Cultuurkeus
Rapport Gemeente Leeuwarden
BMC maart 2011 drs. H.J.M. Akkermans drs. C.H. Wijn W.J.C. Groot MA Projectnummer: 23188 Correspondentienummer: AD-2203-47645
CULTUURKEUS
INHOUD SAMENVATTING
2
HOOFDSTUK 1
INLEIDING
5
HOOFDSTUK 2
KEUZES, MISSIE EN DOELSTELLING
8
HOOFDSTUK 3
CULTUURPARTICIPATIE CENTRAAL
11
HOOFDSTUK 4
KUNST VOOR IEDER KIND
14
HOOFDSTUK 5
‘KUNST VOOR IEDER KIND’: BELEIDSLIJNEN EN INVULLING
18
HOOFDSTUK 6
CULTUUR VOOR HEEL LEEUWARDEN
26
HOOFDSTUK 7
GEVOLGEN VAN SUBSIDIESTOP PARNAS
29
HOOFDSTUK 8
DE INFRASTRUCTUUR: IS EFFICIENCYWINST MOGELIJK?
34
HOOFDSTUK 9
EFFICIENCYWINST DOOR COLLECTIEVE CULTUURMARKETING
41
HOOFDSTUK 10 HERPROFILERING ROL GEMEENTE
45
HOOFDSTUK 11 SCENARIO’S EN OPTIES
48
HOOFDSTUK 12 FINANCIËLE IMPLICATIES
53
HOOFDSTUK 13 IMPLEMENTATIE
56
TOELICHTENDE EN VERDIEPENDE HOOFDSTUKKEN
57
HOOFDSTUK 14 ACCOMMODATIES EN VASTGOEDBELEID
58
HOOFDSTUK 15 EFFICIENCYWINST: DENKEN IN FUNCTIES
64
HOOFDSTUK 16 LEEUWARDEN, STAD VAN POPCULTUUR?
67
HOOFDSTUK 17 TRENDS EN ONTWIKKELINGEN IN DE SECTOR
71
BIJLAGEN
75
BIJLAGE 1
OVERZICHT VAN DE GEÏNTERVIEWDEN
76
BIJLAGE 2
OPDRACHT NETWERK CL
77
BIJLAGE 3
INSTELLINGEN TAAL, HISTORIE EN MEDIA
78
1/79
CULTUURKEUS
Samenvatting Cultuur voor ieder kind en breed publieksbereik door gebundelde kracht Door goed georganiseerde samenwerking bereikt de gemeente Leeuwarden in haar cultuurbeleid met relatief beperkte middelen:
• cultuur voor ieder kind;
• versterking culturele infrastructuur door:
- méér samenhang en samenwerking in het culturele aanbod;
- participatie van zo veel mogelijk volwassenen; - een gepast accent op jongeren- en popcultuur. Kader en opdracht In het collegeprogramma ‘Doorpakken in nieuwe tijden!’ zet het college van Leeuwarden in op verbindingen tussen sport en cultuur met scholen en wijken. Ieder kind in Leeuwarden maakt op de basisschool kennis met cultuur en sport. Combinatiefunctionarissen spelen daar een belangrijke rol in bij de brede scholen. Ook daarbuiten moet ieder kind in de gemeente in aanraking komen met cultuur. De achterstandswijken krijgen meer aandacht. Voor dit nieuwe beleid is omvorming van het Centrum voor de Kunsten Parnas en het Historisch Centrum Leeuwarden (HCL) noodzakelijk. BMC kreeg de opdracht om onderzoek te doen en scenario’s uit te werken, als grondslag voor deze omvorming. Deze liggen nu ter keuze en besluitvorming voor. Ambitie en missie Minder geld uitgeven, maar ambitie handhaven en nieuw elan inbrengen: dat is het uitdagende kader voor het toekomstige cultuurbeleid van de gemeente Leeuwarden. We stellen een nieuwe missie voor: Leeuwarden als ‘aantrekkelijke’ en 'lerende' stad stelt cultuurparticipatie centraal. Daarbij is het belangrijk om de beste verhouding te vinden tussen wat de markt kan en wat van de overheid wordt verwacht. Breed bereik In de nieuwe situatie verliest Leeuwarden met Parnas een belangrijke gesubsidieerde culturele speler en ontstaat er een ander georganiseerd aanbod voor cursisten, maar tegelijkertijd bereikt de cultuureducatie voor minder geld méér kinderen. Wij adviseren ook om méér nadruk te leggen op jongerencultuur. Wijken en amateurverenigingen krijgen waar mogelijk een extra impuls. Programma's Wij stellen twee programma's voor: Programma 1: Cultuur voor heel Leeuwarden Het programma richt zich op versterking van het publieksbereik (van volwassenen en in het bijzonder van kinderen), samenwerking en de amateurkunst.
2/79
CULTUURKEUS
Programma 2: ‘Kunst voor ieder kind’ Dit programma heeft als doel dat ieder kind direct in aanraking komt met kunst en cultuur, in de volle breedte, niet alleen als toeschouwer maar ook als actief beoefenaar. Het Kunstmenu zien we als eerste bouwsteen hiervoor. Een extra accent ligt op de brede scholen met inzet van combinatiefunctionarissen. Instrumenten Voor deze programma's stellen wij twee instrumenten voor. 'Cultuur voor heel Leeuwarden' vraagt om een moderne combinatie van Uitburo, bedrijfsbureau en productiebedrijf, als motor voor samenwerking, voor marketing, publieksbereik en organisatie van evenementen. Wij noemen dit de C-Motor. Een ‘Netwerk CL’ (Cultuur voor heel Leeuwarden) zorgt voor samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en alle andere betrokkenen. Gesteund door een programmamanager verbindt het Netwerk de vraag met het aanbod. Scenario's Er zijn drie scenario's om deze benadering verder in te kleuren. De politiek kan daaruit kiezen en de beschikbare € 480.000,— naar verhouding verdelen: A. accent op ‘Kunst voor ieder kind’, en een lichte versterking van de collectieve cultuurpromotie; B. balans in de verdeling van middelen: versterking van zowel ‘Kunst voor ieder kind’ als van de instellingen en hun collectieve promotie (‘C-Motor’); C. benadrukken van de C-Motor en de cultuureducatie (‘Kunst voor ieder kind’ licht versterken). Wij bevelen scenario B aan, omdat dit het beste recht doet aan de twee uitgangspunten van het college: inzetten op cultuureducatie én sterk houden van de infrastructuur. Opties Voor de cultuureducatie is een model zoals Ateliers Majeur (Heerenveen/ Opsterland) denkbaar als speciale invulling van scenario A. Daarnaast zijn er andere keuzes denkbaar: de focus kan geheel gericht zijn op het primair onderwijs of juist breder. Men kan ook geld uit het Armoedefonds matchen met het Jeugdcultuurfonds. Instellingen en infrastructuur Bij het zoeken naar mogelijkheden tot samenwerking en versterking van verschillende culturele instellingen hebben wij gekeken naar versterking van de combinatie: • gesubsidieerd en ongesubsidieerd; • professioneel en amateur; • gemeentelijk en provinciaal. We bevelen hechte samenwerking aan tussen de Bibliotheek Leeuwarden en het Historisch Centrum Leeuwarden, zo mogelijk ook met Tresoar. Op langere termijn is meer samenwerking met provinciale instellingen mogelijk en gewenst.
3/79
CULTUURKEUS
We stellen voor om de incidentele subsidies en mogelijk ook andere budgetten over te dragen aan een extern subsidieloket. Op het gebied van vastgoed en accommodaties zien wij, los van samenwerking en fusie, geen grote besparingen. Wij bevelen aan om de C-Motor onder te brengen bij een sterke speler onder de instellingen. Het risico is anders groot dat men krachten en middelen versnippert. Tegenover het risico dat deze instelling te dominant wordt staat het synergievoordeel.
4/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 1 Inleiding In dit inleidende hoofdstuk leest u over de opdracht tot dit advies en het gegeven kader. We beschrijven de door ons gevolgde aanpak. En we geven een leeswijzer. Opdracht en kader De gemeente Leeuwarden heeft de ambitie een stevige culturele infrastructuur in stand te houden. In het collegeprogramma ‘Doorpakken in nieuwe tijden!’ zet het college van B&W onder meer in op méér verbindingen tussen sport en cultuur met scholen en wijken. Combinatiefunctionarissen gaan daar een belangrijke rol in spelen. Extra inzet blijft gericht op achterstandwijken. Ook buiten de brede scholen moet ieder kind in de gemeente in aanraking komen met kunst- en cultuureducatie. Nu de gemeente zich genoodzaakt ziet om te bezuinigen, kiest de gemeente ervoor om een aantal gerichte ingrepen te plegen in plaats van de kaasschaafmethode te hanteren. In het collegeprogramma 2010-2014 is daarom voorzien in de omvorming van het aanbod aan kunst- en cultuureducatie en in de realisering van een betere verhouding tussen verantwoordelijkheden van overheid en particulier initiatief als het gaat om de kunsteducatie. De omvorming van aanbod aan kunst- en cultuureducatie in de stad staat in het licht van het beëindigen van de gemeentelijke subsidie aan Parnas (een bezuiniging van € 1,4 miljoen), de wens om € 128.000,— te versoberen op de publieke dienstverlening van het gemeentelijk Historisch Centrum Leeuwarden (HCL) en het streven om een bedrag van € 438.000,— ‘terug te ploegen’ in het culturele veld, teneinde een activiteitenprogramma voor kunsteducatie op scholen en in wijken tot stand te brengen. In het collegeprogramma 2010-2014 is ook de totstandkoming aangekondigd van een BV Cultuur (werktitel) als backoffice voor de gesubsidieerde culturele instellingen. De achtergrond hiervan is dat de gemeente Leeuwarden weliswaar de ambitie heeft om een stevige culturele infrastructuur in stand te houden, maar zich tevens genoodzaakt ziet tot bezuinigingen. De gemeente is op zoek naar een aantal gerichte maatregelen in plaats van de kaasschaafmethode te hanteren. De gedachte is dat de oprichting van een BV Cultuur ertoe kan leiden dat deze uitvoeringsorganisatie taken kan gaan uitoefenen die nu nog door de gemeente worden behartigd (subsidieverlening). Daarnaast zou deze organisatie aan de slag kunnen gaan met een aantal ambities die de gemeente op basis van cultureel ondernemerschap gerealiseerd zou willen zien. Het onderzoek naar de mogelijkheden van een gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie moet worden gecombineerd met een analyse over de volle breedte van het culturele veld naar mogelijke efficiencyvoordelen.
5/79
CULTUURKEUS
Het is duidelijk dat deze opgave gevoelig, complex en arbeidsintensief is. Derhalve deed de gemeente Leeuwarden een beroep op externe deskundigheid om dit proces tot het gewenste resultaat te leiden. Het gaat om twee fasen: • een voorbereidings- en besluitvormingsfase: in deze periode ontwikkelt het bureau verschillende scenario’s (met een daarbij behorende aanpak) en legt deze ter keuze en besluitvorming voor; • een implementatiefase waarin onder andere de omvorming van het kunsteducatief aanbod en de totstandkoming van een BV Cultuur door een kwartiermaker feitelijk ter hand worden genomen. Onze aanpak In de periode september – december 2010 hebben wij gesprekken gevoerd met veel vertegenwoordigers van culturele organisaties uit Leeuwarden alsmede met diverse medewerkers van de gemeente (zie bijlage). In deze gesprekken besteedden wij aandacht aan drie thema’s: • Hoe kan de cultuureducatie in Leeuwarden anders en beter worden georganiseerd? • Welke mogelijkheden zijn er om de gemeentelijke subsidieverlening te stroomlijnen? • Op welke wijze kan er in de sector efficiencywinst worden geboekt? Daarnaast hebben wij op 9 december 2010 overleg gevoerd met het LEJA (overleg Lokaal Educatieve en Jeugd Agenda) en een tweetal werkateliers gehouden (op 14 december en op 18 januari 2011) met als doel de deskundigheid van betrokkenen te mobiliseren en in onderlinge uitwisseling te komen tot een visie op de vraagstukken. Eén werkatelier werd gewijd aan de samenhang in de culturele infrastructuur van Leeuwarden en één aan de cultuureducatie. Gedurende het proces van onderzoek en consultatie hebben wij geregeld overleg gehad met de opdrachtgever over de voortgang van het proces. Met veel verschillende medewerkers van de gemeente hebben wij de materie besproken. Ook wisselden we met het college van B&W van gedachten over de uitgangspunten van onze opdracht. Tijdens het traject bleek ons steeds dat het culturele leven in Leeuwarden op veel draagvlak kan rekenen: de betrokkenheid van zowel bestuurders als ambtelijke vertegenwoordigers bij de zoektocht naar een zo goed mogelijke (her)positionering van de culturele infrastructuur van Leeuwarden is groot. Op basis van onze verkenning na het tweede werkatelier ‘Woonschepen’ van 18 januari 2011 hebben wij onze bevindingen op schrift gesteld. We bieden dit advies aan met de bedoeling dat er daarmee een plan ligt dat als vertrekpunt kan dienen voor de volgende stap in het proces: de vormgeving van de nieuwe structuur voor cultuur en voor een op brede cultuurparticipatie gerichte georganiseerde samenwerking tussen instellingen.
6/79
CULTUURKEUS
Opzet van dit advies • In dit advies zullen wij kort stilstaan bij de noodzaak om een nieuwe missie voor het cultuurbeleid van de gemeente Leeuwarden – en in het bijzonder met betrekking tot cultuureducatie – te formuleren (hoofdstuk 2). • Op basis van een voorgestelde nieuwe missie leggen wij twee beleidsprogramma’s en twee instrumenten voor. Cultuurparticipatie is het centrale thema (hoofdstuk 3). • We vullen die programma’s voorlopig in, met een sterke nadruk op ‘Kunst voor ieder kind’ (hoofdstuk 4, 5 en 6). • We lichten toe waarom er, bij het gegeven budget en bij aanname van deze programma’s en instrumenten, geen ruimte meer is voor een gemeentelijk gefinancierd centrum voor de kunsten (hoofdstuk 7). • We stellen de vraag naar mogelijkheden tot efficiencywinst. Vervolgens werken we de instrumenten, het netwerk en een ‘C-motor’, uit en geven we onze visie op de herprofilering van gemeentelijke taken (hoofdstuk 8, 9 en 10). • Zoals gevraagd presenteren we enkele scenario’s ter keuze en leggen we aanvullende opties voor. We geven daar de financiële implicaties van (hoofdstuk 11 en 12) en doen een suggestie voor de implementatie (hoofdstuk 13). • Als een extra voor de geïnteresseerde lezer gaan we in vier meer verdiepende hoofdstukken nader in op het beleid rond vastgoed en accommodaties, op de ‘popcultuur’ als kenmerkend voor het Leeuwardense culturele leven, op mogelijkheden tot efficiencywinst en op het landelijke en Noord-Nederlandse cultuurbeleid.
7/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 2 Keuzes, missie en doelstelling In dit hoofdstuk stellen we een nieuwe missie voor omtrent het cultuurbeleid van Leeuwarden en koppelen we daar doelstellingen aan. We stellen publieksparticipatie centraal. We volgen het college van B&W in extra aandacht voor achterstandwijken en de brede school en houden het oog op het Collegeprogramma 2010-2014. Keuzes maken op basis van een missie Gegeven enerzijds de grote culturele ambities van de gemeente Leeuwarden – zie Cultuurvuur en het collegeprogramma – en de vele mogelijkheden van de stad en anderzijds de beperkte middelen, de noodzakelijke bezuinigingen en de algemene trends en ontwikkelingen (die we in een bijlage kort op een rij hebben gezet) is het maken van hele scherpe keuzes onvermijdelijk. Daarnaast hebben we rekening te houden met ontwikkelingen op landelijke schaal en in Noord-Nederland (ook daarvan maakten we een beknopte samenvatting). De gemeente Leeuwarden moet de ambities uit Cultuurvuur zeker koesteren maar ze ook weten te temperen. Daarom is het goed om de missie voor het toekomstige beleid te formuleren. Wij stellen de volgende missie voor: MISSIE: De gemeente Leeuwarden voert cultuurbeleid om een aantrekkelijke en lerende stad te kunnen blijven: • een aantrekkelijke stad: voor (potentiële) inwoners, mensen uit de regio, bedrijven (vestigingsklimaat) en toeristen; • een lerende stad1: met voldoende impulsen voor jong en oud om te blijven leren, zich te blijven verdiepen, te bekwamen en te informeren. Daarom is een zo breed mogelijke cultuurparticipatie een centrale doelstelling van het cultuurbeleid. Dat houdt in dit kader in dat: • zo veel mogelijk mensen genieten van de aantrekkelijke culturele voorzieningen en mogelijkheden; • zo veel mogelijk mensen inzichten, ervaringen en vaardigheden blijven opdoen binnen het domein cultuur. De doelstelling op korte en middellange termijn: In 2014 nemen alle kinderen, een overwegend deel van de jongeren en méér volwassenen dan in 2010 deel aan het culturele leven. De gemeente realiseert een transitie gericht op bredere cultuurparticipatie en ‘Kunst voor ieder kind’. Daarin zullen cultureel ondernemerschap, initiatieven van burgers en de culturele vraag vanuit onderwijs en wijken méér leidend zijn dan het aanbod.
1
Met het begrip ‘lerende stad’ willen we aansluiten bij begrippen als ‘de lerende mens’ , de ‘lerende organisatie’ en ‘permanente educatie’ en daarmee de term ‘participatie’ méér dynamiek en richting geven.
8/79
CULTUURKEUS
Gezien de schaarste aan middelen is het een doelstelling om met die beperkte middelen toch een optimaal aanbod aan cultuur in stand te blijven houden. Publieksparticipatie centraal De laatste jaren is er een duidelijke accentverschuiving te zien van overheidsinitiatief en overheidsfinanciering naar particulier initiatief en marktwerking. Hoe men hier ook tegenover staat, de positieve lijn is dat er nieuwe impulsen uit voortkomen en dat het publiek méér centraal komt te staan. Het thema ‘publieksparticipatie’ zal voor de gemeente Leeuwarden een dragend principe moeten zijn, richtinggevend voor het beleid. Hoe krijgen we zo veel mogelijk burgers van de stad tot deelname aan cultuur? Voor ons denken over efficiencyverbetering in de sector hebben we publieksparticipatie (en de vraag naar cultuur) reeds als leidend beginsel genomen. De gemeentelijk gesubsidieerde culturele instellingen moeten door de gemeente in de toekomst minder worden aangesproken op hun bestaan en exploitatie en méér op hun relatie met het publiek en op hun prestaties, en daar ook op worden gefinancierd. Om de nadruk op het publiek te versterken, méér dan vanwege synergie-effecten, adviseren wij dat de instellingen stevig samenwerken, zo niet samengaan. In de verderop in dit advies geschetste clusters geven we een aanzet, maar als de instellingen gemotiveerd met betere indelingen komen of in de volledige breedte van de sector willen samenwerken is dat prima, mits daden op woorden volgen. Achterstandswijken en brede school Het collegeprogramma legt extra nadruk op de achterstandswijken en op de mogelijkheden van brede scholen. Wij hebben dat in ons advies meegenomen, zij het meer in een impliciete dan een expliciete benadering. Het voorgestelde beleid moet voldoende handvatten bieden voor prioriteiten in die richting, maar we stelden ook vast dat: • de aanwezige brede scholen niet parallel lopen met de aangewezen achterstandwijken; • ook buiten de achterstandswijken en brede scholen zich veel kinderen bevinden voor wie een culturele impuls zeer welkom is; • de middelen en voorzieningen voor kunst en cultuur beperkt zijn; het is dan vaak efficiënter om van centrale dan om van decentrale inzet uit te gaan. We hebben echter voldoende keuzemogelijkheden voorgelegd om desgewenst wél meer accent te leggen op achterstandswijken en op brede scholen. Realisatie voornemens 2010-2014 Dit advies moet helpen bij het realiseren van voornemens in het collegeprogramma 2010-2014. We legden hierboven al nadruk op onderwijs. Extra inzet in de wijken is mogelijk voor zover dat de centrale voorzieningen niet onevenredig onder druk zet. In de nieuwe situatie dient er een optimaal gebruik te zijn van het fenomeen combinatiefunctionaris. Talentontwikkeling en -monitoring is eveneens een aandachtspunt in het collegeprogramma.
9/79
CULTUURKEUS
In de plannen houden we rekening met de beoogde omvorming van Parnas en HCL. Samengevat: wij stellen de ‘aantrekkelijke’ en de ‘lerende’ stad voor als missie voor het cultuurbeleid. Wij zien publieksparticipatie als een centraal begrip, zowel voor het cultuurbeleid als voor de inrichting van dat beleid. Niet-vrijblijvende samenwerking tussen instellingen is daarbij geboden. Waar mogelijk nemen we de achterstandwijken en de brede scholen in ons advies mee. Kansen: de voorgestelde aanpak biedt de kans om, in weerwil van ernstige bezuinigingen, een langetermijnambitie te handhaven en intussen heel concreet méér inwoners cultureel actief te laten zijn. Risico’s: het advies kan meer in woorden dan in geld en keuzes worden vertaald; in dat geval dreigt ‘luchtfietserij’ of kan het juist vanuit scepsis worden opgepakt:’ er kan in deze tijd toch niets!’. Beide reacties zijn niet nodig.
10/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 3 Cultuurparticipatie centraal In dit hoofdstuk vertalen wij de missie ‘cultuurparticipatie!’ in twee programma’s (één voor alle inwoners en één voor kinderen en jongeren) en twee instrumenten (één gericht op versterking van de culturele instellingen, het andere specifiek voor cultuureducatie). Participatie als sleutelwoord In de missie is ‘cultuurparticipatie’ het sleutelwoord. Dit kan worden vertaald in twee programma’s: a. Het programma cultuur voor heel Leeuwarden moet ervoor zorgen dat het geheel aan cultureel aanbod vanuit de verschillende instellingen – voor zowel kinderen en jongeren als volwassenen – gestuurd wordt vanuit een eenduidige visie op de mogelijkheden van brede participatie. b. Via een slim cultuureducatief programma ‘Kunst voor ieder kind’2; geeft de gemeente Leeuwarden gestalte aan een sterke ambitie om alle kinderen en jongeren met cultuur in aanraking te brengen. Om deze ambities waar te maken adviseren wij: c. een BV Cultuur, door ons de ‘C-motor’ genoemd: een cultuurbedrijf dat als buitenboordmotor voor de instellingen dient; we beschrijven dat in het desbetreffende hoofdstuk. Doelstelling: zo voordelig mogelijk zo veel mogelijk op touw zetten en daarmee zo veel mogelijk mensen bereiken; d. een netwerk voor cultuurparticipatie, met als werktitel Netwerk CL. We beschrijven de opdracht van dit netwerk in bijlage 2. Het netwerk kan worden ondersteund door de ‘C-motor’. Het netwerk is een zowel informeel/virtueel als georganiseerd samenwerkingsverband van scholen, aanbieders van cultuur (educatie) en andere betrokken partijen. Doelstelling: geredeneerd vanuit de doelgroepen een optimale afstemming van vraag en mogelijkheden op het gebied van cultuureducatie en -participatie. Het netwerk CL komt onder verantwoordelijkheid van een programmamanager met een duidelijke – nog nader te omschrijven – positie in de culturele infrastructuur, opdat men niet gemakkelijk om hem/haar heen kan. Netwerk CL zal kunnen beschikken over een budget voor de twee programma’s: ‘Kunst voor ieder kind’ en ‘Cultuur voor heel Leeuwarden’.
2
We bedoelen natuurlijk: cultuur voor ieder kind, dus met inbegrip van erfgoed, cultuurgeschiedenis en mediawijsheid. Maar ‘Kunst voor ieder kind’ is een meer aansprekende titel.
11/79
CULTUURKEUS
In schema:
Het netwerk en de scholen We zien de scholen als heel belangrijke spelers: zij maken keuzes in tijd, menskracht en middelen. Zij zullen zich gesteund moeten weten door deskundige aanbieders en bemiddelaars. Daarom gaan zij samen met de culturele instellingen het netwerk aan. Een programmamanager ondersteunt en regisseert dat. Zij wisselen daarin onderling ervaringen en wensen uit en komen tot jaarprogramma’s. Waar scholen zelf de vraag kunnen formuleren dient de programmamanager het juiste aanbod daarbij te vinden. Waar scholen hulp nodig hebben bij het formuleren van de vraag of liever reageren op direct aanbod vanuit de instellingen speelt de programmamanager daar eveneens een rol in. Financiële implicaties Idealiter heeft het netwerk een programmanager voor minimaal 32 uur, een budget voor activiteiten (die komen elders in beeld) en een bescheiden budget voor overhead, promotie en (re)presentatie. De totale kosten bedragen dan circa € 80.000,—. Voor de C-motor rekenen we personele formatie voor minimaal 24 uur. We rekenen een bescheiden overheadbudget. In totaal € 65.000,—. 3 3
We rekenen hier vanuit het middenscenario. Zie hoofdstuk ‘Scenario’s’ voor varianten.
12/79
CULTUURKEUS
Onderdeel
Toelichting
€
Programma’s
Zie volgende hoofdstukken
PM
Netwerk, programmamanager C-Motor Totaal
80.000,— 65.000,— 135.000,—
Samengevat: wij stellen als centrale programma’s voor: ‘Cultuur voor heel Leeuwarden’ (een programma dat zich richt op alle inwoners) en ‘Kunst voor ieder Kind’, met nadruk op het laatste. Als instrumenten zien wie een netwerk voor cultuurparticipatie – waarin onderwijs en kunstinstellingen goed samenwerken – en een motor voor publieksbereik, als versterking van de culturele instellingen. Kansen: als de instrumenten goed worden opgepakt kunnen ze aan beide kanten van het model (aanbod en publieke vraag) het culturele leven van Leeuwarden versterken. We hebben het advies bewust globaal gehouden, opdat de instellingen en het onderwijs er in de uitwerking mee vorm aan kunnen geven; dit vergroot de kansen. Risico’s: de voorgestelde instrumenten werken niet als er niet een grote bereidheid is tot samenwerking.
13/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 4 Kunst voor ieder kind4 Van het programma ‘Kunst voor ieder kind’ geven wij hieronder een eerste uitwerking. We lichten eerst nog toe wat cultuureducatie omvat. We omschrijven stappen in het proces van cultuureducatie en ‘hangen’ daar maatregelen aan die aan dit proces een impuls kunnen geven. Uitgangspunten Wij verwijzen hier allereerst nogmaals naar het collegeprogramma ‘Doorpakken in Nieuwe Tijden’. Daarin zoekt Leeuwarden meer verbindingen van sport en cultuur met scholen en wijken. In de brede scholen kunnen combinatiefunctionarissen daarbij een belangrijke rol spelen. Maar ook buiten de brede scholen moet het mogelijk worden dat ieder kind met kunst en cultuur in aanraking komt. Zoals gezegd heeft de gemeente de intentie om met het oog op de gewenste omvorming de subsidiëring van kunstencentrum Parnas met ingang van 1 januari 2013 te beëindigen. Dit voornemen is niet zonder discussie gebleven en heeft tot een tweetal inhoudelijke reacties geleid. In de eerste plaats onderstreepte de gemeenteraad het voornemen in het collegeprogramma dat er ook in de toekomst een breed aanbod aan kunst- en cultuureducatie in Leeuwarden moet zijn. Het stopzetten van de subsidie van Parnas mag er niet toe leiden dat kinderen en jongeren in Leeuwarden helemaal verstoken blijven van onderwijs in kunst en cultuur (zowel actief als receptief). Hoewel het besef leeft dat met minder geld niet hetzelfde aanbod overeind gehouden kan worden, moet er gezocht worden naar een benadering die het educatieve aanbod enigermate overeind houdt, liefst georganiseerd via de scholen en op wijkniveau. Door kunstencentrum Parnas is in reactie op de collegevoornemens een plan gemaakt dat om heroverweging vraagt en om continuering van de subsidie op een lager niveau. In hoofdstuk 6 gaan wij nader in op de toekomst van Parnas. Wat is cultuureducatie? Cultuureducatie omvat: kunsteducatie en erfgoededucatie en daarbinnen de onderdelen: muziek, beeldende kunst en vormgeving, theater, dans, audiovisuele kunst, nieuwe media, letteren, musea, geschiedenis en archeologie, volkscultuur en regionale cultuur en kan worden onderscheiden in: • receptieve cultuureducatie: museumbezoek, toelichting op concerten, lessen en lezingen kunstgeschiedenis, filmbezoek et cetera; • actieve cultuureducatie: (leren) zelf doen; • actieve/receptieve cultuureducatie: bijvoorbeeld Beroepskunstenaars in de Klas (BIK) met museumlessen en leren zelf doen. Ook een deel van het educatieve aanbod van HCL en andere instellingen behoort hiertoe. 4
‘Kunst voor ieder kind’ is, vanwege de alliteratie en de duidelijkheid, een klinkend motto. Uiteraard mikken we op cultuureducatie in de breedte, dus met inbegrip van cultuurhistorie en cultureel erfgoed.
14/79
CULTUURKEUS
Daarnaast is het goed om in de gaten te houden dat kunst en cultuur doel op zichzelf kunnen zijn, middel kunnen zijn om je te (leren) uiten of te leren waarnemen en ook nog eens een middel kunnen zijn ten dienste van bijvoorbeeld taal- of rekenonderwijs. Ons advies betreft cultuureducatie voor zowel jongeren als volwassenen, maar in dit hoofdstuk zullen we ons concentreren op kinderen en jongeren. De doelgroep en de scholen Het aantal leerlingen in het basisonderwijs in de gemeente Leeuwarden bedraagt ruim 8.000. Als we daarnaast inspanningen willen doen om de groep tussen 12 en 18 jaar cultureel actief te houden of te krijgen hebben we te maken met een aantal van ruim 5.000. Ten slotte is er de groep jongeren tussen 18 en 25 jaar; deze telt een kleine 14.000 inwoners. De nadruk in onze voorstellen ligt op de leerlingen in het basisonderwijs. Voor hen geldt de ambitie ‘Kunst voor ieder kind’. Wij stellen daarnaast een stimulans voor ten behoeve van leerlingen in het voortgezet onderwijs, met de nadruk op activiteiten in schoolverband maar buiten schooltijd. Optioneel kan Leeuwarden ook enige inzet plegen ten behoeve van oudere jongeren, in het bijzonder studenten, zowel uit overwegingen van cultuurparticipatie als vanuit de doelstelling: Leeuwarden een aantrekkelijke studentenstad. Bij het maken van plannen dienen we rekening te houden met de mogelijkheden en wensen van de scholen. Deze zijn enerzijds vaak positief gericht op de mogelijkheden van cultuureducatie. Ze zijn enthousiaste afnemers van Kunstmenu, ontwikkelen zelf projecten en willen zich soms met kunst en cultuur profileren. Ook zien scholen mogelijkheden om kunst en cultuur als middel te integreren in lessen op het gebied van bijvoorbeeld taal, rekenen en beweging. Anderzijds zijn de middelen van de scholen beperkt en dat geldt ook voor hun tijd, in dubbel opzicht zelfs. De lestijd is beperkt en het is al een discussiepunt wat daar al dan niet in kan worden aangeboden. Ook de tijd om zelf cultuuraanbod te organiseren schiet vaak tekort. Des te belangrijker is het dat er kan worden teruggevallen op professionele bemiddelaars en aanbieders. Een nieuwe benadering Op grond van bovenstaande omschrijving van cultuureducatie houden we rekening met de twee hoofdvormen: • receptieve cultuureducatie: kennismaken met cultuur (door een voorstelling, tentoonstelling, concert et cetera te bezoeken en daarover te praten en na te denken); • actieve cultuureducatie (het zelf toneelspelen, muziek maken, een gedicht schrijven et cetera). Het is belangrijk om waar mogelijk een verbinding tussen deze twee vormen aan te brengen: zien én doen. Voor de receptieve vorm, waar mogelijk gekoppeld aan de actieve vorm, heeft Leeuwarden positieve ervaringen met het Kunstmenu, slim en goedkoop georganiseerd in samenwerking met de instellingen. Dat dient gecontinueerd te worden.
15/79
CULTUURKEUS
In de brede scholen vormen de combinatiefunctionarissen een belangrijke spil. Zij worden vanwege hun specifieke positie en hun op te bouwen ervaring belangrijke deelnemers van het Netwerk. Buiten de brede scholen is het Netwerk, en in het bijzonder de programmamanager van het Netwerk, dé impuls voor cultuureducatie in het onderwijs en het naschoolse aanbod. Wij stellen voor om in het denken over een alternatieve opzet van de kunst- en cultuureducatie in Leeuwarden uit te gaan van de volgende conceptuele benadering. Wat betreft de actieve cultuureducatie valt een culturele loopbaan te onderkennen. We baseren ons hierbij op eerdere gedachten zoals die ten grondslag liggen aan het concept van Ateliers Majeur in Heerenveen/Opsterland en ontwikkeld in samenwerking met Harry Koning (Het Domein Arnhem). De ‘culturele loopbaan’ kan er globaal als volgt uit zien: • Fase 1: kennismaken. Het gaat hierbij om een gevarieerd aanbod aan kennismakingsactiviteiten in de vorm van kortlopende projecten. • Fase 2: oriënteren. Hierin kunnen voorkeuren voor kunstbeoefening verder worden geëxploreerd. Dat kan op school, en het kader van Verlengde Schooldag (VSD) op een brede school, wijkcentrum of elders. • Fase 3: verzelfstandigen. Deze fase is voor wie echt verder wil in een bepaalde kunstvorm. Daarvoor loopt de route via een centrum voor de kunsten, particuliere aanbieders en verenigingen, wellicht ook via de school buiten de lestijden. • Fase 4: vervolg. Het gaat hier om het verder bekwamen tot en met talentontwikkeling en excelleren. Deze culturele loopbaan, (kennismaken => oriënteren => verzelfstandigen => excelleren) – waarvoor het Kunstmenu als basis dient – wordt niet alleen door jongeren gevolgd, maar ook door ouderen. In kwantitatieve zin is er uiteraard sprake van afnemende hoeveelheden: veel jongeren maken kennis met cultuur, doch maar weinigen bereiken als beoefenaar de top.
16/79
CULTUURKEUS
Dit laat zich als volgt weergeven:
Excelleren: Extra aandacht en ondersteuning voor jong talent Verzelfstandigen: het buiten schooltijd volgen van individuele lessen bij particuliere docenten of verenigingen (als hobby) Oriënteren: groepsgewijze series van actieve lessen voor de groepen 5 en 6, binnen- of buitenschools georganiseerd door combinatiefunctionarissen, daarbij ondersteund door het Netwerk CL Groepsgewijs kennismaken met actieve vormen van kunstbeoefening: georganiseerd door de combinatiefunctionarissen in samenwerking met de interne cultuurcoördinatoren Kunstmenu: receptieve cultuurbeleving georganiseerd onder auspiciën van de netwerkcoördinator in samenwerking met de interne cultuurcoördinatoren van de scholen
Samengevat: We sluiten aan bij de voornemens in het collegeprogramma en nemen die als vertrekpunt. We lichtten de breedte toe van het begrip ‘cultuureducatie’. We omschreven de doelgroepen. Het onderwijs zien we als een centrale speler. We stelden voor om ‘de culturele loopbaan’ als handvat te hanteren. Kansen: met deze aanpak heeft de gemeente een helder model, waarin van tijd tot tijd de prioriteiten per loopbaanonderdeel opnieuw kunnen worden bekeken. De scholen kunnen terugvallen op een duidelijke aanbod- en bemiddelingsstructuur en worden financieel geholpen. Risico’s: de scholen zouden op kunst en cultuur kunnen bezuinigen in plaats van er juist méér voor te gaan. In dat geval prioriteert de gemeente de scholen die positief voor kunst en cultuur kiezen ofwel kiest ze voor een benadering waarin de eigen verantwoordelijkheid van scholen minder wordt aangesproken en de gemeente zelf meer bijdraagt. Bij gelijkblijvend budget betekent dit: minder activiteiten.
17/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 5 ‘Kunst voor ieder kind’: beleidslijnen en invulling In dit hoofdstuk vullen we de aanpak voor cultuureducatie nader in aan de hand van de vier treden: kennismaking, oriënteren, verzelfstandigen, en excelleren. We stellen daar een aantal impulsen bij voor en geven voorbeelden. We stellen een convenant voor tussen onderwijs en gemeente. Nieuwe beleidslijnen Als het gaat om de verantwoordelijkheid van de gemeente voor deze vormen van educatie stellen wij de volgende beleidslijn voor. 1. Kennismaking Allereerst is receptieve cultuureducatie van groot belang. Op veel scholen in Leeuwarden (en daarbuiten) wordt hier veel werk van gemaakt via het eerder genoemde Kunstmenu. Wij stellen voor dat de gemeente – in samenwerking met de scholen – blijft zorg dragen voor het Kunstmenu. Een concrete doelstelling van de gemeente hierbij is dat alle kinderen op de basisschool met het Kunstmenu in aanraking komen. Daarmee stelt de gemeente zich verantwoordelijk voor de basis van de hierboven weergegeven piramide. Uiteraard gaan we er daarbij van uit dat de medefinanciering van de Kunstmenu’s vanuit de scholen overeind blijft. In overleg met de scholen en de aanbieder van Kunstmenu zou het Netwerk CL ernaar moeten streven om waar mogelijk actieve componenten aan het Kunstmenu te verbinden, bijvoorbeeld met behulp van Beroepskunstenaars in de Klas (BIK). Hiermee krijgt de eerste trede ‘Kennismaking’ zijn specifieke uitwerking. 2. Oriënteren Wat betreft de tweede trede van de piramide adviseren wij dat Leeuwarden ervoor kiest om het mogelijk te maken dat alle basisschoolleerlingen ten minste één keer intensief met een actieve vorm van kunstbeoefening in aanraking komen. Dit kan door de leerlingen bijvoorbeeld in groep 5 of 6 groepsgewijs een serie lessen aan te bieden waarin muziek, theater en dans, beeldende kunst en audiovisuele kunst op een actieve manier aan bod komen. Deze lessen kunnen – in overleg met de scholen – binnen schooltijd of (ten dele) daarbuiten worden georganiseerd. De combinatiefunctionarissen zullen in deze organisatie en uitvoering een rol spelen binnen de brede scholen, evenals de interne cultuurcoördinatoren van de scholen. De organisatie van de oriëntatielessen wordt neergelegd bij het Netwerk CL. Inzetten op extra combinatiefunctionarissen loont, aangezien hiervoor een aanvullende rijksbijdrage van veertig procent geldt die als structurele bijdrage in het vooruitzicht is gesteld.
18/79
CULTUURKEUS
3. Verzelfstandigen Met betrekking tot de derde tree van de piramide (het verder zelfstandig gaan doen) stellen wij vast dat zowel volwassenen als jongeren dit in de toekomst zelf moeten bekostigen. Zij kunnen zich voor dit type onderwijs wenden tot de particuliere aanbieders van dans, theater en muziek die in de stad actief zijn. Dit is uiteraard een grote beleidswijziging ten opzichte van de bestaande situatie. Echter, gegeven het beschikbare budget zien wij geen andere mogelijkheid dan om de middelen vooral voor jongeren in te zetten. Mensen voor wie de tarieven van het particuliere aanbod te hoog zijn kunnen – als zij in de bijstand zitten – een beroep doen op de bijzondere bijstand (bijvoorbeeld alleenstaande moeders met kinderen). Daarnaast stellen wij voor dat de gemeente ook voor de cultuureducatie – al dan niet in relatie met de Stichting Leergeld – samenwerking zoekt met het Jeugdcultuurfonds. Gezinnen met een laag inkomen moeten een beroep kunnen doen op een tegemoetkoming in de leskosten wanneer dat noodzakelijk is. Daarna blijven er nog voldoende prikkels voor actieve kunstbeoefening in deze fase achterwege. Om te beginnen zit er in de voorgestelde programma’s werkgelegenheid voor particuliere aanbieders van kunstonderwijs en in een van de volgende hoofdstukken doen we de suggestie om incidentele hulp te bieden bij de organisatie van het aanbod (denk aan particuliere docenten, huidige medewerkers van Parnas, het Gitaar Instituut Friesland, de Hafabra-verenigingen, de koren, het amateurtoneel, de Slagwerkschool Leeuwarden en Saxofoonles Leeuwarden). In de programma’s zitten een aantal impulsen die kinderen en jongeren kunnen stimuleren om te blijven musiceren, toneelspelen, dansen enzovoort. We werken dat hieronder nader uit. 4. Talentontwikkeling en excelleren Voor de vierde fase doen wij, gezien het budget, geen nader voorstel. Wel geven we als aanvullende optie in overweging om nog een bescheiden impuls voor jong talent mogelijk te maken (zie hoofdstuk 9). Het gaat dan om leerlingen een met bijzonder talent, voor wie een (voor)opleiding in de kunsten in het verschiet ligt. Het is de vraag of de gemeente hiervoor verantwoordelijkheid wil of moet nemen dan wel of dit vooral een rol voor het particulier circuit betreft. Samenwerking met de vooropleidingen van kunstvakonderwijs is daarbij een aandachtspunt. Omdat talentontwikkeling ook een nadrukkelijk onderwerp is in het collegeprogramma is het wellicht goed om hier nog iets aan toe te voegen. Talentontwikkeling komt in twee betekenissen voor. Enerzijds gaat het om aandacht voor bijzondere talenten op het gebied van cultuur en sport. In die zin hebben wij dat hierboven opgevat. Anderzijds is er een bredere definitie van talentontwikkeling: zorgen dat de talenten van alle kinderen voldoende worden aangesproken en ontwikkeld. In deze betekenis hebben wij talentontwikkeling meegenomen in de missie ‘lerende stad’ en in het programma ‘Kunst voor ieder kind’.
19/79
CULTUURKEUS
Impulsen cultuureducatie Een en ander mondt voor jeugd en jongeren uit in deze eerste aanzet voor de Leeuwardense Impuls Cultuureducatie. Dit is een proeve, die tijdens het verdere verloop in samenwerking met scholen en aanbieders zal worden uitgewerkt en verfijnd. We doen in hoofdstuk 11 ook enkele voorstellen buiten het kader van het primair onderwijs, als extra optie dan wel in de hoop dat ze, in een later stadium, financieel haalbaar zullen blijken. Hier leggen we de focus op het primair onderwijs, inclusief speciaal onderwijs, met extra nadruk op de brede scholen vanwege de inzet van combinatiefunctionarissen. De scholen krijgen momenteel € 10,90 per leerling vanuit de impulsgelden cultuureducatie primair onderwijs. Gemiddeld geven zij daarnaast per leerling ten minste € 5,— uit vanuit ‘Verlengde Londogelden’, overige eigen middelen en ouderbijdragen. In totaal zouden scholen per kind dus zo’n € 16,— per jaar kunnen uitgeven. Over het geheel zou er dan op jaarbasis vanuit de scholen ruwweg € 130.000,— aan culturele activiteiten worden besteed. Als de gemeente Leeuwarden dit geheel of gedeeltelijk matcht, op voorwaarde dat iedere school ervoor zorgt dat iedere leerling in zijn schoolcarrière ten minste eenmaal met ten minste vier disciplines in aanraking komt – bij voorkeur in een mix van reflectief, beschouwend en actief – kan er veel extra’s op gang komen. Hiermee kan ook het Kunstmenu worden versterkt, maar het oogmerk is vooral: de actieve kunstbeoefening. 1. Kunstmenu5 Kunstmenu voor primair onderwijs (en waar mogelijk voortgezet onderwijs) wordt gecontinueerd. Het Kunstmenu is volgens de website van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW): ‘een samenhangend activiteitenprogramma, waarbij kinderen tijdens de acht jaar dat zij op de basisschool zitten, kennismaken met de zes kunstdisciplines: muziek, dans, film, literatuur, theater en beeldende kunst. Als cultureel erfgoed ook deel uitmaakt van het aanbod is er sprake van een cultuurmenu.’ Wij adviseren een versteviging van het budget voor Kunstmenu, met het klemmende pleidooi om de organisatie naar verhouding even mean en lean te houden als momenteel gebeurt.
5
Ook voor het ‘Kunstmenu’ geldt: het heet kunst, maar het gaat om ‘cultuur’, dus met inbegrip van cultuurhistorie en cultureel erfgoed.
20/79
CULTUURKEUS
Voorbeeld 1a: De ljip fan Ljouwert: Leeuwarden op de kaart gezet Maar ... welke kaart? En welk Leeuwarden? Want er is nogal wat veranderd door de eeuwen heen. Hoewel, veel is ook hetzelfde gebleven. Leeuwarden heeft namelijk een van de best bewaarde laatmiddeleeuwse stratenpatronen van Nederland. Stadsplattegronden van toen en nu laten zien dat straten, pleinen en grachten in de binnenstad niet wezenlijk zijn veranderd. Het project, waarin cartografie centraal staat, begint met korte voorbereidingslessen op school. Daarna wordt in de Schatkamer van het HCL en tijdens een stadswandeling informatie verzameld: leerlingen luisteren naar verhalen, kijken naar objecten en maken foto’s. Met deze gegevens wordt, eenmaal terug op school, een beeldende verwerkingsles gedaan. De leerlingen maken een geïllustreerde stadswandeling, waarmee het mooie van Leeuwarden wordt getoond. En ze bedenken een plan voor het Leeuwarden van de toekomst. Voorbeeld 1b: Naar het toneel Alle kinderen van groep 5, 6, 7 en 8 voor wie de school heeft ingetekend gaan in De Harmonie naar een voor deze groep geschikte voorstelling door Tryater. De voorstelling wordt vooraf toegelicht en wordt nabesproken (in de regel komen in twee jaar tijd alle scholen die dat willen ten minste eenmaal in de schouwburg. 2. Kennismaking primair onderwijs In deze fase vinden projecten plaats die kijken/luisteren verbinden met zelf doen. Op de brede scholen kunnen de combifunctionarissen hiermee aan de slag gaan. Daarbuiten zal de programmamanager van het Netwerk CL de scholen bijstaan in het maken van keuzes. Voorbeeld 2a: Portretten De klas bezoekt een tentoonstelling ‘Portretten’ in het Fries Museum, voorbereid in de klas en toegelicht in het museum. Aan de hand van opdrachten verkennen de kinderen de tentoonstelling zelf op actieve wijze. Vervolgens gaan zij, begeleid door een BIK’er (Beroepskunstenaar in de Klas) zelf portretten van elkaar tekenen. Jean-Jacques Maouche, coördinator Kunstmenu, reageerde op bovenstaand fictief voorbeeld met een daadwerkelijk uitgevoerd voorbeeldproject. Hij voegde daaraan toe: ‘Eigenlijk zou elk Kunstmenu-project er ongeveer zo moeten uit zien: informatie, kijken, kritiek geven/beschouwen en zelf doen en weer beschouwen’: Voorbeeld 2b: Portretten 2 Het project behandelt de functie van de portretschilderkunst voordat de fotografie die rol overnam. De leerling schildert zijn/haar meester, maar is tegelijkertijd zelf ook de (schilder)meester. Vier kunstenaars kregen de opdracht om een portret te maken van dezelfde meester, om zo duidelijk te krijgen dat de persoon van de schilder mee bepaalt hoe het portret eruitziet.
21/79
CULTUURKEUS
3. Oriëntatie primair onderwijs Hierboven hebben we het oogmerk van de oriëntatiefase al beschreven. Ook hier zullen de combifunctionarissen voor de brede scholen inzetbaar zijn. Daarbuiten vraagt het de nodige organisatie, waarvoor in overleg met de scholen en de aanbieders moet worden gezocht naar de optimale aanpak: met zo min mogelijk organisatiekosten zo veel mogelijk bereiken. Voorbeeld 3: Ik kan ... Voor groepen leerlingen is er naar keuze de mogelijkheid om gedurende een aantal weken, tijdens of aansluitend aan de schooluren, oriëntatiecursussen te volgen in een muziekinstrument, tekenen, fotograferen, dans of toneel. Ook circus kan daartoe behoren. 4. Extra impuls brede scholen Om de brede scholen, ook in hun wijkgerichtheid, extra te stimuleren wordt de bestaande (dan wel beoogde) bijdrage verhoogd. Dit ten behoeve van projecten waarin kinderen mét hun ouders in aanraking worden gebracht met kunst en cultuur. Voorbeeld 4: The eigthies Alle kinderen uit de groepen 3 en 4 leren popnummers uit de eighties zingen, repeteren deze onder leiding van een dirigent, nemen tekst en muziek mee naar huis en nodigen de ouders uit om deze op de avond van de uitvoering mee te komen zingen. 5. Impuls amateurkunst/kunsteducatie Om te bevorderen dat amateurorganisaties een actieve bijdrage leveren aan cultuureducatie en, omgekeerd, extra kansen krijgen om nieuwe aanwas te winnen komt er een budget beschikbaar voor projecten op dit vlak, mits van voldoende kwaliteit en met voldoende bereik. Dit budget geldt ook historische projecten van cultuurhistorische vereniging of het HCL. We denken echter vooral aan initiatieven op het gebied van popmuziek koren, ensembles, amateurtoneel en dans. Voorbeeld 5: Ik speel mee Dirigent en leden van de muziekvereniging komen uitleg geven aan de klas. Met leeninstrumenten kan de klas zelf aan de gang. Tijdens een openbaar optreden van het ensemble krijgen de kinderen de kans zich te laten horen in een meespeelsessie.
22/79
CULTUURKEUS
Convenant gemeente en onderwijs Schematisch ziet het aanbod van kunst- en cultuureducatie in het (primair) onderwijs er idealiter als volgt uit:
Excelleren: extra aandacht en ondersteuning voor jong talent door ervaren coaches Verzelfstandigen: het buiten schooltijd volgen van individuele lessen bij particuliere docenten of verenigingen (als hobby) Oriënteren: groepsgewijze series van actieve lessen (met name voor de groepen 5 en 6), binnen- of buitenschools georganiseerd door combinatiefunctionarissen of bemiddeld door het Netwerk CL Groepsgewijs kennismaken met actieve vormen van kunstbeoefening: georganiseerd door de combinatiefunctionarissen of de interne cultuurcoördinatoren of bemiddeld door Netwerk CL. Kunstmenu: receptieve cultuurbeleving georganiseerd onder auspiciën van het Netwerk CL in samenwerking met de interne cultuurcoördinatoren van de scholen Wij stellen voor om te streven naar een convenant tussen de gemeente Leeuwarden en de instellingen primair onderwijs over het aanbod aan cultuureducatie, waarbij de scholen de voor kunst en cultuur beschikbare gelden optimaal aanwenden en de gemeente: • het Kunstmenu substantieel meefinanciert; • inzet van combinatiefunctionarissen in brede scholen mogelijk maakt; • met het Netwerk CL de andere scholen helpt bij het realiseren van cultuurprogramma’s; • financiële inzet van scholen voor actieve cultuurbeoefening matcht krachtens een nog te ontwerpen matchingsregeling. Praktische implicaties In de uitwerking zijn er nog wel wat hindernissen te nemen. Zo zijn de meeste scholen geen geschikte locatie voor veel van de kunstzinnige activiteiten. Dat wil zeggen dat het aanbod wél aan de schoolaccommodatie wordt aangepast dan wel dat er elders in de stad locaties worden benut (zie ook hoofdstuk 7 over de toekomst Parnas). Ook valt er nog wel het een en ander te regelen rond de aanschaf en logistiek van materialen en instrumenten. Het voert te ver om dat hier in detail uit te werken. Ten derde vraagt de uitwerking ook in methodisch opzicht nog wel wat denkwerk en overleg, waarbij de scholen zelf een centrale rol moeten spelen.
23/79
CULTUURKEUS
Het gaat dan om groepsgrootte, keuzemogelijkheden voor kinderen, didactische aanpak, betrokkenheid van de leerkrachten en zo meer. Enerzijds zijn de kunsturen ideale momenten om de vaste leerkracht af te lossen of te vervangen, anderzijds biedt de aanwezigheid van de leerkracht grote meerwaarde. Financiële implicaties We stellen globaal de volgende toedeling voor6: Fase Netwerk CL Kunstmenu Kennismaking Oriëntatie Verzelfstandiging Excelleren Extra impuls brede school Impuls amateurkunst Totaal a) b) c)
Toelichting Management en budget Versterking Inzet combifunctie Budget Netwerk CL Inzet combifunctie Budget Netwerk CL Kunstpraktijklessen Jong talent Wijken/ouders Inzet verenigingen
€ (80.000,—) 50.000,— 50.000,— a) 30.000,— 60.000,— b) 50.000,— PM PM 15.000,— 15.000,— 270.000,—
Door de rijksbijdrage wordt dit € 70.000,— = 1,2 fte. Door de rijksbijdrage wordt dit € 84.000,— = 1,7 fte. Schematisch:
Excelleren: Gemeente: €0 Verzelfstandigen: Gemeente € 0, afgezien van eventuele faciliteiten en incidentele middelen opstart Oriënteren: Gemeente € 50.000,— + € 60.000,— (combinatiefunctionarissen) Rijk (matching combifunctionarissen): € 24.000,— Kennismaken: Scholen € PM Gemeente: € 30.000,— + € 50.000,— (voor combifunctionarissen) Rijk (matching combifunctionarissen): circa € 20.000,— Kunstmenu: Scholen: € 27.128,— Gemeente € 48.000,— huidig plus € 50.000,— nieuw Scenario B: € 250.000,— voor ‘Kunst voor ieder kind’ (inclusief extra impuls brede school en ak-vereniging) plus Rijk: € 44.000,— plus scholen: PM 6
We rekenen hier vanuit het middenscenario. Zie hoofdstuk ‘Scenario’s’ voor varianten. De hier gehanteerde kosten voor het Netwerk zijn grotendeels al meegenomen in de tabel in het vorige hoofdstuk.
24/79
CULTUURKEUS
Samengevat: We leggen de nadruk op de eerste stadia en op het primair onderwijs, zetten met name in op Kunstmenu – dat we graag gecontinueerd en versterkt zien – en oriënteren, waarbij zelf leren doen belangrijk is. Daarnaast stellen we kleine impulsen voor ten behoeve van de bredeschoolwijken en voor de inzet van amateurkunstverenigingen. Kansen: Kunstmenu heeft zijn bestaanrecht al bewezen en biedt veel kansen. Ervaringen elders leren dat scholen ook een grotere rol kunnen spelen in het zelf leren doen (muziek maken, toneelspelen et cetera). Er is een potentieel aan amateurverenigingen in Leeuwarden die hun bijdrage kunnen leveren. De combinatiefunctionarissen kunnen een grote stimulans bieden. Risico’s: De aanvullende rijksbijdrage voor combinatiefunctionarissen is structureel bedoeld, maar is daarmee niet verzekerd. Op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente hebben we hen desondanks een substantiële plek in het beleid (en het budget) gegeven. Valt de rijksbijdrage weg, dan blijft zestig procent van het budget over en moet de aanpak aangepast worden, maar dat betekent geen wezenlijke verandering.
25/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 6 Cultuur voor heel Leeuwarden In dit hoofdstuk leggen we een basis voor het programma ‘Cultuur voor heel Leeuwarden’. Van belang is de versterking van de infrastructuur. We wijzen op de mogelijke inzet van het amateurcircuit. We gaan in op de vraag: hoe bereik je meer en ander publiek? Inleiding Hiervoor hebben wij uiteengezet waarom wij menen dat cultuurparticipatie het leidende beginsel moet zijn voor de reorganisatie van de culturele infrastructuur in Leeuwarden. Daar valt nog wel het een en ander aan toe te voegen. Niet alleen moet het gesubsidieerde aanbod terechtkomen bij een zo groot mogelijk deel van de bevolking, maar ook zal, als men wil dat cultuur weer meer van de burgers of van de markt wordt, de overheid moeten stimuleren dat burgers, en hun markt, daar dan ook op gericht raken. Welke cultuurpolitieke idealen men er ook op nahoudt – idealistisch, paternalistisch, patriottisch of liberaal – men zal de inwoners toch een minimum aan culturele bagage toewensen en zich niet voor honderd procent willen onthouden van publieke inzet. De samenhang met andere beleidsterreinen die participatie van burgers bevorderen is ook een factor. Sociale samenhang en de aantrekkelijkheid van het wonen in deze stad zijn eveneens doelstellingen die men hierbij kan betrekken. Versterking van de infrastructuur Een breed maatschappelijk draagvlak voor de cultuurinstellingen en, omgekeerd, een breed bereik van de instellingen onder de bevolking geeft de instellingen een structureel sterkere positie. Dat is in de gegeven financieel gezien lastige situatie helemaal niet gemakkelijk. Met de voorstellen die wij hierna uitwerken, met name de C-motor, hopen wij dat zowel de positie als de onderlinge samenwerking van de instellingen tegen de verschraling in sterk kan blijven en dat de culturele participatie erdoor toeneemt. We gaan dit nu niet te concreet uitwerken, omdat we niet geloven in een top-downbenadering. De instellingen zullen bij de implementatie zelf een duidelijke rol moeten kunnen spelen. Daarnaast denken we aan nog enkele maatregelen. Actieve inzet amateurverenigingen Er is een zeer intensief amateurkunstleven in Nederland. Het georganiseerde deel daarvan, dat decennialang aan velen behalve kunstplezier sociaal houvast heeft gegeven, staat onder druk. Mensen leggen zich minder snel vast op langlopende verplichtingen, er is een grote concurrentie op de vrijetijdsmarkt, de professionele kunstwereld heeft een onevenredig grote cesuur met de amateurkunst doen ontstaan en de amateurorganisaties zijn er vaak niet in geslaagd om zich aan nieuwe ontwikkelingen aan te passen.
26/79
CULTUURKEUS
Vanuit sociaal-cultureel perspectief gezien loont het om de amateurkunstenaars (en amateurhistorici) weer prominenter op het podium te krijgen. Zij kunnen hun cultuurzin op anderen overbrengen en hen tot meedoen verleiden. Vandaar ons pleidooi om dit segment een duidelijke plek te geven in de culturele infrastructuur van Leeuwarden. De opdracht aan de programmamanager van het Netwerk CL moet ook dit aspect omvatten, met name als het gaat om de verbinding van de amateurkunst met de cultuureducatie in het onderwijs en daarbuiten. Hij zal daarbij niet alleen moeten bouwen op de bestaande georganiseerde verbanden, maar zal ook voor de minder gevestigde cultuurvormen, zoals popmuziek of urban dance, informele setting moeten weten te vinden. Programma’s voor cultuureducatie (receptief/beschouwend) De Harmonie, Romein, het Filmhuis, de bibliotheek, het HCL en de in Leeuwarden gevestigde rijksinstellingen en provinciale instellingen spannen zich in om aanbod voor een breed publiek te realiseren én ruimte te vinden voor specifieke, bijzondere zaken die niet op voorhand veel mensen trekken. Elk voor zich doet aan publiekspromotie en aan educatief beleid. Het risico bestaat dat daarmee kansen en middelen verloren gaan, door onderlinge concurrentie en door versnippering. Wij willen de autonome sturing van de instellingen niet onmogelijk maken, maar wél adviseren om meer lijn te brengen in de contacten met het publiek. Daar dienen het voorgestelde Netwerk CL en de C-motor voor. De programmamanager7 moet ook ruimte krijgen om gezamenlijke programma’s voor volwassenenpubliek te helpen opzetten. Daarnaast zal hij voor educatieve programma’s ook concreet vragen en opdrachten moeten gaan ophalen – in samenwerking met welzijns- en zorgorganisaties en andere relevante instanties – bij specifieke groepen, zoals bejaarden, bewoners van verpleeghuizen, mensen zonder werk, jongeren, studenten, Rotarians enzovoort. Het valt te overwegen om een specifiek studentenprogramma op te zetten. Zie de opties in hoofdstuk 9. Voorbeeld 6: Kinderen van de Zon Schouwburg De Harmonie brengt Maxim Gorki’s ‘Kinderen van de Zon’. In de weken daaraan voorafgaand biedt de bibliotheek lezingen over de Russsiche toneelschrijvers Gorki, Tsjechov en anderen, over de Russische Revolutie en over wetenschapsopvattingen aan het begin van de twintigste eeuw. De Bres organiseert een debat over ‘Kunst en wetenschap: isolement of engagement?’. Promotiebezoeken voor de voorstelling vinden plaats bij een aantal ‘vindplaatsen’ van publiek (winkelcentra, bejaardensociëteiten, scholen, bedrijfskantines). Leden van de bibliotheek krijgen korting op de entree. In het weekeinde na de voorstelling organiseert De Bres een ‘recensiedebat’, met kenners, politici, schrijvers en ‘gewoon’ publiek. Mogelijkheden voor actieve cultuurparticipatie De gemeente geeft de programmamanager cultuurparticipatie de opdracht om de amateurkunstverenigingen een meer prominente plek te geven in het culturele leven. Daarnaast kan de gemeente het particuliere circuit meer faciliteren. 7
De programmamanager kan het uiteraard allemaal niet alleen; samenwerking met combinatiefunctionarissen, medewerkers van de instellingen en anderen is wezenlijk.
27/79
CULTUURKEUS
We hebben in hoofdstuk 9 enkele opties verzameld, met name aansluitend bij het wegvallen van de subsidie aan Parnas. Samenhang tussen beleidsvelden en budgetten De programmamanager van het Netwerk CL krijgt ook als opdracht mee om alert te zijn op diverse dwarsverbanden in het beleid die nieuwe impulsen voor cultuurparticipatie kunnen opleveren. Daartoe organiseert hij binnen en buiten het stadhuis rondetafelgesprekken en brainstorms en ontwikkelt hij experimentele programma’s. Voorbeeld 7: Omroepstation Omroep Mercurius, de bibliotheek en Bureau Halt Noord-Nederland organiseren in samenwerking met de landelijke organisatie Click F1 een speciale versie van ‘UCEE Station Leeuwarden’, gewijd aan ‘jeugd en vandalisme’.8 Financiële implicaties Gezien de beperkte middelen stellen wij hier vooralsnog geen bedragen voor. Activiteiten zullen gefinancierd moeten worden uit bestaande budgetten of uit derde geldstromen. 9 Onderdeel C-Motor Actieve inzet amateurkunst Programma’s cultuureducatie algemeen publiek Faciliteren particulier aanbod Samenhang beleidsvelden Totaal
Toelichting Reeds opgenomen in tabel prestatiesubsidies
€ 65.000,— 10.000,— PM PM PM 75.000,—
Samenvattend: We wijzen op de wenselijke samenhang tussen de verschillende gemeentelijke beleidsvelden. Voor een breed cultuurbereik dienen de instellingen samen te werken; hiervoor reikten we de C-Motor en het Netwerk CL aan. We wijzen erop dat ook het amateurcircuit een bijdrage kan leveren. Kansen: de samenwerking met niet-cultuurinstellingen en het ‘opnieuw uitvinden’ van de amateurwereld geeft nieuwe impulsen, boven op de gezamenlijke C-Motor van cultuurinstellingen. Risico’s: de cultuurinstellingen bevinden zich, mede als gevolg van de financiële crisis en het rijksbeleid, in zwaar weer en hebben moeite om hun exploitatie gezond te houden. We moeten er in dit advies van uitgaan dat hen dit lukt.
8
UCee Station is een digitaal platform voor jongeren in diverse steden. Op de site staan radioshows, filmpjes, clips, artikelen, interviews, columns et cetera. UCee Station biedt jongeren de mogelijkheid om hun stem te laten horen, letterlijk en figuurlijk. Het geeft jongeren de kans om onderwerpen die hen aanspreken te delen met leeftijdgenoten en er samen over te praten en na te denken. 9 De tabel gaat uit van het middenscenario. Zie hoofdstuk ‘Scenario’s’ voor varianten.
28/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 7 Gevolgen van subsidiestop Parnas In dit hoofdstuk geven we een korte schets van het huidige functioneren van Parnas, stellen we de vraag of er nog plek is voor een gesubsidieerd centrum voor de kunsten en bekijken we alternatieve opties. Ook de kostprijs voor particuliere gebruikers komt aan de orde. Kenschets Parnas Parnas verzorgt lessen en cursussen in alle kunstdisciplines (muziek, dans, theater, beeldende kunst en nieuwe media), voor jongeren en volwassenen. Parnas initieert daarnaast projecten en activiteiten, onder meer voor de amateurverenigingen en het onderwijs. Parnas bereikt volgens opgave jaarlijks circa 3.500 cursisten, waarvan circa 1.000 binnenschools. De organisatie telt 120 medewerkers, van wie er circa 90 betrokken zijn bij het primair proces (allen in deeltijd). De personeelskosten bedragen meer dan 70% van de totale exploitatielasten, de huisvestingskosten circa 15%. De totale exploitatie van Parnas bedroeg in 2009 € 2.610.977,—. Parnas ontving in dat jaar voor haar kerntaken een reguliere subsidie van € 1.415.500,— (60,1% ten opzichte van de totale baten; uit eerder vergelijkend onderzoek van BMC bleek dat dit in 2008 neerkwam op circa € 380,— per cursist). Daarnaast ontvangt Parnas van verschillende subsidiënten subsidie voor projecten (circa € 120.000,—). Door Parnas worden lessen aangeboden op verschillende niveaus. Van opstapcursussen voor beginners tot lessen voor (ver)gevorderden. Muzieklessen worden individueel en in groepen gegeven. De lessen in de overige disciplines zijn groepslessen. Parnas heeft een eigen talentenvoorziening voor muziek. Buitengewoon getalenteerde leerlingen kunnen op voorspraak van hun docent in aanmerking komen voor extra lessen tegen een gereduceerd tarief (maximaal tien talenten per jaar). Ze krijgen bovendien de mogelijkheid om theorielessen te volgen en mee te doen aan het talentenconcert aan het einde van het seizoen. Parnas verzorgt voorts een vooropleiding voor Academie Minerva: hiermee kan men zich voorbereiden op het kunstvakonderwijs. Met het muziekonderwijs kan bij Parnas vanaf de leeftijd van 2 jaar worden begonnen. Vanaf groep 4 van de basisschool kunnen kinderen meer kanten van muziek leren kennen via een muzikale oriëntatiecursus. Die cursus wordt op de hoofdlocatie aangeboden en ook op verschillende scholen in de wijken. Als een kind toe is aan het leren bespelen van een instrument, kan met behulp van een instrumentencarrousel een keuze worden gemaakt voor een bepaald instrument. Daarna volgt de opstapcursus, die bedoeld is als eerste kennismaking met een instrument of discipline. Na het volgen van een opstapcursus kan er worden verdiept met een vervolgcursus of een specialistische cursus (in groepen of individueel). Soms wordt binnen de vervolgcursussen ook nog onderscheid gemaakt tussen twee niveaus.
29/79
CULTUURKEUS
Naast het aanbod van lessen en cursussen verzorgt Parnas ook voorstellingen, projecten en presentaties, zoals de ZappZaterdagen, multidisciplinaire producties op allerlei locaties, interactieve projecten in de wijken en workshops. Parnas werkt niet alleen aan vanuit de centrale vestiging, maar ook op locatie. Zowel voor Camminghaburen als Zuiderburen heeft Parnas activiteiten of een cursusaanbod ontwikkeld. De culturele kaart van Leeuwarden (het Kunstmenu) is vanuit Parnas ontwikkeld voor het Leeuwarder primair onderwijs. De kaart brengt aanbieders op het gebied van kunst en erfgoed in beeld. Het is een hulpmiddel voor scholen om hun cultuuren erfgoededucatie op een goede manier vorm te geven. Toekomst Parnas Gezien de beschikbare middelen en het vertrekpunt van het college – bezuiniging van € 1,4 miljoen en versterking van de infrastructuur met een beperkt deel van deze middelen – en gelet op de programma’s en instrumenten die wij binnen dit kader adviseren zien wij geen ruimte voor voortzetting van de gesubsidieerde versie van het centrum voor de kunsten Parnas. Om deze reden hebben wij, conform afspraken met de directie van Parnas en met de gemeente, ons geen oordeel gevormd over het door Parnas zelf ingediende toekomstplan. Onze ervaring is dat een centrum voor de kunsten weliswaar een belangrijke voorziening is in een stad, maar dat veel gemeenten moeite hebben om er een grote financiële verantwoordelijkheid voor te blijven dragen. Nu het college voornemens is de exploitatiesubsidie geheel in te trekken zijn wij niet naar halve oplossingen gaan zoeken. Omdat er wel ruimte is voor een particuliere markt in het algemeen en voor particulier aanbod binnen het kader van de door ons voorgestelde programma’s, is het aan de directie van Parnas om zelf eventueel een bedrijfsplan voor doorstart op particuliere basis te maken. Wij hebben daarnaast mogelijkheden geïnventariseerd waarmee de gemeente Leeuwarden de particuliere markt zou kunnen bevorderen en nog onderdelen van een kunsteducatief aanbod overeind zou kunnen houden. We vinden het voor dit advies te ver voeren, maar uiteraard zullen de kosten van eenmalige investering of structurele huurtegemoetkoming in beeld moeten worden gebracht. Knooppunten CL Zowel voor de (actieve) cultuurparticipatie in het onderwijs als voor de amateurkunstenaars blijven fysieke plekken nodig die geschikt zijn voor kunstbeoefening. Ook bij continuering van Parnas als fysieke voorziening is die behoefte niet volledig gedekt. Als Parnas vervalt is die behoefte des te groter. Het is lonend om op zoek te gaan naar ‘knooppunten’ per discipline die de programma’s ‘CL’ en ‘Kunst voor ieder kind’ met hun accommodatie zouden kunnen helpen. Bijvoorbeeld: • theater en dans: Jeugdtheaterschool, Tryater, De Harmonie; • muziek: Romein, de Harmonie, Schaaf, (Blokhuispoort); • letteren: bibliotheek, HCL, Tresoar; • beeldende kunst: ateliers (atelierbeleid!), Fries Museum, (Blokhuispoort); • film, nieuwe media: Filmhuis, Fries Museum, ateliers.
30/79
CULTUURKEUS
Parnas Mobiel Een mogelijkheid is dat aan Parnas de gelegenheid wordt geboden om een doorstart te maken zonder gebouw. Voor een overgangsfase kan dan eventueel eenmalig een bedrag beschikbaar worden gesteld. In deze fase kan Parnas transformeren tot een aanbieder die zijn kosten vanuit de markt dekt. Als voor deze benadering wordt gekozen, kan eventueel worden overwogen om bij dit residu van Parnas nog de volgende taken te beleggen (in plaats van bij de C-motor): • het organiseren van het Kunstmenu; • het organiseren van de groepsgewijze oriëntatielessen op scholen. Wij zijn hier overigens geen voorstander van, omdat wij juist een sterke synergie tussen de professionele aanbieders voorstaan en hen tegen zo laag mogelijke kosten een zo groot mogelijke rol willen laten spelen in de cultuurparticipatie. Het is dan transparanter als Parnas zich focust op kunstonderwijs aan amateurs. Dan zou een mobiel Parnas een stevige rol kunnen blijven spelen als aanbieder van educatief (kostendekkend) aanbod voor gevorderden (jongeren zowel als volwassenen). Het staat het mobiele Parnas overigens vrij om zich als commerciële aanbieder te bewegen op de cursusmarkt. Omvormen tot model Ateliers Majeur In hoofdstuk 10 gaan wij in op het scenario van Ateliers Majeur. Als de gemeente Leeuwarden hiervoor zou kiezen is het vervolgens een van de opties dat Parnas hierin een sterke rol gaat vervullen, niet als gesubsidieerde instelling maar als uitvoerder van door de gemeente betaalde diensten. Zie verder hoofdstuk 10. Cursusverzamelgebouw Een andere mogelijkheid om de particuliere markt een impuls te geven is dat de gemeente bevordert dat ergens in de stad een gebouw (met eventueel een beheerder) beschikbaar komt dat voorziet in betaalbare oefen- en cursusruimten. De gemeente kan dit doen door bijvoorbeeld zo’n gebouw te verwerven en tegen kostprijs te verhuren of te stimuleren dat bijvoorbeeld de lokale woningbouwvereniging dit doet. Idealiter zou het pand moeten bestaan uit (verhuurbare) cursusruimten, opslagruimten (voor instrumenten en materialen), expositieruimte en een zaal die low budget gehuurd kan worden voor presentaties, optredens en dergelijke. De inventaris van Parnas zou in een dergelijk gebouw kunnen worden ondergebracht. Private initiatiefnemers, zoals het Gitaar Instituut Friesland, de Slagwerkschool Leeuwarden en Saxofoonles Leeuwarden, maar eventueel ook een geprivatiseerd en ongesubsidieerd Parnas kunnen hiervan gebruik gaan maken. Hiertoe zou bijvoorbeeld een samenwerkingsovereenkomst kunnen worden afgesloten tussen de betrokken organisaties. Het voordeel voor hen zit hem in de onderlinge wisselwerking, het poolen van kennis en menskracht, het gezamenlijk kunnen aanpakken van de marketing en dergelijke. Het klantenbestand van Parnas kan – net als de inventaris – worden ingebracht in het nieuwe culturele trefpunt.
31/79
CULTUURKEUS
Website Ook een manier om de particuliere sector een stimulans te geven is het eenmalig beschikbaar stellen van een subsidie voor het maken van een portal waarop alle informatie over het private cultuureducatieaanbod in Leeuwarden wordt verzameld. Het beheer van de portal kan worden neergelegd bij de openbare bibliotheek of bij de C-motor. Effecten voor de consument Welk effect moet worden verwacht van het beëindigen van de subsidie aan Parnas? In cijfermatige zin kunnen we hierover nog weinig zeggen. Het is onbekend of en in welke vorm Parnas zonder subsidie zijn aanbod zal continueren. Gebruikelijk is dat bijvoorbeeld muziekdocenten hun lessen aanbieden volgens het zogeheten KNTV-tarief (Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging).10 De KNTV geeft als honorariumrichtlijn voor vakbekwame privépedagogen een minimum van € 36,50 per gegeven lesuur (van 60 minuten). Bij een aantal van veertig lessen (toepassing van de schoolvakanties van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs) is het jaartarief bij individuele lessen van een uur derhalve € 1.460,— (40 x € 36,50). De uurtarieven van vrijgevestigde docenten toneel en beeldend liggen doorgaans lager. De danssector is grotendeels al ongesubsidieerd. Overall liggen de tarieven in deze sectoren rond de € 25,— tot € 40,— per (groeps)les van een uur. Docenten zullen er goed aan doen zo veel mogelijk met groepslessen te werken. Dat heeft didactische voordelen en is uiteraard voor de klant voordeliger. Ook kunnen docenten en lesklanten op maat afspraken maken, passend binnen het budget en de agenda van de leerling. Het KNTV-tarief zit redelijk aan de bovenkant van de (particuliere) markt. De onderkant ligt zoals aangegeven lager. Als de docenten van Parnas na een eventuele doorstart ten hoogste het KNTV-tarief zullen hanteren (doch waarschijnlijk minder zullen kunnen vragen), zal dat in gezamenlijkheid vermoedelijk onvoldoende middelen genereren om het pand aan het Raadhuisplein (dat een forse huurlast heeft) aan te houden. Mocht Parnas niet alleen zijn huisvesting kwijtraken, maar ook zijn overheadkosten niet vanuit de markt kunnen dekken en derhalve als organisatie verdwijnen, dan ontstaat in Leeuwarden een situatie die vergelijkbaar is met die van gemeenten waar geen gesubsidieerd kunstencentrum aanwezig is. Voorbeelden hiervan zijn Amsterdam (waar Kunstweb werd opgeheven maar waar nog wel een gesubsidieerde muziekschool is) en Hilversum. In zijn algemeenheid valt in deze steden te zien dat particuliere docenten en initiatiefnemers (zoals Globe in Hilversum) in het gat duiken dat in de markt ontstaat door het ontbreken van een gesubsidieerd aanbod. Zeker in de grotere steden en de centrumsteden (100.000+-gemeenten, provinciehoofdsteden) is er wat dit betreft doorgaans voldoende aanbod van vakbekwame docenten voorhanden. Ook in Leeuwarden zien we een omvangrijke en levendige particuliere sector.
10
Dit is exclusief de eventueel in rekening te brengen 19% btw voor leerlingen van 21 jaar en ouder.
32/79
CULTUURKEUS
Net als elders kunnen particuliere docenten zich manifesteren als inventieve ondernemers, die zich inspannen om aan een lespraktijk te komen die – eventueel in aanvulling op het inkomen als zelfstandig kunstenaar – groot genoeg is om van te leven. Wij adviseren bovendien een actieve inzet op de scholen – binnenschools en buitenschools – waar dezelfde docenten zich voor aan kunnen bieden. Een ander aspect dat in de vergelijking tussen gesubsidieerd en ongesubsidieerd aanbod een rol speelt is natuurlijk de waarborging van de didactische kwaliteit. Het toezicht daarop, zoals door Parnas geboden, gaat inderdaad verloren. De programmamanager zal aan het aanbod aan scholen wel goede evaluatieinstrumenten moeten koppelen, zoals een klanttevredenheidsonderzoek. Ook is het zo dat burgers aanzienlijk mondiger en kritischer zijn geworden. En met de hedendaagse communicatiemiddelen gaat de informatie over de kwaliteiten van de docenten ook heel snel rond. Met andere woorden: de markt heeft ook zelf wel enige kritische werking. Wat de accommodatie voor kunstonderwijs betreft verwijzen we verder naar de paragraaf in een vorig hoofdstuk over ‘Knooppunten CL’. Financiële implicaties Wij doen in dit kader geen voorstellen voor structurele inzet van middelen. De berekening van incidentele maatregelen kan desgewenst in de implementatiefase van dit project gebeuren. Samengevat: Wij zien binnen het gegeven financiële kader en binnen de context van onze opdracht geen mogelijkheden voor voortzetting van een gesubsidieerd centrum voor de kunsten. Wel duiden we op enkele opties voor de gemeente om particuliere voortzetting op een of andere wijze te bevorderen. We stellen voor om fysieke knooppunten te ontwikkelen voor amateurkunstbeoefening. Opties zijn verder eventueel nog: ‘Parnas Mobiel’, een cursusverzamelgebouw of een aanpak volgens het model ‘Ateliers Majeur’. Cursisten verliezen dan wel hun gezamenlijke plek, maar een betaalbaar cursusaanbod verdwijnt in principe niet. Kansen: zowel voor de particuliere aanbieders als voor de amateurverenigingen (bijvoorbeeld hafabra) dienen zich nieuwe impulsen aan. Risico’s: voor bepaalde groepen kunnen praktische en financiële barrières te groot worden.
33/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 8 De infrastructuur: is efficiencywinst mogelijk? In dit hoofdstuk beschrijven we eerst de opdracht en de uitgangspunten met betrekking tot de culturele infrastructuur. We staan stil bij de verschillende functies binnen instellingen en bij de vraag: waar valt wel of niet efficiencywinst te halen. Het meest uitgesproken is ons advies in de richting van samenwerking tussen HCL en bibliotheek (en op termijn Tresoar). Ter inleiding In het collegeprogramma 2010-2014 is – naast een herschikking van verantwoordelijkheden tussen overheid en particulier initiatief als het gaat om de kunsteducatie – de totstandkoming aangekondigd van een BV Cultuur (werktitel) als backoffice voor de gesubsidieerde culturele instellingen. De achtergrond hiervan is dat de gemeente Leeuwarden weliswaar de ambitie heeft om een stevige culturele infrastructuur in stand te houden, maar zich tevens genoodzaakt ziet tot bezuinigingen. De gemeente is op zoek naar een aantal gerichte maatregelen in plaats van de kaasschaafmethode te hanteren. De gedachte is dat de oprichting van een BV Cultuur ertoe kan leiden dat deze uitvoeringsorganisatie taken kan gaan uitoefenen die nu nog door de gemeente worden behartigd (subsidieverlening). Daarnaast zou deze organisatie aan de slag kunnen gaan met een aantal ambities die de gemeente op basis van cultureel ondernemerschap gerealiseerd zou willen zien. Het onderzoek naar de mogelijkheden van een gemeenschappelijke uitvoeringsorganisatie moet worden gecombineerd met een analyse over de volle breedte van het culturele veld naar mogelijke efficiencyvoordelen. Deze beleidsvoornemens volgen op de cultuurnota ‘Cultuurvuur’, die door het vorige college van B&W is opgesteld. In deze nota stond reeds de efficiency van de bedrijfsvoering van de instellingen in de aandacht. BMC verrichtte in dat kader (vergelijkend) onderzoek naar de bedrijfsvoering van zes grote culturele instellingen waarmee de gemeente een lange, structurele subsidierelatie heeft. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de instellingen hun exploitatie voeren met vergelijkenderwijs weinig overheidsmiddelen en dus relatief veel eigen inkomsten. Ook bleek dat de Leeuwardense culturele instellingen over het algemeen kostenefficiënt genoemd kunnen worden. Op basis van het verrichte onderzoek is BMC goed bekend met het culturele veld van Leeuwarden. Uitgangspunten Leeuwarden is het cultuurcentrum van Friesland. De stad en de daar gevestigde culturele ondernemers en ondernemingen vormen het hart van rijk cultureel Friesland. De cultuursector bestaat uit particulieren, particuliere instellingen, verenigingen, door het Rijk en provinciaal gefinancierde instellingen en gemeentelijk gesubsidieerde instellingen. De culturele functie van Leeuwarden is van groot belang voor de stad. Kunst- en cultuur maken de stad aantrekkelijk, voor een bezoek en als vestigingsplek.
34/79
CULTUURKEUS
Met name zakelijke dienstverlening en hooggeschoold werk, belangrijke economische pijlers voor de stad, gedijen goed bij een sterke cultuursector. Tussen de provincie Friesland en de gemeente Leeuwarden bestaat een sterke samenwerking op cultuurgebied. Die ambities worden manifest in tal van concrete projecten, zoals de bouw van een nieuw museum of een gezamenlijk festivalbeleid. Belangrijke impuls voor de cultuursector is voorzien in de ambitie om Friesland tot culturele hoofdstad van Europa te laten uitroepen. Tegelijkertijd is Leeuwarden in het perspectief van provinciehoofdsteden en grote steden een betrekkelijk kleine speler. Voor Friesland geldt ook, met name door de afwezigheid van 100.000+ gemeenten, dat de provincie in het landelijk perspectief gezien een relatief zwakke partij is. Het vraagt om een uitgekiende strategie om dit relatieve nadeel om te buigen tot een voordeel. Leeuwarden en Friesland werken lean en mean aan een levendige infrastructuur. Lean en mean in de praktijk betekent een overzichtelijk aantal sterke, flexibele uitvoeringsorganisaties, die de ruimte hebben om binnen ruime, scherp geformuleerde beleidskaders snel te handelen en naar behoefte ondernemende cultuurmakers in te kunnen zetten. Voor BMC was hier sprake van een algemene opdracht om, in nauwe samenspraak met het culturele veld, het onderwijs en aanpalende voorzieningen, te komen tot acceptabele vormen van efficiencyverbetering in de stedelijke cultuursector, met als speerpunten de omvorming van Parnas, de herstructurering van het cultuureducatieve aanbod (zie voorgaande hoofdstukken) en het op afstand van de gemeente plaatsen van de subsidieverstrekking. De opdracht tot het verkennen van mogelijkheden tot efficiencyverbetering strekt zich uit tot de backoffice- én de frontofficeactiviteiten van alle culturele instellingen in Leeuwarden (en eventueel daarbuiten). De inzet, voortvloeiend uit het collegeprogramma, is om door middel van een gezamenlijke inspanning te komen tot verbeteringen in de culturele infrastructuur van Leeuwarden opdat de, helaas noodzakelijke, bezuinigingen mogelijk als een vliegwiel voor vernieuwing kunnen optreden. In een verdiepend hoofdstuk aan het eind van dit adviesrapport gaan we wat specifieker in op het thema: ‘effeciency-winst: denken in functies’. Aan de mogelijkheden tot het behalen van efficiencywinst bij de culturele instellingen besteden we hieronder aandacht. Op de mogelijkheden die er met betrekking tot de gemeente zijn gaan we in hoofdstuk 8 in. Efficiencywinst voor de instellingen: vier mogelijkheden Zoals reeds aangegeven willen wij bij het denken over efficiencywinst steeds nadrukkelijk de relatie leggen met de hierboven geformuleerde missie en doelstellingen, alsmede het hiervan afgeleide streven naar vergroting van de publieksparticipatie. In de benadering die wij in een door ons georganiseerd werkatelier bespraken met het culturele veld kozen wij voor samenhang in de vorm van clusters.
35/79
CULTUURKEUS
Deze clusters kunnen door de instellingen zelf zo licht en zo zwaar worden ingevuld als men zelf wil. Cultuurparticipatie zou bij de clustering de rode draad moeten zijn. In het georganiseerde werkatelier lieten de instellingen weten dat zij: • wel openstaan voor verdergaande vormen van samenwerking; • de door ons voorgestelde clustering geforceerd vonden; • het liefst eigener beweging hieraan vorm willen geven. Wij zien als voordelen van verdergaande samenwerking niet zozeer kostenbesparing, als wel het verminderen van de kwetsbaarheid van afzonderlijke instellingen en een grotere gezamenlijke slagkracht in het werven en binden van publiek. De kwetsbaarheid van de instellingen is groot. Dat bleek uit het rapport ‘De Staat van Zes’ en dat is sedertdien niet verbeterd, integendeel: • De Harmonie ondervindt grote gevolgen van de recessie en moet ingrijpen in de exploitatie; daarnaast lijkt de gemeentelijke inbedding niet lang meer houdbaar en evenmin wenselijk. • De bibliotheek ondervindt ook financiële tegenvallers en staat voor strategische keuzes wat betreft huisvesting en aanbod. • De omroep kiest naar het zich laat aanzien een veilig onderkomen bij Stenden. • Parnas is onderwerp van politieke beraadslaging over het stopzetten van subsidie. Alleen de twee kleine, en daarmee ook kwetsbare instellingen popodium Romein en het Filmhuis laten geen specifieke tegenvallers zien. Voor het Filmhuis is er het perspectief van nieuwe, aantrekkelijke huisvesting. De gevolgen voor de exploitatie zijn overigens nog niet helder. Wel heeft het Filmhuis door samenwerking met Tresoar en met het Fries Museum zijn eigen ‘clustering’ gevonden. Als we op die manier naar het huidige functioneren van de cultuursector in Leeuwarden kijken, dan zien wij vier manieren om meer te doen met hetzelfde geld. Samenwerking tussen HCL en de gemeentebibliotheek Wie goed kijkt naar de taken en functies die in Leeuwarden door de Openbare Bibliotheek en de historische archieven worden ontplooid, ziet veel overeenkomsten. In bijlage 3 hebben we per organisatie deze taken en functies weergegeven. We stellen vast dat deze taken en functies een belangrijke mate van overlap vertonen. De gemeenschappelijke elementen zijn duidelijk te benoemen en op hoofdlijnen als volgt weer te geven: • het verwerven van documentaire materialen; • het beheren en ontsluiten van (in belangrijke mate papieren) collecties; • het toegankelijk maken en aantrekkelijk presenteren van de collectie in fysieke en digitale vorm; • het verzorgen van de openstelling van een gebouw; • het verstrekken van informatie; • het verzorgen van tentoonstellingen; • het functioneren als ontmoetingspunt.
36/79
CULTUURKEUS
Daarbij hebben de drie organisaties, om deze taken uit te oefenen, een bedrijfsvoering die zorg draagt voor administratie (catalogisering!), verwerving, inkoop, financiën, automatisering (inclusief data- en websitebeheer), personeelsbeleid, marketing, onderzoek (bijvoorbeeld marktonderzoek, klanttevredenheidsonderzoek, imago-onderzoek) en – belangrijk – het beheer van het gebouw en de depots. Er is derhalve niet alleen in de frontoffice, maar zeker ook in de backoffice sprake van een grote mate van uniformiteit. Dit geldt ook voor de beleidsmatige kant van deze organisaties: alle hebben ze nodig een collectiebeleid, een publieksbeleid, een beleid met betrekking tot websites en digitale catalogisering, een tentoonstellingsbeleid en een visie op hoe de bezoeker wordt ontvangen en tegemoet getreden. Zij hebben ook elk hun visie op hun rol in het culturele leven van Leeuwarden en Friesland. Op dit moment maakt één Leeuwardense culturele instelling nog deel uit van de gemeentelijke organisatie. Dit is het Historisch Centrum Leeuwarden (HCL). Van oudsher is HCL belast met de uitvoering van een wettelijke taak, namelijk het beheer van het gemeentearchief. In veel andere gemeenten is dit type gemeentearchieven en historische centra inmiddels verzelfstandigd en opgegaan in grotere eenheden. Wettelijke taken kunnen ook door verzelfstandigde organisaties worden uitgevoerd, mits dat formeel goed is geregeld. Ook in Leeuwarden zou deze beweging denkbaar zijn. Wij verwachten niet dat dit direct tot efficiencywinsten zal leiden, maar denken wel dat dit een verdere verzakelijking van de bedrijfsvoering ten goede kan komen. De belangrijkste meerwaarde van een verzelfstandiging zien wij echter in de mogelijkheid om het HCL vervolgens te koppelen aan de Openbare Bibliotheek, hetgeen de bibliotheek een boeiende impuls zou kunnen geven. De samenwerking tussen het HCL en de Openbare Bibliotheek kan in inhoudelijke zin plaatsvinden (op het gebied van educatie, tentoonstellingen, lezingen, het gebruik van de Oldenhove et cetera) en kan ook organisatorische en ruimtelijke vormen aannemen. Zulke samenwerking vergt draagvlak en tijd. Om de samenwerking in publieksactiviteiten intussen wel te stimuleren pleiten wij voor een financiële impuls ten gunste van concrete samenwerkingsprojecten met Tresoar en de bibliotheek. Wij zien vier scenario’s. Deze kunnen ook volgtijdelijk worden gerealiseerd:
• HCL en bibliotheek gaan veel meer inhoudelijk samenwerken.
• HCL en bibliotheek gaan samenwerken in de backoffice.
• De hoofdvestiging van de bibliotheek verhuist naar de Groeneweg en de bibliotheek fuseert met het HCL.
• HCL en bibliotheek worden organisatorisch geïntegreerd met Tresoar.
Als ‘stip aan de horizon’ achten wij zeker een gezamenlijke huisvesting van HCL en bibliotheek aan de Groeneweg zeer aantrekkelijk. Wij zien drie scenario’s: • HCL en bibliotheek gaan veel meer inhoudelijk samenwerken. • HCL en bibliotheek gaan samenwerken in de backoffice. • De hoofdvestiging van de bibliotheek verhuist naar de Groeneweg. • De bibliotheek fuseert met het HCL.
37/79
CULTUURKEUS
Discussie In reactie op onze suggesties heeft de directeur van het HCL ons gewezen op mogelijke kritiekpunten. 11 Tegenover de overeenkomsten in werkzaamheden signaleert hij ook verschillen: • De archieven hebben een wettelijke taak. • In de praktijk wordt er samengewerkt en is er geen sprake van dubbel werk. • Specifiek voor het HCL is de grote inzet van vrijwilligers. • Er zijn steden, zoals Amsterdam, Den Bosch of Zutphen, waar het archief een eigen plek inneemt, dus de situatie in Leeuwarden is verre van uniek. • Het is niet aangetoond dat samenwerking per definitie geld oplevert. Het is gebruikelijk dat de buitenstaander met wat meer gemak over de verschillen heen stapt en dat de ‘insider’ juist vooral de verschillen ziet. Wij denken dat de verschillen zijn te overbruggen, mits de brug zorgvuldig wordt gelegd en mits de unieke accenten worden gerespecteerd. Doel moet zijn het toekomstperspectief van de bibliotheek te verrijken en te komen tot een zo aantrekkelijk, vindbaar en dienstbaar mogelijk centrum voor het brede publiek. De Openbare Bibliotheek Leeuwarden heeft een notitie opgesteld waarin de mogelijke effecten worden beschreven van stabilisering dan wel vermindering van subsidie, waarbij een centraal en decentraal scenario aan de orde komen (‘Toekomst van de Bibliotheek’, januari 2011). De notitie kwam in een stadium waarin we dit advies grotendeels hadden afgerond, maar er is alle aanleiding om deze bij de implementatie te betrekken. Podiumkunsten: De Harmonie en Romein Schouwburg De Harmonie ervaart financiële tegenslag en ontmoet daardoor kritische blikken. Uit onze eerdere rapportage, de quickscan ‘The Big Six, kwam naar voren dat De Harmonie vergelijkenderwijs goed functioneert. De financiële verslaglegging is op orde, er wordt zakelijk gestuurd, er is een behoorlijke output, wellicht zelfs meer dan voor de organisatie gezond is. De recessie speelt De Harmonie parten en programmatische bijsturing kan slechts een partiële en bovendien geen snelle oplossing bieden. De huisvestingslasten zijn hoog en hangen voor een substantieel deel samen met de fysieke accommodatie. Uitbating daarvan door een nieuw horecadeel vraagt eerst om een kloppend bedrijfsplan. De omvang van het gebouw past bij een provinciehoofdstad en regionale centrumgemeente (ruim de helft van de bezoekers komt van buiten Leeuwarden), maar strikt genomen niet bij de bevolkingsomvang van de gemeente. Dat is een gegeven. Extra benutting van ruimtes is niet uitgesloten, maar bij handhaving van de kernopdracht van de schouwburg (pluriforme theaterprogrammering) zijn suggesties gemakkelijker geuit dan gerealiseerd. Wij hebben gekeken of vergaande samenwerking tussen De Harmonie en Poppodium Romein een oplossing zou kunnen bieden.
11
Zie ook beleidsnotitie HCL ‘Om de toekomst van het Leeuwarder verleden’, 2010. De notitie kwam in een stadium waarin we dit advies grotendeels hadden afgerond, maar er is alle aanleiding om deze bij de implementatie te betrekken.
38/79
CULTUURKEUS
We bevelen samenwerking zeker aan (en deze is inmiddels ook al uit eigen beweging op gang gekomen), maar willen hierin niets forceren. Met name niet omdat wij in dit advies ook een lans zullen breken voor profilering van Leeuwarden als stad van de popcultuur. Een eigen profiel van Romein is dan ook belangrijk. Samenwerking tussen gemeentelijke en provinciale instellingen Efficiencywinst in de cultuursector van Leeuwarden kan zeker worden geboekt als de provincie Friesland hierin wil meewerken. Wij adviseren het gemeentebestuur om het gesprek hierover met de provincie te openen. Op dit moment zijn er in Leeuwarden in feite twee ‘bedrijfskolommen’ die min of meer met de rug naar elkaar toe in de stad functioneren. De ene kolom wordt in stand gehouden door de gemeente, de andere door de provincie. Leeuwarden
Fryslan
Omroep Archief Cultuureducatie
Mercurius HCL Parnas/Kunstmenu
Film
Filmfestival
Podiumkunst
De Harmonie ‘n Meeuw (jongerenproductiehuis) HCL (stedelijk historisch museum, Pier Pander en Oldenhove) Bibliotheek Leeuwarden
Omrop Fryslan Tresoar Keunstwurk (steunfunctie) CFF: filmhuis, -festival, -circuit en -archief Tryater
Museale functies
Bibliotheek
Popmuziek
Amateurkunst Promotie cultuur
Romein Asteriks Popfabryk Amateurverenigingen Marketing Leeuwarden Uitburo
Fries Museum/P-hof Tresoar (letterkundig) Bibliotheek Service Friesland (BSF) Tresoar Friesland Pop (steunfunctie) Huis voor de Amateurkunst (steunfunctie) Buro Europese Culturele Hoofdstad
Efficiencywinst valt te boeken als meer samenwerking en in sommige gevallen fusie tussen lokale en provinciale instellingen en initiatieven bewerkstelligd kan worden.
39/79
CULTUURKEUS
Wij denken hierbij concreet aan de volgende clustering, geschetst in een langetermijnperspectief: • ruimtelijk en zo mogelijk organisatorisch zo veel mogelijk tot één geheel omvormen en onderbrengen aan de Groeneweg op de ‘Boulevard van Kennis en Informatie’ (dit impliceert verhuizing van de hoofdvestiging van de OB); • in het Harmoniekwartier een podiumkunstkwartier realiseren via het concentreren van De Harmonie, Romein, D-drive, Uitburo, wellicht Tryater en zo mogelijk nog andere initiatieven (denk aan festivals); • musea, film en beeldende kunst: een sterke regie vanuit het Fries Museum met betrekking tot verschillende merken, liefst weer inclusief Pier Pander en een nog te realiseren ‘vrij programmeerbare’ tentoonstellingsruimte (voor lokale kunstinitiatieven); bezien hoe het Grafisch Atelier zich hiertoe verhoudt. Financiële implicaties Onderdeel Samenwerking HCL/ bibliotheek/(Tresoar)
Toelichting Stimulans samenwerking,
€ 50.000,—
Samengevat: De mogelijkheden om efficiencywinst te boeken zijjn beperkt. Wel kan door intense samenwerking méér worden bereikt met dezelfde middelen. Clustering van instellingen is een mogelijkheid. Bij voorkeur komen daar in een volgend stadium ook de provinciale instellingen bij in beeld. Concreet stellen we nu eerst een hechte samenwerking tussen bibliotheek en HCL voor. Het zou goed zijn als Tresoar zich daarbij op termijn zou kunnen aansluiten. Kansen: De kansen op samenwerking worden (overigens niet ‘automatisch’) vergroot, wanneer er ook naar gezamenlijke huisvesting wordt gekeken. Los daarvan: de ervaring leert dat financiële nood kansen schept. Risico’s: samenwerking, clustering en fusies kunnen, indien niet goed aangepakt, meer geld en energie kosten dan er mee wordt gewonnen.
40/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 9 Efficiencywinst door collectieve cultuurmarketing In dit hoofdstuk bespreken we één specifieke vorm van doelmatigheid: de kansen die er voor de culturele instellingen liggen op het terrein van marketing en promotie. Vooral daar kunnen culturele instellingen (in samenwerking met de gemeente) met hetzelfde geld meer bereiken. Door hier bovendien producties (denk aan festivals) bij te betrekken en de verbinding te maken met het centrale thema ‘cultuurparticipatie’ komen we uit bij een variant op de BV Cultuur: de C-Motor. Ter inleiding De mogelijkheden om op het vlak van marketing en promotie meer doelmatigheid te bewerkstelligen verdienen een apart hoofdstuk. Wij constateren dat de culturele organisaties in Leeuwarden hun marketing grotendeels op eigen houtje (en met beperkte middelen) verzorgen. Gevolg kan zijn dat het publieksbereik van het culturele aanbod geringer is dan tot de mogelijkheden zou behoren. In diverse steden in Nederland zien we de ontwikkeling naar uitbureaus die alle aspecten van de moderne collectieve culturele marketing in zich verenigen. Overal is wat dit betreft dezelfde ontwikkeling gaande: collectieve marketing is het doel geworden en kaartverkoop slechts een middel (waarbij de fysieke kaartverkoop sterk afneemt vanwege internet). De moderne insteek is er een van pure marketing met een meerjarenbeleid, één of meerdere goede marketeers aan boord en een duidelijke doelgroepenbenadering, gebaseerd op onderzoek en analyse. Het meest gebruikt hierbij zijn de profielen van Mozaïek, waarbij consumentengegevens worden gehanteerd om profielen van klanten(groepen) te maken. Het Nederlands Uitburo bijvoorbeeld beveelt deze methode sterk bij haar leden aan en wijst erop dat de culturele instellingen er veel belang bij kunnen hebben om hiermee te werken. Functies voor de sector Leeuwarden is – ook gezien het traject richting Europese Culturele Hoofdstad – zeer gebaat bij een professionele marketingorganisatie met een projectmatige werkwijze. Het bureau kan een partner van de culturele instellingen zijn en een gidsfunctie voor het publiek vervullen. Concreet denken we hierbij aan het waarborgen van de volgende functies: • voor de sector: - aanjager van innovatie van marketing en kaartverkoop; - verzamelaar van marktkennis; - uitvoerder van collectieve marketingprojecten; • voor de cultuurconsument: - aanbieder van de complete cultuuragenda; - een sterk consumentenmerk voor informatie en kaartverkoop; - een productenportefeuille (bijvoorbeeld Uitkrant, Uitgids, Uitflits, Uittips, Uitlijst, Uitmail) waarmee diverse publiekgroepen gericht worden bediend;
41/79
CULTUURKEUS
• -
voor de gemeente: een motor om minder direct geïnteresseerde doelgroepen te bereiken met een voor hen aansprekend cultuuraanbod; een promotor van Leeuwarden als cultuurstad.
We onderkennen wel een probleem in de relatie tussen (het zoeken naar) efficiencywinst en het realiseren van collectieve marketingcampagnes. De kosten van het optuigen van de collectieve marketing gaan voor de baten (i.e. grotere publieksparticipatie) uit. Het realiseren van (vormen van) collectieve culturele marketing kan dus niet worden ingeboekt als efficiencywinst. Voor de collectieve marketing geldt dat, als het goed gebeurt, er meer gedaan kan worden met dezelfde middelen. Uiteraard is dit een vorm van efficiencywinst, maar niet een winst die aan gemeentelijke zijde kan worden ‘ingeboekt’. Toch bepleiten wij met kracht om in Leeuwarden, en zeker als de ambitie Europese Culturele Hoofdstad serieus wordt genomen, stevig in te zetten op de collectieve marketing. Het project Europese culturele hoofdstad zouden we zelfs als een pilot kunnen zien: het is in zekere zin niet veel anders dan een zeer geconcentreerde vorm van collectieve culturele marketing. Om de collectieve cultuurparticipatie en de culturele marketing in Leeuwarden een stevige impuls te geven bepleiten wij de vorming van een ‘C-motor’ via de volgende maatregelen: • herformuleren van missie en doel van het huidige Uitburo; • steviger toerusten van het Uitburo om de nieuwe taken te kunnen vervullen; • koppelen van het Uitburo aan de reeds aanwezige expertise bij De Harmonie. En zo mogelijk ook: • verbinden Friesland Marketing met het Uitburo; • verbinden van het bureau Europese Culturele Hoofdstad met het Uitburo; Oprichting van een ‘C-motor’ Met het voorgaande gaven we al een duidelijke richting mee aan de door de gemeente Leeuwarden beoogde BV Cultuur, die overigens ook op andere terreinen een collectieve backoffice kan zijn. Zo laten zich aan dit voertuig nog ten minste drie andere zaken linken: het ondersteunen van evenementen, het produceren van nieuwe kunst en het organiseren van het Kunstmenu. Als dit gebeurt wordt er een krachtige motor gevormd die een grote impuls kan geven aan het culturele klimaat van Leeuwarden. Wij noemen dit derhalve de ‘C-motor’. Als definitie van de C-Motor hanteren wij: de C-Motor is een bureau voor collectieve marketing, het bereiken van optimale publieksparticipatie en de productie van bijzondere evenementen. Het bureau heeft een bescheiden eigen formatie en moet bestaande krachten helpen bundelen. Opdrachtgever van het bureau zijn de samenwerkende culturele instellingen in Leeuwarden. Het bureau staat hun ten dienste om zo efficiënt mogelijk zo veel mogelijk publiek te bereiken.
42/79
CULTUURKEUS
We sluiten niet uit dat het bureau ook onderdak verleent aan de combinatiefunctionarissen en ondersteuning biedt aan de inzet van vrijwilligers in de diverse culturele instellingen. Een van de taken van de C-Motor is een meer centrale ondersteuning voor de diverse evenementen die in de stad plaatsvinden. De basis hiervoor is gelegd: reeds nu is veel praktische kennis over het organiseren van evenementen binnen de organisatie van De Harmonie aanwezig. In het scenario van de C-motor wordt deze kennis ingebracht in de Uitburoorganisatie en beschikbaar gesteld aan het gehele culturele veld van Leeuwarden. Een ander aspect betreft de productiefunctie waaraan Leeuwarden behoefte heeft (i.e. hulp bij het maken van een podiumproductie). Reeds eerder – onder meer in Cultuurvuur – heeft het gemeentebestuur gesignaleerd dat de stad baat zou hebben bij meer kunstzinnige producties van eigen bodem: dit bindt ‘makers’ aan de stad, zorgt voor innovatie, kan aantrekkelijke ‘exportproducten’ opleveren en bevordert in algemene zin het artistieke klimaat (conform de eerdere plannen voor cultureel productiebureau Pier 4). Een motor die met geld en menskracht de totstandkoming van nieuwe producties (over de gehele breedte van de podiumkunsten) in Leeuwarden tot stand helpt komen heeft voor de stad grote meerwaarde. En eens te meer in relatie met een versterking van het popprofiel van Leeuwarden (zie ons advies hierover) kan het zeer vruchtbaar zijn om een actor te hebben voor de totstandkoming hiervan. Een directe link met de Popfabryk ligt op de langere termijn misschien voor de hand. Ook is de verwantschap interessant tussen de huidige, door de provincie gesubsidieerde activiteiten van Friesland Pop (talentontwikkeling via projecten) en datgene wat beoogd wordt voor de gehele Leeuwardense podiumkunstsector. Een derde functie die kan worden neergelegd bij de C-motor is de organisatie van het Kunstmenu en het proeven aan kunstbeoefening in het basisonderwijs (zie het hoofdstuk over cultuureducatie). Kiest de gemeente daadwerkelijk voor het inrichten van een C-motor, dan zouden wij ervoor pleiten om deze – met zijn promotionele en (evenementen) ondersteunende taak en zijn rol als aanjager van nieuwe podiumkunstproducties – een plek te geven in of in de onmiddellijke nabijheid van De Harmonie. Het komt er in de komende jaren echt opaan om de krachten zo veel mogelijk te bundelen en zo min mogelijk te versnipperen. We zien De Harmonie momenteel als de sterkste speler in het culturele veld, ook al zijn ook hier forse zakelijke problemen. Als de C-motor zijn intrede doet, is het onze suggestie om de term ‘BV Cultuur’ voortaan niet meer te gebruiken, omdat die naam als begrip te vaag is en als aanduiding van de rechtspersoon hoogstwaarschijnlijk inadequaat. Ook in relatie tot de te herschikken taken van de gemeente is de naam ongeschikt (zie hierna).
43/79
CULTUURKEUS
Ten slotte: wat de infrastructuur betreft adviseren wij om nu eerst binnen de gemeentelijk context zaken aan te pakken en in het najaar gesprekken met de provincie Friesland te voeren over bundeling van krachten. Financiële implicaties Onderdeel
Toelichting
C-Motor
Reeds in hoofdstuk 3 opgenomen
€ PM
HCL/Bibliotheek/Tresoar
Reeds in hoofdstuk 7 opgenomen
PM
Amateurkunst
Stimuleren bredere inzet
10.000,—
Programma Netwerk
Activiteitenbudget
15.000,—
Onvoorzien
20.000,—
Totaal
45.000,—
Samengevat: De mogelijkheden tot het behalen van efficiencywinst liggen vooral op het terrein van marketing en promotie, en in het verlengde hiervan op de terreinen publieksparticipatie en productie. Wij stellen voor om hiertoe een ‘BV Cultuur’ op te richten onder de beter passende naam ‘Cultuurmotor’. Tot de taken behoren: ondersteunen van evenementen, bieden van een productiefunctie, organisatie van het Kunstmenu en cultuurpromotie. We adviseren om deze C-motor onder te brengen bij de relatief sterkste speler: De Harmonie. Kansen: het Uitburo, Friesland Marketing, Friesland Culturele Hoofdstad en bestaande festivals bieden al een goede basis voor de in te richten C-Motor; Risico’s: Er zijn maar beperkte middelen beschikbaar en de instellingen staan er financieel niet sterk voor. Daardoor is een goede start niet vanzelfsprekend. Het risico dat De Harmonie een dominante rol gaat spelen is aanwezig, maar beheersbaar en is ondergeschikt aan het beoogde effect.
44/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 10 Herprofilering rol gemeente Hieronder gaan we in op de vraag of een ‘BV Cultuur’ ook implicaties kan hebben voor het gemeentelijke apparaat. Daarbij gaat het vooral over de subsidieverstrekking. Subsidieverstrekking Wij menen dat de rol van de gemeente – zowel politiek als ambtelijk – beter tot zijn recht komt in het uitzetten en bewaken van de grote lijnen. Ook het bepalen vooraf en beoordelen achteraf van prestaties van instellingen vraagt meer aandacht. Desalniettemin valt er efficiency te behalen in het uitplaatsen van subsidies. Het budget voor kleinere en incidentele subsidies (eenmalige bijdragen, bijdragen aan projecten en dergelijke) bedraagt € 113.500,—. Zoals bekend is met de verdeling hiervan veel werk gemoeid: ook voor een kleine of incidentele subsidie moet een ambtenaar bij een normaal verloop van de procedure de volgende stappen zetten (verplicht op basis van de Algemene wet bestuursrecht) : • subsidieaanvraag inboeken; • ontvangstbevestiging sturen; • aanvraag beoordelen op volledigheid; • zo nodig schriftelijk nog om aanvullende informatie vragen; • een preadvies maken voor de adviescommissie; • vergaderen met de adviescommissie; • een verslag maken van de bevindingen van de adviescommissie; • een beschikking opstellen en versturen (voorlopige toekenning); • een financiële verantwoording opvragen (na afloop van het project); • een controle op rechtmatigheid en doelmatigheid plegen; • schriftelijk de subsidie definitief toekennen. Treden er tijdens de procedure onregelmatigheden op, dan komen hier nog stappen bij. Wij adviseren de gemeente om het voorbeeld van andere gemeenten te volgen en het budget voor kleine en incidentele subsidies en wellicht ook andere budgetten, zoals die voor de stimulering van de beeldende kunst en het festivalbudget, voortaan buiten de structuur van de gemeente door een verzelfstandigd snelloket te laten afhandelen. Het belangrijkste voordeel hiervan is dat het geld gemakkelijker kan worden ingezet via een matchingsformule. De matchingsformule houdt in dat er door het snelloket, bij voorkeur (of zelfs uitsluitend) financieel in een project of evenement wordt geparticipeerd als hieraan ook door andere partijen (provincie, Rijk, cultuurfondsen, particulieren, sponsors, donateurs) substantieel wordt bijgedragen. Zo wordt met geld geld gemaakt en heeft iedere euro een multipliereffect.
45/79
CULTUURKEUS
Behalve dat er particuliere bijdragen mee kunnen worden uitgelokt heeft het snelloket nog andere belangrijke voordelen voor de gemeente, namelijk: • het politieke en ambtelijke apparaat worden niet meer belast met besluitvorming over kleine bedragen (bestuur op hoofdlijnen); • de nodige bureaucratische rompslomp valt weg (efficiencywinst!); • er kan méér samenhang ontstaan met het Programma CL. Voordelen voor het culturele veld zijn dat: • de bureaucratische rompslomp rond kleine subsidieaanvragen vermindert; • deze subsidies het karakter krijgen van een gift, net zoals bij private fondsen als VSB en het Prins Bernhard Cultuurfonds; • besluiten over aanvragen sneller worden genomen; • de aanvraagprocedures minder complex zijn; • de aanvragers begeleiding kunnen krijgen, zowel bij de aanvraag alsook desgewenst bij de uitvoering van de plannen (makelaarsfunctie); • er meer kansen zijn voor nieuwe toetreders; • er meer impulsen zijn om gelden ‘uit de markt’ te genereren. Ook het budget van het cultuurparticipatiefonds kan wellicht bij het snelloket worden ondergebracht. Realisatie van een subsidieloket Voor de vormgeving van het snelloket zien wij verschillende mogelijkheden. Een veronderstelling bij de modellen die wij onder ogen zien is dat het totaalbudget voor de kleine subsidies te klein is om het zinvol te maken om daarvoor een zelfstandig fonds in het leven te roepen (zoals in Amsterdam en in Groningen is gebeurd): a. Onderbrengen bij de voorgenoemde ‘C-Motor’ Voordeel: meer synergie met de promotionele en evenementactiviteiten; Nadeel: gevaar dat het loket een instrument wordt voor een bredere doelstelling en dat er een ‘machtscluster’ ontstaat. b. Onderbrengen bij het Prins Bernhard Cultuurfonds als fonds-op-naam (bijvoorbeeld Fonds kleinschalige culturele activiteiten Leeuwarden) Voordeel: volkomen geobjectiveerd systeem, professionele organisatie; Nadeel: het fonds staat op hele grote afstand van het lokale cultuurveld. c. Uitbesteden aan Stichting Bonifatius Cultuurfonds Voordeel: meer synergie met derdengeld. Nadeel: de organisatie staat (nog) erg los van de Leeuwarder cultuursector. Onbekend is hoe professioneel de organisatie werkt. d. Uitbesteden aan Keunstwurk, zijnde het provinciale ‘Huis voor de Amateurkunst’ Voordeel: meer synergie met andere amateurkunstactiviteiten in stad en regio. Nadeel: ‘smal’ werkgebied. Onze voorkeur gaat uit naar onderbrenging bij de ‘C-Motor’. We zien de nadelen, maar de versterking van de synergie weegt zwaarder.
46/79
CULTUURKEUS
Randvoorwaarden snelloket Welke vorm er ook wordt gekozen, het toezicht en de democratische controle vanuit de gemeente dient te allen tijde gewaarborgd te zijn. Dit kan door het snelloket te laten werken op basis van een meerjarenplan (vier jaar) dat vooraf ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de gemeente en dat de basis vormt voor de bulksubsidie van de gemeente aan het ‘loket’. Het opstellen en beoordelen van het plan biedt de gemeenteraad de gelegenheid om kaders te stellen. Daarnaast moet er jaarlijks een financiële rekening en verantwoording aan de gemeente worden overlegd en moet het loket zijn ingebed in een onafhankelijke en transparante rechtspersoon. Het eerste bestuur kan op instigatie van de gemeente worden ingericht. Voorts kan worden overwogen om vooraf al enkele scherpe beleidskeuzes te maken wat betreft het werkgebied van het snelloket. Zo zou door de gemeente kunnen worden bepaald dat: • het loket geen subsidies mag geven voor amateurkunstactiviteiten die voor of door volwassenen worden uitgevoerd (bijvoorbeeld omdat deze groep dit zelf kan bekostigen); • het loket geen subsidies mag geven voor educatieve en cursorische activiteiten (omdat dit voor kinderen op een andere manier wordt geregeld en volwassenen hun cursorische activiteiten zelf moeten gaan bekostigen); • alleen kleine subsidies mogen worden gegeven aan festivals, manifestaties en experimenten; • het loket niet alleen werkt voor het terrein van de podiumkunsten, maar ook voor bijvoorbeeld dat van de beeldende kunst. Financiële implicaties Wij gaan ervan uit dat de overheveling van de subsidietaken zo al niet besparend dan toch in ieder geval kostenneutraal zal werken. Samengevat stellen we voor om de kleinere subsidies over te dragen aan een subsidieloket buiten het gemeentelijk apparaat, bij voorkeur onder te brengen bij de C-Motor. Kansen: de voorgestelde aanpak kan bijdragen aan afslanking van het gemeentelijk apparaat en versterkt de inhoudelijk-strategische rol van de gemeente. Risico’s: rolvermenging en vriendjespolitiek zouden zich kunnen voordoen. Hier is goede monitoring en controle achteraf een remedie tegen.
47/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 11 Scenario’s en opties In dit hoofdstuk schetsen we drie scenario’s: de nadruk ligt op het onderwijsprogramma, op versterking van de instellingen en hun publieksbereik of op de mix van beide. Op verzoek van het college schetsen we het model ‘Ateliers Majeur’, dat als een speciale invulling van het eerste scenario kan worden gezien. Ook geven we nog enkele opties die op elk van de scenario’s kunnen aansluiten. Scenario’s Er zijn feitelijk tweemaal twee bouwstenen waarmee de toekomstige structuur gevormd kan worden: • het programma ‘Kunst voor ieder kind’; • het programma ‘Cultuur voor heel Leeuwarden’; • een Netwerk CL, dat in ieder geval het eerste en mogelijk ook het tweede programma ondersteunt; • een C-motor, ter promotie en versterking van het culturele aanbod. In hoofdstuk 3 tekenden wij een ovaal waarvan het bovenste deel ‘heel Leeuwarden’ betreft en het onderste deel ‘Kunst voor ieder kind’. Op welke pool het accent komt te liggen is een keuzekwestie. Op basis van de bouwstenen leggen wij de volgende scenario’s voor: A. keuze voor ‘Kunst voor ieder kind’ met kleine C-motor: ‘Accent op Kind’; B. keuze voor ‘Kunst voor ieder kind’ én een C-motor: ‘Balans’; C. keuze voor een stevige C-motor en een klein programma ‘Kunst voor ieder kind’: C-Motor-accent. We lichten deze scenario’s hieronder verder toe en bieden nog alternatieve modellen en aanvullende opties. De gemeente kan ook kiezen voor een groeimodel op weg naar opties die momenteel niet betaalbaar zijn. Scenario Accent op het kind: keuze voor ‘Kunst voor ieder kind’ met kleine C-motor Eerder in dit advies hebben we de ingrediënten beschreven voor het programma ‘Kunst voor ieder kind’. Kortheidshalve verwijzen we daarnaar. Dit scenario wil vooral inzetten op het programma ‘Kunst voor ieder kind’, met nadruk op de vraag vanuit het onderwijs en op het programma van brede scholen, zo mogelijk goed georganiseerd binnen een Netwerk CL. Er blijven dan beperkte middelen voor versterking van de culturele instellingen via de C-motor. Voordeel is dat de cultuureducatie alle nadruk krijgt en de middelen hiervoor optimaal kunnen worden besteed. Dat versterking van de infrastructuur dan nog maar beperkt mogelijk zal zijn is het nadeel dat hieruit voortvloeit. Aansluitend bij met name dit scenario hebben wij nog een specifieke variant en enkele opties die verderop in dit hoofdstuk aan bod komen.
48/79
CULTUURKEUS
Scenario Balans: keuze voor ‘Kunst voor ieder kind’ en een C-motor Eerder in dit advies hebben wij de beide programma’s ‘Kunst voor ieder kind’ en ‘Cultuur voor heel Leeuwarden’ beschreven. Ook hebben we de instrumenten hiervoor benoemd: een NetwerkCL, een programmamanager en de ‘C-Motor’. Dat laatste moet extra kracht geven aan de culturele instellingen van Leeuwarden. Dit tweede scenario wil streven naar evenwichtige samenhang tussen programma ‘Kunst voor ieder kind’ en ‘cultuur voor heel Leeuwarden’ met Netwerk CL (vraagzijde) en versterking presentatie instellingen (Kunstmenu en gezamenlijke activiteiten). Voordeel is uiteraard dat aan alle aspecten van cultuurparticipatie recht wordt gedaan, met als nadeel dat beide programma’s niet de maximale ruimte krijgen; de infrastructuur krijgt slechts geringe versterking. Scenario C-motor: keuze voor een stevige C-motor en een klein programma ‘Kunst voor ieder kind’ Ook hier verwijzen we terug naar hetgeen we eerder in dit advies hebben voorgelegd en per hoofdstuk kort hebben samengevat. Het derde scenario wil vooral de culturele instellingen versterken door middel van de C-motor, met name gericht op publieksbereik vanuit het te programmeren aanbod. Hierbij hoort ook een lichte versterking van het Kunstmenu, in samenhang met het aanbod van de culturele instellingen. Voordeel is dat de middelen optimaal worden besteed aan de versterking van de culturele infrastructuur. Wat betreft het onderdeel ‘Kunst voor ieder kind’ krijgt het Kunstmenu dus wat meer ruimte, maar voor de cultuureducatie dienen zich verder geen nieuwe perspectieven aan. Tot zover de drie scenario’s. Hierna schetsen we op verzoek van het college nog het model à la Ateliers Majeur, dat eventueel kan worden gezien als een bijzondere invulling van het eerste scenario. Ateliers Majeur Ateliers Majeur is een benadering die sinds enige tijd functioneert in de gemeenten Heerenveen en Opsterland. Deze gemeenten hebben gekozen voor een nieuwe manier om een (intergemeentelijk) centrum voor de kunsten te doen functioneren. Kenmerkend voor deze benadering is: •
•
• • • •
49/79
De dienstverlening richt zich vooral op het onderwijs, maar ook op wijken en zorginstellingen en daarnaast op het aanbieden van (groeps)lessen aan particulieren. De gemeenten bekostigen de ‘culturele loopbaan’ van kinderen in een aflopende reeks: in de kennismakings- en oriëntatiefase 100% (bij de actieve kunstlessen die het centrum buitenschools aanbiedt wordt de subsidie in enkele jaren van 80% naar 0% afgebouwd). Volwassenen betalen hun cursussen zelf. De instelling stelt zich als netwerkspeler op en werkt samen met zzp’ers. De gemeenten verlenen niet in de klassieke zin subsidie, maar hebben een dienstverleningsovereenkomst met Ateliers Majeur. De instelling werkt vooral op locatie.
CULTUURKEUS
In de situatie van Heerenveen bekostigt de gemeente de huisvesting en is er daarnaast nog een relatief hoog bedrag beschikbaar voor de activiteiten. In Heerenveen mikt men op een jaarlijks bereik van ruim 6.000 leerlingen (binnenschools en buitenschools, van kennismaking tot en met verzelfstandiging) voor een bedrag van € 389.043,— exclusief en € 615.863,—, inclusief huisvesting. Het huidige (deels meer intensieve) bereik van Parnas ligt rond de 3.000 leerlingen, met inbegrip van volwassenen. Een rekenvoorbeeld voor de situatie Leeuwarden is in het volgende hoofdstuk opgenomen. Mocht Leeuwarden voelen voor een benadering zoals die van Ateliers Majeur, dan dienen zich drie mogelijkheden aan. De gemeente Leeuwarden stelt vast welk bedrag zij beschikbaar heeft en • vraagt – met het oog op particuliere doorstartkansen – Parnas hiervoor te offreren; • zoekt – met het oog op lage backofficekosten – samenwerking met de gemeente Heerenveen en Opsterland; • vraagt – met het oog op de beste prijs-kwaliteitverhouding – bij diverse partijen een offerte aan. Andere opties 1. Diepte of breedte in het programma De gemeente kan ervoor kiezen om de middelen niet te versnipperen en – binnen elk van de scenario’s – uitsluitend in te zetten op het primair onderwijs, al dan niet expliciet geprioriteerd voor de brede scholen. In onze berekeningen gaan wij uit van een focus op het primair onderwijs op alle scholen, met inzet van combinatiefunctionarissen brede scholen en met inbegrip van het speciaal onderwijs. Het programma ‘Kunst voor ieder kind’ kan ook breder worden ingevuld: met inbegrip van voortgezet onderwijs en kinderopvang. Dan valt te denken aan de volgende maatregelen: a. Voortgezet onderwijs In beginsel is het voortgezet onderwijs zelf verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma en voor culturele activiteiten. Instellingen hechten wel waarde aan een voortzetting van Kunstmenu in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Bijzondere buitenschoolse projecten op het gebied van actieve cultuurbeoefening kunnen worden gesubsidieerd. De programmamanager Netwerk CL kan hier een min of meer gestructureerde opzet bevorderen om te voorkomen dat er sprake is van ‘incidentenpolitiek’. Gelden zijn beschikbaar op basis van matching in een gelijk deel met de eigen bijdrage van scholen of ouders. Totaal budget: bijvoorbeeld € 30.000,— (met een potentieel bereik van circa 5.000 jongeren in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar.) Voorbeeld 8: Van de school Met deze subsidie bevordert de gemeente Leeuwarden de ‘ouderwetse’ schoolorkesten of het schooltoneel, maar ook de schoolpopband of een schooldancegroup.
50/79
CULTUURKEUS
Andere mogelijkheden om leerlingen in het voortgezet onderwijs te stimuleren zijn onder meer: organisatie van talentscouting en competities (in samenwerking met ‘Kunstbende’) en scholenfestivals. b. Overig buitenschools Aanvullend op de impuls voor primair onderwijs versterkt in ons voorstel de gemeente ook buitenschools de mogelijkheden dat ieder kind zich cultureel leert ontwikkelen. Dit door budgetten beschikbaar te hebben voor het matchen van de eigen uitgaven door instellingen voor buitenschoolse opvang dan wel voor het matchen van ouderbijdragen hiervoor. Van belang is wel om enige garantie te organiseren voor de kwaliteit van het gebodene. Men kan bij deze optie voorlopig denken aan een bedrag van € 30.000,— Voorbeeld 9: Buitenschools leren De buitenschoolse opvang biedt kinderen de kans om te leren een instrument te bespelen. Dit gebeurt in kleine groepen en op basis van een ouderbijdrage. c. Overige doelgroepen We hebben de optie om talentvolle jongeren extra te ondersteunen in het eerste scenario opgenomen. Andere mogelijkheden – door ons nu niet binnen het budget opgenomen – zijn stimulering van de studentenpopulatie (in het kader van ‘aantrekkelijke stad’ en ‘lerende stad’) en bijzondere programma’s voor kinderen van allochtone afkomst, voor wie cultuurparticipatie soms het minst vanzelfsprekend is. Opties infrastructuur Wij hebben in het desbetreffende hoofdstuk verschillende opties beschreven voor samenwerking en clustering, met inbegrip van provinciale instellingen. Optie Jeugdcultuurfonds Tweede Kamer en kabinet vinden dat de inspanningen om kinderen uit arme gezinnen te helpen tot nu toe te weinig hebben opgeleverd. Daarom zullen gemeenten vanaf nu worden verplicht om in een verordening vast te leggen wat zij doen om participatie van kinderen die in armoede opgroeien te bevorderen. Evenals het Jeugdsportfonds is het Jeugdcultuurfonds een middel om dit te doen. Naar schatting zou voor een gemeente als Leeuwarden een bedrag van circa € 70.000,— nodig zijn ten behoeve van zo’n tweehonderd kinderen. In principe is dit bedrag te vinden in een matching van de rijksmiddelen voor armoedebestrijding waarover de gemeente beschikt en voor tweemaal 20% met respectievelijk het Jeugdcultuurfonds en particuliere middelen lokaal (gemeente: € 40.000,—, JCF: € 15.000,—, particuliere fondsen € 15.000,—). Financiële implicaties Wij hebben in een afzonderlijk hoofdstuk de financiële implicaties van de scenario’s opgenomen.
51/79
CULTUURKEUS
Samengevat: we hebben drie scenario’s geschetst met elk een eigen accent dan wel juist een zeker evenwicht. Onze voorkeur gaat uit naar scenario B, dat enerzijds een goede mix is tussen aandacht voor de professionele instellingen en hun publieksbereik en anderzijds een voldoende invulling van het programma ‘Kunst voor ieder kind’. Dat programma kan in de breedte (meer kinderen en jongeren) of in de diepte (verder in de culturele loopbaan) worden uitgebouwd. Ook is een sterke concentratie mogelijk van de middelen voor kinderen, via het model Ateliers Majeur. We memoreren ook nog een mogelijke samenwerking met het Jeugdcultuurfonds.
52/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 12 Financiële implicaties Zoals in eerdere hoofdstukken is aangekondigd zetten we hier de implicaties van de diverse scenario’s op een rij. We schetsen ook hoe het beleid er op onderdelen uit kan zien en wat dat dan kost. Vertaling van de scenario’s De financiële vertaling van de drie scenario’s kan er als volgt uit zien. Volledigheidshalve hebben wij model Ateliers Majeur toegevoegd. Nog niet in beeld gebracht zijn hier de andere geldstromen: uit het onderwijs, fondsen, de markt et cetera. Beschikbaar is een budget van € 430.000,— dat uit de bezuiniging op het cultuurbudget kan worden ‘teruggeploegd’, alsmede een structurele reservering voor productiebureau Pier van € 50.000,—.
Accent op Kind
scenario
PROGRAMMA KUNST VOOR IEDER KIND Excelleren a)
€
€
€
10.000,—
0,—
0,—
0,—
0,—
0,—
130.000,—
€ 110.000,—
30.000,—
verzelfstandigen
Oriënteren b)
Balans
C-motor accent
Kennismaken c)
12 versterkt Kunstmenu
90.000,—
€ 80.000,—
70.000,—
50.000,—
€ 50.000,—
70.000,—
impulsen buiten PO
30.000,—
0,—
0,—
subtotaal
310.000,—
240.000,—
170.000,—
Netwerk
80.000,—
80.000,—
80.000,—
C-motor
30.000,—
65.000,—
100.000,—
subtotaal
110.000,—
145.000,—
130.000,—
PROGRAMMA CL
Impuls samenwerking OB/HCLd)
30.000,—
50.000,—
50.000,—
Impuls amateurkunst
10.000,—
15.000,—
5.000,—
programma-impulsen
0,—
15.000,—
15.000,—
Onvoorzien
20.000,—
20.000,—
10.000,—
subtotaal
60.000,—
95.000,—
80.000,—
480.000,—
480.000,—
480.000,—
Totaal
a) Jong Talentprogramma b) Met inbegrip van combinatiefunctionarissen c) Idem d) Betreft ons advies gezamenlijke activiteiten te stimuleren
12
In het schooljaar 2009-2010 waren de kosten in totaal € 84.128,—. Hiervan werd € 57.000,— door de gemeente bijgedragen en € 27.128,— door de scholen. De hoogte van de gemeentelijk bijdrage was evenwel incidenteel. Van de scholen verwachten we minimaal een gelijkblijvende inzet.
53/79
CULTUURKEUS
Globale berekening model Ateliers Majeur Hieronder geven we een globale indicatie van de kosten van het model Atelier Majeur. Uiteraard is de definitieve uitkomst afhankelijk van wensen van de gemeente en concrete afspraken daaromtrent. In het geval er een samenwerkingsovereenkomst met de organisatie in Heerenveen/ Opsterland tot stand komt kan een aantal kosten gezamenlijk worden genomen en nemen de kosten per gemeente af. We zijn uitgegaan van 800 leerlingen tot en met 18 jaar. Deze schatting dient nog nader geverifieerd te worden. Onderdeel Fase kennismaking
Toelichting Inclusief Kunstmenu
Oriëntatiefase
Activiteiten als Algemene Muzikale Vorming (AMV), Algemene Dansante Vorming (ADV), kinderateliers e.d. Jaar 1
Verzelfstandiging
Jaar 2
Jaar 3
Jaar 4
Kosten overhead Huisvestingslasten Totaal
Inclusief Taxatie lokaalhuur
Specificatie Jaarlijks bereik 2000 leerlingen, 100 groepen, 8 weken a 2 uur Jaarlijks bereik 1000 leerlingen, 50 groepen, 10 weken a 2 uur
300 leerlingen, 36 weken groepsles, 80 % subsidie 220 leerlingen, 36 weken groepsles, 60 % subsidie 150 leerlingen, 36 weken groepsles, 40 % subsidie 100 leerlingen, 36 weken groepsles, 20 % subsidie
Kosten € 135.000,—
85.000,—
175.000,—
100.000,—
45.000,—
15.000,—
PM 25.000,— 580.000,—
Rekenmodellen Om de gedachten te bepalen zijn we bij de verschillende opties van de volgende rekenmodellen uitgegaan. Uiteraard zijn tal van variaties met andere uitkomsten denkbaar. Uiteindelijk hebben we in scenario A slechts voor € 30.000,— aan impulsen buiten het primair onderwijs opgenomen.
54/79
CULTUURKEUS
1. Buitenschoolse opvang Indien tien groepen per jaar 20 uur groepsles krijgen, bedragen de kosten bij een bruto-uurtarief van € 75,— op jaarbasis € 15.000,—. 2. Bredeschoolprojecten Er zijn tien brede scholen (waarvan enkele nog in ontwikkeling). We gaan uit van drie projecten per brede school per jaar, waaraan een professional gemiddeld per project 20 uur besteedt. Bij een bruto-uurtarief van € 75,— komt dit op € 45.000,—. 3. Voortgezet onderwijs Hier gaan we uit van naschoolse projecten, met een structureel kader, op tien schoollocaties waar twee verschillende activiteiten plaatsvinden; bij een gemiddelde contacttijd van 20 x 1 uur komen de kosten op € 35.000,—. 4. Mbo Voor het mbo is een matchingsregeling denkbaar, waarvoor we voorlopig reserveren: € 30.000,—.
55/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 13 Implementatie Dit advies vraagt allereerst om toelichting en bespreking. Het is aan het college van B&W en de gemeenteraad van Leeuwarden om uiteindelijk keuzes te maken. Belangrijk is dat culturele instellingen en scholen zich uitspreken en het gekozen beleid zullen schragen. Gezien de ambities, de mogelijkheden en de beperkingen moet dat niet vrijblijvend. Wij hebben geprobeerd dit advies zo te schrijven dat er nog veel variabele mogelijkheden in de uitwerking zitten. Als het kader eenmaal duidelijk is kan de kwartiermaker met het veld aan de slag om de uitwerking gestalte te geven, rekening houdend met de voorkeuren, mogelijkheden en beperkingen van de instellingen. Ook het overleg met de scholen over de uitwerking van dit advies vindt dan plaats, bij voorkeur leidend tot het genoemde convenant. Het verdient zeker overweging om direct na besluitvorming, dus nog in 2011, op enkele scholen pilots te beginnen waarmee ervaring kan worden opgedaan voor het vervolg. Daarbij worden ook eerdere ervaringen, zoals met Dock C, betrokken. Wordt dit advies opgevolgd, dan zal de kwartiermaker ook, in goed overleg, de instrumenten bouwen waarvan in dit advies sprake is, inclusief de voorbereiding van de personele bezetting. Desgewenst kan de kwartiermaker ook het overleg met de provincie in gang zetten over samenwerking tussen instellingen.
56/79
CULTUURKEUS
Toelichtende en verdiepende hoofdstukken Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk
57/79
14. Accommodaties en vastgoedbeleid 15. Efficiencywinst: denken in functies 16. Leeuwarden, stad van popcultuur? 17. Trends en ontwikkelingen in de sector
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 14 Accommodaties en vastgoedbeleid In dit hoofdstuk verkennen we de mogelijkheden om op het terrein van de accommodaties en het vastgoed nog wat geld te besparen. We onderzoeken een variant op de BV Sport en bespreken het fenomeen ‘rondpompen van geld’. Stand van zaken De gemeente Leeuwarden heeft elf objecten in eigendom die een culturele functie hebben gekregen. Het betreft de volgende objecten: Pand/gebruiker De Harmonie Filmhuis De Haniahof Pier Pander Museum Pier Pander Tempel Westerkerk (Romein) Atelier nr. 9a Princessehof Parnas Openbare Bibliotheek HCL
Locatie Ruiterskwartier 4 Ruiterskwartier 6 Haniasteeg 1-41 Prinsentuin 1b Noorderplantage 7 Bagijnestraat 59 St. Anthonystraat 6-22 Grote Kerkstraat 9-15 Raadhuisplein 23-25 Wirdumdijk 34 (De Beurs) Groeneweg 1
Met uitzondering van De Harmonie/het Filmhuis en het HCL betreft het historische gebouwen. Sommige hebben een (rijks)monumentale status. Dat betekent dat de meeste objecten ooit zijn gebouwd voor een heel andere functie dan waar ze nu voor worden gebruikt. Door de gebouwen (bouwkundig) aan te passen zijn ze zo goed mogelijk geschikt gemaakt voor de nieuwe functies (voor zover de status van het object dat toestond). De Harmonie/het Filmhuis en HCL zijn specifiek gebouwd voor de huidige functies en zijn daarvoor (naar de stand van de techniek op het moment van de bouw en de beschikbare financiële ruimte) geoptimaliseerd. Voor de overige monumentale objecten geldt dat in (veel) mindere mate. Deze objecten zullen nooit helemaal kunnen voldoen aan alle eisen van de culturele gebruikers, omdat dit zou impliceren dat het monumentale karakter van de gebouwen geweld zou worden aangedaan. De gebruikers betalen voor het gebruik van de panden huur aan de gemeente. De hoogte van de huren zijn op basis van historische afspraken vastgesteld en door het gemeentebestuur vastgelegd. De huurcomponent, vermeerderd met de kosten van het gebruikersonderhoud, wordt voor de gebruikers volledig gecompenseerd in de verstrekte subsidies. Verhoging dan wel verlaging van de huur heeft, tenzij de gemeenteraad daarover anders besluit, direct consequenties voor de hoogte van de verstrekte subsidies.
58/79
CULTUURKEUS
Dit ‘rondpompen’ van geld maakt het gehele proces transparant, terwijl er bovendien btw-voordelen te behalen zijn. De gemeente geeft aan op dit moment bezig te zijn met een professionaliseringsslag op het gebied van vastgoed. Een van de uitgangspunten daarbij is dat de huurprijzen kostendekkend zouden moeten worden. Als dit wordt doorgezet zal dit leiden tot een aanpassing van de hoogte van de te betalen huren. Op dit moment zijn er namelijk gebruikers die (veel) te weinig betalen voor het gebruik van ‘hun’ panden, terwijl anderen te veel betalen. De aanpassingen van de huren zullen naar verwachting geen gevolgen hebben voor de culturele instellingen, omdat de verstrekte subsidies analoog zullen worden aangepast. Met de gebruikers zijn huurovereenkomsten afgesloten. In die overeenkomsten is de verdeling van de onderhoudsverantwoordelijkheden geregeld. In principe is het daarmee duidelijk wie verantwoordelijk is voor het eigenarenonderhoud (de gemeente) en het gebruikersonderhoud (de gebruiker). Mogelijkheden voor efficiencywinst Ten behoeve van dit rapport hebben wij – onder meer via overleg met de teamleiding Vastgoed van de gemeente en met de BV Sport – verkend welke mogelijkheden er zijn om in de sfeer van de gebouwen efficiencywinst te boeken. Hieronder lopen we de mogelijkheden kort langs. Op de laatste mogelijkheid (e) vestigen wij de aandacht: wij kunnen ons voorstellen dat de gemeente hiervoor kiest. a. Centraliseren van het gebruikersonderhoud Op dit moment is het wat betreft de culturele gebouwen zo dat het eigenarenonderhoud (in het dagelijks taalgebruik ook wel ‘groot onderhoud’ genoemd) voor rekening komt van de gemeente en het gebruikersonderhoud (klein, regulier onderhoud) en beheer voor rekening van de gebruiker. De gemeente beschikt per pand over een meerjarenonderhoudsplan. In relatie hiermee reserveert de gemeente budget voor het eigenarenonderhoud in een onderhoudsfonds. De culturele instellingen moeten voor het kleine onderhoud idealiter ook een meerjarenplan opstellen en reserveringen treffen. Bij de vaststelling van de hoogte van de verstrekte subsidies is daarmee rekening gehouden, zodat de financiële ruimte hiervoor in principe beschikbaar is. Voor de culturele gebouwen geldt dat het gebruikersonderhoud zeer nauw verweven is met het gebruik van het pand. De momenten en de manier waarop er onderhoudswerkzaamheden plaatsvinden zijn nauw afgestemd op de bedrijfsvoering (vooral op de openingstijden en de manier waarop met het publiek wordt omgegaan). Vanwege deze verwevenheid hechten de culturele organisaties eraan om het gebruikersonderhoud zelf te plegen, hetgeen wij rationeel verantwoord achten. Bij de gebruikers is er op dit moment niet de behoefte om dit onder te brengen bij een centrale onderhoudsorganisatie, zoals bijvoorbeeld de BV Sport dit doet binnen de sportsector.
59/79
CULTUURKEUS
De culturele organisaties hanteren soms hun eigen, goedkope manieren om problemen in een gebouw te verhelpen. Overigens is de gemeente, als eigenaar van de gebouwen, niet altijd te spreken over de gekozen oplossingen. Soms hebben de gekozen oplossingen namelijk (in)direct gevolgen voor het eigenarenonderhoud. Uitbesteding van het eigenarenonderhoud aan een centrale organisatie levert waarschijnlijk geen efficiencywinst op. Daarnaast bestaat voor de gemeente het risico dat de regie over het onderhoud en daarmee over de kwaliteit van de gebouwen verloren gaat. b. Betere afstemming eigenaren- en gebruikersonderhoud Efficiencywinst kan waarschijnlijk wel worden bereikt door een vergaande samenwerking tussen de verschillende instellingen onderling en met de gemeente als eigenaar van de gebouwen. Denk daarbij niet alleen aan gezamenlijke inkoop van energie, maar ook aan het sluiten van mantelovereenkomsten met aannemers, installateurs en dergelijke. Bovendien kan het beter op elkaar afstemmen van eigenarenonderhoud en gebruikersonderhoud leiden tot het vergroten van volumes en daarmee scherpere prijzen door gezamenlijke aanbestedingen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het uitvoeren van schilderwerk zowel binnen (voor rekening van de gebruiker) als buiten (voor rekening eigenaar). Een stapje verder is het gezamenlijk uitvoeren van onderhoudsinspecties en het maken van een geïntegreerd meerjarenonderhoudsplan voor zowel het eigenaren- als het gebruikersonderhoud. Deze mogelijkheden van efficiencywinst dienen zeker nader te worden onderzocht c. Verlengen afschrijvingstermijnen en herijken boekwaarden In sommige gemeenten wordt momenteel vanwege de economische crisis onderzocht of het mogelijk zou zijn om de afschrijvingstermijnen op de investeringen die indertijd in culturele gebouwen zijn gedaan te verlengen. Dit is overigens alleen zinvol in situaties waarin de gebouwen aantoonbaar een langere levensduur zullen hebben dan indertijd is voorzien (bijvoorbeeld vanwege tussentijdse verbouwingen die niet zijn verdisconteerd). Voor Leeuwarden constateren wij dat voor de culturele gebouwen een afschrijvingstermijn van veertig jaar wordt gehanteerd en voor De Harmonie zelfs een van vijftig jaar. Het verlengen van afschrijvingstermijnen in een poging om zo de jaarlijkse huisvestingslast van de instellingen te drukken is derhalve niet aan de orde. Het kan wel zinvol zijn om de boekwaarden van de diverse objecten nader te analyseren. Daar waar sprake is van niet-reële boekwaarden kan het aanbeveling verdienen om na te denken over inhaalafschrijvingen.
60/79
CULTUURKEUS
d. Herfinanciering De huur die organisaties aan de gemeente betalen bestaat uit de volgende componenten: • kapitaallasten; • gebouwverzekering; • OZB; • rioolrechten; • waterschapslasten; • groot onderhoud. De kapitaallasten zijn afgeleid van de investeringen die door de gemeente in het verleden zijn gedaan, zowel voor nieuwbouw, als voor grootschalige verbouw, als voor vervanging of upgrading van installaties. Bij bijvoorbeeld De Harmonie is dit veruit de grootste kostenpost. Echter, anders dan bij particulieren werkt het bij gemeentelijke gebouwen meestal niet zo dat een ‘individuele’ financiering kan worden opengebroken om een nieuwe hypotheek af te sluiten met lagere rentekosten. De gemeente leent periodiek geld in grote brokken (vaak bij de BNG, tegen lage rente) en er bestaat geen rechtstreekse relatie tussen het treasurybeleid en de financiering van afzonderlijke gebouwen en projecten. e. Het ‘rondpompen’ van geld Het lijkt bijzonder: de gemeente subsidieert De Harmonie met een bedrag van € 2,8 miljoen. De Harmonie draagt daarvan vervolgens weer € 841.000,— aan huur af aan de gemeente. Is dat nodig? zo wordt gedacht. Of: kost dat ‘rondpompen’ eigenlijk geen geld? Feit is dat door de kosten enerzijds in de vorm van huur in rekening te brengen bij de gebruiker en deze anderzijds te subsidiëren zichtbaar wordt gemaakt wat anders verhuld zou blijven. Culturele gebouwen kosten, net als andere gebouwen, geld. De hoogte van de huren wordt vastgesteld op basis van herleidbare kostencomponenten, zoals hierboven onder d is beschreven. f. Eigenarenonderhoud versus gebruikersonderhoud Er is altijd, in bijna alle gemeenten in Nederland, discussie tussen verhuurder en huurder over wat wanneer onder het eigenarenonderhoud valt (en voor rekening van de gemeente komt) en wat onder gebruikersonderhoud valt. Ook in Leeuwarden is dit het geval. Hierdoor leeft bij de gemeente weleens het idee dat zij meer betaalt aan onderhoud dan strikt genomen nodig zou zijn, terwijl bij de culturele gebruikers het beeld leeft dat de gemeente in haar inspanningen achterblijft. Aan de discussie en de onduidelijkheid hierover is een einde te maken door verantwoordelijkheden meer eenduidig te regelen.
61/79
CULTUURKEUS
Daar zijn verschillende mogelijkheden voor: 1. De huurovereenkomsten worden geüniformeerd. Op dit moment hebben de verschillende gebruikers verschillende (vormen van) huurovereenkomsten. Een deel van de onduidelijkheid wordt hiermee verklaard. In het kader van de eerdergenoemde professionaliseringsslag is de gemeente van plan om alle huurovereenkomsten om te zetten in een ROZhuurovereenkomst. Dit is een modelovereenkomst, opgesteld door de Raad voor Onroerende Zaken. Het model is afgestemd op wetgeving en jurisprudentie op het gebied van huur en verhuur. De door de ROZ opgestelde modelhuurovereenkomsten met de bijbehorende algemene voorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat ze basisuitgangspunten bieden volgens welke een huurovereenkomst tot stand kan komen. Het voordeel van deze overeenkomst is dat de scheiding tussen verhuurder en huurder met betrekking tot wederzijdse verplichtingen helder en transparant wordt gemaakt en dat er geen onderhoud ‘overboord’ valt. 2. Al het onderhoud (zowel het eigenaars- als het gebruikersonderhoud) wordt door de gemeente uitgevoerd. Deze optie wordt zowel door de gemeente als door de culturele instellingen als onwenselijk gezien. Onvermijdelijk ontstaan discussies over het uit te voeren onderhoud. En ontstaat er strijd over tijdstippen, wijze van uitvoering en strijd over de zin en onzin van vervangingen et cetera. Onvermijdelijk gaat de eigenaar op de stoel zitten van de gebruiker en omgekeerd. Deze optie verdient geen aanbeveling. 3. Alle onderhoudsbudgetten (voor eigenaars- en gebruikersonderhoud) worden bij de gebruiker neergelegd. Deze methode wordt ook voor schoolgebouwen gehanteerd. Voordeel hiervan voor de culturele organisaties is dat zij integraal zelf verantwoordelijk worden voor al het onderhoud aan hun gebouw. Nadeel is dat de culturele organisaties naast hun ‘corebusiness’ een complete vastgoeddienst moeten inrichten of inhuren. De verantwoordelijkheid komt geheel bij de instelling te liggen. Als de culturele instelling haar gebouw laat versloffen, bijvoorbeeld doordat ‘onderhoudsgeld’ wordt gebruikt voor andere zaken, kan er formeel niet meer bij de huisbaas worden aangeklopt voor een inspanning in het groot onderhoud. Er is echter geen gemeentebestuur dat op zo’n moment (zij het knarsetandend) niet de beurs zal trekken. De instellingen weten dat natuurlijk ook, waardoor de echte prikkel om het onderhoud goed vorm te geven in deze benadering ontbreekt. 4. Vergaande samenwerking tussen gebruikers onderling en de gemeente bij het uitvoeren van het onderhoud (zie ook ad b). Ieder blijft in dit geval zijn eigen verantwoordelijkheid houden, maar de voordelen van samenwerking en het delen van kennis en ervaring kan tot een efficiencyslag leiden. Zoals onder a reeds is aangegeven beschikt de gemeente over een beheerprogramma met daarin gegevens over de onderhoudsstaat van het gehele gebouw. Dit betreft zowel het eigenarenonderhoud als het gebruikersonderhoud. Op basis van deze gegevens kan er een gesprek met de gebruikers worden gevoerd over de uitvoering van het onderhoud, de verdeling van de kosten et cetera. Het verdient aanbeveling dat deze gesprekken in de komende periode concreet gestalte krijgen.
62/79
CULTUURKEUS
Wij geven de gemeente in overweging om de combinatie van de opties 1 en 4 nader te onderzoeken en met de betreffende culturele instellingen te bespreken. Samengevat: Uiteindelijk lijkt onderbrenging van het vastgoed bij de BV Sport of bij een culturele pendant daarvan geen optie. Ook een verlenging van afschrijvingstermijnen is geen optie. Mogelijk wel: inhaalafschrijvingen op de boekwaarden. Het ‘rondpompen’ van geld is feitelijk geen probleem. De voordelen zijn groter dan de nadelen. Het verdient aanbeveling om het eigenaren- en het gebruikersonderhoud zowel formeel (via eenduidige huurovereenkomsten) als informeel (via gesprekken aan de hand van de beheerprogramma’s) beter op elkaar af te stemmen.
63/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 15 Efficiencywinst: denken in functies Ons advies is dat de culturele instellingen in Leeuwarden, gezien de situatie, meer met elkaar gaan samenwerken, op een niet-vrijblijvende manier. Dat kan in tandems, in clusters of over de hele linie. Samenwerking met niet-gesubsidieerde instellingen moet eveneens worden nagestreefd. Het doel van deze nieuwe vormen van samenwerking moet zijn: meer doen met minder geld. Dit was ook de gedachte die het college had bij het formuleren van de wens om te komen tot een ‘BV Cultuur’. Van de BV Cultuur bestaan inmiddels, zo is ons gebleken, veel verschillende beelden, zowel bij de gemeente als bij het culturele veld. Daarbij stellen wij vast dat de verschillende interpretaties van het fenomeen BV Cultuur ook hebben geleid tot een zekere spraakverwarring. Beelden van de BV Cultuur zijn: • een organisatie die parallel is aan de BV Sport, gericht op het beheer en onderhoud van het culturele onroerend goed; • een gezamenlijke backoffice van een aantal culturele instellingen (soort gebundeld facilitair bureau); • een onderneming die backofficetaken overneemt van culturele organisaties; • een organisatie die de productie van nieuwe kunst stimuleert; • een onderneming die evenementen entameert en organiseert; • een bureau dat nieuwe publieksgroepen voor de cultuursector aanboort. Bij het denken over de mogelijkheden om efficiencywinst te boeken in de culturele infrastructuur van Leeuwarden vinden wij het belangrijk om in conceptuele zin meer in functies te denken dan in organisaties. Het adagium ‘vorm volgt functie’ geldt ook als het gaat om het vormgeven of (bij)sturen van maatschappelijke processen. In de cultuursector van Leeuwarden kunnen in algemene zin de volgende functies worden onderscheiden, onderverdeeld naar culturele instellingen en gemeente: Culturele instellingen • Inkoop • Administratie • Personeelszaken • Automatisering • Marketing (= aanjagen van de vraag) • Kaartverkoop • Programmering • Productie van nieuw kunstaanbod • Productie van evenementen • Fondsenwerving
Gemeente • Regelgeving • Subsidieverstrekking • Gebouwenbeheer
In onze analyse van de culturele sector van Leeuwarden hebben wij gekeken waar wat betreft deze functies efficiencywinst te behalen zou zijn.
64/79
CULTUURKEUS
Efficiencywinst kan in zijn algemeenheid worden gerealiseerd via: • schaalvoordelen (kostenvoordelen die ontstaan door productie op grote schaal waardoor de prijs per geproduceerde eenheid kan dalen); • productiviteitsverhoging (snellere werkprocessen, bijvoorbeeld door minder bureaucratie); • bundeling van ervaring en expertise (innovatie); • gezamenlijke contractering (inkoop). De bedrijfsvoering van de culturele instellingen kenmerkt zich door een aantal zaken die de mogelijkheden beperken om efficiencywinst te boeken (zie ook de eerdergenoemde trends en ontwikkelingen): • De loonkosten zijn over het algemeen laag, er wordt veel gewerkt met vrijwilligers, gesubsidieerde banen en deeltijdcontracten. • De sector is gewend om te kiezen voor goedkope oplossingen als het gaat om zaken als administratie, automatisering en dergelijke. • In een aantal onderdelen van de sector is sprake van samenwerking binnen de branche. Dit geldt bijvoorbeeld voor de kolom van de bibliotheken en de kolom van de schouwburgen. Efficiencyvoordelen worden zodoende in het verticale segment gerealiseerd (denk aan bijvoorbeeld gezamenlijke inkoop). • De sector kampt al jaren met autonome kostenstijgingen ten gevolge van de Wet van Baumol (de kostenziekte, zie hierboven bij de trends). Er moet dus worden vastgesteld dat er in de sector relatief weinig efficiencywinst valt te boeken. Ten gevolge hiervan kunnen sommige functies wél efficiënter worden uitgevoerd dan nu gebeurt en andere feitelijk niet. Efficiencywinst: waar wel en waar niet? Waar is geen efficiencywinst te boeken? Uit eerder onderzoek van BMC in Leeuwarden en uit onze recente inventarisatie blijkt dat de sector weinig tot geen ‘vet op de botten’ heeft. Als we kijken naar bovengenoemde functies, dan valt op dat het onderdeel administratie, personeelszaken en automatisering nagenoeg geheel is uitgebeend (boekhouding uitbesteed aan gezamenlijke administratiekantoren; personeelszaken bijna non-existent of uitbesteed, automatisering vindt soms plaats door liefhebbers en vrijwilligers). De kaartverkoop vindt in toenemende mate via internet plaats; waar mogelijk is al op het kassapersoneel bezuinigd (en zijn de openingstijden van de kassa beperkt). De programmering is de ‘raison d’être’ van de instellingen: juist op dit onderdeel is de hiervoor genoemde kostenziekte echter van toepassing. Het werven van fondsen voor producties en festivals is alleen succesvol als dit gebeurt door de directies en de artistiek verantwoordelijkheden: de ervaring leert dat werving door zaakwaarnemers niet werkt; bedrijven willen de man (of vrouw) zien en spreken die voor het artistiek product verantwoordelijk is. Synergie is dan ook minder een kwestie van geld besparen dan met hetzelfde geld meer kunnen doen. Door de culturele instellingen kan onzes inziens nog efficiencywinst worden gerealiseerd ten aanzien van de volgende functies: de marketing, de productie van nieuw kunstaanbod en de productie van evenementen. Bij de gemeente kan naar onze overtuiging ten aanzien van het proces van subsidieverstrekking efficiencywinst worden behaald.
65/79
CULTUURKEUS
Samengevat zien wij de volgende mogelijkheden en onmogelijkheden: Efficiencywinst?
Culturele instellingen
Wel
•
Marketing
•
Subsidieverstrekking
•
Productie nieuw aanbod
•
Gebouwbeheer
•
Productie van evenementen
•
Inkoop
•
Regelgeving
•
Administratie
•
Personeelszaken
•
Automatisering
•
Kaartverkoop
•
Programmering
•
Fondsenwerving
Niet
13
Gemeente
13
Op het terrein van de kunsten bestaat weinig wet- en regelgeving die voor gemeenten een bepalend karakter heeft. Ten aanzien van de media en het cultureel erfgoed is dat anders; denk aan de Mediawet, de Monumentenwet en de Archiefwet. De belangrijkste wet voor steden op het terrein van de kunsten is feitelijk de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De AWB vormt het wettelijk kader voor alle subsidieverstrekking. De gemeente werkt op basis hiervan met een Algemene subsidieverordening.
66/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 16 Leeuwarden, stad van popcultuur? In dit hoofdstuk reiken we de gedachte aan om Leeuwarden extra te profileren als stad van popcultuur. Met het beschikbare te herinvesteren budget ad € 480.000,— is niet meer mogelijk dan hiervoor geschetst. Het resultaat is een aanpak via de scholen, die als voordeel heeft dat alle leerlingen in Leeuwarden met kunstbeleving en -beoefening in aanraking komen, maar die wat betreft het culturele klimaat in de stad natuurlijk een gat doet ontstaan (door de beëindiging van de functie van het gebouw van Parnas en het ineenschrompelen of verdwijnen van de organisatie). Wij zien het als een belangrijke opgave voor de gemeente om in de komende periode te trachten met andere maatregelen het cultureel klimaat een extra stimulans te geven. In dit opzicht zien wij voor Leeuwarden ook een grote kans, een kans die voor het oprapen ligt en onzes inziens qua potentie nog niet in zijn volle omvang voor de stad wordt onderkend. Leeuwarden zou een bijzonder elan kunnen krijgen als het cultuurbeleid in zijn algemeenheid en zeker het onderdeel cultuureducatie expliciet zou worden ‘geladen’ met het thema ‘popcultuur’. Het culturele klimaat zou daardoor naar onze mening een grote impuls krijgen. Hieronder lichten wij dit kort toe. Unique selling point? Met de Popacademie, Romein, Asteriks, de Popfabryk, Friesland Pop en de mbo kunstopleidingen van D-Drive heeft Leeuwarden al een behoorlijke infrastructuur op popgebied. De pop is een magneet die jongeren uit de hele regio naar Leeuwarden trekt. Daarnaast staan bij Friesland Pop inmiddels 900 acts geregistreerd, waarvan er 450 Leeuwarden als uitvalsbasis hebben. Er is dus al sprake van een b(l)oeiend popklimaat in de stad. Leeuwarden heeft met dit klimaat als basis een goede kans om zich als cultuurstad verder te profileren. Leeuwarden heeft misschien zelfs iets in huis waarnaar veel andere steden in Nederland zoeken: een ‘unique selling point’ op cultureel gebied, dat zich ervoor leent om verder uit te bouwen. Met een accent op de popcultuur ligt er voor Leeuwarden een interessant profiel binnen handbereik: een hippe identiteit, aansprekend voor jong en oud en bovendien dynamisch van karakter, dat wil zeggen: niet verbonden aan een statisch (historisch) concept, maar levend en telkens opnieuw van een eigentijdse invulling te voorzien.
67/79
CULTUURKEUS
Creatieve keten Als we het hebben over popcultuur, hebben we het in feite over een heel breed spectrum van cultuuruitingen. Popcultuur is niet gebonden aan een plaats of cultuur of kunstuiting, maar bij uitstek internationaal en alom aanwezig. Popcultuur is overal om ons heen: niet alleen op straat, op tv, op internet, op een podium, in een tijdschrift, op een poster of een flyer, maar ook in een schuur, op een schutting of op een kistje in het park. In Wikipedia staat de volgende betekenisvolle omschrijving: ‘Popcultuur (afkorting van 'populaire cultuur') is de in de jaren zestig in de westerse landen ontstane subcultuur, die zich afzette tegen overgeleverde normen en waarden en die daaraan uiting gaf door afwijkende kleding en haardracht. De popmuziek vormde daarbij een belangrijk medium om gevoelens en ideeën uit te dragen. Popcultuur is een zeer breed begrip. Ze is internationaal en uitingen ervan zijn overal aanwezig: op straat, op de tv, op het internet, op podia, in tijdschriften, enzovoort. (…) In Leeuwarden is een Academie voor Popcultuur gevestigd, een hbo-instelling waar muziek en vormgeving zijn gecombineerd in een onderwijsprogramma’. Als Leeuwarden welbewust zou kiezen voor een sterk accent op het thema ‘popcultuur’, kan hieraan een actieprogramma worden gekoppeld om op afzienbare termijn concrete doelstellingen te realiseren. Deze doelstellingen en actiepunten zouden er als volgt uit kunnen zien (geordend volgens de schakels van de creatieve keten): Leren • nadruk op populaire muziek en bandvorming in het basisonderwijs via groepsgerichte cursussen op scholen en in wijkcentra; dit kan door popmuziek (en popcultuur!) centraal te stellen in de voorgestelde oriëntatielessen voor alle kinderen in Leeuwarden (zie paragraaf 3 sub 2); • facilitaire ondersteuning waar mogelijk van particuliere muziekscholen, zoals het Gitaar Instituut Friesland, de slagwerkschool Leeuwarden, Saxofoonles Leeuwarden en dergelijke (eventueel ook het residu van Parnas): dit in de vorm van bijvoorbeeld hulp bij de marketing, een collectieve website, het vinden van een gezamenlijk cursusgebouw en dergelijke (zie de opties in paragraaf 3 sub 3); • focus van icc’ers en combifunctionarissen op popcultuur; • bevorderen van de groei en bloei van de Popacademie en D-drive, bijvoorbeeld door D-drive in de toekomst te situeren in de buurt van een nieuw te bouwen poppodium; • bevorderen dat de private muziekscholen een voortraject gaan organiseren in relatie tot de Popacademie (opzetten van een doorgaande leerlijn en zodoende een toeleverancierfuncties voor jong talent).
68/79
CULTUURKEUS
Produceren • ondersteunen van jonge (startende) acts door het beschikbaar stellen van voldoende oefenruimten; • financiële ondersteuning vanuit het snelloket voor concrete amateurinitiatieven; • clustering van oefen- en ontmoetingsruimten in, aan of nabij een nieuw te bouwen poppodium (creëren popbiotoop/productieplek); • verder uitbouwen van de Popfabryk als popproductiehuis. Toewerken naar een landelijke status voor dit productiehuis met zo mogelijk landelijke subsidie, dit naar het voorbeeld van popproductiehuis Oost-Nederland. Samenwerking hierbij van de Popacademie, Friesland Pop en Romein. Hier kan eventueel ook de huidige productiefunctie van de Blokhuispoort worden aangehaakt. Presenteren • bouw van twee nieuwe popzalen (groot en klein), bijvoorbeeld in het Harmoniekwartier, in combinatie met geluiddichte oefenruimten en een ontmoetingsruimte; de opzet zo basic mogelijk houden om de exploitatielasten beheersbaar te houden (dit in verband met de landelijke trend dat poppodia in moeilijkheden komen door dalende inkomsten en stijgende kosten); • huisvesten van Friesland College/D-drive en een productiehuis (in wording) in de nabijheid van het poppodium; • behouden van bestaande (Asteriks) en eventueel realiseren van nieuwe presentatieplekken in de stad (Blokhuispoort en anderen); • samenwerking tussen de diverse Leeuwardense culturele instellingen (Filmhuis, museum, archief, omroep et cetera) wat betreft het geregeld thematisch presenteren van uitingen van popcultuur. Interesseren Alle genoemde actiepunten zullen op zich al bijdragen aan het verder stimuleren van de aandacht voor popcultuur in Leeuwarden. In aanvulling daarop kan nog een extra inspanning worden geleverd om het publieksbereik te vergroten en de financiële bijdragen vanuit de particuliere sector te bevorderen. Te denken valt aan: • gerichte inzet van de C-motor (voor marketing in relatie tot popcultuur; • in samenwerking met de Hanzehogeschool en Eurosonic Noorderslag zoeken naar aanknopingspunten om in Leeuwarden een landelijk festival te laten ontstaan met betrekking tot pop en popcultuur; misschien als verbijzondering van Noorderslag, misschien als afsplitsing, misschien als toevoeging; • vorming van een stedelijk Comité van Aanbeveling om de popcultuur in de stad verder te stimuleren. De burgemeester moet hiervan voorzitter zijn. Daarnaast moeten vooraanstaande personen uit het bedrijfsleven en de overheid plaatsnemen in het comité (NB: Zij doen dit alleen als de burgemeester het voorzit!). Doel: de popcultuur verder stimuleren met gerichte acties op het gebied van fondsenwerving;
69/79
CULTUURKEUS
periodiek aanwijzen van een Ambassadeur voor de Popcultuur (om de twee of om de vier jaar): hij of zij moet als spreekbuis en pleitbezorger van de pop in Leeuwarden op stap, bijvoorbeeld om bij het Rijk of bij de provincie geld te krijgen voor een productiehuis, of om een nieuw event te promoten. De ambassadeur moet natuurlijk een prominent popicoon zijn, gerelateerd aan Leeuwarden.
•
Tot slot Om deze actiepunten nader gestalte te geven kan worden overwogen de kwartiermaker hiertoe een gerichte opdracht te geven. De kwartiermaker moet werken met een denktank waarin de voornaamste spelers met betrekking tot de popcultuur in Leeuwarden vertegenwoordigd zijn. Het verdwijnen van de functie van het gebouw van Parnas en het ineenschrompelen van de organisatie betekent een aantasting van het culturele klimaat. Door de popcultuur een extra stimulans te geven kan hieraan tegenwicht worden gegeven. Een popprofiel biedt voor Leeuwarden interessante mogelijkheden. Aan de kwartiermaker kan de opdracht worden gegeven worden om hier werk van te maken, daarbij gesteund door een denktank.
70/79
CULTUURKEUS
Hoofdstuk 17 Trends en ontwikkelingen in de sector In dit hoofdstuk geven we, als achtergrond, een kort overzicht van de trends en ontwikkelingen in de culturele sector. De opdracht aan BMC past in de geest van deze tijd. Dit is niet alleen zo vanwege het zoeken naar een grotere doelmatigheid en effectiviteit, maar vooral ook vanwege de omslag die ermee wordt gemarkeerd. Ten gevolge van de groei van de verzorgingsstaat waren we in Nederland in een situatie terechtgekomen dat de overheid niet alleen het leeuwendeel van de financiering van kunstuitingen voor haar rekening neemt, maar ook tal van initiatieven neemt om de culturele sector te sturen. Anno 2011 is dit echter niet meer zo vanzelfsprekend. De individualisering, de toegenomen welvaart, de veranderingen in de samenleving en de ontwikkelingen in de cultuursector vragen erom dat oude (werk)vormen worden losgelaten en nieuwe arrangementen worden getroffen. Trends en ontwikkelingen in cultuurbeleid Op basis van onderzoeken van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) alsmede andere publicaties en onze eigen bevindingen in andere steden signaleren wij een aantal trends die actueel zijn voor de culturele sector. Deze trends zijn zoals gezegd van invloed op de richting waarin de sector zich beweegt. Trends • De opkomst van de mediamaatschappij, waarin steeds meer mensen zijn aangehaakt bij het worldwide web en bij de zogeheten ‘sociale media’: interactiviteit en mobiel bereik worden steeds belangrijker. • Het publiek is door de audiovisuele media gewend geraakt aan een hoog kwaliteitsniveau bij (passieve) cultuurconsumptie; het is kritisch als het gaat om levende kunstuitingen. • Er is een zeer grote concurrentie op de vrijetijdsmarkt. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat Nederlanders gemiddeld over 45 uur vrije tijd per week beschikken. Ouders met kinderen hebben de minste hoeveelheid vrije tijd, alleenstaanden de meeste. Mannen beschikken over meer vrije tijd dan vrouwen. Mediagebruik – lezen, tv, audio, computer – is met 19 uur per week veruit de meest gekozen vrijetijdsbesteding van mensen: Nederlanders brengen ruim 40% van hun vrije tijd door met mediagebruik, vooral met televisiekijken. Het onderhouden van sociale contacten (bij elkaar op visite gaan, zo maar wat met elkaar praten en telefoneren) vormt met ruim 9 uur per week in grootte de tweede vrijetijdsbesteding, het beoefenen van allerhande hobby's is met wekelijks 6 uur een goede derde. Per week zijn Nederlanders verder ruim drieënhalf uur voor hun vrije tijd onderweg. Dat is meer dan de Nederlander aan uitgaan besteed: krap 3 uur per week. • Cultuurconsumenten vertonen zapgedrag en zoeken in het aanbod naar (uitingen van) identiteit en authenticiteit.
71/79
CULTUURKEUS
• •
•
Maatschappelijk is er een beweging richting minder verzorgingsstaat en meer eigen verantwoordelijkheid voor burgers. Er is sprake van autonome kostenstijging in de cultuursector door de hoge arbeidsintensiviteit die de cultuurproductie kenmerkt (door de Amerikaanse econoom Baumol gediagnosticeerd als de ‘kostenziekte’: arbeidsintensieve sectoren, zoals de cultuursector, worden in verhouding steeds duurder, omdat de arbeidsproductiviteit in andere sectoren stijgt als gevolg van technische innovaties). Van culturele instellingen wordt in toenemende mate ondernemerschap verwacht.
Deze algemene trends vertalen zich naar concrete ontwikkelingen die dagelijks in gemeenten te zien zijn: • Clustering van culturele voorzieningen in één gebouw of complex (cultuurhuizen, kunstclusters). Ambitie: programmatische, ruimtelijke en organisatorische meerwaarde bereiken door clustering van functies. En: voor minder geld meer publiek bereiken. Over het algemeen leidt clustering van soortgenoten (bijvoorbeeld musea bij elkaar, of een muziekschool en een creativiteitscentrum bij elkaar) tot meer synergie dan clustering van geheel verschillende functies. • Nadrukkelijker onderscheid tussen stedelijke culturele functies (uitgaan, levendigheid, profilering/aantrekkelijkheid binnenstad) versus culturele functies in de wijk. Culturele functies op het gebied van educatie en informatie (bibliotheken, centra voor de kunsten) worden steeds vaker geïntegreerd in multifunctionele centra en brede scholen, terwijl theaters, festivals en musea over het algemeen beter gedijen in een (binnen)stedelijke context en in toenemende mate benut worden voor stadspromotie en citybranding. • Regionalisering. In het licht van bezuinigingen zijn steeds meer overheden aan het zoeken hoe enerzijds de basisvoorzieningen voor de eigen inwoners operationeel kunnen worden gehouden en hoe er anderzijds voor specifiek aanbod, zoals theaters en musea, naar regionale taakverdeling (met andere gemeenten) kan worden gezocht. • Er is een groeiend besef dat we te veel geld in gebouwen steken en te weinig budget hebben voor het gebruik daarvan. Infrastructuur Wat betreft de culturele infrastructuur als geheel van organisaties zien wij de volgende trends: • In samenhang met clustering van accommodaties zien we bundeling van organisaties. Soms in de vorm van samenwerkingsverbanden waarin backofficetaken worden gebundeld, bijvoorbeeld ten aanzien van gebouwbeheer, inkoop, systeembeheer en administratieve taken; soms ook verdergaand. • Onder de druk van bezuinigingen worden culturele organisaties gedwongen om minder afhankelijk te worden van subsidies en meer draagvlak te zoeken bij het bedrijfsleven (sponsoring) en de bevolking (hogere particuliere bijdragen, meer vrijwilligerswerk). Er is sprake van stijgende marketingbudgetten in de strijd om de gunst van het publiek.
72/79
CULTUURKEUS
•
•
Flexibilisering van de organisatie. Veel organisaties proberen toe te groeien naar een kleine(re) kern van vaste professionals, met daaromheen een flexibele schil van freelancers, vrijwilligers en samenwerkingspartners. De toekomst lijkt te zijn aan flexibele netwerkorganisaties. Nieuwe vormen op het snijvlak van publiek en privaat. Steeds vaker zien we commerciële organisaties de exploitatie van cultuuraccommodaties overnemen, waarbij de overheid zich terugtrekt tot het formuleren van een culturele opdracht en daarvoor een budget meegeeft. Tussenvormen zijn er ook: commerciële organisaties die de exploitatie van een cultuurgebouw doen, waarbij een culturele instelling met subsidie van de overheid de programmering verzorgt.
Het regeerakkoord In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte is het uitgangspunt opgenomen dat er meer ruimte moet worden gegeven aan de samenleving en het particulier initiatief en dat de overheidsbemoeienis op het terrein van cultuur moet worden beperkt. Bij de verstrekking van rijkssubsidies zal voortaan eerst worden gekeken naar de mogelijkheden om eigen inkomsten te verwerven. Er wordt € 200 miljoen bezuinigd op de rijksmiddelen voor kunst en cultuur (in het bijzonder op de podiumkunsten). De cultuurkaart in het voortgezet onderwijs wordt geschrapt. De landelijke kunstfondsen (thans uitvoeringsorganisaties van het Rijk) worden samengevoegd en omgevormd tot een cultureel investeringsfonds. Verder komt het kabinet met een voorstel voor een ‘Geefwet’. Behoud en onderhoud van monumenten blijven taken van de overheid. Hierbij krijgt herbestemming meer aandacht, evenals het behoud van het religieus erfgoed. De rijksuitgaven aan behoud en beheer van cultureel erfgoed, bibliotheken en het Nationaal Archief worden zo veel mogelijk ontzien. De verwachting is dat de bezuiniging op de podiumkunsten, in combinatie met de eveneens beoogde verhoging van het btw-tarief op de kunsten, een stevig effect zal hebben op met name de exploitaties van de (altijd door de gemeentelijke overheid gesubsidieerde) theaters en concertzalen. In de brief die staatssecretaris Zijlstra op 6 december 2010 aan de Tweede Kamer zond, zegt hij dat scherpe keuzes in de cultuursector noodzakelijk zullen zijn. Zijlstra stelt dat meer ondernemerschap en het bereiken van voldoende publiek straks voorwaarden worden voor het krijgen van cultuursubsidies. Een sterke cultuursector moet volgens hem zo min mogelijk afhankelijk zijn van de overheid: ‘De afgelopen decennia heeft de overheid het particulier initiatief in de cultuursector niet zozeer aangevuld, maar overgenomen. Dat is niet gezond. Het is tijd voor een cultuuromslag, een herijking’, aldus Zijlstra. Daarom schrijft hij in de brief dat hij het systeem van cultuursubsidies wil veranderen. Om voor financiering van de overheid in aanmerking te komen worden instellingen in de toekomst dus niet meer alleen beoordeeld op hun artistieke kwaliteit, maar ook op de mate waarin een instelling voldoende bezoekers trekt, ondernemend is, voldoende toegankelijk is voor kinderen en jongeren en het aanbod een rijkscollectie betreft of (inter)nationale betekenis heeft.
73/79
CULTUURKEUS
Uitgangspunt van deze herijking van het subsidiestelsel is dat het aantal door de rijksoverheid gesubsidieerde instellingen kleiner wordt. Toch blijft ook in het nieuwe stelsel de overheid verantwoordelijk voor een landelijke culturele basisinfrastructuur die instellingen zekerheid verschaft. Kunst en cultuur dragen bij aan een ‘vrije en vitale samenleving’; de hervormingen van het systeem moeten ervoor zorgen dat de cultuursector sterker wordt. Op basis van duidelijke en scherpe keuzes moet de overheid de randvoorwaarden scheppen voor een sterke cultuursector, zo stelt Zijlstra. De komende tijd gaat Zijlstra de hervormingen in overleg met de cultuursector uitwerken, nadat de Raad voor Cultuur erover heeft geadviseerd. De huidige subsidieperiode loopt tot 2012; 2013 wordt een overgangsjaar, waarna het nieuwe stelsel in 2014 ingaat.
74/79
CULTUURKEUS
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
75/79
Overzicht van geïnterviewden Opdracht netwerk CL Instellingen taal, historie, media
CULTUURKEUS
Bijlage 1 Overzicht van de geïnterviewden Stietse Bandringa Saskia Buising Saskia Bak/de heer Woering Kees Botman Isabelle Diks
Geert Drion Stella van Gent Annette Geurden Dirk Hageman/Bouwe Hellinga Marten Hiemstra Dick Hollander Albert vd Kooy Thea Koster
Bodes Kroes Lolke Lindeboom Bert Looper Jean Jacques Maouche Karin Meijerman Alice Muller Sjouke Nauta Arthur Oostvogel Jacqueline Schrijver Jesse Smaal Theo Smit Mark Stuyt Anne Tiemersma Jellie Tiemersma Geart de Vries Renee Waale Vincent de Waal Jan de Waard
76/79
beleidsmedewerker Cultuur Mercurius TV Princessehof/Fries museum BUOG/Adviescommissie cultuur Leeuwarden wethouder Wonen, Cultuur, Recreatie en Toerisme, Woon- en Leefomgeving en Duurzame Ontwikkeling Parnas senior beleidsmedewerker Cultuur senior beleidsmedewerker Onderwijs bestuur Grafisch Atelier Welzijn Leeuwarden beleidsmedewerker cultuur directeur Academie voor Popcultuur wethouder Jeugd & Onderwijs, Stedelijke Vernieuwing, Bereikbaarheid, Publieke Dienstverlening en Bedrijfsvoering beleidsmedewerker Onderwijs teamleider Vastgoed Tresoar Kunstmenu beleidsadviseur Cultuur a.i. directeur Welzijn a.i. Friesland POP De Harmonie Het Filmhuis directeur BV Sport Gitaar Instituut Friesland Provincie Friesland Openbare Bibliotheek Bibliotheekservice Friesland HCL Keunstwurk Romein sectormanager Cultuur a.i.
CULTUURKEUS
Bijlage 2 Opdracht Netwerk CL Wij adviseren om een netwerk voor cultuurparticipatie te ontwikkelen waarin zo veel mogelijk betrokken partijen meedraaien, met als opdracht: Zorg in Leeuwarden voor een optimale cultuurparticipatie onder de bevolking. Onder leiding van een programmamanager moet het Netwerk projecten ontwikkelen die de participatie bevorderen. Kenmerk van deze projecten moet zijn dat er door samenwerking wordt gekomen tot een nieuw, toegankelijk cultuuraanbod. Gestreefd moet worden naar projecten die: A. in receptieve zin zo veel mogelijk inwoners bereiken, in ieder geval wat betreft het reguliere culturele aanbod (van met name De Harmonie, de bibliotheek, het Historisch Centrum Leeuwarden, het Filmhuis en Poppodium Romein) maar zo mogelijk ook wat betreft aanbod uit de markt; B. bevorderen dat zo veel mogelijk inwoners zelf ook actief zijn op het gebied van kunst en cultuur; C. stimuleren dat actieve beoefenaren hun ervaringen delen met anderen, in het bijzonder met jeugd en jongeren; D. eraan bijdragen dat alle kinderen en zo veel mogelijk jongeren via de scholen (binnen- en buitenschools) de kans krijgen om actief, receptief en beschouwend met kunst en cultuur in aanraking te komen; E. zo veel mogelijk op wijkniveau plaatsvinden. De programmamanager schakelt voor het opzetten van deze projecten zo veel mogelijk de combinatiefunctionarissen in. Daarnaast doet hij waar mogelijk een beroep op de C-motor voor de voorlichting, werving en promotie van deze projecten. Waar mogelijk zoekt de programmamanager aanvullende financiële middelen bij fondsen en sponsors en tracht hij neveninkomsten uit de culturele activiteiten te genereren.
77/79
CULTUURKEUS
Bijlage 3 Instellingen taal, historie en media Taken en functies HCL •
beheer van het gemeentelijk archief, inhoudende het beoordelen, bewerken en behouden van gemeentelijke documenten, dit zowel in fysieke als in digitale zin;
•
beheren en inventariseren van niet-gemeentelijke documenten (particuliere archieven);
•
benutten en toegankelijk maken van archiefstukken voor het publiek, zowel fysiek als digitaal (frontoffice);
•
bewaren en tonen van historische documenten en objecten;
•
beheer van de kunstwerken in gemeentebezit;
•
beheer van Pier Pandermuseum en -tempel;
•
beheer van de Oldehove.
•
bevorderen van de belangstelling voor Leeuwarden en zijn geschiedenis via:
-
het verzorgen van vaste en tijdelijke exposities;
-
het organiseren van activiteiten zoals lezingen, stadswandelingen;
-
het uitbrengen van (historische) publicaties;
•
het behartigen van het belang van het Leeuwarder historisch erfgoed;
•
het in stand houden van een ontmoetings- en informatiepunt voor iedereen die zich met de geschiedenis van Leeuwarden bezighoudt;
•
voeden van de gemeentelijke straatnamencommissie;
•
educatie:
-
erfgoededucatie, bijvoorbeeld ten behoeve van scholieren (bijna alle basisscholen) in het kader van het Kunstmenu;
-
cursus Liwwadders.
Taken en functies Openbare Bibliotheek Leeuwarden •
bijhouden ledenadministratie;
•
openstelling;
•
toegankelijk maken van de materialen voor het publiek, zowel fysiek als digitaal (frontoffice);
•
verzorgen presentaties van de materialen;
•
informatieverstrekking;
•
beschikbaarstelling kranten, tijdschriften en dergelijke;
•
verzorgen educatieve programma’s;
•
leesbevordering;
•
organiseren van lezingen en presentaties;
•
ontmoetingspunt;
•
innovatie;
•
verzorgen literaire activiteiten;
•
netwerkfunctie in relatie tot andere openbare bibliotheken.
78/79
CULTUURKEUS
Taken en functies Tresoar •
beheer en behoud van archieven en collecties;
•
inspectie van gemeentelijke archieven in de provincie;
•
verwerving particuliere collecties;
•
verwerving bibliotheekmateriaal in het kader van WSF-taak;
•
verwerving beeldmateriaal;
•
benutten en toegankelijk maken van archiefstukken voor het publiek, zowel fysiek als digitaal (frontoffice);
•
vervaardigen van hulpmiddelen voor onderzoek door particulieren;
•
informatieverstrekking;
•
bewaren en tonen van historische documenten en objecten;
•
uitleningen (circa 25.000 per jaar);
•
educatie;
•
deelnemen in de Historische Informatiepunten die in openbare bibliotheken in de provincie zijn gesitueerd;
•
ontwikkelen en produceren van presentaties voor de media;
•
organiseren van manifestaties;
•
bevorderen van de belangstelling voor Friesland en zijn geschiedenis via:
-
het verzorgen van vaste en tijdelijke exposities;
-
het organiseren van activiteiten zoals lezingen en manifestaties;
-
het uitbrengen van (historische) publicaties;
•
bevorderen van het Fries literair klimaat;
•
netwerkfunctie in relatie met andere archieven in de provincie.
79/79