornemens daar verandering in zouden kunnen brengen. Het duurzaamheidplan geeft aan waarom intensieve veehouderij niet werkt. Een van de belangrijkste redenen is dat het niet past binnen het duurzaamheidplan is mest. Het College geeft in het beleidsvoornemen aan dat de mest naar elders getransporteerd zou moeten worden. Mevrouw Hazekamp informeert hoe zich dit verhoudt in relatie tot de enorme aantallen mestbassins en andere mestopslagen in de provincie, die nog steeds als paddestoelen uit de grond rijzen. Er wordt mest vanuit Brabant naar Groningen vervoerd. Als de provincie de eigen mest al niet kwijt kan, moet men dan niet iets anders met die veehouderij? De uitbreidingsmogelijkheden. De Partij voor de Dieren heeft grote twijfels bij dit voorstel. Het is onduidelijk of het een verbetering of verslechtering is. De Partij voor de Dieren is er vanuit gegaan dat in de witte gebieden de bedrijven helemaal niet mogen groeien en dat het een beschermd gebied is. Klopt dit? Hoe zit het met bedrijven die op dit moment kleiner zijn? Mogen die allemaal uitbreiden tot het maximale oppervlak? De voorzitter merkt op dat het College vraagt wat de Staten ervan vinden, maar niet andersom. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) zou in dat geval de hele provincie willen aanwijzen als beschermgebied voor uitbreiding van intensieve veehouderij. De Partij voor de Dieren vraagt de provincie in te zetten op duurzaamheid, grondgebondenheid. Hoe zit het met bedrijven die groter zijn? Worden die gesaneerd tot ze het maximale oppervlak wel hebben bereikt? De indeling van de kaarten. De Partij voor de Dieren maakt zich onder meer zorgen over de Punt van Reide. Daar ligt nog een gele regio in de buurt. De Partij voor de Dieren vraagt of er binnen de groene en gele gebieden nog gebieden als verzuringsgevoelig zouden kunnen worden aangemerkt. De staatssecretaris van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie heeft de Tweede Kamer aangegeven dat er een brede maatschappelijke discussie zou moeten worden gevoerd over grote veebedrijven. De Partij voor de Dieren deelt die mening en vraagt het College of het bereid is om gedurende deze maatschappelijke discussie geen uitbreidingen van intensieve veehouderij toe te staan in de provincie. De heer Miedema (GroenLinks) vraagt om inzicht in de cijfers van de gelijkschakeling van
36
neventakken aan hoofdtakken. Hoeveel uitbreidingsmogelijkheden biedt dat aan bedrijven? Hoeveel extra vierkante meters? Hoeveel extra dieren zou dat kunnen betekenen? GroenLinks kiest voor een zone van in elk geval 1 km rondom woongebieden voor overlast en volksgezondheid. In die zones dient uitbreiding niet te worden toegestaan. Ook dienen er nog zones aan toegevoegd te worden. Zo zou er vanaf de Waddenzee een zone van 1 km toegevoegd moeten worden aan het witte gebied. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) vraagt of GroenLinks het als meest wenselijke scenario beschouwt dat er helemaal geen uitbreiding van intensieve veehouderij is. De heer Miedema (GroenLinks) beaamt dit. GroenLinks gaat verder dan de PvdA, omdat GroenLinks de gelijkschakeling van hoofdtakken en neventakken onwenselijk acht. De heer Dieters (PvdA) geeft aan dat hij het alleen heeft gehad over het op nul zetten van de witte gebieden en een stap terug in de andere gebieden. De heer Miedema (GroenLinks) begreep uit de bijdrage van de heer Dieters dat de fractie van de PvdA uitbreiding van de intensieve veehouderij eigenlijk onwenselijk acht. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie-fractie de richting van het beleidsalternatief kan volgen. Zij is blij dat het onderscheid tussen volwaardige en niet-volwaardige bedrijven vervalt. Het is goed dat er beweging wordt gemaakt, dat er meer en detail gekeken wordt van wel of niet mogelijk is op een bepaalde locatie, rekening houdend met het gebied. Uit de voorgestelde regeling en de genoemde bovengrenzen lijkt een evenwichtige afweging naar voren te komen. De ChristenUnie ziet wel graag dat keukentafelgesprekken gehanteerd blijven, ook bij specifieke situaties van intensieve veehouderij en uitbreiding daarvan in kleinschalige landschappen zoals de witte en de gele gebieden. De heer Dieters (PvdA) vraagt wat mevrouw Van der Graaf bedoelt met het en detail dingen bekijken. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) stelt dat zij bedoelt dat er onderscheid wordt gemaakt tussen witte, gele en groene gebieden. De heer Swagerman (SP) verklaart dat de SP-fractie de standpuntinname van GroenLinks steunt. De SP ziet liever geen verdere uitbreiding, maar spreekt ook haar waardering uit en begrip in de richting van de vragen en de stelling van de heer Dieters. Kaart 3 biedt de meeste garantie voor de volksgezondheid. De heer De Vries (D66) stelt dat onder andere de Q-koorts duidelijk maakt dat er sprake is van een probleem voor de volksgezondheid. Het pleit voor enige afstand van intensieve veehouderijbedrijven van de bebouwde kom. De nieuwe definitie van de grootte van de stallen voorkomt flats. Juist het gebruik van voer is echter belangrijk voor de mate van CO2-uitstoot en mest. Dierenwelzijn is natuurlijk belangrijk en pleit voor dieren in de wei. De voorzitter merkt op dat het onderwerp intensieve veehouderij is, niet rundveehouderij. De heer De Vries (D66) verklaart dat men de intensieve veehouderij veel breder zou kunnen bekijken. Dierenwelzijn is voor D66 een belangrijk punt. Kaart 3 heeft de voorkeur van D66. De heer Haasken (VVD) merkt op dat het gaat om een kaart die is ingedeeld op basis van kwetsbaarheid van verschillende landschapstypen. Hij acht dit een subjectief gegeven. Er valt het nodige op af te dingen, zowel naar de begrenzing toe als naar de uitgangspunten van de inkleuring. De VVD kan zich vinden in het opheffen van het onderscheid tussen hoofd- en neventakken. Hoe denkt het College voldoende dynamiek in met name de witte gebieden te houden dan wel te krijgen om investeringen in emissiereductie en dierenwelzijn te genereren? De heer Blom (fractie Blom) stelt dat het deels aan hem te danken is dat deze discussie nu wordt gevoerd, want door de opstelling van de SP in de POP-discussie kon de motie worden aangenomen. De kern van de motie was dat de uitbreidingsmogelijkheden voor de neventakken gekoppeld zouden worden aan een duurzaamheidplan. Over het duurzaamheidplan wordt eigenlijk niet meer over
37
gesproken. Er wordt slechts aangegeven dat het onhaalbaar is. De heer Blom twijfelt daar in hoge mate aan. Het duurzaamheidplan kan op allerlei mogelijke manieren worden ingevuld. Er is in de Staten helemaal niet gesproken over de vraag op wat voor manier een duurzaamheidplan ingevuld zou kunnen worden, er zijn geen voorstellen voor gedaan. Dit is niet alleen een gemiste kans, maar ook een draai die het CDA hierin heeft gemaakt. Destijds hebben zij juist gesteld dat zij met de boerenlobby de duurzame kant uit wilde. De heer Blom ziet het voorstel als een voorstel dat door de boerenlobby gekleurd is. Hij vraagt zowel het College als het CDA waar hier de duurzaamheid in zit. Die kan men hier niet in weglaten. Het is volkomen logisch dat, gezien de maatschappelijke weerstand omtrent intensieve veehouderij, uitbreidingen die niet duurzaam gerealiseerd kunnen worden, volkomen zinloos zijn, omdat ze niet aan de normen van de maatschappij voldoen. De motie was bedoeld om iets te creëren waar vriend en vijand mee door één deur konden. Dit is iets waar alleen de vrienden van de intensieve veehouderij mee wegkomen. Het lost niets op. De discussie wordt alleen maar verplaatst. Als de koppeling met duurzaamheid achterwege blijft, gaat het alleen om uitbreidingsmogelijkheden van neventakken. In het voorstel mist de heer Blom de uitwerking naar de aantallen dieren. Dit zou men kunnen specificeren in de verschillende kijkwijzen over uitbreidingen gebonden aan bouwblok, of gebonden aan stalgrootte. Voor het nemen van een beslissing zou men die getallen moeten hebben. De kaarten geven veel duidelijkheid over hoe feitelijk de situatie van de intensieve veehouderij in Groningen is. Kaart 3 houdt het meeste rekening met maatschappelijke wensen. De heer Blom waarschuwt voor de medische gevaren van intensieve veehouderij en de economische gevolgen van epidemieën voor de bedrijfstak. Daarom is het voor de boeren van belang daar rekening mee te houden. Juist het CDA en de LTO zouden dit belang moeten onderkennen. De maatwerkmethode lijkt verlaten te worden. De heer Blom vindt dat men bij iedere uitbreiding toch maatwerk zou moeten toepassen en zou moeten sturen op landschappelijke inpassing. De heer Blom pleit voor een plan waar een duurzaamheidplan onderdeel van is. In dit duurzaamheidplan moet staan wat wenselijk is en wat haalbaar is. Mevrouw Hazekamp (Partij voor de Dieren) vraagt de heer Blom of duurzaamheid en intensieve veehouderij niet twee onverenigbare zaken zijn. De heer Blom (fractie Blom) ontkent. Er zijn in de akker- en tuinbouw bijzondere ontwikkelingen gaande, waarvan het voorstelbaar is dat die ook in de intensieve veehouderij gaan plaatsvinden, waardoor je zaken als dierenwelzijn mogelijk helemaal buiten beschouwing kunt laten. Je kunt bijvoorbeeld vlees kweken. De heer Keurentjes (CDA) legt uit dat t.a.v. de motie de gedachte over het duurzaamheidplan de eerste insteek was, maar het College komt gezien het nadere onderzoek met second best. Daarmee wordt uitgegaan van de draagkracht van het landschap als maatstaf. Het CDA heeft geoordeeld dat daarmee duurzaamheid voor zover mogelijk wordt meegenomen. Vervolgens zijn er allerlei regelingen die op rijksniveau al zijn bepaald als het gaat over mestwetgeving, dierenwelzijn, etc. Wat nog open ligt, is de discussie rondom de relatie tussen risico’s in de intensieve veehouderij en volksgezondheid. Volgens die methode heeft de CDA-fractie naar de zaak gekeken. Uitgegaan dient te worden van wat redelijkerwijs aantoonbaar en wetenschappelijk verantwoord is. Het CDA wil voorzichtig zijn om allerlei grote aannames te doen waarvan het zeer de vraag is of ze juist zijn. De heer Blom (fractie Blom) hoort de heer Keurentjes nog altijd niet spreken over het bedrijfsduurzaamheidplan. Het kan best in dit voorstel verwerkt worden. De heer Keurentjes (CDA) antwoordt dat de gedachte achter het duurzaamheidsplan gestoeld is op belasting van het milieu, de inpassing in het landschap, maar ook tegenprestaties in het aanleggen of produceren van natuur. Daarvan is gebleken dat het geen goede grond is voor beleid dat nu voorligt. Het CDA accepteert dit. Er is vervolgens gekeken wat dan wel mogelijk is. Daaruit volgt de aanpak naar draagkracht van het landschap. Dit is een logische en acceptabele benadering. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) verklaart dat voor de Partij voor het Noorden de begrippen ‘duurzaamheid' en ‘intensieve veehouderij’ onverenigbaar zijn. De Partij voor het Noorden wenst dat de mogelijkheden tot intensieve veehouderij in de provincie Groningen zo veel mogelijk worden beperkt. Kaart 3 is het beste of minst slechte alternatief. De Partij voor het Noorden is niet voor gelijkschakeling van volwaardige en niet-volwaardige intensieve veehouderijbedrijven.
38
De voorzitter geeft het woord aan de gedeputeerde. De heer Moorlag (gedeputeerde) gaat in op de opmerking van de VVD dat het kaartbeeld en het voorstel zeer subjectieve kenmerken hebben. Doelstelling van het College is geweest om zo dicht mogelijk bij de motie te blijven die ingediend is. Het College heeft vorig jaar het POP verdedigd: 1) geen nieuwvestiging voor IV; 2) geen uitbreidingsmogelijkheden voor de neventakkers, afgezien van wat dierenwelzijn en milieu; 3) de hoofdtakkers mogen met de bouwblok-op-maat-methode in principe onbegrensd uitbreiden. De kern van de motie was: knijp de hoofdtakkers wat af, begrens dat iets en gun de neventakkers wat meer ruimte en kijk of het op een duurzame gesloten ketengedachte gestoeld kan worden. De gesloten ketengedachte is niet te realiseren. Het College spreekt de wat meer landschappelijke benadering erin wel aan, alsook de begrenzing van de hoofdtak. In Brabant zijn begrenzingen aangebracht. Daarmee is het risico van een nieuwe roze invasie toegenomen als Brabantse ondernemers hier bedrijven overnemen en met de bouwblok-op-maat-methode die bedrijven sterk gaan vergroten. Uitgangspunt is de motie geweest. Het is daarom geen voorstel van het College, maar een beleidsalternatief dat op basis van de motie is uitgewerkt. Politieke keuzes zijn nu aan de Staten. Als er geen politieke keuze wordt gemaakt, blijft het POP intact. Wanneer men wil dat dit gewijzigd wordt aangenomen, dan zal men dat bij motie of met een initiatiefvoorstel in de Staten tot uitdrukking moeten brengen. De volksgezondheid. Hier lopen nog studies naar. Het is ook de vraag of volksgezondheid een criterium kan zijn in de omgevingsverordening. Er ligt jurisprudentie van de Raad van State waarin wordt gesteld dat gezondheidsaspecten feitelijk buiten de jurisdictie van een bestemmingsplan valt. Dat is dus niet een titel om cirkels rond kernen te trekken. Dan zou je meer een overweging moeten nemen in termen van overlast of leefbaarheid, krimpgebieden, aantrekkelijkheid van woonomgeving. De gezondheidsaspecten zijn in zekere zin wat voorbarig omdat er nog onderzoeken lopen, die nog afgewikkeld moeten worden. Er moet worden bekeken in hoeverre daar andere normen voor moeten komen. Het zullen waarschijnlijk normen zijn die niet via het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium geregeld gaan worden, maar via andere wetgeving. De heer Dieters (PvdA) stelt dat het wel bij grote delen van de bevolking leeft. Na alles wat men de afgelopen jaren heeft gezien, kan men daar de ogen niet voor sluiten. De heer Swagerman (SP) plaatst een vergelijking: als je weet dat heel Nederland om je heen HIV heeft en je weet ook dat er condooms bestaan, ga je niet wachten tot een hogere instantie zegt dat het gevaarlijk voor je is. Ook al is er niet aangetoond dat er verband is tussen de Q-koorts en of die zich wel of niet verspreidt, als men er iets aan kan doen tot het wel helder is, om te voorkomen dat er nogmaals 8 doden vallen, dan lijkt het de heer Swagerman de moeite waard. De heer Moorlag (gedeputeerde) geeft aan dat het College wel oog heeft voor de gezondheidsaspecten. Het baart zorg. Men kan er grote vraagtekens bij zetten of dit via het instrumentarium van de RO Raad-van-State-proof is. Het zal moeten landen in andere wet- en regelgeving. De PvdA wil enkele gebieden toegevoegd zien. Als men dat vindt, zal dat in de Staten tot uitdrukking gebracht dienen te worden. Uitbreiding binnen het bestaand bouwperceel is niet per definitie mogelijk, want met de bouwblok-op-maat-methode kan men het bouwblok vergroten in die gebieden waar dat is toegestaan. Het is onjuist dat de maatwerkmethode hiermee wordt losgelaten. Als de bouwbloknormen die in de verordening staan, worden overschreden, moet dat met de bouwblok-op-maat-methode. De mestopslag. Dit is een separaat vraagstuk. Er wordt veel met mest gesleept. In de akkerbouw is de mest hier te gebruiken. De heer Moorlag prefereert dit boven het gebruik van kunstmest. Over de mestopslag vindt nog een onderzoek plaats om te kijken hoe dat geregeld zou kunnen worden. In de verordening en nieuwe bestemmingsplannen wordt verboden om mestopslag buiten de bouwblokken plaats te laten vinden. Daar zijn in een aantal gevallen argumenten tegen, die voor de gedeputeerde steekhoudend zijn. Of je de mestopslag per se op de boerderijen binnen kernen of linten moet hebben, is de vraag. Dan moet er wel een alternatief zijn dat goed is in te passen in het landschap. De meest radicale en effectieve oplossing is ervoor te zorgen dat er geen mest geproduceerd wordt. Punt van Reide. De Staten zullen dit moeten aangeven. Is verzuringsgevoeligheid een criterium? Dat is hier niet als criterium gebruikt. Los van het instrumentarium van RO zijn er nog andere regels in de sfeer van de milieuvergunning,
39
stikstofdepositie in relatie met Natura 2000-gebieden. Over het algemeen zijn kleigebieden minder verzuringsgevoelig. Verzuringsgevoeligheid heeft in dit beleidsalternatief geen rol gespeeld. Een moratorium afkondigen. Dat is in het verleden wel eens gebeurd. Er zal een uitspraak van de Staten aan ten grondslag moeten liggen. De gedeputeerde prefereert bestendig beleid i.p.v. hollen en stilstaan. Hoeveel uitbreidingsmogelijkheid? GroenLinks verzoekt om meer informatie. Dat is lastig als de Staten het in deze Collegeperiode willen afwikkelen. Het is nogal een exercitie om op bedrijfsniveau inzichtelijk te maken hoeveel kippen of varkens er precies per bedrijf bij kunnen komen. De insprekers hebben wel een inschatting gegeven van de orde van grootte als neventakkers mogen uitbreiden. Het is een vrij robuuste uitbreidingsmogelijkheid voor de neventakkers, maar de strekking van de motie was dan ook om daar een verruiming in te bieden. De keukentafelgesprekken handhaven. De bouwblok-op-maat-methode blijft van kracht voor alle typen bedrijven. De VVD informeerde of er voldoende dynamiek wordt geboden in het witte gebied. In het beleidsalternatief wordt het witte gebied niet op slot gezet. Het krijgt een – vrij robuuste – 2 uitbreidingsruimte tot 50.000 m staloppervlak. Het verwijt eerder was dat als je maar een klein stukje uitbreidingsruimte geeft, dit geen zin had. De dynamiek moet men afzetten tegen andere economische activiteiten in gebieden. Daar waar toerisme en recreatie een belangrijke rol spelen in een gebied, kunnen deze sectoren er te lijden van hebben als intensieve veehouderijbedrijven zouden uitbreiden. Duurzaamheid. Hier is goed naar gekeken. Er is ambtelijk een exercitie met LTO geweest. Men moet concluderen dat als men een gesloten keten wil realiseren, men over zeer geringe aantallen dieren spreekt en dat dit amper nog met intensieve veehouderij te maken heeft. De heer Blom (fractie Blom) vraagt of dit dan niet de feitelijke bovengrens is waar in de motie over gesproken wordt. Dit zou men kunnen accepteren en als beleidsvoorstel kunnen indienen. De heer Moorlag (gedeputeerde) merkt op dat de tekst van de motie destijds tamelijk multiinterpretabel was. Op basis van de toelichtingen die gegeven werden, wist de gedeputeerde niet exact wat de portee precies was. Het punt van duurzaamheid is uitgezocht. De voorzitter geeft het woord aan mevrouw Tijdens. Mevrouw Tijdens (Natuur en Milieufederatie Groningen) verklaart dat Natuur en Milieufederatie Groningen een uitbreiding van de veestapel niet acceptabel vindt. Vanwege de hoge maatschappelijke kosten dient er gestreefd te worden naar vermindering. De voorzitter concludeert dat het stuk als A-stuk naar de Statenvergadering geleid kan worden. 16.
Brief van Gedeputeerde Staten van 2 november 2010, nr. 2010-57.042/44/A.11, LGW, betreffende tracékeuze robuuste ecologische verbindingszone Natte As. Het agendapunt is aangehouden en wordt op een nader te bepalen moment besproken.
17.
Brief van Gedeputeerde Staten van 14 september 2010, nr. 2010-46719/37/A.6, KB, betreffende muskusrattenbestrijding, provinciaal jaarverslag 2009 en jaarplan 2010, landelijk jaarverslag 2009. De bespreking is verplaatst naar 19 januari 2011.
18.
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 3 november 2010 betreffende IVN Consulentschap Groningen - toezending van het beleidsplan 2011 - 2014 (nummer 34/2010).
Mw. Mortiers (PvdA) heeft bij de vorige behandeling van het IVN aangedrongen op meer focus. In het rapport van de Noordelijke Rekenkamer staat ook dat er eigenlijk meer gefocust moet worden. Echter, dit gaat niet samen met de door het IVN gebruikte methodiek van ‘laat veel bloemen bloeien’, waarmee meerdere mensen blij worden gemaakt, maar waarvan het de vraag is of het effectief is. Omdat er wat dat betreft geen alternatief is, stemt de PvdA in met het beleidsplan en de productbegroting.
40
Dhr. Luitjens (VVD) vraagt of dat betekent dat geaccepteerd wordt dat er van die focus wordt afgeweken. Mw. Mortiers (PvdA) bevestigt dat. De voorzitter constateert dat het stuk als B-stuk naar de Statenvergadering kan worden geleid. 19.
Voordracht van Gedeputeerde Staten betreffende wijziging van de Verordening op de instelling en invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Groningen (nummer 33/2010).
Dhr. Dieters (PvdA) mist de paragraaf ‘landelijke ontwikkeling’. De voorzitter merkt op dat de paragraaf ‘landelijke ontwikkeling’ er normaal gesproken bij zit. De vraag is of daar een opmerking over bij het verslag kan worden gevoegd. 4
Dhr. Slager (gedeputeerde) zegt dit toe . De voorzitter constateert dat het stuk als B-stuk naar de Statenvergadering kan worden geleid. 20.
Brief van Gedeputeerde Staten van 7 september 2010, nr. 2010-47.922/36/A.27, MB, betreffende monitoring bodemsanering 2009. De bespreking is verplaatst naar 19 januari 2011.
21.
Notitie betreffende Subsidieregeling energiebesparing bestaande bouw voor particulieren (SEBB). Hierbij wordt betrokken De brief van Gedeputeerde Staten van 4 november 2010, nr. 2010-57.079/44/A.9, MB, betreffende subsidieregeling innovatieve energieprojecten bestaande bouw woningbouwcorporaties.
De heer Abbes (CDA) brengt in dat het CDA kan instemmen met het voorstel. Waarom is het subsidiebedrag voor particulieren verdubbeld? Heeft dat met de animo voor de subsidie te maken? Er zit een verschil tussen particulieren die aan woningverbetering doen. Er wordt gesproken over twee labels. In de brief staat dat woningbouwcorporaties de mogelijkheid hebben om naar drie labels te gaan en een subsidie kunnen krijgen van maximaal € 4000 per woning. Zou je de particulieren kunnen stimuleren door hen, als zij tot 3 labels gaan, ook voor subsidie in aanmerking te laten komen? Mevrouw Schalij (PvdA) heeft niet zozeer opmerkingen over de regeling, die de PvdA goed lijkt. Het is belangrijk dat er goed ingezet wordt op communicatie en aangesloten wordt op meer met minder. De PvdA hoopt dat de bredere regeling voor particulieren er nu ook direct aankomt. Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie blij is dat er wederom een dergelijke subsidieregeling wordt ingesteld. Daarmee staat de provincie Groningen en zelfs NoordNederland weer goed op de kaart. Verondersteld wordt dat er bij de formulering van de regeling is gekeken naar de ervaring die op dit moment bestaat door de vorige regeling. De heer Hoiting (Partij voor het Noorden) heeft indertijd de subsidieregeling zoals deze in de eerste tranche gold, ter discussie gesteld in verband met de minimumbedragen. Wat dat betreft is dit een verbetering. Wel werd op het Partij voor het Noorden-voorstel om de drempel te verlagen door met name de CDA-fractie gesteld dat de lijst niet duurder mag zijn dan het schilderij. Er is een verplichting om een EPA uit te laten voeren om voor de subsidie in aanmerking te komen, wat kostbaar is. De 4
zie de bijlage achter dit verslag. 41
rijkssubsidie is in 2011 hoogst onzeker. Als die niet doorgaat, kan de subsidie voor de aanvragen verhoogd worden om de kosten voor de EPA op te vangen, maar dan wordt een groot deel van het bedrag aan de EPA-branche besteed en daar heeft de Partij voor het Noorden moeite mee, vooral ook omdat er een vervolg komt dat ook rond de € 150 gaat kosten. Met de subsidieregeling voor de corporaties kan de Partij voor het Noorden instemmen. De heer De Vries (D66) deelt mee dat D66 kan instemmen met de voorliggende subsidieregelingen. Het is positief dat de energie-index zorgt voor een meetbaar geheel, waardoor men niet afhankelijk is van een minimuminvestering bij particulieren. Het is goed dat het gezamenlijk gebeurt met Drenthe en Friesland. De heer Swagerman (SP) sluit zich aan bij het betoog van de PvdA. Mevrouw Stavast (GroenLinks) sluit zich aan bij de fractie van D66. T.a.v. de regeling voor corporaties verheugt het GroenLinks zeer dat er ook gestapeld kan worden met provinciale regelingen en gemeentelijke regelingen om bijvoorbeeld in krimpgebieden een extra slag te slaan. De heer Blom (fractie Blom) stemt in met de regeling. De heer Slager (gedeputeerde) merkt op dat de vraag werd gesteld waarom de Staten er niet bij betrokken zou worden toen de eerste tranche van de regeling vorig jaar aan de orde was. Het College heeft geprobeerd om de signalen uit de bijeenkomst in mei zo goed mogelijk in de regeling mee te nemen. Voorts is getracht aan te sluiten bij bestaande regelingen, zoals Meer met Minder. Om het extra aantrekkelijk te maken, heeft het College gesteld dat als de regeling al bestaat de provincie het nog aantrekkelijker moet maken. Vandaar de verdubbeling van de bedragen, om de mensen te helpen om over de drempel heen te gaan. Bij de woningbouwcorporaties is de regeling heel anders dan voor particulieren. Dit is bewust zo gedaan op basis van ervaringen en in overleg met de woningbouwcorporaties. De ervaringen van de vorige regeling zijn natuurlijk gebruikt. De opmerkingen van de heer Hoiting over de EPA. Er moet een middel zijn om te toetsen wat er met het geld gebeurd is. De vorige keer was er sprake van een drempelbedrag, waarbij men eerst meer dan een bepaald bedrag moest investeren voordat men in aanmerking kwam voor een vergoeding. Deze keer is het anders gedaan. Er wordt maatschappelijk veel nadruk gelegd op de EPA. Tot nu toe heeft lang niet iedere woning het, maar het is wel de bedoeling dat het komt. Als het College daarbij aansluit, is er een mooie stok achter de deur om mensen dat onderzoek te laten doen. Dat kost natuurlijk iets. Er is op dit moment een regeling om daarvan € 200 terug te krijgen. Als je ziet dat er een duidelijke verbetering van de woning is ontstaan, dan moet je dat natuurlijk controleren. De tweede EPA is voordeliger. Als het nu zodanig is, dat deze regeling in 2011 vervalt, dan wil de provincie kijken of zij de subsidieregeling kan aanpassen, zodat een eventueel nieuwe drempel die daardoor dreigt te ontstaan, daardoor weggenomen kan worden. De voorzitter concludeert dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering geleid kan worden. 22.
Sluiting.
De voorzitter sluit de vergadering om 16.31 uur.
42
Toezeggingenlijst (bijgewerkt t/m 1 december 2010)
1
2
3.
5
Datum
Onderwerp
Deadline
Portefeuillehouder
PS 26 mei 2010
Omgevingsverordening Het college zal rapporteren over knelpunten bij de werking en handhaafbaarheid van de Provinciale Omgevingsverordening.
De gedeputeerde zegt voor de kerst een brief 5 over de voortgang toe .
Moorlag
15 september 2010 (verslag pagina 30)
Bescherming diepe plassen Het college zegt toe zodra de procedure is afgerond, de Staten per brief worden geinformeerd over het verloop.
Voor de kerst.
PS 17 november 2010
GREX Meerstad
Verder ontvangen de Staten een tussenstand over de discussie tussen de Groninger gemeenten en GS over de werking van de provinciale omgevingsverordening. Van den Berg
Het maakt onderdeel uit van de technische herziening van de verordening.
De Staten worden tijdig bij brief geïnformeerd (eind 2012) over mogelijk andere bestemmingen van de gronden ten noorden van het Slochterdiep in Meerstad
Eind 2010
Het College zal verder verkennen of er meer grond ten noorden van het Slochterdiep kan worden verworven (zonder dat dit tot uitbreiding van de risicopositie leidt) en dit inbrengen in het overleg met partners en de Staten over de uitkomsten ervan informeren.
-
Moorlag
Deze tussenstand is bij het verslag gevoegd - zie bijlage. 43
Toezegging 1 - voortgang Provinciale Omgevingsverordening - pagina 3. Wat betreft de technische aanpassing van de POV luidt de opdracht: het wegwerken van gebleken onvolkomenheden en onduidelijkheden in de POV-2009. Verder de nodige aanpassingen i.v.m. nieuwe wetgeving, zoals m.b. de WABO. Ten slotte zijn er enkele meer inhoudelijke onderwerpen aan de orde, die niet van fundamentele betekenis zijn. Er is dan ook zeker sprake van een beleidsluwe aanpassing. Over de aanpassing heeft op 11 november overleg plaatsgevonden met de gemeenten. Gebleken is dat er in het algemeen instemming bestaat met de voorgenomen aanpassing, al zijn er enkele reacties van gemeenten op het voorstel intussen binnen gekomen, die soms tot wijziging (lees: verbetering) van de tekst aanleiding geven. De reacties worden verwerkt in een reactienota en uiteraard in de test van de Voordracht. Het tijdschema voor de behandeling is als volgt: - behandeling Voordracht voor PS in GS van 14 december - formele reactietermijn loopt tot 22 december - eventueel nog tekstuele aanpassing en finetuning van de Voordracht in GS van 11 januari - behandeling Statencommissie op 19 januari - behandeling PS op 2 februari. Wat betreft de inhoudelijke evaluatie. In januari zullen regionale bijeenkomsten met gemeenten worden gehouden over de provinciale omgevingsverordening. We willen meerdere doelen met deze evaluatie bereiken. In de eerste plaats lijken er enkele knelpunten te zijn in de beleidsuitvoering die te maken hebben met de wijze waarop in de verordening regels zijn gesteld. We willen met gemeenten bezien hoe we mogelijk op andere wijze het provinciaal belang in dergelijke kwesties kunnen behartigen. Daarnaast blijkt in de uitvoeringspraktijk het gehanteerde stelsel van instructiebepalingen en ontheffingen tot veel ambtelijke en bestuurlijke drukte te leiden. We willen onderzoeken in hoeverre andere instrumenten met minder drukte kunnen worden ingezet om onze belangen te dienen. In verband met een te voorziene wijziging van de Wro zal in ieder geval het in de verordening opgenomen stelsel van ontheffingen moeten worden gewijzigd. Dat zou hierbij kunnen worden betrokken. Tot slot is het van belang, dat in het ambtelijk proces al vroegtijdig wordt gecommuniceerd over de wederzijdse verwachtingen. We besteden hier al gericht aandacht aan, maar willen met de gemeenten nagaan hoe dit verder kan worden versterkt. De uitkomsten van deze evaluatie zouden in 2011 richtinggevende uitspraken kunnen opleveren, die de basis kunnen vormen voor voorstellen om tot aanpassing van de verordening te komen.
44
Aanvulling op beantwoording vragen aan gedeputeerde De Bruijne Het betreft de onderstaande onderwerpen: 1. De Ontwerp-Bestuursovereenkomst Blauwestad, artikel 5 lid 6: inzake de unanimiteit van de besluiten van de Stuurgroep Blauwestad 2. Het regelen van "huwelijkse voorwaarden"in de bestuursovereenkomst Blauwestad 3. De deadline voor het besteden van Europese subsidies voor het project Noordelijke Vaarverbinding. Unanimiteit bij de besluitvorming in de stuurgroep Blauwestad Artikel 5 lid 6 van de bestuursovereenkomst geeft onder meer aan dat besluiten worden genomen met unanimiteit van de uitgebrachte stemmen. In de statencommissie is de vraag gesteld wat er gebeurt als de stemmen staken. Met de bestuursovereenkomst willen we onder meer bereiken dat er coördinatie en afstemming is in de besluitvorming die door de afzonderlijke colleges van GS en B&W over de ontwikkeling van Blauwestad en omgeving plaatsvindt. In de bestuursovereenkomst zijn afspraken weergegeven hoe deze coördinatie plaatsvindt. Er is bewust gekozen voor een "lichte" vorm van samenwerking tussen provincie en gemeente, waarbij er geen overdracht van bevoegdheden is. De stuurgroep heeft als taak om een besluit dat door een partij wordt genomen met betrekking tot de ontwikkeling van Blauwestad vooraf aan de andere partij voor te leggen en om hierover een gezamenlijk standpunt in te nemen. Beide partijen hebben in de Ontwikkelingsvisie Blauwestad ook uitgesproken dat er gestreefd wordt naar consensus over te nemen besluiten. In het geval het niet tot overeenstemming komt, trekken beide partijen hun eigen conclusies en nemen hun eigen beslissingen in de wetenschap dat deze conclusies en beslissingen niet door beide partijen gedragen worden. In de praktijk zullen we ambtelijk en bestuurlijk steeds streven naar overeenstemming over besluiten van GS en/of B&W. Voorafgaand aan de bestuurlijke besluitvorming dienen de argumenten via de ambtelijk weg en via de stuurgroep al goed afgestemd te zijn. Overigens behouden beide bestuursorganen (GS en B&W) ook de gebruikelijke mogelijkheden van inspraak en rechtsbescherming tegen een besluit van het andere bestuursorgaan. Voorbeeld 1: B&W willen een wijziging in het bestemmingsplan voor een deel van Blauwestad voorstellen aan de Raad. Het voornemen tot de voordracht aan de Raad wordt voorbesproken in de stuurgroep. GS blijken het niet eens te zijn met onderdelen van de voorgenomen wijziging, doch B&W houden voet bij stuk. De stuurgroep kan vervolgens niet unaniem besluiten, en neemt dus geen besluit. B&W kunnen vervolgens hun voorstel aan de Raad uitbrengen waarna GS via de gebruikelijke RO-wegen opmerkingen kunnen maken en aanwijzingen kunnen geven. Voorbeeld 2: GS willen de formatie van het projectbureau verminderen. De formatie valt qua rechtspositie en financieel onder de provincie. GS leggen dit voornemen voor aan B&W in de stuurgroep. B&W stemmen niet in met deze uitbreiding: een consensus wordt niet bereikt, en er wordt dus geen gezamenlijke conclusie door de stuurgroep genomen. GS kunnen vervolgens toch besluiten tot vermindering van de formatie; de gemeente kan dit formeel niet tegenhouden. Beëindiging bestuursovereenkomst Blauwestad In de statencommissie O&M is gevraagd naar eventuele "huwelijkse voorwaarden" bij de publiekpublieke samenwerking. Regels omtrent de beëindiging zijn in de bestuursovereenkomst niet opgenomen, omdat daaraan geen behoefte bestaat. In de Overeenkomst De Blauwestad, gesloten in 2001 tussen publieke en private partijen in het project, werd een samenwerking voorzien waarbij de partijen zich jegens elkaar verplichten tot prestaties. Die opzet leidde daarmee tot het risico dat één of meer partijen niet aan hun contractuele verplichtingen zouden voldoen en dat die wanprestatie zou leiden tot financiële schade bij de andere partijen. Bij zo'n risico is aanleiding om na te denken over de gevolgen van zo'n wanprestatie, bijvoorbeeld door het opnemen van boetebedingen en garanties.
45
Dergelijke risico's bestaan niet bij de uitvoering van de voorliggende bestuursovereenkomst. Er zijn maar twee partijen en die partijen nemen niet meer verplichtingen op zich dan dat zij tijdens de voorbereiding van hun besluiten met betrekking tot Blauwestad met elkaar overleg voeren en hun besluitvorming coördineren. Ook al gezien de publiekrechtelijke status van beide partijen zal zich bij een dergelijke minimale prestatieafspraak geen noemenswaardig risico op wanprestatie voordoen zodat een regeling van de exit dan wel 'huwelijkse voorwaarden' niet nodig zijn. Overigens kan de bestuursovereenkomst, die voor onbepaalde tijd geldt, door ieder van de partijen eenzijdig worden opgezegd. Blijkt dat de coördinatieafspraken niet werken, dan kan opzegging worden overwogen. Na opzegging zal er geen liquidatie van een rechtspersoon aan de orde zijn, dus ook niet de verdeling van rechten en verplichtingen uit het vermogen van zo'n rechtspersoon. Deadline Europese subsidies voor NOVA. De termijn voor de besteding van EFRO-subsidie voor het project Noordelijke Vaarverbinding (NOVA) is in de beschikking gesteld op 31 december 2012. In overleg met het SNN is rekening gehouden met en uitloop tot 31 december 2013, afhankelijk van de vraag of onteigening al of niet noodzakelijk blijkt te zijn. Naarmate een groter deel van de grond minnelijk kan worden aangekocht, hoeft van deze uitloop geen of minder gebruik te worden gemaakt.
46
Toezegging pagina 41 Agendapunt 19 - voordracht betreffende wijziging van de Verordening op de instelling en invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Groningen Landelijke ontwikkelingen Project Introductie Duurzaam stortbeheer Het huidige beleid rond stortplaatsbeheer is gericht op het na beëindiging van de stortactiviteiten volledig rondom inpakken van de stortplaats, met als doel het isoleren van verontreinigingen en daarmee het minimaliseren van het risico van verontreiniging van de bodem. Belangrijk effect is ook dat de stortplaats droog wordt gehouden. Het nadeel van het huidige beleid is dat de verontreinigingen in stortplaatsen vrijwel onveranderd aan toekomstige generaties worden overgedragen en er ook geen reductie van emissiepotentieel plaats kan vinden. Daarmee blijft eeuwigdurende nazorg noodzakelijk, inclusief omvangrijke nazorgkosten, zoals de reparatie en vervanging van bovenafdichtingen. Het structureel verlagen van het emissiepotentieel van stortplaatsen verkleint het lange termijnrisico op bodem- en grondwaterverontreiniging. De stortbranche heeft sinds 1999 onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om de milieubelasting van nieuwe stortplaatsen te verkleinen. Vanaf 2005 is de verkregen kennis ingezet met als doel bestaande stortplaatsen te verduurzamen. Verduurzaming vindt plaats door in-situ stabilisatie van het afvalpakket met als doel de biologische afbraakprocessen te versnellen. Deze processen kunnen worden versneld door bevochtiging van het afvalpakket door middel van infiltratie van water en/of beluchting van het afvalpakket. De resultaten van dit onderzoek waren zodanig positief dat de branche heeft aangegeven te willen investeren in vervolgonderzoek op praktijkschaal. Met behulp van vervolgonderzoek dient vooral te worden aangetoond hoever de potentiële restemissie kan worden teruggebracht, welke eindafwerking bij die restemissie past en met welke methode dit overtuigend kan worden beoordeeld en vastgesteld. Duurzaam stortbeheer levert tevens substantiële kostenbesparingen op voor bedrijfsleven, overheden en burgers. De huidige regelgeving biedt echter onvoldoende mogelijkheden om duurzaam stortbeheer toe te passen. Stortplaatsexploitanten, IPO en VROM hebben de wens uitgesproken in onderling overleg vorm te geven aan vervolgonderzoek op praktijkschaal, de ontwikkeling van een beoordelingsmethode en aanpassing van de regelgeving. Het voornemen is om maximaal 4 stortplaatsen als pilot aan te wijzen waarop deze praktijkproeven dienen plaats te vinden. Aanpassing van regelgeving is nodig om deze praktijkproeven mogelijk te maken. Het programma Duurzaam Stortbeheer kent de volgende projecten: 1. introductie opstellen convenant/wijziging regelgeving 2. uitvoering vervolgonderzoek via onderzoekpilots 3. verificatie verificatie resultaten onderzoekpilots 4. regelgeving structurele wijziging regelgeving
2010-2011 2012-2015/2019 2015-2019 2016-2020
Indien de verwachte resultaten van duurzaam stortbeheer afdoende worden bewezen dan levert deze toepassing naast aanzienlijke milieuvoordelen ook substantiële besparingen op voor provincies (nazorgkosten) en stortbedrijven (kosten eindafwerking). Het project wordt getrokken door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. IPO participeert in het project. In de provincie Groningen is een grootschalige proef niet aan de orde. Voor de 5 Wm-stortplaatsen in Groningen is duurzaam stortbeheer mogelijk alleen voor de stortplaats Stainkoeln-2, waarvan sluiting op grond van de Wet milieubeheer is voorzien in 2027, een optie, aangezien deze stortplaats (in tegenstelling tot de andere stortplaatsen) is voorzien van een volledige onderafdichting. De stortplaatsen Kloosterlaan en Woldjerspoor zijn al voorzien van een bovenafdichting, terwijl in Veendam de voorbereidingen voor de aanleg hiervan al zijn gestart.
47