6e jaargang no. 4 - november 1973 - Verschijnt 4 keer per Jaar
ORGAAN VAN DE HISTORISCHE KRING HAAKSBERGEN
Aold Hoksebarge REDAKTIE : W. E. ten Asbroek H. Kormelink J. Overbeeke J. Vredenberg ADMINISTRATIE : A. j. Temmink, Eibergsestraat 108, Haaksbergen, Postrek. 2547699 t.n.v. Penningmeester Historische Kring Haaksbergen
„Aold Hoksebarge" wordt toegezonden aan de leden van' de „Historische Kring Haaksbergen". Zij betalen voor lidmaatschap en abonnement f 10, — per jaar. Echtparen betalen f 15,— per jaar. De abonnementsprijs voor niet leden bedraagt f 5, — per jaar. Publikatie of overname van artikelen, geheel of gedeeltelijk, alleen toegestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
Bestuur van de Historische Kring Haaksbergen D. jordaan J. G. H. zn., Huize „De Bleeck", Haaksbergen, tel 1248, Voorzitter J. Overbeeke, Fazantstraat 13, Haaksbergen, tel. 1634, Secretaris A. J. Temmink, Eibergsestraat 108, Haaksbergen, Postrek. 2547699, Penningmeester B. E. Asbreuk, Erve „Meyerinkbroek", Haaksbergen, tel. 05405-214 W. E. ten Asbroek, Boerhaavelaan 144, Hengelo O., tel. 05400-14576 Mej. R. Brummelhuis, Dr. Ariënsstraat 8, Haaksbergen H. Kormelink, Lyceumlaan 5, Enschede, tel. 05420-26026 A. Molenveld, Bennlnkstraat 61, Haaksbergen J. B. A. Leusink, Nachtegaalstraat 13, Haaksbergen, tel. 2023 J. F. Overbeek, Bevertstraat 14, Haaksbergen, tel. 1564 J. Vredenberg, Weverstraat 16, Haaksbergen, tel. 2348
373 GROOTSE ONTVANGST DOOR ZUSTERVERENIGING LOSSER Zaterdagmiddag 29 september j,L maakten circa 60 leden v an onze vereniging een trip naar Losser, waar de Historische Kring van dit dorp hun gastheer was, De ontvangst door onze zustervereniging was in één woord grandioos. Er was zelfs een speciaal boekje gedrukt als handlei ding bij de excursie» waarin verschi llende gegevens van de te bekijken objecten vermeld waren. In het nieuwe gemeentehuis werd het gezelschap ontvangen en toegesproken door de heer H. Snel, waarna de heer W, F. Anderson een uiteenzetting gaf over de Staringgroeve. Aansluitend vond een bezichtiging plaats van het raadhuis en speciaal de vitrines met oudheidkundige vondsten in de hal van dit gebouw . Hierna werden bezoeken gebracht aan de Staringgroeve, de R, K. en N, H, kerken, het Aleida Leurinkhuis, het notariskantoor, het T eylershuis, deo udeSt, Martinustoren, het kloot schietersmonument, de dorpsbleek met bleekwachtershuis je en het Som merhoes. De rondleiding werd besloten met een gezellig samenzijn in hotel Smit, waar mr. B, Plegt het gezelschap amuseerde met een voordracht over "het olde dorp" Losser, Hartelijk dank aan de leden van de Historische Kring Losser, die ons zo voortreffelijk rondgeleid hebben, dank ook aan het ge meentebestuur van Losser, dat zo royaal meewerkte om de excursie te doen slagen, Het Bestuur INGEZONDEN MEDEDELING
Van de heer A, J, Schilderman, architect te Haaksbergen, ontving de redactie een brief naar aanleiding van de historie van het huis nr. 84 op de Assinkkamp, thans schoenhandel Konings: "Daarin staat genoemd" aldus de heer Schilderman, "dat dat pand om trent 1897 door eigenaar Schartman werd afgebroken en de ondergrond verkocht aan schoenmaker Konings. Bij onze komst in Haaksbergen(1900) stond er weer een huis, doch dat was bij mijn weten geen eigendom van Ko nings, maar van een Heusinkveld, ook schoenmaker. Deze is later vertrokken, ik meen naar Aalten. Het huis is toen door G. Konings uit Winterswijk gekocht, die het na zijn dood heeft overgedaan aan een neef van hem, de tegenwoordige eigenaar A. Konings. Welke geschiedenis is nu de juiste?" Geachte heer Schilderman, ook de schrijvers van de artikelenreeks "Assinkkamp" hadden inmiddels ontdekt, dat zij de bewoner Heusinkveld niet vermeld hadden, hoewel ze deze naam n.b. wel genoemd hadden in het fotoboekje "Haaksbergen vroeger en nu". Antonius Schartman overleed op l januari 1892 en werd als eigenaar van het pand opgevolgd door zijn zoon Willem Schartman. Deze verhuisde na 12 november 1895 en verkocht de ondergrond aan de op 2 8 juli 1850 te Wisch geboren schoenmaker Gerrit Jan Heusinkveld. Deze verkocht op zijn beurt het door hem omstreeks 1897 gebouwde pand aan Johannes Gerardus Antonius Konings, ook schoenmaker, die op 7 februari 1880 te Winterswijk was geboren. J. Overbeeke
374 DE ERVEN HILDERINK TE BUURSE
Nog is er in Buurse een boerderij met de naam Hilder, thans bewoond door H. J. W. ter Heegde, Weertsweg 5. Vroeger waren er echter twee erven Hilder of Hilderink nl. Groot en Klein Hilderink. Groot Hilderink is het nog bestaande erve Hilder, uit Klein Hilderink zijn twee boerde rijen ontstaan: de Smitterie door H, J. Berenbroek, Weertsweg 11 en Stie-Jan, bewoond door J. Busch, Zuidergrensweg 6. Aan de geschie denis van deze erven willen wij in dit artikel aandacht schenken. Vóór 1406 was er nog maar één erve Hilderink, dat toen eigendom was van de Heren van Ahaus. In dit jaar verkochten de eigenaren van Ahaus, Godert van de Roer en zijn vrouw Johanna van Ahaus, een gedeelte van de heerlijkheid Ahaus met verschillende boerderijen aan de bisschop van Munster, omdat zij hem geld schuldig waren. Toen de Utrechtsebisschop Rudolf van Diepholt in 1449 de rest van de heerlijkheid Ahaus met de Blankenborg kocht, noteerde hij in zijn diversorium of aantekenboek, dat Ghert Hillerinck tot de "lude mijner heeren van Munster" behoorde. In 1406 was Hilderink dus eigendom geworden van de bisschop van Munster, die sindsdien ook veelal resideerde op het kasteel Ahaus, Ditnam niet weg, dat "Hilloring" in 1475 zijn 11/2 gouden Rijnsche gulden belasting betaalde aan de landsheer van Twente, de Utrechtse Bisschop D avid van Bourgondië. In het betreffende schattingsregister werd Hilderink een katerstede genoemd, zoals de Haaksbergse richter beweerde, maar dit was alleen maar een methode om minder belasting te betalen. In de verpondingsregisters van 1600 en 1602 werden twee erven Hilderink vermeld: een volgewaard erve Hillerinck, dat in 1600 ten gevolge van de 80-jarige oorlog woest lag, en een katerstede Hillerinck, Tus sen 1475 en 1600 was de boerderij dus in tweeën gesplitst, De Haaksbergse gerichtsprotocollen van 1631 vermeldden zelfs drie Hillerincks: Weimer Hillerinck, die op de Franke woonde, Jan Hillerinck en Hendrick Hillerinck. Beide laatste waren meiers of pachters van de pastoor van Ahaus. Blijkbaar had de bisschop van Munster de opbrengst van de erven ten goede laten komen aan de pastorie van Ahaus. Uit latere notities blijkt, dat ook de vicarieën van Ottenstein en Wullen inkomsten uit de erven Hilderink hadden. Jan Hillerinck woonde op Groot Hilderink; hij was getrouwd met Jenneken van de Becke, een verdwenen erve aan de Bosgaardenweg te Buurse. Op 15 februari 1630 verkocht het echtpaar aan hun zwager en broer "Claus up die Becke" hun kindsdeel in dit erve. Hendrick Hillerinck woonde op Klein Hilderink; hij werd op 18 februari 1630 een zoon van Weimer Buursinck genoemd. Zijn vrouw heette Trijne en was mogelijk een erfdochter op Klein Hilderink,
375
Omdat Hendrick van Eek toe Meddeler en Harseloe, jagermeester van de Veluwe, volgens een schuldbekentenis van 15 april 1591 circa 100. 000 goudguldens toekwamen van de Munsterse Geistliche und Weltliche Standen, de landdag of "regering" van Munster, liet hij beslag leggen op goederen en pachten van verschillende "Duitse" erven in het gericht Haaksbergen, Hierbij waren ook Groot en Klein Hilderink, die "in de vicarie deels van Wullen, deels van Ottenstein waren". Op 25 augustus 1635 werden deze erven openbaar verkocht. Koper werd richter Swier Grubbe voor 775 goudguldens. De verkoop is echter kennelijk niet gerealiseerd, want uit de gerichtsprotocollen van 17 november 1645 blijkt, dat Joannes Broeckhuys, pastoor van Ottenstein, nog pachtheer van de beide Hilderincks was, Op 2 juni 1662 begon de weduwe Kreynck een proces tegen de vicarie van Wullen, omdat haar 2000 rijksdaalders toekwamen, en weer werd beslag gelegd op de erven Hilderink, Namens haar kocht procureur Dr, Menger de erven op de veiling van 24 november 1662. Omdat de opbrengst echter maar 1600 daalder was, liet zij daarna ook andere Haaksbergse erven "aanpanden", die in het bezit van Munster waren. Om uit de schulden te komen verkocht de pastoor van Ottenstein daarna op 29 februari 1664 beide boerderijen aan de bewoners en pachters, Gerdt Jansen Hilderinck, die gehuwd was met Hendriksken ten Dorenbos, kocht Groot Hilderink, Gerdt Hendricksen Hilderinck, gehuwd met Geesken Buursinck, kocht Klein Hilderink. Voorlopig zullen we nu alleen verder gaan rnet de historie van Groot Hilderink. Daar woonden dus in 1664 Gerdt Hilderinck en zijn vrouw Hendricksken ten Dorenbos. In 1675 werd Gerdt Grote Hilderinck in het register op de 500e penning getaxeerd op 800 gulden. Vóór of in 1693 was hij overleden, want toen werd zijn zoon Harmen getaxeerd op 1500 gulden. Deze liet zich op 29 juni 1695 bij de Haaksbergse dominee inschrijven om te kunnen trouwen met Trijntje Harmolle, De huwelijkssluiting vond echter te Rekken plaats, vermoedelijk omdat hij "gereformeerd" en zij "paaps" was. Harmen overleed vóór 1723, want inhet hoofdgeldregister van dat jaar, was de weduwe Trijne Hilderinck hoofdbewoonster, Zij woonde er met drie personen boven 16 jaar. Eén van deze was haar zoon Gerrit, die op 15 september 1726 trouwde met Anna Roerink, dochter van Jan. Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren, o. a. een dochter Hermken, die op 18 juli 1728 N.H. gedoopt werd en op 12 oktober 1755 huwde met Engbert Mensink, weduwnaar van Harmken Kromhof. De andere kinderen waren meest jong gestorven, want bij de volkstelling van 1748 woonden op Groot Hilderink: Gerrit Hilderink en zijn vrouw, twee kinderen boven tien jaar, een zuster, twee knechten en een meisje in de kost, dat door de Diaconie van Haaksbergen was uitbesteed.
376
Het echtpaar Mensink-Hilderink werd de volgende eigenaar-bewoner van Groot Hilderink, waardoor hij natuurlijk verder Engbert Hilderink genoemd werd. Zij kregen vier kinderen, maar ook hiervan stierven er twee op jeugdige leeftijd. Een dochter Anna Geertruid, gedoopt 16 mei 1762, huwde op 28 juli 1791 met Hendrik ter Heegde, zoon van Hendrik ter Heegde en Fenne ter Haar, die volgens de Burgerlijke Stand in Broekheurne woonden. Hendrik ter Heegde Jr. werd de volgende eigenaar van Groot Hilderink, waartoe hij op 15 juni 1792 de door zijn zwager Garrit Hilderink geërfde helft van het erve kocht voor ƒ 1700, -. Deze mocht op de boerderij blijven wonen, kreeg het gewas van twee schepel land en tien schapen van de kudde van Hilderink. Het echtpaar Ter Heegde-Hilderink kreeg drie kinderen, uit een acte van 29 april 1796 blijkt echter, dat de vrouw en twee kinderen toen al overleden waren. Hendrik ter Heegde wilde hertrouwen met Elisabeth Geerdink. Er was nog één minderjarige zoon Jan Hendrik, geboren op 9 december 1793 en als dit kind meerderjarig werd en wilde trouwen zou het de helft van Hilderink krijgen. Zover zou het echter niet komen, want uit het huwelijk Ter Heegde-Geerdink werd in 1811 weer een Jan Hendrik geboren, waaruit men mag concluderen, dat de eerste toen overleden was. Er werden nog acht kinderen meer geboren uit het tweede huwelijk van Hendrik ter Heegde, Opvolger op het erve werd de op 21 december 1801 geboren zoon Gerrit Jan, die op 12 juni 1830 trouwde met Janna Toetelink, dochter van Jan Toetelink op Kuiper en Eva Scholten. Dit echtpaar kreeg op 10 november 1837 een zoon Hendrik, de volgende eigenaar van Hilderink, Hij huwde op 7 februari 1873 met Wille-mina Klein Buursink van de Weimer. Deze schonk op 23 juni 1883 het leven aan Hendrik Jan ter Heegde, die in oktober 1907 met Aleida Scholten van het erve Eums trouwde en in 1972 op hoge leeftijd overleed. Thans wordt het erve Hilder bewoond door zijn gehuwde zoon Hendrik, zijn ongehuwde zoon Willem en een van de kleinzoons. Nu de historie van Klein Hilderink. Daar woonden in 1664 Gerdt Hillerinck en zijn vrouw Geesken Buursinck, die op 29 februari van dit jaar eigenaar geworden waren, zoals boven verteld. Op 23 november 1668 v verkochten zij aan Jan Geerlich Smidt een gedeelte van Klein Hilderink, de Arntkeskamp genaamd. Jan Geerlich Smidt mocht hier een huis bouwen, de boerderij, die thans de Smitterie genoemd wordt. Bovendien kocht hij het halve waarrecht van Klein Hilderink. Aan de Smitterie zal later aandacht geschonken worden. Opvolger op het gedeelte van Klein Hilderink, dat thans Stie-Jan genoemd wordt, werd het echtpaar Geert Hillerinck, zoon van Gerdt, en Trijntje Hilberinck, dochter van Weimer uit Alstede, die op 23 juli 1676 gehuwd waren. Hun zoon Berent Hilderinck huwde op 8 februari
377
1711 met Geertje Leurink, dochter van Geert. In het hoofdgeldregister van 1723 werd Berent als bewoner van Klein Hilderink vermeld. Bij de volkstelling van 1748 was hij echter overleden. Op Klein Hilderink werden als bewoners genoteerd: Berent's zoon Gerrit Hilderink, Gerrit's moeder, zuster en twee broers. Deze Gerrit huwde op 26 oktober 1766 met zijn buurmeisje Janna Geerlich Smit. Blijkbaar kwamen zij in financiële moeilijkheden, want op 28 november 1795 verklaarde Janna Geerlich Smit, weduwe van Gerrit Klein Hilderink voor het Haaksbergse gericht, mede uit naam van haar minderjarige kinderen en meerderjarige zoon Berend Jan, dat zij en haar man op l september aan haar broer Hermannus Geerlich Smit het halve plaatsje Klein Hilderink hadden verkocht en op 8 juni 1795 de andere helft. De koopsom was besteed om een hypotheek aan Gerrit ten Damme af te lossen. De koper gaf opnieuw een hypotheekvan ƒ 2500, -aan Jan te Boerman te Markvelde, Uitde volkstelling van 1795blijkt, dat de weduwe Klein Hilderink inmiddels van het erve afgegaan was en in een huisje op de Oldenhof woonde. Op Klein Hilderink, nu Stie-Jan geheten, woonde volgens dezelfde volkstelling een "bouwman" Riet Groote, Helaas is niet bekend hoe hij eigenaar of bewoner van dit erve werd. Waarschijnlijk had hij het gepacht van Hermannus Geerlich Smit. Bij de volkstelling van 1830 was de situatie al weer veranderd. Eigenaar en bewoner van Klein Hilderink was toen Jan Harmen ter Huurne, 66 jaar oud, die er woonde met zijn vrouw Johanna Nabers, afkomstig uit Alstede, en zijn drie zoons Jan Berend, Antony en Jan Harmen, respectievelijk 39, 38 en 37 jaar oud. Jan Harmen Sr, was een zoon van Jan Heetpas in Holthuizen, maar hij werd Ter Huurne genoemd, omdat zijn vader met de weduwe Maria ter Huurne op Huurneman getrouwd was. De drie zoons zijn allen ongehuwd gestorven, Volgens het bevolkingsregister van 1850 waren de erven van Jan Harmen ter Huurne, overleden op 28 juni 1841, nog eigenaar van Stie-Jan. Bewoner was zijn zoon JanBerend, die op 26 september 1856 overleed. De boerderij werd toen in 1857 gekocht en bewoond door de in 1812 in het kerspel Vreden geboren Johannes Henricus Busch, die gehuwd was met Gezina Grobbink. Op l januari 1848 was uit dit huwelijk een zoon Johannes geboren, die volgens het bevolkingsregister tussen 1870 en 1879 op Stie-Jan ging won en met zijn ook uit Vreden afkomstige vrouw Angela Maria Humberg. De kiezerslijst van 1897 vermeldde hem nog als bewoner van deze boerderij. In 1909 woonden er zijn zoons Jan Hendrik, geboren in 1879 en Herman, geboren in 1883. Hun nazaten wonen er thans nog. Naast Stie-Jan was, zoals boven vermeld, de Smitterie een gedeelte van Klein Hilderink. Op de Arntkeskamp bouwde Jan Geerlich Smidt na 1668 een huis. Het is niet geheel duidelijk of dit huis later Smitterie genoemd werd, omdat de bewoner smid was of omdat hij Smit heette. De volgen-
378
de bewoners van het erve waren Jan's zoon Jan Geerlichs, die op 7 maart 1680 huwde met Aeltjen ter Haermolle, dochter van Harmen, Jan's kleinzoon Jan Geerlighs, die op Pinkstermaandag 1717 huwde met Hendrina Schootkotte, dochter van Roelef, en Jan's achterkleinzoon Jannes Geerlig Smit, die op 8 juli 1742 huwde met Elisabeth Franke. Achtereenvolgens woonden er dus vier "Jannen" op de Smitterie, De volkstelling van 1748 vermeldde als bewoners van het erve: Jan Geerlichs Smits met vrouw, één kind onder tien jaar, een moeder, een oom, een knecht en een meid, In de gerichtsprotocollen van 2 mei 1781 werd Elisabeth Franken weduwe van Jannes Geerlichs Smits genoemd. Op deze datum kreeg zij met haar kinden ƒ 2000, - hypotheek van Jan te Boerman, waarvoor de Smitterie alias Broeker Smitsplaats in onderpand gegeven werd. Haar zoon Hermannus Geerlich Smits trouwde op 8 februari 1784 met Geertrui Reekers uit Lunten, De volkstelling van 1795 noemde hem als bewoner van de Smitterie. Het gezin bestond uit totaal acht personen, Enkele jaren later overleed zijn vrouw, waarop Hermannus op l december 1805 hertrouwde met Christina Leerink, afkomstig uit Wennewick bij Vreden, Uit een hypotheekakte van 1812 blijkt, dat dit echtpaar toen op de Smitterie woonde. Kort daarna werd Christina weduwe, waarop zij hertrouwde met Jan Bouwmeester. Bij de Volkstelling van 1830 woonde dit echtpaar op de Smitterie, maar ook woonde er de 23-jarige dochter Elisabeth Geerlich Smits uit het eerste huwelijk van Christina. Eigenaresse van het erve was inmiddels echter de baronesse van Twickel, Maria Cornelia van Wassenaar, die het goed op 27 september 1824 voor ƒ 1330, - gekocht had. Op 9 april 1834 verkocht zij de boerderij weer voor ƒ 1788, - aan Jan Harmen Bos, die volgens het bevolkingsregister in 1850 nog eigenaar was. Bewoner was toen echter de pachter Gerrit Meijers. Op 9 april 1859 huwde de zoon van Jan Harmen Bos, de in 1820 geboren Gerrit Jan Bos, met Johanna ter Horst. Gerrit Jan was tot dan toe timmermansknecht te Enschede geweest, maar op 25 augustus 1859 ging het echtpaar Bos-ter Horst op de Smitterie wonen. Op 14 augustus 1864 overleed Johanna ter Horst reeds, waarna Gerrit Jan in 1867 hertrouwde met Geertje te Riet. Gerrit Jan Bos overleed op 17 augustus 1891, waarna de Smitterie door de familie Bos verlaten werd, al bleven zij eigenaar. Als laatste ging de oudste zoon van Gerrit Jan, de op 12 mei 1861 geboren en naar grootvader genoemde Jan Harmen Bos, van het erve. Hij verhuisde in 1894 naar de gemeente Lonneker. De Smitterie werd verpacht aan het echtpaar Gerrit Jan Grijsen en Maria Grijsen, die in 1905 naar Borculo verhuisden. Daarna werd de boerderij weer betrokken door de inmiddels met Johanna Hermina Reime -rink gehuwde Jan Harmen Bos. Uit dit huwelijk werd op 13 februari 1907 een dochter Johanna Frederika Bos geboren. Na het overlijden van Jan Harmen Bos werd de Smitterie opnieuw verpacht, nu aan H. Mengerink,
379
die er woonde van l mei 1927 tot 30 april 1953, Intussen was Johanna Frederika Bos gehuwd met Gerard Berenbroek en dit echtpaar ging in 1953 weer op hun boerderij wonen. Hun zoon Herman J. Berenbroek is de huidige bewoner. W.E, ten Asbroek
-
J. Leusink
-
J. Overbeeke
MET 'N SIK OP TRAD "Chrisken, zou je ook een geit kunnen melken", vrög domeneer Van Deepstegen anziene maagd, waorhee alleene met huzen, ne reetelijke vlotte deerne van zo'n doezendwekke, met arme an 't lief dee zik reurn konnen en ogen in 't heuf, dee dwars duur oew hen kekken en dee noo 'n veerdel joar biej 'n Geurser domeneer deenen, "Wo meen iej dat zo domeneer? Wiej hebt joch gin sik en in onze hele boerschop vin iej gin seege". "Ja, zie je", vervolgen 'n domeneer, "ik heb al een hele tijd last van mijn maag, lang voor je hier was. De laatste tijd is dat erger geworden en nu ben ik al naar de dokter geweest, die mij aanraadde geitenmelk te drinken. Daarom had ik het plan een geit aan te schaffen. Nu is de vraag of jij zo'n beestje kunt melken", "No, dat hek nog nooit edoane, domeneer, Biej Doarnsboer, woar ik dree joar edeend hebbe vuur dak hier kwamme, mos ik elken morgen en aovend veer beeste melken en dan zok neet eenen elk kennen melken! Wat andere vrouwleu kont, kanikok, Da's meer ne kwestie van anpakken", "Zo mag ik het horen, Chrisken, maar nu de geit, Ik heb zonet al van je gehoord, dat er in ons hele kerspel geen geit wordt gevonden, Zou jij je vader eens willen vragen of die kans ziet aan een geit te komen ? Hij is nogal van alle markten thuis en ver in de omtrek "kunnig", zoals je al vaker verteld hebt", "Morgenaovend, mienen oet-gaonsaovend, dan sprêk ik vader wal, dan za'k um voort vraogen of den ons an ne sikke helpen kan", dee de maagd 'n domeneer bescheed. To Chrisken den anderen aovond verniejen wat 'n domeneer van plan was, zee eur vader, too hee 'n heel störmken in de kleunige kollen van 'tveur had ekekken, as zoog hee daor de sikskes rond tommeln, "dat zal neet makkelijk goan, in onze hele naoberschop vin iej joch geen seege". Meer dan opeens zegge: "Dat tref mooi, de ankommende wekke is 't karmse in Greunwald, veur wat leu den hoogsten feestdag van 't jaor. Verleden jaor trof ik daor nog ne vrouwe an, dee op zondag an 't kaarnen was. Ik kon neet laoten te zeggen: "Vrouwe, dat geet nooit good, op zondag kaarnen'," Wat meen iej da'k tot bescheed kreege? Praot der miej neet van, ik heb 't op de karmse wal es edaone! No dan, met Greunwaldse karmse bunt der heupe, dee dan 'n sik te gelde maakt vuur 'n tearstuuver. Daor zak wisse wal slagen". Daags veur de karmse ging Chrisken eur vader, 't kistentuug an, nao Greunwald en tegen d'n aovend kumpe
380
met ne beste niejmelkte sikke in hoes, Veur ne pruuskendaalder had ne sträotner um offestaone en hee was 'n könnink te rieke of, Ok Chrisken eur vader was bliej en ging der voort met nao d'n domeneer, meer as 'n uur lopens. Wat den bliej was datte ne sikke rieker was ewod den en hee was vol hoppe van ziene kwaole of te kommen. Den dag had 'n domeneer de maagd nog eholpen met ’n sikkenschot timmern in 't schöpken, dat tegen de weeme anlea, Too 'n sik in 'n stal was, deete niks as blearn en spronk van den eenen hook in d'n andern, Chrisken gaf umne handvol gros en’n luk heuj en dan lee' de zich endeluk daale, Dèn löppe helemaol van Greunwald zat um wal in de beene en hee dee niks as boekslagen, Too good en wal de lampe an was, ging Chrisken nao 't segenschot um 'n sik te melken. Mee hoo meer! Ze spronk van 'n eenen hook in 'n andern en blearn de hele naoberschop biejeens. 'n Domeneer kon 'm kwelleke an 'n reemen vaste hollen. Mangs leepe de maagd kas van de beene. "Wat zijn we toch begonnen?", leet 'n domeneer zich heurn, waorop Chriske bescheed dee: "Wisse, iej kont better veer beeste melken as eenen sik, meer ik wil hoppen, dat 't nog betterder wodt". Met volle mattelerieje luktet de maagd 'n betjen melk oet 't, geer te kriegn, ze wol ze neet laoten scheten. Op 'n doer wodden 't ok better 'n Sik wodden zelfs verlenkelijk nao Chriske . Ze teurn um op de bleeke, gaf um of en too 'n kösjen brood of toch wat waor ze dol op was, Mangs kwam 'n sik los van 't teur en dan leepe voort nao 't. kokkenraam en dan heagen de deerne um wal too. Zo wodden ze verlenkelijk noa mekare. Ok 'n domeneer kreeg der wille an en knoffelen zien sikken-manneken vake. Meer as Chriske'' es vot was, dan gaf 't weer 'n spul, nog haoste slimmer as too ze de sege kregen, Ne naoberdeerne mos um dan 'saovonds melken as Christen der neet was, ne grote mattelerieje, Zee was nogal vernemstig, Ze dee 't jak van Chrisken um, eurn scholdook veur en eure mutse op en dan leet 'n sik zich zo hennig melken as was 't Chrisken zelvers. 'n Domeneer gebroeken stöarig de sikkenmelk. Ears mos hee der wal an wennen, meer nao verloop van tied smaakten um de melk nog better as van de koo. 't Mooiste was datte van zie'ne kwaole gin narigheid meer hadde, d'n raod van 'n dokter was neet umsons ewès. 'n Groot half jaor later mos Chrisken met 'n sik nao 'n bok, helemaol naor Greunwald, waorte van dan kwamp, kotterbiej was gin bok te vin nen. Op ne goeien dag nao 't vespern ging Chrisken met 'n sik op trad, den langen zandweg deur 't veld, waor 't heet bleujen, Ne doppelstenen scholdook had de deerne veuredaone, wit gescheerde klompe an de veute, 't haor an 'n tuufken oppedreijd. 't Siksken leep as ne kiefte, mangs kon de deerne neet zo vlot mêtkommen en kwam ze haoste an 't stromphampelen. Binnen 't uur was ze an 't doel van eure reize en had 'n bok al haostig zien plich edaone, No wodden 'n sikkeman op stal ezet en gonk
381 Chrisken de stad in, koch zich 't een en ander, dat ze biej eur op 't dorp neet kriegen kon of steujen toch meer wat deur de straoten, Too 'n sik en ok zee zelvers waren oeterust, beslot ze meer weer op 't hoes an te gaon. Meer noe ging 't neet zo good as de eerste kere, 'n Sik wol neet lopen. Woo de deerne ok trok en woo ze ok schennebekken, ' n sik wol elkebods neet wieter, 't zweet lekken Chrisken van 't veurheuf. Gin menske kwamp eur tegemeute op 'n eenzamen zandweg, gin hoes of hut te was d'r te zeene. Alleene heel in de wiete, halverwege 't karkdorp Geurser stön kot an de weg ne mooie boerderieje, 'n Koekoek, helemaol in 't eekenholt en met wakelböske waor'j oew in 'n tweedonker schuchterig veur zollen maken. Chrisken kennen de Koekoeksleu good en zuchtten; "Ak daor meer es wazze'," Meer veur ze daor was, smet 'n sik zich op de grond daale en was met gin mogelijkheid wieter te kriegen, De deerne maakte zich heilig en slot 'n sik op eur nekke, de peute aover de schelders, de kop stak hoge baoven eur oef en ging zo vake at ze ne trad dee al meer op en daale en hen en weer. Zo ging 't op 'n Koekoek an. De olde baas daor, den riet nao boeten was egaone en de weg ofkeek, zoog wat oet de wiete ankommen, Hee kon neet onderscheiden wat 't was, 't Was nog te wiet van um of, Meer nao 'n störmken zagge hoge baoven 'n mense oet wat hen en weer en op en daale gaon Hee kon der gin heugte van kriegen, ging binnen de poste en röp zien volk. "Kom es gauw kieken, wat: daor op 'n diek ankump is miej 'n raodsel, 't liekt wal 'n spooksel waor wiej zo mennigmaols biej 't veur aover ekald hebt". Ze leepen allemaole nao boeten, "'t, Liekt, nao de rökke te oordelen wal 'n vrommes", leet d'n jongen boer zich heurn, "meer wat daor baoven oet stek, daor kan 'k gin he ugte van kriegen, 't liekt wal 'n beest of 'n ander merakel, 't zol der oew van groezeln. "
Onderwiel was Chrisken met eure vrach op d'n scholder kotterbiej ekommen .Too ze vlak biej was, bokte ze zich en leet ze 'n sik van de scholders glien, Den veel op de rugge en stok de peute hoge in de loch, "Mien God, Chrisken, wat maak iej toch noe?", leet de Koekoeks vrouwe zich heurn, dee de maagd van 'n domeneer voort kennen, "Wiej zollen d' r van griwwelen en iej zollen oew te schaand maken". Chrisken verniejden eur al gauw 't hele verhaal van 'n sik, onderwiel ze zich 't zweet van't gezichte wiskette. "Kom, gao mét binnen de poste", leet de olde vrouw zich heurn, "iej zölt wal zinne hebben an 'nköpken oet de smodde, iej zölt d'r wal dos aover ekregen hebben en iej bont wisse dood meu". Ze gingen allemaole nao binnen, 'n Sik wodden an 'n puttenpaol vaste leg, As de beide jonge kearls, dee achter an 't hoes nog an 't wark waren ewès, ok binnen kwammen, mos Chrisken nog es weer 't hele verhaal van 'm sik doon. Ze hadden der schik van, meer konnen toch neet nao-
382
laoten te zeggen: "Deerne, deerne, iej zollen oew te schaand maken", waorop Chrisken antwoordden: "Zee 'k der dan zo enhandeerd oet?". "Dat kan'k neet zeggen", deut 'nöldstenbescheed,"'de klêere staot oew meer bes". Chrisken dee zich te good an de koffie en de brugge met neagelvleis, dee de vrouwe veur eur had klaor emaakt. Too de deerne eure bekumste had en 't al begun te duustern en ze zich bedach, dat 'n domeneer wal es ongeröst kon weazen, maken ze zich klaor vot te gaon, 'nOldsten van de jongens, den biej Chrisken op dezelfde schoolbanken had ezetten, kwam nao eur too en zee: "Deerne, ik zal oew wal efkes met 't gevaar vot brengen. Iej zölt nog wal meu weazen en dan hoof iej neet_ bange te weazen, dat 'n sik zich weer daale smit". Chrisken sloog de'ogen nao um op en zee, onderwiel ze ne kleure kreeg as 'n leggend henneken: "Dat zol haoste te mooi weazen". 'n Sik wodden achter op d'n wagen eladen. Chrisken en 'n voorman zetten zich veur op 't wagenkistjen daale. Ears leet Albert Jan 't peerd in ’n drefken gaon, D'n wagen schotjen deur de deepe spaorn en knipgate en de jonge leu tommelen mangs haoste tegen mekare an. As vanzelf leep’t peerd al gauw stapvoets, 't Was good, datte de weg kunnig was, 't Begon al aordig duuster te wodden too ze biej de pastorie ankwammen, waor 'n domeneer al angstig rondleep, meer wat bliej was, dat de deerne weer in hoes was. Hee bedankten Albert Jan van hatte. "Gin dank, domeneer", zee den, "as 'n sik 't weer zo wiet hef, dan wi'k um en Chrisken geerne weer vot brengen". IN 1777 KREEG HAAKSBERGEN NIEUWE STRATEN
Het onderhoud van de dorpsstraten was altijd een grote zorg voor de ingezetenen van de marke Haaksbergen en Hones. Reeds in 1638 had het dorp met veldkeien bestrate wegen, wat bekend is, omdat in dit jaar enkele houthandelaren uit Deventer weigerden het weggeld te betalen, dat Haaksbergen voor het onderhoud van zijn "steenstraten" toekwam. Op de markevergadering van 17 juli 1738 werd door de goedsheren besloten, dat aanwonende ingezetenen de straten zouden herstellen, die door het rijden van de Hessenwagens beschadigd waren. Op de holtink van 3 oktober 1754 werd bepaald, dat de straten vóór 1755 gerepereerd moesten zijn. Bovendien werd bevolen, dat alle mestvaalten langs de straten ieder jaar voor l december verdwenen moesten zijn. Bij de holtink van 5 oktober 1770 werd genotuleerd, dat het herbestraten niet behoorlijk was geschied. Er werd een boete van 3 goudgulden vastgesteld voor alle ingezetenen, die het vóór mei 1771 niet gedaan hadden en ieder, die zijn mesthoop in de winter liet overstaan, mocht 2 goudgulden betalen. Op l september 1775 werd besloten voor het herbestraten stenen, zand
383
en hout aan te voeren op kosten van de eigenaren van huizen en woningen, voor zo ver zij verplicht waren in het onderhoud bij te dragen. Eindelijk kon op 11 april 1777 het "maken en leggen van de gemeene straate in Haxbergen" door de verwalter markerichter Hendrik Jan Bos en de gecommiteerden van de marke aanbesteed worden op volgende voorwaarden: 1) Het maken van de straten wordt aanbesteed bij Rijnlandse roeden van 12 voet. Eén voet is 12 duim. 2) De straten zullen goed geheid worden, egaal en enigszins rond gelegd, zodat het water behoorlijk weg kan naar de waterwegen langs de straat en tussen de mestvaalten, 3) De handlangers worden door de "gemeente" geleverd, zoveel de stratemakers nodig achten. Deze zullen de oude straat opbreken, het zandbed vlak maken en aanstampen, Het heien van de stenen moet echter door de stratemakers geschieden, 4) Zand en stenen worden door de "gemeente" geleverd, 5) Met het werk moet in begin mei begonnen worden en er moet onafge broken doorgewerkt worden behalve bij sterke regenval en tijdens enkele dagen in de oogsttijd en rond St. Jacobus. 6) Het werk moet gereed zijn voor Martini a. s. 7) Telkens als 50 roeden gereed zijn, zal de stratemaker geld kunnen beuren behoudens goedkeuring door gecommitteerden. 8) Voor "wijnkoop" zal 3 gulden gerekend mogen worden, half te betalen door de besteder en half door de aannemer. Het werk werd aangenomen door de stratemaker Jan Wissink te Haaksbergen voor een prijs van 13 stuiver per roede. Op 17 april 1777 werd door de gecommitteerden aanbesteed de levering van 1000 voet twee-duimsplanken, één voet breed, niet korter dan twaalf voet en 500 palen, lang zes voet, vierkant zes bij zes duim, te leveren vóór l mei a. s. Laagste inschrijver was Willem Hellekühl te Ahaus, die de planken mocht leveren voor 2 stuiver 2 duit per voet en de palen voor 2 stuiver 6 duit per voet. Ook hij mocht 3 gulden voor wijnkoop rekenen, waarvan de helft door de besteder betaald zou worden. Het is nu ook duidelijk waarom mesthopen van de straten geweerd werden. De straten waren afgezet met houtenplanken en palen, die natuur lijk veel te lijden hadden van het mestvocht. Op de eerstvolgende hol-tink van 16 mei 1777 werd bepaald, dat de mest niet minder dan één voet uit het grondhout van de straten mocht liggen en binnen drie dagen verwijderd moest worden. Jan Willem Weissink en Gerrit Jan Welberg zouden hier toezicht ophouden, waarvoor zij de helft van de op te leg gen boete £ 3 goudgulden kregen. Om de kosten van het herbestraten dragelijk te maken voor de ingeze-
384
tenen zouden er enige percelen veengrond publiek verkocht worden. Deze openbare verkoping vond plaats op 13 december 1777, waarbij voor 324 gulden en 5 stuiver 37 percelen zaaiveen verkocht werden. Bepaald werd daarbij dat de kopers zelf moesten zorgen voor een afzetting van de gezaaide boekweit, om het tegen rondlopend vee te beschermen. W.E. ten Asbroek WAT BETEKENEN PORIK EN GLEIS? Tussen de Rietbrug en de Haaksbergerweg te Buurse bevindt zich een streek met de eigenaardige naam Porik, daar waar de erven Gleis, Meijer en Westendorp liggen. Wat kunnen toch die vreemde namen_Porik en Gleis betekenen ? Toen in de middeleeuwen de meeste landbouwbedrijven eigendom geworden waren van grootgrondbezitters, hadden deze ook de rechten op de gemeenschappelijke grond verkregen. Alleen zij mochten in de bossen, venen en moeras s en, op de heideveld en en woeste gronden hout hakken, turf steken, plaggen maaien of vee weiden. Varkens werden in de bossen gedreven en moesten daar leven van afgevallen eikels, toen ackeren geheten. Eikels waren een voorname voedselbron voor varkens. In het Latijn werden ze "Glandes porcorum" genoemd of in het Nederlands "Eikels van varkens". In 1188 liet Hendrik van Dalen en Diepenheim zijn bekende lijst van goederen en inkomsten opmaken door zijn kapelaan Everhard. Daarbij waren in de parochie Enschede: Glandes XII procorum in nemore Enschede (bos te Enschede), Glandes XE procorum in regione dicta Oslo (streek genaamd Usselo), en in de parochie Hockesberghe: Glandes XIV procorum in legione Burse (buurschap Buurse). De graaf mocht in Buurse dus 14 varkens in de bossen drijven. Ook in het schattingsregister van Twente van 1475 vindt men onder Buurse een naam, die doet denken aan glandes procorum. Aangeslagen werd een erve Peryck, waarbij echter een notitie van de Haaksbergse richter staat: "Peryck is gheen erve, dat Perick heten seghen wil, mij duncket dat Meyering ende Pirick één erve is. Het is nymant dee so hetet". Ook buiten het gericht Haaksbergen kwam de naam Porik of Perik voor. In hetzelfde register wordt in de Deldener Es een bodegoed (woning van de gerichtsbode) Peryck vermeld. In het N.H. Doopboek van Delden werd in 1652 een Berent ten Poricke in Woolde genoteerd en in 1657 een Luicken ten Porick in Bentelo. Is het te ver gezocht om uit bovenstaande te concluderen, dat uit het eerste gedeelte van de naam "Glandes procorum" de erfnaam Gleis ont-
385
staan is en uit het tweede gedeelte de streeknaam Porik? De verklaring, die pater Van Wijk in zijn bekende boek "Boerderijnamen" geeft, dat namelijk Perik en Pierik samenhangt met het aan het Frans ontleende woord park, dat omheining, afgesloten ruimte betekent, lijkt althans voor Buurse te ver gezocht. W. E. ten Asbroek - J. Overbeeke DE TAAL VAN HAAKSBERGEN (XX) In het reeds eerder aangehaalde verzamelwerk "Van de Schelde tot de Weichsel" deel I vinden we op blz. 543 een bijdrage van de heren B. W. Eijsink, F.R.C. Eijsink en J.R. Smeets. De eerste twee behoorden tot een oude Haaksbergse familie, maar de derde schijnt hier tijdelijk verblijf te hebben gehouden. Met elkaar schreven ze de bijdrage "De broetlachte, zoo as ze in Hoksebarge holden wot". Het stuk is niet gedateerd., maar omdat de bloemlezing in 1882 verschenen is, menen we het te kunnen plaatsen in de jaren 1870-1880, dus nu ongeveer honderd jaar geleden. Het artikel is in de ik-vorm geschreven, zodat we niet kunnen nagaan, welk aandeel de drie schrijvers er elk in hebben gehad. Zoals in die tijd vaak gebruikelijk was, begint de schrijver met een soort excuus, dat hij in 't plat gaat schrijven, b. v. omdat de lezers dit graag willen, of omdat het niet anders kan. We laten de spelling zoals de drie schrijvers ze gebruikt hebben en als de woordkeuze en het taalgebruik ons twijfelachtig voorkomen, geven we tussen haakjes onze toelichting of commentaar. Uiteraard nemen we niet het hele stuk over, dat zou te veel plaatsruimte vragen. We zullen proberen de belangrijkste en kernachtigste zaken er uit te lichten. "Ankommende wekke (tooken wekke?) hebbe wi-j ne broetlachte van Jannemeuijes Jenneken, ne deerne, mien laeven zag ie ze neet flinker; a'k zegge, dat ze honderd vief en twintig nieje ponden weg, dan geleuve ik neet, da'k leege. De hele vri-jeri-je van Gait Jan en Jenneken, ze hebt zeuven jaor met mekaare loopene en zik de koop al dree maol met ruzie los ezeg, zöwwe mar aoverslaon. Ie mot dan wetten, dat er van de broet en brugoms kante, oet ieders vrende(verwanten) ene of mar enommen wot um broetlachte te neugen bie de vrende, naobers en nog een hele possie mar; want van den eenen hebt ze vroger ook (ok)al wat medde had, den ander hef is ne koppele keuken van eur ekregen (bedoeld zal zijn gekocht), den daarden hef Jenneken vroger wal is een eugjen too'knipt, den veerden hef eur ees trakteerd, den viefden, -hè, het spit eur haoste, dat ze 't met Gait Jan klaor hef - moch ze zoo liedens gärne lien, mar hee hadde neet volle in de melk te brokken". (Het is ons niet bekend, dat de bruid op haar trouwdag haar vroegere vrijers ook speciaal uitnodigt).
386
"Twee gaot der no hen neugen op Donderdag, want de meeste brulleften wot hier op Vri-jdag eholden; waorumme? dat weet ik neet, en vraog ijt, dan zegget ze ow, dat Annekes bestevaar dat ook al edaone hef. Disse beiden no, dee drinkt zik eerst nen geheuriggen (een stevige borrel), anders dan kont ze eur waord neet doon, en gaot dan 't hoes oet en zinkt met ne verschrikkelikke stemme, want dat heurt zo bi-j 't spil: "Dat geet nao den Bos too" enz. of: Zoep jonges zoep, den daalder, den daalder, Zoep jonges zoep, den daalder dee mot op" enz. Bij het eerste huis gekomen beginnen ze met hun brulfteneugerssprökke aldus: "Goo'n dag, daor zet ik mienen stok en staf, Ik wet neet wat ik zeggen mag, No heb ik mi-j weer bedach No wet ik wat ik zeggen mag. * I-j wot op de brulfte verzoch van Gait Jan en Jenneken Vet, Op ne tonne beer tien twalevene, Een anker wien vief zesse, Een scheppel sokker en ne wanne vol rozinen, Daor zöj ow op laoten verschienen. Vroo kommen en late blieven, Anders könne wi-j 't neet opkriegen, Hoesgezetten, nums vergetten, Lustig ezongene, vreulik esprongene, Springen met beide beene, Hej mien no wal verstaon? Dan laot de vleschke umme de taofel gaon". (Er zijn talrijke variaties op het brulfteneugerslied, zie b. v. Van der Ven, Met de gaostok door Twente en Salland blz. 56 e. v. of Van Deinse, Katoen en Heide blz. 68 of Cato Elderink, Oet et laand van aleer blz.221 of H.W. Heuvel, Volksgeloof en Volksleven blz. 398 en vooral H. Krosenbrink, Hosse bosse teune blz. 68-76.) "Endeliks is 't Vri-jdagmorgen en de familie geet met nao de karke, Gait Jan en Jenneken hebt en splinter ni-j tuug an ... Naodat de plechtigheid in de karke is of-eloopene geet et broedspaar gewoonlik (deur de regel) in ne zeilwage ieder nao zien hoes, en no wotter anstalten emaakt in 't brugumshoes, waor de naoste familie ook al is, um de broet op te halen. (De schrijvers spellen nog al inconsequent: broet met een t en broedspaar met een d). Vieve, zesse, manks wal zeuven wagens en körkes (keurkes) bunter, dee met veurt. 't Is te begriepen (ie begriept wal), dat hier den foezel neet vergetten wot, want alle tien menuten mot er stil-
387
le holdene wodden, umme, zoo as ze zegget, de wagen te smären. Alles drinkt hier oet één glas, en as ze allemaole genog edronkene hebt, dan geet 't verder (liever: wieter), neet zachjes, mar in vollen gallop. Jonges wat een zingen'. Uren ver (wiet) kuij-ze heuren, luster mär: "Laot soezen, laot broezen, Laot kosten wat 't wil, De brugum zal 't betalen, Dan bunne wi-j alle vri-j". (Is dit liedje tegenwoordig nog bekend?) J. VREDENBERG ASSINKKAMP (6) HUIS NR. 85
Op de plaats waar nu de pastorie van de Pancratiuskerk staat, stonden in vroegere jaren twee huizen, de nummers 85 en 86 van de Assinkkamp, Volgens de vuurstedenregisters van 1675 en 1682 woonde Jan Bartelink toen in huis nr. 85. Of hij ook familie was van de Assink's is niet bekend, evenmin vanwaar hij afkomstig was. Wel werden in de gerichtsprotocollen van 1632 een vader en zoon Johan Bartelink vermeld, die op Bartelink in Holthuizen woonden, maar of de Jan in het dorp van 1675 een nazaat van deze was, is niet na te gaan. Op 13 december 1685 huwde Jan's dochter Geertrui met Jan Michgorius, zoon van wijlen Hendrik, Geertrui overleed al spoedig, want op 3 november 1689 hertrouwde Jan Michgorius reeds met Maria Herberts. Jan's dochter Hendrica trouwde op 27 oktober 1715 met Gerrit te Lintelo, zoon van Arent, welke Arent in het Rode Harte woonde, waar nu de secretarie van de gemeente Haaksbergen gevestigd is, Volgens het verpondingsregister van 1720 en het hoofdgeldkohier van 1723 woonde Gerrit te Lintelo toen in huis nr. 85; Op 29 januari 1732 leenden Gerrit te Lintelo en Hendrica Michgorius ƒ 524, - van de marke Hones en ƒ 201, - van Derk te Lintelo Hermanszoon, waarvoor zij o,a, huis nr, 85 in onderpand gaven. Op 7 april 1744 is het echtpaar Te Lintelo-Michgorius reeds overleden want op deze datum leenden Hendrik Waanders, die gehuwd was met Gerrit's zuster Geertruid te Lintelo, en Jan ten Raa, gehuwd met Gerrit's oomzegster Wilhelmina te Lintelo, als mombaren van de minderjarige nagelaten kinderen ƒ 900, - van Aleida Muntz, zuster van de Haaksbergse richter, waarmee de schulden anno 1732 vermoedelijk afgelost werden. De kinderen zijn allen jong gestorven, het huis nr. 85 werd geërfd door Jan ten Raa, want op 2 juli 1766 verkocht deze Jan ten Raa, die inmiddels hertrouwd was met Engele Harmsen, het huis voor ƒ 800, - aan de koopman Isaak Bendix met zijn vrouw Rosa Davids.
388
Dit Joodse echtpaar werd in het hoofdgeldregister van 1764 reeds als bewoner van huis nr. 85opgegeven, waarschijnlijk woonden zij eral eerder, Op27 januari 1770 leende Isaak Bendix f. 600, -van de Deventerse koopman Gerrit Jan Olthaar "wegens geleverde koopwaar", De financiële nood werd blijkbaar zo groot, dat Isaak Bendix op 5 mei 1773 zijn huis voor ƒ 1000, - moest verkopen aan Gerrit Jan Olthaar, zoals blijkt uit het register op de 50e penning. Wel bleef hij er wonen, bij de volkstelling van 1795 was hij nog bewoner. Eigenaar was echter sinds 11 november 1776 de verwalter richter Hendrik ter Horst, die het huis voor ƒ 800, - gekocht had van zijn schoonvader Gerrit Jan Olthaar. Erfgenamen van Hendrik ter Horst werden notaris Jan Hendrik Jordaan en zijn vrouw Elisabeth Judith ter Horst, dochter van Hendrik, Omdat de financiële situatie van de Joodse familie intussen blijkbaar verbeterd was, konden Isaak's zoon Levi Isaak en diens zoon Simon Isaak Abrahams op 19 november 1802 het door hen bewoonde huis nr, 85'weer aankopen van het echtpaar Jordaan-ter Horst, waarvoor zij ƒ 1250, - moesten betalen. Toen Levi Isaak's vrouw overleed erfde Simon Isaak Abrahams de helft van het huis en de andere helft kocht hij er op 6 juli 1809 voor ƒ 215, - bij van zijn vader. In een notariële akte van 1815 werd Simon Isaak Abrahams, die sinds de invoering van de burgerlijke stand de achternaam Keizer had aangenomen, eigenaar van pand nr. 85 genoemd. Zijn vrouw was Bina Politzer, Bij de volkstelling van 1830 was de situatie veranderd. Eigenaresse was toen Cornelia Catharina Tellegen, weduwe van de in 1827 overleden verwalter richter van Haaksbergen (1796-1811) en notaris van Delden (18141827) Bernardus Wilhelmus Wiedenbroek. Wanneer en hoe dit echtpaar eigenaar geworden was, is niet bekend. Bewoner van het pand was de commies eerste klasse Johannes Willem van Lelyveld van Cingelhouck, geboren te Heeze (N.B.) die op 31 december 1836 naar Gramsbergen vertrok. Het huis bleef sindsdien een huurhuis. Volgens het register op de huisnummer van ca. 1850 was de dochter van notaris Wiedenbroek, Johanna Willemina Christina Wiedenbroek, geboren in 1825, eigenaresse. Het huis werd bewoond door vier personen: schoenmaker Johannes Wilhelmus Kloosterman, metselaar Theodorus Assink, katoenspinner Christiaan Nobes en bakker Evert Maatman, die later naar Amerika zou emigreren. Omstreeks 1886 werd het pand verkocht of geschonken aan de R.K. parochie Haaksbergen, die op dit terrein en dat van het naastliggende pand nr. 86 de nog bestaande pastorie bouwde. Een gevelsteen in deze vermeldt de datum l april 1887. W. E. ten Asbroek
-
J. Leusink
-
J. Overbeeke