Bachelorscriptie Universiteit van Amsterdam
Nederland in Paniek Het discours over jeugdcriminaliteit en de handelswijzen van hulpverlening- en rechtshandhavinginstanties.
Juni 2010 Pieternel Buschers Culturele Antropologie Begeleider: T. Salverda Tweede lezer: G. Baumann Wordcount: 10.938 woorden 5788862 7 juni 2010
[email protected]
Inleiding In het publieke discours wordt er veel over jeugdcriminaliteit gesproken. Iedereen lijkt meningen en ideeën te hebben over de geschikte aanpak van jonge delinquenten. Alles wordt in het publieke debat breed uitgemeten. Van rechtshandhaving- en hulpverleningsinstanties wordt verwacht dat zij in alle gevallen objectief naar een casus zullen kijken. Vrouwe Justitia staat symbool voor die objectiviteit. Haar ogen zijn bedekt met een blinddoek en in haar linker hand draagt zij een weegschaal. Haar blinddoek staat symbool voor de gedachte dat zij zonder aanzien des persoon recht zal spreken. De weegschaal van Vrouwe Justitia is het symbool voor een rechtvaardig proces, dit betekent dat een ieder krijgt waar hij of zij recht op heeft. Persoonlijk heb ik twijfels over de gedachte dat een rechtszitting geheel objectief zal zijn. Er gaat een uitgebreid proces vooraf aan het moment dat de jeugdige verdachte in de gedaagdenbank komt te zitten. De vraag is of het überhaupt mogelijk is dat verschillende instanties zich aan het publieke discours zullen onttrekken en dat het proces van hulpverleningsinstanties en rechtshandhavinginstanties zodoende inderdaad objectief zal verlopen. In de Nederlandse samenleving lijkt jeugdcriminaliteit in toenemende mate voor grote hardnekkige problemen te zorgen. In opdracht van het Ministerie van Justitie schrijft de Commissie Roethof in 1984 een interim-rapportage, waarin een beeld geschetst wordt over de achtergronden en ontwikkelingen in aard en omvang van jeugdcriminaliteit in Nederland. In de rapportage komt een duidelijke ergernis naar voren over de veelvoorkomende, zogenaamde kleine criminaliteit van jeugdigen in onze samenleving. Dit zijn gevallen die op zich niet buitengewoon ernstig zijn, maar die door hun grote omvang als een maatschappelijk probleem worden aanschouwd (Nijboer 2005: 36). Het rapport van de Commissie Roethof lijkt het begin te zijn van een nieuw tijdperk voor de aanpak van jeugdcriminaliteit. De aandacht voor overlast van jongeren en criminaliteit door hen is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het rapport van de Commissie Roethof is afkomstig uit 1984 en is het begin van een reeks beleidsdocumenten waarin de jeugdcriminaliteit nauwkeurig wordt uitgelicht. De kritische toon is gezet en deze lijkt alleen maar geïrriteerder en scherper te worden. In deze trend speelt de voortdurende wisselwerking tussen de politiek en de media een aanzienlijke rol. Politici als Geert Wilders van de Partij voor de Vrijheid (PVV) slaan een geërgerde toon aan die in schril contrast met de werkelijkheid lijkt te staan. Zo vergelijkt Wilders de overlast van Marokkaanse straatjongeren met de gewapende strijd van de Taliban en Al-Qaida.
2
Naar zijn idee, zijn beide vormen van terrorisme die alleen bestreden kunnen worden door de inzet van onze legertroepen. Nu zou je toch verwachten dat deze uitspraak tot grote ophef heeft geleid, helaas is het tegengestelde waar. De stemmen in de Tweede Kamer klonken naar aanleiding van deze uitspraak verontrustend instemmend. In het politieke en publieke debat heerst het idee dat jeugdcriminaliteit om een harde aanpak vraagt. Jongeren die over de schreef zijn gegaan moeten zware straffen krijgen, om zodoende een signaal naar andere potentiële jeugdige delinquenten te geven. Onze samenleving wordt alsmaar harder en vraagt steeds meer van de verschillen instanties, maar onze jeugd lijkt toch echt niet crimineler te worden. Het straffen van de jeugdige delinquenten helpt niet, met het belonen van jongeren bereiken we veel meer. 1 Waarom neemt dan toch juist dat repressieve klimaat zo drastisch toe? Jongeren komen in veel gevallen crimineler uit de gevangenis, dan dat zij er ingaan. Jongeren met een strafblad kunnen na hun vrijlating moeilijk een baan vinden waardoor ze vaak in armoede en frustratie verder leven. Dit maakt voor hen de verleiding tot ‘gemakkelijk’ geld verdienen via de illegale weg natuurlijk wel erg groot. Een gevangenisstraf doet dus in een groot deel van de gevallen meer kwaad dan goed, daarnaast kost het de overheid heel veel geld om al die jongeren op te sluiten. 2 In het bijzonder allochtone jongeren lijken de dupe te worden van deze verharding van het strafrechtelijke klimaat. Het dominante discours richt zich voornamelijk op kinderen van een andere etnische afkomst en het lijkt erop dat de hulpverlening- en rechtshandhavingorganen het gevoel hebben dat ze zich moeten bewijzen. Ze willen te graag laten zien dat ze wel degelijk bezig zijn met de aanpak van jonge ‘criminelen’. Zo werd mijn broertje geconfronteerd met de vooroordelen ten aanzien van donkere jongeren. Hij heeft een Afrikaans uiterlijk en werd op zijn dertiende in de binnenstad van Enschede bekeurd omdat hij geen verlichting voerde. De agent in kwestie stelde hem de vraag hoe een jongen als hij toch aan een dergelijk mooie fiets was gekomen. Het antwoord dat de fiets een cadeau voor zijn verjaardag was geweest voldeed volgens de agent niet. ‘Blijkbaar kunnen donkere jongens niet op mooie fietsen rijden; tenzij deze gestolen zijn natuurlijk’. Mijn broertje kwam helemaal overstuur thuis en wist niet hoe hij deze incorrecte aanpak moest begrijpen. Door de multiculturele samenleving waarin wij nu leven krijgen instanties in 1
Hoorcollege Henk Elffers. Vrije Universiteit Amsterdam (19/09/08).
2
The New Economics Foundation http://neweconomics.org/press-releases/prison-for-young-people-costly-and-fails-to-reduce-crime-says-nef The New Economics Foundation (18/05/10).
3
toenemende mate te maken met allochtone jeugdige delinquenten. Hierdoor worden verscheidende groepen in toenemende mate geproblematiseerd, waarvan met name Turkse en Marokkaanse immigranten de dupe zijn geworden. Helaas kan een dergelijk repressieve aanpak in de toekomst averechtse gevolgen hebben voor de ontwikkelingen van de criminele carrière van jongeren. In het midden van de twintigste eeuw ontwikkelde socioloog Robert K. Merton het concept Self-fulfilling Prophecy (1946). De theorie achter dit concept is dat de verwachtingen van personen een reactie bij anderen zal uitlokken. In het dominante discours is er sprake van verwachtingen en vooroordelen ten aanzien van allochtone jongeren. Op het moment dat de jongeren met deze ideeën geconfronteerd worden, zullen zij vrij snel de neiging hebben om deze verwachtingen te bevestigen. Hierdoor zullen de vooroordelen uiteindelijk met de werkelijkheid overeenkomen. Dit betekent dus, dat de paniekstemming en de negatieve manier van benaderen jonge criminelen kan creëren, waardoor de problematiek juist niet zal afnemen. De theorie van Merton laat duidelijk zien dat een repressieve aanpak drastische negatieve gevolgen kan hebben. In het concept Self-fulfilling Prophecy komt duidelijk het maatschappelijke belang van mijn onderzoek naar voren. Ik geloof dat veel jongeren op een te negatieve manier benaderd worden, waardoor we in een vicieuze cirkel dreigen te raken. De gedachte van de jongeren is heel simpel; ‘Wil je een crimineel, dan krijg je een crimineel’. Met het schrijven van dit essay probeer ik de sombere toon in het discours over de jonge criminelen te nuanceren. Ik heb vertrouwen in de jongeren van onze samenleving en ik ben er van overtuigd dat niemand zomaar voor een criminele carrière kiest. Mijn theorie rust op de gedachte dat de toenemende paniekstemming met behulp van een discourstheorie te verklaren is. Een dominant discours kan negatieve gevolgen hebben voor de ontwikkelingen van jeugdige delinquenten en voor de aanpak van het probleem. Het lijkt er op dat de huidige aanpak juist meer kwaad dan goed doet. In dit onderzoek wil ik graag naar de gevolgen van het dominante discours en naar de benaderingen die daaruit voortkomen kijken. In mijn essay ga ik op het volgende vraagstuk nader in: In hoeverre heeft de beeldvorming over (allochtone) criminele jongeren, invloed op het beleid van hulpverlening- en rechtshandhavinginstanties? In mijn betoog zal ik me voornamelijk richten op het beleid van hulpverlening- en rechtshandhavinginstanties. De rechtshandhavinginstanties in Nederland worden allereerst gevormd door politie en justitie, samen werken zij hard naar een betere aanpak van de jeugdcriminaliteit. Politie en justitie worden geacht om nauw samen te werken met de
4
jeugdhulpverlening, om zo gezamenlijk tot een goed beleid te komen. Paulina Grobben, Jeugdagente van de politie Twente, weet uit ervaring te vertellen dat je alleen een goed resultaat kunt boeken wanneer je nauw samenwerkt met de verschillende netwerkpartners. 3 Deze twee categorieën van jeugdinstanties vormen gezamenlijk de basis voor de strategieën om de jeugdige criminelen zo optimaal mogelijk te helpen en te stoppen. Ik zal de focus leggen op de wijze waarop de dominante beeldvorming, over voornamelijk allochtone jongeren, het beleid van beide jeugdinstellingen beïnvloed. Deze benaderingswijzen kunnen een grote invloed hebben op de toekomst van onze jongeren. Allereerst zal ik een korte weergave van de opzet van mijn onderzoek geven.
Opzet In de eerste plaats zal ik kort ingaan op de discourstheorie van de Franse denker Michel Foucault. Hij introduceerde het heersende discours als een krachtige macht om een bepaalde realiteit te introduceren. De opvattingen die als gevolg hiervan in de samenleving heersen kunnen van invloed zijn op het handelen van de burgers en op het beleid van de instanties. In deze paragraaf zal ik wat dieper op het vertoog ten aanzien van het strafrecht ingaan. Mensen lijken bepaalde opvattingen en ideeën snel en passief te accepteren, waarbij een kritische blik vaak achterwege wordt gelaten. 4 Op de tweede plaats zal ik een korte schets geven van de ontwikkelingen van het Nederlandse strafrechtelijk sanctiestelsel. Het is goed om de oorspronkelijke negentiende-eeuwse gedachten achter de theorieën van het straffen in acht te nemen. In mijn ogen is het van groot belang om dit systeem en zijn visies eerst goed te begrijpen om nadien een oordeel te kunnen vellen. Vervolgens zal ik dieper ingaan op de verscheidende transformaties die het dominante discours over jeugdcriminaliteit doorgemaakt heeft. Hoogleraar pedagogiek Micha de Winter stelt dat het idee dat het mis gaat met de jeugd al zo oud als de wereld zelf is, maar dat de vertogen over jeugdcriminaliteit en de vereiste aanpak telkens een andere wending nemen. 5 De verschillende rapporten die ik zal behandelen laten inderdaad duidelijke veranderingen zien in de manier waarop er over de 3
Interview met Paulina Grobben coördinator Jeugdpolitie van de politie Twente. (22/02/10).
4
Hoorcollege Barak Kalir. Universiteit van Amsterdam. (23/02/09).
5
“We zijn vergeten dat kinderen moeten samenleven”. Interview SP.nl Tribune april 2009. http://www.sp.nl/nieuws/tribune/200904/micha_de_winter.shtml (22/04/2010).
5
jeugdcriminaliteit en de gewenste aanpak gedacht wordt. Op de vierde plaats zal ik een blik werpen op de statistieken over jeugdcriminaliteit. Het lijkt een trend te zijn om te spreken over een toename van het aantal jeugdige delinquenten, maar dat is een constatering met haken en ogen. De cijfers over jeugdcriminaliteit hangen voor een groot deel af van het beleid dat politie en justitie hanteren. Wanneer de politie actief gaat zoeken naar jeugdige delinquenten zal als gevolg hiervan het aantal geregistreerde jongeren groeien. Het is dus onmogelijk om zomaar conclusies te trekken over een eventuele toename van jeugdcriminaliteit. Op de vijfde plaats zal ik dieper ingaan op het beleid van de politie. Zij hanteren een aanpakmethode die voornamelijk gericht is op problematische jeugdgroepen in Nederland. Dit doen ze omdat vijfenzeventig procent van jeugdcriminaliteit in groepsverband gepleegd wordt. De politie probeert een duidelijker beeld te krijgen van de jeugdige criminelen en de situaties waardoor zij in het criminele circuit terecht komen. Voor een beter begrip van het politiebeleid heb ik twee mensen van de politie Twente mogen interviewen. In de eerste plaats heb ik gesproken met politiemedewerker in opleiding, Paul Snelling. Hem wilde ik graag spreken om te achterhalen op welke manier er gedurende de opleiding aandacht wordt besteed aan jeugdcriminaliteit en de gewenste aanpak ervan. Daarnaast heb ik een interview gehad met Paulina Grobben, zij is jeugdagente en het aanspreekpunt van de politie Twente. Zij werkt sinds zestien jaar bij de Jeugdpolitie en daarvoor heeft ze tweeëntwintig jaar bij de zedenpolitie gewerkt. Haar kennis over de jeugdproblematiek is dus zeer bruikbaar voor mijn onderzoek. Op de zesde plaats zal ik kijken naar de hulpverleningsinstanties in Nederland. De juiste hulpverlening kan een cruciale rol spelen voor de toekomst van een kind. Wat is hun beleid en op welke wijze kijken zij naar de problematiek in Nederland? Tot slot zal ik proberen om de gevonden data in een heldere conclusie samen te brengen.
Het dominante discours Tegenwoordig wordt er steen en been geklaagd over jeugdigen die overlast bezorgen, crimineel zijn of een criminele carrière tegemoet lijken te gaan. Daarnaast heerst de indruk dat jeugdige daders steeds jonger worden en dat hun deviante gedrag verhard. Als je de media en menig burger moet geloven loopt het de spuigaten uit. Waar komen die ideeën over jeugdcriminaliteit vandaan en hoe beïnvloeden zij de handelswijze en het beleid van verscheidende instanties? In de discourstheorie van Michel Foucault komt duidelijk naar voren dat wetenschappelijke experts en professionals, de machtigen van de samenleving, zich
6
in de positie bevinden om een waarheid te creëren. Een discours bestaat uit een geheel aan redeneringen, die een onderwerp als jeugdcriminaliteit, in een bepaald perspectief zetten. Dit vertoog kan door gesproken en geschreven teksten gevormd worden. In de huidige samenleving spelen de media een aanzienlijke rol in het vormen van een dominant discours. De kracht van een dominant discours zit verscholen in het feit dat een vertoog in staat is om een bepaalde realiteit te schetsen, het draait allemaal om de wijze waarop wij de samenleving zien. Het dominante discours is plaats- en tijdafhankelijk, waardoor het in de loop der jaren continue veranderingen zal doormaken (Foucault 1975[1961]). Een dominant vertoog kan bepalen wat de burger als normaal en als abnormaal beschouwt, zodoende wordt de norm van de samenleving vastgesteld. Foucault ziet de criminaliteit als een individuele manifestatie, die woede bij het collectief kan veroorzaken. Door de criminaliteit te bestraffen, bevestigd de norm zijn grenzen (Foucault 2000). Op de hierboven beschreven wijze is het discours ten aanzien van jeugdcriminaliteit met de jaren veranderd. In het dominante discours van vroeger, werden veel ‘criminele’ activiteiten meer met kattenkwaad geassocieerd, terwijl de dag van vandaag beheerst lijkt te worden door vandalisme, openlijke geweldpleging, seksueel geweld en intimidatie (Lucassen 2009). In Nederland spelen in het bijzonder de media en de politiek een grote rol in de ontwikkelingen van een dominerend vertoog. De politieke discussies en de mediadebatten lijken een duidelijk beeld van de jeugdcriminaliteit in Nederland te geven. Deze beelden hebben een enorme kracht en kunnen zodoende gevoelens van onveiligheid produceren. De media geven de ernstige vormen van criminaliteit bovenproportioneel veel aandacht. Goed nieuws scoort niet. Zodoende dragen de massamedia in sterke mate bij aan het ontstaan van gevoelens van onveiligheid en angst voor criminaliteit. De politiek voelt zich op zijn plaats weer gedwongen om nieuwe maatregelen in te voeren, terwijl er feitelijk helemaal geen sprake is van een toenemende mate van onveiligheid (Althoff 2005). In Nederland spant de partijleider van de PVV, Geert Wilders, de kroon. In de Tweede Kamer verkiezingen van juni 2010, speelt Wilders een belangrijke rol in de strijd om het premierschap. In de peilingen van week veertien staat zijn PVV op drieëntwintig zetels. 6 Dit moet betekenen dat een omvangrijk deel van de bevolking achter de standpunten van de partij staat. Eén van de speerpunten van de PVV, is de aanpak van jeugdige criminelen. De partij
6
http://www.politiekebarometer.nl/ (15/04/10).
7
wil ten aanzien van jeugdcriminaliteit een zero tolerance beleid hanteren. 7 Dit wil zeggen dat volgens de PVV, de aanpak van de jeugdige harde kern meer op repressie gericht moet zijn. ‘Aanpakken die handel’, dat is het motto Wilders en de PVV, maar dit lijkt ook steeds meer het motto van het gros van de bevolking te worden. In één van zijn opmerkingen, gaat Geert Wilders in op de symboliek van Vrouwe Justitia. De blinddoek van Vrouwe Justitia geeft aan dat ze zonder aanzien des persoon rechtspreekt, ze behoort alleen door rede tot haar besluit te komen en niet door mogelijk misleidende zintuiglijke waarnemingen. Haar weegschaal staat symbool voor een rechtvaardig proces, iedereen krijgt waar hij of zij recht op heeft. Wilders stelt in één van zijn beroemde uitspraken dat Vrouwe Justitia haar blinddoek voor een hoofddoek verruild heeft. 8 Deze uitlating volgde op de vrijlating van Samir Azzouz. De PPV-leider insinueert hiermee dat de rechter niet objectief naar de dreigingen van ‘terrorisme’ in Nederland kijkt. Moslimterreur van jong en oud, vraagt naar zijn inziens om een veel hardere aanpak. Daarnaast vergelijkt hij de overlast van Marokkaanse straatjongeren met de gewapende strijd van de Taliban en Al-Qaida. Rechters hebben hun objectiviteit opzij geschoven en pakken de allochtone jonge criminelen niet hard genoeg aan. Naast Wilders, slaan andere markante persoonlijkheden een kritische toon aan over de rol van het strafrecht in de huidige Nederlandse samenleving. Donderdag 8 april 2010 was ik in de Synagoge van Enschede bij een lezing van strafrechtadvocaat Wim Anker. 9 De heer Anker heeft samen met zijn broer Hans Anker het advocatenkantoor Anker en Anker opgericht. Hun cliëntenbestand bestaat uit zware criminelen, maar ook veel jeugdige verdachten kloppen voor een sterke verdediging bij hen aan. Wim Anker is van mening dat door de verharde strafrechtelijke toon de weegschaal van Vrouwe Justitia uit balans is geraakt. De belangen van de massa lijken zwaarder te wegen dan de belangen van de persoon in de gedaagdenbank. Anker en Wilders zeggen in feite allebei dat de weegschaal van Vrouwe Justitia scheef hangt, maar hun meningen spreken elkaar tegen in de manier waarop deze scheef hangt. De strafrechtadvocaat pleit voor een evenwichtiger aanpak ten opzichte van de verdachte en stelt dat het algemeen belang op dit moment te zwaar 7
http://www.pvv.nl/index.php/component/content/article/30-publicaties/718-justitie-en-politie-met-ambitie (15/04/10). 8
"Vrouwe Justitia heeft blinddoek verruild voor hoofddoek en ik heb met Mozart van pruik geruild." " Het Parool (08/04/05).
9
Prinsestraat debat. Mr Wim Anker: Macht, Recht en het Individu (08/04/10).
8
weegt. Geert Wilders daarentegen, stelt dat juist het algemeen belang te weinig weegt in verhouding tot de rechten van de verdachte. Deze twee opvallende persoonlijkheden staan lijnrecht tegenover elkaar en zijn beiden van grote invloed voor het discours over de aanpak van jeugdcriminaliteit in ons land. Beide heren zijn alleen wel invloedrijk voor een ander publiek. Mijn angst is dat het gros van de Nederlandse bevolking naar personen als de heer Wilders zal luisteren en dat hij dus in grotere mate bepaald wat het dominante discours ten aanzien van straffen zal zijn. Zijn uitspraken zijn door toedoen van de media toch wat meer toegankelijk voor de massa en ze voldoen aan de verwachtingen van veel mensen. Doordat de heer Anker het opneemt voor de slechteriken van de samenleving zal waarschijnlijk slechts een selecte kritische groep naar de heer Anker luisteren, terwijl hij juist een verhelderend beeld kan scheppen. Hoe is het mogelijk dat twee mensen over hetzelfde rechtssysteem en dezelfde problematiek spreken, maar tot twee totaal verschillende conclusies komen? Om dit proberen te begrijpen, zal ik een korte weergave van de ontwikkelingen van ons strafrechtelijk sanctiestelsel geven.
Ontwikkelingen van het Nederlandse strafrechtelijk sanctiestelsel De oorsprong van het huidige sanctiestelsel is terug te vinden in het eind van de negentiende eeuw. In 1886 werd het Wetboek van Strafrecht onder Minister van Justitie Anthony Modderman geïntroduceerd. Hij bepleitte dat straffen functioneel moeten zijn en dat ze juist geen kwaad moeten doen. Voor 1886 draaide het alleen om straffen die gericht waren op afschrikking en ontering. Om de nieuwe doelstelling van het sanctiestelsel te bereiken heeft Modderman het resocialisatiebeginsel ingevoerd, waarbij delinquenten klaar worden gestoomd voor hun terugkeer in de samenleving. De straf die opgelegd wordt moet in verhouding staan tot het gepleegde strafbare feit. Er zal vanaf nu dus sprake zijn van evenredigheid tussen straf en schuld. Sinds 1886 is er door globalisatie en digitalisering veel veranderd in onze samenleving. Het strafrechtsysteem heeft in de loop der jaren geprobeerd om met deze ontwikkelingen mee te groeien, toch zijn de basisuitgangspunten hetzelfde gebleven. 10 Het strafrecht is een Ultimum Remedium, dit wil zeggen dat we het sanctiestelsel als een laatste toevluchtsmogelijkheid moeten beschouwen. De belangrijkste vraag blijft dan; welke gedragingen we strafbaar moeten stellen. Hiervoor nam Modderman onrecht als criterium. Het gedrag dat volgens de norm als onrechtmatig wordt ervaren, moet bestraft 10
Hoorcollege Jolande uit Beijerse. Erasmus Universiteit Rotterdam (06/01/10).
9
worden. 11 Opvattingen over het strafrechtsysteem en het doel ervan lopen dikwijls uiteen. Eén van de belangrijke taken van de rechter is om elke zaak objectief te bekijken, maar hoe is dat mogelijk wanneer er sprake is van subjectieve criteria. De definitie van onrecht vind ik een zeer subjectieve beschrijving, zeker omdat het uitgaat van het ‘normale gevoel’. Foucault liet eerder zien dat we criminelen willen straffen om de norm te bevestigen, maar ik heb het idee dat de norm van het strafrechtsysteem steeds abnormale begint te worden. Door de toenemende culturele diversiteit lijkt het nog moeilijker te zijn geworden om de norm te beschrijven. Wanneer je naar de argumenten van Anthony Modderman kijkt, staat functionaliteit van het straffen voorop. Vandaag de dag is het is allang bewezen dat straffen niet functioneel zijn, dus het strafrecht ondermijnt zodoende zijn eigen principes. 12 Hoogleraar strafrecht en criminologie Louk Hulsman, representant van het abolitionisme, ziet deze waarnemingen als de kern van zijn betoog om het strafrecht af te schaffen. Hulsman is teleurgesteld over het gemak waarmee het beladen begrip ‘criminaliteit’ door alle lagen van de samenleving gebruikt en vooral misbruikt wordt. 13 Op het moment zitten veel jongeren in Nederland opgesloten in gevangenissen en justitiële jeugdinrichtingen. Hierbij zou resocialisatie het voornaamste doel moeten zijn, maar de instanties falen hier massaal in. ‘All the research shows that prison is failing to rehabilitate offenders and isn’t steering them away from crime.’ Aldus Aleksi Knuutila. 14 Gevangenissen lijken criminaliteit te creëren, veel criminelen gaan er met lichte problematiek in en komen er als zware criminelen uit. Waarom vecht het publieke discours dan juist voor een verharding van het strafrechtsysteem, komt dit voort uit onwetendheid?
Transformaties in het vertoog over jeugdcriminaliteit De jeugdcriminaliteit lijkt in Nederland drastisch toe te nemen en dan in het bijzonder het bovenproportionele aandeel van onze allochtone jeugd. In opdracht van het Ministerie van 11
12
13
Hoorcollege Tom Blom. Universiteit van Amsterdam (09/02/10). Hoorcollege Henk Elffers. Vrije Universiteit Amsterdam (19/09/08). Vermaat, A. Trouw Louk Hulsman 1923-2009 (09/02/09).
14
Prison for young people costly and fails to reduce crime, says nef. (01/03/2010). http://neweconomics.org/press-releases/prison-for-young-people-costly-and-fails-to-reduce-crime-says-nef
10
Justitie schrijft de Commissie Roethof in 1984 een interim-rapportage. In dit rapport wordt een beeld gegeven over de achtergronden en ontwikkelingen in de omvang en aard van jeugdcriminaliteit in Nederland. De rapportage laat een duidelijke ergernis zien over met name de veelvoorkomende kleine criminaliteit. Door de grote omvang van deze problematiek worden relatief onschuldige praktijken als een ernstig maatschappelijk probleem gezien (Nijboer 2005: 36). Het is opvallend dat de Commissie Roethof over een relatief nieuw fenomeen spreekt, terwijl problemen met jongeren al zo oud als de wereld zelf zijn. Opstandig gedrag en kleine criminaliteit zijn onlosmakelijk verbonden aan de ontwikkelingen van de pubertijd (de Winter 2009). Het rapport van de Commissie Roethof lijkt de deur opengezet te hebben voor een vloedgolf van kritiek op de jongeren en het beleid. In 1994 verschijnt er een rapport onder de naam; Met de Neus op de Feiten. Het rapport is in opdracht van het Ministerie van Justitie geschreven en bevat een onderzoek uitgevoerd door de Commissie Jeugdcriminaliteit, de Commissie Van Montfrans. De stemming van de nota is uitermate somber, jeugdcriminaliteit wordt niet meer gezien als een betrekkelijk nieuw fenomeen. De rapportage is een oproep voor de instanties om de feiten nu toch echt onder ogen te gaan zien, want deze liegen er niet om. In de tien jaar tussen het interim-rapport van 1984 en het nieuwe rapport is de schade die jeugdcriminaliteit veroorzaakt fors gestegen. Vooral de toegenomen meldingen van geweldscriminaliteit baart de Commissie Van Montfrans zorgen. De criminaliteit van allochtone daders en de harde kern vervullen een aanzienlijk deel van het totaalcijfer. De doorsnee Nederlandse inwoner voelt zich niet meer veilig op straat en dit moet snel veranderen. De oplossing wordt door de Commissie Van Montfrans in een driesstappenplan gezocht. Er moet snel, vroegtijdig en consequent worden ingegrepen. Op het moment dat kinderen de fout in gaan, of dreigen te gaan, moeten ze meteen aangepakt worden. Vanaf nu worden de jeugdige criminelen niet meer als een maatschappelijk, maar als een justitieel probleem gezien (Nijboer 2005:37). In de kabinetsnota ‘Vasthoudend en effectief’ van 28 maart 2002, wordt de toon van de Commissie Van Montfrans doorgezet. De focus in deze nota ligt voornamelijk op de omvang en aard van de criminele gedragingen van jongeren. De jeugdige delinquenten vormen een ernstige bedreiging voor de maatschappelijke orde in ons samenleving. Daarnaast worden de delicten in de loop der jaren steeds harder; dit blijkt uit de toename van het aantal diefstallen met geweld, mishandelingen, seksuele delicten en misdrijven tegen het leven. In het kabinetsstuk wordt nadrukkelijk gewezen op het feit dat jongeren uit etnische minderheidsgroepen een bovenproportioneel deel vervullen. In deze observatie zijn kinderen van de tweede en derde generatie immigranten nog niet bij inbegrepen, dus het werkelijke
11
aandeel van allochtonen ligt nog hoger. Het idee heerst dat de maatschappij beter beschermd moet worden tegen de opkomst van deze jonge tirannen, mensen moeten zich weer veilig kunnen voelen. In twintig jaar is het discours over jeugdcriminaliteit en de jeugdige delinquenten sterk veranderd. Het heersende idee is dat de bedreiging van de maatschappelijke orde sterk is toegenomen, als gevolg van de veranderingen in de aard van de criminele gedragingen. Als resultaat wordt er een onderscheid gemaakt tussen de categorieën ‘normale daders’ en ‘gevaarlijke/ernstige daders’ (Garland 2001). Dit onderscheid wordt voornamelijk gemaakt, omdat de samenstelling van de daderpopulatie drastische transformaties doormaakt. Er is sprake van een toename in zeer jeugdige daders van onder de twaalf jaar, allochtone daders en gestoorde daders. Daarnaast vallen steeds meer meisjes voor de verleidingen van crimineel gedrag. Het komt er kortom op neer dat de delinquenten steeds jonger en gevaarlijker worden en dan in het bijzonder de jongeren met een andere etnische achtergrond. Sociaal wetenschapper Martine Blom stelt in het onderzoek Verdacht van Jeugdcriminaliteit (2005) dat de relatie tussen criminaliteit en etniciteit een complexe relatie is. In onze huidige samenleving wordt er te veel op de jongeren afgegeven. Bepaalde groepen jeugdigen zijn hier expliciet het doel van, bijvoorbeeld de Marokkaanse jongeren. Hoogleraar pedagogiek Micha de Winter is van mening dat de media hierin een grote rol spelen. Zij hebben namelijk het idee dat ze alleen met ellende kunnen scoren en vergroten gebeurtenissen om die reden enorm uit. De jeugd is helemaal niet gewelddadiger geworden; vroeger vond men knokken normaal en gebeurde het veel vaker. Ons tolerantieniveau ten aanzien van de jeugd is dramatisch gedaald en dit leidt tot de criminalisering van gedrag. Natuurlijk zijn er problemen, maar deze zijn omtrent kleine groepen jongeren. We hebben met zijn allen te veel de neiging om problemen te generaliseren. Elke tijd kent zijn groep gestigmatiseerde jongeren en vandaag de dag bestaat die groep uit allochtone jongeren (de Winter 2009). Deze analyse wordt door cultureel antropoloog en criminoloog Frank Bovenkerk beaamd. Volgens hem zijn we in Nederland, meer dan in andere Europese gemeenschappen, geneigd tot de ‘etnisering’ van grote samenlevingsvraagstukken. Dit proces heeft zich duidelijk ingezet als reactie op de aanslagen van 11 september 2001. Jonge allochtonen in Nederland zijn het slachtoffer geworden van die drang tot etnisering van gedrag. Zij lijken het zwarte schaap van deze tijd te zijn (Bovenkerk 2006). Over het algemeen hebben allochtone jongeren een grotere kans om verdachte te worden dan autochtone jongeren. Voor de eerste generatie jeugdige Antillianen, Arubanen en Marokkanen is de kans om verdacht te worden van het plegen van een misdrijf ruim drie keer
12
zo groot als voor autochtonen (Blom 2005:67). Daarnaast komen tweede generatie jongeren met twee allochtone ouders verhoudingsgewijs relatief vaak voor in de registers met verdachten. In deze analyses kan tevens een onderscheid tussen jongens en meisjes gemaakt worden. Jongens komen als verdachte van een misdrijf in de registers bijna vijf keer vaker voor dan meisjes. Uit de observaties van Martine Blom komt eveneens naar voren dat de uitkeringsafhankelijkheid van de ouders invloed heeft op de kans van jeugdigen om verdachte van een delict te worden. Die kans is voor hen anderhalf maal zo groot als de kans voor kinderen wier ouders geen uitkering ontvangen. Het percentage niet-westerse allochtonen in de wijk is eveneens van invloed op de waarschijnlijkheid om in het verdachtenregister te komen. Wanneer het percentage niet-westerse allochtonen in de wijk vijftig procent of meer is, neemt de kans juist weer enigszins af (Ibid.:68). Er spelen dus verscheidende factoren een rol bij waarschijnlijkheid voor jongeren om verdachte van een delict te worden. Deze achtergronden van mogelijke verdachten worden in de media nauwelijks belicht. Hoogleraar jeugdrechtspleging Ido Weijers noemt de paniekstemming die rondom de Nederlandse jeugd gecreëerd wordt merkwaardig. Weijers stelt dat het in de media gewoon is geworden om steeds maar te spreken over een voortdurende toename in het aantal delicten dat door allochtone jeugdigen gepleegd wordt. De criminaliteitscijfers bieden een andere versie van de werkelijkheid, deze cijfers zijn in Nederland namelijk al jaren stabiel (Weijers 2008: 44). Waar is de paniekstemming van de eerdergenoemde rapporten en nota’s dan op gebaseerd? Deze lijkt op een aantal populaire mythen te rusten, zoals de aanname dat daders steeds gestoorder en jonger worden. Uit criminologisch onderzoek blijkt echter dat het merendeel van de delicten van jongeren bestaat uit het te vroeg rotjes afsteken, schelden en vechten. De politieke en journalistieke aandacht komt voor een aanzienlijk deel voort uit de onterechte gedachte dat er sprake is van een urgent probleem. Een groeimarkt waarvoor een snelle en efficiënte oplossing noodzakelijk is (ibid.:44). Criminologe en Universitair docent Strafrecht, Martina Althoff, vindt het negatieve beeld over jeugdcriminaliteit in politieke en mediadebatten eveneens opmerkelijk te noemen. De kwantitatieve en kwalitatieve toename van jeugdcriminaliteit, waarover men in politieke en mediadebatten spreekt, zijn volgens Althoff in de cijfers nauwelijks terugvinden (2005: 263). Hoe is het dan mogelijk dat deze beelden ontstaan en dat de beelden dergelijke krachtige gevoelens van onveiligheid en bedreiging kunnen creëren? Net als ik, pleit zij voor een discourstheoretische verklaring voor het beeld van de jeugd als probleem voor de veiligheid in Nederland. Door middel van de bovenproportionele hoeveelheid aandacht voor ernstige delicten, dragen de massamedia in sterke mate bij aan het ontstaan van gevoelens van
13
onveiligheid en de angst voor criminaliteit (Althoff 2005:265). Op dit fenomeen wordt dieper ingegaan in het artikel Crime waves as ideology. Daarin geeft criminoloog Mark Fishman (1978) een schets van het verschijnsel van de zogenoemde crime waves. De media problematiseren bepaalde delicten, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een explosieve stijging. Berichtgevingen definiëren vaak onterecht bepaalde typen criminaliteit en specifieke daderprofielen, veelal zijn dit jonge allochtone mannen. De politiek voelt zich zodoende gedwongen om nieuwe effectieve maatregelen te introduceren, terwijl er feitelijk niets veranderd is. Fishman en Althoff laten op deze wijze beiden zien dat het dominante discours over jeugdcriminaliteit inderdaad van invloed kan zijn op het beleid en het handelen van verschillende instanties. De Nederlandse instellingen hebben het idee dat ze moeten reageren op de noodkreet van de media en de massa om de ‘groei’ van jeugdige delinquenten aan te pakken. Door gehoor te geven aan dergelijke geluiden, worden de gedachten van de massa bevestigd, terwijl de werkelijkheid een ander beeld lijkt te scheppen. Zoals uit de elkaar tegensprekende observaties naar voren komt, blijft het toch erg moeilijk om exact te kunnen zijn over de ontwikkelingen van jeugdcriminaliteit. Er zijn verschillende bronnen waar men een beroep op kan doen. Zo is het mogelijk te kijken naar cijfers van de politie, zelfrapportages van jongeren of slachtofferenquêtes. De media en politiek baseren hun uitspraken voornamelijk op de statistieken van de politie. In die cijfers is er inderdaad sprake van een lichte stijging in criminaliteitscijfers. 15 Toch kunnen zelfs politiecijfers een vertekent beeld geven. Dit beeld wordt op de eerste plaats beïnvloed door de meldingsbereidheid van de slachtoffers. Op de tweede plaats spelen beleidsprioriteiten en veranderingen in de wetgeving een zeer invloedrijke rol. Gaat de politie actief op zoek naar jeugdige daders of wachten ze de aangiftes af. Vroeger vond men knokken gewoon, maar in de huidige tijd krijg je een strafblad voor een vechtpartij. Daarnaast worden cijfers beïnvloed door het zogenaamde dark number, dit bestaat uit het aantal delicten dat niet opgehelderd kan worden. Om toch te proberen een beeld te geven van de omvang van jeugdcriminaliteit zullen de statistieken van de jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek, hier onder gepresenteerd worden.
15
Zie Bijlage 3: Percentages van het aantal jongeren van 12-25 jaar die in aanraking met de politie komen.15
14
De statistieken De Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft met behulp van tabellen een samenvatting over de situatie van de jeugd in Nederland. Het doel hiervan is om voornamelijk beleidsmakers op het niveau van het Rijk, de provincie en de gemeentes over de situatie van de jeugd te informeren. De situatie van jeugd wordt beschreven aan de hand van een aantal domeinen, één van die domeinen bestaat uit gegevens over jeugd en justitie. 16 De indicatoren zijn opgedeeld in drie categorieën: geslacht, leeftijd en herkomst. Om conclusies over het aantal jeugdige criminelen te kunnen trekken moeten we natuurlijk eerst een idee hebben van de hoeveelheid jongeren in Nederland. In de tabel waarin het aantal jongeren van de leeftijd nul tot vijfentwintig jaar wordt weergegeven, is er vanaf 2000 tot 2009 een lichte groei te zien van ongeveer honderdduizend jongeren. In 2009 telde Nederland 4.930.444 jongeren van nul tot vijfentwintig jaar. Opvallend is, dat vooral de groep van tien tot achttien jaar in deze periode in een snel tempo gegroeid is, namelijk met bijna 80.000 jongeren. Dit is juist de leeftijdscategorie die het meest gevoelig is voor de verleidingen van een crimineel uitstapje. 17 Naast een overzicht van het aantal jongeren, wordt er ook een beeld gegeven van de groei of afname van het aantal allochtone en autochtone jongeren in Nederland. De groep met autochtone jongeren is in de periode van 2000-2009 is met ongeveer 20.500 geslonken. De populatie met allochtone jeugdigen is juist met 122.000 gegroeid.18 De Marokkaanse en Turkse jongeren hebben hierin het grootste aandeel en juist deze twee etniciteiten lijken de meeste herrieschoppers voort te brengen. Dit beeld wordt bevestigd in de tabel van de Jeugdmonitor waarin percentages worden gegeven van het aantal jongeren tussen twaalf tot vijfentwintig jaar die met de politie in aanmerking komen. Van deze groep jongeren neemt de Marokkaanse groep 10.4 procent voor haar rekening, de Turkse populatie representeert 5.2 procent. 19 Tussen de Marokkaanse en Turkse populatie is dus duidelijk een verschil (5.2 procent) in het aandeel wat zij hebben in de categorie van jongeren die met de politie in aanmerking komen, terwijl deze populaties ongeveer even groot zijn. Jongeren die afkomstig zijn van de Nederlandse Antillen nemen ook een groot deel van de criminaliteit voor hun rekening, namelijk 8.8 procent. Van de autochtone jongeren komt 2.6 procent met politie in 16
http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/home/default.htm
17
Bijlage 1.
18
Bijlage 2.
19
Bijlage 3.
15
aanraking. De percentages van deze drie groepen zijn in de periode van 2000-2007 inderdaad gegroeid. Deze waarnemingen zullen dus het discours over de toename van jeugdcriminaliteit bevestigen, toch moet er een noot van kritiek klinken. De tabel in bijlage drie geeft de percentages van het aantal jongeren dat als verdachte van een strafbaar feit door de politie gehoord is weer. Dit hoeft niet te betekenen dat de percentages ook het aantal veroordelingen representeren. Van het aantal veroordelingen naar herkomst worden geen cijfers gegeven, wel is er een indicatie van het aantal jeugdigen die in een Justitiële Jeugdinrichting verblijven. 20 Dit totale aantal is in de periode van 2000-2007 met 1475 gegroeid naar 4188 jongeren. Hiervan zijn 1772 jeugdigen autochtoon en 2393 jeugdigen allochtoon. Allochtone jongeren hebben hierin dus een aandeel van zevenenvijftig procent, waar autochtone jongeren een aandeel van drieënveertig procent hebben. Dit is geen drastisch verschil, zeker als men kijkt naar de duidelijke groei van de allochtone populatie van de leeftijd van twaalf tot vijfentwintig jaar. Cijfers van het aantal afdoeningen door het Openbaar Ministerie en door de Rechter in de periode van 2000-2008, laten eveneens een groei zien. 21 Deze cijfers lijken een ontwikkeling in de jeugdcriminaliteit te weergeven, maar daar moet bij vermeld worden dat deze cijfers afhankelijk zijn van de beleidsprioriteiten die politie en justitie hanteren. Een effectieve aanpak van de jeugdcriminaliteit staat bij de politie hoog op de agenda. De kans is dus groot dat door de toegenomen aandacht voor jeugdige herrieschoppers, de cijfers van het aantal veroordelingen gegroeid zijn. Om een duidelijker idee te krijgen van de beleidsprioriteiten van de politie, zal ik hieronder dieper ingaan op het politieproces dat gehanteerd wordt in de aanpak van problematische jeugdgroepen in Nederland.
Het politiebeleid ten aanzien van de aanpak van jeugdgroepen in Nederland Jongeren in Nederland hebben een groot aandeel in de criminaliteitscijfers, het gedrag lijkt onlosmakelijk verbonden te zijn met de ontwikkelingen die de jeugdigen in hun adolescentie doormaken. Na het twintigste levensjaar neemt de neiging tot crimineel gedrag sterk af (Beke &van Wijk 2001:1). De media en politiek hebben wel eens de neiging om alle jongeren over één kam te scheren. Veelplegers, hangjongeren en spijbelaars worden dikwijls in één adem genoemd en dat is natuurlijk volkomen onterecht (Nijboer 2005). In de criminaliteitspatronen 20
21
Bijlage 4. Bijlagen 5 & 6.
16
zijn verschillende typen te onderscheiden. Er wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen ernstige en normale daders en tussen violent en serious offenders (Beke en van Wijk 2001:1). Van deze jonge criminelen zijn mogelijke risicofactoren en etnische achtergronden bekend. Opmerkelijk genoeg wordt er bijna geen aandacht besteed aan de groepsdynamische processen, terwijl het leeuwendeel van de jeugdcriminaliteit in groepsverband gepleegd wordt. Gelukkig heeft de politie dit kenmerk van criminaliteit wel opgepikt en hebben ze het in hun aanpakmethoden opgenomen. Vijfenzeventig procent van de jeugdcriminaliteit gebeurt in groepsverband of vloeit voort uit groepsdynamische processen (Ferwerda en van Ham 2010: 9). Groepen vormen een belangrijke socialisatiebron en bieden daarnaast veiligheid en identiteit. De Amerikaanse criminoloog Sutherland merkte in 1934 op dat crimineel gedrag wordt aangeleerd in het sociale netwerk dat een groep te bieden heeft. Het is dus noodzakelijk om aandacht te besteden aan samenhang tussen crimineel gedrag en groepsdynamische processen. Een belangrijk speerpunt van de politie is het in kaart brengen van de probleemjongeren in verschillende gemeentes. ‘We moeten weten wie waar is en wie wat doet’, aldus agent in opleiding Paul Snelling. In opdracht van het Ministerie van Justitie moesten gemeenten een poging doen om de aard en omvang van jeugdgroepen in hun regio in kaart te brengen. Hierbij zijn ze uitgegaan van drie typen jeugdgroepen: hinderlijke, overlastgevende en criminele jeugdgroepen( ibid.:2). Om vast te stellen met welk type jeugdgroep de gemeenten en agenten te maken hebben, zijn er twee kwalificatiecriteria gesteld. Enerzijds is gekeken naar de ernst van de problematiek en anderzijds hebben agenten zelf de taak om een hun jeugdgroepen te typeren. Hierbij nemen ze het antisociale en het criminele gedrag als uitgangspunt. De vraag blijft echter bij welke score men het label crimineel, overlastgevend of hinderlijk opplakt. Om te kijken of er sprake is van een goede match moet de typering van agenten vergeleken worden met classificatie gebaseerd op de overlast en gepleegde criminaliteit. Uit de resultaten blijkt dat een deel van de jeugdgroepen aanmerkelijk ernstiger wordt ingeschat, dan op basis van de daadwerkelijk gepleegde criminaliteit verwacht mag worden (Beke en van Wijk 2001:4). Er zijn dus agenten die in verhouding tot de werkelijkheid een negatieve beeldvorming hebben ten aanzien van jeugdcriminaliteit in groepen. Jeugdagente Paulina Grobben denkt dat het dominante discours hier zeker een rol in speelt. Mensen vormen mede door de media een bepaald beeld van de jongeren en zodoende is er helaas sprake een groep agenten die jongeren discriminerend benaderen. De kinderen krijgen het gevoel dat ze als crimineel geprofileerd worden en zo begint het cirkeltje van de Self-fulfilling Prophecy.
17
Daarbij wordt er te veel in stereotyperingen gedacht. Snelling geeft aan dat men inderdaad op deze manier denkt. Hij vertelde dat wanneer hij en zijn collega’s een melding van een overval krijgen ze er vrijwel direct van uitgaan dat het een Marokkaanse of Turkse dader zal zijn, toch blijken deze verwachtingen in veel gevallen niet te kloppen. De heer Snelling denkt dat die vooroordelen inderdaad deels een gevolg van zijn opleiding zijn. Tijdens de opleiding wordt de nadruk op een repressieve aanpak gelegd en wordt er te weinig aandacht besteed aan de sociale achtergronden van daders en vooroordelen. De ideologie van preventie verschuift hiermee helaas naar de achtergrond. Dat deze agenten actiever gaan jagen op dergelijke groepen jongeren om ze zo harder aan te kunnen pakken, lijkt een logisch gevolg van deze negatieve stereotyperingen te zijn. Voor de vraagstelling van dit essay is het belangrijk om te weten hoe de populaties van deze groepen er uitzien. Hoe liggen de verhoudingen tussen allochtone en autochtone leden? Een profielschets van de drie typen problematische jeugdgroepen in Nederland, kan een antwoord op deze vraag geven. Hinderlijke jeugdgroepen bestaan uit jongeren die in hun eigen wijk vaak rondhangen en samenkomen. De meeste leden van de groep hebben een Nederlandse achtergrond en zijn tussen de dertien en zestien jaar oud. Het leeuwendeel van dit type groep gaat gewoon naar school en volgt over het algemeen een VMBO traject. Alcohol wordt doorgaans nauwelijks gedronken, maar het gebruik van softdrugs is wel typerend. Uit de geringe contacten met politie en justitie blijkt dat hinderlijke jeugdgroepen als licht problematisch worden beschouwd. Het zijn de jongeren die af en toe de fout in gaan, maar over het algemeen nog goed te corrigeren zijn. Overlastgevende groepen nemen een tussenpositie in en zijn hechter dan de hinderlijke groepen. De ene overlastgevende groep zal wat meer naar het hinderlijke neigen en een ander zal juist eerder crimineel lijken. Leden van overlastgevende groepen zijn vaak jongeren die school voortijdig hebben verlaten en die jongeren die werkloos zijn. Een opvallend gegeven is dat dit type groep vaker jongeren van verschillende etniciteiten betreft. Het benuttigen van alcohol en het gebruik van soft- en harddrugs zijn bij deze groepen gebruikelijker. Leden zijn hierdoor vaker betrokken bij lichte mishandelingen en openlijke geweldplegingen. Politie en Justitie hebben dus meer werk met deze jongeren dan met de leden van de hinderlijke groepen. Vaak lopen ze tegen een boete, Haltstraf of zelfs tegen een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aan. Typerend voor veel overlastgevende groepen is de antisociale kern en in dat opzicht naderen ze meer de criminele groepen (ibid.:6).
18
Volgens lokale inventarisaties zijn er tweeënnegentig criminele jeugdgroepen actief in Nederland (Ferwerda en van Ham 2010). Deze categorie van groepen wijkt op veel fronten af van de twee eerder genoemde groepen. Over het algemeen zijn het grote groepen van circa dertig leden, met een opvallende spreiding van leeftijd van twaalf tot twintig jaar oud. Wat betreft het opleidingsniveau scoren leden van deze groep extreem laag. De samenstelling van de groep is doorgaans gemengd met allochtone en autochtone jongeren, of de groep bestaat volledig uit jongeren van een andere etnische achtergrond. Vaak zijn dit jongens met een Antilliaanse, Marokkaanse of Turkse achtergrond. Zij plegen op lokaal, maar ook op landelijk niveau zware criminele delicten waarbij wapenbezit een gebruikelijk gegeven is. De criminaliteit wordt met oog op een financieel oogpunt gepleegd en het belang van het aanzien en de kick verdwijnen naar de achtergrond (Beke&van Wijk2001:7). Jeugdgroepen met een hiërarchische en gesloten groepsstructuur, scoren consequent hoger op de mate van de ernst van de criminaliteit. Deze twee criteria zijn in het bijzonder bij de criminele groepen duidelijk vertegenwoordigd. Naast de drie categorieën problematische jeugdgroepen kennen we in Nederland ook bendes. Dit is een klein aantal jeugdgroepen dat zich duidelijk als een hecht en gesloten collectief manifesteert. Dit type groep heeft in tegenstelling tot de drie andere typen een duidelijke hiërarchie en structuur. Bij bendes wordt de criminaliteit veelal vanuit een financieel oogpunt gepleegd. Jeugdgroepen die het label ‘bende’ verdienen, hebben een hoge ernstscore en scoren aanzienlijk op de mate van hechtheid en de organisatiegraad (Beke & van Wijk 2001:8). De hoge ernstscore wil zeggen dat ze zich schuldig maken aan ernstigere vormen van criminaliteit dan de drie eerdergenoemde groepen. Bendes zijn dan wel gering in aantal, maar ze vormen wel de harde kern van de problematische jeugdgroepen doordat ze een veelfout aan strafbare feiten plegen. Voor het overgrote deel van de problematische jongeren is het financiële gewin niet het primaire doel, maar een mooi meegenomen bijkomstigheid. Deze jongeren plegen voornamelijk delicten met het oog op het verwerven van aanzien en status. Voor de interventie is het van groot belang om naar de motieven en situaties van de kinderen te kijken. Wanneer kinderen nog voldoende feeling met school, werk en de samenleving als een geheel hebben, zullen ze minder snel afglijden naar een definitieve criminele carrière. Een belangrijk speerpunt is de aandacht voor het aanstormende talent. Het gewin dat met criminele praktijken te halen valt is voor hen een aantrekkelijk vooruitzicht, aangezien het veel van de jongeren ontbreekt aan een perspectief op een maatschappelijke carrière. Daarnaast geeft de groep hen een gevoel van veiligheid en bescherming en kunnen ze er hun identiteit aan ontlenen. Juist de kwetsbare kinderen van onze samenleving zullen hunkeren naar een
19
dergelijk leven. Nederland kent 1341 hinderlijke jeugdgroepen, zij vormen het leeuwendeel van de jeugdgroepen en zijn niet echt een dreiging voor de maatschappelijke orde (Ferwerda & van Ham 2010). Dit zijn de jongeren die over het algemeen een Nederlandse achtergrond hebben en gewoon naar school gaan. Deze kinderen zijn veelal op hun gedrag aanspreekbaar en het is dus taak om ze indien nodig te corrigeren. Het zijn jongeren die in de pubertijd de spanning opzoeken, maar die na deze periode gewoon mee zullen draaien in het dagelijks leven van onze maatschappij. De paniekstemming en het gevoel van onveiligheid zal prominenter aanwezig moeten zijn bij het discours over overlastgevende en criminele groepen. Deze groepen zijn nadrukkelijker aanwezig en kunnen zeer provocerend optreden. Naar mijn idee wordt er in het publieke debat te weinig onderscheid gemaakt tussen de verschillende groepen en de bijbehorende gedragingen. Snelling vertelde dat hij uit ervaring heeft geleerd dat elke groep zijn eigen criminaliteit en eigen normen en waarden kent. Volgens Snelling wordt de politie het meest geconfronteerd met hinderlijke groepen. Dit zijn de groepen die voor de lichtste problematiek zorgen en die nog goed te corrigeren zijn. Toch lijkt het zo te zijn -wanneer je het publieke vertoog moet geloven- dat Nederland te maken heeft met probleemjongeren in het algemeen en deze herrieschoppers moeten weggeruimd worden. Jongeren worden op één stapel gegooid en de aandacht voor de verscheidenheid aan hulpvragen wordt naar de achtergrond geschoven (Weijers 2008). Juist de kinderen in de criminele jeugdgroepen ontbreekt het aan een maatschappelijk perspectief. Het ontstaan van hun gedrag kan in veel gevallen als een schreeuw om hulp worden gezien. Het zijn inderdaad vaker allochtone jongeren die deel uitmaken van de ernstige categorieën. Deze groepen vormen een collectief en kennen een hoge mate van hechtheid, de identiteit, bescherming en veiligheid. Dit zijn eigenlijk gevoelens die de jongeren thuis en van de samenleving horen te krijgen, maar zij zoeken geborgenheid in de groep. Juist de allochtone kinderen komen niet zelden uit bijstandsgezinnen en situaties van armoede. Kinderen lopen een kleiner risico om naar het criminele circuit af te zakken wanneer zij nog voldoende feeling hebben met school, werk en de samenleving. In deze kennis moeten de instanties een belangrijke taak zien. Jeugdagente Grobben hamert hierbij op een nauwe samenwerking tussen de verschillende netwerkpartners. Jongeren kiezen niet voor de criminaliteit, ze worden er in meegezogen. Jeugdigen die op het punt staan om af te zakken naar een criminele toekomst, zijn niet instaat om zichzelf terug te fluiten. De ‘stopsignalen’ moeten ze van buitenaf krijgen, maar deze ontbreken vaak door een slechte thuisbasis. Veel jongeren waarmee mevrouw Grobben werkt hebben een geschiedenis van armoede, huiselijk geweld en seksueel misbruik.
20
Opgroeiende jongeren vertonen in principe twee soorten gedrag: opgroeigedrag en signaalgedrag. Wanneer ouders hun kinderen vanaf een jonge leeftijd met geweld benaderen is het niet zo gek dat zij geen andere manier van communiceren kennen. Veel ouders zijn handelingsverlegen maar lopen met de kop tegen de muur in het oerwoud van hulpverlenende instanties en regelingen. Naar aanleiding van het rapport Met de Neus op de Feiten van de Commissie Van Montfrans heeft in Twente het project ‘Politie Twente kiest voor de Jeugd’ gedraaid (19952005). De politie had zich tot doel gesteld binnen tien jaar de jeugdcriminaliteit met dertig procent naar beneden te brengen. In samenwerking met hun netwerkpartners hadden ze na zes jaar de criminaliteit met vierentwintig procent naar beneden gebracht. Jongeren werden in een vroeg stadium door de politie en hun leefomgeving teruggefloten op afglijdend gedrag. Twentse ouders klopten zelfs bij de politie aan omdat zij hun kind verdachten van crimineel gedrag. Helaas heeft de politiek door het aandringen van de massa opnieuw gekozen voor een repressieve aanpak. Hierin wordt de theorie van Crime waves as ideology van Fishman (1978) bevestigd. Delicten van jonge allochtonen worden geproblematiseerd zonder dat er sprake is van een explosieve stijging. Berichtgevingen creëren dus een verkeerd beeld en de politie krijgt zodoende het idee dat ze een repressieve aanpak moeten hanteren. Zoals Paul Snelling laat zien, begint deze ideologie al in de opleiding tot agent. Mevrouw Grobben daarentegen, heeft meer vertrouwen in een preventieve aanpak van de jeugdproblematiek. Hierbij moet het vroegtijdig signaleren een speerpunt moet zijn. Instanties en scholen moeten signalen van kinderen serieus nemen, om zodoende op tijd in te kunnen grijpen. Het tijdig signaleren en optreden is in het bijzonder een taak voor de hulpverleningsinstanties, daarom zal hieronder dieper op hun werkwijze worden ingegaan.
Hulpverleningsinstanties in Nederland Deskundige Hulpverlening kan een cruciale rol spelen in het verloop van het criminele pad dat sommige jeugdigen zullen bewandelen. Volgens Ferwerda en Van der Ploeg (1998) zullen hulpverleners over het algemeen op een andere manier naar de jongeren kijken. Wanneer je een politieagent vraagt wat hij of zij verstaat onder problematische jongeren, zal het antwoord in veel gevallen de volgende strekking hebben: ‘dat zijn jongeren die overlast veroorzaken en zich aan criminaliteit schuldig maken’. Hulpverleners zullen echter doorgaans een andere vertaling van problematische jongeren geven: ‘dat zijn jongeren die psychosociale problemen hebben’. Deze definities laten een klein, maar een cruciaal verschil zien tussen de kijk- en
21
denkwijze van de twee instanties. Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen jongeren die problemen hebben en jongeren die problemen veroorzaken, toch gaat het hierbij veelal om dezelfde groep (Ferwerda & Van der Ploeg 1998:195). Psychosociale problemen zijn in veel gevallen direct verbonden aan de adolescentie. Riskante gewoonten als vandalisme en kleine criminaliteit zijn min of meer functioneel en horen bij de normale ontwikkelingen van de jongeren. Het probleem is echter dat dit gedrag door de samenleving gebagatelliseerd wordt. Begrippen als normaal en abnormaal, gezond en ziek, krijgen hun betekenis in de sociale context, maar we weten met zijn allen te weinig over de ontwikkelingen van de jongeren. Het gros van de jeugdigen is in staat om deze problemen zelf tot een goede oplossing te brengen, maar sommigen komen hierbij wel in de problemen. Het is te gebruikelijk geworden om over probleemgedrag te spreken, want uit onderzoek blijkt dat maar tien tot vijftien procent van de jongeren tussen de twaalf en vijfentwintig jaar inderdaad als probleemjongeren te typeren zijn (Ferwerda & Van der Ploeg 1998:196). Probleemgedrag kan in twee categorieën verdeeld worden: externaliserend en internaliserend probleemgedrag. Probleemgedrag van jongeren is in bijna honderd procent van de gevallen een reactie op een andere probleemsituatie. Deze probleemsituatie kan bestaan uit huiselijk geweld, problemen op school of met vrienden. Jongeren die verschijnselen van internaliserend probleemgedrag vertonen laten een individualisering van de probleemsituatie zien en betrekken het volledig op zichzelf. Ze willen de situatie zelf oplossen en zullen andere mensen hiermee niet lastig vallen. Bij externaliserend probleemgedrag verwerkt een jongere zijn of haar problemen door zich op anderen en de omgeving af te reageren. Deze manier van omgaan met een situatie is dus observeerbaar voor de omgeving van het kind, dit afreageren kan zich uiten in de vorm van riskante en criminele gedragingen. In het beleid van de politie, justitie en andere instanties staat dit gedrag centraal, doordat de maatschappij hier de meeste hinder aan ondervindt. Er wordt dus vooral gestreden tegen zichtbaar overlastgevend gedrag, waarbij de oorzaak van het geuite gedrag niet belangrijk lijkt te zijn. Hierbij is dus duidelijk sprake van symptoombestrijding, terwijl het antwoord wellicht beter gezocht kan worden in de voortijdige preventie van dergelijk problematisch gedrag (ibid.:196). In de samenleving bestaat een sterke aandacht voor voornamelijk het externaliserend probleemgedrag. Naar aanleiding hiervan zal je toch verwachten dat hulpverleningsinstanties, zoals jeugdzorg, hierop inspringen. Helaas is dit niet het geval. Het overgrote deel van het cliëntenbestand van jeugdzorginstellingen bestaat uit jongeren met een geïnternaliseerde problematiek. Jeugdigen met sterk externaliserend gedrag, zijn in de jeugdzorg nadrukkelijk
22
in de minderheid. Dit is een opvallend verschijnsel wanneer men nagaat dat juist jongeren met antisociaal externaliserend gedrag, de samenleving de meeste problemen bezorgen. Jongeren met sterk externaliserend gedrag lopen dus een verhoogde kans om niet opgenomen te worden in een hulpverleningstraject en worden evident vaker afgewezen in de reguliere jeugdzorg (Ferwerda & Van der Ploeg 1998:200). Hoe is het mogelijk dat juist de jongeren die de hulp zo hard nodig hebben buiten de boot dreigen te vallen? Hiervoor zijn verschillende verklaringen te vinden. Op de eerste plaats vinden jeugdzorginstanties deze jongeren over het algemeen te moeilijk en te problematisch. Ze weten zich geen raad wat betreft de behandeling van het antisociale en agressieve gedrag. Op de tweede plaats zijn gedragsdeskundigen en hulpverleners in hogere mate gericht op minder problematische en gemotiveerde jongeren. Slecht een minderheid van de medewerkers van hulpverleningsinstanties kiest er bewust voor om met gecompliceerde pre-delinquente jongeren te werken. Ten derde worden externaliserende jongeren door de jeugdzorg als een buitencategorie aanschouwd, voor wie de reguliere jeugdzorg niet bestemd is. Op de laatste plaats valt er in de behandeling van jongeren met een geïnternaliseerde problematiek meer succes te behalen. Het is voor de hulpverleners meer lonend om energie in deze categorie te steken, dan in de groep met zwaardere externaliserende problematiek (ibid.:201). Deze bevindingen zijn zeer schokkend te noemen. De samenleving klaagt steen en been over juist de groep met externaliserende problematiek, maar de instanties die hen uit deze problematiek kunnen halen, laten de jongeren links liggen. Men zou toch verwachten dat goede hulp voor de jeugd de belangrijkste prioriteit is in de jeugdzorg maar het tegendeel lijkt waar. Het gaat alleen maar om gemakkelijke successen boeken en scoren, jongeren met ingewikkelde problematiek zijn hiervoor niet geschikt. Men moet veel verder terugdenken in het ontstaan van de problematiek, want het geuite gedrag is alleen maar een symptoom van een dieperliggende oorzaak. Pedagoog Micha de Winter (2009) noemt als een oorzaak van externaliserende problematiek het lage sociale niveau van veel wijken waar de jongeren in opgroeien. De kwaliteit van een wijk is heel belangrijk voor de manier waarop kinderen opgevoed worden. Het probleem van bijvoorbeeld kindermishandeling en huiselijk geweld is veel groter in de wijken waar buurtbewoners elkaar niet kennen en niets met elkaar hebben veel. Kindermishandeling kan vervolgens weer een oorzaak zijn van later externaliserende problematische gedragingen. Juist allochtone kinderen wonen veelal in wijken met een lage sociaalpedagogische kwaliteit. De Winter vindt het zorgelijk dat hulpverleningsinstanties niet inspelen op deze informatie. Niemand lijkt het als zijn of haar taak te zien, om de sociaalpedagogische kwaliteit van de wijken te verbeteren. Instanties gaan de confrontatie met
23
de problematiek niet aan. Jongeren moeten meteen bij hun lurven worden gepakt en consequent op hun gedrag worden aangesproken, maar hier is veel meer moed voor nodig dan de instanties nu laten zien. Kinderen komen maanden na een delict voor bij de kinderrechter, terwijl de termijn tussen oorzaak en gevolg kort dient te zijn. Naast het onderscheid in omgang tussen externaliserend en internaliserend probleemgedrag in de hulpverlening, bestaat er een verschil in behandeling van allochtone en autochtone jongeren. Voor de meeste jongeren van etnische minderheidsgroepen blijkt dat de kans op een behandeling in de reguliere jeugdgezondheidszorg ongeveer de helft is van de kans van kinderen van Nederlandse afkomst. Volgens Boon, De Haan en De Boer (2010) wordt toegang tot de reguliere en forensische jeugdgezondheidszorg in sterke mate door etnische factoren bepaald. Psychiatrische problemen komen bij allochtone jongeren minstens zo vaak voor als bij autochtone jongeren. Er kan dus geconcludeerd worden dat er sprake is van een onderconsumptie van de jeugdgezondheidszorg door allochtone jongeren (Boon, De Haan en De Boer 2010:17). Daar staat tegenover dat allochtone jongeren een grotere kans hebben om doorverwezen te worden naar de forensische gezondheidszorg. Wanneer we naar de jeugddelinquenten in Nederland kijken, blijkt dat een hoog percentage last heeft van gedragsstoornissen en andere psychiatrische stoornissen. Wanneer je dan kijkt naar het feit dat veel jeugddelinquenten jongeren met een allochtone achtergrond zijn, zou je kunnen stellen dat jongeren van niet-Nederlandse herkomst, te laat of helemaal niet met de jeugdgezondheidszorg in contact komen. Het is heel belangrijk om naar de oorzaak van deze onderconsumptie te kijken, omdat onbehandelde jeugdproblematiek later tot ernstige gevolgen kan leiden (Hamerlynck, Doreleijers, Vermeiren& Cohen-Kettenis 2009). Een vroegtijdige behandeling zou de scheve verdeling tussen allochtone en autochtone jeugddelinquenten recht kunnen trekken. De taak van de jeugdgezondheidszorg ligt in het verbeteren van het bereik van immigrantengroepen. De instanties moeten meer uitreiken naar potentiële cliënten van niet-Nederlandse herkomst (Boon, De Haan & De Boer 2010:26). Op deze wijze kunnen we de allochtone jongeren meer betrekken bij de preventieve projecten tegen jeugdcriminaliteit. Doordat problemen niet voortijdig behandeld worden, krijgen ze de kans om te ontaarden in delinquent gedrag. De jeugdgezondheidszorg hoopt zodoende weg te kruipen van de symptoombestrijding en de oorzaak van de mogelijk ernstige gevolgen vroegtijdig aan te pakken. Op deze wijze hoeven onbehandelde stoornissen niet pas bij de rechter onderkend te worden.
24
De bevindingen van dit onderzoek van de jeugdgezondheidszorg heb ik ook met Jeugdagente Grobben besproken. In haar werkveld van de Politie Twente, werkt zij veelvuldig samen met verschillende hulpinstanties en gedragswetenschappers. Zij stelt dat het feit dat allochtone kinderen moeilijker bij de jeugdgezondheidszorg terechtkomen, ook te maken heeft met het gevoel van schaamte binnen verschillende gemeenschappen. Uit eigen ervaring heeft ze geleerd dat het vooral voor allochtone jongeren heel moeilijk is om hun eventuele psychische problemen onder ogen te zien. ‘Ik ben niet gek’. Voor mensen met een Nederlandse achtergrond is het veel gewoner om bij een psycholoog naar binnen te wandelen, maar voor allochtone culturen heerst hier wellicht toch nog meer een taboe op. Zodoende kan relatief kleine problematiek uiteindelijk eindigen in een bezoek aan de rechter.
Conclusie In Nederland durven veel mensen niet meer met een gerust hart over straat te lopen. Ze hebben het idee dat het gevaar overal loert en dat een jonge allochtone crimineel elk moment in je nek kan springen. Na mijn onderzoek naar de jeugdcriminaliteit in Nederland, voel ik me wat meer gerustgesteld. Ik zal zeker niet onderkennen dat er een probleem is ten aanzien van de jeugdcriminaliteit van allochtonen, maar ik heb wel meer het idee dat de media en mensen als de heer Wilders een te grote rol spelen in het dominante discours. Zij veroorzaken een enorme paniekstemming terwijl dat gevoel volkomen onterecht lijkt te zijn. De doorsnee Nederlander kijkt een keer naar het journaal en wordt op die wijze platgegooid met slecht nieuws. Ik kan me goed voorstellen dat er dan het gevoel ontstaat dat Nederland finaal de verkeerde kant opgaat, maar burgers vergeten vaak te denken aan het feit dat goed nieuws niet scoort. De ernstige delicten krijgen in de media bovenproportioneel veel aandacht, waardoor er een scheef beeld van de jeugdcriminaliteit ontstaat. Hulpverleningsinstanties en rechtshandhavinginstanties hebben het gevoel dat ze op deze paniekstemming moeten reageren. Zodoende is het dominante discours wel degelijk van invloed op het beleid van beide instanties. Weijers stelde (2008) dat de criminaliteitscijfers al jaren stabiel zijn en dat de dominante stemming van angst dus volkomen onterecht is, maar het beleid van de verschillende instellingen lijkt de angstgevoelens van de massa juist te bevestigen. Het Interim-rapport van 1984 is het begin van de omslag naar een negatieve beeldvorming. In de rapportage komt een duidelijke ergernis naar voren over de veelvoorkomende, zogenaamde kleine, criminaliteit van jeugdigen in onze samenleving. Deze delicten zijn op zichzelf niet buitengewoon ernstig, maar worden door hun omvang als een
25
groot maatschappelijk probleem aanschouwd. Tien jaar later, in 1994, verschijnt het verslag van de Commissie Van Montfrans. Een groot gedeelte van de Nederlandse inwoners voelt zich niet meer veilig op straat en hier moet snel verandering in komen. De Commissie Van Montfrans zoekt het antwoord in een driestappenplan, dat bestaat uit: vroegtijdig, snel en consequent optreden. Uit het onderzoek van de jeugdgezondheidszorg en het onderzoek van Ferwerda en Van der Ploeg (1998) naar jeugdhulpverlening, blijkt dat in het bijzonder het vroegtijdige optreden dramatisch faalt. Problemen bij voornamelijk allochtone jongeren, worden veel te laat gesignaleerd en opgepakt, waardoor ze naar de jeugdcriminaliteit afglijden. Allochtone jeugdigen met ernstige externaliserende gedragsproblemen vallen bij de instanties buiten de boot, waardoor deze groep later bovenproportioneel in de forensische gezondheidszorg vertegenwoordigd is. Daarnaast lopen allochtone kinderen een veel grotere kans om als verdachte gehoord te worden. Dit is ook af te lezen uit de tabel waarin percentages van het aantal jongeren van twaalf tot vijfentwintig jaar die in aanraking met de politie komen, vermeld staan. 22 Bij de analyse van dergelijke tabellen moeten we voor een vertekend beeld op onze hoede zijn. Bijlage drie laat namelijk de percentages van het aantal verhoren van verdachten door de politie zien. Deze cijfers hoeven niet noodzakelijkerwijs met het aantal veroordelingen te corresponderen. Wanneer iemand verdacht wordt hoeft dit niet altijd te betekenen dat hij of zij schuldig is. De media laten deze cijfers helaas zonder die kritische noot zien, waardoor de burgers onterechte conclusies gaan trekken. Cijfers van politie en justitie zijn zeer gevoelig voor de invloeden van beleidsprioriteiten. Het feit dat allochtone jongeren een groter risico lopen om als verdachte verhoord te worden zou ook kunnen betekenen dat de politie actiever naar allochtone jongeren jaagt. Deze gedachte zie je terug in de uitspraak van de heer Snelling, die bij een melding van een overval er vrijwel direct vanuit gaat dat het wel Marokkanen of Turken zullen zijn. Deze vooroordelen zijn deels het gevolg van de politiek en media, die schreeuwen om een verharding van de aanpak van criminele allochtone jeugdigen. Het lijkt een nieuw fenomeen te zijn, wat om een snelle en effectieve oplossing vraagt. Micha de Winter stelde dat het idee dat het misgaat met de jeugd al zo oud is als de wereld zelf. We geven te veel op onze jongeren af, waarbij bepaalde groepen jeugdigen het expliciete doel zijn van het negatieve discours. Niemand lijkt de moeite te nemen om het gecreëerde beeld eens kritisch te analyseren, waardoor we met zijn allen te veel de neiging hebben om de problematiek te generaliseren. 22
Bijlage 3.
26
De politiek en media in Nederland baseren hun uitspraken voornamelijk op cijfers van politie en justitie, terwijl juist deze cijfers zo afhankelijk zijn van verschillende invloedrijke factoren. De Franse denker Michel Foucault introduceerde het heersende discours als een kracht en macht om een bepaalde realiteit te creëren. Hierbij bevinden professionals en wetenschappelijke experts zich in de positie een beeld te creëren wat van grote invloed is op de realiteit in de samenleving. Deze redevoering is plaats- en tijdafhankelijk en zal in de loop der jaren dus dynamische ontwikkelingen doormaken. Het heersende discours van de vandaag de dag is gericht op de jonge allochtone crimineel. De kracht van een discours is dat het allemaal draait om de manier waarop wij de wereld zien. Opvattingen over samenleving die afkomstig zijn van de media en politiek zijn zodoende van grote invloed op het handelen van de burgers en dus ook op het beleid van verschillende instanties. Deze gedachte wordt door criminologe Martina Althoff bevestigd. De kwantitatieve en kwalitatieve toename van jeugdcriminaliteit, waarover men in politieke en mediadebatten spreekt, zijn volgens Althoff niet in de cijfers terug te vinden (2005: 263). Hoe is het dan mogelijk dat deze beelden ontstaan en dat ze zo krachtig gevoelens van onveiligheid en bedreiging kunnen creëren? Een van de belangrijke speerpunten is de bovenproportionele aandacht voor de ernstige delicten. Deze delicten zijn in veel gevallen door allochtone jongeren gepleegd, wat niet wil zeggen dat zij ook meer delicten plegen. Op deze wijze dragen de massamedia in sterke mate bij aan het ontstaan van gevoelens van onveiligheid en angst voor criminaliteit door allochtone jongeren. Fishman gaat hier nog dieper op in door te stellen dat de media bepaalde delicten te erg problematiseren. Ze gaan diep in op specifieke daderprofielen van jonge allochtone mannen, waardoor er een beeld van een explosieve stijging kan ontstaan zonder dat dit daadwerkelijk het geval is. Deze problematisering van de daderprofielen en gedrag leiden er toe dat de politiek zich gedwongen acht om nieuwe maatregelen te introduceren, terwijl er feitelijk niks veranderd is. Mensen laten zich leiden door angst en angst is een slechte graadmeter. Het dominante discours is op deze wijze zeker van invloed op het handelen van verschillende instanties in Nederland. Het Nederlandse klimaat wordt alsmaar repressiever en steeds meer kinderen worden achter slot en grendel gezet. Deze ontwikkelingen zijn in strijd met het resocialisatiebeginsel van de heer Modderman. De gevangenissen van vandaag de dag lijken juist zware criminelen te creëren en zorgen dus uiteindelijk niet voor een vermindering van de problematiek. De samenleving is voor een korte tijd van het probleem verlost, maar de kinderen gaan er als een ‘boefje’ in en komen er als een grote boef uit.
27
Deze ingrijpende problematisering van het gedrag van allochtone jongeren vind ik zeer zorgwekkend. De kinderen vangen het beeld dat over hen gevormd wordt ook op. Dit kan, volgens de Self-fulfilling Prophecy theorie van socioloog Robert. K. Merton, tot dramatische gevolgen leiden. Zoals uit het voorbeeld van mijn broertje blijkt, zijn er agenten die de kinderen discriminerend en als criminelen benaderen. Ik kan het de kinderen niet kwalijk nemen dat zij dat beeld dan ook daadwerkelijk gaan vervullen.‘Wil je een crimineel, dan zul je er ook één krijgen’. De negatieve beeldvorming over jonge criminelen wordt op deze wijze door de jongeren zelf bevestigd, waardoor de media en politiek het idee krijgen dat ze inderdaad gelijk hebben. Dit zal betekenen dat de paniekstemming over allochtone criminele jongeren juist criminaliteit creëert en dit kan toch echt niet de bedoeling zijn. Het negatieve dominante discours en de jeugdcriminaliteit lijken samen een vicieuze cirkel te vormen. Die cirkel moeten we door middel van onderzoek en veranderingen in het beleid, snel proberen te doorbreken. Wanneer we dit niet doen, zal de weegschaal van Vrouw Justitia alleen maar schever gaan hangen en zal de paniekstemming uiteindelijk wel gegrond zijn.
28
Bijlage 1: Aantal jongeren tussen 0-25 jaar in Nederland naar leeftijd. 23
Onderwerpen
Aantal jongeren
Herkomst
Totaal herkomst
Regio's
Nederland
Geslacht
Totaal mannen en vrouwen
Perioden
2000
2005
2006
2007
2008
2009
aantal Leeftijd
Totale jeugd 0 tot 25 jaar
4 828 894 4 957 309 4 940 370 4 923 138 4 918 207 4 930 444
0 tot 4 jaar
790 157
0 tot 12 jaar
2 372 739 2 397 675 2 379 958 2 359 488 2 344 167 2 336 788
0 tot 15 jaar
2 945 543 3 008 574 2 984 584 2 958 615 2 935 724 2 923 058
2 tot 25 jaar
4 426 129 4 562 224 4 559 239 4 551 476 4 552 748 4 564 467
4 tot 12 jaar
1 582 582 1 595 100 1 595 724 1 594 048 1 598 360 1 598 434
10 tot 18 jaar
1 506 237 1 599 049 1 595 028 1 591 574 1 589 240 1 586 051
12 tot 15 jaar
572 804
12 tot 25 jaar
2 456 155 2 559 634 2 560 412 2 563 650 2 574 040 2 593 656
15 tot 18 jaar
545 855
589 017
597 173
605 837
610 388
15 tot 20 jaar
927 465
979 383
991 042
998 488
1 004 726 1 010 527
15 tot 23 jaar
1 493 748 1 550 044 1 566 011 1 582 955 1 597 466 1 612 056
18 tot 23 jaar
947 893
18 tot 25 jaar
1 337 496 1 359 718 1 358 613 1 358 686 1 372 095 1 402 203
20 tot 25 jaar
955 886
969 352
964 744
966 035
977 757
996 859
23 tot 25 jaar
389 603
398 691
389 775
381 568
385 017
395 330
802 575
610 899
961 027
784 234
604 626
968 838
765 440
599 127
977 118
745 807
591 557
987 078
738 354
586 270
605 183
1 006 873
23
http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/indicatoren/aantal-inwoners.htm?showindicators=true#origin (18/04/10).
29
Bijlage 2: Aantal jongeren tussen 0-25 jaar in Nederland naar herkomst. 24
Onderwerpen
Aantal jongeren
Regio's
Nederland
Geslacht
Totaal mannen en vrouwen
Leeftijd
Totale jeugd 0 tot 25 jaar
Perioden
2000
2005
2006
2007
2008
2009
4 828
4 957
4 940
4 923
4 918
4 930
894
309
370
138
207
444
3 803
3 816
3 804
3 793
3 785
3 783
836
634
433
607
734
316
1 025
1 140
1 135
1 129
1 132
1 147
058
675
937
531
473
128
aantal Herkomst
Totaal herkomst
Autochtonen
Totaal allochtonen
Westerse allochtonen
335 588 341 182
339 165 337 682 341 141
350 436
Totaal niet-westerse allochtonen
689 470
796 772
791 332
796 692
Marokko
144 304 163 186
165 088 166 218 166 984
168 257
181 781 194 922
192 020 189 421 187 557
186 431
53 402
60 825
60 817
799 493
791 849
Suriname, Ned. Antillen en Aruba
Ned. Antillen en Aruba
62 390
60 013
60 078
24
http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/indicatoren/aantal-inwoners.htm?showindicators=true#origin (18/04/10).
30
Onderwerpen
Aantal jongeren
Regio's
Nederland
Geslacht
Totaal mannen en vrouwen
Leeftijd
Totale jeugd 0 tot 25 jaar
Perioden
2000
2005
2006
2007
2008
2009
aantal Herkomst
Suriname
128 379 132 532
131 195 129 408
127 479
125 614
Turkije
156 879 170 505
169 827 168 243 167 343
166 704
269 837 267 967 269 448
275 300
Overig niet-westerse allochtonen 206 506
270 880
31
Bijlage 3: Percentages van het aantal jongeren van 12-25 jaar die in aanraking met de politie komen. 25
Onderwerpen
Totaal in aanraking met de politie
Percentage
Geslacht
Mannen en vrouwen
Leeftijd
Totale jeugd 12 tot 25 jaar
Regio's
Nederland
Perioden
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 *
% Herkomst
Totaal herkomst
2,0
2,2
2,4
2,6
2,9
3,1
3,2
3,3
Autochtonen
1,5
1,6
1,8
2,0
2,2
2,4
2,5
2,6
Allochtonen totaal
4,0
4,2
4,4
4,8
5,2
5,4
5,6
5,7
Westerse allochtonen 2,3
2,4
2,6
2,8
3,0
3,2
3,3
3,4
4,9
5,1
5,3
5,7
6,2
6,5
6,6
6,8
7,7
8,0
8,2
9,0
9,6
10,0 10,0 10,4
5,5
5,9
6,3
6,6
7,1
7,3
7,6
7,9
6,7
7,2
7,8
7,8
8,4
8,9
8,6
8,8
Suriname
5,0
5,3
5,5
6,0
6,6
6,5
7,2
7,5
Turkije
3,5
3,8
3,8
4,1
4,6
5,0
5,3
5,2
Totaal niet-westerse allochtonen Marokko Suriname, Ned. Antillen en Aruba Ned. Antillen en Aruba
Overige niet-westerse 25 3,3l/n3,8 4,1 nu/in 4,4 d4,7 4,7 d4,8 http://jeugdmonito3,3 r.cbs.n l-NL/me icatoren/ omeinen/justitie/aanraking-metallochtonen politie.htm?showindicators=true (18/04/10).
32
Bijlage 4. Verblijf in een Justitiële jeugdinrichting: Jongeren van 12 tot 25 jaar naar herkomst. 26
Onderwerpen
Totaal incl. in vreemdelingenbewaring
Geslacht
Totaal mannen en vrouwen
Perioden
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
aantal Herkomst
Totaal herkomst 2 713 4 590 3 539 3 915 4 626 4 746 4 587 4 188 Autochtonen
1 018 2 427 1 364 1 602 2 037 2 189 1 689 1 772
Allochtonen
1 695 2 163 2 175 2 313 2 589 2 557 2 898 2 393
26
http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/indicatoren/domeinen/justitie/indicator-just-jeugdinrtotaal.htm?showindicators=true (18/04/10).
33
Bijlage 5: Strafrechtelijke afdoening door het OM: Jongeren 12 tot 25 jaar. 27
Onderwerpen Afdoeningen door Openbaar Ministerie
Leeftijd
Totale jeugd 12 tot 25 jaar
Regio's
Nederland
Perioden
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
aantal Geslacht
Mannen en 40344 40063 41702 44828 46619 48252 51046 51813 51551 vrouwen Mannen
35295 34650 35780 38270 39692 40500 42457 42674 42720
Vrouwen
4 900 5 326 5 853 6 480 6 875 7 710 8 558 9 108 8 790
27
http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/indicatoren/domeinen/justitie/afdoeningen-door-openbaarministerie.htm?showindicators=true (18/04/10).
34
Bijlage 6: Strafrechtelijke afdoening door de rechter: Jongeren 12 tot 25 jaar. 28
Onderwerpen Afdoeningen door de rechter
Leeftijd
Totale jeugd 12 tot 25 jaar
Regio's
Nederland
Perioden
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
aantal Geslacht
Mannen en 33632 34466 36739 41499 42352 42917 44165 43908 45226 vrouwen Mannen
30204 30564 32377 36402 37318 37860 38894 38367 39393
Vrouwen
3 428 3 661 4 112 4 765 4 777 4 839 5 118 5 392 5 650
28
http://jeugdmonitor.cbs.nl/nl-NL/menu/indicatoren/domeinen/justitie/afdoeningen-door-derechter.htm?showindicators=true (18/04/10).
35
Bibliografie. Althoff, M. 2005 Het beeld van de jeugd als criminaliteits- en veiligheidsprobleem. Een discourstheoretische verklaring. Pedagogiek 25e jaargang,4: 262-278. Beke, B. & Van Wijk, A. 2001 Problematische jeugdgroepen: typen kenmerken en achtergronden. Delikt en Delinkwent, 31 september 2001: 654-674. Blom, M. Oudhof, J. Bijl, R.V. Bakker, B.F.M. 2005 Verdacht van criminaliteit: Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Centraal Bureau voor de Statistiek & Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum. Boon, A. Haan, De, A.M. Boer, De, S.B.B 2010 Verschillen in etnische achtergrond van forensische en reguliere jeugd-ggz-cliënten, Kind en adolescent, jaargang 31 (2010), nr. 1: 16–28. Bovenkerk, F. 2006 Islamofobie, J. van Donselaar & P.R. Rodrigues, Monitor Racisme en Extremisme, zevende rapportage, Amsterdam/Leiden: Anne Frank Stichting/ Universiteit Leiden: 86-110. Ferwerda, H. Van Ham. T 2010 Problematische Jeugdgroepen in Nederland. Omvang, aard en politieproces beschreven. Bureau Beke. Ferwerda, H. Van der Ploeg, J. 1998 Wat doen we met problematische jongeren? Tiaz, thematijdschrift over jeugd en samenleving nr 4: 195-201. Fishman, M. 1978 Crime waves as ideology. Social problems, 15: 531-543. Foucault, M. 1975[1961] De geschiedenis van de waanzin in de 17e en 18e eeuw. Meppel: Boom. 2000 Truth and Juridical Forms, Power. James D. Faubion, ed., New York: The New Press: 52-89. Garland, D. 2001 The Culture of Control, Crime and social order in contemporary society. Oxford University Press. Hamerlynck, S. M. J. J. Doreleijers, A. H. Vermeiren, R. R. J. M. & Cohen-Kettenis, P. T. 2009 Civielen strafrechtelijk geplaatste meisjes in justitiële jeugdinrichtingen. Psychiatrische stoornissen, traumatisering en psychosociale problemen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51: 87-96.
36
Kabinetsnota. 2002 Vasthoudend en effectief. Versterking van der aanpak van jeugdcriminaliteit, kabinetsnota 28 maart 2002. Laan. Van der, P.H. 2005 Jeugd, criminaliteit, politie en justitie. Delikt & Delinkwent: 986-1013. Merton, R.K. 1946 Mass persuasion: The social psychology of a war bond drive. Harper and Brothers Ministerie van Justitie 1984 Interimrapport van de Commissie kleine criminaliteit. Den Haag, Staatsuitgeverij. 1994 Met de Neus op de feiten. Advies aanpak jeugdcriminaliteit. Commissie jeugdcriminaliteit, van Montfrans. Den Haag, Ministerie van Justitie. Nijboer, J.A. 2005 Beeldvorming over criminele kinderen en het justitiebeleid. Justitiële verkenningen jrg. 31, nr.5 2005: 35-48.
`
Sutherland, E.H. 1934 Principles of Criminology. Philadelphia, PA: Lippincott. UNICEF 2009 Jaarbericht kinderrechten 2009. Kinderrechten in Nederland. Vermaat, A. 2009 Louk Hulsman 1923-2009. De verdieping Trouw 09/02/09. Weijers, I. 2008 Het gaat niet slecht met de Nederlandse jeugd. Justitiële Verkenningen 8/ 08: themanummer twaalfminners: 38-48. Wilders, G 2005 Het Parool, 08/04/2005. Winter, de, M. 2009 “We zijn vergeten dat kinderen moeten samenleven” De Tribune Nieuwsblad van de SP 04/09.
37
Humane bronnen. Anker, W 2010 Macht, Recht en het Individu. Prinsestraat debat, Synagoge Enschede (08/04/10). Beijerse, uit, J. 2010 Ontwikkeling strafrechtelijk sanctiestelsel. Hoorcollege Erasmus Universiteit Rotterdam (06/01/10). Blom, T. 2010 Het strafrechtelijk systeem in Nederland. Hoorcollege Universiteit van Amsterdam (09/02/10). Grobben, P. 2010 Interview met de Coördinator Jeugd Politie Twente (22/02/2010). Kalir, B. 2009 Discourse a-la Foucault. Hoorcollege Macht en identiteit, Universiteit van Amsterdam (23/02/09). Snelling, P. 2010 Interview met Politiemedewerker in opleiding, Basis Politiezorg. Politie Twente (19/04/10).
38
Internet. Knuutila, A. 2010 Prison for young people costly and fails to reduce crime, says nef. http://neweconomics.org/press-releases/prison-for-young-people-costlyand-fails-to-reduce-crime-says-nef (20/04/2010). Landelijke jeugdmonitor Centraal Bureau voor de Statistiek. 2009 Aantal jongeren (0-25 jaar), naar geslacht, leeftijd, herkomst en regio. http://jeugdmonitor.cbs.nl/nlNL/menu/indicatoren/aantalinwoners.htm?showindicators =true#origin (18/04/2010). Lucassen, W.W. 2009 Vandalen, nozems en hangjongeren. Ongewenst gedrag en jeugdcriminaliteit in Den Haag en Leiden (1920-heden) http://studiegids.leidenuniv.nl/courses/show/20731 (30/03/2010). Meltzer, E 2009 Situatie kinderrechten in Nederland onder de maat. http://www.unicef.nl/pers/persberichten/situatie-kinderrechten-in-nederland-onder-demaat.aspx (13/04/2010). Synovate 2010 Politieke Barometer Week 14- 09 april 2010. http://www.politiekebarometer.nl/ (15/04/2010). Partij voor de Vrijheid 2006 Plan Partij voor de Vrijheid. http://www.pvv.nl/index.php/component/content/article/30-publicaties/718-justitie-enpolitie-met-ambitie (15/04/2010). Vrouwe Justitia Afbeelding Voorblad 2010 http://users.skynet.be/fons.borginon/standptn/deskundigen.html (31/05/10).
39