Verslag van de extra vergadering van de Statencommissie Omgevingsbeleid en Wonen, gehouden op 09 november 2005 van 8.30 uur tot 9.30 uur in zaal A6 van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezig: dhr. P.M. de Bruijne (PvdA, voorzitter), mw. M.J. Schouwenaar (PvdA), dhr. L.A. Dieters (PvdA), mw. I.P.A. Mortiers (PvdA), dhr. IJ.J. Rijzebol (CDA), dhr. R. de Vries (CDA), dhr. E.J. Luitjens (VVD), dhr. B. Hofman (VVD), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), mw. A.F. Bos (GroenLinks), mw. I.S. Bulk (SP), dhr. C. Swagerman (SP), mw. T. Deinum-Bakker (D66), dhr. T.J. Zanen (PvhN), mw. D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), dhr. H. Staghouwer (ChristenUnie). Afwezig: dhr. H. Bleker (gedeputeerde). Voorts aanwezig: dhr. M.A.E. Calon (gedeputeerde), dhr. D.P. Sennema (secretaris), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. M.C. Postma). 1.
Opening en mededelingen
De voorzitter opent de vergadering en heet eenieder van harte welkom. 2.
Gelegenheid tot spreken voor niet-statenleden (m.b.t. geagendeerde agendapunten)
Insprekers hebben zich niet gemeld. 3.
Brief van GS van 20 oktober 2005, nr. 2005-16.099/42/A.25,RP, betreffende vrijkomende Agrarische Bebouwing (beleidsnota van de gemeente Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn t.b.v. de toepassing van artikel 19, tweede lid van de WRO.
Dhr. Dieters (PvdA) constateert uit de brief van 20 oktober 2005 dat het College voornemens is de adviezen, maar ook de vraag van de gemeenten positief te beoordelen, na overleg met de commissie. Vervolgens leest hij in een persbericht van 18 oktober jl. dat het College het besluit al heeft genomen, wat valt terug te lezen in de besluitenlijst van 1 november jl. Het is te waarderen dat het College ondanks zijn bevoegdheid hierover met de commissie van gedachten wil wisselen, maar gezien de haast waarmee dit is georganiseerd, vraagt dhr. Dieters zich af hoe hiermee omgegaan moet worden. De PvdA-fractie kan zich in grote lijnen vinden in de beleidsnotitie van de 4 gemeenten uit het Westerkwartier en in het advies van de commissie Bestemmingsplannen, welke beide de basis vormen voor het College om een positief besluit te nemen en in bepaalde gevallen die vrijstelling te gaan verlenen. In de notitie zijn de voorwaarden en het beleid helder beschreven, welke uitmonden in twee categorieën: waardevol en niet waardevol. Het biedt de mogelijk om verpaupering tegen te gaan, Als men de cijfers beschouwt, wordt duidelijk dat het aantal bedrijven met de helft is teruggegaan. Hij vraagt zich af of dit een typisch probleem van het Westerkwartier is.
1
In de beleidsnotitie leest hij in de voetnoot dat gemeenten in 2004 zijn gestart met een herziening van de bestemmingspannen voor het buitengebied. Graag verneemt zijn fractie hoever het hiermee staat. Voorts vraagt hij zich af of dit voorgestelde beleid in deze bestemmingsplannen wordt verwerkt? De PvdAfractie wil namelijk helder krijgen dat deze voorliggende procedure er niet toe gaat bijdragen dat gemeenten de herziening van een bestemmingsplan buitengebied minder urgent gaan vinden, omdat ze nu hebben geregeld dat ze zelf vrijstellingen mogen gaan verlenen. Voorts begrijpt de PvdA-fractie uit het advies van de Commissie Bestemmingsplannen dat het College kennelijk niet van plan is een planologisch kader voor de bebouwing in het landelijk gebied op te gaan stellen. De nota Ruimte gaat daar wel van uit, waarom doet het College dat niet? Dhr. Dieters heeft niet het idee dat dit een specifiek Westerkwartiers probleem is. Het College overweegt dit beleid ook in andere gebieden te gaan toepassen, maar wat zou het betekenen als dit in de praktijk niet goed uitpakt en in andere POP-regio’s andere accenten worden gelegd? Dat het beleid na een jaar wordt geëvalueerd is een goede zaak, daar wenst de commissie t.z.t. graag kennis van te nemen. Kan het College dat toezeggen? Dhr. Dieters heeft een opmerking over de categorie waardevolle bebouwing, en met name over gebouwen die niet zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Er is zijns inziens een aantal subjectieve criteria genoemd in de notities om te beoordelen wat waardevol is. Wie bepaalt dat? De beleidsnotitie Westerkwartier is niet scheutig met normen voor de beeldkwaliteit en de vormgeving, waar vervangende nieuwbouw aan moet voldoen. Loopt men op deze wijze niet het risico van maatschappelijke verrommeling? Kan het provinciaal bouwheerschap hier een rol in gaan spelen? Voorts heeft zijn fractie kennis genomen van het inspraakverslag en met name op het punt van de woningcontingenten kan zijn fractie het er mee eens zijn. Dhr. Swagerman (SP) sluit zich aan bij de inleiding van dhr. Dieters, vooral met betrekking tot de tijdplanning. Voorts ziet zijn fractie het verhaal graag breder getrokken naar voorkomende verdere gevallen, want dit is een schoolvoorbeeld van hoe het mogelijk ook zou kunnen worden toegepast in andere delen van de provincie. Zoals aangegeven is dat een taak die in de nota Ruimte aan de provincie is toebedeeld. In de tekst is sprake van gelijksoortige bebouwing, maar er wordt weinig invulling aan gegeven wat daar onder valt. Als men leest over een maximale hoogte van 9 meter en gelijksoortig, zonder dat helder is wat men daarmee bedoeld, kan dhr. Swagerman zich voorstellen dat de dakhoogte van een boerderijschuur 9 meter is waar het voorhuis aan vastzit. Maar hij leest nergens dat men er geen woon-zorgcombinatie van drie verdiepingen zou mogen bouwen, mits maar niet boven die 9 meter wordt uitgekomen. Voorts vraagt de SP-fractie zich af of, daar waar sprake is van bijvoorbeeld het vervangen van schuren – er staan schuren in de provincie waarvan ieder zinnig mens zich zal afvragen hoe men die ooit heeft kunnen plaatsen -, er niet een vorm van sturing zou kunnen worden gegeven. Waarbij bijvoorbeeld een golfplaten schuur wordt vervangen door een schuur die meer in het landschap past. Hoe gaat men voorts om met de kleurstellingen en het steengebruik? Dat soort zaken speelt een belangrijke rol of iets in het landschap past.
2
Voorts is de insteek helder en zou dit goed voortgang kunnen vinden. Mw. Bos (GroenLinks) heeft de stukken gelezen en met elkaar vergeleken. Tussen het stuk van de provincie en het andere stuk van de gemeente proeft zij accentverschillen. In het stuk van de provincie staat duidelijk - als men het heeft over waardevolle en niet-waardevolle gebouwen en slopen et cetera -, dat met name slopen niet mag tenzij…, waarna de voorwaarden worden genoemd. Bij de gemeente staat dat gesloopt mag worden onder voorwaarden en dat is andersom geredeneerd. Mw. Bos was vroeger toen ze voor een plattelandsgemeente in de gemeenteraad zat, altijd blij dat er een provincie was, juist vanwege de artikel 19procedures. Juist met de toenemende zorgen over de verrommeling van het landschap, over lelijke boerenschuren en witte schimmels. Men houdt toch het hart vast als dit aan gemeenten zelf wordt overgelaten? Met betrekking tot plaatsing op het erf merkt zij op dat zij voorbeelden kent waar het erf helemaal staat volgestouwd. Een bedrijf groeit en daar moet een grote schuur bij worden geplaatst. Die kant gaat het dan snel weer op. Zij vraagt de gedeputeerde hoe men hier ooit de vinger op wil gaan leggen, want het POP heeft een duidelijk uitgangspunt, namelijk het toetsen aan landschappelijke waarden, maar hoe doet men dat dan? Die artikel 19-procedure en de verklaring van geen bezwaar was nuttig en er is veel verder leed mee voorkomen. Men kan wel verantwoordelijkheden overdragen, maar hoever gaat men daarin en hoever geeft men de vrije hand? Het is voor haar uit de stukken onvoldoende gebleken hoe de grenzen liggen. Hoe ziet het College dat? Het verzoek komt oorspronkelijk van LTO – en nu ook van de gemeente -, maar welk belang heeft de gemeente daar nu eigenlijk bij? Dhr. Dieters (PvdA) constateert dat het aantal boerderijen alleen al in het Westerkwartier met ruim de helft is teruggelopen. De verpaupering die dat tot gevolg heeft, voegt weinig toe aan de beeldkwaliteit die de provincie voor ogen staat. Dat is toch niet wenselijk? Mw. Bos (GroenLinks) stelt dat met lede ogen aan te zien, maar of dit plan de oplossing is. Bij die verpaupering heeft niemand belang en dat er andere functies komen… Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan dat hij zich afvraagt of dit de oplossing is, maar heeft mw. Bos voorbeelden van betere oplossingen? Mw. Bos (GroenLinks) heeft ooit voorgesteld dat een architectuurprijs uitgeloofd zou moeten worden voor mooie schuren en pér streek. Mw. De Meijer (exgedeputeerde) zou daar mee aan de gang gaan, maar daar is weinig van terechtgekomen. Her en der zijn initiatieven vanuit het veld ontstaan en dat is prima, maar dat is niet overal zo en dat zou wel moeten. Zij heeft nog geen voorbeelden van verbetering waargenomen. Zij leest illustratief hiervoor: “In de praktijk van het zuidelijk Westerkwartier blijkt de door de provincie geboden beleidsruimte niet toereikend”. Daarna volgt een uitermate onduidelijk stuk, waarom dat ontoereikend zou zijn. Over niet-waardevolle gebouwen heeft de provincie dan opeens niets te zeggen en als de gebouwen niet onder de monumentenwet vallen, worden ze toch getoetst aan criteria. Eigenlijk worden ze
3
dus allemaal getoetst? Dan klopt het niet als die gemeente stelt dat de provincie over niet-waardevolle gebouwen niets te zeggen heeft. Is het de gedeputeerde duidelijk wat de beweegreden is van een gemeente om dit te doen? Een soort van toetsing door de provincie lijkt mw. Bos wenselijk, evenals een evaluatie over een jaar, zodat de ontwikkelingen kunnen gevolgd en bij niet-functioneren weer teruggedraaid kunnen worden. Kan de gedeputeerde deze mening delen? Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) deelt de zorgen van GroenLinks. Zij heeft een hekel aan artikel 19-procedures, dat dateert nog uit haar raadsperiode toen daar veel te veel mee werd gehandeld. Er moet worden getoetst op bestemmingsplannen en voorts vindt zij dat getoetst moet worden aan een provinciaal plan en niet per deelstreek, zodat eenduidig is wat wel en niet mag. In deze plaatsen zitten alleen al vier welstandcommissies. Uit ervaring weet mw. Hoekzema dat zoiets niet altijd geweldig loopt en men af en toe met verbazing moet constateren wat een welstandscommissie wel of niet passend vindt. In de ogen van de PvhN is dit te vrijblijvend. Dhr. Luitjens (VVD) constateert tot nu toe weinig vertrouwen in mede-overheden, terwijl dit initiatief past in de tijdgeest van decentralisering wat kan. Dat spreekt tevens uit de Nota Ruimte, waarin de provincie van mening is zaken veel beter te kunnen dan het Rijk. Er zijn echter ook zaken die gemeenten beter kunnen dan PS. Mw. Bos (GroenLinks) gelooft dat gemeenten moeite hebben met handhaving. Dhr. Luitjens (VVD) vindt dat mw. Bos deze mening mag hebben, maar hij staat op het standpunt dat vertrouwen in gemeenten moet worden uitgesproken. Men is in gezamenlijkheid tot deze opstelling gekomen. De aanleiding is dat meer en meer agrarische bedrijfsgebouwen voor de betreffende functie niet meer nodig zijn, terwijl men die toch op een goede wijze in het landschap wil handhaven. Hij denkt dat dit een goede manier is om in gezamenlijkheid en in samenwerking tot een oplossing te komen om die gebouwen functioneel in het landschap te houden. Aan de andere kant is het zo dat gemeenten zich moeten en zullen realiseren dat zij het meer en meer van de wooneconomie moeten hebben en dus geen belang hebben bij een verrommeld landschap. Wat dat betreft is zijn fractie positief over dit voorstel dat vertrouwen uitspreekt in de gemeenten. Dhr. Luitjens weet dat er allerlei manieren zijn – Vliegende Brigade, Welstandscommissies, beeldkwaliteitplannen, landschapsontwikkelingsplannen – waarin samen met gemeenten wordt opgetrokken om tot bepaalde beelden te komen en daar past dit uitstekend in. Mw. Bos (GroenLinks) vraagt of VVD en PvdA nu echt denken dat door het laten vallen van die afgifte van een verklaring van geen bezwaar, de verrommeling afneemt? Dhr. Dieters (PvdA) heeft aangegeven veel waarde te hechten aan evaluatie. Over een jaar wordt geëvalueerd en hij heeft het College de toezegging gevraagd of deze evaluatie ter kennis wordt gesteld aan de commissie en besproken kan worden. Juist om de vinger aan de pols te houden of iets goed gaat, mede naar de toekomst
4
toe en naar de andere gebieden in de provincie waar die problematiek ook speelt, zij het in mindere mate. Dhr. Luitjens (VVD) duidt aan vergeten te zijn die evaluatie over een jaar te noemen, waarin gekeken wordt hoe het proces loopt. Aan de andere kant moet erkend worden dat een jaar relatief kort is om te bezien of zaken erg veranderen. Men is met elkaar als overheden in dit traject al langer bezig. Dit heeft men met elkaar afgesproken en hij heeft niet de indruk dat het slechter zal worden. Hij ziet dit als een voorloper om voor andere delen van de provincie om het streekeigen karakter te behouden. Mw. Bos (GroenLinks) vroeg of die verrommeling nu komt doordat de gemeente een verklaring van geen bezwaar af kon leggen? Dhr. Luitjens (VVD) denkt dat nu andere functies aan die gebouwen gegeven gaan worden dan in het verleden, want agrarische loonbedrijven zijn minder nodig en verdwijnen. Het is een andere situatie en een andere tijd. Mw. Deinum-Bakker (D66) vindt het verwonderlijk dat gedeputeerde Bleker niet aanwezig is. Dat is toch de man van het gebiedsgerichte werken in het Westerkwartier? D66 was daar altijd blij mee en zij is blij dat de uitvoering nu daar ligt. Wat dat betreft is zij niet bang dat het allemaal mis zal gaan. Zij begrijpt de zorg wel, maar waarom zou men de gemeenten geen kans geven? Er is een notitie, die is besproken, de Commissie Bestemmingsplannen heeft ernaar gekeken en over een jaar wordt geëvalueerd. Haar fractie zit meer op de lijn dat dit een voorbeeld zou moeten zijn voor andere gebieden in de provincie en dat die een kans krijgen. Zij herinnert zich de bijeenkomst Pieken in de Delta in Martiniplaza. Toen ging het juist - ook door de gedeputeerde van Friesland - erover dat de provincie moest zorgen dat er met de agrarische gebouwen die leeg komen te staan, iets moest gebeuren en dat men invulling zou geven aan het platteland. Haar fractie wil het platteland versterken en mensen een kans geven om daar liberaal mee om te gaan, en dat behoeft niet allemaal witte schimmel en verrommeling te worden. Maar zij denkt dit een goed kader is om dit beleid een kans te geven. Zij zou bijna aan mw. Bos willen stellen: resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Dat stelt men met beleggingen, maar draait dit eens om en geef de mensen een kans! Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) begrijpt uit de brief dat de commissie wordt gevraagd haar mening te geven over het verlenen van meer ruimte aan de vier gemeenten in het Westerkwartier. Op het eerste gezicht is dat een eenvoudige vraag, waarop een eenvoudig antwoord mogelijk zou moeten zijn, maar niets is minder waar. Als men spreekt over deze materie en het een en ander de revue laat passeren, kan het voorkomen dat er een complexe afweging moet worden gemaakt. Het gaat met name om individuele zaken zoals: passend in het landschap, welke nieuwe functie krijgt het gebouw, geeft het hinder aan de omgeving, et cetera. De uitdaging is dat geprobeerd moet worden zoveel mogelijk recht te doen aan de aanvrager en het gebodene en dat het landschap vooral leefbaar moet blijven. Dat is een van de uitgangspunten die naar het idee van zijn
5
fractie prima in een beleidsnotitie aan bod kan komen. Een van de gevaren van het laten beoordelen door de verschillende gemeenten is dat er misschien niet helemaal een helder afwegingskader is. Het heeft vaak toch te maken met individuele afwegingen, daar zal men voor op moeten passen en graag ziet de ChristenUniefractie hierop een aanscherping. In de brief wordt gesproken over het POP en dat er in het algemeen geen ruimte is voor functiewijzigingen of vervangende nieuwbouw bij waardevolle panden. Hij heeft deze passage gelezen en vindt het enigszins vaag. Er kan worden afgeweken, maar… er komt geen antwoord op. Misschien kan daar nog iets over gezegd worden. De doelstelling om te komen tot dit beleidskader is het inspelen op de veranderde omstandigheden. Dat getuigt van daadkracht en een blik gericht op de toekomst. De ChristenUnie-fractie wenst te pleiten voor het geven van ruimte voor de burger om vooral te komen met ideeën voor invulling van de agrarische bebouwing en vooral voor het meedenken van gemeenten en provincie om hiermee de leefbaarheid van de diverse gebieden te verhogen. Misschien zou een stimuleringsfonds moeten worden opgezet, om de burger te helpen bij het uitvoeren van plannen om de bebouwing of het bouwblok te verfraaien. Misschien moet men naar één loket om snel en adequaat antwoorden te kunnen geven op vraagstellingen van de burger. Dhr. Staghouwer is het eens met het voorstel om de gemeenten de bevoegdheid te geven, maar wel onder de voorwaarden dat er een helder en duidelijk kader is om de afwegingen te toetsen. Dhr. Rijzebol (CDA) constateert een enorme opschaling in de agrarische sector en niet alleen daar, of men dat nu leuk vindt of niet. Dat vindt niet alleen maar plaats in het Westerkwartier of de provincie Groningen, maar dat is mondiaal. Dat komt voort uit de liberalisering van de agrarische handel. Het is aan de politiek om daar op een adequate manier op in te spelen om te voorkomen dat verpaupering of verrommeling plaatsvindt en om te voorkomen dat een landschap ontstaat, dat niet wenselijk wordt geacht. Het is goed om één gebied binnen de provincie via een beleidsnota een bepaalde positie te geven en aan te geven om binnen de kaders die gesteld zijn in deze nota ernaar te streven om dat beleid te voeren en na één jaar te evalueren hoe dat loopt. Misschien is één jaar te snel - want processen gaan veelal niet zo snel -, maar dan moet men het nog maar eens overdoen. Dhr. Rijzebol is van mening dat er behoefte bestaat aan adequaat beleid. Namens de CDA-fractie stelt hij dat met name de regio West daarin wel eens een heel belangrijke rol zou kunnen spelen. Alle credits moeten aan die streek gegeven worden en dan kan over een jaar gekeken worden wat er is gebeurd en hoopt zijn fractie dat die verpaupering op een zodanige wijze is voorkomen – binnen alle genoemde randvoorwaarden, waar dhr. Rijzebol het helemaal mee eens is -, dat men kan stellen dat dit uit moet waaieren over de streek en wat hem betreft over alle streken op een regiogerichte en streekgebonden manier. Voorkomen moet worden dat het landschap wordt bedorven door mondiale ontwikkelingen die niet tot staan gebracht kunnen worden. Dhr. Calon (gedeputeerde) gaat allereerst in op vier procedurele punten die werden aangekaart vanuit de commissie:
6
1. Gedeputeerde Bleker moest verstek laten gaan daar hij zijn dochter naar school moest brengen. De school waar dhr. Calon zijn kinderen heenbrengt is nu eenmaal dichterbij het Provinciehuis en aangezien het bestuur collegiaal is, heeft dhr. Calon de taak op zich genomen. 2. Met betrekking tot de opmerking van dhr. Dieters verduidelijkt dhr. Calon dat het feitelijk een soort van Klein Finland-afspraak betreft: gemotiveerd mag worden afgeweken van het POP, maar gesteld is wel dat als zoiets gebeurt, men wel eerst in voorkomende gevallen naar de Staten moet. In dit geval betreft het een generieke afwijking van het POP en is daar een beleidsnotitie voor gemaakt in het kader van het gebiedsgerichte beleid. Het punt waar dhr. Dieters op doelt is dat in de besluitenlijst staat dat GS hebben beslist en dat het later weer naar voren komt. Het soort formuleringen dat GS een besluitenlijst hebben uitgeven is deels voor de buitenwereld, maar deels ook voor de Staten. ‘Voornemens te beslissen, mits…’, zou tevens een goede formulering zijn, maar de bedoeling is helder. 3. Het College wenst dit stuk vandaag al in de Staten hebben omdat er een behoorlijk aantal vragen ligt uit gemeenten in het westen van de provincie. Het is volgens de gedeputeerde een kwestie van houding naar de inwoners toe of het nu weer een maand wordt opgeschoven, of dat men dat zo snel mogelijk in de Staten een beslissing neemt. Hij vindt het prijzenswaardig van de commissie dat deze heeft besloten eerst een commissievergadering te organiseren, waarin het naar behoren kan worden besproken en er geen oeverloze statendiscussie hoeven te worden gevoerd. 4. Het betreft geen initiatief van LTO, maar een initiatief van bestuurders uit de regio en met name van dhr. Dijkstra, burgemeester van Grootegast die al jarenlang een aantal cases bij de provincie aandraagt. De gedeputeerde is zelf vier of vijf keer bij zo’n geval geweest om te bestuderen of men daar nu wel of geen vrijstelling voor kon geven. Dhr. Dijkstra en vele wethouders in die betreffende gemeente houden er gelukkig geen stalinistische of fundamentalistische houding op na, maar agendeerden het probleem inhoudelijk en wensten diep en scherp te debatteren. Dat heeft een relatie met het gebiedsbeleid en de mensen die op gebiedenbeleid zitten hebben daar de laatste jaren uitstekend werk verricht, vooral met betrekking tot coöperatie. Dat ziet men in de totstandkoming van het bestemmingsplan – vraag van dhr. Dieters -, want die vier gemeenten hebben samen dat bestemmingsplan buitengebied opgepakt, en een van de oorzaken daarvan was de coöperatie met dit project en de samenwerking met de provincie. Met dat bestemmingsplan is men ver gevorderd. Dit beleid wordt daar in verwerkt. De ontwerpkadernota over het bestemmingsplan zou de inspraak ingaan en medio maart worden afgerond. Het ligt in de bedoeling om de nota medio mei/juni 2006 vast te stellen in de gemeenteraden. De bestemmingsplannen worden in 2007 in procedure gebracht. Men is al een heel eind op weg. Wat betreft de inhoud komen vanuit de verschillende partijen alle smaken die in provincieland in de loop der tijden voor zijn gekomen, voorbij. De PvhN spreekt van een stalinistische PvdA-doctrine die in het verleden in de partij van de gedeputeerde nog wel eens populair was en bij sommige kamerleden nog is. Deze is in de mainstream van de partij overboord gegooid, daar kijkt men meer naar de realiteit, aldus de gedeputeerde.
7
Dhr. Zanen (PvhN) lijkt dit een ander woord voor liberalisering toe. Dhr. Calon (gedeputeerde) wenst zijn betoog allereerst te vervolgen. GroenLinks geeft aan weinig vertrouwen te hebben in gemeenten en pleit in feite voor de vrijstellingsbevoegdheid. Mw. Bos vindt a. dat GS er nog altijd naar moeten kijken. Daar ligt nu juist het punt: moet men dat wel of niet blijven doen? Het College is hier geen voorstander van. Dhr. Rijzebol heeft gelijk als hij stelt dat er mondiaal een schaalvergroting aan de gang is en niet alleen in de landbouw. Hij herinnert zich uit de vorige statenperiode pittige discussies met de CDA-fractie over bouwen in kleine dorpen. Schaalvergroting is in de hele maatschappij gaande, waar men vroeger naar het gemeentehuis een dorp verderop liep om het paspoort op te halen, gaat men nu met de bus, trein of auto. De afstanden waarover men zich verplaatst, de snelheid waarmee men dat doet en waarmee informatie reist, nemen toe. Dat betekent dat de schaalgrootte waarop men opereert toeneemt. Dat valt overal waar te nemen, of men nu een paspoort gaat halen, naar school of op vakantie gaat of producten koopt. De wereld is helaas een dorp geworden en daar is geen discussie over mogelijk. Dat leidt ertoe dat in het Westerkwartier – zie het POP in deze – waar heel veel agrarische bedrijven zijn en de schaalgrootte relatief klein is in vergelijking met de rest van de provincie, veel sneller en in grotere mate agrarische bedrijfsgebouwen vrij komen te staan. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kunnen de gebouwen gesloopt worden en dat is gewoonlijk een kwestie van handhaving. Mw. Bos stelde dat gemeenten gewoonlijk niet uitblinken in handhaving en de gedeputeerde kent een aantal dossiers waarin hij dit alleen maar kan beamen, maar er zijn ook dossiers waar men het wel goed doet. Een generieke opmerking in deze trant over alle gemeenten zou dhr. Calon daarom niet durven maken. De tweede mogelijkheid is niets doen, maar slopen kost ook geld, verduidelijkt de gedeputeerde. Het verwijderen van zo’n object kost geld – personele kosten en vaak moet asbest worden verwijderd -, vandaar dat dhr. Dijkstra naar andere zinvolle invullingen is gaan kijken. Tot nu toe stond slechts in het POP dat er voor waardevolle agrarische gebouwen wel mogelijkheden waren, maar voor de rest niet. Nu wenst men een slag verder te gaan. De gedeputeerde is niet van zins in te gaan op het gemeentelijke stuk. Er is veel overleg geweest - de gedeputeerde heeft stukken van gemeenten onder ogen gehad -, maar hij praat hier slechts over het stuk wat GS ter vaststelling aan de Staten voorleggen. Als in een gemeentelijk stuk een andere formulering staat, is de gedeputeerde geen schriftgeleerde die dat tot in de puntjes heeft nagelezen of dat wel in lijn is met het provinciale stuk. De gemeenten hebben bezworen dat het beleid zoals het bij de Staten voorligt, datgene is wat men wenst uit te voeren en de gedeputeerde gaat er vanuit dat dit gebeurt. Vandaar dat hij niet ingaat op de opmerkingen van mw. Bos. Voorts is hij het ermee eens dat dit na een jaar geëvalueerd moet worden. Mocht blijken dat het allemaal in het honderd loopt, moet het beleid aangepast kunnen worden. De gedeputeerde is niet gevoelig voor mensen die stellen dat het te snel is, want er is al een stuwmeer van aanvragen ontstaan. Hij denkt wel dat na een jaar geëvalueerd kan worden. Hij voelt er niets voor om dit nu gelijk in alle gebieden toe te passen. Eén van de vragen van dhr. Dieters was waarom niet zo’n ruimtelijke uitwerking werd gemaakt, zoals staat in de nota Ruimte? De reden daarvan is dat men als College heeft gesteld dat de implementatie van de nota Ruimte pas wordt gedaan bij POP-3 - het nieuwe POP
8
2007-2008 - en tot die tijd zet het College als het ware virtueel een nieuw datumstempel op het POP en twee zaken waar men problemen mee had – de verloren uitspraak van de Raad van State en de intensieve veehouderij - worden aangepast op een aantal jaartallen. Maar ook om andere redenen is de gedeputeerde er niet voor om dit beleid nu maar even over de provincie heen te rollen. In de eerste plaats is de problematiek verschillend van zwaarte. In het Westerkwartier is ontzettend veel aanbod van kleinschalige en kleine bedrijven, hetgeen resulteert in veel vrijkomende gebouwen. Op de tweede plaats is de functie van de landbouw een andere en van een andere zwaarte – lichtere – dan in andere gebieden van de provincie. Dat uit zich ook in een ander project waar men mee bezig is, namelijk schaalvergroting van agrarische bouwblokken en het bouwen van agrarische bebouwing. Daar begint men juist mee op het Hogeland en in het Oldambt, omdat met name daar de bedrijven groter zijn en dat probleem groter is. Het zou best kunnen dat als dit project fantastisch loopt, dit beleid ook in aanmerking komt voor de rest van de provincie. Maar dat is niet op voorhand een gegeven, want de gebouwen zijn anders van aard. Een gebouw in het Westerkwartier leent zich meer voor vervangende woonbestemming dan een hele grote boerderij, waar men eerder denkt aan bedrijfsbestemming. Hij duidt hier bijvoorbeeld op het befaamde voorbeeld dat in POP 1 een grote rol speelde: de spermahandel van dhr. Pon in Garnwerd. Dat betrof een boerderij die was omgebouwd tot een bedrijf wat voor de gedeputeerde een van de beste voorbeelden is van een functiewijziging van een agrarisch bedrijfsgebouw dat nauwelijks overlast oplevert voor de omgeving en wel een karakteristiek bedrijfsgebouw in stand houdt. Maar in deze Staten zijn ook debatten gevoerd over een functiewijziging in Den Ham, namelijk met betrekking tot een automatiseringsbedrijf naast een veestal. Daarmee ging men niet akkoord, want dat zou de veestal belemmeren en er werd voor gekozen om de agrarische functie die er op rustte, voorrang te geven. Het geval in Borgsweer is de gedeputeerde tevens bekend, waar nu een aannemer in het gebouw zit met alle aan- en afvoerproblemen over kleine weggetjes en overlast voor burgers van dien. Op het moment dat een gebouw een alternatieve bestemming zou krijgen, moet men genuanceerd gaan kijken. Vandaar zijn er twee redenen om dit beleid niet zomaar over de hele provincie uit te rollen, maar eerst goed te evalueren bij POP-3 hoe groot het probleem is en hoe dit in de rest van de provincie zal worden aangepakt. Mw. Bos (GroenLinks) beluistert met interesse de voorbeelden van de gedeputeerde, maar wie zorgde er uiteindelijk voor dat zaken dan niet doorgingen? Dhr. Calon (gedeputeerde) stelt dat dit de gemeente is. Dit beleid is tot stand gekomen in dit College samen met de betreffende bestuurders, voordat in de Kamer sprake was van een nota Ruimte. Het is niet zo dat dit gebeurt omdat de nota Ruimte dat vraagt, maar omdat mensen met gezond boerenverstand zagen dat dit probleem vaak voorkwam. Hierover is zeker twee jaar intensief en inhoudelijk discussie gevoerd. Mw. Bos maakte zich zorgen of dit wel goed zou komen, daar had het College eerst ook zorgen over. In die nota staat een aantal criteria over dakhellingen, goothoogtes, streekeigen karakter, et cetera, waaraan iets moet voldoen. Vragen over bijvoorbeeld kleurstellingen vallen echter onder welstand. De gedeputeerde is nu eenmaal geen wethouder van Grootegast of
9
Groningen. Er was het beeld ontstaan dat een aantal gedeputeerden wethouder wensten te spelen, maar dat is niet het geval. Welstandskwesties behoren bij de welstand van de betreffende gemeenten en als de provincie van mening is dat iets mankeert aan die welstandcommissie gaat men in overleg met de gemeentebestuurders die daarin zitten. De gedeputeerde kent de geluiden dat zaken die de welstandscommissie produceert niet door de beugel kunnen en er zijn ook een paar gevallen die vallen onder de categorie ‘dramatisch’. Maar dat betreft uitzonderingen. Dhr. Dieters vroeg hoe het bouwheerschap hierbij betrokken was. Dat is hierbij betrokken in de totstandkoming van de notitie, maar straks ook in de beoordeling door de welstandscommissies. Dat betreft een nauw overleg tussen de bouwheren en Libau of iets nog toelaatbaar is of niet. Maar ten principale gaat het College niet verder dan het opschrijven van criteria - gemeenten vinden dat men daar al te ver in gaat - en daarbinnen mogen die gemeenten beslissen en dat wordt na een jaar geëvalueerd. De gedeputeerde heeft er, gezien de processen die men het laatste jaar heeft doorgemaakt, alle vertrouwen in. Dhr. Swagerman (SP) lijkt juist dat verkruimeling en witte schimmel voorkomen kan worden door een specifiekere term te gebruiken in plaats van gelijksoortige bebouwing. Twente is een specifiek goed voorbeeld van streekgericht bouwen. Als men kijkt naar de vorm van schuren, dat is die vrij specifiek. Negen van de tien mensen die daar een boerderij hebben gekocht en verbouwd en daar vervolgens een schuur naast hebben gezet, hebben deze gebouwd zoals deze in Twente specifiek gebouwd wordt. Zo heeft men in de provincie Groningen mogelijkerwijze ook regionaal bepaalde schuurtypen en hij kan zich voorstellen dat dit ook opgaat voor het Westerkwartier. De provincie zou dan kunnen aangeven dat zoiets de voorkeur heeft. Men zou daar zelfs een subsidieprijs aan kunnen verlenen, waardoor de verrommeling op een fantastische manier tegengegaan kan worden. Dhr. Dieters (PvdA) begrijpt dat rolverdelingen dusdanig zijn dat welstand een gemeentelijke bevoegdheid is. Voorts heeft hij gekeken naar het stuk van de provincie, waarin een aantal criteria worden genoemd waarin hij zich goed kan vinden. Gaafheid en architectonische waarde kunnen echter op verschillende manieren beoordeeld worden. De ChristenUnie sprak over een loket en dat vindt hij een goede gedachte. Als het de vier Westerkwartiergemeenten daadwerkelijk menens is om in dit gebied samen te werken om de verpaupering tegen te gaan, vraagt dhr. Dieters aan diezelfde gemeenten om in het kader van hun bestemmingsplannen – waar ze ieder afzonderlijk verantwoordelijk voor zijn – dat gebiedsgericht aan te pakken zodat er een logische samenwerking ligt en dat de beeldkwaliteit van dat gebied overeind blijft en niet elke gemeente zelf afzonderlijk het bestemmingsplan bepaalt en afzonderlijk de welstand daarvan vaststelt. Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan dat de criteria vrij uitvoerig staan vermeld op bladzijde 5. In eerste instantie stond daar een bladzijde in met allerlei plaatjes. De gedeputeerde was eerst ook voorstander van voorbeelden. Daar zouden echter al snel oeverloze discussies over gaan ontstaan, omdat geen hok of situering hetzelfde is. Daar heeft men met die gemeenten een half jaar over gepraat en uiteindelijk heeft de gedeputeerde zich laten overtuigen om globalere criteria – waarmee men wel een aantal zaken kan vangen, ruimtelijke zaken – op te voeren.
10
De gedeputeerde is gevoelig voor de één-loketgedachte van de ChristenUnie, maar men moet zich wel realiseren dat de welstanddimensie onder Libau valt. Er bestaat een gemeentelijke welstandscommissie, maar het faciliterende bedrijf daarachter is Libau en dat werkt over de hele provincie, behalve in de stad Groningen. De gedeputeerde vindt het daarom functioneler om de bouwheren en de provincie met Libau te laten praten om enige uniformiteit tot stand te brengen in plaats van van gemeenten in het Westerkwartier te gaan eisen dat zij één loket inrichten en een standaardoplossing in elke gemeente aanbieden. De gedeputeerde heeft - op persoonlijke titel – wel eens twijfels bij de diepgang en kwaliteit van adviezen van Libau. Vandaar dat hij een tijd geleden met de voorzitter van Libau om de tafel is gaan zitten om te bestuderen of niet meer synchronisatie tussen de provinciale bouwheren en de welstand in de stad mogelijk zou zijn, zodat alles op een hoger en uniformer plan getild kan worden. Dat is vooral getriggerd door een aantal cases, zoals bijvoorbeeld de windmolen van Warfhuizen en een case rond de Blauwe Stad. Hij voelt daarom niet voor een uniform loket en niet voor een ‘stalinistisch’ beleidskader waarin al die gemeenten precies hetzelfde moeten doen. De provincie vindt de gang van zaken in Twente een goed voorbeeld, maar dan met name hoe men daar met welstand omgaat en dat heeft niets te maken met vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Men zit daar als provincie en welstand korter op elkaar en men werkt pro-actief. Daaraan zou hier in de provincie Groningen meer aandacht besteed mogen worden. Hij erkent, dit soort signalen opvangend, dat hem dit een steun in de rug geeft. Hij weet echter dat sommige gemeentebestuurders er huiverig voor zijn. Die staan op het standpunt dat het gemeentelijke kwesties zijn. Vanuit de commissie kwamen geluiden dat helemaal niets terecht was gekomen van de ideeën van mw. De Meijer. Dat is helemaal niet zo! Dat idee is opgepakt: dhr. Giezen en Libau zijn gesteund in het ontwikkelen van streekeigen schuren, men heeft geprobeerd dat op een paar plekken neer te zetten en daar is verslag van gedaan in deze commissie. Hij bestrijdt de stelling van mw. Bos dat er niets mee is gedaan. Mw. Bos (GroenLinks) gaf aan het resultaat teleurstellend te vinden. Dhr. Calon (gedeputeerde) verduidelijkt dat zoiets komt omdat die boeren geen geld over hebben om zo’n aanpassing aan de schuur te doen. Het is hier echter geen Rusland of politiek van de oude PvdA-stempel waar vanachter het bureau werd besloten hoe iets moet gebeuren. Hier zijn maatschappelijke ontwikkelingen aan de gang, waar men misschien niet blij van wordt, maar die wel realiteit zijn. In tweede termijn Dhr. Dieters (PvdA) heeft geen toezegging gehoord dat deze evaluatie in de commissie zal komen. De voorzitter constateert dat dit wel was toegezegd. Mw. Bos (GroenLinks) geeft aan dat haar fractie enigszins tegenstribbelend akkoord gaat, maar wel haar hart vasthoudt, mede gezien de ervaringen uit het
11
verleden. Zij beoordeelt die verklaring van geen bezwaar maar als een matig beleidsinstrument. Zij denkt dat het heel goed is als de provincie bij zulke landschappelijke opgaven een vinger in de pap blijft houden. Natuurlijk is haar fractie niet tegen een functieverandering, maar de manier waarop dat gebeurt, zint haar minder. De breedte die gegeven wordt en waar de grens ligt, dat is een moeilijke zaak. Als de gedeputeerde zich persoonlijk in gaat zetten om op de manier zoals hij net heft aangeduid daar wat aan te kunnen doen, misschien heeft zij dan wel vertrouwen dat er iets van terechtkomt. Zij is benieuwd hoe over een jaar de stand van zaken zal zijn. Mw. Hoekzema-Buist (PvhN) geeft aan dat haar fractie niet tegen functieverandering is, maar haar huiver komt voort uit het idee dat gemeenten gaan stellen iets zonder ruggespraak te willen beslissen. Zij heeft uit ervaring vernomen dat zoiets helemaal mis kan gaan. Dhr Luitjens (VVD) voelt zich na de beantwoording van de gedeputeerde gesterkt in de opvatting van zijn fractie om hier achter te staan en deze zaken decentraal te doen waar mogelijk. Architectuur op bedrijfsgebouwen heeft ook gebouwen opgeleverd die goed in het landschap staan, maar misschien net iets minder gebiedsspecifiek zijn. Die vrijheid moet men er wel in blijven houden. Het moeten niet slechts drie huizentypen worden. Mw. Deinum-Bakker (D66) benadrukt dat haar fractie voorstander is van het bestuderen in andere gebieden wat daar op termijn kan. De nota Ruimte wordt pas in het POP-3 geïmplementeerd en het is niet wenselijk om gedurende een aantal jaren alle ontwikkelingen stil te zetten. Dhr. Rijzebol (CDA) denkt dat de conclusie onjuist is dat alleen GroenLinks hier in de unieke positie verkeert om de vinger aan de pols te willen houden. Alle commissieleden hebben dat aangegeven. Dhr. Calon (gedeputeerde) geeft aan de zorgen van mw. Bos te begrijpen en daar wenst hij niet te licht over doen. Hij hoopt haar vertrouwen niet te beschamen en haalt ter geruststelling het voorbeeld van Leens aan waar de verrommeling van de vlasfabriek, door daar wél iets toe te staan, is tegengegaan. Hij gelooft er niet in dat mw. Bos die situatie daar nu slechter is gaan vinden dan de situatie van vijf jaar geleden toen het een grote bende was. Dat is een antwoord op mw. Deinum. In andere gebieden komen ook gevallen voor met een vrijstelling, maar die zijn incidenteel en men staat niet op het standpunt dat er generiek beleid overheen gelegd moet worden. Mensen die bang zijn voor verrommeling moeten heel goed kijken wat er gebeurd als men niets doet, want dan kan ook verrommeling ontstaan. De gedeputeerde geeft geen garanties, maar de provincie doet wel zijn uiterste best en heeft er vertrouwen in dat dit leidt tot verbetering. De voorzitter constateert dat hiermee de brief afdoende is behandeld en als C-stuk naar de statenvergadering kan. Hij sluit de vergadering om 9.30 uur.
12
Toezeggingen Statencommissie Omgevingsbeleid en Wonen (t/m 9 nov. 2005)
1. De jaarlijkse voortgangsrapportage Ring Blauwe Stad zal worden uitgebreid met een begroting, zodat begroting en uitgaven voortaan beter met elkaar kunnen worden vergeleken (ged. Bleker 27 okt. 2004) (1e kwartaal 2006) 2. Ged. Calon is bereid te kijken naar de mogelijkheid bij de Programmarekening voor volgend jaar een tabel te leveren van aanvaard beleid, naar aanleiding van tabel nieuw beleid op pagina 286 t/m 291 van de grote bedragen en overboekingen naar volgend jaar (gedeputeerde Calon, 25 mei 2005, programmarekening 2004, 19 okt. ged. Calon zal bestuderen of deze toezegging na kan worden gekomen) 3. Ged. Calon zegt dat bij een tussentijdse actualisatie van de Nota Bouwen en Wonen de commissie een up-date zal krijgen van een rapportage sociale woningbouw (Ged. Calon, 14 sept. 2005, ged. Calon 19 okt, 2005; komt in 2007 beschikbaar) 4. Ged. Calon zal ged. Gerritsen vragen of inzichtelijk kan worden gemaakt welke energiebesparings maatregelen zijn bereikt op basis van het met de corporaties gesloten convenant; tevens zal hij bestuderen of hier langs informele weg druk bij corporaties of bij Essent achter kan worden gezet (ged. Calon, 19 okt. 2005) 5. De notitie Vrijkomende Agrarische Bebouwing (beleidsnota van de gemeenten Grootegegast, Leek, Marum en Zuidhorn t.b.v. de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO zal over een jaar door gs worden geëvalueerd en worden besproken in de cie. O & W (ged. Calon, 9 nov. 2005)
13