Adviesrapport
Universiteit van Amsterdam Instellingstoets kwaliteitszorg 23 mei 2013
Adviesrapport
Universiteit van Amsterdam 23 mei 2013
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
3
Inhoud
1 Samenvattend advies 2 Verantwoording 2.1 Aanvraag 2.2 Samenstelling commissie 2.3 Werkwijze commissie 2.4 Opbouw adviesrapport
3 Beschrijving instelling 3.1 Algemene gegevens 3.2 Profiel instelling 3.3 Kengetallen per 31 december 2012
4 Beoordeling per standaard 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Standaard 1: Visie Standaard 2: Beleid Standaard 3: Resultaten Standaard 4: Verbeterbeleid Standaard 5: Organisatie- en beslissingstructuur Algemeen oordeel
6 12 13 13 13 14
16 17 17 17
18 19 21 25 27 28 31
5 Aanbevelingen
32
6 Overzicht advies
34
Bijlage 1: Samenstelling commissie
36
Bijlage 2: Bezoekprogramma’s
40
Bijlage 3: Audit trails
44
Bijlage 4: Bestudeerde documenten
46
Bijlage 5: Afkortingen
50
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
5
Hoofdstuk 1
Samenvattend advies
De instellingstoets kwaliteitszorg van de Universiteit van Amsterdam heeft tot een positief oordeel geleid. De instelling heeft op overtuigende wijze laten zien dat zij in alle opzichten ‘in control’ is. Tot deze conclusie komt de NVAO1-commissie op basis van de Kritische reflectie2 en haar bezoeken aan de Amsterdamse universiteit eind februari en begin april 2013. Alvorens de resultaten van de toetsing aan de hand van de standaarden van het NVAO-kader te bespreken, gaat de commissie in op drie bijzondere omstandigheden: de Amsterdamse context van ‘vrijheid, blijheid’, de externe stimuli voor vernieuwing en de toetsingsprocedure. Terecht refereert de voorzitter van het college van bestuur in haar voorwoord bij de Kritische reflectie aan het enigszins vrijgevochten imago dat hardnekkig blijft kleven aan de Universiteit van Amsterdam. Toch is jaren geleden al ingezet op een koerswijziging en tegen die achtergrond zijn stevige prestatieafspraken gemaakt met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Mede ter ondersteuning van dit veranderingsproces en ter voorbereiding op de NVAO- instellingstoets kwaliteitszorg liet het college van bestuur in 2010 de organisatie doorlichten. Niet verwonderlijk dat deze interne audit een rapport opleverde met de veelzeggende titel: Vrij blijven zonder vrijblijvendheid3. De audit kreeg nog twee vervolgen en begin 2013 was de cultuuromslag een feit en was de instelling klaar voor de NVAO-toets. Deze constateringen doet niet alleen de instelling maar ook de commissie, zoals z al blijken. De eerste verkennende gesprekken met de instelling (februari 2013) kregen al snel het karakter van een verdiepend bezoek dankzij de kwaliteit van het aanvraagdossier. De verkregen informatie leverde voldoende inzicht om tot een gewogen en gemotiveerd positief oordeel te komen. Gegeven de bevindingen heeft de commissie gemeend maatwerk te moeten leveren: dieper graven waar het moet en vertrouwen als het kan. Dat laatste was aan de orde voor de Universiteit 1> NVAO = Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie. 2> 1 februari 2013. 3> 24 januari 2011. 4> 2012.
van Amsterdam en daarom is in eerste instantie afgezien van een tweede bezoek. Toch zijn begin april 2013 twee audit trails uitgevoerd waarin de positieve bevindingen zijn bevestigd. De informatie verkregen voorafgaand aan en tijdens het bezoek aan de instelling heeft de commissie gebracht tot de volgende oordelen over de vijf standaarden: Standaard 1, Visie – Bij een cultuuromslag hoort een nieuwe visie. Deze is neergelegd in de universitaire beleidsnotitie Onderwijsvisie4. Centraal hierin staan academische vorming, researchintensief onderwijs, een ambitieuze studiecultuur, studiesucces en differentiatie ten behoeve van talentont wikkeling. Tijdens de gesprekken met alle geledingen is gebleken dat de onderwijsvisie niet alleen bekend is en breed gedragen wordt, maar dat men er ook naar handelt. Zowel het college van bestuur als de decanen en de docenten en studenten uit de inspraakorganen geven aan dat inhoudelijke argumenten en doorzettingsvermogen bepalend zijn om tot voor iedereen werkbare maatregelen te komen voor de realisatie van het beoogde beleid. De (zelf)kritische cultuur is een goede basis gebleken voor de cultuuromslag en wordt nu benut om de breed gedragen visie verder te ontwikkelen. De omslag in de kwaliteitscultuur pakt de instelling naar het oordeel van de commissie realistisch en succesvol aan. Het instellingsplan Oog voor talent5 kent na evaluatie van het vorige instellingsplan een beperkter aantal richtinggevende doelen die via convenanten met de faculteiten hun doorver taling vinden naar colleges en graduate schools en hun opleidingen. Niet alleen op papier, maar ook in de praktijk. Zo hebben, voor het doel om 90% van de docenten in 2014 een basiskwalificatie onderwijs te laten bezitten, decanen, onderwijsdirecteuren en hoogleraren het goede voorbeeld gegeven door die kwalificatie snel te behalen. Docenten moeten zich inmiddels verantwoorden als ze (nog) geen basiskwalificatie onderwijs hebben. Om na te gaan of – met het oog op de gestelde doelen – de goede dingen goed gebeuren, heeft de instelling op alle niveaus in de organisatie flink ingezet op monitoren, rapporteren en afspraken maken en uitvoeren in een consequent systeem van PDCA-cycli. De commissie beoordeelt standaard 1 met ‘voldoet’ gezien de heldere en gedragen visie en de aanwezige kwaliteitscultuur.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
7
Standaard 2, Beleid – De instelling heeft zich in de voorbije jaren bijzonder ingespannen om voor de relevante beleids terreinen lijnen uit te zetten en zo adequaat beleid te voeren. Het college van bestuur is samen met de faculteiten voort varend aan de slag gegaan om nieuw beleid te ontwikkelen dat past bij de nieuwe visie. Deze gezamenlijke denkoefening heeft geresulteerd in een aantal centraal geregisseerde beleidsnotities met ruimte voor invulling op het niveau van faculteiten en opleidingen.
georiënteerde universiteit die voorbereidt op de wereldwijde arbeidsmarkt. Het Strategisch kader internationalisering6 richt zich voor bachelor-studenten op uitgaande mobiliteit (10% i n 2014) en voor masterstudenten vooral op inkomende mobiliteit (25% in 2014). Ook voor docenten ligt het accent meer op inkomende dan op uitgaande mobiliteit. Hoewel de commissie de gestelde mobiliteitsambities voor 2014 realistisch acht, adviseert zij in- en uitgaande mobiliteit op termijn meer in balans te brengen.
Een goed voorbeeld hiervan op het gebied van onderwijs is de invoering van het bindend studieadvies dat bij psychologie beter lukte dan bij rechten en economie. De oorzaak bleek te liggen bij eerder genomen maatregelen. Daarop hebben alle faculteiten de ruimte gekregen om met eigen passende maatregelen en in hun eigen tempo uiteindelijk het bindend studieadvies in te voeren.
De toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs, ook voor studenten met een functiebeperking, krijgen beperkt aandacht. Het differentiatiebeleid kent nog een zekere eenzijdigheid. Voor excellente studenten heeft de commissie meer voorzieningen aangetroffen dan voor ‘achterblijvers’. De instelling heeft aangegeven voor de minder getalenteerde studenten via centraal beleid onder andere te willen inzetten op extra structuur en studieloopbaanbegeleiding. Ook voor studenten met een functiebeperking heeft de universiteit aangegeven meer expliciet beleid te willen ontwikkelen.
De verankering van onderzoek in het onderwijs krijgt gestalte in het student-gecentreerd researchintensief onderwijs dat in de gesprekken vaak als vanzelfsprekend naar voren is gekomen. Sinds twee jaar stimuleert het college van bestuur de concretisering in consistente curriculaire structurering, met vernieuwde opzetten van bachelor-opleidingen als gevolg. De commissie verwacht dat dit mede zal bijdragen aan de speerpunten ‘ambitieuze studiecultuur’ en ‘academische vorming’ en adviseert de universiteit om te letten op een consistente didactische vormgeving.
De commissie beoordeelt standaard 2 met ‘voldoet’ vanwege het ambitieuze maar realistische en consistente beleid dat de instelling voert om haar kwaliteitsdoelen voor onderwijs te behalen.
De verwevenheid tussen onderwijs en het internationale beroepenveld en vakgebied blijkt uit het feit dat de Universiteit van Amsterdam zich niet alleen wil profileren met een academische omgeving gericht op talentontwikkeling van studenten en medewerkers, maar ook als een internationaal
Standaard 3, Resultaten – De commissie heeft met veel waardering kennis genomen van de rapporten naar aanleiding van de interne audits die zijn uitgevoerd in de periode 2010-2012. Deze rapporten geven een fijnmazig beeld van de interne stand van zaken en deinzen niet terug voor harde uitspraken. De interne audits hebben er onder meer toe geleid dat in al bestaande UvAdata dashboards zijn ontwikkeld om het systeem gebruikersvriendelijker te maken. UvAdata maakt het mogelijk om alle relevante kwaliteitsdata te leveren, ook op een geaggregeerd niveau. Zo is in de Kritische reflectie met enkele duidelijke grafieken inzichtelijk gemaakt hoe de rendementen zich per faculteit ontwikkeld hebben sinds 2003. Op vergelijkbare wijze worden resultaten op een passend aggregatieniveau overzichtelijk gepresenteerd ter bespreking in de verschillende overleggen op alle niveaus in de organisatie. De commissie is bovendien gebleken dat jaarverslagen, waarin gegevens uit UvAdata zijn aangetroffen, voor alle gremia en commissies een rol spelen in het monitoren van resultaten.
5> 2011-2014.
6> 2012.
De instelling laat op verschillende manieren zien goed onderwijs serieus te nemen; onder andere in het personeelsbeleid. Zo wordt onderwijs beschouwd als integraal en essentieel onderdeel van de wetenschappelijke loopbaan en krijgt dit steeds meer systematisch aandacht in jaargesprekken en in het bevorderingsbeleid. Het belang dat de instelling hecht aan goed en professioneel ondersteund onderwijs wordt ook geïllustreerd door de mogelijkheid om ‘principal educators’ te benoemen. Zij hebben onder andere de gelegenheid onderzoek te doen naar het onderwijs in de eigen faculteit en op basis daarvan verbeteringen aan te bevelen.
8
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
Daarnaast is er zicht op de extern beoordeelde prestaties op opleidingsniveau via de jaarlijkse accreditatieportretten waarin alle lopende en afgeronde accreditaties zijn opgenomen. Zicht op meningen van studenten en docenten over het onderwijs leveren de onderwijsevaluaties via UvA-Q en in- en externe tevredenheidsonderzoeken zoals de mede werkersmonitor, de WO-monitor en de Nationale Studenten Enquête. De evaluaties via UvA-Q bestaan uit een UvAbreed verplicht deel, een vrije keuze uit een ‘vragenbibliotheek’ en een open ruimte waar opleidingen eigen vragen kunnen toevoegen. Betrokkenen geven aan dat het allemaal weliswaar veel werk met zich heeft meegebracht, maar dat er ook rust gekomen is en dat het goed is zo gestructureerd zicht te hebben op behaalde resultaten en van daaruit verder te werken. De commissie is onder de indruk van de systematische wijze van monitoren van resultaten en de kritische conclusies die daaruit zijn getrokken. Zij beoordeelt standaard 3 als ‘voldoet’. Standaard 4, Verbeterbeleid – In het Kader kwaliteitszorg7 beschrijft de instelling hoe zij de PDCA-cyclus op de verschillende niveaus in de organisatie vormgeeft. Zij constateert terecht dat deze cyclus op instellingsniveau goed functioneert, maar dat binnen de faculteiten nog sprake is van verschillende percepties. Ondanks de, ook door de commissie opgemerkte, variatie in perceptie van de PDCA-cyclus functioneren opleidingscommissies meestal goed. Studenten en docenten hebben daarvoor overtuigende voorbeelden gegeven rond de implementatie van researchintensief onderwijs bij geschiedenis en rechten en het werken met een korte en lange PDCA-cyclus bij de lerarenopleidingen. Uit tussentijdse interne kwaliteitsaudits is gebleken dat de terugkoppeling naar studenten over de follow up van onderwijsevaluaties veel verschilt tussen opleidingen en faculteiten. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van de NSE heeft het college van bestuur in 2012 een werkgroep ingesteld die inmiddels ook gerapporteerd heeft over de kwaliteit en tijdige beschikbaarheid van de informatie. De eerder genoemde interne audits en de planning en control-cyclus waarin convenanten, jaarplannen en jaarverslagen een rol spelen, faciliteren majeure verbeter-
7> 2012.
maatregelen op velerlei terreinen en bij alle faculteiten en ondersteunende diensten. Een voorbeeld hiervan is de invoering van de 8-8-4 systematiek in de curricula van alle opleidingen. Vanwege de bereikte resultaten en de koersvastheid en consistentie waarmee verbeterslagen plaatsvinden, beoordeelt de commissie standaard 4 als ‘voldoet’. Standaaard 5, Organisatie- en beslisstructuur – In het Besturingsmodel8 staat eenhoofdig en academisch leiderschap in de, door een beheerslijn ondersteunde, bestuurslijn centraal. Daarnaast is voorzien in een instellingsbreed geharmoniseerd kwaliteitszorgsysteem ter ondersteuning van het nemen van feitelijk onderbouwde beslissingen. De zeven faculteiten van voorheen vormen nu duidelijk één universiteit waarin het overleg en het instrumentarium voor de aansturing goed functioneren. De medezeggenschap functioneert goed, grotendeels via gescheiden circuits. Ook opleidings- en examencommissies functioneren over het algemeen goed. Zij worden daarvoor toegerust via kaderstellend beleid en aanvullende handreikingen zoals het Kader toetsbeleid, de Handreiking voor examencommissies en de Brochure voor opleidingscommissies9. De universiteit kent externe samenwerkingsverbanden met de Vrije Universiteit en de Hogeschool van Amsterdam. Met de Vrije Universiteit betreft dat samenwerking ter realisering van vooral onderwijs in het Amsterdam University College en van onderwijs en onderzoek in het ACTA waarin de faculteiten Tandheelkunde volledig geïntegreerd zijn. De commissie adviseert om bij de afwegingen om al dan niet te komen tot verregaande samenwerking de (integratie van de) kwaliteitszorg een prominente plaats te geven. De samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam richt zich op onderwijs, op het aanbieden van optimale leerwegen en afstemming van ondersteunende functies. Door het gezamenlijke college van bestuur voor beide instellingen is deze samenwerking stevig ingebed. De commissie beoordeelt standaard 5 als ‘voldoet’ vanwege de heldere en naar behoren functionerende organisatie- en beslisstructuur.
8> 2012. 9> Kader toetsbeleid. 2010. Handreiking voor examencommissies 2012. Brochure voor opleidingscommissies. 2011.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
9
Tot slot wil de commissie niet verhelen dat de mate van eensgezindheid over de ingeslagen weg haar enigszins verraste. Zij was gecharmeerd van het aanvraagdossier inclusief de onderliggende documenten. Tijdens het bezoek aan de instelling is vervolgens gebleken dat wat op papier staat, ook praktijk is. Het aanvankelijke wantrouwen heeft tijdens het toetsingsproces plaats gemaakt voor vertrouwen en waardering. De commissie kan niet anders dan de instelling complimenteren met de regie en de bereikte resultaten. In haar visie is in vele opzichten sprake van good practices. Dat neemt niet weg dat de commissie nog ruimte ziet voor verbetering. In een apart hoofdstuk van het adviesrapport geeft de commissie een aantal aanbevelingen. Deze liggen in het verlengde van wat de instelling zelf al heeft benoemd als zwakkere punten. Eén punt van zorg brengt de commissie nadrukkelijk onder de aandacht: de werkdruk van met name docenten en studieadviseurs voortvloeiend uit externe verplichtingen en interne afspraken. De commissie heeft de vijf standaarden van het beoordelingskader met ‘voldoet’ beoordeeld en spreekt op grond daarvan haar eindoordeel ‘positief’ uit. De commissie is onder de indruk van de overtuigende wijze waarop de Universiteit van Amsterdam heeft laten zien een duurzame koerswijziging ingezet te hebben en in control te zijn over de kwaliteitszorg voor haar onderwijs. De instelling voert op basis van een heldere visie consistent beleid en stelt dit bij als de resultaten daar aanleiding toe geven. Zij doet dit op inhoudelijke gronden en in goed overleg met betrokkenen.
Den Haag, 23 mei 2013 Namens de commissie ter beoordeling van de Universiteit van Amsterdam
Prof. dr. J.Peters (voorzitter) drs. J. Braaksma (secretaris)
10
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
11
Hoofdstuk 2
Verantwoording
2.1 ⁄ Aanvraag
>> Natalie van den Dobbelsteen, beleidssecretaresse (logistiek) >> Laura de Looze, beleidssecretaresse (accreditatieportret)
De Universiteit van Amsterdam heeft op 24 februari 2011 een aanvraag ingediend om deel te nemen aan de versnelde invoering van de beperkte opleidingsbeoordeling met de verplichting om binnen drie jaar de instellingstoets kwaliteitszorg te behalen. Op 12 mei 2011 heeft de NVAO de instelling geïnformeerd dat is voldaan aan de criteria gesteld in de WHW. Uitgaande van de door de instelling kenbaar gemaakte voorkeur voor de periode van toetsing is besloten tot het laten uitvoeren van de instellingstoets in het voorjaar van 2013. Op 5 december 2012 heeft bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen NVAO en de Universiteit van Amsterdam over de opzet van de instellingstoets. Gespreksonderwerpen waren recente ontwikkelingen en aandachtspunten, de voertaal van de toets, de planning, de samenstelling van de commissie en het besluitvormingstraject.
2.2 ⁄ Samenstelling commissie Op 11 december 2012 heeft de NVAO een commissie samengesteld bestaande uit vijf leden inclusief een student-lid. De commissie is als volgt samengesteld: >> Prof. dr. Jan Peters, oud-lid en -vicevoorzitter college van
bestuur Radboud Universiteit Nijmegen en hoogleraar Arabisch en Islam - Taal & Cultuur (voorzitter) >> Prof. dr. Joke Denekens, voorzitter Onderwijsraad en vicerector (portefeuille onderwijs) Universiteit Antwerpen en hoogleraar huisartsgeneeskunde - Gezondheid (lid) >> Prof. dr. Frank van der Duyn Schouten, oud-rector Universiteit van Tilburg en hoogleraar operations research - Economie (lid) >> Prof. dr. Jan Kijne, oud-vicedecaan Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen (portefeuille onderwijs) Universiteit Leiden en hoogleraar-emeritus Bio Science (lid) - Natuur >> Eduard Schmidt, BSc, BA, student onderzoeksmaster Public Administration and Organizational Science Universiteit Utrecht en onderzoeksmedewerker LSVb Gedrag en Maatschappij (student-lid) De commissie is ondersteund door: >> Drs. Johanneke Braaksma, onderwijskundige onder andere werkzaam bij de afdeling OO van de Radboud Universiteit (secretaris) >> Lic. Michèle Wera, beleidsmedewerker en procescoördinator NVAO
In bijlage 1 zijn de curricula vitae van de commissieleden opgenomen.
2.3 ⁄ Werkwijze commissie In de voorbereidingsfase heeft de commissie via de NVAO ontvangen: de Audit Instellingstoets UvA: Vrij blijven zonder vrijblijvendheid toegestuurd door de Universiteit van Amsterdam en gedateerd januari 2011; het Accreditatieportret Instellingstoets Kwali teitszorg Universiteit van Amsterdam opgesteld door de NVAO op 15 februari 2013 en op 25 januari 2013 de Kritische reflectie Instellingstoets Kwaliteitszorg opgesteld door de Universiteit van Amsterdam. Ter voorbereiding op de realisatie van de instellingstoets hebben voorzitter, procescoördinator en secretaris op 18 februari 2013 het toetsingsproces besproken en nader uitgewerkt. Voorafgaand aan het bezoek hebben de commissieleden aan de secretaris doorgegeven wat hun eerste indrukken en vragen waren naar aanleiding van het toegestuurde materiaal. De compilatie hiervan vormde, samen met het door de instelling ter inzage gelegde materiaal, de input voor de voorbereidende bespreking op 25 februari. De commissie heeft op 25 februari een gesprek gevoerd met leden van de raad van toezicht en op 26 februari met het college van bestuur, decanen, studenten en docenten uit vertegenwoordigende organen, hoofden van stafdiensten en verantwoordelijken voor het beleid voor studenten met een functiebeperking, onderwijsdirecteuren en studenten met een functiebeperking. Op 27 februari is een tweede gesprek gevoerd met het college van bestuur ter afsluiting van dit eerste bezoek en ter bespreking van het vervolg daarop. De kwaliteit van het door de instelling aangereikte materiaal was zodanig dat in de gesprekken tijdens het eerste bezoek de borging van de onderwijskwaliteit diepgaand en systematisch aan de orde kon komen. Dit werd vergemakkelijkt door de openhartigheid van de gesprekken. In het slotgesprek met het college van bestuur op 27 februari heeft de commissie haar oordeel kenbaar gemaakt. Noch voor de commissie noch voor de instelling was er behoefte aan een tweede bezoek anders dan voor terugkoppeling van de bevindingen.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
13
De NVAO heeft de commissie per brief van 8 maart gevraagd om alsnog trails uit te voeren: “Van de zijde van de NVAO is er begrip voor de argumenten van de commissie. Verder hecht ik er zeer aan te benadrukken dat ik geen enkele twijfel heb aan de grondigheid, gedegenheid en deskundigheid waarmee de commissie te werk is gegaan. Toch wil ik de commissie vragen wel audit trails uit te voeren en wel om de volgende redenen. De uitkomst van de instellingstoets kwaliteitszorg is het meeste gebaat bij een auditwijze die niet ter discussie staat. Het niet uitvoeren van audit trails kan aan een dergelijke discussie voeding geven en blijkt dat in de praktijk al gedaan te hebben. Het is ook in het belang van de UvA dat de uitkomsten van ‘haar’ instellingstoets niet in discussie komen, vanwege discussies over de gevolgde auditwijze. De NVAO heeft zowel verantwoordelijkheid voor individuele instellingstoetsen als voor het accreditatiestelsel in zijn geheel, waarin de instellingstoets kwaliteitszorg een belangrijk element is. Bij deze systeemverantwoordelijkheid hoort ook die voor consistentie in de bejegening en beoordeling van de instellingen voor hoger onderwijs. Dat vergt dat bij alle instellingen die een instellingstoets kwaliteitszorg hebben aangevraagd, dezelfde auditmethodiek wordt gevolgd, dus inclusief audit trails.” 10 De commissie heeft op 4 april alsnog een tweede bezoek gebracht aan de instelling voor twee audit trails. Helaas konden voorzitter Peters en commissielid Denekens daarbij niet aanwezig zijn. Zij hebben wel deelgenomen aan de beraadslagingen. Commissielid Van der Duyn Schouten heeft tijdens het tweede bezoek de voorzittersrol vervuld. Het conceptrapport was gereed voor hij benoemd werd tot rector magnificus bij de Vrije Universiteit Amsterdam. De twee gerealiseerde trails zijn: 1. Onderzoek naar de PDCA- of kwaliteitszorgcyclus bij de masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs in Algemene Economie (gammaopleiding) en Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs in Scheikunde (bèta-opleiding), beide van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen en 2. Onderzoek naar researchintensief onderwijs op centraal en decentraal niveau i.c. bij de bacheloropleidingen Rechtsgeleerdheid (Faculteit der Rechtsgeleerdheid) en Geschiedenis (Faculteit Geesteswetenschappen).
10> Brief d.d. 8 maart 2013 van R.P. Zevenbergen, bestuurder NVAO aan prof. dr. J. Peters, voorzitter van de commissie
14
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
De resultaten van de trails bevestigen het oorspronkelijke oordeel van de commissie. De bevindingen, overwegingen en oordelen van de commissie heeft de secretaris verwerkt in een eerste concept van het uit te brengen rapport. Na twee rondes uitwisseling van voorstellen voor wijzigingen en aanvullingen heeft de commissie op 24 april 2013 het onderhavige adviesrapport vastgesteld. Bij brief van 17 mei 2013 heeft de instelling gewezen op feitelijke onjuistheden die in het definitieve adviesrapport onverkort zijn overgenomen.
2.4 ⁄ Opbouw adviesrapport Een samenvattend advies is opgenomen in Hoofdstuk 1. In de Hoofdstukken 2 en 3 komen de werkwijze van de commissie en algemene informatie over de Universiteit van Amsterdam plus een aantal kengetallen aan de orde. Vervolgens geeft de commissie in Hoofdstuk 4 haar oordeel over de kwaliteitszorg van de instelling per standaard van het beoordelingskader. Op grond van dit hoofdstuk komt de commissie tot haar uiteindelijke advies. Aanbevelingen ter verbetering zijn opgenomen in Hoofdstuk 5. Het rapport sluit af met een samenvattende tabel van de oordelen over de kwaliteitszorg van de instelling. In de bijlagen staat informatie over de commissie, de bezoeken, de bestudeerde documenten en de gebruikte afkortingen.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
15
Hoofdstuk 3
Beschrijving van de instelling
3.1 ⁄ Algemene gegevens
Land
Nederland
Instelling
Universiteit van Amsterdam
Locaties
Amsterdam
Status van de instelling
bekostigd
3.2 ⁄ Profiel van de instelling De Universiteit van Amsterdam is voortgekomen uit het Athenaeum Illustre (1632) en heeft ruim 30.000 studenten en 6200 medewerkers. De Universiteit van Amsterdam heeft zeven faculteiten en werkt samen met de Vrije Universiteit in het ACTA (tandheelkunde) en het Amsterdam University College (gezamenlijke liberal arts and sciences opleiding). De zeven faculteiten zijn: >> Geesteswetenschappen >> Maatschappij- en Gedragswetenschappen >> Economie en Bedrijfskunde >> Rechtsgeleerdheid >> Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica >> Geneeskunde (in AMC) >> Tandheelkunde (met de Vrije Universiteit in ACTA) Vanaf 1998 werken de Universiteit van Amsterdam en de Stichting Hogeschool van Amsterdam samen ten behoeve van het aanbieden van onderwijs, optimale leerwegen en afstemming van ondersteunende functies. Sinds 2003 is er sprake van een personele unie tussen colleges van bestuur van beide instellingen. De Universiteit van Amsterdam heeft als publiekrechtelijke instelling haar bestuur en beheer ingericht in overeenstemming met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en het daarop gebaseerde Universiteitsreglement en is in overeenstemming met de Code goed bestuur universi teiten van de VSNU. Het college van bestuur is belast met het bestuur en beheer van de universiteit en legt verantwoording af aan de raad van toezicht, die op zijn beurt verantwoording verschuldigd is aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Elke opleiding of groep van opleidingen wordt bestuurd door een opleidingsdirecteur benoemd door de decaan van de desbetreffende faculteit. Een opleidingsdirecteur kan zijn
functie wel voor meer dan één opleiding uitoefenen, maar niet gelijktijdig voor een bachelor- en een masteropleiding. Bachelor-opleidingen zijn ondergebracht in colleges en masteropleidingen in graduate schools. De graduate schools en colleges zijn taakorganisaties en worden door de decaan voorzien van onderwijsbudget. Het personeel is ondergebracht bij de faculteit in afdelingen. In het voorwoord van de Kritische Reflectie presenteert de Universiteit van Amsterdam zich als een universiteit die al jaren investeert in de kwaliteit van het onderwijs. In de afgelopen vier jaar zijn deze investeringen in een stroom versnelling gekomen. Dit betreft vooral de implementatie van het beleid omtrent studiesucces, de herinrichting van curricula zodat nu alle opleidingen met dezelfde semesterindeling en module-omvang werken en het kwalificeren van docenten. Gemeld wordt dat dit voor medewerkers en studenten soms wennen is en tijd neemt en dat de Universiteit van Amsterdam het beeld van ‘vrijheid, blijheid’ niet zomaar van zich afschudt, maar dat men er van overtuigd is op de goede weg te zijn.
3.3 ⁄ Kengetallen per 31-12-2012
Studentenaantallen
Totaal aantal studenten
33.256
Ba
21.733
Ma
11.523
waarvan internationale
2.567
studenten
Opleidingen
222
Totaal aantal opleidingen Ba
60
Ma
162 60
waarvan Engelstalige opleidingen
Verleende diploma’s
Totaal
10.777
Ba
4.577
Ma
5.751 449
PhD
Personeel
Totaal in fte
6.236
Wetenschappelijk personeel
4.391
Ondersteunend en
1.845
beheerpersoneel
Financiën
Totaal budget
600 miljoen
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
17
Hoofdstuk 4
Beoordeling per standaard
4.1 ⁄ Standaard 1: Visie op de kwaliteit van het onderwijs De instelling beschikt over een breed gedragen visie op de kwaliteit van haar onderwijs en op het ontwikkelen van een kwaliteitscultuur.
Visie op kwaliteit onderwijs De visie op de kwaliteit van onderwijs staat helder beschreven in de Onderwijsvisie11 van de Universiteit van Amsterdam en is geoperationaliseerd in het instellingsplan Oog voor talent12 . De instelling vindt wetenschappelijk onderwijs even belangrijk als wetenschappelijk onderzoek en benadrukt de verwevenheid ervan. De commissie is van mening dat de gepresenteerde kern van de onderwijsvisie hier goed bij past: student-gecentreerd researchintensief onderwijs met veel aandacht voor academische vorming, in het bijzonder voor kritisch en analytisch denken. In de Onderwijsvisie zijn zowel de kenmerken van bachelor- en masterstudenten die onderzoeksintensief onderwijs genoten hebben, als de belangrijkste kritische denkvaardigheden geoperationaliseerd. Daardoor krijgen alle betrokkenen niet alleen algemene richtlijnen, maar ook suggesties voor de concrete vormgeving in de eigen faculteit en/of opleiding. Zo wordt voor de kritische denkvaardigheid ‘evalueren’ aanegeven dat daaraan ten grondslag ligt de vaardigheid om de geloofwaardigheid te beoordelen van beweringen en van de kwaliteit van de gebruikte argumenten volgens de inductieve en deductieve methode. Deze werkwijze schept goede condities voor een consistente implementatie van de onderwijsvisie. De Universiteit van Amsterdam besteedt veel aandacht aan het bespreken van de visie op de kwaliteit van het onderwijs. Zo bezoekt het college van bestuur sinds 2007 alle faculteiten in een zogenaamde ‘IP13 tour’ waarin zij de doelstellingen en keuzes van de onderwijsvisie en het instellingsplan toelicht aan medewerkers en studenten. De staf stelt de contacten van het college met de werkvloer op prijs. Daarnaast staan de werkbezoeken van het college aan de faculteiten sinds najaar 2012 geheel in het teken van de kwaliteit van onderwijs. Ook heeft de instelling de laatste jaren met succes zwaar ingezet
op het functioneren van de PDCA-cyclus op alle niveaus in de onderwijsorganisatie, van onderwijsmodules tot opleidingsprogramma’s, en van ondersteunende stafdiensten tot de raad van toezicht. De Kritische reflectie14 vat de visie op de kwaliteit van het onderwijs samen in vijf kernpunten: 1. maximaal studiesucces 2. nadruk op academische vorming 3. researchintensief onderwijs 4. een ambitieuze studiecultuur 5. differentiatie en focus in het onderwijs. Maximalisering van het studiesucces is als beleidslijn in het vorige instellingsplan reeds ingezet. Met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in 2008 afgesproken dat in 2014 70% van de studenten de bachelor in vier jaar afrondt en dat 10% van de studenten meer dan het standaardprogramma studeert. Dit beleid is ondersteund door een inventariserend rapport en een plan van aanpak15. Ter realisatie hiervan zet de instelling onder andere in op de inrichting van het curriculum, begeleiding, toetsing en feedback. Zo is inmiddels het curriculum qua indeling in opbouw van semesters en omvang van de modulen geüniformeerd voor de hele universiteit in het zogenaamde 8-8-4-systeem. In het Kader toetsbeleid Universiteit van Amsterdam uit december 201016 komen naast de kwaliteitsborging van toetsing ook studiesucces-bevorderende zaken aan de orde zoals gelijkmatige spreiding en maximering van het aantal eindtoetsen. Ter realisatie van de nadruk op academische vorming is niet alleen sprake van expliciete aandacht en suggesties in de onderwijsvisie, maar wil de instelling de komende periode ook inzetten op een doorlopende leerlijn hiervoor vanaf het eerste bachelorjaar. In de Kritische reflectie staat dat het researchintensieve onderwijs de komende periode onderwerp van deze leerlijn wordt. Tijdens de gesprekken is gebleken dat met enthousiasme gewerkt wordt aan de ontwikkeling en implementatie hiervan. De Universiteit van Amsterdam hecht eraan studenten vanaf het begin te leren dat kennis voort durend verandert en dat een onderzoekmodus cruciaal is voor de omgang hiermee. Tot haar genoegen treft de commissie in het instellingsplan als noodzakelijke voorwaarden om dit 14> Kritische reflectie instellingstoets kwaliteitszorg. Januari 2013.
11> Onderwijsvisie. 2012. 12> Oog voor talent. Instellingsplan 2011-2014. 13> Instellingsplan.
15> Rapport studiesucces aan de Universiteit van Amsterdam. 2009. Plan van aanpak studiesucces. 2009. 16> Kader toetsbeleid Universiteit van Amsterdam. 2010.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
19
te kunnen realiseren aan dat zowel gepromoveerde en didactisch geschoolde docenten nodig zijn, als een regelmatige herijking van het opleidingsaanbod om de koppeling met onderzoek (en arbeidsmarkt) te waarborgen. Hieronder vallen ook de in het instellingsplan aangekondigde uitbreiding van het aantal researchmasters in samenhang met de onder zoekzwaartepunten van de universiteit en de voorgenomen investeringen in de eerstegraads lerarenopleidingen.
de beoogde successen. Herhaaldelijk zijn voorbeelden hiervan genoemd op de thema’s studiesucces en een meer eenduidige vormgeving van de curricula. De inhoudelijke argumenten en suggesties voor de aanpak zijn meestal ontleend aan (intern) onderzoek en pilots. Voorbeelden daarvan zijn de interne audit Vrij blijven zonder vrijblijvendheid (2011)17, het rapport Studie succes aan de Universiteit van Amsterdam (2009) en de notitie Betrekken alumni en het werkveld bij de kwaliteitszorg (2012)18.
Voor de ambitieuze studiecultuur stelt de instelling in haar Kritische reflectie dat dit betrekking heeft op de verwachtingen die zij van haar studenten heeft en op de inzet vanuit de opleidingen om het beste uit studenten te halen. Om dit te stimuleren benadrukt zij het belang van onderwijskundig leiderschap en van structurele investeringen in de profes sionalisering van docenten. In de gesprekken is de commissie gebleken dat hieraan instellingsbreed hard wordt gewerkt.
Visie op het ontwikkelen van een kwaliteitscultuur
Via differentiatie en focus wil de Universiteit van Amsterdam aansluiten bij het talent en de motivatie van alle studenten die bewust en gemotiveerd ervoor kiezen aan deze universiteit hun opleiding te volgen. Hoewel zij daarbij uitdrukkelijk tegemoet wil komen aan een heterogene studentenpopulatie, lijken de differentiatie-inspanningen zich in de praktijk nog vooral te richten op de meer getalenteerde student en minder op de relatieve achterblijver. De disciplinaire en interdisci plinaire honourstrajecten stroken goed met de ambitieuze studiecultuur en bieden de betere studenten mogelijkheden om hun talenten te benutten. Tevens dienen deze trajecten als katalysator voor researchintensief onderwijs. Voor de zwakkere studenten meldt de instelling haar verwijzings activiteiten naar geschikter onderwijs, onder andere aan de Hogeschool van Amsterdam, maar acht de commissie meer blijvende aandacht op zijn plaats. Tijdens de gesprekken is gebleken dat bovenstaande visie en beleidsvoornemens niet alleen bekend zijn en breed gedragen worden, maar dat men er ook naar handelt. Zo wegen bijvoorbeeld onderwijskwalificaties zwaarder dan voorheen mee in de loopbaanontwikkeling van medewerkers en hebben om te beginnen zoveel mogelijk hoogleraren en decanen hun basiskwalificatie onderwijs gehaald onder het motto: goed voorbeeld doet goed volgen. Zowel het college van bestuur als de decanen, docenten en studenten uit de inspraakorganen geven aan dat inhoudelijke argumenten en voldoende doorzettingsvermogen bepalend zijn om tot voor iedereen werkbare maatregelen te komen voor
20
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
De Universiteit van Amsterdam ambieert een omslag ten aanzien van de kwaliteitscultuur. Zij pakt dit naar het oordeel van de commissie realistisch en succesvol aan. Om na te gaan of de goede dingen gedaan worden en of die ook goed gedaan worden, is er flink ingezet op monitoren, rapporteren en afspraken maken en uitvoeren op alle niveaus in de organisatie. Zo heeft evaluatie van het vorige instellingsplan uitgewezen dat daar teveel doelen in stonden om tot consistent uitvoerbaar onderwijsbeleid te komen. Oog voor talent is op dit punt doeltreffender ingevuld. Onderwijsvisie, instellingsplan en interne audits spelen op instellingsniveau aantoonbaar een belangrijke rol en zijn richtinggevend voor de convenanten met de faculteiten. Alle convenanten, hoewel verschillend in mate van uitgebreidheid en in type te nemen maatregelen, bevatten een zevental kwantificeerbare prestatie-indicatoren die het gevoerde beleid weerspiegelen. Voorbeelden daarvan zijn: reductie van uitval en van het aantal langstudeerders, het percentage docenten met minimaal een basiskwalificatie onderwijs en de studenttevredenheid op bepaalde onderwerpen. De convenanten laten zien dat faculteiten inderdaad, zoals het college van bestuur zegt, hun eigen tempo mogen volgen zolang ze heldere doelstellingen formuleren en de voor hen goede dingen goed doen om het beoogde beleid te implementeren. De jaarplannen en jaarverslagen die de commissie van verschillende faculteiten heeft ingezien, illustreren dat de convenanten hun doorvertaling vinden naar de lagere echelons en dat daarin op passende wijze verschillende accenten liggen. Ook tijdens de gesprekken zijn overtuigende illustraties hiervan ingebracht. Zo is er, na aanvankelijke gereserveerdheid bij docenten, nu geen discussie meer over de basiskwalificatie onderwijs. Inmiddels moeten docenten 17> Audit instellingstoets UvA. Vrij blijven zonder vrijblijvendheid. Januari 2011. 18> Betrekken alumni en het werkveld bij kwaliteitszorg. Augustus 2012.
zich verantwoorden als ze (nog) geen basiskwalificatie onderwijs hebben. Tegelijkertijd verloochent de Universiteit van Amsterdam haar kritische cultuur niet en vertrouwt zij erop dat studenten hun mening blijven geven als ze het niet eens zijn met het beleid. Er is geregeld informeel en formeel overleg met studenten, zowel op centraal niveau als in de faculteiten. Op centraal niveau gebeurt dit enkele keren per jaar, ook gezamenlijk met de ondernemingsraad. In de faculteiten is minder sprake van dergelijk gezamenlijk overleg. Mocht het overleg onvoldoende bevredigend zijn, dan schromen studenten niet om desnoods een geschil aanhangig te maken. De commissie gaat hier verder op in onder standaard 5.
alle gesprekken is gebleken, maken dat de commissie van oordeel is dat de Universiteit van Amsterdam voldoet aan standaard 1, Visie op de kwaliteit van het onderwijs.
Al met al constateert de commissie dat de instelling veel nieuwe taken op het bordje van docenten en studieadviseurs legt als gevolg van externe verplichtingen en interne afspraken zoals het voeren van intakegesprekken, het behalen van onderwijskwalificaties, publiceren etc. Dit leidt tot een hoge werkdruk, maar opvallend genoeg (nog) niet tot een hoog ziekteverzuim. Dit wijst op een grote verbondenheid met de instelling en met het werk dat men doet. Het probleem wordt herkend door de instelling en heeft de aandacht. Omdat niet duidelijk is wanneer het kantelpunt rond deze toenemende werkdruk wordt bereikt, ligt hier een potentiële bedreiging waarvoor scherpe monitoring geboden is. De commissie adviseert passende maatregelen te nemen en constateert dat hier ook een taak ligt voor de centrale ondernemingsraad.
Onderwijs
In haar sterkte-zwakte analyse geeft de Universiteit van Amsterdam aan een lange traditie te kennen van het uitzetten van onderwijsbeleid en het regelmatig beoordelen van de werking van haar kwaliteitssysteem. Zij merkt terecht op dat daardoor in het huidige instellingsplan en de realisatie daarvan sprake is van meer focus en dat de samenhang met de onderwijsvisie versterkt is. Uit de interne audits blijkt voor de vijf kernpunten uit de onderwijsvisie, hoewel niet door alle studenten en docenten herkend, wel een breed draagvlak. De commissie deelt deze observatie en heeft vertrouwen in het voornemen van de instelling om de bekendheid en herkenbaarheid van de visie in alle lagen van de universiteit te verbeteren.
Oordeel De heldere en goed gedocumenteerde visie op de kwaliteit van onderwijs, de concrete doorvertaling in documenten en maatregelen en vooral de constructieve betrokkenheid hierbij die in
4.2 ⁄ Standaard 2: Beleid De instelling beschikt over adequaat beleid om de visie op de kwaliteit van haar onderwijs te realiseren. Dit omvat in elk geval: beleid op het gebied van onderwijs, personeel, voor zieningen, toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking, verankering van onderzoek in het onderwijs, evenals de verwevenheid tussen onderwijs en het (internationale) beroepenveld en vakgebied.
Het centrale onderwijsbeleid is kaderstellend en houdt rekening met de specifieke kenmerken van de zeven faculteiten. Op nagenoeg alle beleidsterreinen zijn beleidsnotities aangetroffen die zich kenmerken door hun onderbouwing, kaderstellende karakter en operationele inslag. Alleen voor studeren met functiebeperking is geen beleidsnotitie aangetroffen. Tijdens de gesprekken is gebleken, en door de universiteit erkend, dat dit beleidsterrein meer gestru ctureerde aandacht verdient, waarover later meer. Soms is beleid niet direct centraal geformuleerd, maar meer volgend op decentraal beleid. Dit is bijvoorbeeld het geval met researchintensief onderwijs. Zo’n beleidsthema komt dan wel systematisch aan de orde in de universitaire commissie onderwijs, het periodieke bestuurlijke overleg tussen afzonderlijke faculteiten en college van bestuur en in het centrale bestuurlijke overleg waar college en decanen samenkomen. Daar wordt ook de totale beleids agenda besproken opdat keuzes en prioritering draagvlak krijgen in de faculteiten en met het oog op onderlinge uitwisseling en afstemming van werkwijzen. Enkele beleidsterreinen staan weliswaar op papier en zijn operationeel uitgewerkt en besproken in het centraal bestuurlijk overleg, maar verdienen inhoudelijk in de praktijk meer aandacht. Zo is over de verwevenheid van onderzoek en onderwijs tijdens de gesprekken nog opvallend veel gerapporteerd als ‘deden we al’. Toch blijkt het overleg over dit onderwerp in het afgelopen jaar geleid te hebben tot aanpassingen van het curriculum. Vakinhoudelijke en op academische en onderzoekvaardigheden gerichte leerlijnen zijn meer geëx pliciteerd. Opleidingsverantwoordelijken en docenten meldden tijdens de gesprekken dat bijvoorbeeld in de
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
21
bachelor-opleidingen rechtsgeleerdheid en geschiedenis werkgroepen en studieopdrachten over actueel onderzoek een steeds grotere rol spelen. Studenten herkennen en waarderen deze aanpak, temeer omdat dit voor hen de positie van hun docenten in het onderzoeksveld goed illustreert. Wel ziet de commissie dat de docenten momenteel vooral hun eigen didactische intuïtie volgen en good practices nog voornamelijk binnen opleidingen delen, maar dat professionele didactische ondersteuning nodig zal zijn voor het ontwerpen van een coherent curriculum voor researchintensief onderwijs. Een cruciaal thema in de onderwijsvisie is differentiatie, zowel richting excellentie als voor ‘achterblijvers’. De ambitie is dat in 2014 door 10% van de studenten meer gestudeerd wordt dan het standaardprogramma voorschrijft. Daarvoor zijn er verbredende honours- en verdiepende excellentieprogramma’s ontwikkeld. Bij de studenten bestaat onduidelijkheid over de toelating tot en aard van dit type onderwijs. Zij geven aan dat de beoogde 10% deelname wat hen betreft niet uitsluitend behaald hoeft te worden via de excellentieprogramma’s en de soms nog wat saaie en weinig uitdagende honoursprogramma’s. Zij suggereren bijvoorbeeld ook het volgen van extra vakken of een bijzondere stage die niet in een honours- of excellentieprogramma vallen, te erkennen als bijdragend aan excellentie. Voor de, ondanks het beleid van binding en verwijzing, achterblijvende studenten wil de Universiteit van Amsterdam inzetten op extra structuur en maatwerkbegeleiding via de studieloopbaanbegeleiding. Er zijn wel enkele initiatieven, maar de instelling geeft terecht aan dat dit thema op korte termijn centraal extra beleidsaandacht behoeft. Op het gebied van selectie, matching en intake stelt de instelling concrete en ambitieuze doelen. Zo verwacht men dat in 2014 elke faculteit proefstudeerweken, zogenaamde immersion weeks, of andere intake programma’s aanbiedt voor het begin van het studiejaar, dat het percentage uitvallers en overstappers in 2014 niet zal stijgen en dat uitval en switch zoveel mogelijk in het eerste semester zullen plaatsvinden. Voor de uitwerking van dit beleid in concrete maatregelen heeft de universitaire commissie onderwijs een werkgroep gevormd. Deze werkgroep heeft haar rapport19 in december 2012 opgeleverd ter bespreking en besluitvorming.
Een goed voorbeeld van flexibele en doelgerichte omgang met beleid waarover verschillende gesprekspartners positief rapporteerden, biedt de invoering van het bindend studie advies. Dit bleek bij psychologie een positief effect op het studierendement te hebben en bij rechten en economie niet. Nadere beschouwing wees uit dat dit kwam doordat bij psychologie eerst ook andere maatregelen genomen waren zoals aanpassingen in het toetsprogramma en herkansingsbeleid. Vervolgens hebben andere faculteiten de ruimte gekregen om met eigen passende maatregelen en in hun eigen tempo uiteindelijk het bindend studieadvies in te voeren. Aparte aandacht als good practice verdient het toetsbeleid. Het Kader toetsbeleid (2010) is helder, concreet en kwalitatief zeer aan de maat, en het blijkt te leven onder betrokkenen. Deze notitie wordt geflankeerd door een goede Handreiking voor examencommissies (2012)20. Daarnaast is tijdens het gesprek met docenten gebleken dat faculteiten en opleidingen uiteenlopende aanvullende acties ondernemen zoals het geven van training aan docenten door externe toets deskundigen, het voorleggen van examenvragen aan toets deskundigen en het werken met externen als extra beoordelaar. Opvallend is dat de commissie in de Kritische reflectie weinig aandacht aangetroffen heeft voor de lerarenopleidingen terwijl op dat gebied wel degelijk van beleidsontwikkelingen sprake is. Sinds 2010/2011 vallen de lerarenopleidingen niet meer direct interfacultair onder het college van bestuur, maar zijn ze in de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen ondergebracht in de Graduate school of Child Development and Education. Betrokkenen zijn hier gelukkig mee vanwege de kortere lijnen met de onderwijswetenschappen. De balans in zichtbaarheid voor scholen in het voortgezet onderwijs en faculteiten wordt belangrijk geacht door de voor de lerarenopleidingen verantwoordelijken en is een punt van aandacht. Hetzelfde geldt voor de balans tussen vakinhoudelijke en vakdidactische voorbereiding op het lerarenberoep. De lage instroom wordt betreurd, maar krijgt tot verrassing van de commissie weinig beleidsmatige aandacht omdat dit vooral als een maatschappelijk probleem gezien wordt. Docenten van de lerarenopleiding scheikunde daarentegen lijken iets minder gelaten over de lage instroom; zij hopen dat er aantrekkingskracht uitgaat van educatieve minoren in bachelortrajecten en van de mogelijkheid om bijvoorbeeld als 20> Handreiking voor Examencommissies Universiteit van Amsterdam.
19> Rapport werkgroep selectie, matching en intake. 2012.
22
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
April 2012.
bijbaan in plaats van vakkenvullen persoonlijk assistent van leraren te worden. Tot voor kort was dit laatste op projectbasis mogelijk, maar inmiddels behoort het tot hun genoegen voor studenten tot de vaste mogelijkheden om bij te verdienen.
Personeel In aansluiting op het instellingsplan is er een Strategisch kader HRM (2012)21 ontwikkeld. Hierin zijn zes speerpunten uitgewerkt in uitgangspunten en concrete te ondernemen acties. Het valt de commissie op dat onderwijs hierin als attentiepunt en cruciaal aspect in het loopbaanbeleid is opgenomen. In de Kritische Reflectie staat onderwijs benoemd als ‘integraal en essentieel onderdeel van de wetenschap pelijke loopbaan’. De instelling laat ook zien goed onderwijs serieus te nemen als zij zich ten doel stelt dat 90% van de docenten in 2014 tenminste een basiskwalificatie onderwijs heeft. Het BKO22-beleid is succesvol, niet in de laatste plaats door het goede voorbeeld van decanen, onderwijsdirecteuren en hoogleraren. Wat volgens de commissie ook helpt, is het Universitair kader BKO (2012)23 dat ruimte laat voor facultaire invulling (mits aansluitend bij landelijke afspraken en geaccordeerd door het college van bestuur). Docenten geven aan dat de kwaliteit van hun onderwijs prestaties steeds serieuzer genomen wordt in jaargesprekken en in het bevorderingsbeleid. Het niet hebben van een basiskwalificatie onderwijs kan volgens hen eventueel rechts positionele gevolgen hebben. Docenten maken bovendien melding van de mogelijkheid meer op basis van onderwijsprestaties carrière te kunnen maken bijvoorbeeld door de benoeming tot ‘principal educator’. ‘Principal educators’ hebben onder andere de gelegenheid onderzoek te doen naar het onderwijs in de eigen faculteit en op basis daarvan verbeteringen aan te bevelen. De matrixstructuur waarbinnen financiële en personele verantwoordelijkheden voor onderwijs zijn belegd, biedt volgens alle betrokkenen vele voordelen. Hierin spelen enerzijds faculteiten en anderzijds colleges en graduate schools een belangrijke rol. Colleges verzorgen bachelor-opleidingen; graduate schools verzorgen de masteropleidingen. De financiële verantwoordelijkheid ligt bij de colleges en graduate schools. De verantwoordelijkheid voor het leveren van adequate personele bezetting voor opleidingen ligt bij de afdelingen van de faculteiten. Dit betekent dat er voor de opleidingen
geen sprake is van ‘gedwongen winkelnering’ bij het inzetten van docenten. In bijna alle faculteiten werkt dit systeem naar tevredenheid; de Faculteit der Geesteswetenschappen is nog bezig met de omslag naar dit systeem, maar is volgens de decaan al wel overtuigd van de voordelen.
Voorzieningen In het Huisvestingsplan 2005-2020 (2011)24 is opgenomen dat het onderwijs zich op vier goed geoutilleerde campussen concentreert: Binnenstad (alfa cluster), Roeterseiland (gamma en rechten), Science Park (bèta en Amsterdam University College) en het AMC. In het gesprek met de raad van toezicht werd benadrukt dat de Universiteit van Amsterdam, mede op zijn aandringen ook ervoor zorgt niet alle huisvesting in bezit te hebben om, juist vanwege de beperkte groeiambities, flexibel te zijn bij fluctuerende studentenaantallen. Over informatietechnologie in het onderwijs (ICTO) en voor het monitoren van het onderwijs zijn eveneens notities voorhanden, namelijk Informatiestrategie 2011-2014 (2011) en het Beleidsplan ICT in de veranderende onderwijsomgeving (2012)25. Uit de gesprekken is gebleken dat de introductie van informatietechnologie in het onderwijs nog niet altijd verloopt zoals voorzien en gehoopt. Het gaat langzamer en soms ook moeizamer. Ook werd duidelijk dat men zich hier goed van bewust is en eraan werkt, bijvoorbeeld door het starten van specifieke projecten zoals digitaal toetsen, online colleges en professionalisering van docenten. De ICTO-programmaraad volgt in opdracht van het college van bestuur lopende projecten en adviseert erover. Ook de ondersteunende stafdiensten zijn actief op dit terrein. Ter illustratie: in 2010 is het studentinformatiesysteem SiS ingevoerd. In 2011 waren er veel problemen met navenant veel klantcontacten tot gevolg. In 2012 was het aantal klant contacten met 75% verminderd wat wijst op een veel beter lopend systeem. De sleutel voor dit uiteindelijke succes legt de instelling bij een breed gedragen en consistente aanpak.
Toegankelijkheid en studeerbaarheid met functiebeperking Beleid ten aanzien van de toegankelijkheid en studeer baarheid van het onderwijs voor studenten met een functiebeperking verdient meer systematische aandacht. In de Kritische reflectie staat dat materiële en immateriële
21> Strategisch kader HRM. 2012.
24> Huisvestingsplan 2005-2020. 2011.
22> Basiskwalificatie Onderwijs.
25> Beleidsplan ICT in de veranderende onderwijsomgeving. 2012 Informatie-
23> Universitair kader BKO. 2012.
strategie 2011-2014. 2011
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
23
voorzieningen beschikbaar en bekend zijn via een website en bij studentendecanen en studieadviseurs. In hoeverre studenten hiervan weten en er ook gebruik van (kunnen) maken, blijkt sterk af te hangen van hun eigen initiatief, hun informele contacten en de studieadviseurs. Uit de gesprekken met studenten blijkt de variatie hierin groot te zijn. Uit de sterkte-zwakte analyse in de Kritische Reflectie en tijdens het gesprek met betrokkenen bij het beleid voor functiebeperkte studenten is gebleken dat de instelling zich bewust is dat dit beleidsterrein universiteitsbreed nog onvoldoende systematisch is aangepakt en dat er evenmin al sprake is van systematische monitoring. Tevens is aangegeven dat men er vanuit dit bewustzijn aan werkt.
Verwevenheid onderwijs – onderzoek Zoals eerder opgemerkt is student-gecentreerd research intensief onderwijs, speerpunt in de onderwijsvisie, in de gesprekken met de commissie meestal als een vanzelf sprekendheid naar voren gekomen. Bij doorvragen blijkt dat in veel opleidingen bij de herprogrammering van het onderwijs in het kader van de 8-8-4 operatie beter gelet is op de opbouw qua niveau in de onderzoekleerlijn. Dit heeft tot gevolg dat docenten meer zicht hebben op wat collega’s doen en dat een betere onderlinge afstemming van de inhoud van het onderwijs mogelijk is. De specifieke vak-inhouden aan de hand waarvan researchintensief onderwijs vorm krijgt ontlenen docenten veelal aan hun eigen onderzoek. Uit studentevaluaties en ook uit het gesprek met studenten is gebleken dat zij dit waarderen en dat het hen enthousiasmeert. Studenten hebben ook aangegeven dat het niet mogelijk is om een studieroute te kiezen met weinig aandacht voor onderzoekvaardigheden. Ze zijn vooral blij met het besluit academische en onderzoekvaardigheden geïntegreerd met vak-inhouden te kunnen ontwikkelen in plaats van apart daarvan. Zowel docenten als studenten hebben het wel drukker gekregen. Studenten melden dat dit niet tot bijvoorbeeld langere correctietijden leidt. Docenten hebben uiteen lopende ervaringen. Sommigen, bijvoorbeeld bij geschiedenis, ervaren een kleinere maar wel intensievere werkdruk, anderen, onder andere bij rechten, melden een toegenomen werkdruk. Desondanks is men het erover eens dat dit de beste aanpak is voor researchintensief onderwijs en dat via bijvoorbeeld het anders organiseren van feedback de werkdruk binnen redelijke grenzen kan blijven. Het uitwisselen van goede ervaringen op dit gebied tussen docenten van verschillende faculteiten gebeurt wel, maar zou naar hun mening geïntensiveerd mogen worden.
24
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
Terecht geeft de universiteit in 2013-2014 prioriteit aan de verdere concretisering en implementatie van het beleid gericht op researchintensief onderwijs in de afzonderlijke vakgebieden. De in de onderwijsvisie gepresenteerde uitwerking van kenmerken van studenten die researchintensief onderwijs hebben genoten kan hierbij behulpzaam zijn. De commissie vertrouwt erop dat ook in dit geval het beleid krachtig wordt doorgezet en dat daaraan meetbare resultaten verbonden zullen zijn. De rol voor het college van bestuur in dit proces is beperkt tot stimuleren en vinger aan de pols houden. Het bevorderen van samenwerking via workshops, informatieuitwisseling, het delen van good practices et cetera verdient en krijgt gelukkig constante aandacht van alle betrokkenen. De nadere invulling van het beleid ten aanzien van research intensief onderwijs zal naar verwachting van de commissie ook bijdragen aan de ambitieuze studiecultuur en de beoogde academische vorming.
Verwevenheid onderwijs – (internationale) beroepenveld en vakgebied Volgens het instellingsplan Oog voor talent wil de Universiteit van Amsterdam studenten en medewerkers inspireren zich persoonlijk te ontwikkelen, ze prikkelen tot maatschappelijk en cultureel engagement en ze stimuleren tot een onder nemende houding. De vertaling van deze ambities in curricula lijkt vooral voor het opvoeden tot valorisatie nog beperkt. Afgezien van een minor entrepreneurship en incidentele samenwerking met bedrijven vanuit enkele faculteiten heeft de commissie nog weinig structurele aanzetten daarvoor gezien. Op dit terrein valt naar het inzicht van de commissie nog winst te behalen. Zo zijn zowel de samenleving als de instelling gebaat bij een significante toename van het aantal academisch gevormde leraren in het voortgezet onderwijs. De teleurstellend lage instroom in de lerarenopleidingen is in de gesprekken getypeerd als een maatschappelijk probleem waaraan vanuit de universiteit weinig te doen zou zijn. De commissie deelt deze mening niet en beveelt aan om het beroep van leraar beter te positioneren binnen de academische vorming en het als academisch perspectief hoger op de beleidsagenda te zetten.
Internationalisering De Universiteit van Amsterdam wil een inspirerende, breed georiënteerde, internationale academische omgeving bieden, waarin de talenten van staf en studenten zich optimaal kunnen ontwikkelen. Zij wil haar studenten ook uitdrukkelijk voorbereiden op de internationale arbeidsmarkt, wereldwijd de meest getalenteerde studenten aantrekken en zich
ositioneren als een internationale universiteit. Er studeren p studenten met meer dan 100 verschillende nationaliteiten en 26% van de wetenschappelijk staf is van buitenlandse afkomst. Bijna 50% van de promovendi komt uit het b uitenland. De instelling heeft beleid26 ontwikkeld voor internationalisering inclusief faciliteiten zoals beurzen en extra personele inzet. Niettemin zijn tijdens de gesprekken onduidelijkheden gebleken. De focus in het beleid ligt voor de bachelor-opleidingen op uitgaande studenten (van 1% in 2011 naar 10% in 2014) en voor de masteropleidingen op inkomende studenten (van 19,2% in 2011 naar 25% in 2014). Hoewel de commissie de gestelde mobiliteitsambities voor 2014 realistisch acht, adviseert zij in- en uitgaande mobiliteit op termijn meer in balans te brengen. Ook wil men meer Engelstalige master opleidingen aanbieden (van 43% in 2011 naar 75% in 2014). Opvallend in dit verband acht de commissie de gerapporteerde discussie in de senaat over de wenselijkheid van het Engels als voertaal in masteropleidingen.
studenten: het internationaliseringsbeleid is naar het oordeel van de commissie te eenzijdig gericht op inkomende studenten. Op facultair niveau is op het gebied van internationalisering sprake van aanzienlijke verschillen. De Faculteit der Economie en Bedrijfskunde is de meest internationaal georiënteerde faculteit met veel colleges en tentamens in het Engels en een heterogene internationale studentenpopulatie. In de Faculteit der Rechtsgeleerdheid hebben drie master opleidingen het bijzonder kenmerk en een masteropleiding het certificaat internationalisering ontvangen van de NVAO. In vervolg hierop is bij enkele masteropleidingen een pilot gestart gericht op het verwerven van interculturele competenties. Na evaluatie van de pilot wordt bekeken of een dergelijk initiatief navolging kan vinden bij andere faculteiten. Uiteraard is ook het Amsterdam University College bij uitstek internationaal georiënteerd.
Qua faciliteiten zijn zowel intern als extern georiënteerde maatregelen aan de orde. Zo kennen de bachelor-opleidingen door de universiteitsbrede curriculumherziening sinds het academisch jaar 2011-2012 een minorblok waarin studie of stage in het buitenland mogelijk is. De commissie betwijfelt of deze mogelijkheden ten volle benut worden. Volgens de studenten die de commissie sprak, zijn de communicatie rond een eventueel buitenlandverblijf en de ruimte daarvoor in curricula nog voor verbetering vatbaar. Daarnaast zoekt de instelling naar mogelijkheden om buitenlandervaring voor specifieke groepen studenten, in het bijzonder honours studenten, gericht te faciliteren en is men voornemens om buitenlandervaring voortaan altijd op het diplomasupplement te vermelden. Extern gerichte maatregelen betreffen vooral beurzenstelsels voor inkomende studenten en samenwerkingsverbanden met andere faculteiten of universiteiten. Op facultair niveau bestaan die meestal binnen Europa, op universitair niveau ook daarbuiten (momenteel zijn op universitair niveau samen werkingsovereenkomsten gesloten met ruim 50 partner universiteiten).
In haar sterkte-zwakteanalyse benoemt de Universiteit van Amsterdam terecht de totstandkoming van inhoudelijk goed beleid op grond van onderzoek en analyse van feitelijke gegevens als sterk punt. Dat geldt ook voor de samenhangende en breed gedragen beleidsagenda. De commissie deelt de observatie van de instelling dat werkveld en alumni nog onvoldoende systematisch bij de kwaliteitszorg van opleidingen betrokken zijn en dat de implementatie van het voorzieningenbeleid -getuige de ervaringen met SiS- meer aandacht behoeft. Ook de door de instelling gesignaleerde noodzaak meer werk te maken van universiteitsbreed beleid voor achterblijvende studenten deelt de commissie.
Voor docenten zijn er zowel inkomend als uitgaand mogelijkheden voor internationale uitwisseling via sabbaticals. Daarbij zijn heldere criteria van toepassing. Niettemin blijft vooral de uitgaande docentenmobiliteit (te) beperkt, aldus de commissie. Hetzelfde merkt de commissie op voor de
Oordeel De commissie is van oordeel dat de Universiteit van Amsterdam een ambitieus maar realistisch en consistent beleid voert om haar kwaliteitsdoelen voor onderwijs te halen en daarmee voldoet aan standaard 2, Beleid.
4.3 ⁄ Standaard 3: Resultaten De instelling heeft zicht op de mate waarin haar visie op de kwaliteit van haar onderwijs wordt gerealiseerd, en meet en evalueert regelmatig de kwaliteit van haar opleidingen bij studenten, medewerkers, alumni en vertegenwoordigers van het beroepenveld.
26> Strategisch kader internationalisering. 2012.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
25
Het college van bestuur heeft verschillende bronnen van informatie om zicht te houden op de kwaliteit van het onderwijs en de realisatie van het door haar gevoerde onderwijs beleid. Ten eerste is dat het managementinformatiesysteem UvAdata waarin gegevens uit verschillende systemen geïntegreerd toegankelijk zijn. Het is een mooi systeem met veel mogelijkheden. De keerzijde ervan is dat het door de compleet heid en complexiteit niet gemakkelijk te gebruiken is. Zo hebben studenten uit de medezeggenschap alleen via een ambtelijk secretaris toegang. Dit is overigens niet alleen vanwege de complexiteit, maar ook vanwege privacy redenen het geval. Studenten vinden dat geen probleem. UvAdata is gekoppeld aan het Studentinformatiesysteem (SiS) en kan rapportages leveren in de vorm van dashboards op verschillende niveaus voor steeds dezelfde indicatoren. Dat maakt dat op alle niveaus op grond van soortgelijke informatie beleid uitgevoerd, verfijnd en bijgesteld wordt. Zo, en door het geregelde bestuurlijke overleg waarin deze informatie ook beschikbaar is, worden de consistentie in de realisatie van het beleid en het zicht op de behaalde resultaten bevorderd. Hoe dit in de praktijk werkt is geïllustreerd in de Kritische reflectie waar voor zes faculteiten in overzichtelijke grafieken sinds 2003 per faculteit de rendementscijfers na vier jaar opgenomen zijn. In alle faculteiten blijkt sprake van een stijging; in sommige faculteiten zoals Rechtsgeleerdheid en Economie en Bedrijfskunde is die zelfs aanzienlijk. Ook in de convenanten tussen college en faculteiten en in jaarplannen en jaarverslagen binnen faculteiten heeft de commissie gegevens uit UvAdata aangetroffen. Een tweede belangrijke bron van informatie voor het college van bestuur zijn de opleidingsaccreditaties. Jaarlijks wordt op basis hiervan een accreditatieportret opgesteld waarin een overzicht is opgenomen van alle lopende en afgeronde accreditaties met een toelichting op en uitsplitsing van oordelen per faculteit. Zo is er ook zicht op de extern beoordeelde prestaties op opleidingsniveau. De derde bron van informatie vormen de onderwijsevaluaties via het systeem Evasys. Deze evaluaties kenden tot 2012 een aanzienlijke variatie en dienden vooral op vak- en module niveau de PDCA-cyclus. Vanaf 2012 worden alle bachelorvakken en vanaf 2013 ook alle mastervakken met UvA-Q geëvalueerd. De UvA-Q vragenlijst bestaat uit drie delen: een UvA-breed verplicht deel, een deel met vrije keuze uit de ‘vragenbibliotheek’ en een open ruimte waar gebruikers eigen vragen kunnen toevoegen. Hierdoor komt ook via onderwijs evaluaties instellingsbreed vergelijkbare informatie beschik-
26
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
baar die dienstig is voor het zicht op bereikte resultaten voor alle betrokkenen van college van bestuur tot docent. In de gesprekken is de commissie gebleken dat Evasys systeem inclusief UvA-Q ook zo werkt. De resultaten uit de jaarlijkse tevredenheidsonderzoeken onder studenten (NSE) en alumni (WO-monitor) en de tweejaarlijkse Medewerkersmonitor worden in UvAdata beschikbaar gesteld. Hoewel de studenttevredenheid verbetert, blijft die nog achter bij de ambities en verwachtingen. Als verklaring geeft de instelling dat door de realisatie van een meer ambitieuze studiecultuur studenten ook een goed georganiseerd onderwijsproces verwachten en dat dat nog niet helemaal waargemaakt is. Dit wordt onder andere geweten aan de niet vlekkeloos verlopen implementatie van het studentinformatiesysteem SiS en de universiteitsbrede curriculumherziening die voor enkele cohorten overgangs problemen heeft opgeleverd. Zowel docenten als studenten hebben dit beeld bevestigd tijdens de gesprekken, maar er ook aan toegevoegd dat sprake is van aanzienlijke verbeteringen op beide terreinen. De medewerkersmonitor kent een goede respons en een goede beoordeling van de academische werksfeer (cijfer 7,4). Ook laat deze meting zien dat de werkdruk wordt ervaren als hoog, wat begrijpelijk is gegeven de cultuuromslag en verbeterslagen die gaande zijn en die het nodige vragen van alle medewerkers. Eerder heeft de commissie al gerefereerd aan deze problematiek. De notitie over betrekken van alumni en werkveld bij de kwaliteitszorg concentreert zich op alumni. De instelling constateert in de Kritische reflectie dat het beeld divers is wat betreft het betrekken van het werkveld bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Bij 14 van de 24 colleges en graduate schools is het werkveld nog niet systematisch betrokken bij de kwaliteitszorg. De onderwijsdirecteuren is gevraagd om in het jaarplan voor het jaar 2013-2014 voor de onder hen ressorterende opleidingen passende plannen hiervoor op te nemen. Tenslotte is er het systeem van interne kwaliteitsmetingen in de vorm van audits. Mede ter ondersteuning van het veranderingsproces en ter voorbereiding op deze instellingstoets kwaliteitszorg van de NVAO liet het college van bestuur sinds 2010 de organisatie drie keer doorlichten. Het verslag van de eerste interne audit uit januari 2011 heeft als kenmerkende titel Vrij blijven zonder vrijblijvendheid. Dit rapport presenteert een gedetailleerd en nietsontziend beeld van de stand van zaken op dat moment. De twee daarop volgende interne
audits in respectievelijk december 2011 en oktober 201227 geven een duidelijk zicht op de gerealiseerde verbeteringen en op de nog overgebleven zwakke schakels. Naar al deze bevindingen is overduidelijk in positieve zin gehandeld. Uit de gesprekken is de commissie bovendien gebleken dat dit soms weliswaar het geval is na aanvankelijke gereserveerdheid vanwege de aanzienlijke (bureaucratische) last die dit proces met zich meebracht, maar uiteindelijk tot volle tevredenheid van alle betrokkenen. Zoals een decaan opmerkte: “Het resultaat weegt op tegen de investeringen” en een docent: “Dit is nuttig geweest voor onze bewustwording”. Herhaaldelijk is gemeld dat het allemaal veel werk met zich meegebracht heeft, maar ook rust en dat het heel goed is zo gestructureerd zicht te hebben op behaalde resultaten en van daaruit verder te werken. Het instrumentarium voor het intensieve en systematische monitoren blijkt goed te werken en ook de procedurele inbedding heeft voor de betrokkenen duidelijk zijn meerwaarde bewezen. De commissie heeft er vertrouwen in dat deze werkwijze wordt doorgezet. UvAdata, SiS en UvA-Q zijn mooie systemen die steeds beter beginnen te functioneren. Ze zijn goed opgezet en faciliteren duidelijk het zicht op bereikte resultaten in relatie tot de gestelde ambities. In de gesprekken is gebleken dat de klantvriendelijkheid voor het gebruik van UvAdata is toegenomen. Hoewel er geen klachten vernomen zijn over de toegang tot het systeem via intermediairs, verheugt het de commissie dat de instelling in haar sterkte-zwakte analyse opmerkt de toegankelijkheid van informatie in UvAdata voor opleidings directeuren en opleidingscommissies te willen verbeteren via training en via beschikbaarstelling van gestandaardiseerde dashboards. In de sterkte-zwakte analyse geeft de instelling ook aan op het gebied van onderwijsevaluaties nog verbeteringen te beogen; met name voor de curriculumevaluaties. Tenslotte constateert zij dat de studenttevredenheid in de NSE het laatste jaar weliswaar niet verslechterd is, maar dat zij de positie van de Universiteit van Amsterdam op dit gebied wil verbeteren. De commissie steunt deze beleidsvoornemens en vertrouwt erop dat het inzicht in behaalde resultaten hierbij behulpzaam zal zijn.
Oordeel De commissie is onder de indruk van de systematische wijze van monitoren van resultaten, de kritische conclusies die zijn getrokken en de manier waarop een en ander heeft geleid tot een grotere bewustwording van kwaliteitszorg. Zij is van oordeel dat de Universiteit van Amsterdam voldoet aan standaard 3, Resultaten.
4.4 ⁄ Standaard 4: Verbeterbeleid De instelling kan aantonen dat zij de kwaliteit van haar opleidingen waar nodig systematisch verbetert. In het Kader kwaliteitszorg (2012)28 beschrijft de Universiteit van Amsterdam op de gangbare wijze hoe en door wie zij instellingsbreed de PDCA-cyclus op verschillende niveaus in de organisatie wil realiseren. Zij sluit daarbij aan op het eerder geformuleerde beleid op dit gebied in respectievelijk 1999, 2004 en 2006. In het verlengde daarvan heeft de commissie een centraal aangeboden Format Handboek Kwaliteitszorg (zj)29 ingezien waarin is vastgelegd dat handboeken kwaliteitszorg uit drie delen moeten bestaan: >> een beschrijving van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, >> een beschrijving van instrumenten en activiteiten en >> een beschrijving van processen en procedures rondom onderwijsevaluaties. Tevens zijn verwijzingen opgenomen naar good practices in faculteiten; zo is er een verwijzing naar een kader kwaliteitszorg uit 2011 bij de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen en naar een Handboek kwaliteitszorg in de Faculteit der Economie en Bedrijfskunde. De faculteiten hebben in lijn met het Format Handboek kwaliteitszorg in de loop van 2012 een facultair handboek kwaliteitszorg ontwikkeld. Deze facultaire handboeken kwaliteitszorg hebben over het algemeen (nog) vooral een formeel karakter. De commissie is benieuwd hoe deze handboeken in de praktijk (gaan) functioneren. De PDCA-cyclus functioneert op instellingsniveau goed dankzij de systematische evaluatie van behaalde resultaten zoals beschreven bij standaard 3. Ook het systeem van vierjaarlijkse convenanten, jaarlijkse plannen en verslagen en de eveneens systematische jaarlijkse bespreking van de voort-
27> Eerste tussentijdse toets programma instellingstoets kwaliteitszorg. December 2011. Tweede tussentijdse toets programma instellingstoets
28> Kader kwaliteitszorg. 2012.
kwaliteitszorg. Oktober 2012.
29> Format Handboek Kwaliteitzzorg. zj.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
27
gang rond bepaalde thema’s, projecten en pilots draagt daaraan bij. Binnen faculteiten wordt de PDCA- cyclus nog wel uiteenlopend beleefd. Dat is gehoord in de gesprekken en gezien in de variatie in vooral jaarplannen en jaarverslagen, maar ook in de handboeken kwaliteitszorg, ondanks de daarvoor bestaande formats. De beschikbare besturingsinstrumenten acht de commissie geschikt om deze situatie waar nodig verder te verbeteren. In de gesprekken is gebleken dat college van bestuur, decanen en onderwijsdirecteuren hier duidelijk op één lijn zitten. In het verlengde hiervan heeft de commissie geconstateerd dat zelfs een relatief autonoom domein als de lerarenopleidingen nu op een consistente manier facultair is ingebed en zich met instemming conformeert aan het instellingsbeleid op de terreinen van kwaliteitszorg en structurering van het curriculum. Op het niveau van de opleidingscommissies functioneert de PDCA-cyclus meestal naar behoren. Zo blijkt bijvoorbeeld de implementatie van researchintensief onderwijs in de opleidingscommissies bij rechten en geschiedenis aan de orde te komen via zowel de bespreking van leerdoelen als via vakevaluaties. Ook bij de lerarenopleiding blijkt de opleidingscommissie goed te functioneren, ondanks dat het lastig is hiervoor studenten te vinden vanwege hun hoge werkdruk en korte aanwezigheid in de opleiding. Docenten van de lerarenopleiding economie rapporteren dat bij hen sprake is van een korte en een lange PDCA-cyclus. In de korte cyclus gaat het vaak om quick wins die des te sneller beproefd kunnen worden doordat ieder semester een nieuw cohort instroomt. In de lange cyclus gaat het veelal om zaken die meer voor bereidingstijd en aandacht vragen, bijvoorbeeld via aanvullend onderzoek, alvorens verantwoorde verbetermaatregelen te kunnen nemen. In de planning- en control-cyclus werkt men systematisch met het instellingsplan, de convenanten met de faculteiten en de jaarplannen voor de colleges en graduate schools en opleidingen. De input daarvoor is ontleend aan de dashboards uit UvAdata waarmee bereikte resultaten worden gepresenteerd, zo constateert de commissie. Dashboards worden ontwikkeld voor elk niveau, en waar nodig ook voor specifieke toepassingen. Dit is tot nu toe het duidelijkst waarneembaar op instellingsen facultair niveau. Uit de gesprekken is gebleken dat regelmatige bespreking van zowel de plannen als de behaalde resultaten plaatsvindt. Ook worden afspraken voor verbetering gemaakt; van de planning- en control-gesprekken met
28
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
faculteiten tot de jaargesprekken met individuele mede werkers. Het accreditatieportret laat zien dat de interne kwaliteitszorg op opleidingsniveau naar behoren functioneert. Toch zijn studenten nog niet altijd tevreden over de mate waarin zij geïnformeerd zijn over de follow up van onderwijsevaluaties. De instelling heeft op grond van tussentijdse kwaliteitsaudits geconstateerd dat dit punt binnen opleidingen verschillend wordt opgepakt. Zoals eerder opgemerkt, komt communicatie over verbeteringen ook als aandachtspunt uit de Kritische reflectie. Het college van bestuur heeft, vanwege de uitkomsten uit de NSE, in 2012 een aparte werkgroep ingesteld die zich buigt over de kwaliteit van informatie en de tijdige beschikbaarheid daarvan. De onderwerpen variëren van voorlichting over de opleiding en voorbereiding op de beroepsloopbaan tot informatie over tentamenresultaten, studievoortgang, regels, procedures en klachtafhandeling. De interne kwaliteitsaudits, waarvan de drie die uitgevoerd zijn ter ondersteuning van het veranderingsproces en ter voorbereiding op deze instellingstoets een zeer overtuigend voorbeeld vormen, ziet de commissie als een good practice. De Kritische reflectie laat zien dat de Universiteit van Amsterdam niet alleen zelfkritisch is, maar ook uit is op realistische en systematische verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs. In dat opzicht is haar kritische reflectie ook een voorbeeld voor andere instellingen en daarmee eveneens good practice. In haar sterkte-zwakteanalyse laat de Universiteit van Amsterdam zien dat zij zich bewust is van haar verbeterbeleid dankzij enerzijds passend instrumentarium en goede procedures en anderzijds betrokken medewerkers die zich inspannen om verbeteringen tot stand te brengen. Als relatief zwakke schakel merkt de universiteit terecht op dat de prestatiesturing van instelling naar faculteit goed loopt, maar dat binnen faculteiten nog een verbeterslag wenselijk is. De commissie ondersteunt dit.
Oordeel De commissie is van oordeel dat de Universiteit van Amsterdam vanwege de bereikte resultaten en de koersvast en consistent ingezette en gerealiseerde verbeterslag over tuigend heeft aangetoond te voldoen aan standaard 4, Verbeterbeleid.
4.5 ⁄ Standaard 5: Organisatie- en beslissingstructuur De instelling heeft een effectieve organisatie- en beslissings structuur met betrekking tot de kwaliteit van haar opleidingen, waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden duidelijk zijn afgebakend en waarvan de inspraak van studenten en medewerkers deel uitmaakt. In het Besturingsmodel (2012)30 presenteert de UvA haar uitgangspunten voor de organisatie- en beslisstructuur. Dit zijn: eenhoofdige verantwoordelijkheid, academisch leiderschap in de bestuurslijn ondersteund door een directeur bedrijfsvoering (faculteit) of bedrijfsvoerder (college en graduate school) voor de beheerslijn, integraal management op elk niveau in de organisatie, feitelijke onderbouwing van beslissingen, eerstelijns kwaliteitszorg op basis van een instellingsbreed geharmoniseerd systeem van meten en rapporteren, en transparantie van bestuurlijke informatie. De commissie heeft realisatie van al deze uitgangspunten op overtuigende wijze waargenomen in documentatie en in de gesprekken. Voorbeelden hiervan die eerder in deze rapportage aan de orde kwamen zijn: het voorbeeldgedrag van decanen, onderwijsdirecteuren en hoogleraren bij het behalen van de basiskwalificatie onderwijs; de wijze waarop UvAdata functioneert en gebruikt wordt; de inhoudelijke onderbouwing van het kaderstellend beleid en de matrixorganisatie voor het alloceren van mensen en middelen voor het onderwijs. Overheersend beeld is dat de zeven eilanden van voorheen nu één universiteit vormen. Zowel het formele als het informele overleg en het beschikbaar instrumentarium voor de aansturing van de universiteit en haar opleidingen functioneren naar de mening van de commissie goed. Op instellingsniveau zien de decanen geen aanleiding om naast het centraal bestuurlijk overleg apart met het college van bestuur te vergaderen. Tijdens het gesprek zeiden zij dat het wat hen betreft geen goede zaak zou zijn als ze daar wel behoefte aan zouden hebben. Wel bestaat naast het centraal bestuurlijk overleg een universitaire commissie onderwijs die adviseert over onderwijsbeleid. Deze commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de onderwijsdirecteuren en de centrale studentenraad. Advies over ICT voorzieningen in het onderwijs krijgt het college van bestuur van de ICTO-raad, waarin zowel docenten als studenten vertegenwoordigd zijn, en van het directeurenoverleg. 30> Besturingsmodel. 2012.
De onderwijsdirecteuren gaven aan blij te zijn met de toegenomen centrale regie in het beleidsvoorbereidende werk. Deze werkwijze leidt tot meer samenwerking en draagvlak en brengt hen minder in een doorgeefluik-positie. Ook de medezeggenschap functioneert goed, grotendeels via gescheiden circuits. De centrale studentenraad heeft eens per twee weken informeel en eens in de zes weken formeel overleg met het college van bestuur en vergadert minimaal vier keer per jaar samen met de centrale ondernemingsraad in de gemeenschappelijke vergadering. De gemeenschappelijk vergadering heeft onder andere instemmingsrecht op het instellingsplan en op de vormgeving van het kwaliteitszorgsysteem. De facultaire studentenraad overlegt eens in de zes weken met de decaan en nauwelijks met de facultaire ondernemingsraad. Wel hebben vertegenwoordigers van verschillende facultaire studentenraden regelmatig contact met elkaar en maken enkele studenten uit facultaire studentenraden ook deel uit van de centrale studentenraad. Aangezien er geen gemeenschappelijke bevoegdheden zijn, vinden vooral de studenten gezamenlijke vergaderingen met de facultaire ondernemingsraad niet zo nodig. Uiteindelijk gaat het om verschillende belangen die de decaan wat hen betreft moet samenbrengen. Decanen op hun beurt hebben in het gesprek aangegeven de gedeelde medezeggenschap niet altijd een onverdeeld succes te vinden. Zij entameren daarom zo nu en dan een gemeenschappelijk overleg van de facultaire studentenraad en de ondernemingsraad. Daardoor ervaren, naar het oordeel van de commissie, studenten dat de gezamenlijke belangen van docenten en studenten vaak groter zijn dan de verschillen. Tegelijkertijd is de vraag in hoeverre dergelijk gemeenschappelijk overleg vaker moet plaatsvinden of verder geïnstitutionaliseerd moet worden. De commissie adviseert de betrokkenen om de vooren nadelen nog eens op een rijtje te zetten. Bij standaard 1 is opgemerkt dat de instelling de kritische houding van studenten niet alleen waardeert, maar er ook op rekent. Zo hebben studenten zich onlangs kritisch geweerd rond het thema opheffen van opleidingen in de Faculteit der Geesteswetenschappen. Zij vertelden dat uiteindelijk na veel discussie en overleg hier nu een duidelijke procedure voor is afgesproken. Een ander voorbeeld is een omstreden invoering van vakkenclustering en cijfercompensatie bij een van de faculteiten waarvoor de studenten naar de Landelijke Commissie Geschillen Hoger Onderwijs gegaan zijn en daar gelijk gekregen hebben.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
29
De opleidings- en examencommissies functioneren over het algemeen goed, zo is de commissie gebleken uit de informatieve jaarverslagen die zij inzag en uit het gesprek met de onderwijsdirecteuren. Zowel docenten als studenten hebben aangegeven dat zij op het niveau van de opleidingscommissie samen optrekken en zich daarvoor toegerust voelen door onder andere de centrale en facultaire professionaliseringsactiviteiten en de Brochure voor Opleidingscommissies (2011)31. De studenten uit de medezeggenschap rapporteren regelmatige contacten tussen opleidingscommissies en facultaire studentenraden, al krijgt dat per faculteit wel verschillend vorm. Zo loopt dit in de Faculteit der Tandheelkunde vooral via de faculteitsraad, spelen bij de Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica studie verenigingen een cruciale rol hierin en kennen de Faculteit der Rechtsgeleerdheid en de Faculteit der Geneeskunde een vaste contactpersoon voor regelmatig overleg tussen de faculteitsraad en de opleidingscommissie. Sommige leden van de centrale studentenraad hebben ook zitting in decentrale raden. Volgens de studenten komt dat het functioneren van de medezeggenschap ten goede. Over de examencommissies hebben docenten verteld dat er, zij het op uiteenlopende wijze, aandacht is voor externe toetsdeskundige ondersteuning en professionalisering op het gebied van toetsing en beoordeling en de kwaliteitsbewaking daarvan. De eerder genoemde kwalitatief goede stukken Kader toetsbeleid (2010) en Handreiking voor examencommis sies (2012) zijn daarbij behulpzaam. In de Kritische reflectie benadrukt de instelling dat de examencommissie in feite het monopolie van de universiteit heeft op de verlening van academische graden en dat haar werk daarom van onbesproken kwaliteit moet zijn. Ter ondersteuning van die positie zijn niet alleen de genoemde meer inhoudelijke kaders ter beschikking gesteld, maar is er bijvoorbeeld ook een modelreglement examencommissie. Tijdens alle gesprekken is de commissie de goede informele sfeer opgevallen, al dan niet expliciet benoemd. Zoals voor de commissie ook helder is dat de universiteit een geheel vormt en dat men elkaar, naast de formele horizontale en verticale vergaderingen, ook informeel opzoekt voor afstemming en overleg over thema’s die aan de orde zijn. Zowel het college van bestuur als de studenten hebben duidelijk blijk gegeven van het credo ‘decentraal besluiten, centraal controleren’: inhoudelijk zo laag mogelijk in de organisatie besluiten en
31> Brochure opleidingscommissies aan de UvA. 2011.
30
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
hogerop voornamelijk procedures controleren. Daarbij is wel opgemerkt dat dit vaak ingewikkelde processen zijn, bijvoorbeeld rond het opheffen van een opleiding. Tot opluchting van de studenten bestaat sinds kort duidelijkheid over welke onderwerpen waar horen. Aparte aandacht verdienen de samenwerkingsverbanden van de Universiteit van Amsterdam met de Vrije Universiteit en de Hogeschool van Amsterdam. De samenwerking met de Vrije Universiteit betreft vooral het ACTA, het Amsterdam University College en de op handen zijnde gezamenlijke positionering van onder andere het onderwijs van de bètafaculteit. Vanuit het ACTA is sprake van een goede betrokkenheid bij de kwaliteitsambities en –zorg van de Universiteit van Amsterdam. Voor het Amsterdam University College is dat minder duidelijk zichtbaar. De commissie vraagt zich af of de relaties en betrokkenheid verder gaan dan het over en weer voorstellen van in te zetten docenten en het onderling regelen van de financiën. De commissie adviseert om bij de afwegingen om al dan niet te komen tot verregaande samenwerking de (integratie van de) kwaliteitszorg een prominente plaats te geven voor alle (nieuwe) onderdelen van de organisatie. De samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam kenmerkt zich vooral door intensieve en, zoals uit het gesprek met de stafdiensten bleek, naar verwachting toenemende samenwerking in de ondersteunende diensten en informatiesystemen, met onder andere een gezamenlijke studiegids. Voor het onderwijs liggen de voordelen vooral op het gebied van een breed onderwijsportfolio en mogelijkheden om studenten gedifferentieerd te laten doorstromen. De aansturing van deze samenwerking is stevig ingebed, alleen al door het feit dat er een gezamenlijk college van bestuur is. In haar sterkte-zwakte analyse benoemt de instelling terecht de transparantie van het besturingsmodel en het systeem van kwaliteitszorg als sterke punten, evenals de aandacht die er is voor de toerusting van opleidings- en examencommissies. Eveneens terecht typeert zij de organisatie van de mede zeggenschap als ingewikkeld en soms leidend tot lastige besluitvormingsprocessen. Tegelijkertijd signaleert de instelling dat er over het geheel genomen tevredenheid bestaat met het functioneren van de medezeggenschap, zelfs bij faculteiten waar conflicten bestaan. De commissie waardeert en ondersteunt dat het college van bestuur in overleg is met de medezeggenschap over meer en tijdiger inhoudelijke betrokkenheid. Ook de zorg van de instelling over de toegenomen werkdruk bij docenten en studieadviseurs deelt de commissie en zij vertrouwt erop dat het college passende
maatregelen zal nemen. Daarbij adviseert de commissie om ook de werkdruk bij andere medewerkers niet alleen te monitoren, maar ook te analyseren waar de grootste knelpunten zitten en daar zo nodig maatregelen voor te nemen.
Oordeel De commissie is van mening dat de Universiteit van Amsterdam een heldere en naar behoren functionerende organisatie- en beslisstructuur heeft om visie, beleid, resultaten en verbeteringen voor haar onderwijs in samenhang te realiseren en constateert dat de UvA voldoet aan standaard 5, Organisatie- en beslissingsstructuur.
4.6 ⁄ Algemeen oordeel De commissie heeft de vijf standaarden van het beoordelingskader met ‘voldoet’ beoordeeld en spreekt op grond daarvan haar eindoordeel ‘positief’ uit. De commissie is onder de indruk van de overtuigende wijze waarop de Universiteit van Amsterdam heeft laten zien een duurzame koerswijziging ingezet te hebben en in control te zijn over de kwaliteitszorg voor haar onderwijs. De instelling voert op basis van een heldere visie consistent beleid en stelt dit bij als de resultaten daar aanleiding toe geven. Zij doet dit op inhoudelijke gronden en in goed overleg met betrokkenen.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
31
Hoofdstuk 5
Adviezen ter verbetering
De commissie formuleert vijf aanbevelingen die alle in het verlengde liggen van wat de instelling zelf al heeft benoemd als aandachtspunten: 1. De instelling doet er goed aan de werkdruk van met name docenten en studieadviseurs blijvend te monitoren en te analyseren. De betrokkenheid en gedrevenheid zijn groot maar kunnen op termijn een wissel leggen op de ambities van de instelling voortvloeiend uit de visie. 2. Differentiatie is nog onvoldoende gericht op de zwakkere student die juist extra stimuli en begeleiding behoeft. Aanbevolen wordt om specifiek beleid te ontwikkelen zodat differentiatie in de volle breedte invulling krijgt. 3. Internationalisering verdient beleidsmatig meer aandacht dan nu het geval is gezien het nagestreefde internationale academische klimaat. Op basis van een duidelijke analyse van internationalisering en haar vele facetten moet blijken welke inspanningen nodig zijn. Uitgaande studenten- en docentenmobiliteit is daarbij in elk geval van wezenlijk belang. 4. Voor studenten met een functiebeperking is duidelijker beleid wenselijk dat goed bekend is bij zowel de doelgroep als medewerkers die ermee te maken krijgen, van docent tot studieadviseur en ondersteunende diensten. 5. De instelling is direct gebaat bij een significante toename van het aantal academisch gevormde vwo-leraren. Gelet op de teleurstellende instroom in de lerarenopleidingen, beveelt de commissie aan om het beroep van leraar beter te positioneren binnen de academische vorming en het als academisch perspectief hoger op de beleidsagenda te zetten.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
33
Hoofdstuk 6
Overzicht van het advies
De onderstaande tabel geeft per standaard het oordeel van de commissie uit hoofdstuk 4 weer. Standaard
Oordeel
1. Visie op de kwaliteit van het onderwijs
Voldoet
2. Beleid
Voldoet
3. Resultaten
Voldoet
4. Verbeterbeleid
Voldoet
5. Organisatie- en beslissingsstructuur
Voldoet
Algemene conclusie
Positief
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
35
Bijlage 1
Samenstelling van de commissie
Voorzitter Prof. dr. Jan Peters Jan Peters (1940) studeerde Arabisch en Islamologie in Beiroet, Leiden en Nijmegen (doctoraal in 1972), filosofie in Nijmegen (licentiaat in 1964) en theologie in Haaren en Nijmegen (doctoraal in 1970). In 1976 promoveerde hij in de Letteren bij prof.dr. J.van Ess (Tübingen) aan de KU Nijmegen op een proefschrift over de islamitische theoloog ‘Abd al-Jabbâr, getiteld "God's Created Speech". Van 1970 tot 1974 werkte hij aan het onderwijsvernieuwingsproject 'Arabe Fondamental' (Beiroet); daarnaast was hij vanaf 1971 docent en met ingang van 1977 hoogleraar Arabisch en Islamologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van 1984 tot 2005 was hij lid van het College van Bestuur. Hij is lid geweest van de commissie Geesteswetenschappen van NWO en voorzitter van de Commissie Geesteswetenschappen van de KNAW. Van 2000 tot 2006 was hij voorzitter van de International Federation of Catholic Universities (IFCU/ FIUC). Hij is (bestuurs-)lid van organisaties op het gebied van internationale universitaire samenwerking, de relatie christendom-Islam en de Euro-Arabische dialoog. Hij was lid van de Adviescommissie Imamopleidingen die in 2003 het rapport uitbracht “Imams in Nederland: wie leidt ze op?”. Hij kreeg in 2007 een eredoctoraat uitgereikt van de Sacred Heart University (Fairfield, Connecticut, USA). Peters heeft eerder deelgenomen aan NVAO commissies ten behoeve van de beoordeling van nieuwe opleidingen.
Commissielid Prof. dr. Joke Denekens Joke Denekens is hoogleraar huisartsgeneeskunde aan de Universiteit Antwerpen. Zij behaalde het diploma van doctor in de Genees- Heel- en Verloskunde met grote onderscheiding in 1980 aan de Universiteit van Antwerpen. Zij startte in 1980 een solopraktijk als huisarts in Mechelen. Nu is het een groepspraktijk met 6 huisartsen. In 1992 promoveerde zij met het proefschrift: Sterilisatie van mentaal gehandicapten: wie beslist?
de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België en sinds 2009 bestuurslid. Sinds 2003 is ze gasthoogleraar aan de Universiteit van Bern(master in Medical Education, quality assurance). In 2004 werd ze de eerste vicerector onderwijs van de toen ééngemaakte Universiteit Antwerpen (Ruca, Ufsia, UIA). Van 2007-2010 was ze co-director van het Collaborating Centre WHO, Brussel. Joke Denekens zetelt of heeft gezeteld in talrijke wetenschappelijke of bestuurlijke adviesorganen en commissies waarvan de belangrijkste: Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen, Vlaamse gezondheidsraad, Accrediteringsstuurgroep, Hoge raad Geneesheren-Specialisten en Huisartsen, Ethische Commissie Fonds voor wetenschappelijk Onderzoek, Task Force Hoge Gezondheidsraad,Raad Hoger Onderwijs, Fonds de la Recherche Scientifique- Commission Pédagogie Universitaire, Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, tevens bestuurslid.
Commissielid Prof. dr. Frank van der Duyn Schouten IFrank van der Duyn Schouten (1949) studeerde wis- en natuurkunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij promoveerde in 1979 aan de Universiteit Leiden op een wiskundig onderwerp. In 1987 werd hij benoemd tot hoogleraar mathematische besliskunde aan de Universiteit van Tilburg. Van 1999 tot 2008 leidde hij deze universiteit als rector magnificus. Hij was gastonderzoeker bij Bell Labs (US), INSEAD (Parijs) en aan de universiteiten van Berkeley en Haifa. Hij is nu algemeen directeur van Netspar, een onderzoeksnetwerk op het terrein van pensionering en veroudering. Van der Duyn Schouten is vicevoorzitter van de Onderwijsraad, lid van het gebiedsbestuur Maatschappij- en Gedragswetenschappen van NWO en lid van de Raad van Toezicht van de Protestants Theologische Universiteit, van Fontys Hogescholen en van de Raad van Commissarissen van uitgeverij Jongbloed B.V.
Commissielid Prof. dr. Jan Kijne
Vanaf 1994 werd ze diensthoofd van de huisartsgeneeskunde aan de Universiteit Antwerpen en tevens vakgroepvoorzitter van de eerstelijnsgeneeskunde, de geriatrie, de handicap studies, de palliatieve zorgen en de vaardigheden. Van 19961999 was zij expert voor de minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, W.Demeester. Sinds 2001 is zij lid van
Jan Willem Kijne (1947) studeerde Biologie aan de Universiteit Leiden en werkte na zijn promotie in 1979 aan de moleculaire herkenningsinteracties tussen stikstofbindende bacteriën en planten in het Instituut voor Moleculaire Plantkunde te Leiden. NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
37
Hij bezette de leerstoelen Fytotechnologie (1994-1997), Plantenfysiologie (1997-2006) en BioScience (2006-2010) in Leiden, en was gasthoogleraar Microbiologie aan de Universiteit van Tromsø (Noorwegen; 1997-2001). Van 1996 - 2002 was hij opleidingsdirecteur Biologie, van 2002 -2008 vice-decaan van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen met de portefeuille onderwijs, en van 2004 - 2008 wetenschappelijk directeur van het Leidse Pre-University College. Op onderwijsvisitatiegebied was hij verantwoordelijk voor de faculteitsvisitatie in 2006, voorzitter van de landelijke visitatiecommissie Biologie in 2009-2010 en lid van verschillende visitatiecommissies waaronder de Biologie-commissie van Universiteit van Zürich.
Commissielid Eduard Schmidt, BA Eduard Schmidt, BSc. B.A.(1989) is student Research in Public Administration and Organizational Science, een master die wordt aangeboden door de Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van Tilburg. Binnen zijn studie heeft hij zich gespecialiseerd in vraagstukken omtrent governance, organisatieverandering en publiek management. Naast zijn studie was hij actief in de medezeggenschap en als onderzoeker verbonden aan de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb). Sinds 2011 is hij mede- eigenaar van Laaghangend Fruit, een bedrijf dat zich specialiseert in het organiseren van creatieve brainstorms.
Secretaris drs. Johanneke Braaksma Johanneke Braaksma (1956) studeerde pedagogiek/onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkt als adviseur vanuit OAKnet Onderwijs Advies Kwaliteit en bij de afdeling Onderwijsondersteuning van de Radboud Universiteit. Zij is vaak betrokken bij projecten op het snijvlak van onderwijsontwikkeling en kwaliteitszorg. In visitatie procedures heeft zij nationale en internationale ervaring in verschillende rollen.
38
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
Procescoördinator Lic. Michèle Wera Beleidsmedewerker van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, Den Haag. Alle commissieleden en de secretaris hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
39
Bijlage 2
Programma’s van de locatiebezoeken
Dag 1 maandag 25 februari 2013 12.00-12.15
11.00-11.45
Ontvangst commissie >> mw prof. dr. D.C. van den Boom college van bestuur, rector >> drs. A. Babeliowsky, procescoördinator instellingstoets kwaliteitszorg
12.15-13.15 Lunch 13.15-17.00
Besloten commissievergadering
17.00-18.00
Raad van toezicht >> drs. A. Baan, lid >> mw drs. L.M.T. van Velden, lid
Centrale Studentenraad (CSR) & Facultaire Studentenraden (FSR) >> mw L. Gooskens, CSR, Maatschappij- en Gedragswetenschappen >> J.F.P. van Mill, CSR, Maatschappij- en Gedragswetenschappen >> J. van der Veen, CSR, Natuurwetenschappen, Wiskunde & Informatica >> K. de Wit, FSR, Geneeskunde >> J.T. Steeman, FSR, Economie en Bedrijfskunde >> mw H.K. Ehling, FSR, Rechtsgeleerdheid >> R. van den Hoven, FSR, Geesteswetenschappen >> mw J. Li, FSR, Tandheelkunde
Dag 2 dinsdag 26 februari 2013
12.00-13.00 Lunch
8.30-8.35
13.00-13.45
Ontvangst commissie
8.35-9.30 Instellingsbestuur >> mw dr. L.J. Gunning-Schepers, voorzitter college van bestuur >> mw prof. dr. D.C. van den Boom, rector magnificus >> drs. P.W. Doop, vicevoorzitter 9.45-10.45
Faculteiten: decanen >> prof. dr. E.H.F. de Haan, Maatschappijen Gedragswetenschappen >> prof. dr. Mr. C.E. du Perron, Rechtsgeleerdheid >> prof. dr. H.G. van Dissel, Economie en Bedrijfskunde >> prof. dr. M.M. Levi, Geneeskunde >> prof. dr. F.P.I.M. van Vree, Geesteswetenschappen >> prof. dr. C.J.M. Schoutens, Natuurwetenschappen, Wiskunde & Informatica >> prof. dr. A.J. Feilzer, Tandheelkunde
Docenten inclusief vertegenwoordiging Centrale Ondernemingsraad (COR) >> dr. R.G.F. Winkels, voorzitter COR, Rechtsgeleerdheid >> mw dr. S. Baas, Amsterdam University College >> dr. G.A. Moerman, Maatschappij- en Gedragswetenschappen >> prof. dr. J. de Boer, Natuurwetenschappen, Wiskunde & Informatica >> prof. dr. J.H. Ravesloot, Geneeskunde >> mw dr. J.M. Bolten, Geesteswetenschappen
14.00-14.45 Stafdiensten >> mw drs. B.J. van den Berg, hoofd afdeling academische zaken >> dr. A.J. Brentjes, hoofd afdeling strategie & informatie >> drs. F.W. van Kampen, hoofd afdeling studentenservices >> mw drs. B.F. Bernini, hoofd onderwijs en communicatie >> Faculteit der Geesteswetenschappen >> mw drs. M.E. Blokhuis, beleidsmedewerker onderwijs en onderzoek Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
41
>> mw mr. J. Meerburg, directeur onderwijs
Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde & Informatica >> prof. dr. D.A.J.P Denys, voorzitter senaat, Faculteit der Geneeskunde 15.00-15.45
Colleges en graduate schools >> dr. J. Post, directeur College of Social Science >> mw drs. L.U. Wenting, directeur Instituut voor Interpliscinaire Studies, lid UCO >> drs. K.H. Visser, directeur College of Psychology, lid UCO >> prof. dr. J.W. van Henten, directeur Graduate School for Humanities, plv lid UCO >> dr. Ir. S.P. van Triest, directeur Graduate School of Business, lid UCO >> mw prof. dr. M.C. van der Wende, Dean Amsterdam University College
16.00-16.30
Beleid functiebeperkte studenten >> mw drs. C. Flüggen, studentendecaan >> mw drs. E. Boucher, coördinator bureau studentenpsychologen >> drs. P. Vonk, hoofd studentenartsen >> mw drs. I. Hettelingh, studieadviseur Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica
16.30-17.00
Studenten met functiebeperking >> NN, bachelor psychologie >> NN, bachelor klassieke talen >> NN, bachelor natuur- en sterrenkunde >> NN, bachelor communicatiewetenschap >> NN, bachelor wijsbegeerte >> NN, bachelor geneeskunde
42
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
Dag 3 woensdag 27 februari 08.30-11.00
Besloten commissievergadering
11.15-11.45 Instellingsbestuur >> mw dr. L.J. Gunning-Schepers, voorzitter college van bestuur >> mw prof. dr. D.C. van den Boom, rector magnificus >> drs. P.W. Doop, vicevoorzitter >> mw drs. B.J. van den Berg, hoofd afdeling academische zaken >> drs. A. Babeliowsky, procescoördinator instellingstoets kwaliteitszorg
Dag 4 donderdag 4 april 9.30-10.15 Opleidingsverantwoordelijken >> mw drs. W.I. Schaveling-Buitenkamp, directeur Instituut voor de Leraren opleiding (ILO) >> dr. W.T. Kok, opleidingsdirecteur master chemistry >> mw prof. dr. G.T.M. ten Dam, hoogleraar onderwijskunde >> prof. dr. H. Hiemstra, voorzitter examencommissie scheikunde >> dr. J.C.M. van Ophem, ad interim onderwijsdirecteur economie 10.30-11.00
Docenten algemene economie >> drs. W.A.M. van Kleef, vakdidacticus algemene economie >> drs. M.G. van Riessen, vakdidacticus en >> verantwoordelijk voor kwaliteitszorg >> mw prof. dr. C.A.M. van Boxtel, onderwijskundige en docent
11.15-11.45
Docenten scheikunde >> dr. J.H. van Maarseveen, docent master chemistry >> dr. E. Joling, vakdidacticus scheikunde >> mw. dr. M.J. Min-Leliveld, onderwijskundige en docent
12.00-12.30
Studenten algemene economie en scheikunde >> H. Fortuijn, student algemene economie >> G. Grolleman, student algemene economie >> mw M. Spierings, student algemene economie >> F. Aan, student scheikunde >> J.W. Lambach, student algemene economie
12.30-13.30 Lunch 13.30-14.00 Opleidingsdirecteuren >> dr. J.A. van Rossum, opleidingsdirecteur geschiedenis >> prof.dr. M.B.M. Loos, opleidings directeur rechtsgeleerdheid >> dr. J.H. Reestman, vz. opleidings commissie rechtsgeleerdheid >> dr. P Knevel, vz. opleidingscommissie geschiedenis
15.00-15.30
15.45-16.15 Regisseurs >> mw prof. dr. D.C. van den Boom, rector UvA en LERU participant >> mw. prof. dr. M.Y.A. Zieck, regisseur rechtsgeleerdheid >> prof. dr. J.W. van Henten, LERU participant >> mw. dr. J.M. Mendes, universitair hoofddocent Europees recht >> prof. dr. J.C. Kennedy, hoogleraar geschiedenis 16.30-17.00
14.15-14.45
Docenten rechtsgeleerdheid en geschiedenis >> prof. dr. E. du Perron, decaan, docent rechtsgeleerdheid >> prof. dr. C.M. Cappon, vz. examencommissie rechtsgeleerdheid, docent >> mw. dr. A.M.H. Vermeer, docent rechtsgeleerdheid >> dr. C.M. Lesger docent geschiedenis >> dr. M. van Groesen, docent en propedeusecoördinator geschiedenis >> prof. dr. H.F.K. van Nierop, docent geschiedenis
Studenten rechtsgeleerdheid en geschiedenis >> mw M. Rooijakkers, student rechtsgeleerdheid >> G. Creyghton, student rechtsgeleerdheid >> P. Vrijbergen, student rechtsgeleerdheid >> mw L. van Exter, student geschiedenis >> mw S. Talachian, student geschiedenis >> mw I. van der Graaf, student geschiedenis
Besloten commissievergadering
17.00-17.30 Terugkoppeling >> mw dr. L.J. Gunning-Schepers, voorzitter college van bestuur >> mw prof. dr. D.C. van den Boom, rector magnificus >> drs. P.W. Doop, vicevoorzitter >> prof. mr. H. de Jong, lid college van bestuur en rector van de Hogeschool van Amsterdam >> drs. A. Babeliowsky, procescoördinator instellingstoets kwaliteitszorg
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
43
Bijlage 3
Audit trails
Audit trail 1 – De kwaliteitszorgcyclus Trail bij twee lerarenopleidingen Onderzoek naar de PDCA- of kwaliteitszorgcyclus bij de masteropleidingen Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs in Algemene Economie (gammaopleiding) en Leraar Voor bereidend Hoger Onderwijs in Scheikunde (bèta-opleiding), beide van de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Hoe functioneert kwaliteitszorg bij de opleidingen? Hoe krijgt het verbeterbeleid vorm? Wat is de verbeterpraktijk? Op welk niveau wordt nagegaan of verbeteringen zijn door gevoerd? Waar ligt de verantwoordelijkheidsverdeling inzake kwaliteitsbewaking van de didactische scholing enerzijds en de vakinhoudelijke componenten anderzijds? Aan de orde komen in elk geval de volgende onderwerpen: aansluiting vwo-wo, verwevenheid onderwijs-onderzoek, internationalisering, professionalisering personeel, studenten met functiebeperking. Toetsing gebeurt aan de hand van alle standaarden van het NVAO-beoordelingskader: >> Documenten ter inzage per opleiding: kengetallen, onderwijsverslagen, resultaten (tussentijdse) pleidingsevaluaties, scholing docenten (BKO/SKO), overige managementinformatie; >> Gesprekken: opleidingsverantwoordelijken, docenten en studenten; >> Duur: 1 dagdeel.
Audit trail 2 – Researchintensief onderwijs Trail bij twee bachelor-opleidingen van twee faculteiten Onderzoek naar het researchintensief onderwijs (RIO) op centraal en decentraal niveau i.c. bij de bachelor-opleidingen Rechtsgeleerdheid (Faculteit der Rechtsgeleerdheid) en Geschiedenis (Faculteit Geesteswetenschappen). Hoe is het RIO-beleid uitgewerkt op het niveau van faculteit en opleidingen in concrete onderwijsactiviteiten? Wat merken docenten en studenten daarvan? Welke resultaten heeft het beleid opgeleverd? Welke nieuwe initiatieven staan op stapel? Aan de orde komen in elk geval: definitie en regie (voor de bestuurders), curriculumontwerp (voor de opleidingsdirecteuren), onderwijsvormen en persoonlijke voorkeuren (voor de docenten) en verwachtingspatroon, stimulering en perceptie (voor de studenten). Toetsing gebeurt aan de hand van de relevante standaarden van het NVAO-beoordelingskader: >> Documenten ter inzage: kengetallen; basisdocumenten onderzoekgericht onderwijs; overige management informatie; >> Gesprekken: stafdiensten centraal en decentraal, docenten en studenten; >> Duur: 1 dagdeel.
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
45
Bijlage 4
Overzicht van de bestudeerde documenten
Van te voren zijn aan de commissie ter beschikking gesteld:
>> Huisvestingsplan 2005-2020. November 2011 >> Informatiestrategie 2011-2014. November 2011
>> Audit Instellingstoets UvA: vrij blijven zonder
vrijblijvendheid. Januari 2011 >> NVAO: Accreditatieportret Instellingstoets Kwaliteitszorg Universiteit van Amsterdam. >> Februari 2013 >> Universiteit van Amsterdam: Kritische reflectie Instellingstoets kwaliteitszorg. Februari 2013
>> Beleidsplan ICT in de veranderende onderwijsomgeving.
Juli 2012 >> Beschrijving opzet UvA data. December 2011 >> Voorbeelden van dashboards met managementinformatie.
Februari 2013 >> Accreditatieportret . Mei 2012 + aanvulling februari 2013 >> Vragenlijsten onderwijsevaluaties. Februari 2013 >> Analyse NSE 2012. September 2012
De volgende documenten zijn gebruikt voor de management review en lagen ter inzage:
>> UvA Medewerkersmonitor 2012 Beleidsreactie. Juni 2012 >> Model OER. September 2012 >> Jaarrekening 2011. Mei 2012
>> ‘Oog voor talent’ Instellingsplan UvA 2011-2014.
>> Universiteitsreglement. December 2012
Oktober 2010 >> Onderwijsvisie Universiteit van Amsterdam. Augustus 2012 >> Profile of the University of Amsterdam. Mei 2012 >> Kader Kwaliteitszorg onderwijs UvA. Februari 2012 >> Beschrijving van het besturingsmodel van de UvA. Maart 2012 >> Handboeken kwaliteitszorg van de faculteiten. Augustus - december 2012 >> Convenanten tussen CvB en faculteiten en diensten. Januari 2012 >> Gecombineerde jaarverslagen en –plannen van colleges en graduate schools. >> December 2012-januari 2013 >> Handreiking examencommissies. April 2012 >> Brochure opleidingscommissies aan de UvA. Maart 2011 >> Notitie betrekken werkveld en alumni bij de kwaliteitszorg. Augustus 2012 >> Rapportage Audit instellingstoets UvA, eerste en tweede tussentijdse toets. >> Januari 2011, december 2011, oktober 2012 >> Beleidsagenda. Juni 2012 >> Rapport Studiesucces aan de Universiteit van Amsterdam. April 2009 >> Plan van aanpak studiesucces. December 2009 >> Kader toetsbeleid Universiteit van Amsterdam. December 2010 >> Regeling Honoursprogramma en –certificaat UvA. September 2011 >> UvA strategisch kader internationalisering. Oktober 2012 >> Rapport werkgroep selectie, matching en intake. December 2012 >> Strategisch kader HRM. Februari 2012 >> Plan van aanpak docentprofessionalisering. September 2012 >> Universitair kader BKO. December 2012
>> Instellingsjaarverslag over ‘beroep tegen examens’.
Januari 2011 en januari 2013 Voor de audit trails ‘kwaliteitszorgcyclus’ en ‘researchintensief onderwijs’ zijn daarnaast de volgende documenten geleverd: >> Kengetallen (4 jaar) wo-ma Leraar Voorbereidend
Hoger Onderwijs >> Algemene Economie en Scheikunde. April 2013 >> Zelfanalyse laatste visitatie ILO 2007. Juni 2007 >> Visitatierapport laatste visitatie ILO 2008. 2008 >> Jaarverslagen Opleidingscommissie ILO laatste 2 jaar.
Herfst 2011 en 2012 >> Jaarverslagen Examencommissie ILO laatste 2 jaar.
Herfst 2011 en 2012 >> Gecombineerd jaarverslag en –plan GS of Child
Development & Education >> (10-11/12-13 en 11-12/13-14). December 2011 en 2012 >> Rapportage commissie kwaliteitszorg lerarenopleidingen
over voorjaar 2012. Mei 2012 >> Verslag commissie kwaliteitszorg lerarenopleidingen over
najaar 2012. Januari 2013 >> Studentenevaluatie. Januari 2013 >> Organisatiestructuur lerarenopleidingen. Maart 2013 >> Notitie Kwaliteitszorg Onderwijs van de interfacultaire
lerarenopleiding. Maart 2013 >> Kader Professionalisering. Mei 2008 >> Onderwijsjaarverslag/plan College of Humanities
(10-11/12-13 en 11-12/13-14). >> Juni 2012 en Februari 2013 >> Onderwijsjaarverslag/plan College of Law (10-11/12-13
en 11-12/13-14). >> December 2011 en 2012 >> ‘Bachelor Boek’:
Beschrijving programma BA Rechtsgeleerdheid. Augustus 2012
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
47
>> Zelfstudie BA en MA Geschiedenis: Beschrijving programma
BA Geschiedenis. Maart 2013 >> Onderwijs Dashboard kengetallen Rechtsgeleerdheid.
April 2013 >> Onderwijs Dashboard kengetallen Geschiedenis. April 2013
48
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
49
Bijlage 5
Lijst met afkortingen
BKO COR CSR FSR NSE NVAO UvA PDCA
Basiskwalificatie Onderwijs Centrale Ondernemingsraad Centrale Studentenraad Facultaire Studentenraad nationale studentenenquête Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Universiteit van Amsterdam Plan, Do, Check, Act
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
51
Colofon 23 mei 2013 Het adviesrapport is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op de beoordeling van de Universiteit van Amsterdam in het kader van de aangevraagde instellingstoets kwaliteitszorg. NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Parkstraat 28 ⁄ 2514 J K Den Haag Postbus 85498 ⁄ 2508 CD Den Haag Nederland T +31 (0)70 312 23 00 F +31 (0)70 312 23 01 E
[email protected] www.nvao.net Aanvraagnummer 000779
52
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
53
54
NVAO Adviesrapport Universiteit van Amsterdam
NVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie Parkstraat 28 / 2514 JK Den Haag Postbus 85498 / 2508 CD Den Haag Nederland T +31 (0)70 312 23 00 F +31 (0)70 312 23 01 E
[email protected] www.nvao.net