BIV (1999-2000) Nr. 35
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD
Bulletin van de interpellaties en mondelinge vragen
Commissie voor de economische zaken, belast met het economisch beleid, de energie, het werkgelegenheidsbeleid en het wetenschappelijk onderzoek
VERGADERING VAN DINSDAG 4 APRIL 2000
Brusselse Hoofdstedelijke Raad - Bulletin van de interpellaties en mondelinge vragen - Gewone zitting 1999-2000
2
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATIES EN MONDELINGE VRAGEN
INHOUD
INTERPELLATIE van mevr. Isabelle Emmery (F) tot de heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Energie en Huisvesting, betreffende "de vrijmaking van de elektriciteitssector en de vrijwaringsmaatregelen die nuttig zijn alsook verenigbaar met die vrijmaking". (Sprekers : mevr. Isabelle Emmery, mevr. Geneviève Meunier en de heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting) van mevr. Geneviève Meunier (F) tot de heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Energie en Huisvesting, betreffende "de evaluatie van het gewestelijk energiebeleid en de behoefte aan een ambitieuzer geïntegreerd beleid". (Sprekers : mevrouw Geneviève Meunier, de heer Rufin Grijp en de heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting)
Brusselse Hoofdstedelijke Raad - Gewone zitting 1999-2000
VERGADERING VAN DINSDAG 4 APRIL 2000
Voorzitter: mevrouw Evelyne Huytebroeck, voorzitter - De vergadering wordt om 14.15’ uur geopend. INTERPELLATIE VAN MEVR. Isabelle EMMERY (F) TOT DE HEER Eric TOMAS, MINISTER VAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE REGERING, BELAST MET TEWERKSTELLING, ECONOMIE, ENERGIE EN HUISVESTING, betreffende ‘de vrijmaking van de elektriciteitssector en de vrijwaringsmaatregelen die nuttig zijn alsook verenigbaar met die vrijmaking’. Mevr. Isabelle Emmery (in het Frans) .- Sedert begin dit jaar staat de markt van de distributie aan de grote consumenten, krachtens de wet van 24 april 1999, open voor de concurrentie tussen het Centrum voor Productie en Transport van Elektriciteit (CPTE) en de buitenlandse groepen. De markt van de distributie aan de KMO’s en aan de particulieren zal echter althans nog voor een paar jaar staatsmonopolie blijven. Wat het marktaandeel betreft dat via de gemengde intercommunales wordt verdeeld, zal de concurrentie pas na het verstrijken van het akkoord tussen de gemeenten en Electrabel kunnen spelen. Eind vorig jaar hebben de door de federale regering aangewezen experts die een studie moesten maken van de mogelijkheden voor een versnelde vrijmaking van de elektriciteitsmarkt in België evenwel een rapport ingediend dat diverse aanbevelingen bevat. Uit dat rapport blijkt duidelijk dat ze wel voorstander zijn van een geleidelijke vrijmaking, maar dat volgens hen geen verlenging nodig is van de periode waarin de kleine en middelgrote industrieën aan concurrentievermogen zouden inboeten doordat de tarieven hoger liggen dan die van hun concurrenten in buurlanden. Met betrekking tot de gezinnen voegen ze eraan toe dat de consumenten 15 miljard frank zouden uitsparen als de prijzen met 10% worden verminderd. Destijds had de federale regering nota genomen van dat verslag en te kennen gegeven dat zij samen met de Gewesten op basis van dat document wenste te werken. De Vlaamse regering heeft onlangs haar goedkeuring gehecht aan het voorontwerp van decreet inzake elektriciteit. Dat voorontwerp is niet alleen een omzetting van de Europese richtlijn inzake de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt, maar bevat tevens maatregelen voor een meer milieubewuste vorm van productie, de wil om iets aan de tarieven te doen ten gunste van de minder gegoede consumenten. Zal het ontwerp van ordonnantie binnenkort aan onze vergadering worden voorgelegd ? In navolging van wat er in het Vlaamse Gewest werd gedaan, zouden in het ontwerp ook nog andere bepalingen
3
moeten worden opgenomen dan alleen die welke in de omzetting van de richtlijn voorzien. Vooral dan ten gunste van minder gefortuneerde consumenten. Naar mijn oordeel verdient de ordonnantie van 11 juli 1991 betreffende het recht op een minimum aan elektriciteistvoorziening zeker een plaats onder de maatregelen tot vrijwaring van de consumentenbelangen. Wel zouden er drastische verbeteringen erin moeten worden aangebracht. Aan de oorsprong van de ordonnantie van 1991 ligt weliswaar de bekommernis om de consumentenbescherming, maar de elektriciteitstoevoer mag pas na toestemming door de rechter worden onderbroken ; die rechter is evenwel niet steeds de best geplaatste persoon om de sociale dimensie te beoordelen van het geschil waarover hij zich moet uitspreken. In 1997 kwam de “Coördinatie Gas en Elektriciteit echter reeds tot de vaststelling dat in veel gevallen waarvan wij kennis hadden, de gebruikers die niet meer konden betalen, niet ingingen op de aanmaning om voor de vredesrechter te verschijnen. Wellicht zijn ze zich niet ervan bewust dat een dergelijke houding nadelig is voor hun belangen, met als gevolg dat de rechter een oordeel bij verstek velt. Die conclusies worden nog versterkt doordat het moeilijk is om betalingsschema’s op te stellen en/of zich eraan te houden. Waarschijnlijk berust die ordonnantie op een verkeerde redenering. Net zoals voor de ordonnantie inzake gasvoorziening zou de toestemming voor de afsluiting van de toevoer moeten afhangen van formaliteiten die een sociale regeling van het geschil mogelijk zouden moeten maken, waarbij het OCMW een rol kan spelen. De aanbevelingen in het rapport van de federale experts gaan in de richting van een versnelde liberalisering en mijn vraag is of er daarover reeds overleg met de Gewesten heeft plaatsgevonden ? Bestaat er geen gevaar dat bij een bruuske liberalisering de belangen van bepaalde consumenten worden geschonden ? Als er geen wettelijke maatregelen zijn ter bescherming van de consument, kan iedereen desnoods, al naargelang zijn koopkracht, zijn elektriciteit gaan aankopen in de dichtst bijzijnde ‘supermarkt’, wat net zo goed bijdraagt tot nog meer sociale ongelijkheid. Heeft de Brusselse regering daarover reeds een standpunt ingenomen, en zo ja, welk ? Mevr. Geneviève Meunier (in het Frans) .- Ik verheug mij over de interpellatie van mevrouw Emmery, want ik wil de minister eveneens een reeks vragen stellen over de liberalisering van de energiesector in het Brussels Gewest. In de Europese richtlijn staat dat de markt vanaf 19 februari 2000 wordt opengegooid. De Vlaamse regering heeft het Vlaamse ontwerpdecreet reeds in eerste lezing goedgekeurd ; ook de Waalse regering staat op het punt hetzelfde te doen. Wat het Brussels Gewest betreft, hebben wij geen enkel nieuws.
BIV (1999-2000) Nr. 35
4
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATIES EN MONDELINGE VRAGEN
Ook het Brussels Gewest heeft er alle belang bij vooruit te denken en de liberalisering van die sector actief voor te bereiden, anders bestaat het gevaar dat het zich uiteindelijk moet richten naar wat de overige gewesten hebben besloten. Voor ons is het belangrijk te weten wat de doeleinden en opties van het Gewest zijn, opdat bij de liberalisering rekening kan worden gehouden met de belangen van de kleine consumenten en de gevolgen voor het milieu positief zijn. Dankzij die richtlijn kan het Gewest ingrijpen in de bepaling van de normen om in aanmerking te komen (voor alle klanten die zijn aangesloten op een netspanning van minder dan of gelijk aan 70 KV) in de aanwijzing van de beheerder en in de vaststelling van de verplichtingen inzake openbare dienstverlening. Wat de normen betreft, zal het Gewest voortgaan op die welke de federale regering heeft vastgesteld ? Hebt u ervoor gezorgd dat klanten die in aanzienlijke mate elektriciteit kopen geproduceerd op basis van recupeerbare energie of in gemengde productie-eenheden, onmiddellijk in aanmerking komen ? De Ecolo-fractie is van oordeel dat in het tijdschema voor de liberalisering sprake moet zijn van mechanismen die ervoor zorgen dat zij die ‘groene’ elektriciteit (op basis van recupeerbare energie of in gemengde productie-eenheden) kopen, vlotter in aanmerking kunnen komen. Dat kan een belangrijke stimulans vormen voor gemengde productie in Brussel. Voor de klanten die op een laagspanningsnet zijn aangesloten, is het beter dat ze in aanmerking komen pas nadat alle verplichtingen inzake openbare dienstverlening zullen zijn opgelegd aan alle leveranciers die hun elektriciteit kunnen leveren. De netbeheerder moet door het Gewest worden aangewezen. Momenteel is het beheer van het distributienet in handen van de gemengde intercommunales, die deze activiteit cumuleren met de commerciële activiteit van aan- en verkoop van elektriciteit. Heeft de regering een beslissing genomen inzake de opsplitsing van beide activiteiten ? Ecolo vindt dat die opspltsing er moet komen, want de onafhankelijkheid van de beheerder van het distributienet (BDN) is belangrijk voor de goede werking van een vrije elektriciteitsmarkt. Wij weten dat de intercommunales erg weigerachtig staan. Het gaat om een aangelegenheid die betrekking heeft op de structuur van de intercommunales en op hun dividenden. De beheerder van het distributienet moet bij voorkeur een publiekrechtelijke vennootschap zijn waarin de gemeenten zijn vertegenwoordigd en die los staat van de elektriciteitsproducenten en –leveranciers. Er bestaan mechanismen op basis waarvan de gemeenten hun dividenden zouden kunnen behouden doordat ze een opbrengst van de activiteit van het net blijven innen. Wat de verplichting inzake openbare dienstverlening betreft, wordt elektriciteit in de europese richtlijn gedefinieerd als een product dat verschilt van andere consumptiegoederen. Specifieke kenmerken van energie maken het noodzakelijk te voorzien in begeleidingsmaatregelen waardoor verkeerd gebruik ervan wordt uitgesloten om het milieu te beschermen en een recht op energie wordt gewaarborgd (om de menselijke waardigheid met sociale wetten te beschermen).
Heeft de Brusselse regering, met betrekking tot de milieubescherming, in haar ontwerp maatregelen voorzien voor een grotere aanwending van recupereerbare energie en van energie uit gemengde productie, en de aanspraaknormen ten voordele van die energiebronnen versoepeld ? Wordt er een financiële tegemoetkoming toegekend voor de productie van elektriciteit op basis van recupereerbare energie of uit gemengde productie op basis van de positieve CO2-uitstoot ? Is er een procedure inzake groene attesten ? Is er een extra aanrekening op de tarieven van het transportnet dat zou dienen om een ‘REG-fonds’ te stijven ter financiering van de verplichtingen inzake openbare dienstverlening ? Is er sprake van een tariefstructuur voor residentiële klanten die een spaarzaam energieverbruik bevordert ? Wat de sociale aspecten van de voorwaarden inzake elektriciteitsvoorziening betreft, rijst de vraag of de regering de verplichtingen inzake openbare dienstverlening heeft vastgesteld die zijn verbonden aan het begrip ‘algemene dienst’ ? Blijft er een specifieke sociale dienst bestaan voor bepaalde categorieën van klanten ? Zijn er waarborgen omtrent een minimumvoorziening van elektriciteit voor gezinnen die het financieel moeilijk hebben ? Is er iets voorzien inzake een preventieve en curatieve vorm van voorlichting inzake energieverbruik in samenwerking met de OCMW’s maar zonder dat die verplichtingen op de OCMW’s worden afgewenteld ? Die verplichtingen kunnen via een sociaal fonds worden gefinancierd. Het sociaal fonds en het milieufonds zullen op regionaal niveau worden beheerd en gecontroleerd in plaats van op het niveau van de intercommunales met het oog op transparantie, efficiëntie en voorkoming van belangenconflicten. In het verlengde van de vraag van Mevr. Emmery vraagt de Ecolo-fractie een evaluatie van de ordonnantie van juli 1991 inzake de onderbreking van de elektriciteitsvoorziening. Het aantal Brusselaars die hun elektriciteitsfacturen moeilijk kunnen betalen neemt fors toe. De Ecolo-fractie vindt dat die ordonnantie op verschillende punten moet worden gewijzigd. Heeft het Gewest ten slotte een princiepsbeslissing genomen over de oprichting van een onafhankelijk regelingsorgaan op gewestelijk niveau dat wordt belast met het toezicht op de toepassing van de ordonnantie tot liberalisering van de sector ? De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting (in het Frans) .- Voor mij is het moeilijk om te antwoorden op de vraag van Mevr. Meunier, omdat de onderwerpen waarover ze het heeft, in haar tweede interpellatie staan vermeld. Toch zal ik proberen zo goed mogelijk daarop te antwoorden. Binnenkort wil ik aan de regering een ontwerp van ordonnantie voorleggen met de bedoeling dat de tekst aan uw vergadering kan worden bezorgd tijdens deze regeerperiode. Het ware reeds mogelijk geweest dat ontwerp in te dienen als er geen vertraging was opgetreden in de toepassing van de federale wet van 29 april 1999, die dezelfde materie behandelt. Meer bepaald in het kader van het openbaar bod tot omwisseling van Suez Lyonnaise des Eaux op Tractebel heeft de federale regering besloten om een rapport te vragen aan een
BIV (1999-2000) Nr. 35
VERGADERING VAN DINSDAG 4 APRIL 2000
commissie van experts ; dat rapport werd op 15 december 1999 ingediend. De Brusselse hoofdstedelijke regering werd verzocht een onafhankelijke expert aan te wijzen in het kader van die commissie. Op 22 maart 2000 werkte de federale regering de maatregelen uit die moeten worden overwogen, ter uitvoering van of als aanvulling op de wet van 29 april 1999.
5
Eén van de aanvullende maatregelen die ik op het oog heb, is de definitieve vaststelling van een sociaal tarief. Zoals Mevr. Emmery heeft opgemerkt, zou een bruuske liberalisering ten koste van bepaalde consumenten kunnen gaan. Ik sluit mij aan bij het voornemen van de federale regering om een snelle daling van de elektriciteitstarieven in de distributie op te leggen.
Verscheidene van de belangrijkste maatregelen die in het vooruitzicht waren gesteld, zijn naar een latere datum verschoven. Het betreft de definitieve aanwijzing van een beheerder van het nationaal transportnet binnen een termijn van één jaar, alsook de oplossing voor het probleem inzake de gemeentefinanciën als gevolg van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, waarvoor een Task Force zal worden opgericht.
De elektriciteits- en gasprijs die in 2000 aan de eindverbruiker wordt aangerekend, is dezelfde als in 1982. Als de wettelijke openstelling echter niet met een daadwerkelijke opnestelling gepaard gaat, zal het voor de klanten onmogelijk zijn om onder betere voorwaarden van leverancier te veranderen en zullen ze worden blootgesteld aan het risico van misbruik van een machtspositie dat groter is dan in het vroegere geregelde systeem.
De Regelingscommissie voor Elektriciteit en Gas (RCEG) is sedert enkele weken geïnstalleerd maar is nog niet voldoende operationeel om daadwerkelijk controle uit te oefenen op de prijzen voor toegang tot het nationaal vervoernet.
De evolutie van de prijzen in bepaalde aantrekkelijke segmenten van de telecommunicatiemarkt toont aan dat een theoretische openstelling soms tot averechtse resultaten kan leiden.
De goede werking van de RCEG en de onafhankelijkheid van de beheerder van het nationaal vervoernet zijn absoluut noodzakelijk voor een reële openstelling van de distributiemarkt. In afwachting heeft de federale regering gekozen voor een ambitieus programma tot vermindering van de elektriciteitsprijzen waardoor de kleine consument voordeel kan halen uit de verwachte resultaten van de liberalisering nog vóór ze een feit is. Dankzij die beslissing kunnen de Gewesten in alle sereniteit de openstelling van de markten voorbereiden. Ik acht het belangrijk overleg met de overige twee Gewesten te kunnen plegen, met het oog op coherente oplossingen voor het tijdschema voor de openstelling van de markt, een bestendiging en verruiming van de taken inzake openbare dienstverlening, het beheer van regionale transportnetten en eventueel de bescherming van de gemeentefinanciën. Mijn basisbedoeling is een voorstel om verder te gaan dan wat in de Europese richtlijn is bepaald, omdat die richtlijn in het Brussels Gewest slechts één klant voor meer dan 100GwH zou betreffen. Het ligt in de bedoeling geleidelijk aan de markt meer open te stellen, vast te leggen wat de openbare dienstverlening inzake distributie inhoudt en ze geleidelijk aan uit te breiden, te zorgen voor een daadwerkelijke onafhankelijkheid van de beheerders van het transport- en distributienet ten opzichte van de elektricteitsproducenten, en in aansluiting op de inspanningen van het Gewest, maatregelen voor te stellen voor de ontwikkeling van de markt van groene energie in gemengde productie. In het kader van de vaststelling van de taken inzake openbare dienstverlening wil ik zorgen voor een bekrachtiging van de bepalingen in de ordonnantie van 11 juli 1991 betreffende de afsluiting van de elektriciteitsvoorziening, en ze laten evolueren in de richting van een ‘recht op energie’, waarbij ook aandacht gaat naar de waardigheid van de persoon.
Daarom ben ik van plan de geleidelijke openstelling van de distributiemarkt te koppelen aan een aantaal voorwaarden en toezichtsmechanismen. De markt zal stap voor stap worden opengesteld, nadat is gecontroleerd of de voorwaarden voor echte concurrentie inderdaad vervuld zijn. Ten slotte denk ik dat het nodig zal zijn dat er een hechte samenwerking is met de federale overheid belast met het toezicht op de markt op basis van een samenwerkingsakkoord, met het oog op een degelijke marktintegratie. Ik heb echter niets meer vernomen sedert de enige vergadering met de federale overheid op 23 december 1999 ! Mevr. Isabelle Emmery (in het Frans) .- U wenst dus vooruit te gaan in nauwe samenwerking met de overige twee Gewesten. Die hebben echter reeds flink vooruitgang geboekt. Hoe denkt u dat op te lossen ? De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting (in het Frans) .- Ik weet dat er in het Waalse Gewest op dat stuk bepaalde voorontwerpen bestaan, die echter nog niet zijn aangenomen. In het Vlaamse Gewest is de regeringsbeslissing nog niet omgezet in een decreet. Wij hebben geen productiecentrum nog grote transporteenheden in ons Gewest. Wij moeten ons dus richten naar wat gebeurt in de andere Gewesten of op federaal niveau. Wij zijn wel inventief inzake recupereerbare, stoomkrachtkoppeling of groene energie, maar wij kunnen geen windmolenpark ontwikkelen. Mevr. Isabelle Emmery (in het Frans) .- Bent u van plan om maatregelen ter bescherming van de gas- en elektriciteitsverbruikers op te nemen in de ordonnantie van 1991 ? De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting (in het Frans) .- Er zou een gedetailleerd onderzoek moeten plaatsvinden van de gevallen waarin de elektrici-
BIV (1999-2000) Nr. 35
6
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATIES EN MONDELINGE VRAGEN
teitsvoorziening werd afgesloten. In veel gevallen gaat het om personen die hun huis verlaten zonder een adres achter te laten en zijn de moeilijkheden dus niet het gevolg van sociale problemen. Als de commissie dat nuttig acht, kan ik de intercommunales om een rapport verzoeken. Mevr. Evelyne huytebroeck (in het Frans) .- Dat zou nuttig zijn. Mevr. Geneviève Meunier (in het Frans) .- De regionale en federale bevoegdheid is duidelijk omschreven. Het Vlaamse Gewest is zo goed als klaar met zijn ontwerpdecreet ; binnen afzienbare tijd gaat het Waalse Gewest een ontwerp indienen. Het zou jammer zijn mocht het Brussels Gewest achterop blijven, want het zou integendeel het voortouw moeten nemen. Ik vraag u de behandeling van dit dossier te bespoedigen en zou snel mogelijk een ontwerp in de Raad in te dienen. Zullen klanten die de door stoomkrachtkoppeling opgewekte elektriciteit aankopen, volgens u ook in aanmerking komen ? Uit de conclusies van de coördinatie gas-elektriciteit blijkt ten slotte dat er steeds meer minderbedeelden zijn die hun gasen elektriciteitsrekeningen niet meer kunnen betalen. Er is dus wel degelijk een sociaal probleem en het gaat niet alleen om laksheid. De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting (in het Frans) .- Misschien heb ik mij slecht uitgedrukt. In sommige gevallen werd de energievoorziening afgesloten doordat de rekeningen niet waren betaald. Ik zal aan de intercommunales vragen een onderscheid te maken tussen gevallen met sociale oorzaken en gevallen die aan laksheid te wijten zijn. Op die manier kunnen de inspanningen worden toegespitst op hen die echt in moeilijkheden verkeren. Wat de aanspraakvoorwaarden betreft, zou overleg moeten worden gepleegd tussen de drie Gewesten om economische verschillen te voorkomen, vanuit de bezorgdheid om een beter energiebeleid. Het incident is gesloten. INTERPELLATIE VAN MEVR. GENEVIEVE MEUNIER TOT DE HEER ERIC TOMAS, MINISTER VAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE REGERING, BELAST MET TEWERKSTELLING, ECONOMIE, ENERGIE EN HUISVESTING, betreffende : “de evaluatie van het gewestelijk energiebeleid en de behoefte aan een ambitieuzer geïntegreerd beleid”. Mevr. Geneviève Meunier (in het Frans) .- Ik zal mijn interpellatie beginen met een uittrksel uit het verslag van het BIM van 10.02.1999 over de analyse van de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt: “Tot nu toe kreeg het energiebeleid weinig politieke aandacht. Dat beleid is echter het knooppunt van andere regionale beleidsmaatregelen en zou dus als een belangrijke materie moeten worden beschouwd. Sedert verscheidene
jaren reeds voeren het Vlaamse en het Waalse Gewest een ernstig energiebeleid, maar in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontbreekt het nog steeds aan een algemene politieke visie alsook aan een samenhangend actieprogramma”. Die conclusie kan blijkbaar ook voor de nieuwe regering worden gemaakt. Ik heb reeds gewezen op het gebrek aan ambitie en op de weinige middelen vermeld in hoofdstuk 21, dat handelt over energie. In 1996 bedroeg het totale energieverbruik 2.223,6 ktep. Elektriciteit was goed voor 18% van het jaarlijks verbruik, d. i. een factuur van 20,6 miljard of 37% van de totale energierekening van het Gewest. Tussen 1990 en 1996 steeg het gezinsverbruik met 31%, dat van de tertiaire sector met 21%, dat van de vervoerssector met 9% en de energierekening van het Gewest steeg met 25%. Overeenkomstig het protocol van Kyoto had het Gewest zich ertoe verbonden de CO2-uitstoot met 7,5 % te doen dalen tegen 2008-2012. Dat resultaat is nog lang niet bereikt : tussen 1990 en 1996 steeg die uitstoot met 23%. Die verhoging heeft een rechtstreekse weerslag op de gezinnen die met financiële moeilijkheden te kampen hebben. Tussen 1994 en 1997 steeg het aantal gas- en elektriciteitsverbruikers die hun rekeningen niet meer konden betalen, met 34%. In Brussel gaat het om meer dan 45.000 gezinnen. Het Gewest zou de verplichte omzetting van de Europese richtlijn wat de Brusselse markt betreft, te baat moeten nemen om de Brusselse energiemarkt te herstructureren en een nieuw energie- en milieubeleid te voeren. Er is dringend behoefte aan een evaluatie van het gevoerde beleid teneinde beter te kunnen beantwoorden aan de milieuvereisten en aan de wensen van de consumenten. Volgens een rapport voor de ontwikkeling van een geïntegreerd energiebeleid dat het BIM in 1999 opstelde, neemt het Gewest vooral de volgende maatregelen : er werd een administratie voor energie opgericht maar die kampt met een personeelstekort (slechts 3 personnen) ; de verordening inzake de warmte-isolatie van de gebouwen werd goedgekeurd en is sedert 1 januari van toepassing ; er bestaat een recht op een minimum aan elektriciteitsvoorziening, maar er is behoefte aan een evaluatie omdat er steeds meer verbruikers in moeilijkheden geraken alsook gezien de moeilijkheden bij de toepassing van de ordonnantie inzake gasvoorziening en het doorschuiven van de verplichtingen van de ondernemingen naar de OCMW’s ; ten slotte bestaan er verscheidene informatienetten voor een beter energieverbruik. Is er geen behoefte aan één loket voor informatie over en bevordering van het REV met meer middelen ? De ordonnantie van 1 juli 1993 betreffende de bevordering van de economische expansie regelt de toekenning van financiële hulp aan de Brusselse ondernemingen die investeren. Tijdens de jongste drie jaar werd amper 35 miljoen uitgegeven : de informatie en de bewustmaking van de ondernemingen dienen opnieuw te worden bekeken.
BIV (1999-2000) Nr. 35
VERGADERING VAN DINSDAG 4 APRIL 2000
Op het niveau van de intercommunales werd een REVfonds opgericht, maar van de 81 miljoen in het fonds 96/67 werd slechts 15 miljoen opgenomen. De intercommunales hebben moeite om e kredieten uit te geven. Hebben ze daar echt belang bij? Is er geen behoefte aan een onderlinge afstemming en integratie van het beleid van de intercommunales en dat van het Gewest, zoals door het BIM wordt gesuggereerd ? Heeft de minister iets gedaan om de reeds genomen maatregelen te evalueren en ze eventueel bij te sturen ? In zijn oriëntatienota van april 1999 voor een geïntegreerd beleid gaf het BIM de aanbeveling om sectormaatregelen uit te werken op het gebied van verwarming, een specifieke formule op te stellen voor gemengde productie via bijzondere financiële steunmaatregelen en de plannen voor het gebruik van elektrische toestellen in de tertiaire sector te optimaliseren, enz. Wat de bevordering van hernieuwbare energiebronnen betreft, rijst de vraag welk kwantitatief doel het Brussels Gewest voor ogen moet houden. Het BIM beveelt ook maatregelen aan ten opzichte van de gezinnen, de overheidssector en de privé-sector, en stelt vragen omtrent het technologisch onderzoek en de technologische ontwikkelingen, omdat daarvoor weinig geld wordt uitgetrokken. Het zou jammer zijn mochten die uitstekende rapporten en aanbevelingen zonder gevolg blijven. Wat denkt u in dat opzicht te doen ? Het energiebeleid tenslotte moet worden gevoerd in nauw overleg met de andere gezagsniveaus in het kader van de CONCERE-groep, die over een specifieke bevoegheid inzake REV beschikt. Het Gewest is daarin wel vertegenwoordigd, maar speelt geen actieve rol. Wat doet het Gewest en hoever staat het met de werkzaamheden en de kansen op een samenwerkingsakkoord ? De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting (in het Frans) .- Het geacht lid stelt mij een interpellatie over de evaluatie van het energiebeleid en over de behoefte aan een ambitieuzer geïntegreerd beleid. Doordat jaarlijks een energiebalans voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt opgemaakt, beschikken wij over gegevens wat het verbruik betreft. Die balans wordt elk jaar opgemaakt in samenwerking met een extern adviesbureau en het bijeenbrengen van de informatie en het opstellen van de balans nemen één tot anderhalf jaar in beslag. Daarom dateert de jongste volledige balans van 1997 (die voor 1998 zal in mei van dit jaar klaar zijn). Van de administratie heb ik zopas het ontwerp van contract met het extern adviesbureau voor het jaar 1999 gekregen. Op basis van de energiebalans blijkt dat er zich in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, net zoals in de overige Gewesten, een structurele stijging van het verbruik voordoet onder invloed van klimatologische omstandigheden.
7
Het uiteindelijke energieverbruik van het Gewest liep in 1997 op tot 2,1 miljoen petroleumtonequivalent, d.i. 5% van het Belgisch verbruik. Alleen al de huisvestingssector is goed voor 42% van het totaal regionaal verbruik. Voor een overzicht van de gedetailleerde en precieze cijfergegevens verwijs ik u naar het eindrapport van de studie over de energiebalans 1997. Wat wel ontbreekt, is een gedetailleerde analyse van de oorzaken van die evolutie. Sedert ik mijn functie heb opgenomen, heb ik alle analysedocumenten van het BIM doorgenomen. Ik kan mij aansluiten bij de krachtlijnen van de conclusies van dat instituut en bij de voorstellen van mijn administratie. Het is op die basis dat verscheidene initiatieven zijn genomen. In het kader van zijn bevoegdheid moet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest twee Europese richtlijnen omzetten, de ene betreffende de liberalisering van de gasvoorziening, de andere wat de elektriciteitsvoorziening betreft. Begin 1999 deed de federale regering twee wetten goedkeuren betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het kader van haar federale bevoegdheid. Die teksten moeten worden aangevuld met regionale maatregelen betreffende de distributiesector. In december 1999 bracht de groep van deskundigen inzake de liberalisering van de elektriciteitsmarkt een rapport uit waarin een aantal voorstellen worden gedaan voor een concurrerende markt wat de tarieven betreft en waarin een strenge belangenscheiding wordt gewaarborgd. Binnen de CONCERE-groep (Overleg Staat-Gewesten Energie) werd een werkgroep opgericht voor de coördinatiebehoefte tussen de federale deelgebieden en de technische en juridische problemen die zich momenteel voordoen. Het Vlaamse Gewest heeft reeds een ontwerpdecreet klaar en het Waalse Gewest is bezig met een voorontwerp op te stellen. Wat het Brussels Gewest betreft, gaat het niet alleen om de omzetting van Europese richtlijnen in regionale wetteksten, maar ook om een daadwerkelijke hervorming van de sector van de energievoorziening. Er is niet alleen het formele aspect van de omzetting van de Europese richtlijn, maar tevens moet worden nagegaan wat de andere dan de louter juridische gevolgen voor de Brusselse markt zijn, met name : de afschaffing van een historisch gegroeid monopolie, het gevaar van een daling van de financiële inkomsten van de gemeenten, een opsplitsing tussen distributie en verkoop, met het oog op de voorkoming van belangenvermenging, de bepaling van de rol van het Gewest, inzonderheid inzake het REV (Rationeel Energieverbruik), de bestendiging van de sociale maatregelen, de financiering van de middelen voor het energiebeleid en de vaststelling van de rol van het Gewst, vooral wat de toevoer betreft. Uit de besprekingen die ik reeds ben begonnen met de intercommunales en de deskundigen, blijkt dat het gaat om een
BIV (1999-2000) Nr. 35
8
BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD BULLETIN VAN DE INTERPELLATIES EN MONDELINGE VRAGEN
erg gevoelig en netelig dossier, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. In mijn ontwerp zal rekening worden gehouden met de sociale en economische bekommernissen alsook met de milieuaspecten. Weliswaar is de energiebegroting beperkt, maar er was toch een verhoging met 10%. Ik heb niet alleen het debat over de liberalisering van de markt van de elektriciteitsvoorziening op gang gebracht, maar ook werd de vraag naar verwarming ter sprake gebracht. Die vraag ligt aan de basis van het grootste aandeel in het energieverbruik binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Om die reden is mijn administratie bezig met de uitwerking van hoofdstuk V van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en met de bevordering van het gebruik van waterverwarmers die werken op zonne-energie. Mijn administratie gaat van start met een sectorcampagne inzake ‘verwarming’ waarbij het gaat om een uitbreiding van de bestaande voorzieningen en om het onderhoud ervan, de voortgezette opleiding van de verwarmingstechnici, informatie en voorlichting voor de verbruikers, een betere vertrouwensrelatie tussen de cliënt en de technicus en de organisatie van de kwaliteitscontrole inzake de werking van de installaties. Parallel met de maatregelen inzake ‘verwarmingsinstallaties’ en specifiek voor de tertiaire sector, werden gelijkaardige maatregelen genomen wat de klimaatregelingsinstallaties betreft, die in Brussel sterk vertegenwoordigd zijn. Beide campagnes zijn van start gegaan en zullen ongeveer twee jaar duren vooraleer volop resultaten worden geboekt. We staan weliswaar nog ver af van het doel waarvan sprake is in het protocolakkoord van Kyoto, maar de oorzaak mag niet bij het Brussels Gewest worden gezocht maar ligt in de algemene stijging van het energieverbruik in België.
personeelsleden voor de energiesector. Ik zal bijzondere aandacht schenken aan de concrete voorstellen die u zult doen. Ik stel vast dat er nieuwe initiatieven worden genomen in het vlak van de huisvesting en de ondernemingen. Dient de ordonnantie van 1993 niet te worden geëvalueerd en kan het REV-fonds niet efficiënter worden beheerd? De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting (in het Frans) .- Ik zal bij de intercommunales navraag doen over het beheer van de REV-fondsen. De heer Rufin Grijp .- Mijn vraag sluit aan bij de interpellatie van mevrouw Isabelle Emmery inzake de liberalisering van de electriciteit. Denkt de minister aan de versoepeling van de sociale begeleidingsmaatregelen? Als voorzitter van het OCMW word ik de laatste tijd gevat door verschillende zware sociale gevallen die door toedoen van Electrabel facturen gepresenteerd krijgen die tien à vijftien jaar oud zijn. Door tussenkomst van juridische instanties wordt een harde politiek gevoerd om schulden die tien à vijftien jaar oud zijn te innen. Ik neem aan dat dit optreden van de electriciteitsmaatschappij niet alleen gebeurt in mijn gemeente maar ook in andere gemeenten. De heer Eric Tomas, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met tewerkstelling, economie, energie en huisvesting .- Ik heb beloofd aan de intercommunales en aan de OCMW’s te vragen dat ze mij verslag uitbrengen over dergelijke gevallen waarin de elektriciteitsvoorziening werd afgesloten. Als er vroegere facturen worden opgevraagd, zal zoiets uit die analyse naar voren komen. - Het incident is gesloten. - De vergadering wordt om 15.25u gesloten.
In verband met het aantal gezinnen in Brussel die met financiële moeilijkheden kampen, gaf u een verkeerd cijfer. Het gaat niet om 45.000 gezinnen, maar het juiste cijfer bedraagt tienmaal minder. Wat de informatiekanalen inzake rationeel energieverbruik betreft, steunt het Gewest een aantal initiatieven, die ik kan verantwoorden, en daarnaast zijn er nog andere zoals die van de gemeenten, waarvoor ik mij terughoudend zou opstellen. Wat de investeringen betreft, is het zo dat zelfs als wij het rationeel energieverbruik steunen, niet uit het oog mag worden verloren dat de rendabiliteit van een investering in de ogen van een industrieel het belangrijkst is. Het is enigszins lapidair te stellen dat de begrotingsmiddelen niet zijn opgebruikt omdat er niet voldoende inspanningen zijn geleverd. Bovendien zijn er in Brussel weinig ondernemingen die veel energie verbruiken. In het kader van mijn bevoegdheid inzake energie ben ik niet passief gebleven, ook al is mijn bevoegdheid beperkt. Ik wens dat de hervorming van de distributiemarkt te baat wordt genomen om het regionaal energiebeleid te ontwikkelen. Mevr. Geneviève Meunier (in het Frans) .- De Ecolo-fractie zal u steunen als u pleit voor een verhoging van de begrotingsmiddelen en voor een stijging van het aantal
BIV (1999-2000) Nr. 35