15 januari 1973 •
41ste jaargang nr 1 •
Auteursrecht voorbehouden
•
Blz. 1
Bijblad bij De Industriële Eigendom Redactie:
Mr W. M. J. C. PHAF
Mr S. BOEKMAN Ir C. M. R. DAVIDSON Prof. Mr W. L. HAARDT Prof. Mr E. A. VAN NIEUWENHOVEN HELBACH
Mr J. W. VAN DER ZANDEN
Dr J. K. KRAMER Drs C. H. J. VAN SOEST
Medewerkers: Mr J. A. VAN ARKEL Ir P. L. HAZELZET
Dr H. P. TEUNISSEN Mr L. WICHERS HOETH
IrL. W. KOOY
Adres der redactie: Patentlaan 2 • RijswijJk (Z.H.)
•
Telefoon nr (070) 907616
Verschijnt de 15e, 16e of 17e van iedere maand. Prijs ƒ40,— met inbegrip van het jaarregister per jaar; voor het buitenland ƒ 45,—; een afzonderlijk nummer ƒ 4,—; het jaarregister afzonderlijk ƒ 6,—. Adres der administratie: Bureau voor de Industriële Eigendom, Patentlaan 2, Rijswijk (Z.-H.), Tel. nr (070) 907616. Postgirorekening nr 17 300. INHOUD VAN DEZE AFLEVERING: Officiële mededelingen. Lijst van gepubliceerde mededelingen naar aanleiding van de op 1 januari 1964 in werking getreden wijzigingen van de Rijksoctrooiwet. — Personeel. — Benoeming van een buitengewoon lid van de Octrooiraad. — Register van octrooigemachtigden. — Examen voor octrooigemachtigde. Necrologieën. In memoriam Ir P. C. GERRIS, door Ir C. HORDIJK (blz. 4 ) . In memoriam L. BAAK, door Ir G. J. KOELEWIJN (blz. 4 ) .
Artikelen. Jhr Mr J. A. STOOP, Mexicaans Onthaal (blz. 5-6). Protocol der wensen en resoluties van het Congres der A.I.P.P.I. te Mexico-City in 1972 (blz. 6-8). Prof. Mr W. L. HAARDT, Verslag van het zakelijke deel van het XXVllle Congres der A.I.P.P.I. te Mexico-City van 12—18 november 1972 (blz. 8-11). Mr J. W. VAN DER ZANDEN, Mag de Octrooiraad een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een tijdschriftartikel aan een gemachtigde ter inzage geven? (blz. 11/5). Jurisprudentie. a. Rechterlijke beslissingen. 1. Octrooirecht: gene. 2. Merkenrecht: gene. b. Beslissingen van de Octrooiraad. Nr 1. Afdeling van Beroep, 14 september 1972 (dat men een schuimvorming onderdrukkend middel bereidt dat bij 25°C een viscositeit tussen 50 en 50.000 es heeft, is niet een concrete wijze van handelen, maar een wens of doelstelling, namelijk een eigenschap van het beoogde eindprodukt; het is aannemelijk, dat de beoogde reactie niet kan optreden en dat men het beoogde eindprodukt niet verkrijgt: geen uitkomst). Nr 2. A.v.B., 7 november 1972 (de uitsluitende rechten in twee aanvragen zijn niet reeds van elkaar afgebakend indien de letterlijke formuleringen verschillen, doch slechts indien de beide aanvragen wezenlijk verschillende uitvindingen betreffen; het is weliswaar gebruikelijk in de aanhef van de conclusie van een aanvrage uit te gaan van de bekende stand der techniek, doch het kan onder omstandigheden doelmatig zijn van een niet tijdig gepubliceerd, vroeger voorstel uit te gaan, mits een en ander duidelijk uit de beschrijving van de aanvrage blijkt) (met noten). Mededelingen. Meerzijdige verdragen waarbij Nederland is aangesloten (blz. 19-20). Octrooischriften in de Bibliotheek van de Octrooiraad aanwezig op 31 december 1972 (blz. 20/1). Japan — Invoer van technische kennis (blz. 21). Wetgeving. Universele Auteursrechtconventie (blz. 21). Overeenkomst tussen Nederland en Spanje tot het vermijden van dubbele belasting (blz. 21). Litteratuur. Unie tot bescherming van de industriële eigendom, stand op 1 januari 1973 (blz. 23/4).
Bijbl. Industr. Eigendom (B.I.E.)
41ste jaargang
Nr 1
Blz. 1-24
Rijswijk (Z.H.), 15 januari 1973.
Blz. 2
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
15 januari 1973
OFFICIËLE MEDEDELINGEN LIJST VAN GEPUBLICEERDE MEDEDELINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE OP 1 JANUARI 1964 IN WERKING GETREDEN WIJZIGINGEN VAN DE RIJKSOCTROOIWET Onderwerp
I. Restitutie van gestorte bedragen bij intrekking van een verzoekschrift II. Intrekking van verzoekschriftenJ) III. Terinzagelegging van octrooiaanvragen IV. De z.g. landenverklaring 2) V. Datum van indiening van een aanvrage om octrooi VI. Gewaarmerkte vertalingen VII. Inzage van litteratuur kort voor een zitting van een Afdeling van de Octrooiraad VUL Volledigheid van het nieuwheidsrapport IX. Termijnen voor afgesplitste aanvragen3) X. Collisie van octrooiaanvragen XI. Indiening van een octrooiaanvrage in een vreemde taal . . . . XII. Mededelen van collisiebezwaar XIII. Administratieve maatregelen verband houdende met de herziening van de huidige Octrooiwet
Bijblad Industriële Eigendom
Artikelen van Rijksoctrooiwet
1965, blz. 18 1965, blz. 18 1965, blz. 62 1965, blz. 114 1965, blz. 230 1965, blz. 230
221, 22J 221, 22J 22C 22A2 1 272 O. Regl.
1966, 1966, 1966, 1966, 1966, 1966,
24A, 272 22P
blz. blz. blz. blz. blz. blz.
2 2 2 118 142 186
1966, blz. 186
6 202 6, 22F 22C
g j O. Regl. XIV. De taak van de vooronderzoeker onder de nieuwe wet in het bijzonder met betrekking tot artikel 221 XV. Richtlijnen voor terinzagelegging XVI. Richtlijnen voor de voorbereiding van de afdelingsbehandeling van aanvragen naar aanleiding van een verzoekschrift beslissing octrooiverlening 4) XVTI. Termijnen voor beantwoording van missives XVIII. Behandeling van complexe aanvragen4) XIX. Voorrangsbewijzen6) XX. Vooruitbetaling van (oude)jaarcijnzen XXI. Volgorde van behandeling door vooronderzoekers XXII. Terinzagelegging van aanvragen om een aanvullingsoctrooi. . . XXIII. Lijst van instanties buiten Nederland, waaraan regelmatig een volledig pakket van de beschrijvingen wordt toegezonden . . . XXIV. Voorberichten betr. de terinzagelegging en het vervallen van hun octrooiaanvragen XXV. Tijdstip van terinzagelegging van octrooiaanvragen waarvoor een aanvankelijk ingeroepen recht van voorrang is prijsgegeven . . XXVI. Het optreden van een naamloze vennootschap voor de Octrooiraad 6) XXVII. Terinzagelegging van notulen van Afdelingszittingen XXVIII. Gelijktijdige openbaarmaking en terinzagelegging XXIX. Het vervallen van vóór 1 januari 1959 ingediende octrooiaanvragen, waarvoor op 1 januari 1964 geen missive O 6 was uitgezonden XXX. Schrapping van een deel van een ingediende octrooiaanvrage met het oogmerk dit deel niet ter inzage te laten leggen XXXI. Indiening van een verzoek tot aanvullend vooronderzoek voordat mededeling omtrent het vooronderzoek is gedaan XXXII. Gevolgen van niet-betaling van de instandhoudingstaks waarvoor de uitsteltermijn van zes maanden verloopt na octrooiverlening . !) 2 ) 8 ) 4 ) 6 ) ') I.E.
1966, blz. 187 1966, blz. 191
221 22C, 22F, 221, 22J
1966, 1966, 1966, 1966, 1966, 1966, 1966,
22J
blz. blz. blz. blz. blz. blz. blz.
192 193 193 194 194 195 195
5A, 221 7* en 5
352 221 12, 22C
1966, blz. 196 1966, blz. 196
22C1
1966, blz. 196
7.22C
1966, blz. 196 1966, blz. 196 1966, blz. 196
25a, 27 22C, 25»
1966, blz. 197
IV1 sub f Wijz.wet 22K
1966, blz. 197
22C1
1966, blz. 197
22J
1966, blz. 197
22D2
Vergelijk Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 28 febr. 1967, Bijblad I.E. 1967, nr 44, blz. 135 (met noot v. N. H.). Vergelijk nr LIV, Bijblad I.E. 1972, blz. 218, nr S 72/436. Vergelijk Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 8 jan. 1970, Bijblad I.E., 1970, nr 18, blz. 43. Vergelijk nr XLVIII, Bijblad I.E. 1969, blz. 3, nr S 68/731. Vergelijk nr L, Bijblad I.E. 1969, blz. 38, nr S 69/19 en nr Lil, Bijblad I.E. 1972, blz. 170, nr S 72/186. Vergelijk Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 14 nov. 1968, Bijblad I.E. 1969, nr 4, blz. 19 en dezelfde, 9 juli 1971, Bijblad 1972, nr 21, blz. 45 (met noot S.B.).
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , N r 1
15 januari 1973
Bijblad Industriële Eigendom
Onderwerp
XXXIII. Voorrangsbehandeling VAVO's XXXIV. Betaling van instandhoudingstaksen voor afgesplitste aanvragen vóór de ter inzagelegging van die aanvragen XXXV. Het snel overmaken van gelden aan het Bureau voor de Industriële Eigendom XXXVI. Tijdig bestellen van Nederlandse prioriteitsstukken XXXVII. Spoedbehandeling van aanvragen om fotocopieën XXXVIII. Tijdstip waarop een beroep op tentoonstellingsprioriteit dient te worden gedaan XXX3X. De houding en de aansprakelijkheid van de Octrooiraad ten aanzien van de inhoud van ter inzage gelegde aanvragen om octrooi XL. Behandeling van complexe octrooiaanvragen; indiening van een verzoekschrift tot aanvullend vooronderzoek 2) XLI. Terinzagelegging van gegevens op grond van art. 22F Octrooiwet XLII. Geen terinzagelegging van prioriteitsbewijzen, indien afstand is gedaan van het recht van voorrang vóór de datum waarop de aanvrage krachtens art. 22C Octrooiwet ter inzage wordt gelegd . . XLIII. Geen verlenging van de zevenjarige termijn krachtens art. 22K, lid 2 Octrooiwet XLIV. Collisie XLV. Terinzagelegging van bij een octrooiaanvrage behorende tekeningen XLVI. Mededelingen inzake het vooronderzoek betreffende vroegtijdig ingediende verzoekschriften XLVII. Vereisten voor overdracht van voorrangsrechten XLVIII. Indiening van VAVO's; behandeling van complexe octrooiaanvragen XLIX. Termijn voor de terinzagelegging van octrooiaanvragen . . . L. Verlenging van de termijn voor het overleggen van voorrangsbewijzen LI. Samenvatting van de nieuwe richtlijnen voor de behandeling van octrooiaanvragen krachtens de artikelen 23 en 24 van de Rijksoctrooiwet LIL Alternatief voor bewijzen van voorrangsrechten, gebaseerd op de in de Verenigde Staten van Amerika ingediende octrooiaanvragen LIII. Formaliteiten t.a.v. aanvragen die betrekking hebben op microorganismen . . . vLIV. Artikel 22A, 2e lid Rijksoctrooiwet [indiening van zgn. landenverklaring]
Blz. 3 Artikelen van Rijks octrooiwet
Kenteken
1966, blz. 198
22I6
2948S
1966, blz. 198
22D
1
3746S
1966, blz. 198 1966, blz. 198 1966, blz. 198
4 Unieverdrag
3746S 3746S 3746S
1966, blz. 198
81
3746S
1966, blz. 218
22C
3877S
1967, blz. 46 1967, blz. 48
5A, 22I6 22F
428 IS 4287S
1968, blz. 3
22C
2580S
1968, blz. 3 1968, blz. 3
22K 6, 22F
4171S S 68/274
1968, blz. 3
22C; § 10 O. Regl.
4537S
1968, blz. 4 1969, blz. 3
221 en 22J 7 4 ;27 2 O.Regl.
3265S S 68/692
1969, blz. 3 1969, blz. 4
5A, 22I6 22C1
S 68/731 S 68/729
1969, blz. 38
74 on 5
S 69/19
1969, blz. 350
23,24
S 69/541
1972, blz. 170
74 en 6
S 72/186
1
1972, blz. 218
22B , 25
S 72/432
1972, blz. 218
22Aa
S 72/436
Personeel.
Register van octrooigemachtigden.
Beëindiging van dienstverband. Aan de heer Ir A. M. H. HERMANS, hoofdingenieur A in vaste dienst bij het Bureau voor de Industriële Eigendom, is op zijn verzoek met ingang van 1 februari 1973 wegens het bereikt hebben van de pensioengerechtigde leeftijd eervol ontslag verleend (Koninklijk besluit van 29 november 1972, nr 9 2 ) . Aan de heer A. G. BEER, technisch hoofdambtenaar in vaste dienst bij het Bureau voor de Industriële Eigendom, is op zijn verzoek met ingang van 1 februari 1973 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd eervol ontslag verleend (beschikking van de Minister van Economische Zaken van 25 oktober 1972, nr Pers./44).
De Voorzitter van de Octrooiraad maakt bekend, dat de heren Ir A. W. M. VAN DEN AKKER te 's-Gravenhage en Ir A. W. ZWAAN te Eindhoven op 11 december 1972 in het bovengenoemd register zijn ingeschreven en dat de inschrijving van de heer Ir E. H. ADELAAR op 2 januari 1973 wegens vestiging in het buitenland in het register is doorgehaald.
Benoeming van een buitengewoon lid van de Octrooiraad. De heer Ir E. F BOON, ondervoorzitter van de Centrale organisatie T.N.O. te 's-Gravenhage, is te rekenen van 1 november 1972 voor een periode van vijf jaren benoemd tot buitengewoon lid van de Octrooiraad (Koninklijk besluit van 24 november 1972, nr 43).
Examen voor octrooigemachtigde. Teneinde te kunnen nagaan, of er voor een eventueel in de loop van 1973 te houden examen, bedoeld in artikel 4 van het Octrooigemachtigdenreglement 1936, voldoende deelneming zal bestaan, wordt degenen die dit examen zouden willen afleggen, verzocht vóór 1 februari a.s. daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de Voorzitter van de Octrooiraad, onder opgave van naam, voornamen, geboortedatum, titel, studierichting, en kantoorzowel als privé-adres met telefoonnummers.
Blz. 4
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
15 januari 1973
NECROLOGIËN
In memoriam Ir P. C. Gerris. Op 1 december 1972 overleed Ir P. C. GERRIS. In februari 1972 was hij getroffen door een hartaanval. Zijn herstel vorderde zo goed, dat hij in oktober zijn werkzaamheden bij de Octrooiraad, zij het voor een beperkt aantal uren per dag, kon hervatten. De hoop, dat hij geheel zou herstellen, ging echter verloren, toen op 28 november plotseling optredende ziekteverschijnselen een directe opname in het ziekenhuis noodzakelijk maakten. Helaas werd die nieuwe aanval op zijn gezondheid hem noodlottig. Ir GERRIS werd geboren op 4 mei 1915 te Bahsoemboe op Sumatra. Een belangrijk deel van zijn jeugd bracht hij door in Zwitserland. Hij volgde het Gymnase Scientifique in Lausanne. Daarna ging hij in Delft aan de Technische Hogeschool studeren, waar hij zijn diploma Elektrotechnisch Ingenieur behaalde. Als officier van bijzondere diensten vervulde hij zijn militaire dienstplicht in Nederland en na de oorlog in het voormalige Nederlands Indië. Op 1 maart 1943 trad hij als ingenieur in dienst van de Octrooiraad. Na zijn bevordering tot hoofdingenieur werd hij in 1957 benoemd tot plaatsvervangend lid van de Octrooiraad. In 1960 werd hij hoofdingenieur A en in september 1962 volgde zijn benoeming tot lid van de Octrooiraad.
GERRIS was een bekwaam technicus, een prettige collega en een inspirerende chef. Vele van zijn collegiale contacten groeiden uit tot vriendschappen van gezin tot gezin. De organisatie van de Octrooiraad kende hij als weinig anderen tot in details. In zijn oordeel over zaken was hij consciëntieus en grondig. Een beroep op hem werd nooit tevergeefs gedaan. Hij was de vriendelijke, beminnelijke en vooral bescheiden mens, die op innemende wijze iedereen die bij hem kwam tegemoet trad en zo nodig hulp of steun gaf. Nooit was hem iets te veel. Hij leefde pas echt als hij actief kon zijn. Met dezelfde dadendrang zwierf hij met zijn gezin in de vakantie, bij voorkeur door Italië op jacht naar plaatsen waar hij de bouw-, beeldhouw- en schilderkunst kon bewonderen. Echt tot rust kwam hij alleen als hij muziek beluisterde, waar hij een grote voorliefde voor had. Met PIET GERRIS is een man heengegaan, die voor zeer velen als een werkelijk goede vriend en collega in hun herinnering zal blijven voortleven. Zijn vrouw en beide dochters, die hij met de grootste zorg omringde, verliezen in hem een onvoorstelbaar goede man en vader. Mogen zij door de dankbare herinnering aan hem worden gesterkt op de weg die voor hen ligt. C. HORDIJK.
In memoriam L. Baak. Op 11 december 1972 overleed de heer L. BAAK, hoofd van de Afdeling Tijdschriftdocumentatie bij de bibliotheek van de Octrooiraad. De heer BAAK trad op 1 maart 1947 op 31-jarige leeftijd als bode in dienst bij de Octrooiraad, werd op 1 januari 1948 bevorderd tot schrijver en op 1 januari 1950 tot schrijver A. Op 1 januari 1960 werd de heer BAAK bevorderd tot administratief ambtenaar C 2. Reeds kort na zijn indiensttreding werd de heer BAAK naar de bibliotheek overgeplaatst, waar hem spoedig daarna de verzorging werd toevertrouwd van het toen in opbouw zijnde U.D.C.-kaartsysteem met door de Octrooiraad verzorgde tijdschriftreferaten. Dit kaartsysteem bleek na enige jaren te ambitieus voor de Octrooiraad en moest worden afgestoten. Daarnaast kwam echter een aantal andere documentatiesystemen tot ontwikkeling, waarvan de verzorging volledig aan de „Afdeling BAAK" werd toevertrouwd. Vanaf ongeveer 1960 ontstond sterk toenemende opname van door vooronderzoekers aangewezen tijdschriftartikelen in de systematische verzameling ten behoeve van het nieuwheidsonderzoek. Het verzorgen van de op te nemen kopieën, waarbij in het bijzonder de juiste vermelding van de bibliografische gegevens, goede kennis ten deze en grote nauwkeurigheid vergt, werd mede aan deze Afdeling toe-
vertrouwd. De heer BAAK had een bijzonder hoog gevoel voor verantwoordelijkheid en hij had hart voor de hem toevertrouwde documentaties. Van verzorger van documentatiesystemen ontwikkelde hij zich tot gewaardeerde raadgever van de gebruikers ervan. Ook is het mede aan hem te danken, dat bij de enorme groei van het aantal tijdschriftartikelen in de systematische verzameling de zorg voor de kopieën niet achteruitging. Door zijn bescheiden karakter, evenwichtigheid en sterk gevoel voor zijn medemens was de heer BAAK bijzonder geliefd hij een ieder met wie hij in contact kwam, zijn medewerkers, collega's, chefs, de technici van Octrooiraad en HB en de leeszaalbezoekers. Dit kwam duidelijk tot uiting bij de viering van zijn 25-jarige dienstjubilieum op 1 maart 1972. Zijn plotselinge heengaan, nadat hij de dag tevoren tijdens zijn werk onwel was geworden, was een schok voor allen die hem kenden. En dan gaan onze gedachten uit naar zijn vrouw en kinderen, die in hem een geliefd echtgenoot en vader verloren. Dat de uitdrukking van onze oprechte waardering, genegenheid en vriendschap jegens de overledene hun tot enige troost moge strekken. G. J. KOELEWIJN.
15 januari 1973
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
Blz. 5
ARTIKELEN Mexicaans Onthaal door Jhr Mr J. A. Terwijl in Nederland stormen woedden die zelfs de voorpagina's van de Mexicaanse couranten haalden, koesterden de deelnemers aan het laatste AlPPI-congres zich in warm zomers weer. Dit congres — het achtentwintigste van de 75 jaar oude Association Internationale pour la Protection de la Propriété Industrielle — werd immers van 13 tot 18 november 1972 in Mexico City gehouden. Voor het eerst in een ontwikkelingsland. Dit laatste betekende echter niet, dat wij gevrijwaard bleven van wat ik maar als „Pernis-lucht" zal omschrijven. Het rook er bijkans nog erger, een verschijnsel waarmede Mexico City vooral de laatste drie a vier jaar in toenemende mate te kampen heeft. Enerzijds ligt er rondom de stad, doch binnen de bergketens, die het 2200 m hoge plateau omringen, vrij veel industrie, die men thans tracht naar elders te verplaatsen. Anderzijds draagt het drukke verkeer sterk tot de luchtvervuiling bij, temeer daar de auto's en ontelbare bussen in het droge Mexicaanse klimaat eenvoudig niet kunnen wegroesten en dus een veel hogere leeftijd bereiken dan bij ons.
De ontvangst door de Mexicaanse groep was uiterst hartelijk en uitstekend voorbereid. Bij de registratie ontving iedere congresdeelnemer een prachtige lederen aktentas met aan de ene zijde een afbeelding van de befaamde Azteken-kalender en aan de andere zijde het congressymbool, een gestyleerde weergave van de vuurslang Xiuhcóatl, het zinnebeeld van de vuurgod en de beheersers van het licht en het begrip. De keuze van het organiserende comité was juist op dit symbool gevallen, omdat in het wereldbeeld van de oude Indianen het vuur ten grondslag lag aan elke wijziging van de materie ter bevrediging van de menselijke behoeften. In de huidige tijd zou dit symbool dus wijzen op de technische vooruitgang, die door het recht van de industriële eigendom wordt beschermd. Sceptici onder ons meenden in dit symbool echter tevens een slak te ontwaren, die ter voorkoming van onverhoeds snelle vooruitgang nog door een veer wordt teruggehouden, en vreesden dat dit wel eens een zinspeling zou kunnen zijn op de besluitvaardigheid van de AIPPI. De inhoud van de genoemde aktentas was een waar geschenkenpakket. Naast een volledig programma met een handgeschilderde — dus voor ieder der 1400 deelnemers andere — omslag en een groot aantal met de hand ingevulde uitnodigingen, troffen wij er o.a. een kaart van Mexico, een plattegrond van Mexico City, een pakje sigaretten, lucifers, schrijfgereedschap en een
STOOP.
schitterend boekwerk over de Mexicaanse volkskunst aan. Daarnaast ontving iedere der 800 begeleidende dames een prachtige zijden stola (reboso). De officiële opening van het congres vond maandagavond in de Olympische sporthal Juan de la Barrera plaats, waarheen het gehele gezelschap in een veertigtal bussen onder politie-escorte door het spitsverkeer werd geloodst. Het was een sobere plechtigheid, waarop vooral de Duitse omschrijving „Feierliche Eröffnung des Kongresses" slecht van toepassing was. Een sporthal heeft nu eenmaal weinig feestelijks en is bovendien niet gebouwd voor een goede akoestiek. Daarbij kwam dat wij, hoe talrijk ook, de grote hal maar zeer gedeeltelijk vulden. Bovendien werd het een lange zit, nu de toespraken van de voorzitter der Association, ANTONIO RUIZ GALINDO Jr, en van de Rapporteur-Général, PAUL MATHÉLY, achtereenvolgens nog in drie andere talen werden vertaald. Dit was gelukkig niet het geval met de laatste en politiek getinte toespraak van Lic. JoSÉ CAMPILLO SAINZ, Onderminister van Industrie, die bij verhindering van de President der Republiek, Lic. Luis ECHEVERRÏA ALVAREZ, tevens het congres voor geopend verklaarde. Van die toespraak werden ons gestencilde vertalingen uitgereikt. Hoewel het weergeven van een enkel citaat de spreker doorgaans geen recht doet wedervaren, waag ik het er toch op hier een alinea uit de Engelse vertaling van de rede van de heer SAINZ weer te geven: „The privilege of a patent to exploit exclusively „an invention or an improvement, establishes a „property known as „industrial property". It is an „almost universally accepted principle that owner„ship in general should fulfil a social function and „that the State —• at least that is the norm in „México — has the right to determine the charact„eristics of private property in accordance with the „interest of society. If this principle governs all „forms of property in general, it would be well to „ask if it should not also apply to the so-called „industrial property, so that the privileges it grants „will adapt to the requirements of collective interest „and be used to benefit society." Na afloop werd ons door de Mexicaanse AIPPIgroep een prachtig verzorgd buffet aangeboden in het gebouw van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Een toonbeeld van moderne achitectuur met schitterende marmeren ontvangstzalen, gelegen aan de Plaza de las Tres Culturas. Dit plein ontleent zijn naam aan het feit, dat het als het ware het ontmoetingspunt is van de drie beschavingen, die de geschiedenis van Mexico kent: die der Azteken, terug te vinden in een bij de nieuwbouw opgegraven pyramide, de koloniale tijd bewaard in de barokkerk van Santiago de Tlaltelolco en ten slotte de nieuwe tijd, vorm gegeven in het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de andere, omringende, van schoonheid en architectonische durf getuigende, moderne gebouwen. De ons in deze omgeving aangeboden receptie was de eerste echte kennismaking met de Mexicaanse gastvrijheid: een overvloed van dranken door een menigte van obers geserveerd, gevolgd door een exquis en exotisch buffet, deels opgediend in zwaanvormige schotels, waarvan slechts de druipende neuzen ons tot het inzicht brachten dat zij niet uit kristal, doch uit ijs waren opgebouwd, dit alles opgeluisterd door een Mariachiorkest en geassisteerd door een groot aantal Mexicaanse
Blz. 6
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
gastheren en -vrouwen, die zich ten volle inspanden hun gasten met het fascinerende Mexico vertrouwd te maken. Des dinsdagavonds werden de Nederlandse deelnemers (37 vergezeld van 24 dames) uiterst gastvrij ontvangen door H.M. Ambassadeur Mr B. J. SLINGENBERG in diens fraaie doch moeilijk te vinden ambtswoning in de Jardines del Pedregal, waar wij ook de gelegenheid hadden kennis te maken met andere in Mexico City wonende Nederlanders. Woensdag was de grote excursiedag naar de pyramides van de zon en de maan in Teotihuacan (Azteeks voor: de plaats waar men tot godheid wordt). Een verrukkelijke dag in een omgeving, die haar bloeitijd moet hebben gehad tussen 200 v. Chr. tot 700 n. Chr. Uiterst indrukwekkend, vooral wanneer men zich voorstelt hoe destijds de priesters en de bevolking in dit grote complex hebben geleefd. Hoe ook aan de goden zoenoffers werden gebracht door levende jongelieden het hart uit te snijden. Indrukwekkend was echter ook de zorg, waarmede het organiserend comité de grote congreshorde naar dit historisch monument begeleidde: voor elke mannelijke deelnemer een sombrero, voor hen die de hoogten der pyramides zouden overschatten een aantal Rode Kruis ambulances, voor de hongerigen en dorstigen een uitgebreid buffet met als volgconclusie een aantal verplaatsbare toiletten, dit alles als uitsluitende rechten voor de AlPPI-congressisten. Een verder hoogtepunt vormde de uitvoering van het Folkloristisch Ballet in het Palacio de Belles Artes, waartoe de ene helft van het congres op woensdagavond en de andere op vrijdagavond door het Federale District van Mexico (de centrale regering) was uitgenodigd. Een sprankelend festijn van kleur, muziek en dans, waar wij twee uur lang geboeid van genoten. In een negental nummers, beginnend met de uiterst suggestieve Schepping van de Wereld der Azteken, werden wij vertrouwd gemaakt met het Mexicaanse volk, zijn geschiedenis en overleveringen. Wij zagen de suikeroogst in de staat Tamaulipas, streden in gedachten mede met de vrouwelijke soldaten van de revolutie van 1910, waren getuige van een bruiloft in Tehuantepec, woonden een fiësta in Veracruz bij en
15 januari 1973
vierden Kerstmis in Jalisco. Moch U ooit in de gelegenheid zijn deze ook buiten Mexico optredende, door Amalia Hernandez opgerichte en geleide, balletgroep in actie te zien, dan mag U die kans niet verzuimen. Donderdagavond waren wij de gast van de Minister van Handel en Nijverheid. In een andere immense sporthal had hij ons uitgenodigd voor een charreada, een Mexicaanse rodeo. Misschien moet men dit meer gezien hebben om de finesses ervan te waarderen. De eerste reacties van de gasten varieerden althans van „wreed stiertje pesten" tot even langdradig als de bij dit spel gebruikte lasso's. De meeste bewondering ging dan ook uit naar het mustang-veulen, dat zich zelfs door zeven geroutineerde ruiters niet liet vangen. Toch was ook deze voorstelling typisch Mexicaans en vormde het daarna aangeboden buffet een verder bewijs dat onze gastheren ons op de meest royale wijze hebben ontvangen. U zult het wel begrepen hebben: Les absents ont eu tort. Zij misten ook het voortreffelijke slotbanket, ons dank zij de welwillende medewerking van de federale regering aangeboden in het unieke Anthropologisch Museum. Eindelijk eens een banket zonder speeches, die toch niemand kan verstaan, maar wel opgeluisterd door een strijkje (voor zover dit verkleinwoord nog gebruikt kan worden voor een ensemble met liefst 18 violisten), dat zich uiteindelijk boogvormig boven het geanimeerde gezelschap opstelde. Een dansje na besloot dit onvergetelijke congres. Ik zou onze Mexicaanse gastvrouwen echter tekort doen, als ik niet tevens melding maakte van het speciale programma om onze dames ook tijdens de werkzittingen bezig te houden en bestaande uit een rondleiding door het Anthropologisch Museum, een bezoek aan enige zeer luxueuze moderne woonhuizen in San Angel en een stadsbezichtiging met speciale aandacht voor de koloniale wijken. De enthousiaste verhalen van onze dames bewijzen, dat ook dit onderdeel van het programma alle lof verdient. Dank dus nogmaals aan allen, die ons zo hartelijk en gastvrij hebben ontvangen. 's-Gravenhage, 13 december 1972.
Protocol der wensen en resoluties van het
ongres der A.I.P.P.I. te Mexico-City in 1972. (Engelse tekst: onder -\ >rbehoud van rectificatie)
Question 45 B — Value of industrial property for technical development and Economie Progress. Congress of the A.I.P.P.I. Recalling that the A.I.P.P.I., at its Congress in Tokyo in 1966, considered the problem of the relation of Industrial Property to technical and economie progress, especially for developing countries, recognized the need of adjustment of legislation to meet the special situation of such countries and expressed its willingness to collaborate for the accomplishment of fhis object; and Noting that since 1966 the aspiration of a Iarge part of the world to reach a sustained and satisfactory economie development has become more intense and pressing; Noting that a decisive contribution to the attainment of this object is the creation or acquisition of appropriate technology and its application to such sectors of the economy as is most capable to rapid growth in the particular circumstances of each country; Noting that at least in the early stages of development most of the needed modern technology suitable to the conditions of a developing country must be transferred to it from developed countries;
Noting that international cooperation between the holders of patented and unpatented technology and know-how and enterprises in developing countries can only become possible whenever the conditions are favourable to the recognition and protection of rights of Industrial Property, and as a counterpart of such recognition and protection, the owners of such rights may be subject to conditions preventing abuses in the exercise of the rights as a means of sharing in the responsibility for the economie and technical progress of developing countries; Noting that this cooperation is fully ensured by the provisions of the International Convention for the Protection of Industrial Property, which is the best existing international arrangement for the recognition and satisfaction of the interests and demands of both developed and developing countries, as shown by the adherence of 79 countries belonging to both categories of countries; Noting that the Convention allows countries to adopt such national legal measures as may be deemed neccesary or desirable by each country for the advancement of its technical and economie growth. Indeed each developing country in adhering the Paris Convention may:
15 januari 1973
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
a) require working of patents within a fixed period, b) provide for compulsory license for such working and also for reasons of public interest, c) prohibit restrictive clauses in License Agreements, likely to unduly impede competition and domestic economie progress and d) provide for appropriate control and approval of Industrial Property License Agreements. Provided such legal and administrative measures should be applied flexibly and do not reach such excessive Mmits that they affect the substance of the Industrial Property rights and destroy the inducement for economie cooperation. 1. A.I.P.P.I. decides to keep question 45 B on the agenda for broader study. 2. A.I.P.P.I. entrusts the Bureau with the appointment of a special committee for that purpose which shall work in coUaboration with other organizations, especially W.I.P.O./O.M.P.I. 3. A.I.P.P.I. shall undertake such efforts as may persuade non-member countries to adhere to the Paris Convention. Question 51 B — Protection of new varieties of plants. The Congress Considering that A.I.P.P.I. has been invited to attend the meeting of the U.P.O.V. working party on variety denominations which will discuss the observations of certain number of nongovernmental organizations regarding the provisional guidelines for variety denominations, Considering that the intention behind the provisions of article 13(5) of the U.P.O.V. convention clearly is that the denomination of a new variety should as far as possible be the same in alle the Member States, Considering that it becomes increasingly difficult to find trademarks, which can freely be adopted and that plant breeders should not be subjected to the same difficulties in selecting variety denominations, Considering further that article 13(9) of the Convention provides that it shall be permitted in respect of a product to add a trademark or a tradename to the denomination of a new variety, Considering also that no undue restrictions can be imposed regarding to use of a trademark by its lawful owner, expresses as its opinion: 1. that the adoption of common rules for determining variety denominations is desirable with a view to harmonising the application of article 13 of the Convention in all Member States, but that the present guidelines are too exacting in the conditions they impöse upon variety denominations and should therefore be eased more particularly in that it should not be necessary that the variety denomination consists solely of a word or words or of a combination of a word with letters and or figures, but it should be sufficiënt that the denomination consists of one or more syllables optionally combined with one or more figures or/and letters; 2. that no obligation as regards the use of a trademark in addition to the variety denomination should be imposed other than the provision that the variety denomination must always be used in such a manner that it is clearly visible and legilble, so that the buyer will not be confused with regard to the identity of a variety. Question 52 B — Revision of Madrid Agreement. The International Association for the Protection of Industrial Property 1. Noting that many Conferences of Experts, as well as several meetings of the I.A.P.I.P. ( = A.I.P.P.I. Red.), have failed to devise a generally acceptable method of
Blz. 7
Central Attack within the framework of T.R.T. despite the desire of a substantial number of countries for a method of Central Attack; Noting that the question will be settled at the 1973 Diplomatic Conference whose participants will have the opportunity of proposing still further solutions to this question; Concludes that the T.R.T. system is inherently difficult to reconcile us to any method of Central Attack, that additional study is unlikely to lead to a solution, and that potential members of T.R.T. must decide for themselves, in the event that the Diplomatic Conference fails to adopt a provision for Central Attack, whether it is in the interest of their nationals to adhere to T.R.T. without such a provision. (Adopted by 56 to 30 votes and 7 abstentions.) 2. Noting that the text of T.R.T. retains, in Articles 4 (6) and 5 (4), options whereby member countries may impose upon their nationals and residents the obligation to file or register first in their own countries, and may also exclude "self-designation"; Emphasizes that these options are inconsistent with the direct and independent filing with the International Bureau which is a basic principle of T.R.T. and; Affirms the Resolution of the Council of Presidents at Cannes opposing the inclusion of these options in T.R.T. (Adopted by 62 to 0 votes and 24 abstentions.) 3. Noting that T.R.T. relegates to Rules 9 and 28, the systems whereby the imposition of fees, and their distribution to the designated States, are fixed; Noting that under Article 33 the Regulations may be amended by three-quarters of the votes cast, which may be as few as three-eighths of the member countries; Noting that the question of fees is of vital importance to may countries and may determine their adherence to T.R.T.; Affirms the Resolution of the Council of Presidents at Cannes that the main provisions relating to the systems for the imposition and distribution of fees should be a part of the text of the Treaty itself. (Adopted by 74 to 5 votes and 9 abstentions.) 4. Noting that Article 13 (2) of T.R.T. prohibits the imposition of a limit on the number of classes which may be covered in one international registration; Noting the great concern repeatedly expressed on behalf of many countries that T.R.T. might lead to a proliferation of trademarks and a cluttering up of national registers; Believing, that a limit on the number of classes which may be covered in one international registration would tend to deter excessive and unjustified claims, and that only a very small number of marks require protection in many classes; Affirms the position adopted by the Council of Presidents at Munich, favouring a limitation on the number of classes which may be covered in one international registration, and believes that the limit ought to be three classes. (Adopted by 73 to 3 votes and 11 abstentions.) 5. Affirms the Resolution adopted by the Council of Presidents at Cannes to the effect that the term within which national registration effect may be refused under Article 12 (2) should be twelve months. (Adopted by 57 to 19 votes and 9 abstentions.) 6. Affirms the Resolution adopted by the Council of Presidents at Cannes to the effect that Article 14 should provide for the recordal of changes of name and of address and, in general, declares that all changes affecting the identification as well as the identity of the owner of an international registration should be recorded; and
Blz. 8
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
Affirms the Resolution adopted by the Council of Presidents at Cannes to the effect that new owners of international registration not qualified under T.R.T. to own such registration should be given a two-year term within which to qualify. (Adopted by 00 to 00 votes and 0 abstentions.) 7. Favours modification of the wording of Article 16 and the Commentary thereunder to make it clear that renewal of an international registration under this article does not affect the applicability of national law in regard to the validity of the national effect resulting from such renewal. (Adopted by 81 to 0 votes and 7 abstentions.) 8. Deeming that differences in national definitions of collective and certification marks, and in the requirements applicable to such marks, renders impractical the inclusion of these marks in T.R.T. at the present time; Affirms the decision of the Council of Presidents at Leningrad that collective and certification marks ought not to be included now as marks registrable under T.R.T. (Adopted by 63 to 15 votes and 15 abstentions.) 9. Affirms the Resolution adopted by the Council of Presidents at Cannes to the effect that the term during which national requirements for the use of a trademark are to be suspended under Article 18 (3) should be five years. (Adopted by 57 to 20 votes and 10 abstentions.)
15 januari 1973
10. Believing the time limit fixed in Article 18 (3) to be of vital importance, states that its amendment under Article 36 ought to subject to the same rule of unanimity as that Article provides for the term fixed in Article 12 (2) (a) (i). (Adopted by 63 to 0 votes and 23 abstentions.) Question 53 B — Know-How. The Congress 1. approves the doctrine submitted to the Congress of Mexico in the Summary Report (Rapport de Synthese) 2. entrusts the Executive Committee with the task of drafting the text of the provision which could be introduced in the Convention as a separate article. Question 54 B — European System for the Grant of Patents. The Executive Committee 1. approves the action of the Council of Presidents 2. entrusts the Council of Presidents tö pursue with the continuation of this action 3. and instructs the Delegation, which will be appointed for the Munich Diplomatic Conference, to represent the views of I.A.P.I.P.
Verslag van het zakehjke deel van het XXVIIIe Congres der A.I.P.P.I. te Mexico-CMy van 12-18 november 1972, door Prof. Mr W. L. 1. Inleiding. In mijn verslag van het vorige Congres der A.I.P.P.I., gehouden in juni 1969 in Venetië 1), bracht ik in herinnering, dat het Congres te Parijs in 1950 wel genoemd werd „der Champagner-Kongress", dat te Wenen in 1952 „der Musik-Kongress" en dat te Tokio in 1966 „Ie Congres du Sourire"; het Congres te Venetië zou kunnen voortleven als „het blauwe Congres". Welnu, als ik het Mexicaanse Congres moest kenschetsen, dan was het voor mij dat der tegenstellingen. De tegenstelling allereerst tussen het enorme belang van enige der behandelde onderwerpen en de vaagheid waarmede deze werden benaderd; dan de tegenstelling tussen enerzijds verbluffend organisatietalent als het erom ging tweeduizend mensen in zeventig bussen in het spitsuur van het ene naar het andere einde van een door het verkeer volledig verstopte miljoenenstad te vervoeren en vervolgens ook nog te eten en te drinken te geven in daarvoor niet bestemde ruimten, en anderzijds het volledig te kort schieten in het tijdig verschaffen van de tekst van resoluties van soms nog geen bladzijde waarover in de vergadering gestemd moest worden; voorts de tegenstelling hierin gelegen, dat een land dat zich aandient als „ontwikkelingsland", werken uitvoert en gebouwen neerzet van een pracht en een praal en een rijkdom waaraan een „ontwikkeld land" niet meer toekomt; de tegenstelling ook tussen de uiterst saaie openingsplechtigheid op maandagavond in het nog niet voor 15% gevulde Olympische Gymnasium, kennelijk opgericht voor spannender evenementen, en het daverende slotfeest i) Zie Bijblad I.E. 1969, blz. 207-211.
HAARDT.
op zaterdagavond zonder speeches, maar met voortreffelijke spijs en drank, muziek en dans, in het unieke Antropologisch Museum. Maar hier kom ik op het terrein van mijn vriend STOOP, en het wordt tijd dat mijn verslag zich met het zakelijke deel gaat bezighouden. Het Comité Exécutif vergaderde maandagochtend en zaterdagochtend over huishoudelijke aangelegenheden, die ook vrijdagmiddag in de Assemblee Générale ter sprake kwamen, en in de zaterdagochtendvergadering werden ook conform de nieuwe Statuten de besluiten van het Congres formeel bekrachtigd. Het Comité Exécutif vergaderde verder in openbare zitting, dus in het bijzijn der overige congresleden, op maandagmiddag over het onderwerp 54 B (zie sub 4) en op dinsdagochtend over onderwerp 52 B (zie sub 5). Het Congres zelve beraadslaagde op dinsdagmiddag over onderwerp 53 B (zie sub 6), donderdag de hele dag en nog een deel van de vrijdagmiddag over het onderwerp 45 B (zie sub 3) en vrijdagochtend over de onderwerpen 51 B (zie sub 7) en 42 B (zie sub 4). De vergaderingen van het Comité Exécutif werden zeer goed bezocht (van Nederlandse zijde waren doorgaans aanwezig de voorzitter Prof. Mr E. A. VAN NIEUWENHOVEN HELBACH, Prof. Mr W. L. HAARDT, Mr Ir L. B. CHAVANNES, Ir L. KOOY en Mr J. WOLTERBEEK, en niet te vergeten het ere-lid Ir C. R. M. DAVIDSON). De vergaderingen van het Congres waren
uiteraard naar verhouding minder goed bezocht, maar ik had toch de indruk dat het percentage bezoekers hoger lag dan in Venetië. Eén van de hoogtepunten was voor velen de toespraak van onze landgenoot BODENHAUSEN in de zitting der Assemblee Générale. Hij gaf een overzicht van de belangrijkste actuele problemen en stelde vast dat de
15 januari 1973
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
A.I.P.P.I. niet meer, zoals vroeger, gangmaker kon zijn bij wijzigingen in het Unieverdrag en veranderingen in de nationale rechtsstelsels. De O.M.P.I., die de contacten met de regeringen heeft en sneller kan reageren, heeft die taak overgenomen, maar de A.I.P.P.I. heeft een onmisbare rol vervuld, door de inbreng harer deskundigen, bij de totstandkoming der verdragen en ontwerp-verdragen zoals P.C.T., T.R.T. en de Europese Verdragen. Haar taak zal in de toekomst vooral zijn een voorlichtende en adviserende: vooral in de verhouding met de ontwikkelingslanden zal de A.I.P.P.I. waakzaam moeten zijn; als toegegeven wordt aan stromingen die ter wille van de overdracht van „technology" het recht van de industriële eigendom willen afbreken of zelfs helemaal afschaffen, neemt men een zeer groot risico, voor alle partijen. Aan passende oplossingen van dit vraagstuk zal de A.I.P.P.I. met spoed moeten medewerken. 2. Huishoudelijke Aangelegenheden. Het aantal van 36 aangesloten nationale groepen (samen per 1 augustus 1972 4524 leden tellende) is in Mexico uitgebreid tot 37 door de toelating, bij acclamatie, van de groep der D.D.R. Door toelating van 11 nieuwe individuele leden werd hun aantal op 93 gebracht. Een nieuwe regionale groep is in voorbereiding in de Arabische landen in het Midden-Oosten en NoordAfrika. Twee ereleden, in 1972 overleden, werden herdacht — beiden Belgen: JACQUES BEDE, thesaurier-generaal van 1947 tot 1960, en JOHN ERNST SOLVAY, voorzitter tijdens het Congres in Brussel in 1954. Twee nieuwe ereleden werden door het Comité Exécutif benoemd: RUDOLF E. BLUM (Zwitserland), de secretaris-generaal, en ANTONIO RÜIZ GALINDO Jr. (Mexico), die het Congres voorzat en
in Venetië was benoemd. De Assemblee Générale moest gebruik maken van een der weinige haar resterende bevoegdheden door goedkeuring van statutenwijzigingen op twee punten: a) uitbreiding van het Bureau met een assistentthesaurier-generaal werd wenselijk geacht, waarvoor men, ter assistentie van de Heer LADAS (U.S.A.) zijn landgenoot FRAYNE op het oog had, die vervolgens ook door het Comité Exécutif benoemd werd; en b) aanvaarding van het Spaans als de vierde taal naast het Frans, Engels en Duits, althans voor de debatten in de zittingen van Congres, Assemblee Générale en Comité Exécutif, met opvolgende of simultaanvertaling. De daarop betrekking hebbende amendementen der artikelen VIIIA, nieuw no. 4 en art. X (voor de teksten zie Ann. 1972 II, blz. 129) werden met een grote meerderheid aanvaard: in 50, resp. 44 onthoudingen kwam een beleefde oppositie tot uiting, i.h.b. van Engelse, maar ook wel van Nederlandse zijde, een oppositie die ten dele haar grond vond in een onwil om de organisatie der A.I.P.P.I., die toch op de helling komt, thans zwaarder en kostbaarder te maken, ten dele ook omdat uitbreiding der toegelaten talen een toegeven aan prestige-argumenten inhoudt. Hoe dan ook, de argumenten vóór de Spaanse taal wogen na de in Madrid en Mexico genoten gastvrijheid zwaar: voor het betrekken van de Zuidamerikaanse landen in het werk der A.I.P.P.I. is het genomen besluit zeker een pluspunt. Wel ware te hopen dat de Spaans sprekenden hun tempo wat drukken: in Mexico, waar de proef reeds genomen werd (eerst in 1975 bij het volgende Congres wordt de nieuwe regeling van kracht), konden de tolken het niet bijbenen en voor hen die het Spaans niet machtig zijn, ging veel verloren. Aan de verhoging der contributie met Zw.frs. 10,— per lid, waartoe de Presidentenvergadering reeds in 1971 voorlopig had besloten, viel toen voor het Comité Excécutif niet meer te ontkomen.
Blz. 9
3. Onderwerpen van algemene aard. Onder deze rubriek kan ik maar één onderwerp brengen, maar dat is dan ook het belangrijkste en tijdrovendste geweest: no. 45 B, Het nut van de industriële eigendomsbescherming voor de technische ontwikkeling en de economische vooruitgang, of, zo zou men ook kunnen zeggen: de industriële eigendom en de bijzondere positie der ontwikkelingslanden. De behandeling van dit onderwerp geschiedde onder leiding van de Argentijn O'FARREL, wiens comité zich er in het bijzonder mee had bezig gehouden. Verwezen zij hier naar de rapporten in Ann. 1972 I, blz. 83-128 en 1972 II, blz. 55-109, aangevuld door een in Mexico uitgedeeld Rapport de Synthese van de rapporteurgénéral PAUL MATHÉLY. Uitgangspunt was de resolutie van het Congres te Tokio in 1966, die men afgedrukt vindt in dit blad, jaargang 1966, blz. 99-100. Allen waren het er over eens, dat men nu meer moest doen dan het afleggen van platonische verklaringen, wilde men niet verder afzakken op de weg die naar een complete uitholling van industriële eigendomsrechten leidt en die door de ontwikkelingslanden wordt ingeslagen ten dele uit eigen onwetendheid aangaande die rechten maar ten dele ook uit een te starre houding en gebrek aan goede voorlichting van de zijde der ontwikkelde landen. Gewezen werd op maatregelen in sommige Aziatische en Zuidamerikaanse landen strekkende tot algehele afschaffing van het octrooi, met name voor chemische en pharmaceutische uitvindingen, of tot verlamming van octrooirechten door extreme beperking van de beschermingsduur, of door dwang tot exploitatie binnen een onredelijk korte termijn; voorts op een overheidscontrole die het bedingen van een redelijke licentievergoeding en uitoefening der rechten op andere markten onmogelijk maakt. In de discussie toonde men over en weer veel begrip en slechts een enkele spreker ging zich te buiten aan een demagogische en zelfs persoonlijke aanval op (een vertegenwoordiger van) een chemische industrie. Het was jammer dat men toch nog in tijdnood kwam, mede door een onnodig lange samenvatting door de rapporteurgénéral, die een eigen korte resolutie achter de hand had; als het zijn opzet was de meer uitvoerige, die ter tafel lag, ter zijde te stellen, dan is hij daarin niet geslaagd. Het was deze laatste, ter amendering naar het Comité Exécutif gezonden, die door dit Comité op zaterdagochtend vrijwel unaniem werd aanvaard en die hierbij is afgedrukt onder het „Protocol der Wensen en Resoluties" ik hoop met de juiste correcties, want ook deze aanvaarding geschiedde weer „subject to amendments and improvements". JJc wijs in het bijzonder op de opdracht aan het speciale comité om zijn taak te vervullen in samenwerking o.m. met de O.M.P.I.; BODENHAUSEN had in zijn reeds genoemde toespraak mededelingen gedaan pver de bijeenkomst van een deskundigen-comité in Genève van 30 oktober tot 3 november 1972 ter bestudering van de problemen betreffende de overdracht van technische kennis op de ontwikkelingslanden en de octrooilicenties. Ook hier zit de O.M.P.I. weer niet stil! 4. Octrooirecht. In deze rubriek valt allereerst het belangrijke onderwerp no. 54 B — Europees Octrooiverleningssysteem, belangrijk met het oog op de snel naderende diplomatieke conferentie, te houden in München van 10 september tot 6 oktober 1973. Het werd op maandagmiddag in een zitting van het Comité Exécutif die ook door de overige congresdeelnemers als toehoorders kon worden bijgewoond, behandeld onder het voorzitterschap van de Fransman HARLÉ en voortreffelijk ingeleid door de Duitser FISCHER, die in de speciale commissie zitting had gehad met de Zwitserse voorzitter SORDET en de
Blz. 10
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
Fransman LAVODC, die ook reeds de Presidentenvergadering van advies had gediend (zie Annuaire 1972/1, blz. 34-40, en voorts het individuele rapport van de Engelsman MICKLETHWAIT, aldaar blz. 276). Het debat had begrijpelijkerwijze een wat fragmentarisch karakter; slechts weinigen beschikten trouwens over de teksten zoals die in september 1972 waren verschenen. Kritiek was er van Nederlandse zijde (Ir DAVIDSON, ons erelid) op de regeling der talenkwestie, van Oostenrijkse zijde (COLLIN) op de consequentie dat nationale Octrooiraden zouden ineenschrompelen, en van Joegoslavische zijde (PRETNAR) over de reserves die bij aansluiting gemaakt mogen worden inzake de octrooiering van geneesmiddelen en pharmaceutische produkten, welke ontoereikend zouden zijn. Aan de beantwoording namen behalve de Heer FISCHER ook Mr VAN BENTHEM, bij uitstek deskundig en namens de Nederlandse regering tegenwoordig, en de rapporteur-général MATHÉLY deel. Met 62 stemmen vóór, 8 tegen (o.a. Canada) en 13 onthoudingen werd een resolutie aanvaard, hierbij afgedrukt, waarbij de Presidentenvergadering de zegen kreeg om op de ingeslagen weg voort te gaan. Of de tot dusver niet verwezenlijkte wensen der A.I.P.P.I. in München meer kans zullen maken, staat intussen te bezien. Over het tweede octrooirechtelijke onderwerp, no. 42 B — Het uitvinderscertificaat, kan ik kort zijn. De Rus BOGOUSLAVSKY lichtte het rapport van zijn commissie, afgedrukt in Annuaire 1972/1, blz. 79-82, toe in de vergadering van het Congres van vrijdagmorgen. Als ik mij niet vergis, heeft het Comité Exécutif op zaterdagmorgen verzuimd zich uit te spreken over de aan het einde van dat rapport geformuleerde „vceu" tot nadere aanvulling van het Unieverdrag van Parijs. 5. Merkenrecht. Het enige onderwerp uit deze rubriek was no. 52 B — Herziening van de Overeenkomst van Madrid, thans beter te betitelen als „T.R.T." (Trademark Registration Treaty). Immers, naar algemene opvatting gaat het thans om een geheel nieuw verdrag, dat „Madrid" dreigt te verdringen, een spijtige zaak voor die landen, zoals het onze, die zich wel voelen bij „Madrid" en aarzelend staan tegenover het vooral van Amerikaanse zijde bepleite T.R.T.r-systeem waarbij een „home registration" niet vereist is en een centraal-gevoerde procedure tot vernietiging van een ondeugdelijke of onrechtmatige inschrijving niet of moeilijk valt in te bouwen. Het debat in de weer openbare dinsdagmorgenzitting van het Comité Exécutif, onder leiding van de Spanjaard ELZABURU, ging voornamelijk over deze door velen toch wel gewenste „central attack", en daarmede over de eerste van een tiental resoluties voorgesteld (maar helaas niet schriftelijk voorgelegd) door een commissie onder voorzitterschap van de Amerikaan FRAYNE, die ook het debat inleidde en wiens commissie ook de Presidentenvergaderingen al had voorgelicht (zie Annuaire 1972/11, blz. 115-123). Veel verder dan het afzwakken van het uit deze resolutie naar voren komende defaitisme kwam men niet; onder de 30 tegenstemmende gedelegeerden waren de Nederlanders. De 10 resoluties zijn hierbij afgedrukt. Omtrent de overige negen zij alleen nog vermeld dat de Nederlanders zich bij de 10e van stemming onthielden en bij de overige acht voorstemden. Alle tien werden aanvaard. Ik moge naar de tekst verwijzen en vaststellen dat de nieuwe werkwijze — voorbereiding door een speciale commissie — hier in elk geval tot een zeer concreet resultaat leidde. Ook hier valt echter weer te bezien of alle nog niet vervulde wensen straks op de in mei 1973 te Wenen te houden diplomatieke conferentie zullen worden gehonoreerd.
15 januari 1973
6. Know How. Op dinsdagmiddag behandelde het Congres het belangwekkende onderwerp no. 53 B — Know How, onder voorzitterschap van de Amerikaan CLARKE. Sinds de behandeling door het Comité Exécutif te Madrid in 1970 (zie Bijblad I.E. 1971, blz. 39) hadden 19 landen rapporten ingediend (zie Annuaire 1972/1, blz. 203273; het Nederlandse rapport van COHEN JEHORAM, SUURMOND en WOLTERBEEK is te vinden op blz. 257261), waarin men veel wetenswaardigs vindt en die door de rapporteur-général in zijn rapport de synthese waren samengevat (Annuaire 1972/11, blz. 16-22). Die samenvatting mondde uit o.m. in een voorgestelde tekst voor een nieuw punt 4 van art. lObis Unieverdrag, luidende als volgt: 4. Devront également être interdits: a) Ie fait de s'approprier indüment les connaissances et les expériences acquises, non seulement pour Papplication pratique d'une technique mais encore pour 1'exploitation industrielle, commerciale, administrative et financière d'une entreprise; b) et Ie fait de divulguer abusivement de telles connaissances et expériences tenues secrètes par celui qui les possède. Bij het debat toonde men zich op een enkele uitzondering na tevreden over de ruime omschrijving die ook know how voor niet technische doeleinden omvat, en eveneens over het feit dat bescherming los staat van octrooieerbaarheid, en dat noch nieuwheid noch in alle gevallen geheim karakter geboden is. Wel rees de vraag of voor ontwikkelingslanden andere normen moeten gelden, en toen de Duitser BEIER de casuïstiek ter tafel bracht van werknemers die kennis met zich meedragen bij vroegere werkgevers opgedaan, kregen sommigen angst om zich nu al op een te preciese definitie vast te leggen. Uiteindelijk werd bij de stemming over een resolutie een middenweg gekozen tussen een integrale terugverwijzing naar het Comité Exécutif en een onmiddellijke aanvaarding van de voorgestelde tekst: het Comité Exécutif zou de definitieve tekst moeten redigeren onder aanvaarding van de leer aan het rapport de synthese ten grondslag liggend. 7. Kweekprodukten. Op vrijdagochtend behandelde het Congres onderwerp no. 51 B — De toepassing van het Verdrag van 1961 tot Bescherming van Kweekprodukten, voorbereid overeenkomstig een in Madrid genomen besluit (zie Bijblad l.E. 1971, blz. 38-39) door een speciale commissie onder voorzitterschap van onze landgenoot VAN NIEUWENHOVEN HELBACH. Haar rapport is te vinden in Annuaire 1972/1, blz. 131-136, gevolgd door 12 nationale rapporten, waaronder het Nederlandse van J. W. R. SANDERS op blz. 138-191.
De vergadering werd voorgezeten door de Duitser ondersteund door VAN NIEUWENHOVEN HELBACH, die ook het debat inleidde. De commissie had op de voorafgaande zaterdag nog vergaderd en een resolutie ontworpen, die helaas eerst laat in de zitting werd gedistribueerd. De verhouding tussen de rassenbenaming, waarvan het gebruik verplicht is in alle verdragslanden voor het beschermde ras, en het merk dat daarnaast alleen voor het eigen produkt gebruikt mag worden, levert vele problemen op. Tegenover het belang een zodanig merk te gebruiken staat het belang dat het ras door zijn benaming geïdentificeerd kan worden en dat niet één producent of handelaar door accentuering van zijn merk en het onduidelijk of ingewikkeld maken van de ras-benaming in wezen het ras voor zich monopoliseert. Een probleem is ook het bedenken van rasbenamingen én merken die internationaal aanvaard kunnen worden en dat rasbenamingen buiten de (tot nu toe weinige) HOEPFFNER,
15 januari 1973
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
verdragslanden toch weer als merk gemonopoliseerd kunnen worden. De discussie werd scherp toen gestemd was over een wat ondoordacht Engels amendement op de resolutie en niet was gelet op een protest van de Duitser WUESTHOFF, die vond dat daarover eerst gedebatteerd had moeten worden. N a een koffiepauze waren de gemoederen gekalmeerd; het Engelse amendement werd teruggenomen en de resolutie werd in de hierbij afgedrukte tekst aanvaard met 127 stemmen vóór, 50 tegen en 34 onthoudingen. Te hopen is nu dat men in de kringen der U.P.O.V. (Union pour la Protection des Obtentions Végétales), waarvan de secretaris-generaal wederom de Heer BODENHAUSEN is, rekening houdt met de in de resolutie neergelegde wensen. 8.
Slotopmerkingen.
Al met al mag gezegd worden, dat het Congres te Mexico toch wat meer heeft opgeleverd dan dat van Venetië. De nieuwe werkmethoden beginnen vruchten af te werpen, en daarmede valt toch rekening te houden als straks de antwoorden moeten worden beoordeeld die op de enquête der Commissie-RoBiNSON binnenkomen over een verbetering der A.I.P.P.I.-organisatie. En welke taken heeft de A.I.P.P.I. in de nabije toekomst? In 1973 zal zij op de belangrijke T.R.T.-Conferentie vertegenwoordigd zijn door de afgevaardigden LADAS, FRAYNE en MATHÉLY, en op de Conferentie over
het eerste Europese verdrag door de afgevaardigden FISCHER, MATHÉLY en SORDET. Het
Congres van
1975
zal worden gehouden in San Francisco, dat in 1978 in München (waar dan wellicht de Europese Octrooiraad draait en in ieder geval het 100-jarige bestaan van het Duitse octrooiwezen wordt gevierd) en dat in 1981 in Buenos Aires. Tussendoor vergadert dan het Comité Exécutif van 24 februari tot 2 maart 1974 in Melbourne en dan weer in 1976 in Zwitserland. Een Presidentenvergadering, die men eerst nog vóór mei 1973 in Wenen had willen houden, zal vermoedelijk niet nodig blijken.
Blz. 11
En wat is nu het programma voor Melbourne? Daarover werd zoals gebruikelijk op de zaterdagochtend gediscussieerd. In ieder geval drie nog niet afgedane onderwerpen: — Know how: 53 B. — Industriële eigendom en de ontwikkelingslanden: oud 45 B. — Rasbenamingen voor kweekprodukten, die elders „merk" zijn: oud 51 B., en wellicht het door O.M.P.I. aan de orde gestelde Verdrag inzake licentie-contracten met ontwikkelingslanden. Voorts, rekening houdende met een prioriteitenlijst opgesteld voor de Presidentenvergadering te Cannes en te vinden in Annuaire 1972/11, blz. 130, 37 A — Industrieel eigendomsrecht en kartelrecht. 56 C — Industrieel eigendomsrecht op het gebied van de microbiologie. 62 C — Internationale bescherming der benamingen van oorsprong. 59 C — Het internationale merk met supranationale werking. (Meer in het bijzonder: de invloed van soortnamen op merkenrechten) 57 C — Bescherming van computerprogramma's. Dit alles onder voorbehoud van wijzigingen aan te brengen door het Bureau in overleg met de Presidentenvergadering. Genoemd werden nog in de discussie: Milieubescherming en de industriële eigendom, de betekenis van de beschrijving naast de conclusies bij de uitlegging van een octrooischrift, en enige andere onderwerpen die lager op de bovenbedoelde prioriteitenlijst staan. Wij zullen maar afwachten: als er nationale rapporten geschreven moeten worden, zullen die in mei 1973 gereed moeten zijn. Er is genoeg werk aan de winkel van het — toch wel belaagde — recht van de industriële eigendom. Wassenaar, december 1972.
Mag de Octrooiraad een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een tijdschriftartikel aan een gemachtigde ter inzage geven? door M r J. W. VAN DER ZANDEN.
I. S t e l l i g o f g e l d e n d
recht.
§ 1. De Octrooiraad mag een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een tijdschriftartikel niet ongevraagd aan een gemachtigde ter inzage geven. 1. Fotocopie, gemaakt naar aanleiding van een verzoekschrift tot vooronderzoek van een octrooiaanvrage (V.V.O.). Wie een aanvrage om octrooi heeft ingediend, kan de Octrooiraad schriftelijk verzoeken een vooronderzoek in te stellen naar de bezwaren die op grond van de Rijksoctrooiwet kunnen worden aangevoerd tegen de verlening van octrooi op de aanvrage (V.V.O.). N a de ter inzage legging van de aanvrage kan ook een ander dan de aanvrager dit schriftelijk verzoeken. De vooronderzoeker stelt het gevraagde vooronderzoek in en daarna deelt de Octrooiraad aan de aanvrager en de mogelijke andere verzoeker schriftelijk mede, [of en zo ja] van welke bezwaren bij dat vooronderzoek is gebleken. Aldus kan men de inhoud van artikel 221, eerste lid, eerste zin en vijfde lid, eerste zin van de Rijksoctrooiwet op eenvoudige wijze
weergeven [en aanvullen]. In de praktijk deelt de Octrooiraad aan de aanvrager en de mogelijke andere verzoeker schriftelijk het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek mede, of de reden waarom dit onderzoek niet is ingesteld. De vooronderzoeker stelt als gezegd het gevraagde vooronderzoek in. Daarbij zoekt hij onder meer de bekende stand van de techniek op. Als hij deze heeft gevonden, kan hem blijken, dat als bezwaar tegen octrooiverlening kan worden aangevoerd, dat het onderwerp van de aanvrage (een voortbrengsel en/of een werkwijze) op het tijdstip van indiening c.q. voorrang van de aanvrage niet nieuw was of niet op een octrooieerbare uitvinding berustte. In dat geval deelt de Octrooiraad deze bekende stand van de techniek aan de aanvrager en de mogelijke andere verzoeker schriftelijk mede. De vooronderzoeker documenteert de bekende stand van de techniek meestal met behulp van een of meer gedeelten van Nederlandse of buitenlandse octrooischriften, gepubliceerde octrooiaanvragen, gebruiksmodellen, tijdschriftartikelen en/of boeken. Hier volgen enige voorbeelden.
Blz. 12
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
a. De ter inzage gelegde octrooiaanvrage nr 71.00237 van Hoffmann-La Roche & Co A.G. te Bazel betreft een werkwijze voor de bereiding van isoxazolylefhyltetrahydropyranolen. De Octrooiraad heeft in een model 6c aanvraagster onder meer gewezen op twee tijdschriftartikelen, namelijk Angewandte Chemie 77 (1965) blz. 185-205, in het bijzonder blz. 190 en 191, waarin de werking van aluminiumtriïsobutylaat in steroïdsyntheses wordt vermeld, en Intra Science Chemistry Reports, deel 3, nrs 1 en 2 (1969), waarin Storks isoxazole annelatie wordt besproken. b. De ter inzage gelegde octrooiaanvrage nr 71.04495 van de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven betreft een kathodestraalbuis met een vezeloptiekplaat en een werkwijze voor het vervaardigen van een zodanige buis. De Octrooiraad heeft in een model 6f aanvraagster onder meer gewezen op een artikel in het Institute of Electrical and Electronics Engineers Conference Record 1970, blz. 131/4. Dit artikel heeft betrekking op een kathodestraalbuis, voorzien van een vensterdeel dat een vezeloptiekplaat bevat, waarbij op het binnenoppervlak van de plaat een fosfoorlaag is aangebracht, die bij beschieting met elektronen ultraviolette straling uitzendt. c. De ter inzage gelegde octrooiaanvrage nr 71.04496 van de N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven betreft een halfgeleiderinrichting en een werkwijze voor het vervaardigen van de halfgeleiderinrichting. De Octrooiraad heeft in een model 6f aanvraagster onder meer gewezen op een artikel in het IBM Technical Disclosure Bulletin deel 8, nr 4, september 1965, blz. 659-660 en aangegeven waarop dit artikel betrekking heeft. d. De ter inzage gelegde octrooiaanvrage nr 71.04502 van de Nippon Telegraph and Telephone Public Corporation te Tokio betreft een inrichting voor akoestischoptische lichtdeflectie. De Octrooiraad heeft in een model 6f aanvrager onder meer gewezen op artikelen in de tijdschriften Applied Physics Letters, Electronics en Applied Opties en aangegeven, wat er uit die artikelen bekend was. Van de aangehaalde (gedeelten van de genoemde) tijdschriftartikelen heeft de Octrooiraad voor eigen gebruik een fotocopie gemaakt. Mag de Octrooiraad een zodanige fotocopie kosteloos ter inzage geven aan de gemachtigde die de desbetreffende octrooiaanvrage in behandeling heeft? Deze vraag rijst ook ten aanzien van een fotocopie van een tijdschriftartikel dat voor het eerst in een latere brief van de vooronderzoeker aan de aanvrager wordt genoemd. 2. Fotocopie, gemaakt naar aanleiding van een verzoekschrift tot aanvulling van het vooronderzoek van een octrooiaanvrage (V.A.V.O.). Een aanvrager kan de Octrooiraad schriftelijk verzoeken het vooronderzoek voort te zetten over enig deel van de aanvrage, ten aanzien waarvan dat onderzoek wegens gemis aan eenheid met het hoofdonderwerp van de aanvrage niet is ingesteld of onvolledig is geweest (V.A.V.O.). Na de ter inzage legging van de aanvrage kan ook een ander dan de aanvrager dit schriftelijk verzoeken. De vooronderzoeker stelt het gevraagde aanvullende vooronderzoek in en daarna deelt de Octrooiraad aan de aanvrager en de mogelijke andere verzoeker schriftelijk mede, [of en zo ja] van welke bezwaren bij dat aanvullende vooronderzoek is gebleken. Aldus kan men artikel 221, zesde lid van de Rijksoctrooiwet weergeven [en aanvullen]. In de praktijk deelt de Octrooiraad aan de aanvrager en de mogelijke andere verzoeker schriftelijk het resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek mede, of de reden waarom dit onderzoek niet is ingesteld.
15 januari 1973
Ook bij dit aanvullende vooronderzoek zoekt de vooronderzoeker de bekende stand van de techniek op, die hij onder andere met (gedeelten van) één of meer tijdschriftartikelen kan documenteren. Ook hiervan maakt de Octrooiraad dan voor eigen gebruik een fotocopie. 3. Fotocopie, gemaakt naar aanleiding van een verzoekschrift om een beslissing over de octrooiverlening (V.B.O.). Na de mededeling betreffende het vooronderzoek kan de aanvrager de Octrooiraad schriftelijk verzoeken een beslissing over de verlening van octrooi op de aanvrage te nemen (V.B.O.). Nadat een afschrift van de mededeling betreffende het vooronderzoek bij de ter inzage gelegde aanvrage is gevoegd, kan ook een ander dan de aanvrager dit schriftelijk verzoeken. Nadat een zodanig verzoekschrift is ingediend, gaat de Octrooiraad (de voorbereider) de behandeling van de aanvrage door de [enkelvoudige] Aanvraagafdeling voorbereiden. De voorbereider stelt de aanvrager er [schriftelijk] van in kennis, [dat de aanvrage aan de wettelijk gestelde eisen voldoet of] dat de aanvrage niet aan de wettelijk gestelde eisen voldoet, onder mededeling van de bestaande bezwaren. De voorbereider stelt de aanvrager ook in de gelegenheid die bezwaren op te heffen, hetzij door zich binnen een behoorlijke termijn tegen die bezwaren schriftelijk te verweren, hetzij door [binnen een behoorlijke termijn schriftelijk] de oorspronkelijke aanvrage aan te vullen of te verbeteren. Aldus kan men artikel 22J, eerste lid, eerste zin en artikel 23, leden 1 en 3 van de Rijksoctrooiwet op eenvoudige en overzichtelijke wijze weergeven [en aanvullen]. Bij de voorbereiding van een aanvrage kan de voorbereider een of meer tijdschriftartikelen van belang achten die nog niet aan de aanvrager zijn genoemd. Ook daarvan maakt de Octrooiraad voor eigen gebruik een fotocopie. Mag de Octrooiraad een zodanige fotocopie kosteloos ter inzage geven aan de gemachtigde die de desbetreffende octrooiaanvrage behandelt? Deze vraag rijst ook ten aanzien van een fotocopie van een tijdschriftartikel dat voor het eerst in een latere brief van de voorbereider of het lid van de enkelvoudige Aanvraagafdeling aan de aanvrager wordt genoemd. 4. De Octrooiraad mag een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een tijdschriftartikel niet ongevraagd aan een gemachtigde ter inzage geven. De geldende Auteurswet 1912 [- 1958] x) bepaalt in artikel 17, lid 1: „Als inbreuk op een werk van wetenschap wordt niet beschouwd de verveelvoudiging, welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en uitsluitend dient tot eigen gebruik (de hier telkens door vijf punten vervangen zinsneden zijn in dezen niet van belang). x ) Auteurswet 1912, Staatsblad nr 308, voorlaatste wijziging bij de Wet van 22 mei 1958, Staatsblad nr 296. De tekst van de geldende Auteurswet 1912-1958 vindt men bij voorbeeld in: J. A. FRUIN, De Nederlandse wetboeken zoals zij tot op 1 mei 1967 zijn gewijzigd en aangevuld ('s-Gravenhage, Nijhoff, 1967) blz. 2566 e.v. (niets in Supplement 1971, blz. 3356); Wetboek van Koophandel (uitgezonderd zeerecht) incl. het nieuwe vennootschaps- en ondernemingsrecht en andere handelsrechtelijke wetteksten, met een inleiding van Prof. Mr J. M. M. MAEIJER (Deventer, Kluwer, 1971, vijfde druk) blz. 431 en de Editie SCHUURMAN en JORDENS, nr 75 (Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink, 1961, negende druk), met twee aanvullingen. De Auteurswet 1912 is laatstelijk herzien bij de Wet van 27 oktober 1972, Staatsblad nr 579; deze wet is nog niet in werking getreden.
15 januari 1973
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , N r 1
De Auteurswet spreekt van verveelvoudiging die uitsluitend voor eigen gebruik dient. Volgens de Hoge Raad kan onder „eigen gebruik" niet anders worden verstaan dan een gebruik van de verveelvoudiging in eigen, besloten, kring. 2 ) Gezien het een en ander mag iemand een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie niet aan een derde afgeven (al dan niet tegen betaling). 3 ) Hieruit volgt, dat de Octrooiraad een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een tijdschriftartikel in het algemeen niet ongevraagd aan een gemachtigde mag afgeven, ook niet ter inzage. Onder fotocopie wordt in dit opstel begrepen elke kopie die is gemaakt volgens een werkwijze voor het vervaardigen van enkele kopieën, bijv. langs elektrografische weg, zoals een Xerox-kopie. 5. De Octrooiraad mag een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een tijdschriftartikel ook niet ongevraagd ter inzage geven aan de gemachtigde die de desbetreffende octrooiaanvrage behandelt. Men kan nog wel van eigen gebruik door de vervaardiger van een fotocopie spreken, indien deze de fotocopie aan een derde ter hand stelt en deze derde van die fotocopie in het belang van de vervaardiger kennis moet nemen (bij voorbeeld van bewijsstukken in een procedure). 4 ) Het gaat hier om het geval dat de vooronderzoeker of de voorbereider van de Octrooiraad aan één of meer bepaalde (delen van) tijdschriftartikelen bezwaren tegen octrooiverlening ontleent. Van deze (delen van) tijdschriftartikelen maakt de Octrooiraad dan voor eigen gebruik een fotocopie. Het is mogelijk, dat een aangehaald tijdschriftartikel op het tijdstip van indiening c.q. voorrang van de aanvrage nog niet openbaar bekend was en daarom geen bezwaar tegen octrooiverlening vormt. Het is verder mogelijk, dat de vooronderzoeker of de voorbereider in een tijdschriftartikel iets meer of iets anders heeft gelezen dan een deskundige daaruit op het tijdstip van indiening c.q. voorrang van de aanvrage kon opmaken en dat dit artikel daarom geen bezwaar tegen octrooiverlening oplevert. Het is tenslotte mogelijk, dat tfe aanvrager het onderwerp van de aanvrage zodanig van de uit een tijdschriftartikel bekende stand van de techniek kan afbakenen, dat het overblijvende deel van de aanvrage ten opzichte daarvan op een octrooieerbare uitvinding berust. Om al deze mogelijkheden te kunnen onderzoeken is het voor de aanvrager van belang dat hij van de fotocopie van het tijdschriftartikel kennis neemt. — Maar men kan moeilijk verdedigen, dat het in het belang van de vervaardiger van de fotocopie, i.c. de Octrooiraad, zou zijn dat de aanvrager of zijn gemachtigde die fotocopie bestudeert. Hieruit volgt, dat de Octrooiraad een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie ook niet ongevraagd kosteloos ter inzage mag geven aan de gemachtigde die de betrokken octrooiaanvrage in behandeling heeft. 2 ) Hoge Raad, 23 mei 1952, Nederlandse Jurisprudentie 1952, nr 438, Stemra/Nederlandse Radio Unie. 3
) Aldus terecht D. W. F. VERKADE in: A. KOMEN en
D. W. F. VERKADE, Compendium van het auteursrecht (Deventer, Kluwer, 1970) § 81, blz 66/7. Vergelijk de vaststellingsovereenkomst, opgenomen in A. KOMEN, De bescherming van werken van letterkunde, wetenschap of kunst en van merken (Deventer, Kluwer, 1971) blz. 44/5. 4 ) Aldus H. PFEFFER, Kort commentaar op de Auteurswet 1912 (Haarlem, Bohn, 1940) art. 17, noot 4, blz. 65, in dezen gevolgd door VERKADE, t.a.p. § 81, blz. 67. Zie ook J. J. WIJNSTROOM en J. L. PEREMANS, Het auteursrecht (Zwolle,
W. E. J. Tjeenk Willink, 1930) blz. 93. Vergelijk echter ook J. H. POLENAAR in voce Personal use, Netherlands, blz. 485, laatste alinea, in Worldcopyright, een encyclopedie onder redactie van H. L. PINNER, deel UI, (Leiden, Sijthoff, 1957).
Blz. 13
§ 2. De Octrooiraad mag een gemachtigde op diens verzoek een fotocopie van een tijdschriftartikel ter inzage geven dat van belang is voor de beoordeling van een door deze behandelde octrooiaanvrage. 6. Een gemachtigde mag een werk van wetenschap voor eigen studie en gebruik kopiëren. a) In de loop van de tijd zijn er in het geheel acht boeken over Nederlands auteursrecht verschenen B ) . Alleen P F E F F E R , WICHERS HOETH en VERKADE behandelen
het hier aangesneden vraagstuk. PFEFFER 4 ) stelde, dat eigen gebruik nooit aanwezig is, indien dit gebruik op enigerlei wijze onmiddellijk commercieel voordeel oplevert. L. WICHERS HOETH schreef later bijna letterlijk hetzelfde: „Naar de strekking der bepaling is „eigen gebruik" niet aanwezig, indien dit gebruik op enigerlei wijze onmiddellijk commercieel voordeel oplevert." e ) P F E F F E R en WICHERS HOETH bedoelden blijkbaar te
zeggen, dat gebruik geen eigen gebruik is, indien het op enigerlei wijze onmiddellijk commercieel voordeel voor de gebruiker oplevert. Het gaat hier als gezegd om het geval dat de vooronderzoeker of de voorbereider van de Octrooiraad aan een of meer bepaalde (delen van) tijdschriftartikelen een bezwaar tegen octrooiverlening ontleent. Indien de gemachtigde er voor eigen gebruik een fotocopie van maakt, behoeft hij geen abonnement op het desbetreffende tijdschrift te hebben noch bij de uitgever de betrokken aflevering van het tijdschrift te bestellen. De gemachtigde kan in plaats daarvan van een bibliotheek het bewuste tijdschrift te leen vragen en van het verlangde artikel dadelijk zelf een fotocopie maken. Een zelf gemaakte fotocopie van (een deel van) een tijdschriftartikel is goedkoper en dadelijk beschikbaar. Een gemachtigde die zelf een fotocopie maakt, spaart dus geld en ook tijd, die volgens het spreekwoord eveneens geld kost. Bovendien kan hij zijn cliënten goedkoper en sneller adviseren. Het zelf maken van een fotocopie levert dus onmiddellijk commercieel voordeel voor een gemachtigde op. Naar de maatstaf van PFEFFER en WICHERS HOETH zal een gemachtigde daarom niet voor eigen gebruik een fotocopie van een tijdschriftartikel mogen maken. VERKADE 3 ) leerde, dat de verveelvoudiging voor eigen gebruik in de consumptieve en niet in de produktiesfeer moet liggen. Deze maatstaven lijken hier niet rechtstreeks van toepassing. Maar eigen gebruik door een gemachtigde lijkt meer verwantschap met gebruik in de produktiesfeer te vertonen dan met gebruik in de consumptieve sfeer. Ook naar deze maatstaven zal een gemachtigde daarom niet voor eigen gebruik een fotocopie van een tijdschriftartikel mogen maken. 5 ) L. G. VAN PRAAG, De Auteurswet 1912 en haar verband tot de Herziene Berner Conventie (Rotterdam, Nijgh en Van Ditmar, 1912, met supplement 1916) (Bibliotheek Vredespaleis nr 139 C 26);
F. W. J. G. SNIJDER VAN WISSENKERKE, Het auteursrecht
in Nederland (Gouda, Van Goor, 1913, met supplement 1914) blz. 225/7 (Bibliotheek Octrooiraad nr A 3 6 ) ; J. J. WIJNSTROOM en J. L. PEREMANS, Het auteursrecht
(Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink, 1930) blz. 93; H. L. DE BEAUFORT, Auteursrecht (Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink, 1932) blz. 117, 118, 119, 127 en 133; TH. WINK, Auteursrecht in Nederland, Auteurswet 1912, Berner Conventie, Universele Auteursrecht-Conventie, bewerkt door T H . LIMPERG (Amsterdam, Vereniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, 1970, zesde druk) blz. 50/1. 6
) L. WICHERS HOETH in DRUCKER-BODENHAUSEN, Kort
begrip van het recht betreffende de industriële en intellectuele eigendom (Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink, 1966, vierde druk) blz. 193.
Blz. 14
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
b) Nadat de drie genoemde schrijvers hun aangehaalde boeken hadden gepubliceerd, heeft de Nederlandse wetgever zich kennelijk op het standpunt gesteld dat een octrooigemachtigde wel degelijk voor eigen studie en gebruik een fotocopie van een werk van wetenschap kan maken. Dit blijkt uit het volgende. In het jaar 1964 is er bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een wetsontwerp tot herziening van de Auteurswet 1912 [-1958] ingediend. Bij de behandeling van dit wetsontwerp heeft de Koninklijke Nederlandsche Uitgeversbond voorgesteld de woorden „eigen gebruik" onder meer te vervangen door de zinsnede „strikt-privé gebruik van de natuurlijke persoon". De Minister van Justitie c.s. hebben daartegen bezwaar gemaakt, omdat het maken van fotocopieën door artsen, advocaten, belastingconsulenten en andere beoefenaren van vrije beroepen niet als „strikt-privé gebruik" zal kunnen worden beschouwd, voor zover het maken van fotocopieën verband houdt met het uitgeoefende beroep 7 ) . De Minister van Justitie c.s. hebben daarom de term „eigen gebruik" in het toenmalige artikel 16ter van het ontwerp gehandhaafd en de Staten-Generaal hebben het aldus geredigeerde en toegelichte artikel, inmiddels hernummerd in artikel 16b, aangenomen. Verder hebben de Minister van Justitie c.s. de vrije beroepen met opzet buiten de regeling van het nieuwe artikel 17 gelaten, omdat de beoefenaars van het vrije beroep in het algemeen zullen kunnen volstaan met het vervaardigen van één of enkele exemplaren voor eigen studie of gebruik 8 ) . Ook dit nieuwe artikel 17 hebben de Staten-Generaal aangenomen. De Minister van Justitie c.s. gaan er in de beide aangehaalde passages kennelijk van uit, dat het maken van een fotocopie door de beoefenaar van een vrij beroep als „eigen gebruik" moet worden beschouwd. De StatenGeneraal hebben zich met dit standpunt verenigd. Een zgn. vrije octrooigemachtigde beoefent een vrij beroep. Daarom maakt hij volgens het standpunt van de Nederlandse wetgever geen inbreuk op het auteursrecht op een tijdschriftartikel, indien hij daarvan één of enkele fotocopieën voor eigen studie of gebruik maakt. Een zgn. industriegemachtigde staat in dienst van een onderneming. Wanneer hij een fotocopie maakt die in zijn onderneming wordt gebruikt, maakt hij een verveelvoudiging voor het eigen gebruik van die onderneming. 9) 7. „Doen verveelvoudigen" staat gelijk met zelf „verveelvoudigen" in enkele exemplaren voor eigen gebruik. PFEFFER 4 ) stelt: „Bibliotheken zullen slechts fotocopieën mogen maken, indien dit geschiedt op verzoek van een aanvrager en indien niet meer als vergoeding gevraagd wordt dan de kosten van het vervaardigen der kopieën." VERKADE S ) schrijft: „Naar de aard en de bedoeling van de bepaling kan worden aangenomen, dat van de diensten van derden gebruik gemaakt mag worden, mits het initiatief ligt bij de „eigen gebruiker"." 1 0 )
15 januari 1973
Daar komt het volgende bij. Volgens de — nog niet in werking getreden — wet van 27 oktober 1972 tot herziening van de Auteurswet 1912 zal artikel 16b uitdrukkelijk bepalen, dat het opdracht geven tot verveelvoudiging ten behoeve van zich zelf geen inbreuk op het auteursrecht vormt. De geldende Auteurswet bepaalt dit weliswaar niet met zoveel woorden, maar men zal het nu reeds als stellig en geldend recht mogen beschouwen. Immers, de Hoge Raad laat zich bij het vaststellen van het geldende recht meermalen inspireren door voorschriften die nog niet in werking zijn getreden, namelijk door het ontwerp voor het nieuwe Burgerlijk Wetboek. 1:*-) Op vergelijkbare wijze heeft de Centrale Raad van Beroep inspiratie gezocht in een nog niet in werking getreden wijziging van de Ziektewet. 12 ) Op overeenkomstige wijze heeft de Octrooiraad, Afdeling van Beroep, inspiratie gevonden in artikel 4 onder C, lid 4 van het Verdrag industriële eigendom, Lissabonse en Stockholmse teksten, die Nederland weliswaar heeft ondertekend, maar waarbij het nog niet is aangesloten en die dus voor Nederland nog niet gelden. 1 3 ) Zo zal men ook bij de uitlegging van de huidige Auteurswet rekening mogen houden met de toekomstige voorschriften, te meer omdat deze reeds in de Wet van 27 oktober 1972 zijn neergelegd. Uit een en ander volgt, dat de Octrooiraad voor een gemachtigde op diens verzoek voor eigen gebruik een of meer fotocopieën mag vervaardigen van een tijdschriftartikel dat naar het oordeel van de vooronderzoeker of de voorbereider een bezwaar tegen octrooiverlening kan vormen voor een octrooiaanvrage die deze gemachtigde behandelt. Daar de Octrooiraad aan de gemachtigde desgevraagd een zodanige fotocopie mag afgeven, mag hij ook het mindere, namelijk hem desgevraagd een zodanige kopie kosteloos ter inzage geven. 8. De Octrooiraad mag voldoen aan een algemeen verzoekschrift van een gemachtigde tot het ter inzage geven van fotocopieën. De Octrooiraad mag dus gevolg geven aan een verzoek van een gemachtigde hem een fotocopie ter inzage te geven van een tijdschriftartikel dat voor de beoordeling van een bepaalde, door hem behandelde octrooiaanvrage van belang kan zijn. Het lijkt praktisch aan te nemen, dat vergadering van 26 april 1949 van de Nederlandse groep van de „Association Littéraire et Artistique Internationale" als groepsrapport aanvaard en als zodanig aan de genoemde A.L.A.I. aangeboden (Bibliotheek Octrooiraad nr A2017). Naar dit rapport verwijst POLENAAR in voce Libraries, Netherlands t.a.p. in noot 4, blz. 71, voorlaatste alinea. Vergelijk voorts N. VAN LINGEN, Opus ex machina, in Nederlands Juristenblad 1969, blz. 1061/9 en 1110-1120, in het bijzonder blz. 1110/2. 1X ) G. J. SCHOLTEN, Anticiperende interpretatie, een nieuwe interpretatiemethode? in Weekblad voor Privaatrecht, Notaris-ambt en Registratie W.P.N.R. 1969, nrs 5031/2, blz. 109-112 en 121/4. Zie ook L. J. HIJMANS VAN DEN BERGH, Noten onder
7
) Nadere memorie van antwoord, Bijlagen bij de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1970-1971, 7877, nr 11, blz. 8, laatste onvolledige alineablz. 9, eerste onvolledige alinea. (Bibliotheek Octrooiraad nr A438). 8 ) Nadere memorie van antwoord, t.a.p. noot 7, blz. 9, laatste onvolledige alinea. 9 ) PFEFFER, t.a.p. huldigt dit standpunt voor een employé van een rechtspersoon. M.i. geldt het algemeen voor elke werknemer in dienstbetrekking, dus ook voor een werknemer die in dienst staat van een vennootschap onder firma of van een maatschap. 10) Vergelijk echter ook J. VAN NUS, Examen de la question de l'utilisation des microfilms, rapport op de jaar-
Rechtbank Amsterdam, 8 febr. 1972, NJ. 1972, nr 475. Zie overigens ook P. ZONDERLAND, Gemiste kans in de stakingsrechtspraak [geen beroep in cassatie van Hof Amsterdam, 13 april 1972], in Economisch Statistische Berichten (57) 21 juni 1972 (2854) blz. 596/8, in het bijzonder blz. 597, linker kolom, eerste volledige alinea, en noot 2. 12) Vergelijk Centrale Raad van Beroep, 28 juni 1966, Rechtspraak Sociale Verzekering 1966, nr 105. Vergelijk ook C.R.V.B., 16 november 1971, Bedrijfsvereniging G.G.M.B./X, Rechtspraak S.V. (15) 23 februari 1972 (3) nr 50, blz. 121, en Ars Aequi (21) juni 1972 (6) blz. 337, met noten van F. H. VAN DER BURG, met name noot (4), Anticiperende werking. 13 ) Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 4 mei 1971, Bijblad I.E. 1971, nr 83, blz. 269 (met noot).
15 januari 1973
BIJBLAD IND
UËLE EIGENDOM, Nr 1
de Octrooiraad ook mag voldoen aan een schriftelijk verzoek van een gemachtigde hem voor eigen gebruik een fotocopie ter inzage te geven van alle tijdschriftartikelen of delen daarvan die naar het oordeel van de vooronderzoeker of de voorbereider in de toekomst een bezwaar tegen octrooiverlening kunnen vormen voor enige octrooiaanvrage die deze gemachtigde in behandeling heeft. 9. De Octrooiraad mag ook voldoen aan een algemeen verzoekschrift van de Orde van Octrooigemachtigden tot het ter inzage geven van fotocopieën aan gemachtigden. Tenslotte mag de Octrooiraad ook voldoen aan een verzoek van de Orde van Octrooigemachtigden ten behoeve van iedere gemachtigde voor diens eigen gebruik een kopie ter inzage te geven of te maken van elk tijdschriftartikel of deel daarvan dat naar het oordeel van een vooronderzoeker of een voorbereider in de toekomst een bezwaar tegen octrooiverlening kan vormen voor enige octrooiaanvrage die deze gemachtigde behandelt. Wellicht heeft de Orde van Octrooigemachtigden een zodanig verzoek reeds mondeling gedaan bij een bespreking met de Voorzitter van de Octrooiraad. Het lijkt dan aanbeveling te verdienen dat de Orde dit verzoek schriftelijk vastlegt. De Octrooiraad kan een zodanig schriftelijk verzoek dan ter kennis brengen van iedere rechthebbende op het auteursrecht op een tijdschriftartikel, die bezwaar mocht maken tegen het kosteloos ter inzage geven van een fotocopie aan een gemachtigde die een octrooiaanvrage behandelt, voor diens eigen gebruik. II. T o e k o m s t i g
recht.
§ 3. De Octrooiraad mag uiterlijk met ingang van 1 juli 1974 een voor eigen gebruik gemaakte fotocopie van een kort tijdschriftartikel ook ongevraagd ter inzage geven aan de gemachtigde die de betrokken octrooiaanvrage behandelt. 10. Hiervoor is reeds vermeld, dat er in het jaar 1964 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ontwerp van wet tot herziening van de Auteurswet 1912 is ingediend. Dit ontwerp heeft tot de Wet van 27 oktober 1972, Staatsblad nr 579 geleid; deze wet is nog niet in werking getreden. 11. Het toekomstige artikel 16b van de Auteurswet. Volgens de genoemde wet zal artikel 16b, leden 1, 2, 5 en 6, voor zover hier van belang, gaan luiden als volgt: (1) „Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van wetenschap wordt niet beschouwd de verveelvoudiging, welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en uitsluitend dient tot eigen gebruik van degene die de verveelvoudiging vervaardigt of tot het verveelvoudigen uitsluitend ten behoeve van zichzelf opdracht geeft. (2) „Waar het geldt een werk als bedoeld bij artikel 10, eerste lid, onder 1° moet die verveelvoudiging bovendien beperkt blijven tot een klein gedeelte van het werk, behalve indien het betreft: „a. werken, waarvan naar redelijkerwijs mag worden aangenomen geen nieuwe exemplaren, in welke vorm ook, aan derden ter beschikking zullen worden gesteld; „b. in een dag-, nieuws- of weekblad of tijdschrift verschenen korte artikelen, berichten of andere stukken." (5) „Indien een ingevolge dit artikel toegelaten verveelvoudiging heeft plaatsgevonden, mogen de vervaardigde exemplaren zonder toestemming van de rechthebbende op het auteursrecht niet aan derden worden afgegeven, tenzij de afgifte geschiedt ten behoeve van een rechterlijke of administratieve procedure.
Blz. 15
(6) „Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur bepalen, dat ten aanzien van de verveelvoudiging van werken als bedoeld bij artikel 10, eerste lid, onder 1°, van het in een of meer der voorgaande leden bepaalde mag worden afgeweken ten behoeve van de uitoefening van de openbare dienst " Blijkens de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer is de uitzondering, voor zover zij betreft verveelvoudigingen die in verband met een procedure worden afgegeven (art. 16b, lid 5, slot), onder meer met het oog op de behandeling van octrooiaanvragen gewenst geacht, aangezien het vereiste dat van de auteur de toestemming tot afgifte moet worden verkregen, hier tot ernstige moeilijkheden kan leiden, met name omdat de belanghebbenden in een procedure veelal aan dwingende termijnen zijn gebonden. 14) Het is te hopen, dat bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in lid 6, een bepaling wordt gemaakt die de openbare dienst, althans de Octrooiraad, toestaat voor eigen gebruik ook niet-korte tijdschriftartikelen te fotocopiëren. 12. De besproken wet van 27 oktober 1972 bepaalt in artikel IV, dat onder andere artikel 16b van de Auteurswet 1912 uiterlijk op 1 juli 1974 in werking treedt. Zodra dit artikel 16b in werking is getreden, mag de Octrooiraad een voor eigen gebruik vervaardigde fotocopie van een kort tijdschriftartikel uit eigen beweging en zonder toestemming van de rechthebbende op het auteursrecht afgeven en dus ook ter inzage geven aan de gemachtigde die de betrokken octrooiaanvrage behandelt. § 4. Een fotocopie van een niet-kort tijdschriftartikel. 13. De Octrooiraad zal volgens het toekomstige artikel 16b, lid 2, aanhef en onder a, ook zodanige kopieën van tijdschriftartikelen die niet kort zijn, aan de betrokken gemachtigde ter inzage mogen geven, indien men redelijkerwijs mag aannemen, dat de rechthebbende op het auteursrecht geen nieuwe exemplaren, in welke vorm ook, van het tijdschriftartikel aan derden ter beschikking zal stellen. Het lijkt echter niet eenvoudig te beslissen, wanneer men dit redelijkerwijs mag aannemen. Het is niet ongebruikelijk, dat de uitgever van een tijdschrift aankondigt, dat er losse afleveringen verkrijgbaar zijn (bijvoorbeeld van het tijdschrift Chemical Abstracts). Ook kan een uitgever tegen betaling kopieën leveren. In al die gevallen mag de Octrooiraad niet op grond van artikel 16b, lid 2, aanhef en onder a een fotocopie aan een gemachtigde ter inzage geven. Deze wettelijke bepaling biedt dan geen uitkomst voor de gemachtigde. 14. Het is wenselijk, dat de bedoelde algemene maatregel van bestuur een bepaling bevat die de openbare dienst, althans de Octrooiraad, veroorlooft voor eigen gebruik ook enkele verveelvoudigingen van niet-korte tijdschriftartikelen te vervaardigen. In dat geval zal de Octrooiraad ook deze verveelvoudigingen of fotocopieën eigener beweging aan de betrokken gemachtigde ter inzage mogen geven. 's-Gravenhage, 20 november 1972. 14 ) Memorie van antwoord, Bijlagen bij de Handelingen van de Tweede Kamer, zitting 1968-1969, 7877, nr 6, blz. 7, linker kolom, tweede volledige alinea.
Blz. 16
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
15 januari 1973
JURISPRUDENTIE Nr 1. Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 14 september 1972. Voorzitter: Mr E. van Weel; Leden: Drs C. M. van Battum en Drs H. J. Micheels. Art. 22B, lid 1, eerste zin i.v.m. art. 22A, lid 1, derde zin Rijksoctrooiwet. De werkwijze volgens de eerste conclusie van de aanvrage heeft als eerste kenmerk dat men een schuimvorming onderdrukkend middel bereidt dat bij 25°C een viscositeit tussen 50 en 50.000 centistokes heeft. Dit is niet een concrete wijze van handelen, maar een wens of doelstelling, namelijk een eigenschap van het beoogde eindprodukt. De werkwijze volgens de eerste conclusie van de aanvrage heeft als tweede kenmerk dat men een schuimvorming onderdrukkend middel bereidt dat 1—10 gewichtsprocent van het totale produkt aan siliciumoxyde bevat. Ook dit is niet een wijze van handelen, maar slechts het beoogde resultaat. Aanvraagster heeft de maatregelen die zij in een eerder stadium van de verleningsprocedure van de aanvrage als essentieel heeft voorgesteld, niet, althans niet voldoende nauwkeurig en volledig in de geldende eerste conclusie van de aanvrage vermeld. Om al deze redenen omschrijft de eerste conclusie van de aanvrage de verlangde uitsluitende rechten niet, althans niet voldoende nauwkeurig. Art. 3 Rijksoctrooiwet. Het is aannemelijk, dat de beoogde reactie niet kan optreden en dat men het beoogde eindprodukt niet verkrijgt. Daarom strekt de werkwijze volgens de aanvrage niet tot verkrijging van enige uitkomst. De oorspronkelijke en de geldende stukken van de aanvrage bevatten zoveel en zo grote onduidelijkheden, dat aanvraagster deze niet kan verbeteren zonder nieuwe materie in te voeren; daarqpi geen gelegenheid voor het verbeteren van de stukken. Beslissing nr 9798/art. 24A inzake octrooiaanvrage nr 64.02708. D E OCTROOIRAAD, AFDELING VAN BEROEP;
Gezien de stukken; Gehoord aanvraagster-appellante enz. Overwegende, dat aanvraagster tijdig bij een memorie van grieven in beroep is gekomen van de beschikking van de Aanvraagafdeling van 14 april 1971, waarbij is besloten tot niet-openbaarmaking van de aanvrage; enz. Overwegende dienaangaande: dat de aanvrage volgens de aanhef van de herziene eerste conclusie die aanvraagster ter zitting van de Afdeling van Beroep heeft overgelegd, betrekking heeft op een werkwijze voor het bereiden van een schuimvorming onderdrukkend middel, door een van te voren met polydimethylsiloxan behandeld siliciumdioxyde met een oppervlakte van ten minste 50 m 2 /g te mengen met een polydimethylsiloxan; dat een zodanige werkwijze op het ingeroepen tijdstip van voorrang van de aanvrage uit het Franse octrooischrift 0.000.000 bekend was; dat aanvraagster in de geldende eerste conclusie van de aanvrage als eerste kenmerk van de werkwijze volgens de aanvrage heeft vermeld, dat men een schuimvorming onderdrukkend middel bereidt dat bij 25 °C een viscositeit tussen 50 en 50.000 es heeft; dat aanvraagster hiermede niet een concrete wijze van handelen heeft omschreven, maar een wens of doel-
stelling heeft aangegeven, namelijk een eigenschap van het eindprodukt dat zij met behulp van de werkwijze volgens de aanvrage beoogt te verkrijgen; dat de geldende eerste conclusie van de aanvrage daarom in dit opzicht geen nauwkeurige omschrijving van de verlangde uitsluitende rechten vormt en derhalve niet voldoet aan de eis die in artikel 22B, lid 1, eerste zin in verband met artikel 22A, lid 1, derde zin van de Rijksoctrooiwet is gesteld; dat het bovendien aannemelijk is, dat het genoemde viscositeitstraject van 50-50.000 es vrijwel alle praktisch bruikbare waarden omvat en daarom niet karakteristiek voor de werkwijze volgens de aanvrage is; O. verder, dat aanvraagster in de herziene eerste conclusie van de aanvrage als tweede kenmerk van de werkwijze heeft vermeld, dat men een schuimvorming onderdrukkend middel bereidt dat 1-10 gewichtsprocent van het totale produkt aan siliciumdioxyde bevat; dat aanvraagster ook hiermede niet een wijze van handelen, maar slechts het door haar beoogde resultaat heeft omschreven; dat het overigens aannemelijk is, dat het genoemde gehalte aan siliciumdioxyde van 1-10 gewichtsprocent niet wezenlijk verschilt van het gehalte aan dat oxyde volgens het aangehaalde Britse octrooischrift 000.000 en daarom niet kenmerkend is voor de werkwijze volgens de aanvrage; dat aanvraagster bovendien uitsluitend het gehalte aan siliciumdioxyde heeft aangegeven, maar niet de samenstelling van de overige 99-90 gewichtsprocent van het eindprodukt en niet de verhouding van de hoeveelheid polydimethylsiloxangom en de hoeveelheid gehydroxyleerde polydimethylsiloxanvloeistof; dat daaraan niet afdoet, dat aanvraagster in de uitvoeringsvoorbeelden van de aanvrage hoeveelheden van deze stoffen heeft genoemd, aangezien de herziene eerste conclusie van de aanvrage niet tot die hoeveelheden is beperkt; dat aanvraagster bovendien noch in die uitvoeringsvoorbeelden noch in enig ander deel van de geldende beschrijving van de aanvrage heeft vermeld, op welke wijze de bedoelde siloxangom en de bedoelde siloxanvloeistof worden bereid en wat de juiste viscositeit van elk van deze stoffen is; O. voorts, dat de werkwijze volgens de herziene eerste conclusie van de aanvrage als derde kenmerk vertoont, dat men uitgaat van siliciumdioxyde met organosilylgroepen aan het oppervlak van de deeltjes; dat het aannemelijk is, dat het oppervlak van zodanige deeltjes niet meer met polydimethylsiloxan kan reageren en dat het daarom weinig zinvol lijkt dit produkt tijdens het malen met het polydimethylsiloxan te verhitten; dat het uitgaan van deeltjes siliciumdioxyde die aan het oppervlak met organosilylgroepen zijn bekleed, derhalve in strijd wordt geacht met de essentie van de werkwijze volgens de aanvrage, zoals aanvraagster die eerder in de verleningsprocedure van de aanvrage heeft uiteengezet; dat aanvraagster namelijk destijds naar aanleiding van de zitting van de Aanvraagafdeling een brief van 16 maart 1971 aan de Aanvraagafdeling heeft gericht; dat aanvraagster blijkens de passage op blz. 1, regels 10-12 van die brief de essentie van de werkwijze volgens de aanvrage heeft gezien in het behandelen van het siliciumdioxyde met een gehydroxyleerd siloxan (lees: polysiloxan) en een gom (lees: polysiloxangom) of een siloxan (lees: polysiloxan) met een hoog molecuulgewicht;
15 januari 1973
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
dat aanvraagster verder op blz. 1, regels 13-15 van de besproken brief heeft vermeld, dat bij deze behandeling het gehydroxyleerde materiaal onder invloed van warmte en een afschuivende werking (hierna malen genoemd) reageert met het oppervlak van de deeltjes siliciumdioxyde; dat aanvraagster het verder blijkens haar memorie van grieven, blz. 2, regels 18-22 eveneens van essentieel belang heeft geacht, dat bij de werkwijze volgens de aanvrage het malen en het verhitten van het mengsel van siliciumdioxyde en polysiloxanen gelijktijdig plaatsvinden; dat het, gezien het een en ander, aannemelijk voorkomt, dat men niet het beoogde eindprodukt verkrijgt, indien men volgens de herziene eerste conclusie van de aanvrage uitgaat van deeltjes siliciumdioxyde waarvan het oppervlak met organosilylgroepen is bekleed; dat de Afdeling van Beroep daarom van oordeel is dat de werkwijze volgens die conclusie niet strekt tot verkrijging van enige uitkomst en derhalve niet voldoet aan de eis die in artikel 3 van de Rijksoctrooiwet is gesteld; dat aanvraagster anderzijds in de geldende eerste conclusie van de aanvrage het verhitten van het mengsel in het geheel niet heeft vermeld en evenmin heeft gerept van een behandeling van het siliciumdioxyde met een gehydroxyleerd polysiloxan met een lage viscositeit, hetzij tezamen met een polysiloxangom, hetzij met beide stoffen in achtereenvolgende bewerkingen; dat aanvraagster derhalve de maatregelen die zij blijkens het vorenstaande in een eerder stadium van de verleningsprocedure van de aanvrage als essentieel heeft voorgesteld, niet, althans niet voldoende nauwkeurig en volledig in de geldende eerste conclusie van de aanvrage heeft vermeld; dat deze conclusie daarom ook in dit opzicht de verlangde uitsluitende rechten niet, althans niet voldoende nauwkeurig omschrijft en derhalve niet voldoet aan de eis die in artikel 22B, lid 1, eerste zin in verband met artikel 22A, lid 1, derde zin van de Rijksoctrooiwet is gesteld; enz. O., dat uit het voorgaande volgt, dat een deskundige noch uit de oorspronkelijke^ noch uit de geldende beschrijving met conclusies van de aanvrage een duidelijk inzicht in het wezen van de beweerde uitvinding kan verkrijgen; dat de genoemde stukken van de aanvrage zoveel en zo grote onduidelijkheden en onnauwkeurigheden bevatten, dat aanvraagster deze niet kan verbeteren zonder nieuwe materie in de aanvrage in te voeren, hetgeen niet toelaatbaar is; dat de Afdeling van Beroep daarom geen reden aanwezig acht aanvraagster in de gelegenheid te stellen de stukken van de aanvrage te verbeteren; enz. *)
Blz. 17
Art. 6 Rijksoctrooiwet. Collisie. Bij een normale interpretatie van de Nederlandse octrooiaanvrage 240.964 omvat het uitvindingsgebied van die aanvrage mede het onderwerp van de onderhavige, jongere octrooiaanvrage. *) De uitsluitende rechten in twee colliderende aanvragen zijn niet reeds van elkaar afgebakend indien de letterlijke formulering verschilt, doch slechts indien in beide aanvragen wezenlijk verschillende uitvindingen aanwezig zijn. 2 ) Bij de afbakening van een jongere aanvrage ten opzichte van een oudere, ter inzage gelegde aanvrage moeten ook eventueel op zich zelf staande maatregelen en constructiedetails volgens die oudere aanvrage in aanmerking worden genomen. Art. 24, aanhef en onder 3° Octrooireglement. Het is weliswaar gebruikelijk in de aanhef van de conclusie van een aanvrage uit te gaan van de bekende stand der techniek, doch het kan onder omstandigheden doelmatig zijn van een niet tijdig gepubliceerd, vroeger voorstel uit te gaan, mits een en ander duidelijk uit de beschrijving van de aanvrage blijkt. Beslissing nr 2389/art. 27 inzake octrooiaanvrage nr 248.005. D E OCTROOIRAAD, AFDELING VAN BEROEP;
N r 2. Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 7 november 1972. Voorzitter: Mr E. van Weel; Leden: Drs C. M. van Battum en Drs H. J. Micheels.
Gezien de stukken; Gehoord opposante-appellante bij monde van de octrooigemachtigde Drs J. de Boer, in aanwezigheid van Ir H. M. J. J. Philippens, en aanvraagster bij monde van de octrooigemachtigde Ir G. P. Snel; Overwegende, dat opposante tijdig door het indienen van een memorie van grieven in beroep is gekomen van de beschikking van de Aan vraagafdeling dd. 10 juni 1971, waarbij onder het gelijktijdig gedeeltelijk gegrond verklaren van de oppositie, besloten werd tot verlening van octrooi op het onderwerp van de aanvrage in de vorm van een gewijzigde redactie van de openbaargemaakte stukken; enz. Overwegende dienaangaande: dat de door de Aanvraagafdeling beoordeelde gevraagde uitsluitende rechten zijn vervat in de openbaargemaakte conclusie, [die luidt als volgt: Werkwijze voor het bereiden van polyisopreen met een hoog cis-l,4-gehalte door polymerisatie van isopreen in aanwezigheid van een organische lithiumverbinding als katalysator, met het kenmerk, dat als uitgangsmateriaal bij de polymerisatie een isopreen en mono-olefinen bevattend mengsel wordt toegepast, verkregen door dehydrogenering van één of meer koolwaterstoffen met 5 koolstofatomen per molecule. Red.] enz. O. ten aanzien van de ontvankelijkheid van opposante in haar beroep: dat de Afdeling van Beroep het standpunt van aanvraagster dat opposante-appellante niet-ontvankelijk is in haar grieven tegen de eindbeschikking van de Aanvraagafdeling, niet vermag te delen; dat toch het feit, dat opposante in eerste aanleg niet heeft gereageerd op de tussenbeschikking van de Aanvraagafdeling waarbij deze zich in beginsel bereid verklaarde aan een verlening van octrooi op het onderwerp van de aanvrage mede te werken, noch op de brief van de Aanvraagafdeling dd. 16 maart 1971, waarbij oppo-
Art. 27, lid 1 Rijksoctrooiwet. Opposante is ontvankelijk in haar beroep, al heeft zij niet gereageerd op de tussenbeschikking waarin de Aanvraagafdeling zich in beginsel bereid verklaarde octrooi te verlenen, noch op de brief waarin de Aanvraagafdeling aan opposante mededeelde, in welke vorm zij de beschrijving met conclusie van de aanvrage octrooieerbaar achtte.
!) Vergelijk Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 20 januari 1967, Bijblad I.E. 1967 nr 22, blz. 69; 7 april 1967, Bijblad I.E. 1967, nr 54, blz. 180 en 22 juni 1970, Bijblad IJS. 1971, nr 6, blz. 22. Zie ook Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 20 oktober 1966, Bijblad IJS. 1968, nr 33, blz. 127. 2 ) Vergelijk Octrooiraad, Afdeling van Beroep, 3 juni 1969, Bijblad I.E. 1970, nr 16, blz. 41.
!) Het voorgaande wordt met toestemming van aanvraagster gepubliceerd (Red.).
Blz. 18
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
santé werd medegedeeld in welke vorm de beschrijving met conclusie door de Aanvraagafdeling voor octrooiverlening aanvaardbaar werd geacht, op zichzelf niet ongewoon is, in het bijzonder niet wanneer opposante inmiddels besloten zou hebben in beroep te gaan, en dit dus in geen geval impliceert, dat opposante zich verenigt met de beslissing van de Aanvraagafdeling en haar kans om daarvan in beroep te gaan heeft verspeeld; dat de Afdeling van Beroep opposante in haar memorie van grieven dan ook ontvankelijk acht; O. ten aanzien van de gegrondheid van het beroep van opposante: dat de Afdeling van Beroep van oordeel is, dat voor de beoordeling van de octrooieerbaarheid van de werkwijze volgens de onderhavige aanvrage essentieel is de vraag, wat in het bijzonder de oudere Nederlandse octrooiaanvrage 240.964 een deskundige op dit gebied openbaart als vormend de in die aanvrage neergelegde uitvinding; dat de Afdeling van Beroep daarbij voorop wil stellen, dat het van oudsher gebruikelijk was isopreen te zuiveren; dat echter in de Nederlandse octrooiaanvrage 240.964, in het bijzonder op bladzijde 7, regels 3 t/m 15, de idee naar voren wordt gebracht, dat isopreen geen speciale zuivering behoeft en de polymerisatie kan worden uitgevoerd in aanwezigheid van onbeperkte hoeveelheden van zowel mono- als diolefinische verbindingen; dat het uitgangsprodukt volgens de Nederlandse octrooiaanvrage 240.964 dan ook in principe niet afwijkend is van het uitgangsprodukt volgens de onderhavige aanvrage, hetgeen trouwens ook door aanvraagster, bij monde van haar gemachtigde ter zitting, is toegegeven; dat voorts uit de Nederlandse octrooiaanvrage 240.964, in het bijzonder de passage op bladzijde 23, regel 25 t/m bladzijde 24, regel 3, blijkt, dat de isopreenvoeding onbeperkte hoeveelheden olefinen mag bevatten, hetgeen voor een deskundige op dit gebied de gedachte openbaart, dat elke isopreen, hoe dan ook bereid, die deze onverzadigde stoffen bevat, bruikbaar zal zijn voor het uitvoeren van de polymerisatie volgens de werkwijze van de Nederlandse octrooiaanvrage 240.964; dat voor een deskundige, daaronder mede begrepen moet worden geacht een mengsel van isopreen en andere onverzadigde verbindingen, dat op op zichzelf bekende wijze — bijvoorbeeld volgens de methode van het Britse octrooischrift 875.346 — is verkregen; dat de Afdeling van Beroep, gezien het bovenstaande, dan ook van oordeel is, dat bij een normale interpretatie van oudere Nederlandse octrooiaanvrage 240.964 het uitvindingsgebied van die aanvrage mede omvat de materie, welke het onderwerp uitmaakt van de onderhavige jongere octrooiaanvrage; dat de onderhavige aanvrage, naar het oordeel van de Afdeling van Beroep, derhalve geen andere uitvinding openbaart en niet af te bakenen valt van de oudere Nederlandse octrooiaanvrage 240.964, zodat de gevraagde werkwijze mitsdien niet voor een verlening van octrooi in aanmerking kan komen; dat de inhoud van de nagekomen brief van aanvraagster van 25 mei 1972 geen verandering vermag te brengen in het hierboven weergegeven oordeel van de Afdeling van Beroep; dat de Afdeling van Beroep echter in dit verband nog wel wil opmerken, dat zij de algemene beschouwingen van aanvraagster in evengenoemde brief ten aanzien van de methode van afbakenen in geval van twee colliderende octrooiaanvragen niet kan onderschrijven; dat aanvraagster daarbij voorop heeft gesteld, dat zij overeenkomstig de richtlijnen van de Voorzitter terzake van collisie van octrooiaanvragen, welke als officiële mededeling zijn gepubliceerd in het Bijblad I.E. 1966, pagina's 118/119, de onderhavige octrooiaanvrage heeft
15 januari 1973
afgebakend ten opzichte van de gehele inhoud van de ter inzage gelegde octrooiaanvragen 240.964 en 240.965; dat aanvraagster vervolgens is nagegaan, wat in dit opzicht onder afbakening moet worden verstaan, waarbij zij o.m. heeft betoogd, dat de in de richtlijnen als uitgangspunt voor de afbakening genoemde beslissing van de Afdeling van Beroep van 1 mei 1941, B.I.E. 1942, pagina 122, dat „de inhoud van de jongere aanvrage niet mag berusten op hetzelfde inventieve inzicht", achterhaald is door de beslissing van de Afdeling van Beroep van 3 juni 1969, B.I.E. 1970, pagina 41, volgens welke beslissing „op aanvragen van verschillende rang, die op een zelfde nieuwe inzicht berusten, in het algemeen octrooi kan worden verleend, indien de geformuleerde uitsluitende rechten voldoende van elkaar zijn afgebakend"; dat de Afdeling van Beroep weliswaar niet wil ontkennen, dat er in de bovengenoemde passages, geciteerd uit de beide uitspraken van de Afdeling van Beroep, ogenschijnlijk een zekere tegenspraak schuilt, doch erop wijst, dat wanneer men de bedoelde beslissingen van de Afdeling van Beroep in haar geheel beziet, zij in principe hetzelfde beogen aan te geven, nl. dat het bij de beantwoording van de vraag of de uitsluitende rechten in twee colliderende aanvragen van elkaar zijn afgebakend, niet slechts aankomt op een verschil in letterlijke formulering van deze rechten, doch op het aanwezig zijn in beide aanvragen van wezenlijk andere uitvindingen; dat aanvraagster voorts ten aanzien van de vraag wat onder „de inhoud van de oudere aanvrage" moet worden verstaan, heeft verwezen naar de eerdergenoemde richtlijnen van de Voorzitter van de Octrooiraad, waar staat dat „de afbakening van de jongere aanvrage zal moeten geschieden aan de hand van de gehele inhoud van de oudere aanvrage, waarbij vooral moet worden gelet op de in die (ter inzage gelegde) oudere aanvrage geopenbaarde uitvinding of uitvindingen en waarbij alleen buiten beschouwing blijft datgene, waarvoor bij voorbaat uitdrukkelijk afstand is gedaan van de aanspraak op bescherming"; dat aanvraagster deze richtlijnen nu zo heeft uitgelegd, dat zij inhouden dat, een oudere aanvrage niet uit haar verband mag worden gerukt door interpretatie van bepaalde woorden, bepaalde zinnen of bepaalde alinea's of, bepaalde gedeelten daarvan, los van het overige gedeelte van die aanvrage; dat dit, naar het oordeel van de Afdeling van Beroep, echter een onjuiste interpretatie is van bedoelde richtlijnen, die overigens door aanvraagster onvolledig zijn geciteerd; dat immers het feit, dat bij de afbakening niet op de conclusies van de oudere aanvrage kan worden afgegaan, doch daar bij de gehele inhoud van de beschrijving van die aanvrage moet worden betrokken, blijkens meergenoemde richtlijnen daarin zijn verklaring vindt, dat de houder van die oudere aanvrage voor de gehele inhoud daarvan „eerste aanvrager" is en in de latere verleningsprocedure altijd nog elementen uit de beschrijving naar de conclusies zal kunnen overbrengen; dat in dit licht bezien bij de afbakening van een jongere aanvrage ten opzichte van een oudere, ter inzage gelegde aanvrage, dus ook eventueel op zichzelf staande maatregelen en constructiedetails uit deze oudere aanvrage in aanmerking moeten worden genomen; dat de Afdeling van Beroep er tenslotte in verband met een door aanvraagster dienaangaande gemaakte opmerking in haar antwoord op de memorie van grieven nog op wil wijzen, dat het in zijn algemeenheid onjuist is te stellen, dat een oudere, niet tijdig gepubliceerde aanvrage niet in de aanhef van een conclusie, d.w.z. vóór de woorden „met het kenmerk" mag worden vermeld,
15 januari 1973
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
omdat deze aanvrage geen deel uitmaakt van de bekende stand van de techniek; dat het weliswaar gebruikelijk is, dat in de aanhef van de conclusie wordt uitgegaan van de bekende stand der techniek op het desbetreffende gebied, doch het onder omstandigheden doelmatig kan zijn en ook toelaatbaar is bij het opstellen van de conclusie(s) van een niet tijdig gepubliceerd, vroeger voorstel uit te gaan, mits een en ander duidelijk uit de beschrijving blijkt;
Blz. 19
dat uit deze overwegingen blijkt, dat de beslissing van de Aanvraagafdeling tot verlening van octrooi op het onderwerp van de onderhavige aanvrage dient te worden vernietigd; dat het beroep van opposante tegen de beschikking van de Aanvraagafdeling gegrond moet worden geacht; dat tenslotte ook de bezwaren in eerste aanleg door opposante in haar bezwaarschrift naar voren gebracht, geheel gegrond moeten worden geacht; enz.
MEDEDELINGEN Meerzijdige verdragen waarbij Nederland is aangesloten. Nederland is aangesloten bij de volgende zestien meerzijdige verdragen op het gebied van de industriële eigendom (octrooien, merken, modellen, handelsnamen, ongeoorloofde mededinging en kwekersrecht): 1) Het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom, Londen, 2 juni 1934, Staatsblad 1948. nr I 539. Bij dit verdrag zijn 79 landen aangesloten. [De Lissabonse tekst van 31 oktober 1958 van het verdrag, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1959, blz. 14 en Tractatenblad 1960, nr 13 en 1962, nr 70, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar het is nog niet tot die tekst toegetreden. Die tekst is reeds tussen andere landen in werking getreden.] [De Stockholmse tekst van 14 juli 1967 van het verdrag, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1967, blz. 203 en Tractatenblad 1969, nr 144 en 1970, nr 187, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; deze tekst is reeds tussen andere landen in werking getreden.] [la) Het Verdrag tot oprichting van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom, Stockholm, 14 juli 1967, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1967, blz. 208 en Tractatenblad 1969, nr 145 en 1970, nr 188, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; het verdrag is reeds tussen andere landen in werking getreden.] 2) De Overeenkomst betreffende de internationale inschrijving van fabrieks- of handelsmerken (Merkenovereenkomst), Nice, 15 juni 1957, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1957, blz. 113, Tractatenblad 1958, nr 75 en 1959, nr 88. Bij deze overeenkomst zijn 21 landen aangesloten. [De Stockholmse tekst van 14 juli 1967 van de Overeenkomst van Madrid van 14 april 1891 betreffende de internationale inschrijving van merken, Tractatenblad 1969, nr 143 en 1970, nr 186, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd. Deze tekst is reeds tussen andere landen in werking getreden.] 3) De Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale indeling (classificatie) van de waren en diensten waarop fabrieks- of handelsmerken betrekking hebben, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1957, blz. 118, Tractatenblad 1958, nr 76 en 1959, nr 89. Bij deze overeenkomst zijn 26 landen aangesloten. [De Stockholmse tekst van 14 juli 1967 van de Overeenkomst van Nice betreffende de internationale indeling (classificatie) van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, Tractatenblad 1969, nr 141 en 1970, nr 184, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; deze tekst is reeds tussen andere landen in werking getreden: zie La Propriété industrielle 1970, blz. 80.] 4) Het Beneluxverdrag met eenvormige wet inzake de warenmerken, Brussel, 19 maart 1962, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1969, blz. 242 en Tractatenblad 1962, nr 58 en 1969, nr 116. Bij dit verdrag zijn drie landen aangesloten.
5) Het Protocol ter uitvoering van artikel 2, lid 1 van het Beneluxverdrag inzake de warenmerken, Brussel, 31 juli 1970, Bijblad bij De Industriële Eigendom oktober 1970, bijlage; 1971, blz. 302 en 1972, blz. 250 en Tractatenblad 1970, nr 149; 1971, nr 204 en 1972, nr 147. 6) Het toepassingsreglement bij de eenvormige Beneluxwet op de warenmerken, 's-Gravenhage, 27 november 1970, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1971, blz. 63 en Tractatenblad 1970, nr 205. 7) De Overeenkomst betreffende het internationale depot van tekeningen of modellen van nijverheid (Modellenovereenkomst), Londen, 2 juni 1934, Staatsblad 1948, nr 1539. Bij deze overeenkomst zijn 14 landen aangesloten. [De nieuwe Haagse tekst van 29 november 1960 van de Modellenovereenkomst, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1961, blz. 14, Tractatenblad 1961, nr 40 en 1963, nr 188, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; deze tekst is ook tussen andere landen nog niet in werking getreden.] [De Stockholmse tekst van 14 juli 1967 van de Modellenovereenkomst heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; deze tekst is ook tussen andere landen nog niet in werking getreden.] 8) De Aanvullende Akte van Monaco van 18 november 1961 bij de Londense tekst van de Modellenovereenkomst, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1962, blz. 12, Tractatenblad 1962, nr 91. Bij deze akte zijn acht landen aangesloten. [De Aanvullende Acte bij de herziene en aangevulde Overeenkomst van 's-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationale depot van tekeningen of modellen van nijverheid, Stockholm, 14 juli 1967, Tractatenblad 1969, nr 142 en 1970, nr 185, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; de Acte is ook tussen andere landen nog niet in werking getreden.] [8 a) De Overeenkomst van Locarno tot instelling van een internationale indeling (classificatie) van tekeningen en modellen van nijverheid ( = siermodellen), van 8 oktober 1968, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1968, blz. 263 en Tractatenblad 1969, nr 235 en 1970, nr 189, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; de overeenkomst is reeds tussen andere landen in werking getreden.] [8b) Het Beneluxverdrag met eenvormige wet inzake tekeningen of modellen, Brussel, 25 oktober 1966, Tractatenblad 1966, nr 292, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; het verdrag is ook tussen andere staten nog niet in werking getreden.] 9) Het Europese Verdrag over de formaliteiten voor octrooiaanvragen, Parijs, 11 december 1953, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1954, blz. 24, Tractatenblad 1954, nrs 102 en 165. Bij dit verdrag zijn 19 landen aangesloten.
Blz. 20
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
10) Het Europese Verdrag over de internationale indeling (classificatie) van octrooien, Parijs, 19 december 1954, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1955, blz. 29, Tractatenblad 1955, nr 71 en 1956, nr 7. Bij dit verdrag zijn 15 landen aangesloten. [10a) De Overeenkomst van Straatsburg betreffende de internationale indeling (classificatie) van octrooien, van 24 maart 1971, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1971, blz. 164, Tractatenblad 1972, nr 81, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; de overeenkomst is ook tussen andere landen nog niet in werking getreden.] [10b) Het Verdrag over de eenmaking van bepaalde onderdelen van het octrooirecht, Straatsburg, 27 november 1963, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1964, blz. 43, Tractatenblad 1964, nr 173, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; dit verdrag is ook tussen andere landen nog niet in werking getreden.] l l ) D e NAVO-overeenkomst betreffende de wederzijdse geheimhouding van uitvindingen die voor de verdediging van belang zijn en onderwerp van octrooiaanvragen vormen, Parijs, 21 september 1960, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1961, blz. 199 en Tractatenblad 1961, nr 82 en 1962, nr 4. 12) Uitvoeringsregeling van de onder 11) genoemde Overeenkomst, 7 maart 1972, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1963, blz. 73 en Tractatenblad 1963, nr 15 en 1964, nr 161. 13) De Overeenkomst ter aanvulling van de op 21 september 1960 te Parijs ondertekende NAVO-overeenkomst inzake de wederzijdse geheimhouding van uitvindingen die voor de verdediging van belang zijn en onderwerp van octrooiaanvragen vormen, 's-Gravenhage, 16 mei 1961, Bijblad bij De Industriële Eigendom 1961, blz. 200 en Tractatenblad 1961, nr 85, met procedureregeling. 14) De Overeenkomst betreffende dé oprichting van een internationaal octrooibureau [genaamd Internationaal Octrooi Instituut, „Institut International des Brevets"], 's-Gravenhage, 6 juni 1947, herzien te 's-Gravenhage op 16 februari 196L; Bijblad bij De Industriële Eigendom 1961, blz. 59 en Tractatenblad 1961, nr 73 en 1962, nr 48. Bij de Herziene overeenkomst zijn zeven staten aangesloten. 15) De Internationale Overeenkomst nopens het gebruik van aanduidingen van herkomst en benamingen van kaassoorten, Stresa, 1 juni 1951, Tractatenblad 1952, nr 61 en 1953, nr 137. Bij deze overeenkomst zijn acht staten aangesloten. 16) Het Verdrag tot bescherming van kweekprodukten, Parijs, 2 december 1961, Tractatenblad 1962, nrs 21 en 117 en 1968, nr 122. Bij dit verdrag zijn zes landen aangesloten. 1 ) [16a) Het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien, Washington, 19 juni 1970, La Propriété industrielle 1970, blz. 267 en Industrial Property 1970, blz. 259, heeft Nederland weliswaar ondertekend, maar nog niet bekrachtigd; het verdrag is ook tussen andere staten nog niet in werking getreden.] Een lijst van de aangesloten landen naar de stand 1 januari 1973 kan men vinden in het Bijblad bij De dustriële Eigendom van 15 januari 1973, blz. 2 3 / 4 deze aflevering]. v. D.
op In[in Z.
x ) De opneming van dit Verdrag in deze lijst van Meerzijdige verdragen waarbij Nederland is aangesloten, betekent niet dat het kwekersrecht behoort tot de industriële eigendom in de zin van het Verdrag tot bescherming van de industriële eigendom van Parijs-Londen-Lissabon-Stockholm.
15 januari 1973
Octrooischriften in de Bibliotheek van de Octrooiraad aanwezig op 31 december 1972. De Nederlandse Octrooiraad verleent octrooien voor nieuwe uitvindingen en onderzoekt de octrooiaanvragen daarvoor op nieuwheid en uitvindingsgehalte. Met het oog hierop verzamelt en ordent de Nederlandse Octrooiraad de voornaamste technische publikaties die er in de gehele wereld verschijnen. Daardoor kan de industrie zich op ieder gewenst ogenblik op de hoogte stellen van de nieuwste ontwikkeling op elk gebied van de techniek. De Octrooiraad zelf heeft alleen tot taak bij het nieuwheidsonderzoek van octrooiaanvragen inlichtingen te geven over hetgeen bekend is. Daarnaast kan de industrie een onderzoek in het technische documentatiemateriaal van de Octrooiraad doen instellen door de Octrooi-Informatiedienst voorheen NIDER of door het Internationaal Octrooi Instituut („Institut International des Brevets"). x) De Octrooi-Informatiedienst is gevestigd aan de Patentlaan 2 te Rijswijk (Z.H.) (telefoonnummer (070) 90 76 16, toestel 2634). Het I.I.B. is eveneens gevestigd aan de Patentlaan 2 te Rijswijk (Z.H.) (postbus 5021 en telefoonnummer (070) 90 67 89). De Octrooiraad ontvangt door ruil en aankoop een grote hoeveelheid octrooischriften en andere technische litteratuur en een belangrijk deel van zijn werk is gewijd aan het klasseren van deze litteratuur. Hier volgt een opgave van de octrooischriften, die op 31 december 1972 aanwezig waren in de bibliotheek van de Octrooiraad, Patentlaan 2 te Rijswijk (Z.H.), telefoonnummer (070) 90 76 16. Eerste aanwezige nr
Laatste ontvangen nr
Australië
1 (1904)
België. .
331.376 (1926) 620.001
Bondsrepubliek Duitsland Patente . . . Auslegeschriften . . . Offenlegungsschriften . . . Auszüge aus den Gebrauchsmustern . . .
1 (1877)
414.678 573.1002) 719.6002) 977.906
1.000.001 (1957)
2.208.2174)
1.400.001 (1968)
2.217.1724)
1.895.601 (1964) 1 (1961)
14.951
. . . .
453.746 (1949)
910.000
Denemarken Octrooien . . Aanvragen . .
1 (1895) 111.001 (1968)
122.773 123.955
Duitse Demokratische Rep. Uittreksels . . Patente. . . .
1 (1952) 26.000 (1964)
48.171 92.211
Finland Octrooien . . Aanvragen . .
19.872 (1944) 40.001 (1968)
45.159 45.712
Bulgarije . . . Canada
!) Zie „De Octrooiraad en het Merkenbureau in 1956" = de „Algemene opmerkingen" van het „Verslag der werkzaamheden van het Bureau voor de industriële eigendom over het jaar 1956" in „Bijblad bij De Industriële Eigendom" 1957, blz. 88-90. 2) Uittreksels van nrs 75.800 (1887) — 726.373 in „Recueil des brevets d'invention".
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
15 januari 1973 Eerste aanwezige nr Frankrijk Brevets. Additions . Médicaments Médicaments additions. . Demandes de brevet. . Gr.-Brittannië
1 317.502 1 1
(1791) (1902) (1902) (1961)
302.562 (1900) 1.603.900 95.600 8.300
Eerste aanwezige nr
1 (1961)
289
Tsj.-Slowakije . Ver. St. v. Am. Patents. . . , Reissues . . . Plants . . . .
2.000.001 (1970) 1 (1617)
2.105.000 1.281.800
Zweden Octrooien . . Aanvragen . ,
53.771 (1911)
159.570 31.411
Hongarije . . Ierland . . .
10.001 (1929) 73.093 (1963)
India . . . . Italië . . . .
158.965 (1926)
Japan Octrooien
174.801 (27.2.1948) 1 (1950) 361.101 (3-10-1949) 1 (1950) 27.767 (1945)
Aanvragen Modellen Aanvragen Luxemburg Nederland Octrooien
Laatste ontvangen nr
Aanvragen
1 (1913) 120.001 1 (1912) 6.400.001 (1964)
Noorwegen Octrooien Aanvragen Oostenrijk.
9.101 (1901) 115.001 (1968)
Polen. . . Roemenië . Sovjet-Unie
1 (1899) 1 (1924) 40.380 (1957) t (1897) 109.000 (1957)
Blz. 21
Zwitserland . .
Laatste ontvangen nr
1 (1919) 1.326.899 (1920) 14.785 (1920) 1 (1931) 1 (1885) 300.001 (1968) 1 (1888)
145.150 3.670.3386) 27.3896) 3.191 227.814 350.444 526.855
«) Uittreksels van nrs 122.304 (1872) — 3.702.011 in de Official Gazette" " e) Uittreksels van nrs 4.687 (1872) — 27.495 in de „Official Gazette (Reissues)".
106.1423) 765.2008) 637.000 34.680 (1972) 960.000 29.040 (1972) 62.735a) 114.124 135.1014) 303.0594) 7.205.921 (1972)4) 125.026 125.792 302.978 65.356 54.388 26.525 (1914)8) 340.836
Japan — Invoer van technische kennis. Hoezeer Japan behoefte heeft aan technische kennis van andere geïndustrialiseerde landen, blijkt wel uit de mate waarmede in het afgelopen jaar de invoer van „know-how" de uitvoer daarvan heeft overtroffen. In het op 31 maart jl. geëindigde fiscale jaar beliep deze import namelijk $ 488 miljoen, terwijl de export $ 60 miljoen bedroeg, in een verhouding dus van 8 : 1 . In het afgelopen jaar werden 1500 technische „knowhow"-overeenkomsten gesloten, waarvan meer dan de helft met partijen in de Verenigde Staten van Amerika; de Bondsrepubliek Duitsland kwam op de tweede plaats met 213 contracten. Met ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en Frankrijk werden onderscheidenlijk 139 en 88 overeenkomsten gesloten. Ten aanzien van de invoer van technische kennis uit Nederland kwamen 22 contracten tot stand. Een groot deel van de overeenkomsten — namelijk rond 400 — had betrekking op de machinebouw. (EVD)
8
Wereldmarkt (3) 24 augustus 1972 (33) blz. 14.
) Onvolledig. 4) Niet doorlopend.
WETGEVING Universele Auteursrechtconventie. De Universele Auteursrechtconventie is op 6 september 1952 te Genève gesloten. Op 24 juli 1971 is te Parijs een herziene Universele Auteursrechtconventie met een Verklaring, een Resolutie en twee Protocollen tot stand gekomen. Deze stukken zijn in het Tractatenblad 1972, nr 114 gepubliceerd. De Conventie, met bijlagen, en de Protocollen behoeven ingevolge art. 60, lid 2 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, voordat zij kunnen worden bekrachtigd. De Conventie, met bijlagen, zal in werking treden na verloop van drie maanden na de nederlegging van twaalf akten van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding.
Overeenkomst tussen Nederland en Spanje tot het vermijden van dubbele belasting. De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Spaanse Staat hebben op 16 juni 1971 te Madrid een Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol, gesloten. De bepalingen die voor het recht van de intellectuele eigendom in het bijzonder van belang zijn, zijn in het Bijblad l.E. 1972, blz. 25/6 opgenomen. De Overeenkomst, met Protocol, is bekrachtigd en de oorkonden van bekrachtiging zijn op 20 september 1972 te 's-Gravenhage uitgewisseld. De bepalingen van Overeenkomst en Protocol zijn op diezelfde datum in werking getreden. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft gelden de Overeenkomst en het Protocol voorshands alleen voor Nederland. Een en ander blijkt uit het Tractatenblad 1972, nr 141.
Blz. 22
BIJBLAD INDUSTRIËLE EIGENDOM, Nr 1
15 januari 1973
LITTERATUUR Boeken. Prof. Mr B., Tien jaren; Europees Kartelrecht 1962-1972. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in Europees recht aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam op 4 mei 1972. Zwolle, Tjeenk Willink, 1972, ca 30 blz. Prijs f 4,50. BAUMGARTNER, J., Le risque de confusion en matière de marques. These de licence et de doctorat. Faculté de droit de Lausanne. Lausanne. Imprimerie Held, 1970, 155 blz. BREUIL, A., Image de marque et notoriété. (Collection La vie de 1'entreprise.) Parijs, Dunod, 1972, 115 blz. [Aangekondigd in Propriété industrielle — bulletin documentaire (Parijs) 1 nov. 1972 (91) blz. IV 226/8.] DASSAS, G., La protection des marques au-dela des limites territoriales et concurrentielles en droit frangais, droit allemand et droit unioniste. These pour le doctorat de spécialité en droit de la propriété industrielle (3e cycle). Straatsburg, Université des Sciences juridiques, politiques et sociales, 1972, 205 blz. FISCHER, Dipl.-Ing. B., Grundzüge des gewerblichen Rechtsschutzes. Keulen, Carl Heymanns Verlag K.G., 1971, 252 blz. Prijs ingenaaid DM 29,80. [Besproken door Dr Ing B. JOHANNESSON in Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht, Internationaler Teil nov. 1971 (11) blz. 672/3.] Fox, H. G., The Canadian Law of Trade Marks and Unfair Competition. Ottawa, Carsw,ell, 1972, derde druk, 922 blz. Prijs $ 80,—. HIANCE, M., en Y. PLASSERAUD, Brevets et sous-développement. La protection des inventions dans le Tiersmonde. Parijs, Librairies Techniques, 324 blz. Prijs 64 Franse franken. JONES, S. V., The Patent Office. New York, Praeger Publishers, 1971, 245 blz. Prijs $ 8,50. [Aangekondigd door P. D. ROSENBERG in Journal of the Patent Office Society (Washington, D.C.) (54) okt. 1972 (10) blz. 689-690.] LOEWENHEIM, U., Warenzeichen und Wettbewerbsbeschrankung. Eine rechtsvergleichende Untersuchung über das Verhaltnis des Warenzeichenrechts zum deutschen und europaischen Kartellrecht. Bad Homburg v. d. H., Athenaumverlag, 1970, 438 blz. Prijs DM 58,—. [Besproken door Dr R. SACK in Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht aug./sept. 1972 (8/9) blz. 339-342.] LORIN, CH. M., La protection par brevets des programmes d'ordinateur sous 1'empire de 1'article 101 de la loi américaine des brevets définissant les catégories d'inventions brevetables. Caen, Faculté de Droit et des Sciences politiques, 1972, 121 blz. LAGAUZAIRE, D., La délivrance du brevet europeen. These pour le Doctorat de spécialités (3e cycle). Parijs, Faculté de Droit, 1968, 272 blz. BAARDMAN,
L. W., Forms and Agreements on intellectual Property and International Licensing. New York, Clark Boardman, 1972, losbladig. Prijs $ 30,—. , Glossary of United States Patent Practice. New York, Clark Boardman, 1972, Prijs $ 16,50. MURDOCH, H. J. P., Invention and the Irish patent system. Dublin, University of Dublin, Trinity College, 1971, 198 blz. PFAB, R., Prüfung und Beurteilung der Patentierbarkeit von Erfindungen. Stuttgart, Gentner, 1968, 104 blz. PHILIPPINES, Patent office; department of commerce and industry. 24th annual report, fiscal year 1970-1971. Quezon City, 1971, 26 blz. RODER, H., Schutz des Werktitels. Max-Planck-Institut für auslandisches und internationales Patent-, Urheberund Wettbewerbsrecht, Schriftenreihe zum gewerblichen Rechtsschutz deel 20. Keulen, Carl Heymanns Verlag, 1970, 181 blz. [Aangekondigd door Prof. Mr H. COHEN JEHORAM in Nederlands Juristenblad 30 sept. 1972 (33) blz. 950/1.] SCHÖNHERR, F., en F. IRO, Wettbewerbsrecht. Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb samt Durchführungsverordnungen, Zugabengesetz, Rabattgesetz und Ausverkaufsverordnung mit Anmerkungen und Entscheidungen. Wenen, Manz'sche Verlags- und Universitatsbuchhandlung, 1971, vierde druk, 635 blz. [Besproken door G. KOLLE in Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht, Internationaler Teil 1972, blz. 260.] SCHULTE, H. J., Lizenz-Austauschvertrage und Patentgemeinschaften im amerikanischen und im deutschen Recht. Frankfort a/d Main, Athenaumverlag, 1971, 256 blz. Prijs DM 38,—. [Besproken door U. DREISS in Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht, Internationaler Teil aug./sept. 1972 (8/9) blz. 342/4.] Actes de la Conférence de Locarno réunie „en vue de 1'établissement d'une classification internationale pour les dessins et modèles industriels" 1968 — Records of the Locarno Conference „for the purpose of setting up an International Classification for Industrial Designs" 1968. Genève, Organisation Mondiale de la Propriété Intellectuelle, 1972, 160 en 156 blz. De Franse en de Engelse uitgave kosten elk 35 Zwitserse franken. Annuaire 1972/1 de 1'AIPPI, Association Internationale pour la Protection de la Propriété Industrielle, Conseil des Présidents de Bruxelles (12-16 décembre 1971), compte rendu — Congres de Mexico (12-18 novembre 1972), rapports — Programme a long terme. Zürich, Regina-Druck, 1972, 361 blz. AIPPI 1972/11, Congres de Mexico (12-18 novembre 1972), programme, rapports de synthese, rapports — Conseil des Présidents de Cannes (24-28 avril 1972), compte rendu et résolutions — Programme a long terme (rapport). Zürich, Regina-Druck, 1972, 200 blz. Nurturing new ideas: legal rights and economie roles. Onder redactie van H. J. HARRIS. Washington, The Bureau of National Affairs, 1969, 647 blz. MELVTLLE,
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
15 januari 1973
Blz. 23
UNIE TOT BESCHERMING VAN DE INDUSTRIËLE EIGENDOM. Stand op 1 januari 1973. Unieverdrag *)
Landen
sinds: 1 mrt 1966 lOfebr. 1967 5aug. 1907
ALGERIJE ARGENTINIË AUSTRALIË')
Merkenovereenkomst 2 ) sinds: 5 juli 1972'
Modellenovereenkomst s )
Verdrag formaliteiten voor octrooiaanvragen *)
Verdrag indeling van octrooien 6 )
Overeenkomst Internationaal Octrooi Instituut 6 )
sinds:
sinds:
sinds:
sinds:
P a p o e a en het voogdijgebied Nieuw-Guinea 12 febr. 1933 29 juli 1936 Eiland Norfolk 19 juli 1936 Nauru de aanvang °de aanvang * 27 juli 1929' BELGIË de aanvang Brazilië Bulgarije 13 juni 1921 1 sept. 1923 Canada7) CENTRAALAFRIKAANSE BLIEK
. . . .
Denemarken en Far-öer-eilanden Dominicaanse Republiek Duitsland (Bondsrepubliek) . . . . Finland') F R A N K R I J K EN OVERZEESE GEBIEDEN GABON
. . . .
Griekenland Groot-Brittannië en Noord-Ierland . BAHAMA E I L A N D E N HAÏTI
Hongarije Ierland Indonesië IRAN
Israël ITALIË IVOORKUST JAPAN
Jordanië KAMEROEN
Kenya Libanon Liechtenstein Luxemburg Madagascar Malawi MALTA
Marokko MAURETANIË
1 apr. 1965
1 aug. 1955 10 juni 1949
1 okt. 1956
1 okt. 1957
o 1 dec. 1922* de aanvang *
ljuni 1955
1 dec. 1955
°de aanvang * 20 okt. 1930*
1 febr. 1962
1 aug. 1955 10 juni 1949
REPU-
Ceylon CONGO (BRAZZAVILLE) CUBA CYPRUS DAHOMEY
24 mei 1958
•*. .
19 nov. 1963 10 juni 1905 2 sept. 1963 17 nov. 1904 17 jan. 1966 10 jan. 1967 l o k t . 1894 11 juli 1890 1 mei 1903 20 sept. 1921 de aanvang 29 febr. 1964 2okt. 1924 de aanvang 20okt. 1967 ljuli 1958 ljan. 1909 4 dec, 1925 l o k t . 1888 16dec. 1959 24 mrt 1950 de aanvang 23okt. 1963 15 juli 1899 17 juni 1972 10 mei 1964 14 juni 1965 1 sept. 1924 14juli 1933 30juni 1922 21dec. 1963 1 april 1958 20okt. 1967 30 juli 1917 de aanvang
ljuli 1955 ljuni 1955
12 jan. 1956
ljuni 1955
1 aug. 1955
2 aug. 1965
o ljan 1909* •
de aanvang ol5 okt. 1894"
1 mei 1966 16 nov. 1966 1 nov. 1958 1 febr. 1957
ol4juli 1933* 14 juli 1933* o 1 sept. 1924
1 aug. 1957
30 juli 1917* 20 okt. 1930
10 juni 1949
ljan. 19568)
( Vervolg stand volgende bladzijde) *) Het Verdrag van Parijs van 20 maart 1883 tot bescherming van de industriële eigendom is in werking getreden op 7 juli 1884; het is laatstelijk herzien te Stockholm op 14 juli 1967, Bijblad I.E. 1967, blz. 203; Tractatenblad 1969, nr 144 en 1970, nr 187; de artikelen 1-12 van de Stockholmse tekst zijn in werking getreden op 19 mei 1970 en de artikelen 13-30 op 26 april 1970. De Stockholmse tekst geldt tussen de landen welke die tekst hebben bekrachtigd of daartoe zijn toegetreden (vet gezet). Evenwel blijven voorlopig nog van kracht: De LISSABONSE TEKST, La Propriété industrielle (Bern) 1958, blz. 202, Bijblad I.E. 1959, blz. 14 en Tractatenblad1960, nr 13 en 1962, nr 70, tussen de voornoemde landen en de landen waar de Stockholmse tekst nog niet van kracht is (KLEIN KAPITAAL en g e s p a t i e e r d gezet); de L o n d e n s e tekst, La Propriété industrielle (Bern) 1934, blz. 89, Recueil des traites (Société des Nations) 1938, blz. 17 en Staatsblad 1948, nr I 539, blz. 3 en 41, tussen alle voornoemde landen en de landen waar de Lissabonse tekst nog niet van kracht is (gespatieerd gezet); de Haagse tekst, Staatsblad 1928, nr 196, tussen alle voornoemde landen en de landen waar noch de Lissabonse noch de Londense tekst van kracht is (cursief gezet); 8 ) De Overeenkomst van Madrid van 14 april 1891 betreffende de internationale inschrijving van merken is in werking getreden op 15juli 1892; zij is o.a. herzien te Londen op 2 juni 1934, La Propriété industrielle (Bern) 1934, blz. 98 en Staatsblad 1948, n r l 539, blz. 25 en 58; te Nice op 15 juni 1957, La Propriété industrielle (Bern) 1957, blz. 110, B.I.E. 1957, blz. 113 en Tractatenblad 1958, nr 75; 1959, nr 88 en 1967, nr 38 en te Stockholm op 14 juli 1967, Tractatenblad 1969, nr 143 en 1970, nr 186; deze Stockholmse tekst is in werking getreden op 18 maart 1970; de tekst van Nice is in werking getreden tussen Nederland en de landen die met een ° zijn aangegeven. Tussen deze landen en Marokko en Vietnam blijft voorlopig de Londense tekst gelden. De Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken is in werking getreden op 8 april 1961 en gepubliceerd in B.I.E. 1957, blz. 118, Tractatenblad 1958, nr 76 en 1959, nr 89; zie ook 1967, nr 39; zij is herzien te Stockholm op 14 juli 1967, Tractatenblad 1969, nr 141 en 1970, nr 184. De tekst van Nice is thans van kracht tussen Nederland en de landen die met een * zijn aangegeven. [Zie voor het Benelux-verdrag met eenvormige wet inzake de warenmerken, Brussel, 19 maart 1962, de officiële mededeling in Bijblad I.E. 1969, blz. 218.]
Blz. 24
BIJBLAD I N D U S T R I Ë L E E I G E N D O M , Nr 1
15 januari 1973
( Vervolg van Unie tot bescherming van de Industriële Eigendom, stand op 1 januari 1973) Unieverdrag *)
Landen
Nederland Ned. Antillen Suriname Nieuw-Zeeland West-Samoa NIGER NIGERIA NOORWEGEN OEGANDA OOSTENRIJK 8) OPPERVOLTA PHILIPPIJNEN . . . .
de A z o r e n
Modellenovereenkomst s )
sinds: sinds: sinds: 7 sept. 1903 29 april 1956 °29 april 1956* 29 april 1956* de aanvang ° 1 mrt 1893* de aanvang * ljuli 1890 * de aanvang * 1 juli 1890 de aanvang * 7 sept. 1891 29 juli 1931 5 juli 1964 2 sept. 1963 ljuli 1885 14 juni 1965 1 jan. 1909 ljan. 1909* 19 nov 1963 27 sept 1965 10 nov. 1919
MEXICO MONACO
Polen P o r t u g a l (met Madeira)
Merkenovereenkomst*)
Verdrag formaliteiten voor octrooiaanvragen 4)
Verdrag indeling van octrooien 5)
Overeenkomst Internationaal Octrooi Instituut")
sinds:
sinds:
sinds:
ljuni 1956 ljuni 1956 ljuni 1956
2 aug. 1 febr. 1956 10 juni 1 febr. 1956 10 juni 1 febr. 1956 10 juni
ljuni 1955
1 aug. 1955
1956 1949 1949 1949
1 april 1971
en
de aanvang 1 april 1958 6okt. 1920 Roemenië 4mrt 1960 San M a r i n o 21 dec. 1963 Senegal de aanvang Spanje 1 sept. 1924 Syrië ljan. 1938 TANZANIA 10 sept. 1967 TOGO 14 mei 1908 T R I N I D A D EN T O B A G O 19 nov. 1963 Tsaad 5okt. 1919 Tsjechoslowakije de aanvang Tunesië lOokt. 1925 Turkije Unie van Soc. Sowjet Republieken . . ljuli 1965 18mrt 1967 URUGUAY 29 sept. 1960 Vaticaanstad Verenigde Arabische Republiek (Egypte) ljuli 1951 VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA 7 ) 30 mei 1887
°31 okt. 1893*
RHODESIË
° 6 okt. 1920 °25 sept. 1960 °de aanvang * de aanvang
ljuli 1967
1 sept. 1967
1 nov. 1956
1 nov. 1956 23 sept. 1955
° 5 okt. 1919* °de aanvang * 20 okt. 1930
29 sept. 1960 ljuli 1952
ljuli
1952
AM. MAAGDEN-EILANDEN, AM. SAMOA, G U A M EN P U E R T O R I C O
7 juli 1963 de aanvang de aanvang 26 febr. 1921 °26 febr. 1921* de aanvang YOEGOSLAVIË 1 april 1966 IJsland Y . . 5 mei 1962 1 april 1958 ZAMBIA 1 dec. 1947 1 dec. 1957 ZUID-AFRIKA ljuli 1885 ljuli 1957 ljuli 1957 ZWEDEN') de aanvang Zwitserland 'de aanvang ljan. 1960 ljan. 1967 1 jan. 1960 de aanvang * *) De Overeenkomst van 's-Gravenhage van 6 november 1925 betreffende het internationale depot van tekeningen of modellen van nijverheid is in werking getreden op 1 juni 1928; zij is herzien te Londen op 2 juni 1934 en te's-Gravenhage op 28 november 1960 en aangevuld door de Aanvullende Akten van Monaco van 18 november 1961 en van Stockholm van 14 juli 1967, Tractatenblad 1969, nr 142 en 1970, nr 185. De Londense tekst is in werking getreden op 13 juni 1939, gepubliceerd in La Propriété industrielle (Bern) 1934, blz. 104 en bekend gemaakt in Staatsblad 1948, nr I 539, blz. 34 en 67. De Aanvullende Akte van Monaco van 18 november 1961 bij de Modellenovereenkomst, Londense tekst, is in werking getreden op 1 december 1962 en gepubliceerd in B.I.E. 1962, blz. 12 en Tractatenblady1962, nr 91. Zij is thans van kracht tussen de landen die met een * zijn aangegeven. Nog niet in werking getreden is de nieuwe tekst van 's-Gravenhage van 29 november 1960 van de Modellenovereenkomst, B.I.E. 1961, blz. 14 en Tractatenblad 1961, nr 40. Evenmin reeds in werking getreden is het Benelux-Verdrag, Brussel, 25 oktober 1966, en de Eenvormige wet inzake tekeningen of modellen van nijverheid, Tractatenblad 1966, nr 292. 4 ) Europees Verdrag over de formaliteiten voor octrooi-aanvragen, Parijs, 11 december 1953, Recueil des traites (Nations Unies) deel 218, blz. 28, Propriété industrielle (Bern) 1954, blz. 21, B.I.E. 1954, blz. 24 en Tractatenblad 1954, nrs 102 en 165 en 1960, nr 14. 6 ) Europees Verdrag over de internationale indeling van octrooien, Parijs, 19 december 1954, Recueil des traites (Nations Unies) deel 218, blz. 51, Propriété industrielle (Bern) 1955, blz. 3, B.I.E. 1955, blz. 29 en Tractatenblad 1955, nr 71 en 1956, nr 7 en 1966, nr 144. Nog niet in werking getreden is de Overeenkomst van Straatsburg betreffende de internationale indeling van octrooien, van 24 maart 1971, B.I.E. 1971, blz. 164. ") Overeenkomst betreffende de oprichting van een internationaal octrooibureau [genaamd Internationaal Octrooi Instituut, „Institut International des Brevets"], 's-Gravenhage, 6 juni 1947, herzien te 's-Gravenhage op 16 februari 1961, B.I.E. 1961, blz. 59 en Tractatenblad 1961, nr 73 en 1962, nr 48. ') En aangesloten bij de artikelen 13-30 van de Stockholmse tekst van het Verdrag industriële eigendom. 8 ) Vergelijk de officiële mededeling in B.I.E. 1960, blz. 138. Viet-Nam
(Samengesteld o.a. met gegevens uit La Propriété industrielle 1972).