Doctoraalscriptie voor Communicatiewetenschap en werkstuk voor Sociale Psychologie aan de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.
Angst Appeals
De effecten van expliciet- en impliciet gecommuniceerde sociale risico’s van roken op de intentie van jongeren om niet te roken en de attitude jegens niet-roken.
Naam:
Stein M.L. Janssen
Studentnummer:
0065498
Datum:
Maart 2007
Begeleidsters: Communicatiewetenschap
Sociale Psychologie
mw. dr. M. Timmers
mw. prof. dr. A.H. Fischer
Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen
U NIVERSITEIT
V AN A MSTERD AM ___________
INHOUD Abstract Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Inleiding
2
§1.1 Aanleiding
2
§1.2 Onderzoeksvraag
6
§1.3 Relevantie
7
Theorie
9 §2.1 Angst appeals
9
§2.2 Inzichten in de werking van angst appeals 13
Hoofdstuk 3
§2.3 Het type dreiging
16
§2.4 Dreiging op optimale wijze gepresenteerd
19
Methode
21
§3.1 Proefpersonen
21
§3.2 Materialen
21
§3.3 Metingen
22
§3.4 Procedure
24
Hoofdstuk 4
Resultaten
26
Hoofdstuk 5
Conclusie
29
§5.1 Samenvatting resultaten
29
§5.2 Methodologische analyse
30
§5.3 Verklaring resultaten
31
§5.4 Conclusie
35
§5.5 Aanbevelingen vervolgonderzoek
36
Literatuur Bijlage: Vragenlijst
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Abstract: Bij onderzoek naar angst appeals wordt de aandacht veelal gericht op een optimale hoeveelheid angst. In dit onderzoek lag de nadruk niet op de emotionele reactie maar op het antecedent wat vooraf gaat aan het angst appeal. Onderzocht werd wat het verschil in effect is tussen expliciet en impliciet gecommuniceerde dreiging op de intentie om niet te roken en de attitude jegens niet-roken. Jongeren (N=64) zagen vignetten met impliciet of expliciet beschreven sociale risico’s van roken en vulden een vragenlijst in. Er werd geen effect op intentie gevonden. Er werd geen verschil in waargenomen angst en dreiging gevonden tussen de beide condities, toch trad er een effect op van de expliciete angst appeal op de attitude. Dit levert bewijs in de richting van het belang van het antecedent in plaats van een bepaalde hoeveelheid angst of dreiging.
1
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
HOOFDSTUK #1
INLEIDING §1.1 Aanleiding Er zijn jongeren die roken omdat zij denken dat de sociale norm dit voorschrijft. Als men deze jongeren zou kunnen duidelijk maken dat roken niet de sociale norm is, dat je er wel bij hoort als je niet rookt, zou je deze jongeren dan voor een leven van verslaving kunnen behoeden? Tussen het twaalfde en zestiende jaar neemt het aantal rokende jongeren sterk toe. Bijna negentig procent van de volwassen (ex-)rokers stak voor zijn of haar achttiende jaar de eerste sigaret op (STIVORO, 2006). Het is het doel van de overheid om niet-roken de sociale norm te maken. Dit gebeurt op kleine schaal door met schoolklassen een niet-roken contract af te sluiten. De klas tekent een contract: Als niemand gedurende een half jaar rookt, maakt de gehele klas kans op een prijs. Nietroken wordt op deze manier de sociale norm. Kinderen die toch roken overtreden de norm en worden bestraft door de eigen klas: Zij horen niet langer bij de groep. Dit is een voorbeeld van het veranderen van een norm op kleine schaal. Normverandering op grotere schaal gebeurt via de media. De functie van de media is in essentie de productie en verspreiding van kennis in de breedste zin van het woord. Door deze kennis kan de mens betekenis geven aan de sociale wereld om zich heen. In een reguliere samenleving, hebben de media in termen van waarden en ideeën, de rol over genomen van de oorspronkelijke invloeden als school, ouders en religie. We zijn voor een groot deel wat betreft onze symbolische omgeving, oftewel de beelden in ons hoofd, afhankelijk van de media (McQuail, 2000). De elementen waarin we overeenstemmen met anderen zijn gecreëerd door de media, omdat wij dezelfde media bronnen gebruiken en in dezelfde media cultuur leven. Dit komt doordat de media, die wij allemaal gebruiken, ons voorzien van dezelfde waarden, ideeën en informatie. Zo contribueren de media aan een gedeeld bewustzijn en een gedeelde identiteit, en zo aan een coherente samenleving met coherente deelgroepen (McQuail). De media kunnen
2
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
van de ontvangers een homogene groep maken en tegelijkertijd informatie en opvattingen openbaar maken (Gerbner, 1977). Hieruit volgt dat een sociale norm geconstrueerd wordt door de media. Roken kan door en onder jongeren enerzijds gezien worden als een teken van rebellie en onafhankelijkheid, en anderzijds als iets negatiefs, iets wat niet mag of hoort. Dit is afhankelijk van de heersende sociale norm. Of zij roken wel of niet als sociale norm (gaan) zien hangt dus af van de media. Een metafoor die deze rol van de media passend omschrijft is: De media zien als gids of bewegwijzering; als een houvast voor onzekere situaties (McQuail, 2000). Op deze leidraad biedende rol van de media zal in deze scriptie verder worden ingegaan. Op welke wijze probeert de media de heersende normen dan aan te passen? Een goed voorbeeld is de ‘Je bent een rund als je met vuurwerk stunt!’ campagne van SIRE (2001). Jongeren werd duidelijk gemaakt dat het niet stoer was om met vuurwerk te stunten, maar juist oliedom. Je bent een rund als je straks gehandicapt bent als gevolg van onveilig vuurwerk afsteken. Zo’n verandering van norm; stunten wordt in plaats van stoer geleidelijk als dom gezien, kan ontstaan als gevolg van een attitude verandering. Dit kan gebeuren via de verwerking van de argumenten die een boodschap uitzendt. Het kan echter ook optreden na een gedragsverandering. Als jouw gedrag verandert, zal de attitude ten opzichte van jouw eerdere gedrag ook veranderen. Dit komt doordat je automatisch probeert cognitieve dissonantie te vermijden. Dit betekent dat je altijd probeert te zorgen dat jouw handelen niet in strijd is met je cognitie. Dus wanneer je eerst stunten met vuurwerk gaaf vond, je vervolgens de campagne op televisie zag en niet meer durft te stunten uit angst een hand te verliezen, zal je in plaats van je eigen zelfbeeld te veranderen in laf, je attitude jegens vuurwerk aanpassen en het stunten afkeuren en als ongewenst gaan beschouwen. Hoe motiveer je dan mensen om hun gedrag te veranderen? De hedendaagse voorlichtingscampagnes maken gebruik van angstaanjagende boodschappen om zo mensen ervan te overtuigen bepaald gedrag niet te vertonen. Rond de jaarwisseling zijn beelden te zien van jongeren die handen verloren zijn tijdens het afsteken van vuurwerk. Het achterliggende idee hierachter is dat wanneer je als kijker geconfronteerd wordt
3
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
met de gevolgen of de risico’s van bepaald gedrag, dit dermate veel angst oproept dat je gemotiveerd raakt dit gedrag niet meer te vertonen. Oftewel, als je op de televisie ziet hoe een jongen niet meer zijn eigen gulp dicht kan ritsen omdat hij zijn rechterhand eraf geblazen heeft tijdens het onveilig afsteken van vuurwerk, is het de bedoeling dat deze beelden zoveel angst oproepen dat je niet (meer) van plan bent te gaan stunten met rotjes of vuurpijlen. Zo’n angstaanjagende boodschap wordt ook wel een angst appeal genoemd. Er wordt immers geappelleerd aan een angst gevoel. De angstaanjagende boodschap boezemt eerst angst in en geeft vervolgens een aanbeveling tot ander gedrag. Het gebruiken van angst appeals in voorlichting heeft niet altijd het gewenste effect. Het gewenste effect is een gedragsverandering; je ziet de beelden van slachtoffers van vuurwerk ongelukken, je wordt bang, deze angst motiveert je om niet te stunten met vuurwerk en vervolgens ben je bereid het gedrag dat de boodschap aanbeveelt, op veilige wijze vuurwerk afsteken, te vertonen. Het kan echter ook gebeuren dat je de beelden ziet van afgereten vingers en hiervan dermate geschokt raakt dat je als kijker niets meer te maken wil hebben met deze boodschap. Omdat de angst je te veel is, wil je deze reduceren. Dit gebeurt door defensieve mechanismen; je wendt je af, kijkt niet langer naar of ontkent de boodschap. Hierdoor kan de boodschap niet overtuigen en vindt er geen gedragsverandering plaats: Je steekt gewoon vuurwerk af zoals je dat altijd deed, over gevolgen of risico’s wil je niet nadenken. Het mag duidelijk zijn dat de makers en zenders van deze campagnes hopen op een gewenst effect. De vraag is echter, wanneer zorgt een angst appeal voor de juiste hoeveelheid angst; genoeg om je bang te maken en te motiveren te veranderen, maar te weinig om je zo geschokt te laten raken dat je de boodschap niet afkijkt en ontkent? Deze vraag is door menig onderzoeker getracht te beantwoorden. Over het algemeen kan gezegd worden dat de relatie tussen emotionele responsen van angst of arousal en overtuiging over het algemeen positief is. Hoe groter de geactiveerde angst, des te groter de overtuiging door de boodschap (Rotfeld, 1988; Sutton, 1992). Een zogezegd omslagpunt; tot een bepaald niveau werkt angst overtuigend, daarna wordt de angst te groot en treden er defensieve mechanismen op, is door velen gezocht maar nooit gevonden (LaTour & Rotfeld, 1997).
4
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Dat waar dit omslagpunt ligt nooit duidelijk is geworden, is misschien ook wel te wijten aan het feit dat angst moeilijk te doseren is. Veel onderzoek is gedaan naar de hoeveelheid angst. Gekeken werd dan naar het niveau; veel, gemiddeld of weinig angst. In feite waren dit echter geen verschillen in het niveau van angst maar verschillen in de hoeveelheid dreiging, of verschillen in de mate van letsel beschreven in de stimulus. Een sterke dreiging of een hoge mate van letstel zijn echter niet gelijk aan een grote mate van angst. Verschillende mensen hebben immers angst voor verschillende zaken (Rothfeld, 1988). Het ene individu kan in doodsangst raken door een ontplofte hand, een ander hoeft misschien geen spier te vertrekken bij deze aanblik. In deze scriptie zal dan ook niet gekeken worden naar een bepaalde hoeveelheid angst. De wijze waarop de dreiging gepresenteerd wordt zal worden onderzocht. De dreiging die de angst moet opwekken, kan op impliciete wijze aangeboden worden aan de kijker. Bij de vuurwerkcampagne zou dan bijvoorbeeld een bekende van een slachtoffer kunnen vertellen wat er precies gebeurde op die bewuste oudejaarsavond waardoor het slachtoffer nu niet meer zijn gulp kan dichtritsen. Deze dreiging kan echter op expliciete wijze getoond worden, een beeld waarin het bewuste slachtoffer stuntelt met zijn gulp, de gehandicapte arm duidelijk te zien. Het is dus niet de bedoeling de hoeveelheid angst te manipuleren in dit onderzoek, enkel de wijze waarop de dreiging getoond wordt. Afgezien van het feit dat het moeilijk is angst te doseren, iedereen vreest immers iets anders, is er nog een reden om in dit onderzoek niet de nadruk op de hoeveelheid angst te leggen. Er bestaat discussie over of de werking van een angst appeal een emotionele reactie, een cognitief proces of een combinatie hiervan betreft (Rogers, 1983; Witte, 1992). In de jaren ’50 en ’60 staat de werking van emoties centraal; de emotie angst, en dan voornamelijk de hoeveelheid angst, zorgde voor de overtuigende kracht van de angstaanjagende boodschap. In de jaren ’70 ontstaat er een onderscheid tussen een emotionele reactie en een cognitief proces als gevolg van een angst appeal. Er wordt nu naast puur gewaarwording van de emotie angst ook rekening gehouden met hoe de ontvanger de dreiging inschat, dit is een cognitief proces (Leventhal, 1970). Eind jaren ’70 is de rol van de emotie angst nog maar gering. Rogers (1975; 1983) ziet angst enkel als indirecte invloed op de inschatting van gevaar. Angst
5
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
is geen voorwaarde meer voor de werking van een angstaanjagende boodschap, het betreft een puur cognitief proces waarbij de ontvanger de relevantie van de dreiging en de effectiviteit van het aanbevolen gedrag inschat. Begin jaren ’90 ontstaat er echter weer interesse voor de emotie angst binnen de werking van angst appeals. Gesteld wordt dat angst als emotie een voorwaarde is voor de verwerking van een boodschap (Witte, 1992). Emotie en cognitie zijn wellicht onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het emotieproces van Frijda (1983) laat zien hoe verweven emotie en cognitie zijn. Dit is een meer functionalistische visie op emotie. Individuen hebben allerlei belangen in het leven. Emoties dienen ertoe voor het individu te registreren welk belang door een specifieke stimulus wordt bedreigd of juist gediend. Deze stimulus, ook antecedent genoemd, leidt tot een appraisal. Dit is een evaluatie van de betekenis in termen van de eigen zorgen, doelen en kennis. Deze appraisal leidt vervolgens weer tot een actiebereidheid welke weer zorgt voor emotionele responsen. Dit kan een fysiologische respons zijn, de spieren spannen zich; klaar om weg te rennen, maar ook een verandering van gedrag. Appraisals zorgen voor differentiatie tussen emoties. Een appraisal veroorzaakt een emotie maar is tegelijkertijd ook deel van de emotie. Deze paradox is voor onderzoekers stof voor discussie.
§1.2 Onderzoeksvraag Wat naar voren komt is dat er nog enigszins onduidelijkheid bestaat over de verwerking van een angstaanjagende boodschap en over een optimale hoeveelheid angst in relatie tot attitude- of normverandering. Daarom zal in dit onderzoek niet de nadruk op de emotie angst gelegd worden maar op de dreiging. Niet op de emotionele reactie, maar op het antecedent. Het optimale type dreiging is per doelgroep verschillend. Uit onderzoek komt naar voren dat jongeren gevoeliger zijn voor sociale risico’s dan voor gezondheidsrisico’s (Cowerdy, Fitzhugh en Wang, 1997; Ho, 1998; Beaudain, 2002; Leatherdale, Brown, Cameron en McDonald, 2005). Over de wijze waarop de dreiging getoond wordt is nog geen uitsluitsel. Schoenbacher en Whittler (1996) adviseerden dat
6
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
sociale risico communicatie overtuigender is wanneer de sociale implicaties van de keuze van adolescenten duidelijk en zonder omhaal naar voren wordt gebracht, dan wanneer adolescenten zelf moeten interpreteren wat anderen van hen zullen denken als gevolg van de keuze die ze maken. Aansluitend op deze stelling is de centrale vraag in dit onderzoek of er een verschil in effect is tussen een expliciet en impliciet beschreven dreiging. In dit onderzoek zullen jongeren worden aangesproken op de sociale risico’s van roken. Onderzocht zal worden wat het verschil in effect is tussen expliciet en impliciet gecommuniceerde dreiging op de attitude jegens roken en de intentie om niet te roken. De onderzoeksvraag luidt als volgt: Wat is bij jongeren het verschil in effect tussen expliciet en impliciet getoonde dreiging van sociale afwijzing als gevolg van roken, op de attitude jegens roken en de intentie om niet te roken?
§1.3 Relevantie In 2005 had 43,9 procent van de jongeren van 10 t/m 19 jaar wel eens gerookt. 22,8 procent, dus meer dan de helft van deze groep, valt onder de noemer: “in de afgelopen vier weken nog gerookt.” STIVORO hanteert dit criterium om te bepalen of een jongere een roker is (STIVORO, 2006). Roken was in 2003 verantwoordelijk voor meer dan 20.000 sterfgevallen in Nederland. Bij mensen boven de twintig jaar kan ongeveer de helft van de totale sterfte aan longkanker, chronische obstructieve longziekte, coronaire hartziekten en beroerte aan roken worden toegeschreven (Willemsen, 2005). Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil dat veel minder jongeren beginnen met roken. Het terugdringen van het percentage rokers en het beschermen van de niet-rokers is het doel van het rookbeleid van de overheid. Om roken te kunnen bevechten is het dus zaak te zorgen dat jongeren niet beginnen. De overheid stelt in het Nationaal Kompas Volksgezondheid (2004) de volgende richtlijn: ‘Hoewel tachtig procent van de jongeren weet dat roken schadelijk is, weerhoudt dit
7
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
hen er niet van om te gaan roken. Om dit te voorkomen moet, naast kennis over de risico's van roken, hun houding ten aanzien van roken veranderen. Deze houding wordt voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin roken een sociaal geaccepteerd gedrag is in het eigen sociale netwerk en in mindere mate ook in de samenleving als geheel. Niet roken moet de sociale norm worden.’ Dit onderzoek hoopt een bijdrage te kunnen leveren aan de wetenschap hoe de sociale norm veranderd kan worden via de media. Overheidscampagnes die drugsgebruik, overmatig alcoholgebruik of onveilig vrijen onder jongeren tegen willen gaan, zijn gebaat bij actuele kennis over de optimale wijze waarin zij de jongeren via de media kunnen aanspreken. Door het emotieproces van Frijda (1986) te betrekken in dit onderzoek, wordt getracht de nadruk te leggen op het antecedent en niet op de emotie zelf. Het antecedent is de dreiging en heeft angst als gevolg. Het doel van een angst appeal is uiteindelijk immers de overtuiging, niet het aanjagen van angst. Het ervaren van de emotie angst is een middel om te overtuigen. Frijda ziet emotie en cognitie onlosmakelijk verbonden met elkaar, in dit onderzoek zal in dit licht ook niet gekeken worden of de werking van een angst aanjagende boodschap een cognitief proces of een emotionele reactie betreft. De nadruk wordt in dit onderzoek gelegd op de presentatie van dreiging: Het optimale type dreiging om jongeren mee aan te spreken en de optimale wijze om die dreiging over te brengen. Zo wordt getracht bij te dragen aan de ontrafeling van het intrigerende proces van, en de voorwaarden voor de optimale inzet van een angst appeal.
8
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
HOOFDSTUK #2
THEORIE §2.1
Angst appeals
Er zijn verschillende definities gebruikt om angst appeals te kunnen onderscheiden van andere overtuigende boodschappen. Over het algemeen benadrukten deze definities of de inhoud van de boodschap, dan wel de reactie die de boodschap in de ontvanger teweeg bracht. Een definitie die de inhoud van de boodschap benadrukt zou een angst appeal beschrijven als een boodschap met “weerzinwekkende inhoud”. Een televisie spotje waarin de zwartgeblakerde longen van een roker worden getoond is hiervan een voorbeeld. Definities die meer de nadruk leggen op de reactie in de ontvanger, zien een angst appeal als een boodschap die een aanzienlijke hoeveelheid angst oproept. Tegenwoordig worden in de meeste studies de twee inzichten geïntegreerd: Vaak wordt een angst appeal gedefinieerd aan de hand van de inhoud van de boodschap, maar worden achteraf door middel van manipulatie checks de percepties van angst bij de ontvangers gemeten (Stiff & Mongeau, 2003). Binnen het verklaren van effecten van massacommunicatie zijn drie stromingen te onderscheiden: De machtige media benadering, de stroming van het actieve publiek en de audience cum content benadering. In dit onderzoek zal gekeken worden naar enerzijds de inhoud van de boodschap; de wijze waarop de angst appeal de sociale risico’s van roken communiceert, en anderzijds naar het effect van deze boodschap op de ontvanger. Om deze reden past dit onderzoek binnen de derde stroming. Tekenend voor deze stroming is dat zowel de ontvanger (het publiek) als de mediaboodschap (de inhoud) worden onderzocht. Het doel van angst appeals is door middel van het appelleren aan een gevoel van angst, te overtuigen om bepaald gedrag te veranderen. Het opwekken van angst is een middel om de ontvanger te overtuigen, niet het doel van de boodschap. Als naar angst wordt gekeken in het functionalistische licht van het emotieproces van Frijda (1983) dan dient deze emotie als een voorbereiding op een passende reactie, op een bepaalde stimulus die als gevaarlijk is geëvalueerd. Wat er gebeurt bij het zien van een niet-roken
9
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
campagne die het risico van sociale afwijzing toont, is dat je belang (sociale acceptatie) wordt aangetast. Dit is het antecedent. Vervolgens taxeer je de betekenis van deze situatie met betrekking op je eigen zorgen, doelen en kennis. Sociale acceptatie wordt gezien als belangrijk, aantasting van die acceptatie als persoonlijk relevant en bedreigend. De volgende fase in dit communicatieproces is de actiebereidheid. Na de evaluatie wordt nu voorbereid op de juiste emotionele respons. Dit kan een fysiologische respons zijn, een (non-verbale) expressie of een verandering van gedrag (niet roken). In dit onderzoek zal een angst appeal gedefinieerd worden als een overtuigende boodschap die angst oproept door het tentoonstellen van een persoonlijk relevante dreiging, gevolgd door een advies om de dreiging op te heffen. Deze definitie bevat twee kernbegrippen: Angst en waargenomen dreiging. Angst is een negatief gewaardeerde emotie die meestal samengaat met een verhoogde fysiologische arousal. Waargenomen dreiging is een externe stimulus die in de ontvanger een perceptie creëert van de eigen ontvankelijkheid voor een bepaalde negatieve situatie. Voor rokers zal bijvoorbeeld een boodschap die roken en afwijzing met elkaar verbindt, als dreigend worden waargenomen, omdat het hun gedrag met een negatieve uitkomst verbindt. Tenslotte is er een derde kernbegrip, deze komt niet in de definitie voor maar is wel van belang: Waargenomen efficacy. Dit is het geloof van een persoon dat de adviezen uit de boodschap door henzelf kunnen worden geïmplementeerd en dat deze effectief de dreiging reduceren (Witte & Allen, 2000). Een angst appeal beschrijft een dreiging en adviseert vervolgens een manier om de dreiging op te heffen. De zenders van de boodschap hopen dat de ontvanger deze geadviseerde attitude of gedrag overneemt en toepast. Er zijn echter ook andere manieren mogelijk om de dreiging op te heffen. In plaats van de het gedrag aan te passen en daarmee de dreiging op te heffen, kan ook enkel de dreiging, en daarmee de angst, gereduceerd worden door het ontkennen of ontwijken van de boodschap. Campagnemakers willen dat jongeren na het zien van een niet-roken campagne, bang worden voor afwijzing door hun sociale omgeving. Gemotiveerd om deze dreiging op
10
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
te heffen, passen zij hun rookgedrag aan. De dreiging tot afwijzing is opgeheven en er is dus ook geen angst meer. Dit is de adaptieve respons. Wat echter ook kan gebeuren is dat zij na het zien van de campagne bang zijn geworden om afgewezen te worden, maar in plaats van dat zij hun gedrag aanpassen, richten zij hun aandacht op de angst die ze voelen en ontkennen deze: “Roken leidt helemaal niet tot afwijzing!” Wat ook kan is dat jongeren de aanbeveling tot gedrag uit de campagne, niet roken, niet zien als de juiste oplossing om de dreiging te reduceren. Het kan zijn dat ze zichzelf niet in staat achten niet te roken, of dat ze simpelweg denken dat niet-roken niet de remedie tegen sociale afwijzing is. Ze kunnen dan besluiten zich te onttrekken aan de dreiging en daarmee de angst. Dit kan door de gehele boodschap te ontwijken, of door te ontkennen dat roken zorgt voor sociale afwijzing. Een andere niet-adaptieve respons is geloven dat jij zelf de uitzondering op de regel bent. Dit sluit aan op het gevoel van vermeende onkwetsbaarheid dat jongeren hebben (Greene, Rubin, Hale & Walters, 1996). Tenslotte kan ook in plaats van ontkennen, de ware betekenis van de dreiging belachelijk gemaakt worden, dit gaat vaak gepaard met lachen om de boodschap (Arthur & Quester, 2004). Deze responsen sluiten elkaar niet uit, het reduceren van enkel de angst en niet de dreiging is vaak een combinatie van niet-adaptieve responsen (Roser & Thompson, 1995). Een angst appeal moet om te kunnen functioneren genoeg angst oproepen om te motiveren tot gedragsverandering, echter niet te veel, want dan treden er defensieve mechanismen op. Daarnaast moet een angst appeal naast angst oproepen, ook een geschikt alternatief gedrag bieden om met de dreiging om te gaan. Enkel het oproepen van angst maar vervolgens het niet aanbevelen van geschikt gedrag leidt niet tot verandering (Ruiter, Abraham & Kok, 2001). Dit zijn de voorwaarden waaraan een angst appeal moet voldoen om een gewenst effect te hebben. Een meta-analyse (van der Lee, 1998) laat zien dat de effecten van een angstopwekkende boodschap nogal uiteenlopen. Over het algemeen kan gesteld worden dat angst appeals een positieve invloed hebben op aandacht voor- en de elaboratie van een boodschap. Ook de attitude ten opzichte van de inhoud van de boodschap en de intentie om het geadviseerde gedrag te vertonen worden positief beïnvloed. Een angst appeal heeft echter een
11
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
negatieve invloed op de mate van blootstelling aan de boodschap. De negatieve invloed op de mate van blootstelling ten spijt, worden angst appeals vaak gezien als dé manier om de aandacht van de ontvanger vast te houden in de groeiende hoeveelheid beeldprikkels (van der Lee, 1998). Tegelijkertijd weten onderzoekers nog niet precies hoe deze angst appeals werken (Quester & Arthur, 2004). De volgende paragraaf zal een overzicht bieden van de huidige inzichten in de werking van angst appeals.
§2.2
Inzichten in de werking van angst appeals
Een van de eerste onderzoeken naar angst appeals was die van Janis en Feshbach (1953), zij speculeerden dat er een kromlijnige relatie (een parabool) bestond tussen de hoeveelheid angst-oproepende inhoud en het opvolgen van de adviezen in de boodschap. Janis en Feshbach stelden dat hoe meer angst er door de boodschap werd opgeroepen, hoe meer de ontvanger gemotiveerd zou worden om de adviezen op te volgen. Echter, wanneer er intense angst werd opgeroepen, zouden er defensieve mechanismen in werking worden gesteld die de angst, maar ook overtuigende kracht van de boodschap, op heffen. Dit betekent dat wanneer de ontvanger extreme angst ervaart, de aandacht zou kunnen worden afgewend van de boodschap om zo de angst te reduceren. De hypothese stelde dat de mate van angst die opgeroepen werd een faciliterend en een inhiberend effect op de overtuigingskracht van de boodschap zou hebben: Een te zwakke dreiging wekt niet genoeg angst op en krijgt niet genoeg aandacht om te kunnen overtuigen. En gemiddelde tot sterke dreiging levert angst op en overtuigt. Een te sterke dreiging wekt te veel angst op en wordt ontweken of ontkent. Janis en Feshbach vonden geen bewijs voor deze hypothese. Toch hebben verscheidene onderzoekers in de loop van de tijd het idee overgenomen dat de intensiteit van de waargenomen dreiging de aandacht voor en de overtuigende kracht van de boodschap tot aan een bepaald omslagpunt verhogen, als dit punt echter wordt gepasseerd ontstaat er paniek en treedt er een afweermechanisme op (Henthorne, LaTour & Nataraajan, 1993; Keller & Block, 1996). Het is echter nooit gelukt een dergelijk omslagpunt aan te tonen.
12
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Leventhal (1970) stelde dat inconsistentie in de resultaten van onderzoek naar angst appeals afhangt van een verschil in de respons: het betreft of een emotionele reactie dan wel een cognitief proces. Wanneer een angst appeal op een te extreme wijze de gevolgen van roken communiceert, dan treedt er in de ontvanger in een emotionele reactie op, de fear control respons. De ontvanger ervaart extreme angst en geleid door interne prikkels worden responsen in werking gesteld waardoor de angst wordt gereduceerd. Dit kan zijn het ontkennen van de gevolgen van roken, of het ontwijken van de boodschap zelf. Wanneer de dreiging die roken met zich meebrengt, op een niet te extreme wijze wordt gecommuniceerd ontstaat er een cognitief proces, de danger control respons. Deze respons focust op de dreiging gepresenteerd in de boodschap en niet zozeer op de angst. Dit leidt tot het evalueren en selecteren van de beste respons om de dreiging af te wenden, dit kan een verandering van attitude of gedrag zijn. Deze benadering vereist echter ook een bepaald omslagpunt waarbij de angst die de dreiging oproept te extreem wordt. Rogers & Deckner (1975) stelden naar aanleiding van hun onderzoek naar angst appeals, emoties en roken, dat angst een emotionele staat is die beschermend gedrag bewerkstelligt. In tegenstelling tot dit resultaat vond Rogers (1975) later dat de cognitieve waardering van een angst appeal belangrijker was dan de fysiologische activiteit. Dit leidde tot een andere kijk op het effect van angst appeals. Rogers stelde dat het effect van een angst appeal afhangt van de mate waarin het in staat is om drie waarderingen bij de ontvanger te creëren: Hoe zwaar weegt de dreiging? Hoe ontvankelijk ben ik voor die dreiging? En in welke mate reduceert het geadviseerde gedrag die dreiging? Rogers & Maddux (1983) hebben later nog de waargenomen selfefficacy hieraan toegevoegd. Dit is de perceptie van de ontvanger van de mate waarin hij of zij in staat is de geadviseerde respons uit te voeren. Hoge evaluaties van gewicht, ontvankelijkheid, self-efficacy en de effectiviteit van het advies, verhogen de overtuigende kracht van de boodschap door het laten ontstaan van protection motivation. Dit is een mediërende variabele die activiteit opwekt, onderhoudt en leidt richting zelfprotectie (Rogers, 1983). Dit leidt vervolgens weer tot een grotere kans op attitude- en of gedragsverandering bij de ontvanger (Stiff
13
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
& Mongeau, 2003). Rogers stelde dat de attitude of gedragverandering een multiplicatieve functie is van deze vier percepties. Is één van de percepties nul, dan ontstaat er geen protection motivation. De attitude of intentie tot gedrag wordt bepaald door de evaluatie van de dreiging en de evaluatie van de respons. In het geval van een boodschap “Roken leidt tot afwijzing door mijn sociale omgeving”, onder adolescenten ziet dat er als volgt uit: Een jongere ontvangt deze angst opwekkende boodschap. Dan treden er twee cognitieve processen op: Allereerst evalueert de adolescent de intrinsieke beloning (fysieke genoegdoening) en de extrinsieke beloning (perceptie van waardering door leeftijdsgenoten1). Deze waarderingen worden af gezet tegen de perceptie van de ernst van de dreiging (hoe erg is het om afgewezen te worden?) en tegen de waarschijnlijkheid dat dit gebeurt (hoe groot is de kans dat ik afgewezen wordt als gevolg van roken?). Vervolgens treedt het tweede cognitieve proces in werking. De jongere evalueert de effectiviteit van het voorgestelde gedrag om de dreiging op te heffen (in welke mate zorgt niet roken voor het niet afgewezen worden?) en de eigen efficacy om dit gedrag te vertonen (in welke mate ben ik in staat niet te roken?) en zet dit af tegen de kosten van dit gedrag (geen genoegdoening en perceptie van geen waardering door leeftijdsgenoten) (Ho, 1998). De meest recente poging om de werking van angst appeals te verklaren is het extended parallel processing model (Witte, 1994). Witte combineert de efficacy en protection motivation van Rogers (1983) met de danger en fear control responsen van Leventhal (1970): Wanneer een ontvanger aan een boodschap met een angst appeal blootgesteld wordt, maakt deze eerst een cognitieve waardering van de boodschap. De mate van waargenomen dreiging en de mate van waargenomen efficacy worden bepaald. Afhankelijk van deze percepties wordt gekozen voor een danger control respons of een fear control respons.
1
Hoewel dit tegenstrijdig lijkt met dit onderzoek betreft het de perceptie van jongeren. In tijden van onzekerheid kan de perceptie van roken als sociale norm of de perceptie van sociale druk leiden tot de perceptie van waardering door leeftijdsgenoten als gevolg van roken. De sociale norm, sociale druk en waardering hoeven niet feitelijk aanwezig te zijn (Aronson, 1999).
14
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Wanneer in een boodschap de waargenomen efficacy van de geboden respons (niet roken) groter is dan de perceptie van dreiging (afwijzing door de omgeving) dan wordt er gekozen voor het cognitieve proces van de danger control respons. Er ontstaat protection motivation en hierdoor wordt acceptatie van de boodschap gestimuleerd en daarmee een attitude- of gedragsverandering. De emotionele reactie van fear control treedt op wanneer de waargenomen dreiging groter is dan de perceptie van de efficacy van de geboden respons. De ontvanger gelooft dat de eigen efficacy dan wel de efficacy van de geboden respons te laag is om de dreiging af te wenden. De focus van de ontvanger verschuift naar de interne emoties in plaats van naar de externe stimulus. De angst wordt vervolgens gereduceerd door ontkenning of ontwijking van de boodschap (Witte, 1994). Het protection modivation model (Rogers, 1983) en het extended parallel processing model (Witte, 1994) vallen onder de subjective expected utility theorie. Het uitgangspunt van deze theorie is de rationele kijk op mensen en de gedachte dat mensen gedrag kiezen dat beloningen maximaliseert en negatieve gevolgen minimaliseert. Bekende andere voorbeelden zijn de theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1985) en de theorie van beredeneerde actie (Fishbein & Ajzen, 1975). Uit een meta-analyse van Witte en Allen (2000) komt naar voren dat de resultaten voor beide modellen niet geheel consistent zijn. Het belang van de efficacy in de werking van angst appeals komt wel duidelijk naar voren. Boodschappen die een sterke waargenomen dreiging én een hoge perceptie van de eigen efficacy en effectiviteit van de geboden respons creëren lijken optimaal. Een boodschap daarentegen die dreiging en efficacy ontbeert zal onwaarschijnlijk tot een verandering in attitude of gedrag leiden. Hieruit volgt dat een angst appeal effectief is wanneer deze een dreiging vormt voor de ontvanger en tegelijkertijd een effectieve en haalbare respons beschrijft om die dreiging op te heffen (Witte & Allen). Voor dit onderzoek betekent dit dat de boodschap een dreiging moet vormen voor de jongeren. Vervolgens dient deze dreiging op optimale wijze gecommuniceerd te worden, gevolgd door een alternatieve doch effectieve en haalbare respons. In de volgende paragraaf zal besproken worden wat het optimale type dreiging is om jongeren mee aan te spreken.
15
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Met type dreiging wordt bedoeld het onderwerp van de dreiging, zo zijn er gezondheids-, maar ook sociale risico’s.
§2.3
Het type dreiging
Latour en Rotfeld (1997) stellen voor dat er geen optimaal niveau van angst voor overtuiging bestaat, maar wel een optimaal type dreiging. Verschillende mensen vrezen immers verschillende zaken (Bennett, 1996). Uit onderzoek van Tanner en LaTour (2003) kwam naar voren dat de huishoudelijke situatie van de ontvangers bepaalde in welke mate zij gevoelig waren voor een specifieke dreiging. Ontvangers met kinderen reageerden significant anders dan ontvangers zonder kinderen. Het onderverdelen van het publiek in verschillende segmenten die overeenkomen in gedrag of attitude heet segmentatie. Segmentatie is een effectieve marketing techniek die door adverteerders vaak gebruikt wordt (Athur & Quester, 2004). Om jongeren aan te spreken is het van belang het optimale type dreiging te communiceren om zo tot een overtuiging te komen. Uit onderzoek is gebleken dat gezondheidsrisico’s voor volwassenen een reden zijn om te stoppen met roken (Millar & Millar, 1996). Voor adolescenten werken campagnes waarin gewezen wordt op gezondheidsrisico’s echter niet, of zelfs counterproductief (McKay, 2003). Door de irreële onkwetsbaarheid die adolescenten zichzelf toedichten, voelen zij zich niet aangesproken door gezondheidsrisico’s. Jongeren onderschatten hun eigen kwetsbaarheid, voelen zich ongenaakbaar en vinden daardoor de dreiging niet zelfrelevant (Greene, Rubin, Hale & Walters, 1996). Jongeren leven in het hier en nu, een eventuele ziekte in de toekomst levert voor het geen expliciete en zelfrelevante dreiging op (Sargent, Mott, Stevens, 1998). Het benadrukken van deze risico’s kan zelfs leiden tot een stijging in de intentie om te roken, omdat roken zo een symbolische waarde van rebellie en onafhankelijkheid krijgt (McKay, 2003).
16
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Jongeren voelen zich niet aangesproken door gezondheidsrisico’s, waar zijn jongeren dan wel kwetsbaar voor? Jongeren zijn hypersensitief voor hoe anderen hen evalueren (McNeal & Hansen, 1999). Jongeren kunnen ten eerste het gevoel hebben dat ze op een podium leven, zichtbaar voor iedereen om hen heen, die dan ook als kritisch publiek fungeert. (Elkind, 1967). Adolescenten maken zich zo druk over wat anderen van hen vinden, omdat er reële consequenties zijn van hoe anderen hen beoordelen, op persoonlijk vlak (identiteit en eigenwaarde), maar nog meer op sociaal vlak (populariteit, sociale afwijzing), en doordat jongeren constant op anderen letten en hen evalueren, ontstaat er een echt publiek waarin jongeren tegelijk speler en publiek zijn (Bell & Bromnick, 2003). Ten tweede komt dit doordat adolescenten zich in deze fase van hun leven onttrekken aan de invloed van hun ouders, een eigen, onafhankelijke identiteit creëren en vriendschappelijke relaties met leeftijdsgenoten vormen (Ho, 1998). Nu - deels gebroken is met de door de ouders opgestelde normen, ontstaat er een tijd van onzekerheid voor jongeren. Er is gebroken met de normen van de ouders maar er zijn nog geen eigen normen geïnterneerd. Mensen zoeken in tijden van onzekerheid steun bij, hun perceptie van, de sociale normen die gelden om te weten hoe ze zich dienen te gedragen (Cialdini & Goldstein, 2004). Jongeren kijken om zich heen om te zien wat het meest vertoonde gedrag is. Cialdini en Goldstein stellen dat dit gedrag vervolgens kan worden waargenomen als sociale norm en op die manier als juist en als sociaal geaccepteerd. Lid zijn van de groep, nu zij zich los aan het maken zijn van hun ouders, is nog belangrijker geworden. De leden van de sociale groep oefenen echter invloed uit op het gedrag en de attitudes van anderen binnen de groep (Aronson, 1999). Wanneer jongeren in het bijzijn van anderen een oordeel moeten vellen over een aspect van hun realiteit, in dit geval het al dan niet roken van een sigaret, dan zijn er twee belangen die een rol spelen. Allereerst willen zij correct zijn en ten tweede willen zij een goede indruk maken op de andere jongeren om hen heen. Om te weten wat correct is hebben ze twee bronnen van informatie; hun perceptie van de realiteit, dus wat zij zelf denken over roken, en datgene dat anderen hen vertellen. Gedurende hun leven leren jongeren
17
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
de waarde in te schatten van deze twee bronnen van informatie. In veel gevallen komen hun beoordelingen overeen met die van anderen waardoor een stabiele kijk op hun omgeving ontstaat. Een conflict situatie ontstaat echter warneer de twee bronnen van informatie elkaar tegenspreken en het individu moet kiezen tussen de eigen beoordeling en die van anderen; of de adolescent blijft of bij zijn of haar eigen beoordeling, of conformeert zich aan de anderen. Als de jongere zich conformeert omdat hij of zij de beoordeling van anderen meer vertrouwt dan de eigen beoordeling, is er sprake van informatieve invloed. Er bestaat echter ook nog een andere reden voor het conformeren. Omdat jongeren zoals gezegd van nature afhankelijk zijn van anderen, willen zij dat die anderen hen zo positief mogelijk beoordelen. Het oneens zijn met anderen kan leiden tot mindere evaluaties of zelfs afwijzing en daarmee verlies van het groepslidmaatschap. Het eens zijn met de anderen jongeren leidt in tegenstelling juist tot positievere evaluaties en dus het behoud van het groepslidmaatschap. Conformiteit op basis van het verlangen om gewaardeerd te worden en de aversie jegens onaardig gevonden te worden is te wijden aan normatieve invloed (Aronson, 1999). Informatieve en normatieve invloed zijn twee grote, algemene mechanismen waarmee groepen invloed hebben op hun leden. Uit vele onderzoeken over de jaren heen, met als bekendste onderzoek dat van Asch (1951), is gebleken dat de normatieve invloed groter is de informatieve invloed (van Avermaet, 1996). Jongeren moeten dus aangesproken worden op het risico van sociale afwijzing. In dit onderzoek wordt niet gezocht naar een bepaalde mate van dreiging, noch naar een bepaalde hoeveelheid angst. De nadruk ligt niet op de emotionele reactie maar op het antecedent. Gekeken wordt naar de optimale wijze waarop de dreiging, het risico van sociale afwijzing, gepresenteerd moet worden. Verwacht wordt dat angst appeals die expliciet deze dreiging beschrijven meer effect hebben. In de volgende paragraaf zal beschreven worden waar deze verwachting op gebaseerd is en zullen de hypothesen voorgesteld worden.
18
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
§2.4
Angst appeals
Dreiging op optimale wijze gepresenteerd
Onderzocht zal worden wat het verschil in effect is tussen expliciet en impliciet gecommuniceerde dreiging op de attitude jegens roken en de intentie om niet te roken. Het onderzoek van Pechman et al. (2003) illustreert het in dit onderzoek verwachtte verschil tussen impliciet en expliciet gepresenteerde dreiging. Pechman et al. onderzochten het effect van niet-roken voorlichtingscampagnes op adolescenten. Zij onderscheidden vier verschillende thema’s binnen de campagnes die de sociale risico’s van roken benadrukten. Allen deden dit op interpreteerbare, weinig duidelijke en dus impliciete wijze. De adolescenten moesten zelf interpreteren dat bij het thema meeroken als gevaar voor anderen, anderen dit gedrag kunnen afwijzen. Hetzelfde gold voor het thema negatieve leefomstandigheden in de toekomst. De adolescenten zagen dat een leven in de goot voortkomt uit het roken van sigaretten maar moesten vervolgens zelf de link leggen dat een leven in de goot, afwijzing door de maatschappij betekent. Het thema sigaret weigerende rolmodellen had ook effect, de self-efficacy van jongeren werd echter niet aantoonbaar verhoogd door het zien van rolmodellen die sigaretten weigeren. De sociale implicatie dat deze rolmodellen roken afwijzen en daarmee ook jongeren die roken, zorgde ervoor dat de intentie van adolescenten om te roken verminderde. Het feit dat het thema cosmetische effecten geen invloed had op de intentie is wellicht te wijten aan deze zelfde indirectheid. Jongeren moesten zelf concluderen dat een slechte huid en een stinkende adem leidt tot afwijzing door de sociale groep. Uit het onderzoek van Schoenbacher en Whittler (1996) kwam naar voren dat boodschappen die kenbaar maken dat drugs gebruik risico’s van sociale afwijzing met zich meebrengen, significant de intenties van jongeren om drugs te gebruiken verminderen. Daarbij adviseren Schoenbacher en Whittler ook dat sociale risico communicatie overtuigender is wanneer de sociale implicaties van de keuze van adolescenten duidelijk en zonder omhaal naar voren wordt gebracht, dan wanneer adolescenten zelf moeten interpreteren wat anderen van hen zullen denken als gevolg van de keuzes die ze maken. Hoe minder er dus aan de interpretatie van jongeren wordt overgelaten, oftewel, hoe duidelijker en explicieter de sociale effecten van roken
19
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
worden tentoongesteld, hoe meer effect de boodschap op de intentie van de jongere om niet te roken heeft. Hieruit volgt de eerste hypothese: H¹: De intentie om niet te roken is groter voor de proefpersonen die de expliciete angst appeal te zien kregen, dan voor diegenen die de impliciete angst appeal te zien kregen.
Uit de resultaten van LaTour en Rothfeld (1997) en LaTour en Tanner (2003) bleek dat de proefpersonen meer spanning en arousal ervoeren bij het gebruik van angst appeals. Daarnaast werd ook gevonden dat de proefpersonen een significant positievere attitude jegens de inhoud van de boodschap hadden. Het betreft de attitude jegens het concept niet-roken, het gaat niet om de attitude jegens de advertentie of uiting. Dit wordt ook ondersteund door onderzoek van LaTour en Rotfeld (1987), LaTour & Pitts, (1989) en van der Lee (1998). In dit onderzoek wordt gekeken of een expliciete angst appeal meer invloed heeft op de attitude dan een impliciete angst appeal. Dit is interessant omdat wanneer het effect van de manipulatie te klein is om de intentie te beïnvloeden, dit effect wellicht wel in verschil in attitude te zien is. Hieruit volgt de tweede hypothese: H²: De attitude jegens de inhoud van de boodschap (niet-roken) is positiever voor de proefpersonen die de expliciete angst appeal te zien kregen, dan voor diegenen die de impliciete angst appeal te zien kregen.
20
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
HOOFDSTUK #3
METHODE Om de gestelde hypothesen te kunnen testen wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van een experimenteel onderzoeksontwerp. Hiervoor is gekozen omdat een experiment de meest geschikte manier is om te achterhalen of een variabele invloed uitoefent op andere variabelen en hoe groot die invloed is. In dit onderzoek zal gekeken worden naar de invloed van de onafhankelijke variabele; een expliciete angst appeal versus een impliciete angst appeal, op de afhankelijke variabelen; intentie en attitude.
§3.1
Proefpersonen
In totaal deden 68 proefpersonen mee aan het onderzoek, 30 jongens en 38 meisjes, 25 rokers en 39 niet-rokers. Veertig procent van alle rokers begint met vast te roken tijdens het veertiende levensjaar (STIVORO, 2006). Daarom is in dit onderzoek gekozen voor kinderen in de leeftijd 14 tot 16 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar. Het betrof kinderen van VWO-scholen in Amsterdam. Voorafgaand aan het onderzoek waren leerkrachten benaderd, wanneer zij toestemming verleenden werd een afspraak gemaakt. De leerkrachten droegen de kinderen op mee te werken aan het onderzoek, zij kregen hier geen beloning voor. De proefpersonen werden a-select aan een van beide condities toegewezen door de plek waarop zij plaats namen bij binnenkomst. De lessenaars van stonden in rechte rijen achter elkaar opgesteld. De rijen werden om en om toegewezen aan een conditie.
§3.2
Materialen
Een vragenlijst bestaande uit 32 stellingen en 2 vragen was speciaal ontwikkeld voor dit onderzoek. De proefpersonen konden reageren op de stellingen door aan te geven in welke mate zij het eens waren met de stelling. Dit deden zij middels de visuele analoge
21
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
schaal (Gift, 1989). Deze schaal werd ontwikkeld om karakteristieken of attitudes te meten die verspreid zijn over een range. De visuele analoge schaal (VAS) is een horizontale lijn die loopt van Helemaal niet mee eens tot Heel erg mee eens. De proefpersoon kruist op deze lijn aan in hoeverre hij of zij het eens is met de stelling. In dit onderzoek was de horizontale lijn 120 millimeter lang. De score van de proefpersoon werd gemeten in millimeters van het uiterst linker punt tot waar de proefpersoon een kruis had gezet (minimale score 10, maximale score 70). De keuze voor de VAS is gebaseerd op de verwachting dat jongeren zich in de nameting dan niet, zoals bij een Likert schaal mogelijk is, kunnen herinneren wat zij in de voormeting antwoordden.
§3.3
Metingen
Er werden twee condities gecreëerd, de impliciete conditie (Conditie Im) en de expliciete conditie (Conditie Ex), waarin gebruik werd gemaakt van vignetten. De vignetten waren een combinatie van tekst en beeld (zie Bijlage). Het verschil tussen conditie Im en conditie Ex bestond uit het al dan niet laten interpreteren van de consequenties van het risico, van de angst appeal. In beide condities werd gesteld: Van roken krijg je gele tanden, van roken krijg je een lelijke huid en van roken ga je uit je mond stinken. In conditie Im vergezelt een plaatje van een roker en een plaatje van gele tanden deze tekst. In conditie Ex werd in de tekst uitgelegd wat de consequenties zijn van het hebben van gele tanden en een stinkende mond. Gesteld werd dat anderen jongeren rokers vies vinden en niet met rokers willen zoenen vanwege de gele tanden en de stinkende mond. Deze tekst werd vergezeld door een plaatje van gele tanden, en plaatjes van afgewezen en eenzame kinderen. Als manipulatie check gaven de proefpersonen aan in welke mate zij het eens waren met de stellingen “De advertentie laat duidelijk zien wat de gevolgen van roken op sociaal gebied zijn” en “De advertentie laat zien wat anderen van roken vinden” (zie Bijlage, stelling 19 & 20).
22
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Om het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabelen ‘intentie’ en ‘attitude’ te kunnen meten, is er gekozen voor een design met een voormeting en een nameting De voor- en de nameting bestonden uit dezelfde 12 stellingen, echter in andere volgorde. De attitude jegens het concept niet-roken werd gemeten volgens zes stellingen: “Het is een goede zaak dat er niet-roken campagnes bestaan” (zie Bijlage, stelling 10), deze stelling was gebaseerd op een vraag, vervolgens aangepast tot stelling, uit de vragenlijsten van Lewis-Esquerre, Rodrique en Kahler (2005), welke onderzoek deden naar de intenties tot, en consequenties van roken bij jongeren; “Niet-roken krijgt te veel aandacht in de media” (1), gebaseerd op LewisEsquerre et al.; “De overheid moet meer niet-roken campagnes maken” (4), gebaseerd op Lewis-Esquerre et al.; “Iedereen moet zelf weten of hij of zij rookt” (12), ontwikkeld door de onderzoeker, gebaseerd op indrukvaliditeit: Wanneer op basis van gezond verstand, een stelling lijkt te meten wat gemeten moet worden (Downing, 2006); “Roken is asociaal” (5), gebaseerd op indrukvaliditeit; en “Roken veroorzaakt overlast bij anderen” (8), gebaseerd op indrukvaliditeit. De intentie schaal was betrouwbaar met een Cronbach’s alpha van .95. De intentie om te roken werd ook gemeten volgens zes stellingen: “Ik denk dat ik binnen korte tijd een sigaret zal roken” (zie Bijlage, stelling 2), overgenomen uit de vragenlijst van Lewis-Esquerre, Rodrique en Kahler (2005); “Als een vriend of vriendin mij een sigaret aanbiedt, dan neem ik die niet aan” (7), overgenomen uit de vragenlijst van Lewis-Esquerre et al.; “Als iemand in mijn omgeving gaat roken, dan doe ik mee” (9), overgenomen uit de vragenlijst van Lewis-Esquerre et al; “Ik heb zin om te gaan roken” (6), gebaseerd op indrukvaliditeit; “Ik heb nu even geen behoefte aan een sigaret” (3), gebaseerd op indrukvaliditeit; en “Ik ben niet van plan binnenkort een sigaret op te steken”, ontkenning van stelling 2, gebaseerd op indrukvaliditeit. De attitude schaal was betrouwbaar met een Cronbach’s alpha van .84. De afhankelijke variabelen ‘waargenomen dreiging’ en ‘waargenomen angst’ werden enkel gemeten middels een nameting. De waargenomen angst na de interventie werd gemeten door drie stellingen, welke allen op indrukvaliditeit waren gebaseerd: “Ik voelde me angstig na het zien van de advertentie.” (zie Bijlage, stelling 17); “Het zien
23
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
van de advertentie maakte me bang” (13); en “De advertentie maakte mij ongerust” (18). De angst schaal was betrouwbaar met een Cronbach’s alpha van .86. De waargenomen dreiging na de interventie werd ook gemeten door drie stellingen, ook allen op indrukvaliditeit gebaseerd: “De advertentie was dreigend.” (zie Bijlage, stelling 14); “De advertentie maakt duidelijk dat roken risico’s heeft” (15); en “De advertentie was eng” (16). De dreiging schaal had een lage betrouwbaarheid met een Cronbach’s alpha van .63. Van de laatste 2 vragen hoefden de proefpersonen er maar 1 te beantwoorden. Dit was afhankelijk van of de proefpersoon al dan niet in de categorie roker viel. Om dit te kunnen bepalen werd het criterium van STIVORO (2006) gebruikt. De proefpersonen werd gevraagd op een 7-punts schaal van vijf aan te kruisen wat op hem of haar van toepassing was (zie Bijlage, p. 11). De eerste twee categorieën werden samen genomen onder de noemer ‘in de afgelopen vier weken niet gerookt.’ De laatste drie categorieën konden samen worden genomen onder de noemer ‘in de afgelopen 4 weken wel gerookt.’ STIVORO hanteert dit als criterium om te bepalen of een jongere roker is. Om te voorkomen dat de proefpersonen zagen dat enkel wanneer zij optie 1 of 2 aankruisten, zij als niet-rokers werden aangezien en vraag 33 konden overslaan, werd bovenstaande vraag ook aan het begin van de vragenlijst gesteld. Na stelling 32 werd de proefpersonen gevraagd het antwoord dat zij aan het begin gaven te herhalen. Vraag 33 handelde over de intentie te stoppen met roken, er kon antwoord gegeven worden via een 7-punts schaal, lopende van Ik stop vandaag tot Ik denk dat ik nooit zal stoppen. Vraag 34 ging over de intentie te gaan roken, ook hier werd via een 7-punts schaal antwoord gegeven, lopende van Ik neem nooit een trekje van een sigaret tot Ik ben van plan te gaan beginnen met roken.
24
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
§3.4
Angst appeals
Procedure
De kinderen werden benaderd tijdens de les op hun school. De lerares introduceerde de onderzoeker en vroeg de kinderen mee te werken. De onderzoeker legde het onderzoek uit door een volgens protocol vastgestelde inleiding te vertellen: “STIVORO is een organisatie die onderzoek naar roken doet. Misschien heb je er wel eens van gehoord, misschien ook niet. We willen jou vragen je mening te geven over een aantal stellingen dat we je voorleggen. Dat helpt ons in ons onderzoek. Dit onderzoek is anoniem. Je hoeft dus nergens je naam op te schrijven. Daarnaast zullen de leraren, de school of je ouders of verzorgers op geen enkele wijze te zien krijgen wat jij hebt ingevuld. We willen je vragen eerlijk antwoord te geven. Als je de bladzijde zo omslaat zie je een aantal stellingen. We willen je vragen aan te geven in welke mate je het eens bent met de stelling. Dit doe je door aan te kruisen in welke mate je het eens bent met de stelling. De lijn waarop je kunt aankruisen loopt van helemaal niet mee eens tot heel erg mee eens. Je ziet straks een voorbeeld stelling waarop een voorbeeld antwoord is aangekruist. We je vragen om de vragenlijst voor je zelf in te vullen. Kijk dus niet bij anderen wat zij invullen. Als je klaar bent dan kan je de vragenlijst onderste boven op je tafel leggen. Succes!” Vervolgens werden de vragenlijsten uitgedeeld. De vragenlijsten van de verschillende condities werden om en om uitgedeeld aan de kinderen in de voorste rij. Vervolgens werd hen gevraagd de vragenlijsten naar achteren door te geven. Op deze manier werden de kinderen aan een conditie toegewezen en zaten zij nooit naast een ander kind dat dezelfde vragenlijst had gekregen. Op het moment dat de kinderen klaar waren met het invullen legden zij de vragenlijst ondersteboven op hun lessenaar. Op het moment dat alle leerlingen klaar waren, haalde de onderzoeker de vragenlijsten op, bedankte hij de leerlingen en was het experiment ten einde.
25
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
HOOFDSTUK #4
RESULTATEN Van de 68 proefpersonen zijn uiteindelijk de scores van 64 proefpersonen (37 meisjes, 27 jongens, 37 in conditie Ex, 27 in conditie Im, 39 niet-rokers, 25 rokers, waarvan 11 in conditie Im en 14 in conditie Ex) in de statistische analyse meegenomen. De scores van 4 proefpersonen (3 jongens, 1 meisje, 4 in conditie Im, 4 niet rokers) zijn vanwege onvolledig invullen (2) en het niet serieus invullen (2) van verdere verwerking uitgesloten. Allereerst werd er middels een t-toets gekeken of conditie Im en conditie Ex van elkaar verschilden. De proefpersonen in conditie Ex waren het significant meer eens met de stelling “De advertentie laat duidelijk zien wat de gevolgen van roken op sociaal gebied zijn” dan de proefpersonen uit conditie Im, t(62)= -4.10, p < .001. De tweede manipulatie check, de stelling “De advertentie laat zien wat anderen van roken vinden” zorgde niet voor een significant verschil tussen de beide condities, t(62)=-1.91, p = .061. Op grond van de mate van verklaarde variantie door de manipulatie in de eerste manipulatie check (eta squared = .21) zal de manipulatie als geslaagd worden beschouwd. Zie Figuur 1 voor de gemiddelden.
Impliciete Conditie, N = 27 Mean Std. Dev Manipulatie check 1 Manipulatie check 2 Figuur 1.
Expliciete Conditie, N = 37 Mean Std. Dev
27.67*
17.12
44.65*
15.78
26.00
14.09
33.65
16.95
Gemiddelden en standaard deviaties van manipulatiecheck 1 en 2. * Verschil tussen de groepsgemiddelden is significant bij α < .001
Voor de samen genomen antwoorden op de 6 stellingen die de afhankelijke variabele intentie maten tijdens de voor- en de nameting, bleek uit een variantie analyse met een two-way mixed between-within design dat er geen significant verschil tussen de beide condities bestond.
26
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Als de 6 stellingen die de intentie maten afzonderlijk bekeken werden, bleek uit een zelfde variantie analyse dat er voor de stelling “Ik heb zin om te gaan roken” een hoofdeffect van conditie optrad, de proefpersonen in conditie Ex waren het na het zien van de advertentie significant minder eens met deze stelling, F(1,60)= 3.92, p < .05. Daarnaast werd er ook een interactie effect gevonden van conditie en rookgedrag: De rokers in conditie Ex waren het significant minder eens met deze stelling dan de rokers in conditie Im, maar de niet-rokers in conditie Im waren het significant minder eens dan de niet-rokers in conditie Ex F(1,60)= 9.89, p < .01. Tenslotte is er voor de stelling “Ik ben niet van plan binnenkort een sigaret op te steken” een hoofdeffect voor conditie gevonden. Dit effect is echter niet zoals verwacht. De proefpersonen uit conditie Im zijn het significant meer eens met deze stelling dan de proefpersonen uit conditie Ex, F(1,60)= 3.92, p = .05. Voor de samen genomen antwoorden op de 6 stellingen die de afhankelijke variabele attitude maten tijdens de voor- en de nameting, bleek uit een variantie analyse met een two-way mixed between-within design dat er geen significant verschil tussen de beide condities bestond. Als de 6 stellingen die de attitude maten afzonderlijk bekeken werden, bleek uit een zelfde variantie analyse dat er voor de stelling “De overheid moet meer niet-roken campagnes maken”, een hoofdeffect optrad voor de onafhankelijke variabele conditie: de proefpersonen in conditie Ex waren het significant meer eens met deze stelling na het zien van de advertentie, F(1,60)= 5.32, p < .05. Daarnaast kwam naar voren dat er voor de stelling “Niet roken krijgt te veel aandacht in de media” een interactie effect is opgetreden van conditie en rookgedrag. De rokers zijn het significant minder eens met deze stelling in conditie Ex na het zien van de advertentie, F(1,60)= 6.77, p < .05. Er werd ook een interactie effect van conditie en rookgedrag gevonden bij de stelling “Roken veroorzaakt overlast bij anderen”, niet-rokers in conditie Ex waren het hier significant meer mee eens na het zien van de advertentie, F(1,60)= 6.76, p < .05. De overige drie stellingen leverden geen significante verschillen in antwoorden op.
27
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Wat betreft de onafhankelijke variabelen ervaren angst en dreiging zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de beide condities. Zie Figuur 2 voor de gemiddelden. Voor een effect van de onafhankelijke variabele geslacht is ook geen bewijs gevonden.
Impliciete Conditie, N = 27
Expliciete Conditie, N = 37
Angst 1
Mean 17.96
Std. Dev 11.09
Mean 18.35
Std. Dev 10.16
Angst 2
15.37
4.98
16.43
8.36
Angst 3
18.93
11.33
17.43
8.55
Angst Totaal
17.42
8.46
17.41
8.01
Dreiging 1
27.70
18.04
29.22
14.65
Dreiging 2
50.67
14.2
51.78
17.43
Dreiging 3
18.41
11.04
17.86
10.11
Dreiging T.
32.26
11.53
32.95
10.67
Figuur 2.
Gemiddelden en standaard deviaties van afhankelijke variabelen Angst en Dreiging. * Verschil tussen de groepsgemiddelden is significant bij α < .05
Op de twee laatste vragen konden de rokers aangeven wat hun stopintentie was en de niet-rokers wat hun rookintentie was. Bij de niet-rokers werd geen significant verschil gevonden in hun intentie om te gaan roken. Bij de rokers werd wel een significant verschil gevonden, echter niet in de verwachte richting: De rokers uit conditie Ex scoren significant hoger op de stopintentie. Dat lijkt wellicht positief, de schaal liep echter van 1, ik stop nu met roken tot 7, ik denk niet dat ik ooit stop met roken, waaruit naar voren komt dat de rokers uit conditie Ex significant minder van plan zijn te stoppen met roken, t(23)= -2.74, p < .05. Zie Figuur 3 voor de gemiddelden.
N
Impliciete Conditie Mean Std. Dev
N
Expliciete Conditie Mean Std. Dev
Rookintentie
16
2.94
1.28
23
2.61
1.30
Stopintentie
11
3.55*
1.29
14
4.86*
1.09
Figuur 3.
Gemiddelden en standaard deviaties van afhankelijke variabelen Rook- en Stopintentie. * Verschil tussen de groepsgemiddelden is significant bij α < .05
28
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
HOOFDSTUK #5
DISCUSSIE §5.1
Samenvatting resultaten
In dit onderzoek werd onderzocht wat het verschil in effect is tussen expliciet en impliciet gecommuniceerde dreiging op de intentie om niet te roken en de attitude jegens niet-roken. De eerste hypothese stelde dat de intentie om niet te roken groter zou zijn voor die proefpersonen die de expliciete angst appeal te zien kregen, dan voor diegenen die de impliciete angst appeal te zien kregen. Direct bewijs voor deze hypothese is niet gevonden: De zes stellingen die samen de intentie maten leverden geen significante verschillen tussen de beide condities op. De stellingen apart bekeken, hadden alle proefpersonen in de expliciete conditie (conditie Ex) na het zien van de advertentie significant minder ‘zin om te gaan roken’. Daarnaast hadden de rokers in conditie Ex significant minder zin dan de rokers in de impliciete conditie (conditie Im). De niet-rokers in conditie Ex hadden echter significant meer zin om te roken dan de niet-rokers in conditie Im. Dit zou suggereren dat de expliciete angst appeal enkel een gewenst effect heeft op rokers. Ten tweede waren de proefpersonen uit conditie Im significant meer ‘niet van plan binnenkort een sigaret op te steken’ dan de proefpersonen uit de expliciete conditie. Dit zou suggereren dat juist de impliciete angst appeal een gewenst effect op de intentie om te roken heeft. De tweede hypothese stelde dat de attitude jegens de inhoud van de boodschap (niet-roken) positiever zou zijn voor die proefpersonen die de expliciete angst appeal te zien kregen, dan voor diegenen die de impliciete angst appeal te zien kregen. Ook voor deze hypothese werd geen direct bewijs gevonden, de zes stellingen die de attitude maten leverden geen significante verschillen op. De stellingen apart bekeken, vonden de proefpersonen in conditie Ex, significant meer dat ‘de overheid meer niet-roken campagnes moet maken’, dan de proefpersonen in conditie Im. Daarnaast vonden rokers in conditie Ex na het zien van de advertentie significant minder dat ‘niet roken te veel aandacht in de media krijgt’. Tenslotte vonden niet-rokers in conditie Ex significant meer dat ‘roken overlast veroorzaakt bij anderen’.
29
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Er werd geen verschil gevonden in waargenomen angst en dreiging bij de proefpersonen tussen de beide condities. Dit betekent dat proefpersonen die expliciet gecommuniceerde dreiging zagen zich niet angstiger voelden of meer dreiging waarnamen dan proefpersonen in de impliciete conditie of vice versa. Op de twee laatste vragen konden de rokers aangeven wat hun stopintentie was en de niet-rokers wat hun rookintentie was. Bij de niet-rokers werd geen significant verschil gevonden in hun intentie om te gaan roken. Bij de rokers werd wel een significant verschil gevonden, echter niet in de verwachte richting: De rokers uit conditie Ex zijn significant minder van plan te stoppen met roken.
§5.2
Methodologische analyse
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de visueel analoge schaal (VAS) om de proefpersonen hun antwoorden te laten geven. De keuze voor de VAS is gemaakt op grond van de verwachtingen van de grootte van het effect van de interventie. Verwacht werd dat deze dermate klein was, dat dit effect niet zichtbaar zou worden op een Likert schaal. Hier lijkt wat voor te zeggen, het nadeel is echter dat deze wijze van antwoord geven niet erg accuraat voor de proefpersoon is. Het zetten van kruis is wellicht erg geschikt voor een indicatie, voor een voormeting en een nameting waarin gebruik werd gemaakt van dezelfde stellingen zou het zo kunnen zijn dat de nameting heeft geleden onder laconiek aangekruiste antwoorden. Afgeleid van de grootte van de kruizen die de proefpersonen zetten, werd tijdens de voormeting nauwkeuriger afgemeten wat de optimale afspiegeling van was hun mening dan tijdens de nameting. De kruizen tijdens de nameting zijn over het algemeen groter en slordiger. Dit kan een gevolg zijn van dat de proefpersonen zich irriteerden aan het terugkeren van vragen in voor- en nameting (dit kan opgemaakt worden uit de opmerkingen die de proefpersonen onderaan de vragenlijst konden opschrijven en waar gehekeld werd aan “steeds dezelfde stellingen”). Daarnaast dient bij de VAS elke vraag of stelling op een aparte pagina te staan. Zo wordt voorkomen dat de eerste vraag voor de volgende als referentiepunt werkt. In dit onderzoek stonden op elke pagina vier stellingen, het zou zo kunnen zijn dat de bovenste vragen op de pagina inderdaad als referentiepunt hebben gediend. Aangezien
30
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
de volgorde waarin de stellingen tijdens de voor- en de nameting gepresenteerd werden verschilde, zijn de antwoorden op verschillende vragen door de bovenstaande beïnvloed. Twee stellingen die de attitude jegens niet-roken dienden te meten hadden waarschijnlijk geen constructvaliditeit. De stelling “Roken is asociaal” mat niet wat gemeten moest worden. Dit kan afgeleid worden uit de opmerkingen die de proefpersonen of naast de stelling, dan wel onderaan de vragenlijst schreven, waaruit bleek dat zij de stelling onduidelijk vonden en te situationeel afhankelijk. Ook de stelling “Iedereen moet zelf weten of hij of zij rookt” gaf blijk van geen constructvaliditeit. Bij benadering gaven alle proefpersonen hierop de maximale score om zo aan te duiden dat zij het hiermee eens waren. Het zou kunnen dat deze stelling in plaats van de attitude jegens roken, de mate van autoriteit van de adolescenten mat. Beide stellingen waren gebaseerd op indrukvaliditeit.
§5.3
Verklaring resultaten
In hoofdstuk twee zijn het protection modivation model (Rogers, 1983) en het extended parallel processing model (Witte, 1994) nader belicht. Deze theorieën, die de werking van angst appeals proberen te verklaren, vallen onder de subjective expected utility theorie. Het uitgangspunt van deze theorie is de rationele kijk op mensen en de gedachte dat mensen gedrag kiezen dat beloningen maximaliseert en negatieve gevolgen minimaliseert. Bekende andere voorbeelden zijn de theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1985) en de theorie van beredeneerde actie (Fishbein & Ajzen, 1975). De subjective expected utility theorie gaat uit van de rationele afweging door mensen, je weegt immers af wat de beste uitkomst oplevert en je het is vervolgens je intentie dit gedrag te vertonen. In dit onderzoek is gekeken naar de intentie van jongeren om niet te roken. Dat er geen bewijs is gevonden voor de hypothese dat expliciete angst appeals voor een hogere intentie om niet te roken zal zorgen, zou kunnen liggen aan het meten van het begrip intentie. Intentie is in dit onderzoek gedefinieerd als de mate waarin iemand van plan is niet te gaan roken. Gedragsintentie bestaat uit meerdere antecedenten; de attitude jegens het gedrag, de ervaren sociale druk om dit gedrag wel
31
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
of niet te vertonen en de ervaren self efficacy om dit gedrag te vertonen. In dit onderzoek is de attitude jegens het niet-roken gemeten. Gesteld zou kunnen worden dat door het impliciet en expliciet kenbaar maken van de sociale gevolgen van roken, de aanwezigheid van sociale druk afgewisseld is in de verschillende condities. De self efficacy is echter niet gemeten. Warschaw en Davis (1985) stelden al dat onderzoekers herhaaldelijk gedragsintentie gelijk zagen aan gedragsverwachting. Zij definieerden gedragsintentie als de mate waarin iemand bewust plannen heeft geformuleerd om bepaald gedrag (niet) te vertonen, en gedragsverwachting als door iemand waargenomen waarschijnlijkheid dat hij of zij dit gedrag gaat vertonen. Het zou kunnen dat in dit onderzoek, omdat er niet gevraagd is in welke mate proefpersonen dachten het gedrag niet-roken te kunnen vertonen, niet puur de intentie om niet te roken gemeten is, maar ook de verwachting om dit gedrag te gaan vertonen. Zo zou een proefpersoon, na het zien van de advertentie, wel de intentie kunnen hebben om niet te gaan roken, maar bij zichzelf te rade gaan, en beseffen dat hij of zij dit waarschijnlijk niet zou kunnen. Vervolgens reageert hij of zij erg bevestigend op een stelling als: “Ik denk dat ik binnen korte tijd een sigaret zal roken”, omdat hij of zij, hoewel het niet de intentie is, denkt het niet-roken gedrag niet te kunnen vertonen. Op deze manier wordt niet de invloed van de expliciete angst appeal op de intentie gemeten, maar wordt de verwachting van de proefpersoon getoond. Wanneer de stellingen apart werden bekeken werd er wel een effect gevonden in de mate van ‘zin om te roken’. Zoals verwacht hadden de proefpersonen in conditie Ex minder zin, tegen de verwachting in hadden de niet-rokers in conditie Im echter minder zin dan de niet-rokers in conditie Ex. Dit zou kunnen betekenen dat een expliciete angst appeal vooral effect heeft op rokers. Dit in overweging nemend, is er ook wel wat voor te zeggen; niet rokers hebben waarschijnlijk sowieso geen zin om te roken, onafhankelijk van of ze nu de impliciete of expliciete angst appeal zagen. Het verschil tussen de niet-rokers in beide condities zou toegeschreven kunnen worden aan het gebruik van de visueel analoge schaal. Het tweede effect dat werd gevonden bij het apart bekijken van de stellingen die intentie maten was onverwacht: Proefpersonen uit conditie Im waren meer ‘niet van plan binnenkort een sigaret op te steken’ dan de proefpersonen uit conditie Ex. Dit
32
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
effect kan ontstaan zijn doordat deze zin een ontkenning is van een stelling overgenomen uit de vragenlijst van Lewis-Esquerre, Rodrique en Kahler (2005). Deze stelde “Ik denk dat ik binnen korte tijd een sigaret zal roken”. De keuze om deze stelling ook ontkennend op te nemen in de vragenlijst is gebaseerd op indrukvaliditeit. Proefpersonen maakten allereerst opmerkingen over het construct ‘binnenkort’, in de trant dat dit niet specifiek was. Ten tweede kunnen de proefpersonen last hebben gehad bij de interpretatie door de dubbele ontkenning: Ik ben het er niet mee eens dat ik niet van plan binnenkort een sigaret op te steken. Dit effect zou dus door verkeerde interpretatie tot stand gekomen kunnen zijn. Er werd ook geen direct bewijs gevonden voor de tweede hypothese dat de attitude jegens de inhoud van de boodschap (niet-roken) positiever zou zijn voor die proefpersonen die de expliciete angst appeal te zien kregen, dan voor diegenen die de impliciete angst appeal te zien kregen. Zoals bij de methodologische analyse beschreven ontbeerde het twee stellingen aan constructvaliditeit. Uit de resultaten blijkt voor dat voor drie stellingen wel een verwacht effect is opgetreden. Als de twee niet valide stellingen, plus de stelling “Het is een goede zaak dat de overheid niet-roken campagnes maakt”, welke gebaseerd was op een vraag van Lewis-Esquerre, Rodrique en Kahler (2005), maar, gebaseerd op indrukvaliditeit, bewerkt werd tot een stelling, niet meegenomen worden in de analyse, is er wel een significant verschil tussen de beide condities F(1,60)= 6.31, p < .05. De proefpersonen in conditie Ex hebben na het zien van de advertentie een significant positievere attitude jegens niet-roken dan proefpersonen in conditie Im. Dit geldt voor rokers en niet rokers. Als het aantal stellingen wordt aangepast door de stellingen die geen constructvaliditeit hebben niet te analyseren, kan de hypothese toch aangenomen worden. Op de twee laatste vragen konden de rokers aangeven wat hun stopintentie was en de niet-rokers wat hun rookintentie was. Bij de niet-rokers werd geen significant verschil gevonden in hun intentie om te gaan roken. Bij de rokers werd wel een significant verschil gevonden, echter niet in de verwachte richting: De rokers uit conditie Ex waren significant minder van plan te stoppen met roken. Dat er geen verschil in rook-intentie
33
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
van de niet-rokers werd gevonden, lijkt verklaard te kunnen worden door dat nietrokers toch al niet van plan waren te gaan beginnen met roken en zij dit, na het zien van ongeacht de impliciete of expliciete angst appeal, nog steeds niet zijn. Dat er een onverwacht effect gevonden werd voor de rokers, rokers uit conditie Ex waren minder van plan te stoppen met roken dan rokers uit conditie Im, zou te wijten kunnen zijn aan het optreden van cognitieve dissonantie (Festinger, 1957). Mensen willen het liefst dat hun cognities overeenstemmen. Als cognities niet overeenstemmen; dissonant zijn, dan geeft dit een onplezierig gevoel. Mensen zijn dan van nature geneigd deze cognities consonant te maken. In dit onderzoek zou het zo kunnen zijn dat de attitude van rokers in conditie Ex jegens roken negatief veranderde. Dit gebeurde door de confrontatie met informatie over de sociale gevolgen van roken. Er ontstond op dit moment cognitieve dissonantie: De attitude tegenover roken was negatief geworden, je krijgt er immers gele tanden van en dat is onprettig omdat anderen jouw gele tanden vies vinden. Het gedrag is echter niet in overeenstemming met deze attitude, je rookt nog steeds. Dit geeft een onplezierig gevoel, jouw attitude spreekt jouw gedrag tegen. Om dit onplezierige gevoel op te lossen kan je jouw gedrag aanpassen en dus niet meer roken. Er kan echter ook voor gekozen worden in plaats van het gedrag, de attitude aan te passen. De door de expliciete angst appeal net veranderde attitude wordt dan door tegenargumenten zoals bijvoorbeeld
“Ik vind het trouwens helemaal niet erg dat
niemand met mij wil zoenen” omgebogen naar overeenstemmend met het gedrag. Het zou dus zo kunnen zijn dat omdat door de expliciete angst appeal de attitude van de rokers uit conditie Ex veranderde, er bij hen cognitieve dissonantie optrad. Om dit op te lossen pasten zij hun attitude aan en stonden zo ineens weer positief tegenover roken en waren op deze manier minder van plan te gaan stoppen met roken dan de proefpersonen uit conditie Im, wiens attitude nooit was veranderd en bij wie dus ook geen dissonantie was opgetreden. Door het recente proces van attitude verandering bij de proefpersonen in de expliciete conditie zou het kunnen zijn dat hun attitude toegankelijker en extremer was, dit zou het gevonden verschil tussen de beide condities kunnen verklaren.
34
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Er werd geen verschil gevonden in waargenomen angst en dreiging bij de proefpersonen tussen de beide condities. Dit betekent dat proefpersonen die expliciet gecommuniceerde dreiging zagen zich niet angstiger voelden of meer dreiging waarnamen dan proefpersonen in conditie Im of vice versa. Het was ook duidelijk niet het doel van dit onderzoek om de hoeveelheid angst in de beide condities proberen te laten verschillen. In dit onderzoek werd niet gezocht naar een optimale hoeveelheid angst. De nadruk lag niet op de emotionele reactie maar op het antecedent. Gekeken werd naar de optimale wijze waarop de dreiging, het risico van sociale afwijzing, gepresenteerd moet worden. Het feit dat ondanks de waargenomen angst en de dreiging niet verschillen in beide condities, er toch een significant verschil in attitude jegens roken optreedt is een bewijs in de richting van het toekennen van importantie aan het antecedent, in plaats van te zoeken naar een bepaalde hoeveelheid angst of dreiging. De vraag hoe dit effect wel veroorzaakt wordt, rijst dan natuurlijk wel op. Proefpersonen in conditie Ex waren niet banger en namen ook geen grotere dreiging waar. Toch hadden zij een significant lagere attitude jegens roken na het zien van de expliciete angst appeal dan de jongeren in conditie Im. Dat wordt in dit onderzoek toegeschreven aan de wijze waarop de dreiging werd gepresenteerd. Door expliciet te benoemen wat de gevolgen van gele tanden zijn (niemand wil meer met je zoenen) ervoeren de jongeren klaarblijkelijk niet meer angst of dreiging, maar vond er wel een attitude verandering plaats. Het zou kunnen dat door het expliciet benoemen van de gevolgen, de jongeren sociale druk voelden. Het werd duidelijk dat anderen roken en rokers afkeuren, ze willen immers niet met een dergelijk persoon zoenen. Het zou kunnen dat die sociale druk de attitudeverandering heeft bewerkstelligd. Sociale druk is dit geval echter niets anders dan angst voor afwijzing. De jongeren hebben de advertentie gezien, voelden toen sociale druk om niet te roken, anderen keurden hen immers af wanneer zij dit wel zouden doen, ervoeren angst om afgewezen te worden, en besloten dat zij niks op hadden met roken. Wanneer hen gevraagd werd of de advertentie dreigen was, reageerden zij ontkennend. De advertentie zelf was niet dreigend. De afwijzing door anderen wel, die veroorzaakte angst welke vervolgens leidde tot een attitudeverandering.
35
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Een tweede verklaring zou kunnen zijn dat conditie Im en Ex uiteindelijk niet genoeg van elkaar verschilden om echt verschillen in waargenomen angst te bewerkstelligen. De manipulatiecheck wees uit dat proefpersonen wel vonden dat in conditie Ex duidelijker werd wat de gevolgen van roken op sociaal gebied zijn dan in conditie Im. De tweede, zwakkere manipulatiecheck wees echter geen verschil uit. Op de stelling dat de advertentie duidelijk maakte wat anderen van roken vinden, werd niet anders gereageerd in beide condities. Dit hoeft niets te betekenen, maar het zou een indicatie kunnen zijn dat een vignet niet een juiste vorm is. Dat door een tekst en tweedimensionaal beeld, geen duidelijk verschil tussen beide condities gecreëerd kan worden. Het zou raadzaam kunnen zijn bij een volgend onderzoek ook videobeelden te kunnen gebruiken.
§5.4
Conclusie
In dit onderzoek werd onderzocht wat het verschil in effect is tussen expliciet en impliciet gecommuniceerde dreiging op de intentie om niet te roken en de attitude jegens niet-roken. Er werd geen effect op intentie gevonden. Dit zou te maken kunnen hebben met het niet meten van de self-efficacy van de proefpersonen. Hierdoor zou niet de intentie gemeten worden maar de verwachting van proefpersonen om het niet-roken gedrag te kunnen vertonen. Er werd wel een effect op attitude gevonden, dit echter met de aantekening dat dan wel de niet valide stellingen weggelaten moesten worden. De vragenlijst van dit onderzoek liet te wensen over; de visueel analoge schaal blijkt achteraf niet de ideale schaal en de op indrukvaliditeit gebaseerde stellingen maten niet wat zij moesten meten. Een effect niet in verwachtte richting op de stopintentie van rokers in de expliciete conditie zou te wijten kunnen zijn aan cognitieve dissonantie. Er werd geen verschil in waargenomen angst en dreiging gevonden tussen de beide condities, toch trad er een effect op van de expliciete angst appeal op de attitude. Dit levert bewijs in de richting van het belang van het antecedent in plaats van een bepaalde hoeveelheid angst of dreiging.
36
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
§5.5
Angst appeals
Aanbevelingen vervolgonderzoek
Het is interessant te noemen dat er bewijs is gevonden dat roept om een shift: In plaats van de aandacht op de optimale hoeveelheid angst te richten, is het zaak te kijken naar waar angst voor opgeroepen wordt en voornamelijk naar hoe deze angst appeal getoond wordt. Dit onderzoek levert bewijs voor het effect van expliciet gecommuniceerde dreiging op de attitude. Onderzoek in de toekomst zal moeten uitwijzen of dit generaliseerbaar is en wat de verdere effecten van expliciete angst appeals zijn. Het is daarbij zeker interessant te kijken naar de rol van cognitieve dissonantie. De expliciete angst appeal zorgt voor een attitude verandering, het is gewenst dat wanneer er hierdoor cognitieve dissonantie ontstaat, het gedrag wordt aangepast om zo de dissonantie op te heffen. Veertig procent van alle rokers begint met vast te roken tijdens het veertiende levensjaar (STIVORO, 2006). Daarom is in dit onderzoek gekozen voor kinderen in de leeftijd 14 tot 16 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 15 jaar. Jackson (1998) ondersteunt dat tussen het twaalfde en zestiende jaar het aantal rokende jongeren sterk toeneemt. Jackson toonde echter aan dat voorafgaand aan het daadwerkelijk opsteken van een sigaret een voorbereidende fase voorafgaat. Het zou daarom in bij vervolgonderzoek interessant kunnen zijn om te kijken naar jongeren vanaf 10 jaar.
37
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
LITERATUUR Ajzen, I. (1985). From intention to action: A theory of planned behavior. In J. Kuhl & J. Beckmann (Eds.), Action control: From cognition to behavior (pp. 11-39). New York: Springer Aronson, E. (1999). The Social Animal. New York: Publishers. Asch, S. (1951). Effects of group pressure upon the modification and distortion of judgments. In H. Guetzkow (Ed.), Groups, leadership and men (pp. 177–190). Pittsburgh, PA: Carnegie Press. Bell, J.H., & Bromnick R.D. (2003). The social reality of the imaginary audience: a grounded theory approach. Adolescence, 38, 205 -19. Bennett, R. (1996). Effects of horrific fear appeals on public attitudes towards AIDS. International Journal of Advertising, 15, 183-202. Cialdini, R.B., & Goldstein, N.J., (2004). Social influence: Compliance and conformity. Annual review of psychology, 55, 591-621. Cowdery, J.E., Fitzhugh, E.C., & Wang, M.Q. (1997). Sociobehavioral influences on smoking initiation of Hispanic adolescents. Journal of adolescent health, 20,1, 46-50. Davis, F.D. & Warschaw, P.R. (1985) What do intention scales measure? Journal of General Psychology, 119, 4, 391-407. Downing, S.M. (2006). Face validity of assessments: faith-based interpretations or evidence-based science? Medical Education 40, 1, 7–8. Elkind, D., (1967). Egocentrism in adolescence. Child development, 38, 4, 1025 -34. Festinger, L. (1957). A theory of cognitive dissonance. Stanford: Stanford University Press. Fishbein, M., & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention, and behavior: An introduction to theory and research. Reading, MA: Addison-Wesley Frijda, N. (1986). The emotions. Cambridge, England: Cambridge University Press. Gerbner, G. (1998). Cultivation Analysis: An Overview. Mass Communication & Society, 1, 175-194. Greene, K., Rubin, D.L., Hale, J.L., & Walters, L.H. (1996). The utility of
38
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
understanding adolescent egocentrism in designing health promotion messages. Health Communication, 8, 131-152. Henthorne, T.L., LaTour, M.S., & Nataarajan, R. (1993). Fear appeals in print advertising: An analysis of arousal and ad response. Journal of Advertising, 22, 59–69. Ho, R. (1998). The intention to give up smoking: Disease versus social dimensions. Journal of Social Psychology, 138, 368–380. Jackson, C. (1998). Cognitive susceptibility to smoking and initiation of smoking dusring childhood: A longitudinal study. Preventive Medicine, 27, 1, 129-134. Janis, I., & Feshbach, S. (1953). Effects of fear arousing communications. Journal of Abnormal and Social Psychology, 48, 78–92. Keller, P.A., & Block, L.G. (1996). Increasing the persuasiveness of fear appeals: The effect of arousal and elaboration. Journal of Consumer Research, 22, 448–459. LaTour, M.S., & Pitts, R.E. (1989). Using fear appeals in advertising for AIDS prevention in the college aged population. Journal of Health Care Marketing, 9, 5–14. LaTour, M.S., & Rotfeld, H. (1997). There are threats and (maybe) fear: Theory and confusions of appeals to fear and fear itself. Journal of Advertising, 26, 45–59. LaTour, M.S., & Tanner, J. F. (2003). Radon: Appealing to our fears. Psychology & Marketing, 20, 377–394. Leatherdale, S., Brown, K., Cameron, R., & McDonald P., Social modeling in the school environment, student characteristics, and smoking susceptibility: A multi-level analysis. Journal of Adolescent Health, 37, 4, 330-336. Lee, A. van der. (1998). Bang maken om bestwil. De onzekere effecten van angst appeals in publieksvoorlichting. Amsterdam: Amsterdam School of Communication Research. Leventhal, H. (1970). Findings and theory in the study of fear communications. Advances in Experimental Social Psychology, 5, 119–186. Lewis-Esquerre, J.M., Rodrigue, J.R., & Kahler, C.W. (2005). Development and validation of an adolescent smoking consequences questionnaire. Nicotine & Tobacco Research, 7, 1, 81-90.
39
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
McKay, S. (2003). Adolescent risk behaviors and communication research: Current directions. Journal of Language and Social Psychology, 22, 1, 74-82. McNeal, W.B, & Hansen, R.B. (1999). Drug education practice: results of an observational study. Health education research, 14,1, 85 -97. McQuail, D. (2000). Mass Communication Theory. 4th edition. Sage: London. Millar, M.G., & Millar, K.U. (1996). The effects of direct and indirect experience on affective and cognitive responses and the attitude-behavior relation. Journal of Experimental Social Psychology, 32, 561-579. Nationaal Kompas Volksgezondheid, (2005). Wat is het doel en welke methoden worden gebruikt? Gedownload op 5 november 2006 van http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2965n19459.html Pechman, C., Zhao, G., Goldberg, M.E., & Reibling, E.T. (2003). What to convey in antismoking advertisements for adolescents: The use of protection motivation theory to identify effective message themes. Journal of Marketing, 67, 1-18. Rogers, R.W. (1975). A protection motivation theory of fear appeals and attitude change. Journal of Psychology, 91, 93–114. Rogers, R.W., & Deckner, C.W. (1975). Effects of fear appeals and physiological arousal upon emotion, attitudes, and cigarette smoking. Journal of Personality and Social Psychology, 32, 222–230. Rogers, R.W., & Maddux, J. (1983). Protection motivation and self-efficacy: A revised theory of fear appeals and attitude change. Journal of Experimental Social Psychology, 19, 469–479. Roser, C., & Thompson, M. (1995). Fear appeals and the formation of active publics. Journal of Communication, 45, 103–112. Rotfeld, H.J. (1988). Fear Appeals and Persuasion: Assumptions and Errors in Advertising Research. Current Issues and Research in Advertising, 11, 1, 21-40. Ruiter, R.A.C., Abraham, C., & Kok, G. (2001). Scary warnings and rational precautions: A review of the psychology of fear appeals. Psychology & health, 16, 613-628. Sargent, J.D., Mott, L.A., Stevens, M., 1998). Predictors of smoking cessation in adolescents. Archives of pediatrics & adolescent medicine, 152, 4, 388-393. Schoenbachler, D.D., & Whittler, T.E. (1996). Adolescent processing of social and physical threat communications. Journal of Advertising, 25, 37-54.
40
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
SIRE, (2006). Vuurwerk-campagne. Gedownload op 13 november 2006 van http://sire.nl/index.php?id=22&campagne=34 Stiff, J.B., & Mongeau, P.A. (2003). Persuasive Communication. Guilford Press: New York. STIVORO, (2006). Actie Tegengif. Gedownload op 12 november 2006 van http://stivoro.nl/tegengif/tegengif-site/index.html Stuteville, J.R. (1970). Psychic defenses against high fear appeals: A key marketing variable. Journal of Marketing, 34, 39–45. Sutton, S.R. (1992). Shock Tactics and the Myth of the Inverted U. British Journal of Addiction, 87, 517-519. Tanner, J.F., Jr., Hunt, J.B., & Eppright, D.E. (1991). The protection motivation model: A normative model of fear appeals. Journal of Marketing, 55, 36–45. Volksgezondheid RIVM. Gedownload op 5 november 2006 van http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1208n19085.html Willemsen, M.C., (2004). Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? Volksgezondheid, Toekomst en Verkenning. Bilthoven: Nationaal Kompas Witte, K. (1992). Putting the Fear Back into Fear Appeals: The Extended Parallel Process Model. Communication Monographs, 59, 329-349. Witte, K. (1994). Fear Control and Danger Control: A Test of the Extended Parallel Process Model. Communication Monographs, 61, 113-134. Witte, K., & Allen, M. (2000). A meta-analysis of fear appeals: implications for effective public health campaigns. Health Education & Behavior, 27, 5, 591 -615.
41
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
BIJLAGE:
Angst appeals
Vragenlijst
Hallo, fijn dat je meewerkt! STIVORO is een organisatie die tegen roken is. Misschien heb je er wel eens van gehoord, misschien ook niet. We willen jou vragen je mening te geven over een aantal stellingen dat we je voorleggen. Dat helpt ons in ons onderzoek. Dit onderzoek is anoniem. Je hoeft dus nergens je naam op te schrijven. Daarnaast zullen de leraren, de school of je ouders of verzorgers op geen enkele wijze te zien krijgen wat jij hebt ingevuld. We willen je vragen eerlijk antwoord te geven. Vul alsjeblieft eerst de onderstaande drie vragen in: Ik ben een Ik ben
O O ……..
Ik
O O O O O
Jongen Meisje jaar oud heb nog nooit gerookt/een trekje genomen heb wel eens gerookt/ een trekje genomen, maar niet in de afgelopen vier weken heb wel in de afgelopen vier weken gerookt/een trekje genomen maar minder dan 1 keer per week heb wel in de afgelopen vier weken gerookt/een trekje genomen, meer dan 1 keer per week rook dagelijks
Als je de bladzijde zo omslaat zie je een aantal stellingen. We willen je vragen aan te geven in welke mate je het eens bent met de stelling. De stellingen die op de tekst en de plaatjes volgen zien er als volgt uit: Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
Stelling:
Ik ben fan van James Bond films
Je geeft antwoord op de stelling door aan te kruisen in welke mate je het eens bent met de stelling. De lijn loopt van 1 (Helemaal niet mee eens) tot 7 (Heel erg mee eens). Diegene die het voorbeeld heeft ingevuld die is fan van James Bond films, hij is het dus erg eens met de stelling. Daarom heeft hij een kruis gezet op de lijn dicht in de buurt van de 7. We willen je vragen om de vragenlijst voor je zelf in te vullen. Kijk dus niet bij anderen wat zij invullen. Als je klaar bent dan kan je de vragenlijst onderste boven op je tafel leggen.
42
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Begin van de vragenlijst: Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
1.
Niet-roken krijgt te veel aandacht in de media
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
2.
Ik denk dat ik binnen korte tijd een sigaret zal roken
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
3.
4.
Ik heb nu even geen behoefte aan een sigaret
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7 De overheid moet meer niet-roken campagnes maken
43
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
5.
Roken is asociaal
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
6.
Ik heb zin om te gaan roken
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
7.
8.
Angst appeals
Als een vriend of vriendin mij een sigaret aanbiedt, dan neem ik die niet aan
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7 Roken veroorzaakt overlast bij anderen
44
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
9.
Als iemand in mijn omgeving gaat roken, dan doe ik mee
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
10.
Het is een goede zaak dat er niet-roken campagnes bestaan
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
11.
Ik ben niet van plan binnenkort een sigaret op te steken
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
12.
Iedereen moet zelf weten of hij of zij rookt
Als je de bladzijde omslaat zie je een aantal foto’s en een tekst. Lees alsjeblieft de tekst rustig en goed door. Kijk ook naar de foto’s. Neem de tijd. Als je tijdens het invullen nog eens terug wil bladeren naar de tekst en de foto’s, dan mag dat. Je mag echter als je de plaatjes en de foto’s hebt gezien, niet meer naar de antwoorden kijken die je op vraag 1 tot en met 12 hebt gegeven!
45
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Experimentele groep 1:
Angst appeals
Impliciete stimuli
Roken is heel slecht voor je. Dat weten heel veel kinderen en jongeren. Toch doen sommigen het. Dat is gek, want roken is niet eens meer stoer. Sterker nog, van roken krijg je een slechte huid, je haar, kleding en adem gaan ervan stinken en je tanden en vingers worden er geel van. Als je geen vieze vingers, gele tanden of stinkend haar wil hebben, steek dan geen sigaret op!
46
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Experimentele groep 2: Expliciete stimuli
Roken is heel slecht voor je. Dat weten heel veel kinderen en jongeren . Toch doen sommigen het. Dat is gek, want roken is niet eens meer stoer. Sterker nog, van roken krijg je een slechte huid, je haar, kleding en adem gaan ervan stinken en je tanden en vingers worden er geel van. Weet je wat andere jongeren pas echt vies vinden? Iemand die stinkt! Denk je dat anderen met je willen zoenen als jij lelijke, gele tanden hebt en naar een asbak ruikt? Mooi niet dus! Als je er niet zo vies uit wil zien en zo smerig uit je mond wil ruiken, en als je wil dat anderen jou wel lekker vinden ruiken en wel met je willen zoenen, steek dan geen sigaret op!
47
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
De volgende stellingen gaan over de advertentie die je zonet gezien hebt. Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
13.
Het zien van de advertentie maakte me bang
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
14.
De advertentie was dreigend
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
15.
De advertentie maakte duidelijk dat roken risico’s heeft
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
16.
De advertentie was eng
48
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
17.
Ik voelde me angstig na het zien van de advertentie
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
18.
De advertentie maakte mij ongerust
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
19.
De advertentie laat duidelijk zien wat de gevolgen van roken op sociaal gebied zijn
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
20.
De advertentie laat zien wat anderen van roken vinden
49
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
De volgende stellingen gaan over roken, en over jezelf
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
21.
Iedereen moet zelf weten of hij of zij rookt
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
22.
Ik heb na het zien van deze advertentie zin om te gaan roken
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
23.
Ik ben niet van plan binnenkort een sigaret op te steken
50
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
24.
Roken veroorzaakt overlast bij anderen
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
25.
De overheid moet meer niet-roken campagnes maken
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
26.
Als iemand in mijn omgeving gaat roken, dan doe ik mee
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
27.
Ik heb nu even geen behoefte aan een sigaret
51
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
28.
Roken is asociaal
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
29.
Ik denk dat ik binnen korte tijd een sigaret zal roken
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
30.
Het is een goede zaak dat er niet-roken campagnes bestaan
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
31.
Als een vriend of vriendin mij een sigaret aanbiedt, dan neem ik die niet aan
52
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
Helemaal niet mee eens
Heel erg mee eens
1
7
32.
Niet-roken krijgt te veel aandacht in de media
Je hebt aan het begin van deze vragenlijst aangegeven of je wel eens rookt. Vul dat antwoord hieronder nog eens in Ik: O
heb nog nooit gerookt
→ ga naar vraag 34
O
heb wel eens gerookt maar niet in de afgelopen vier weken → ga naar vraag 34
O
heb wel eens gerookt in de afgelopen vier weken, maar minder dan eens per week → ga naar vraag 33
O
heb wel eens gerookt in de afgelopen vier weken; een of meer keer per week → ga naar vraag 33
O
rook dagelijks
→ ga naar vraag 33
53
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
33.
Angst appeals
Kruis van de onderstaande stellingen aan welke het meest op jou van toepassing is. (Let op, slechts 1 antwoord mogelijk.) Sla daarna vraag 34 over.
O
Ik stop nu met roken
O
Ik ben van plan binnen drie maanden te stoppen met roken
O
Ik ben van plan binnen een jaar te stoppen met roken
O
Ik weet het niet/ Ik heb geen mening
O
Ik ben van plan binnen twee jaar te stoppen met roken,
O
Ik ben van plan ooit te stoppen met roken, maar niet binnen twee jaar
O
Ik denk dat ik nooit zal stoppen
34.
Kruis van de onderstaande stellingen aan welke het meest op jou van toepassing is. (Let op, slechts 1 antwoord mogelijk.) Je hoeft vraag 33 niet te maken.
O
Ik neem nooit een trekje van een sigaret
O
Ik denk niet dat ik ooit een trekje ga nemen
O
Het zou kunnen dat ik wel eens een trekje ga nemen van een sigaret
O
Ik weet het niet/ Ik heb geen mening
O
Het zou kunnen dat ik af en toe een sigaretje rook
O
Het zou kunnen dat ik ga beginnen met roken
O
Ik ben van plan te gaan beginnen met roken
Het onderzoek is nu afgelopen. Je kunt de vragenlijst omdraaien en op je tafel leggen. Als je wilt kun je eventuele aanmerkingen over deze vragenlijst hieronder opschrijven, dat hoeft natuurlijk niet!
54
Scriptie/Werkstuk SML Janssen
Angst appeals
55