BIV (1995-1996) nr. 3
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD
Bulletin van de interpellaties en mondelinge en dringende vragen
Commissie voor de Economische Zaken, belast met het Economisch Beleid, de Energie, het Werkgelegenheidsbeleid en het Wetenschappelijk Onderzoek
OPENBARE VERGADERING DINSDAG 6 FEBRUARI 1996
Bmsselse Hoofdstedelijke Raad - Bulletin van de interpellaties en mondelinge en dringende vragen - Gewone zitting 1995-1996
2
BRUSSELSEHOOFDSTEDELIJKERAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATES EN MONDELINGE EN DRINGENDE VRAGEN
INHOUD
INTERPELLATES van de heer Marc Cools (financiering van de KMO's in het Brussels Gewest) tot de heer Jos Chabert, Minister belast met Economie, Financien, Begroting, Energie en Exteme Betrekkingen (sprekers: de heren Marc Cools en Jos Chabert, Minister belast met Economie, Financien, Begroting, Energie en Exteme Betrekkingen) van de heer Guy Vanhengel (parkeergelegenheid voor autobussen en aangepaste infrastructuur ten behoeve van buschauffeurs) tot de heer Charles Picque, Minister-Voorzitter en tot de heer Jos Chabert, Minister belast met Economie, Financien, Begroting, Energie en Exteme Betrekkingen. (sprekers : de heren Guy Vanhengel en Jos Chabert, Minister belast met Economie, Financien, Begroting, Energie en Exteme Betrekkingen)
Brusselse Hoofdstedelijke Raad - Gewone zitting 1995-1996
OPENBARE VERGADERING VAN DINSDAG 6 FEBRUARI 1996
Voorzitter : de beer Alain Leduc. De vergadering wordt om 14.40 uur geopend. INTERPELLATIE VAN DE HEER MARC COOLS TOT DE HEER JOS CHABERT, MINISTER BELAST MET ECONOMIE, FINANCIEN, BEGROTING, ENERGIE EN EXTERNE BETREKKINGEN
betreffende "de financiering van de KMO's in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest". De heer Marc Cools (in het Frans).- Wanneer men de statistieken van november 1994 en november 1995 vergelijkt, merkt men dat de werkloosheid in Brussel met 3,8 % is gestegen, terwiji zij in WalloniS met 1,4 % is toegenomen en in Vlaanderen met 0,7 % is gedaald. Deze toestand moet er ons toe aanzetten ons te bezinnen over het economisch beleid dat in Brussel wordt gevoerd. De jongste jaren werd het economisch beleid in ons Gewest eerder stiefmoederlijk behandeld. Er dient in dit verband een inspanning te worden gedaan. Om de werkloosheid in Brussel te doen amemen, moeten wij de positie van de KMO's versterken. KMO's zijn bedrijven die minder dan 500 personen in dienst hebben en waarvan maximum 25 % van het kapitaal in handen is van een grote ondememing. In Brussel vertegenwoordigen zij 50 % van de werkgelegenheid (232.000 personen). 95 % van de Brusselse ondememingen zijn KMO's. De economische toekomst van ons Gewest is dus nauw verbonden met de toekomst van onze 22.000 KMO's. De Brusselse KMO's hebben het dikwijis moeilijk om hun oprichting of hun ontwikkeling te financieren. De bestaande initiatieven, onder meer in de GIMB en in haar filiaal Brustart, zijn ontoereikend. De Brusselse KMO's beschikken slechts over geringe waarborgen en de holdings en de banken eisen dan ook dikwijis garanties die helemaal niet in verhouding staan tot wat door de KMO's wordt gevraagd. Het feit dat de KMO's onvoldoende eigen middelen hebben, het gebrek aan concrete en realistische fmanciele prognoses en het gebrekkige financieel beheer en de fmanciele risico's die daarmee gepaard gaan, zijn in het algemeen de zwakke punten van de KMO's. Een slagvaardig gewestelijk economisch beleid moet daar iets aan doen. Ik stel voor de rol van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB), die fmanciele steun verleent aan de KMO's, te versterken door de oprichting van een filiaal dat onder andere de taken van Brustart zou ovememen. Deze dochtermaatschappij zou tegelijk een echte Brusselse holding zijn voor de financiering van de KMO's en de dienst die een opiossing zou bieden voor degenen die te kampen hebben met een tekort aan eigen middelen en zou doorverwijzen naar een bestaande bank voor de nodige kredieten op lange termijn en naar een verzekeringsmaatschappij die specifieke produkten aanbiedt voor de KMO's.
De holding zou zich beperken tot een minderheidsdeelneming in het kapitaal van de KMO's, dit wil zeggen dat de inbreng van nieuw kapitaal ten hoogste 50 % van de eigen middelen van de KMO's zou belopen. Hij zou overeenkomsten kunnen sluiten met de NKB, die een gespecialiseerde openbare bank is, en met de prive-banken die zulks wensen. Ingevolge deze overeenkomsten zouden de KMO's waarvoor de holding heeft beslist deel t e nemen in hun kapitaal, zich tot de banken die een overeenkomst hebben gesloten, kunnen wenden om leningen op lange termijn te verkrijgen. Deze zullen slechts worden toegekend indien de solvalbiliteitscoefficient van de KMO's meer dan 50 % bedraagt. De kredietinstellingen mogen uiteraard steeds weigeren indien zij ervan uitgaan dat sommige leningen teveel risico inhouden, ondanks de haalbaarheidsstudie die hen ter kennis zou worden gebracht. In dit geval zai ook de holding geen bijdrage leveren in de eigen middelen van de ondememing. Indien hij het nodig acht, kan de holding zijn steun koppelen aan het afsluiten van een verzekering. Deze gaat eveneens gepaard met een opieiding en een follow-up van de fmanciele risico's door een door de holding erkende particuliere consultant. De problemen van de KMO's zijn immers te vaak het gevolg van de gebrekkige follow-up van hun financieel beheer. De holding, rechtstreeks of in onderaanneming, zai de ondememingen een gemeenschappelijke beheersmodellen aanbieden. De holding zou eike ondememing, in samenwerking met de Kamer van Koophandel, tevens een van de beste economische en fmanciele databanken ter beschikking kunnen stellen. De holding dient niet om bedrijven in moeilijkheden of zonder toekomst ter hulp te snellen. Aldus zijn er reeds te veel overheidsmiddelen verspild. De holding zou de KMO's nieuw leven moeten inblazen en aldus bijdragen tot een hogere omzet, meer werkgelegenheid, meer winst en meer liquide middelen voor die KMO's zeif, door tegelijk een doeltreffende strategic op te stellen en een efficient financieel beheer te voeren. Hoe moet dit nieuwe initiatief gefinancierd worden? Eerst zou men de holding een groot deel van het kapitaal en van de actiemiddelen van de GIMB kunnen overdragen (het kapitaal van de GIMB bedraagt 3 miljard frank), alsmede alle middelen van Brustrat (kapitaal: 200 miljoen frank) en, indien ze nog voorhanden zijn, middelen van het participatiefonds van de middenstand. Vanaf 1997 zou men gedurende 3 jaar in de gewestelijke begroting 200 tot 300 miljoen frank voor deze holding moeten uittrekken. Bijdragen in de financiering van de KMO's haalt meer uit dan vele tewerkstellingsprogramma's van het Gewest of sommige vormen van economische expansiesteun. Op termijn zou deze holding een holding van en voor de KMO's moeten worden. Een deel van het kapitaal dat door die holding in de KMO's is ingebracht, zou kuimen worden terugbetaald via een deelneming van de KMO's in de holding. Vertegenwoordigers van de Kamer van de Middenstand van de
BIV (1995-1996) nr. 3
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATES EN MONDELINGE EN DRTNGENDE VRAGEN Economische en Sociale Raad zouden zitting moeten hebben in de beheersorganen van deze holding. De GIMB draagt te weinig bij in de financiering van de KMO's en heeft niet altijd een pasklare opiossing voor nun financiele en beheersproblemen. Ik wens een culturele revolutie binnen de GIMB en de oprichting van een filiaal dat modeme beheersinstrumenten ontwikkelt en de KMO's specifieke diensten aanbiedt. Hiermee zou men trouwens ook de aanbevelingen van de AD XXIII van de Europese Unie opvolgen. De federale overheid heeft een belangrijke rol te spelen bij het bevorderen van de ontwikkeling van de KMO's, maar ook ons Gewest moet zijn verantwoordelijkheid opnemen en initiatieven nemen om het eigen kapitaal van de ondememingen uit te breiden. De heer Jos Chabert, Minister belast met Economic, FinanciSn, Begroting, Energie en Exteme Betrekkingen (in het Frans).- Aan het belang van de KMO's voor de economie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het bijzonder, dient niet worden getwijfeld, Zoals het Geacht Lid heeft onderstreept in hun bijdrage voor de tewerkstelling aanzienlijk. De conjuncturele indicatoren tonen aan dat Brussel meer dan de andere gewesten te lijden heeft onder de crisis. Is dit te wijten aan bepaalde zwakheden die de KMO's kenmerken, misschien gedeeltelijk wel. Maar de toenemende daling van het verbruik, die de laatste maanden werd vastgesteld, bemvloedt op een meer ingrijpende wijze de activiteit van de KMO's dan deze van de grote ondememingen die meer op de uitvoer zijn gericht. Dit belet niet dat wij het onmogelijke moeten doen om de zwakke punten van de KMO's te verhelpen. Daarom meen ik dat de bestaande middelen beter moeten benut en doeltreffender gemaakt worden vooraleer er bijkomende te scheppen. Ik ben eveneens voorstander van een beheersbij stand, maar dit dient niet systematise!! te gebeuren ; de opportuniteit ervan moet geval per geval beoordeeld worden. Ik herinner eraan dat de ordonnantie van 1 juli 1993 overigens in een financiele tussenkomst voorziet van het Gewest ten belope van 50 % van de consultancykosten. Aan de KMO's die een beroep doen op de tussenkomst van de GIMB of van Brustart, wordt een algemene bijstand verleend en, indien nodig, wordt hen een consultant opgelegd. In bepaalde gevallen worden de KMO's verplicht om een bedrijfsleiderverzekermg of een verzekering tegen managementsrisico afte sluiten. Niettemin dient de veralgemening vermeden te worden van deze verplichtingen die aan de maatschappijen nutteloze kosten zouden opieggen. Het is waar dat veel KMO's gedurende de start of expansieperiode nood hebben aan risicokapitaal en dat dit probleem vaak niet op een bevredigende manier kan worden opgelost. De analyse van dit fenomeen toont aan dat er problemen zijn zowel aan de aanbodzijde, als aan de vraagzijde van risicokapitaal.
Langs de zijde van het aanbod rijst een probleem van beschikbaarheid van de fondsen. Vooreerst beschikken wij in Belgie niet over grote spaarfondsen. Bovendien is er de aarzeling van de financiers wegens het hoge risico verbonden aan de investering in het risicokapitaal van de KMO's en wegens vooruitzichten op onvoldoende rendabiliteit. Het vooruitzicht op een rendabiliteitsgebrek is onder meer te wijten aan de afwezigheid van een financiele markt waarop deze investeringen op het gewenste ogenblik gemakkelijk kunnen verzilverd worden. De federale overheid heeft reeds maatregelen genomen om de KMO's gemakkelijker risicokapitaal ter beschikking te stellen. Aan de vraagzijde, moet men vaak een aarzeling vaststellen van de KMO-ondememer die, voor alles, de familiale aard van het bedrijfveilig wil stellen. Het gebrek aan risicokapitaal is een ware belemmering voor de ontwikkeling van de onderneming. ^ De GIMB werd opgericht om een opiossing van dit probleem te vergemakkelijken door zgn. neutraal risicokapitaal aan te bieden. Het betreft een minderheidsdeelname die van zuiver financiele aard is. 80 % van de tussenkomsten van de GIMB hebben betrekking op de KMO's. De deelnemingen in grotere bedrijven dateren uit de periode van het Fonds voor Industriele Renovatie. De oprichting van een specifieke holding is bijgevolg overbodig. De heer Cools stelt de integratie van Brustart in deze holding voor. Brustart richt zich tot een specifiek clienteel van starters en van ondememingen die zich in een eerste stadium van ontwikkeling bevinden ; de gedekte risico's, de beperkte tussenkomsten in bedragen en intresten zijn de essentiele kenmerken. Brustart heeft zijn nut bewezen en ik ben dus niet bereid zijn integratie, noch binnen de GIMB, noch in de school van een specifieke KMO-holding voor te stellen. De bedrijven waarvoor Brustart tussenkomt en die, na een beperkte periode van 7 jaar er nog nood aan hebben, kunnen een beroep op de ( GIMB doen. Zoals de heer Cools, ben ik ook de mening toegedaan dat de tussenkomstcapaciteit van de GIMB te beperkt is om de noden van de Brusselse KMO's te dekken. Wij zijn het eens over het doel. Onze standpunten verschillen wat de methodes betreft. Een grotere synergic tussen alle financiele instellingen is dan ook noodzakelijk. Men dient echter voor ogen te houden dat ieder organisme niettemin een eigen beleid ontwikkelt in functie van een reeks variabele criteria, die voortvloeien uit de toestand en de te bereiken doelstellingen. Dit is moeilijk te vatten in veralgemeende en duurzame overeenkomsten. Om deze reden zou ik eerder een uitbreiding verkiezen van de waarborgen die door het Waarborgfonds te verlenen zijn en die gedeeltelijk de financiering van het risicokapitaal door de financiele instellingen zouden dekken. Deze maatregel zou waarschijniijk de financiering van het risicokapitaal door de financiele instellingen stimuleren en zai vermijden dat het kapitaal van de GIMB moet worden verhoogd.
BI V (1995-1996) nr. 3
OPENBARE VERGADERING VAN DINSDAG 6 FEBRUARI 1996 Het aandeel van het Gewest in de economie blijft inderdaad beperkt. Wij hadden zeer weinig dossiers voor nieuwe investeringen in de bedrijven. We hebben vaak vastgesteld dat de middelen die in principe bedoeld zijn om de bedrijven te steunen, onbenut blijven, omdat er geen vraag naar is.
De overdracht van ondememingen van een generatie op een andere is inderdaad een kostelijke en delicate aangelegenheid zodat dikwijis de verkoop ofde liquidatie de enige uitweg is. In dit laatste geval worden uiteraard economische activa uit de markt genomen en verdwijnen vaak arbeidsplaatsen.
De heer Cools stelt ook een vraag omtrent de huidige rol van het Participatiefonds. Dit Fonds werd opgericht bij wet in 1978 met het oog op het verstrekken van risicokapitaal aan zeifstandigen en kleine ondememingen.
Deze problematiek wordt op dit ogenblik door mijn medewerkers onderzocht. In geval van een positiefbesluit zai ik uiteraard met mijn federale collega overleg plegen ten einde dezelfde gunstvoorwaarden voor de successie- en schenkingsrechten te kunnen voorleggen.
Op het ogenblik van de discussie rond de gewestvorming in 1988, legde het Fonds zich quasi exclusief toe op het verstrekken van achtergestelde leningen. Dit was ook de reden waarom men beslist heeft om dit Fonds onder het federale gezag te houden. Bij wet van 28 juli 1992 werd de werkwijze van het Fonds aangepast, kreeg het eigen rechtspersoonlijkheid en kwam het onder het toezicht van de minister van Financien, van Middenstand, Economische Zaken en van Arbeid en Tewerkstelling. | Het beheer van het Fonds bleeftoevertrouwd aan de Nationale Kas voor het Beroepskrediet.
Als besluit wil ik onderstrepen dat het beschikbaar stellen van risicokapitaal voor de Brusselse KMO-wereld beantwoordt aan een essentiele behoefte en dus wel degelijk deel uitmaakt van het economisch beleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Hiertoe zai ik in eerste instantie gebruik maken van de bestaande instrumenten, zoals de GIMB, Brustart en het Participatiefonds. Verder wens ik de mogelijkheid te onderzoeken om via het verstrekken van een gewestwaarborg het aanbod van dergelijk kapitaal door de prive-sector aan te moedigen.
Het Fonds bevat twee luiken. Het eerste luik legt zich toe op toekenning van achtergestelde leningen aan werklozen die zich als zeifstandigen installeren. Dit luik wordt gefmancierd door dotaties van het ministerie van Arbeid en Tewerkstelling.
Tenslotte onderzoeken mijn medewerkers onder weike voorwaarden de overdracht van het familiale KMO-bedrijfkan vergemakkelijkt worden door een aanpassing van de successieen schenkingsrechten.
In 1994 werden er aldus voor het gehele land 269 achtergestelde leningen toegekend voor een totaal bedrag van 173 miljoen frank, hetzij 640.000 frank gemiddeld.
We bereiden een algemene nota voor over de economie in Brussel tegen het jaar 2000. De krachtlijnen van het economisch beleid zullen erin aangegeven worden en de KMO's zullen de meeste aandacht krijgen.
Het tweede luik dat gefmancierd wordt door de solidariteitsbijdragen van zeifstandigen, verschaft achtergestelde leningen (zonder waarborgen) aan zeifstandigen en kleine bedrijven.
De heer Marc Cools (in het Frans).- Ik dank de minister voor zijn antwoord. Het bevat verschillende positieve punten zoals de aankondiging van de algemene nota over de economic tegen het jaar 2000, de opening inzake de successie- en schenkingsrechten en het streven naar betere waarborgen.
In 1994 werden 144 gewone achtergestelde leningen toegekend voor een bedrag van 115 miljoen frank, d.i. ± 800.000 frank gemiddeld. Daamaast werden 40 achtergestelde leningen ter financiering van ovemame van bedrijven toegekend voor een totaal bedrag van 60 miljoen frank, of 1,5 miljoen frank gemiddeld.
•
Er zijn helaas nog geen cijfers beschikbaar betreffende de toegekende leningen aan de ondememingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Onlangs heeft de federale regering een aantal maatregelen aangekondigd om het risicokapitaal te stimuleren en te beschermen.
Ik hoop dat deze tot reele verbetering van de risicokapitaalverstrekking ten gunste van onze kleine en middelgrote bedrijven aanleiding kan geven. De federale regering suggereert onder meer maatregelen om de overdracht van familiale bedrijven op de volgende generatie te vergemakkelijken door verminderingen van successieen schenkingsrechten. De successierechten zijn een bevoegdheid van de Gewesten ; de schenkingsrechten daarentegen behoren tot de verantwoordelijkheid van de federale instanties.
Maar voorzichtigheid is geboden; het gaat niet op dat de overheid alleen optreedt als de zaken slecht gaan en "met de brokken blijft zitten". De gevolgen voor de begroting van een sterker Waarborgfonds laten zich niet onmiddellijk voelen, maar de gevolgen op middellange tennijn kunnen zwaar wegen. De tussenkomst van het Gewest via een waarborg voor leningen die KMO's aangaan, biedt ook geen opiossing voor het probleem van het tekort aan eigen middelen van bepaalde KMO's. Tal van overheidsinstanties spelen een rol in dezelfde sector. Ik denk dat het eenvoudiger geweest zou zijn indien een enkele instantie alles op zich nam. Een verhoging van de financiele middelen van de GIMB dient overwogen te worden om haar in staat te stellen meer eigen kapitaal in de KMO's in te brengen. Uw voorganger wou een overeenkomst met de GOMB omdat die de KMO's de mogelijkheid van "consultancy" bood. Misschien kan de GIMB deze taak vervullen? Ik heb ook de indruk dat men de ondememingen waarin de GIMB investeert niet voldoende aanspoort om een efficient
BIV (1995-1996) nr. 3
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATES EN MONDELINGE EN DRINGENDE VRAGEN beleid en financieel beheer te voeren en bepaalde risico's te verzekeren. De regeringscommissarissen bij de GIMB zouden daarvoor de nodige aandacht moeten hebben. Uit de jaarverslagen van het Participatiefonds blijkt dat er weinig Brusselse dossiers bij dit Fonds ingediend zijn. Zou de GIMB niet een aantal aanvragen kunnen begeleiden waar ze kennis van heeft en die beantwoorden aan het criterium van het Fonds? Het deel van de gewestelijke begroting voor economie is de jonstejaren sterk teruggebracht. In de huidige economische situatie moet de financiering van de KMO's de voorrang krijgen. We mogen het deel van de gewestbegroting voor de economie niet meer verminderen. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Ik hoop dat hij de GIMB in kennis zai stellen van onze voorstellen en erop zai aandringen dat het beheer van de ondernemingen waarin ze investeert, van dichtbij gevolgd wordt. Het incident is gesloten. INTERPELLATIE VAN DE HEER GUY VANHENGEL TOT DE HEER CHARLES PICQUE, MINISTERVOORZITTER EN TOT DE HEER JOS CHABERT, MINISTER BELAST MET ECONOMIE, FINANCIEN, BEGROTING, ENERGIE EN EXTERNE BETREKKINGEN betreffende "de dringende nood aan parkeergelegenheid voor autobussen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aan een aangepaste infrastructuur ten behoeve van buschauffeurs". De heer Guy Vanhengel .- Met toeristische onderwerpen weet men niet in weike sector ze thuishoren. Is het economie of is het cultuur? Zeker is dat het hier gaat om een technisch probleem dat reeds lang aansleept. Tijdens de vergadering van de Brusselse adviescommissie voor urbanisme "Vijfhoek" werd er terecht op gewezen dat er in Brussel voor autobussen die toeristen naar de hoofdstad brengen, geen officiele parkeerplaatsen voorzien zijn. Deze zouden de wachttijden van de buschauffeurs moeten opvangen en hen toelaten in veiligheid te ovemachten in de onmiddellijke nabijheid van hun voertuig. Dit probleem is zeker niet nieuw. Het werd reeds aangekaart door de federatie van de autobusuitbaters in 1987, weliswaar zonder gevolg. Volgens de voorzitter van deze federatie zou Brussel de enige hoofdstad van West- Europa zijn die niet over de onontbeerlijke faciliteiten beschikt. Voor een toeristisch centrum als Brussel die bovendien hoofdstad van Europa wil zijn is deze leemte volstrekt onaanvaardbaar. Ondertussen hebben we van schepen Henri Simons op een adviesvergadering vernomen dat burgemeester de Donnea onderhandelt om de bussen naar de Heysel te sturen en ze daar te parkeren op parking C. Deze opiossing verzekert nochtans geen noodzakelijke voorzieningen voor de buschauffeurs. Komt daarbij dat parking C aan de Romeinsesteenweg op grondgebied ligt van Strombeek- Bever. Het probleem wordt dus op Vlaamse zijde afgewimpeld.
Afgezien van deze localisatieplannen dient hier gesteld dat de toeristische ovemachtingen meestal gericht zijn op het centrum van Brussel. Dit wordt vooral belangrijk in het kader van Brussel, culturele hoofdstad van Europa in 2000. Hiervan zou de impact op het toerisme het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dringend moeten tot bezinning brengen wat betreft de service aan busreizigers en chauffeurs. Een betere meer centrale ligging is noodzakelijk. Ik denk aan de parking langs de Pachecolaan, onder de Esplanade. Maar wellicht heeft de minister nog andere en betere altematieven. Mits wat creativiteit zai hij er wellicht vinden. Ik verwacht op dit ogenblik nog geen pasklare opiossing. De heer Jos Chabert, Minister belast met Economie, FinanciSn, Begroting, Energie en Exteme Betrekkingen .- Als minister belast met de economische aspecten van het toerisme heb ik graag naar uw opmerkingen geluisterd. Het is inderdaad geen detailkwestie en het maakt deel uit van onze zorg voor een behoorlijk bestuur. Voor de verplaatsing van de autobussen en de mogelijkheid tot parkeren is er inderdaad een betere organisatie nodig. Voor dit probleem in de hoofdstad van^ Europa en de culturele hoofdstad van 2000 is een coherent enduidelijk beleid meer dan noodzakelijk. Ons Gewest speelt zijn troeven onvoldoende uit. Wij hebben de faam een stad te zijn van technocraten. Het verborgen gelaat van Brussel is te weinig gekend. In de toeristische en in de dienstensector zou een groot deel van onze werklozen tewerkgesteld kunnen worden. Het toeristisch beleid moet dus emstig worden aangepakt. Een studie van het Harris Research Center in Londen dat een ranking opstelde van de vestigingskeuze van grote bedrijven, wees uit dat Brussel bijzonder goed scoort als politick en als zakencentrum. Een van de aspecten die bij de uitbouw van het toeristisch beleid aandacht moet krijgen is het busvervoer. De nood aan parkeergelegenheid is een logisch uitvloeisel van de toeristische aantrekkingskracht van ons Gewest. Ik kan echter geen exacte locatie voorstellen omdat dit niet tot mijn bevoegdheid behoort. De meeste wegen zijn gemeentewegen en voor de< gewestwegen zijn minister Hasquin en staatssecretaris Andre bevoegd. Ik zai hen zeker inlichten over het probleem. De overstapparkings zijn een mogelijkheid. Maar zij mogen zich niet te ver van het centrum bevinden. Ik blijfdit dossier van zeer nabij volgen. - Het incident is gesloten. - De openbare vergadering wordt om 15.40 uur gesloten.
BI V (1995-1996) nr. 3