DE RIJDENDE RECHTER Zaaknummer: S19-02 Datum uitspraak: 24 februari 2012 Plaats uitspraak: Zaandam
Bindend Advies in het geschil tussen: N. Wilting te Eindhoven verder te noemen: Wilting, tegen: P. Hartveldt en H.A. Hartveldt-Klink te Eindhoven verder te noemen Hartveldt, gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter. De procedure. Partijen zijn schriftelijk overeengekomen dit geschil door middel van een bindend advies op basis van het bindend advies reglement "De Rijdende Rechter" editie november 2009 te laten beslechten. De vordering van Wilting is opgenomen in de bindend advies overeenkomst. Daarin is ook een tegenvordering van Hartveldt opgenomen. De rijdende rechter heeft kennis genomen van alle door partijen overgelegde stukken. Het geschil is behandeld op de hoorzitting van 6 januari 2012, welke is gehouden te Eindhoven.
Partijen zijn behoorlijk opgeroepen voor de hoorzitting. Voorafgaande daaraan heeft de rijdende rechter zich begeven naar de in deze procedure bedoelde percelen en heeft hij deze in het bijzijn van partijen bezichtigd. De relevante erfgrens is uitgemeten door het kadaster (landmeter Frans van Rhijn). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op- en aanmerkingen te maken. Partijen zijn op de hoorzitting verschenen en hebben hun standpunten toegelicht. Als informanten zijn gehoord: Niek Geerts, Danique Spielt, Paul van Zaanen, Eelco Beltman en Theo Jansen. Hierna is de uitspraak bepaald op vandaag. Vaststaande feiten. In deze procedure mag van de volgende feiten worden uitgegaan, omdat deze voldoende zijn komen vast te staan. 1. Wilting is sinds 2 augustus 1999 eigenaar van het perceel Heezerweg 98 te Eindhoven, (thans) kadastraal bekend als Gemeente Stratum, sectie D nummer 6310, met daarop een woonhuis met aanhorigheden. 2. Het hiervoor onder 1. bedoelde perceel (toen nog bestaande uit twee oude percelen, kadastraal bekend als Gemeente Stratum sectie D nummers 1368 en 6151 gedeeltelijk) is op 22 juni 1990 in eigendom verkregen door de vader van Wilting, de heer J.J. Wilting. Op 20 juli 1990 hebben genoemde J.J. Wilting en A.A. van Happen (namens de verkopers) de grenzen van het, uit de hiervoor als laatste genoemde percelen gevormde, nieuwe perceel D 6310 aangewezen aan het kadaster. 3. J.J. Wilting heeft het perceel D 6310 op zijn beurt in 1995 in eigendom overgedragen aan de toenmalige vriendin van Wilting, die het in 1999 weer aan Wilting in eigendom heeft overgedragen. Het pand wordt thans verhuurd. 4. Hartveldt is sinds 5 juli 2006 eigenaar van het perceel Heezerweg 96 te Eindhoven, kadastraal bekend als Gemeente Stratum sectie D nummer 4020, met daarop een winkelwoonhuis met bovenwoning en verdere aanhorigheden. Per dezelfde datum is Hartveldt eveneens eigenaar van een pad, dat vanaf de
Amaryllisstraat naar de achterzijde van perceel Heezerweg 96 loopt, kadastraal bekend als Gemeente Stratum sectie D nummer 9696. Het winkelpand met bovenwoning wordt thans eveneens verhuurd. 5. In de transportakte van Wilting met betrekking tot perceel Heezerweg 98 is onder verwijzing naar een transportakte van 30 december 1920 de volgende erfdienstbaarheid beschreven: Ten behoeve van het bij deze verkochte en ten laste van het kadastraal perceel gemeente Stratum, sectie B nummer 1225 wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg van en naar de openbare straat over een strook grond ter breedte van twee meter en welke strook grond op kamerhoogte mag worden overbouwd. 6. Toen J.J. Wilting in 1990 eigenaar werd van perceel Heezerweg 98 (kadastrale nummers D 1368 en 6151 gedeeltelijk, thans D 6310), had dit geen achterom (meer). De fysieke uitweg achterom naar de Amaryllisstraat werd tot (omstreeks) 2006 versperd door een aantal opstallen op de/een naburige perceel/percelen. 7. Wilting heeft tot tweemaal toe (2006 en 2011) eigenmachtig een door Hartveldt geplaatste schutting tussen het achtererf van perceel Heezerweg 98 en het hiervoor onder 4. bedoelde pad verwijderd of laten verwijderen. Van het laatste is op 21 juni 2011 door Hartveldt aangifte gedaan bij de politie. De vordering van Wilting. Wilting vordert kort gezegd een verklaring voor recht, dat hij en zijn huurders ongehinderd gebruik mogen maken van het hiervoor onder 4. bedoelde pad van en naar de Amaryllisstraat. Tevens wenst Wilting duidelijkheid over de juridische grens tussen zijn perceel en het pad, in welk verband hij een verbod eist voor Hartveldt, om nog een schutting in zijn tuin te zetten, althans om zijn tuin niet aan de zijde van het pad af te sluiten.
De tegenvordering vordering van Hartveldt. Hartveldt vordert kort gezegd dat Wilting op straffe van een boete wordt verplicht tot
het terugplaatsen van de door hem verwijderde schutting op de oorspronkelijke plaats. Tevens eist Hartveldt een verbod aan Wilting, om zich nogmaals te vergrijpen aan de eigendommen van Hartveldt, op straffe van een boete. Tenslotte wil Hartveldt een eveneens door een boete afdwingbaar verbod aan Wilting om hem nog langer schriftelijk lastig te vallen. Standpunten van partijen. Partijen zijn eerst en vooral verdeeld over de vraag, of het pad (perceel D 6996) ten gunste van Heezerweg 98 (perceel D 6310) is bezwaard met de erfdienstbaarheid van overpad. Wilting meent van wel, waarbij hij zich primair verlaat op de hiervoor onder 5. weergegeven, in 1920/1921 gevestigde erfdienstbaarheid van overpad. Subsidiair beroept Wilting zich op gewoonterecht. Hartveldt meent van niet, omdat van een dergelijke op het pad rustende erfdienstbaarheid niets is gebleken. Vanwege de bebouwing was het tot 2006 fysiek onmogelijk om vanuit Heezerweg 98 achterom naar de Amaryllisstraat te gaan. Bovendien is door een advocaat in 2005 al eens precies uitgezocht dat een dergelijk recht niet (meer) kan bestaan. Partijen zijn verder verdeeld over de vraag, waar precies de juridische erfgrens loopt tussen het perceel Heezerweg 98 en het pad. Wilting stelt het deel van dat pad, dat direct aan zijn achtertuin grenst, meer dan 15 jaar in gebruik te hebben gehad. Het maakte deel uit van de achtertuin van Heezerweg 98. Wilting stelt zich daarom op het standpunt dat dit deel zijn eigendom is, althans (zoals de rijdende rechter begrijpt dat hij bedoelt) door verjaring zijn eigendom is geworden. Hartveldt heeft daarom ten onrechte een schutting in zijn achtertuin geplaatst. Wilting wil helemaal geen schutting. Hartveldt stelt dat er vanaf 1992 altijd een schutting heeft gestaan op de plek waar de door Wilting verwijderde schuttingen hebben gestaan. Het pad is geheel zijn eigendom (gebleven) en het staat hem vrij dat door middel van een schutting en een poort af te sluiten.
Erfdienstbaarheden onderzoek door het kadaster. Het kadaster heeft op verzoek van de rijdende rechter een zogenaamd
erfdienstbaarhedenonderzoek ingesteld. Volgens de gegevens van het kadaster is het perceel Gemeente Stratum sectie D nummer 6996 niet belast met enige erfdienstbaarheid ten laste van het perceel Gemeente Stratum sectie D nummer 6310. Meting door het kadaster. Het kadaster heeft de kadastrale erfgrens tussen perceel Heezerweg 98 (D 6310) en het pad (D 6996) gereconstrueerd aan de hand van de hiervoor onder 2. genoemde aanwijzing. Daaruit blijkt dat het door Wilting als zijn eigendom aangemerkte deel van dat pad kadastraal gezien géén deel uitmaakt van perceel Heezerweg 98. Wel staat de door Hartveldt geplaatste schutting tussen dat pad en perceel Heezerweg 98 (althans wat daarvan nog overeind staat) een paar centimeter over de erfgrens, op het perceel Heezerweg 98. Beoordeling van het geschil. Recht van overpad. Niet gebleken is dat het pad (perceel D 6996) is bezwaard met een erfdienstbaarheid ten gunste van Heezerweg 98 (perceel D 6310). Wat er ook zij van de verwijzing in de transportakte van Wilting naar een in 1920/1921 gevestigde erfdienstbaarheid, uit niets blijkt dat die is gevestigd ten laste van het pad. Klaarblijkelijk is dat oude recht, als het al ooit betrekking had op het huidige perceel Heezerweg 98, thans bekend als nummer D 6310, al ver voor 1992 verloren gegaan, doordat daar door de herinrichting van de betrokken erven, al dan niet in samenhang met de veranderde eigendomsgrenzen, geen gebruik meer van is gemaakt (zie artikel 754 van het voor 1992 geldende Burgerlijk Wetboek). Zo bezien kan Wilting dus geen recht van overpad geldend maken op grond van de door hem aangevoerde, in 1920/1921 gevestigde erfdienstbaarheid. Van een verkrijging van dat recht door verjaring kan evenmin sprake zijn. Om te beginnen kon een recht van overpad vóór 1 januari 1992, toen het nieuwe Burgerlijk Wetboek werd ingevoerd, niet door verjaring worden verkregen. Bovendien geeft Wilting zelf toe, dat hij er tot 2006 achter niet doorkon. De toepasselijke verjaringstermijn is hier 20 jaar, welke na 2006 in elk geval niet kan zijn verstreken. De juridische eigendomsgrens.
Het kadaster heeft de relevante kadastrale eigendomsgrens tussen het huidige pad (perceel D 9696) en perceel Heezerweg 98 (perceel D 6310) gereconstrueerd. Niet, dan wel onvoldoende is gebleken dat deze afwijkt van de werkelijke eigendomsverhoudingen. Anders dan door Wilting aangevoerd, is de gezamenlijke grensaanwijzing in 1990 wel degelijk rechtscheppend. Door Wilting is daarnaast niet bewezen, dat hij of zijn rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar zijn geworden van het door hem bedoelde stukje pad. Daarvoor was toch op zijn minst nodig, dat bewezen was dat hij en/of zijn rechtsvoorgangers dat stukje ooit in bezit hebben genomen. Daarvan is echter niet gebleken. De enkele (overigens door Hartveldt betwiste) stelling dat hij en zijn rechtsvoorgangers dit stukje grond bij gebreke van een behoorlijke schutting jarenlang ongehinderd konden betreden en gebruiken, is daarvoor onvoldoende. De schutting. Het stond en staat Hartveldt vrij om zijn pad door middel van een schutting en een poort af te sluiten. Dat Wilting het handiger en veiliger vindt (voor zijn huurders) om wel achterom te kunnen gaan, betekent niet dat Hartveldt daartoe de gelegenheid moet bieden. Het stond Hartveldt natuurlijk niet vrij om die schutting een stukje op de grond van Wilting te (laten) plaatsen. Hartveldt zal daarom moeten worden verplicht om die schutting te verplaatsen tot op de erfgrens. Wilting moet het door hem verwijderde schuttingdeel daartoe teruggeven. Uiteraard zal Wilting zich niet aan die nieuw te plaatsen schutting mogen vergrijpen, in welk verband hij tevens zal dienen te zorgen dat zijn huurders dat niet (laten) doen. Schriftelijk lastigvallen. Dit onderdeel van de tegenvordering moet als onvoldoende feitelijk onderbouwd worden afgewezen. Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel, dat als volgt moet worden beslist.
BESLISSING
Voor wat betreft de vordering en de tegenvordering. Voor recht wordt verklaard dat het in deze procedure bedoelde pad (kadastraal bekend als gemeente Stratum, sectie D, nummer 6996) niet is bezwaard met enige erfdienstbaarheid ten gunste van perceel Heezerweg 98 te Eindhoven (kadastraal bekend als Gemeente Stratum, sectie D, nummer 6310). Voor recht wordt verder verklaard, dat de door het kadaster op 6 januari 2012 gereconstrueerde kadastrale eigendomsgrens tussen de beide hiervoor genoemde percelen overeenkomt met de werkelijke eigendomsverhoudingen. Voor recht wordt voorts verklaard, dat de door Hartveldt geplaatste schutting iets over de erfgrens is gebouwd, wat niet is toegestaan. Hartveldt wordt verplicht om de huidige schutting, of wat daarvan nog overeind staat, binnen vier weken na heden van de grond van Wilting te verwijderen en verwijderd te houden. Voor recht tenslotte wordt verklaard, dat Hartveldt een schutting mag oprichten op de erfgrens en dat Wilting het eerder door hem weggehaalde stukje schutting onmiddellijk moet teruggeven. Indien partijen -of één van hen- niet tijdig mochten voldoen aan de hiervoor vastgestelde verplichtingen, verbeurt de nalatige partij, zonder dat daarvoor nog een aanmaning nodig is, aan de ander een boete van € 100,-- per dag dat de nalatige partij in gebreke blijft aan haar verplichting te voldoen, met een maximum van € 10.000,--. Wilting wordt verboden zich te vergrijpen, of anderen zich te laten vergrijpen, aan de hiervoor bedoelde, langs de eigendomsgrens terug te plaatsen schutting. Indien Wilting in strijd met dat verbod handelt verbeurt hij, zonder dat daarvoor nog een aanmaning nodig is, aan Hartveldt een boete van € 5.000,-- per keer, met een maximum van € 100.000,--. Vaststaat dat Wilting, onverminderd het voorgaande, ervoor heeft te zorgen dat zijn huurders zich evenmin zullen vergrijpen aan deze schutting, of anderen dat te laten doen, op straffe van dezelfde boete als voor hem zelf geldt. Het over en weer mogelijk meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Dit bindend advies is gegeven door mr. F.M.Visser als rijdende rechter en uitgespro-
ken te Zaandam op 24 februari 2012. Bindend Adviseur
Secretaris
mr F.M. Visser
mr C.M. Sharif