Universiteit Leiden
Bachelorscriptie De gevolgen van de invoering van het wetsvoorstel ‘Herijking wettelijke strafmaxima’ voor de kwalificatie en afbakening van culpose delicten.
Naam: Nanda Ros Studierichting: Rechtsgeleerdheid Datum: 25 mei 2007 Naam begeleider: Mw. Mr. drs. P.M. Schuyt Aantal pagina’s: 17 pagina’s Aantal woorden: 4990 woorden
1. Inhoudsopgave
1. Inhoudsopgave
blz. 2
2. Inleiding
blz. 3
3. Kwalificatie en afbakening van het begrip culpa
blz. 4
3.1 Kwalificatie vormen culpa.
blz. 4
3.2 Afbakening culpa en opzet.
blz. 6
4. Wat is de invloed van de wetswijziging geweest op het begrip culpa?
blz. 8
5. Wat is de invloed geweest van de wetswijziging op het verschil tussen culpose en doleuze delicten?
blz. 11
6. Conclusie
blz. 14
7. Literatuurlijst
blz. 16
2
2. Inleiding In het strafrecht kennen wij twee verschillende soorten misdrijven; culpose delicten en doleuze delicten. Het is bekend dat tussen opzet en culpa een dunne scheidingslijn ligt. Echter, in de straftoemeting zaten er voorheen grote verschillen tussen deze twee vormen van misdrijven. Dood door schuld (culpoos delict) bijvoorbeeld, kende in art. 307 Sr een strafmaximum van 9 maanden, terwijl op doodslag (doleus delict) maximaal 15 jaar staat. Dit terwijl er tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld (bestaande uit roekeloosheid) in bepaalde gevallen minimale verschillen zijn te constateren. Dit grote verschil tussen de strafbedreigingen van culpose en doleuze delicten werd door de wetgever als onbevredigend ervaren. Met de invoering van het wetsvoorstel ‘Herijking wettelijke strafmaxima’ werd getracht dit probleem te verhelpen, door de strafmaxima van culpose delicten te verhogen. In de Memorie van Toelichting staat dat een herijking van de strafmaxima twee aanmerkbare verbeteringen ten gevolge heeft ten opzichte van de huidige systematiek. In de eerste plaats kan bij roekeloze verkeersgedragingen waarbij in ernstige mate te hard of onder invloed is gereden, een passend strafrechtelijk verwijt worden gemaakt. Zo kan onder omstandigheden bijvoorbeeld ook het niet-verlenen van voorrang, spookrijden of rijden in een zeer ondeugdelijk voertuig leiden tot het oordeel dat sprake is van roekeloosheid. In de tweede plaats worden de hoogste strafmaxima zo duidelijk gereserveerd voor de gevallen waarvoor zij zijn bedoeld, namelijk die waarin sprake is van roekeloosheid.1 Sinds 1 februari 2006 is het wetsvoorstel ‘Herijking wettelijke strafmaxima’ ingevoerd. In deze scriptie wil ik onderzoeken wat deze wetswijziging in feite teweeg heeft gebracht en dan voornamelijk voor de kwalificatie en de straftoemeting van culpose delicten. Aan de hand van een aantal deelvragen probeer ik tot een conclusie te komen met betrekking tot dit vraagstuk. Daarbij komen onder andere de kwalificatie en de afbakening van het begrip culpa, de invloed die de wetswijziging heeft gehad op de verschillende vormen van culpa en op de verschillen tussen culpose en doleuze delicten aan de orde.
1
Tweede Kamer (2002), wijziging van het wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994; Memorie van Toelichting ‘herijking van een aantal wettelijke strafmaxima’, kamerstuk 2001-2002, 28484, no. 3, Den Haag, pag. 11.
3
3. Kwalificatie en afbakening van het begrip culpa Voordat ik aan de inhoudelijke behandeling van de wetswijziging begin, lijkt het mij noodzakelijk een duidelijk beeld te krijgen van het begrip culpa. Daarbij duid ik niet alleen op de kwalificatie van de verschillende vormen van culpa, maar ook op de afbakening met opzet. Hieronder worden eerst de verschillende vormen van culpa behandeld, waarna ik verder zal gaan met de afbakening van culpose delicten ten opzichte van doleuze delicten.
3.1 Kwalificatie van de verschillende vormen van culpa Culpa wordt gedefinieerd in de Memorie van Toelichting als ‘een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Het begrip culpa bestaat uit normatieve en psychologische elementen. Het normatieve element van culpa uit zich in de vermijdbaarheid en de verwijtbaarheid, de objectieve en de subjectieve kant van culpa. Het gaat in het kort gezegd om de mogelijkheid tot het anders moeten of kunnen handelen. “Het gevolg is aan het onvoorzichtige gedrag te wijten omdat het gedrag in strijd was met de geschreven of ongeschreven normen en omdat van deze verdachte anders mocht worden verwacht.”2 Naast het normatieve component vind je in culpa ook een psychisch component; de onbewuste en de bewuste schuld. Wanneer de dader niet op de hoogte was van de mogelijke gevaren, wordt er gesproken van onbewuste schuld, van onoplettendheid. In het kort wordt hier ook vaak gesproken van niet-weten en niet-willen. Van bewuste schuld is sprake als de dader de gevolgen wel had voorzien, maar er tegelijkertijd van uitgaat dat de gevolgen niet zullen intreden, oftewel het weten maar niet-willen. Hieronder vallen onder andere roekeloos handelen en het nalaten van voorzorgsmaatregelen treffen. Onbewuste schuld wordt door velen beschouwd als de ondergrens van het begrip culpa. Toch is dit niet altijd het geval. Ook bij onbewuste schuld kan er een onderscheid worden gemaakt met betrekking tot de mate van schuld. Het kan zijn dat iemand onbewust heeft gehandeld maar dat daarbij een grote mate van onverschilligheid kan worden geconstateerd. “Zo kan onbewuste schuld onder omstandigheden wijzen op een dermate grote onverschilligheid jegens de medemens 2
J. de Hullu, 2006.
4
dat zij als ernstiger is aan te merken dan bepaalde vormen van bewuste schuld.”3 Hier wordt dus gesproken van een onbewuste/zwaardere schuld. Daar komt bij dat je naast een zwaardere gradatie van schuld ook in een aantal gevallen kan spreken van lichte schuld. Hier is sprake van als iemand in lichte mate onvoorzichtig heeft gehandeld. Een goed voorbeeld van lichte schuld is het Verpleegster-arrest.4 In deze zaak ging het om een verpleegster die aan het einde van haar werkdag nog werd gevraagd te assisteren bij een spoedoperatie. Er werd haar gevraagd een flesje uit de medicijnenkast te pakken, om deze vervolgens aan te reiken aan de hoofdzuster, die de vloeistof zou injecteren in de patiënt. Op de plek waar normaal gesproken het juiste flesje had moeten staan, stond een ander flesje met daarin een andere vloeistof. De verpleegster keek geheel volgens de regels op het etiket, maar mede door de chaos die er op dat moment heerste in de operatiekamer en het feit dat in strijd met de regels van het ziekenhuis niet werd gecontroleerd of zij het juiste flesje had gepakt, werd de patiënt met de verkeerde vloeistof geïnjecteerd, waardoor de patiënt overleed. Ondanks het feit dat de verpleegster werd veroordeeld voor dood door schuld kreeg zij slechts 1 dag hechtenis opgelegd. De rechtbank nam daarbij de emoties van de verpleegster na het ongeluk en de inlichtingen die de rechtbank had gekregen rond haar werk en persoon mee in zijn overweging. Hier werd door de rechter een licht mate van schuld geconstateerd en dit was dan ook terug te zien in het vonnis met betrekking tot de hoogte van de straf. Het feit dat binnen onbewuste schuld zwaardere vormen kan aannemen, neemt de grote verschillen tussen onbewuste en bewuste schuld nog niet weg. Roekeloosheid enerzijds en onoplettendheid anderzijds, zijn naar mijn mening moeilijk te verenigen onder dezelfde noemer, in dit geval culpa. De verschillen in de psyche van de dader zijn daar mijns inziens te groot voor. Dat het oude systeem als onbevredigend werd ervaren kan ik begrijpen, aangezien in de strafmaxima de grote verschillen tussen de verschillende vormen niet terug waren te vinden. De enige uitzondering hierop was te vinden in de Wegenverkeerswet 1994, waar roekeloos handelen, in de vorm van met alcohol achter het stuur zitten en/of te hard rijden, als strafverzwarende grond diende. Of de wetswijziging een verbetering teweeg heeft gebracht op dit gebied, zal ik verderop in mijn scriptie beoordelen.
3 4
D.H. de Jong, 1999, pag. 21. HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512.
5
3.2 Afbakening culpa en opzet Tussen de begrippen culpa en opzet zijn minimale verschillen te constateren. Er is dan ook veel aandacht besteed in de literatuur en de rechtspraak aan deze problematiek. Vooral het Porsche-arrest5 kan op dit gebied worden gezien als een geruchtmakend arrest. Het ging hier om een dronken bestuurder van een Porsche die de maximum snelheid ruim overschreed, tot tweemaal toe een rood licht negeerde en verscheidene inhaalpogingen deed, waarbij hij regelmatig te dicht op zijn voorganger zat. Na drie mislukte inhaalpogingen waarbij de bestuurder abrupt naar links uitweek om vervolgens weer direct naar zijn eigen rijbaan terug te keren, ging het bij de vierde inhaalpoging fout. Er volgde een aanrijding met een tegemoet rijdende Volvo en Audi, waarbij vijf mensen het leven lieten. De bestuurder van de Porsche werd primair doodslag (in de vorm van voorwaardelijk opzet) en secundair dood door schuld (in de vorm van roekeloosheid) tenlastegelegd. In deze zaak heeft de Hoge Raad omstandigheden vastgesteld, wanneer er sprake is van voorwaardelijk opzet. Ten eerste is hiervoor het kenniselement vereist: de dader moet zich van de mogelijkheid bewust zijn geweest dat een bepaald gevolg kan intreden. Hierbij is het bewust horen te zijn of het redelijkerwijs kunnen begrijpen niet voldoende. Als tweede vereiste voor voorwaardelijk opzet wordt het wilsvereiste genoemd: de dader moet de kans dat het gevolg zou intreden willens en wetens hebben aanvaard, voor lief hebben genomen, op de koop toe hebben genomen. Het gaat, zoals A.A.G. Peters aangeeft in zijn boek ‘Opzet en schuld in het Strafrecht’, om de mentaliteit van de dader. "Voorwaardelijk opzet verwijst dus duidelijk naar de in de daad tot uiting komende (schuldige) mentaliteit die dan mede de betekenis van de daad (als doodslag, diefstal etc.) bepaalt."6 Maar hoe moet voorwaardelijk opzet worden afgescheiden van bewuste schuld? Het werkelijke onderscheid met culpa zit hem in de psychologische overwegingen van de dader, in het wilsvereiste. Het is daarbij aan de rechter om te beslissen of aan de dader ‘het voor lief nemen’ (voorwaardelijk opzet) of ‘lichtzinnigheid’ (culpa) kan worden toegerekend. Een niet al te gemakkelijke opgave voor de rechter. Hoewel de rechter duidelijk heeft geprobeerd een scheidingslijn aan te geven tussen voorwaardelijk opzet en roekeloosheid is dit mijns inziens niet echt gelukt. De Hoge Raad geeft aan dat er slechts sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet, als de verdachte willens en wetens bewust de 5 6
HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199. A.A.G. Peters, 1966.
6
aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zou intreden, oftewel het gevolg ‘op de koop heeft toegenomen’. Op deze uitleg als zodanig heb ik weinig commentaar, mijn bezwaar gaat voornamelijk uit naar wat de Hoge Raad onder deze kwalificatie verstaat. Het valt op dat de aandacht verschuift van de psychische component van opzet, naar de normatieve component; wanneer kan de dader voorwaardelijk opzet worden toegerekend?7 Deze ontwikkeling in de rechtspaak komt helaas de consistentie van de Hoge Raad niet ten goede. Nu de Hoge Raad heeft bepaald dat er aan sommige situaties algemeen bekende risico’s zijn verbonden en wanneer iemand deze risico’s heeft aanvaard, de dader voorwaardelijk opzet kan worden toegerekend8, moet ik toch stellen dat ik mijn twijfels heb over de juistheid van de beslissing van de Hoge Raad in het Porsche-arrest. Dat de Hoge Raad in dit arrest de psychische component sterk naar voren brengt, is niet verenigbaar met de lijn die de Hoge Raad over het algemeen volgt. In de uitspraak in het Porsche-arrest is in overweging genomen, dat niet kon worden bewezen dat de dader ook zijn eigen dood op de koop toe had genomen, waardoor er geen sprake kon zijn van voorwaardelijk opzet. Of dit een correcte redenering, is betwijfel ik. Nu algemeen bekend is dat het onder invloed van alcohol rijden bepaalde risico’s met zich mee brengt, acht ik het bewezen dat op het moment dat een persoon onder invloed achter het stuur kruipt, hij deze risico’s aanvaard. Daar komt bij dat ik mij geheel aansluit bij de opvatting van de heer De Jong die stelt dat het niet echt overtuigend is om juist bij de hier vertoonde ernstige vorm van wegpiraterij geen voorwaardelijk opzet aan te nemen.9 Maar hierover meer verderop in deze scriptie. Kort gezegd onderscheidt culpa zich van opzet op het gebied van de wil van de dader. Bij culpa ontbreekt de gerichte wil, terwijl deze bij opzet wordt geacht aanwezig te zijn. Dit verschil in de wil van de dader wordt vaak gebaseerd op een enkele handeling10, waardoor kan worden geconstateerd dat dit verschil in bepaalde 7
D.H. de Jong, 1999, pag. 26. Een voorbeeld hiervan is het arrest HR 25 november 1986, NJ 1987, 493. Hierin overwoog de Hoge Raad het volgende: ‘Uitgaande van de algemene ervaringsregel dat de bestuurder, tevens enige inzittende, van een hem toebehorende personenauto, waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid heroïne bevindt, met de aanwezigheid van die heroïne bekend pleegt te zijn, heeft het Hof het bewezenverklaarde uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden, met name ook dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. 9 D.H. de Jong, 1999, pag. 29. 10 In het Porsche-arrest was er sprake van drie eerdere mislukte inhaalpogingen waarbij de bestuurder abrupt naar links uitweek om vervolgens weer direct naar zijn eigen weghelft terug te keren indien hij zak dat er een tegenligger aankwam. De vierde inhaalpoging keerde hij niet terug naar zijn eigen weghelft waardoor hij botste op zijn tegenligger. Gezien het feit dat de bestuurder bij de eerste drie 8
7
gevallen minimaal is. Toch bestond er, voor de wetswijziging een grote discrepantie in de strafmaxima tussen deze twee delictsvormen. Dood door schuld (culpoos delict) bijvoorbeeld, kende in art. 307 Sr een strafmaximum van 9 maanden, terwijl op doodslag (doleus delict) maximaal 15 jaar staat. “De vooronderstelling luidt dat de maxima van de vrijheidsstraffen in hun onderlinge verhouding de waardering van de ernst van de verschillende delicten tot uitdrukking brengen” merken de Hullu, de Roos, Koopmans terecht op.11 Hiermee wordt onder andere gezinspeeld op de ernst van het feit als een van de ijkpunten voor de vaststelling van de strafmaxima. Vooral de subjectieve ernst van het feit is voor het onderscheid tussen culpose en doleuze delicten van belang. De Hullu, de Roos, Koopmans merken op dat dit ijkpunt “in ieder geval impliciet invloed op de strafmaxima uitoefent doordat de fundamentele onderscheiding tussen doleuze delicten, culpose delicten en delicten zonder opzet- of schuldvereiste aan zowel het Wetboek van Strafrecht als de bijzondere wetten ten grondslag ligt. Dit onderscheid is (of was in ieder geval) richtinggevend voor de strafmaxima, met name wanneer het gaat om de onderlinge verhouding tussen de strafmaxima voor respectievelijk een doleuze, culpose en ‘kale’ variant van een bepaald gedrag.”12 Ik merk alleen op dat ondanks het feit dat er minimale verschillen bestaan tussen roekeloosheid en voorwaardelijk opzet, er in de strafmaxima zeer grote verschillen waren te vinden voor de wetswijziging.
4. Wat is de invloed van de wetswijziging geweest op het begrip culpa? Eerder heb ik al opgemerkt dat mijns inziens er een grote verscheidenheid bestaat tussen de verschillende vormen in aard van culpa. Dit was voorheen niet terug te vinden in de bijbehorende strafmaxima. Ook het wetsvoorstel geeft hier voor mij geen bevredigend antwoord op. Hoewel er een aparte strafverzwarende grond is toegevoegd voor gevallen waarin roekeloos is gehandeld, zijn ook voor de lichtere varianten van culpa de strafmaxima omhoog gegaan.13 Dit lijkt mij niet de juiste oplossing. Er bestond een duidelijke discrepantie tussen roekeloosheid en bijvoorbeeld onoplettendheid en ik ben van mening dat de strafverzwarende grond inhaalpogingen niet doorzette toen hij zag dat het inhalen niet mogelijk was, besloot de Hoge Raad dat daarom geen voorwaardelijk opzet kon worden geconstateerd. 11 J. de Hullu, I. M. Koopmans, Th. A. de Roos, 1999. 12 J. de Hullu, I. M. Koopmans, Th. A. de Roos, 1999. 13 Bijvoorbeeld voor het commune dood door schuld gaat het strafmaximum van 9 maanden naar 2 jaar, wat nog eens verdubbeld wordt naar 4 jaar in geval van roekeloosheid. Bij dood door schuld in de Wegenverkeerswet gaat het strafmaximum in geval van roekeloosheid van 3 naar 6 jaar.
8
die de wetgever heeft ingevoerd voor gevallen waarin er roekeloos is gehandeld, dan ook terecht is. Echter, ik sta niet achter een verhoging van culpose delicten in zijn geheel. Vooral op het gebied van de onbewuste schuld roept dit vragen bij mij op. De term onbewuste schuld, de ondergrens van culpa, behelst in veel gevallen een lichte mate van schuld. Dat betekent dat aan de dader in dit geval maar een lichte mate van schuld kan worden verweten. Deze lichte mate van schuld komt mijns inziens niet meer overeen met het strafmaximum, aangezien deze in de wetswijziging is verhoogd naar twee jaar. Nu al eerder in de rechtspraak is gebleken dat er geworsteld wordt met het straffen van onbewuste schuld14, begrijp ik niet waarom het strafmaximum van ook de ondergrens van culpa is verhoogd. Ik kan niet ontkennen dat er gevallen bestaan waarin de onbewuste schuld zwaardere vormen aanneemt, bijvoorbeeld wanneer het gaat om personen die zich over het algemeen weinig aantrekken van het lot van hun medemens. Wanneer bij deze personen de roekeloosheid niet aanwezig kan worden geacht, kan ik mij inleven in de mening van de wetgever, dat hij deze onverschilligheid zwaar wil straffen en dat een strafmaximum van 9 maanden in dit soort gevallen toch enigszins aan de lage kant is. De kanttekening die ik hier wel bij wil maken, is dat deze gevallen eerder tot de uitzondering dan tot de regel behoren en in de meeste gevallen onbewuste schuld ook wijst op een bepaalde niet-wetendheid van de dader. Deze ‘nietwetendheid’ zou mijns inziens dan ook niet al te zwaar bestraft mogen worden. Het feit dat de wetgever zo vastberaden is de ondergrens en de bovengrens van culpa onder een noemer te houden, is mijns inziens niet te rechtvaardigen met de werkelijke verschillen die in het begrip culpa naar voren komen. Misschien zou het gaan om ijdele hoop van de wetgever om de onderlinge verschillen tussen de culpavarianten beperkt te houden? IJdele hoop, gezien het feit dat tussen roekeloosheid en onbewuste schuld al een zodanig groot verschil ligt, dat we enige overeenkomsten tussen deze twee varianten van culpa naar mijn mening al lang uit het zicht zijn verloren. Ik denk dat het probleem van de grote diversiteit alleen opgelost kan worden met meer radicalere maatregelen. Een probleem als dit wordt niet opgelost door slechts de strafmaxima te verhogen. Zo sluit je de ogen voor het werkelijke probleem. De wetgever had mijns inziens radicalere stappen moeten ondernemen. Ik zou eerder pleiten voor drie verschillende culpa varianten, die ieder 14
HR 19 februari 1963, NJ 1963, 512.
9
hun eigen mate van schuld en hun eigen strafmaxima bevatten. Als ondergrens van culpa de onbewuste/lichte schuld, als middenmoot de onbewuste/zwaardere schuld en de bewuste/lichte schuld en tot slot als bovengrens van culpa de bewuste/zwaardere schuld (de roekeloosheid). Naar mijn mening kunnen moeiteloos de verschillende culpose gedragingen onder deze drie gradaties worden geplaatst, zodat je in een keer een oplossing voor de gehele problematiek vindt. Met deze indeling zou ook de lijn van de door de wetgever voorgestelde strafmaxima gevolgd kunnen worden. Nu met betrekking tot de ondergrens de ontevredenheid zich niet uitte over de lichte/onbewuste schuld, maar meer over de lichte/bewuste en de zwaardere/onbewuste schuld, past een strafmaximum van 9 maanden prima bij de onbewuste/lichte schuld. Dat er een verhoging van de strafmaxima van lichte/bewuste en zwaardere/onbewuste schuld nodig was, ben ik eens met de wetgever, evenals een verhoging van de strafmaxima van de bovengrens van het begrip culpa, de zwaardere/bewuste schuld, ook wel roekeloosheid genoemd waardoor ik de voorgestelde verhoging van de strafmaxima van de wetgever van een maximum van 2 jaar zou koppelen aan de lichte/bewuste en zwaardere/onbewuste schuld en een maximum van 4 jaar zou voorstellen voor de zwaardere/bewuste schuld. Bij het commune (zwaar) lichamelijk letsel door schuld zou 6 maanden, respectievelijk een jaar, en wanneer het de dood ten gevolge heeft 2 jaar volstaan. Ik ben mij er van bewust dat zo de huidige systematiek volledig omgegooid zou worden en dat veel mensen zich zullen afvragen waarom dit noodzakelijk is, gezien het feit dat de rechter altijd lagere straffen kan opleggen dan het maximum wat is vastgesteld voor het desbetreffende delict. Natuurlijk kan de rechter altijd lagere straffen opleggen, maar dit neemt niet weg dat we bij de verschillende delicten passende strafmaxima moeten plaatsen. Waarom kennen we anders verschillende strafmaxima is onze wet? Er is voor gekozen de wettelijke strafmaxima te koppelen aan onder andere de ernst van het feit, een van de ijkpunten die wordt gegeven voor de vaststelling van de strafmaxima.15 Mijns inziens moet dit worden doorgevoerd ook binnen het begrip culpa. Bovendien heeft de rechter nu een betere richtlijn voor de straftoemeting voor culpose delicten. Voorheen had de rechter een zeer grote vrijheid in zijn straftoemeting. Met de door mij aangedragen driedeling kan 15
J. de Hullu, I. M. Koopmans, Th. A. de Roos, 1999.
10
bijvoorbeeld het strafmaximum van de middenmoot van culpa als ondergrens dienen voor de bovengrens van culpa, de roekeloosheid. Wanneer in een situatie een persoon wordt veroordeeld voor het commune dood door schuld en de rechter vastgesteld dat deze dader roekeloos heeft gehandeld, kan de rechter kiezen voor een straf die ligt tussen de 2 en de 4 jaar. Een duidelijke richtlijn wat tevens de rechtszekerheid bevordert. Door de culpagradaties te koppelen aan hun eigen strafmaxima, zorgt dit niet alleen voor een betere weerspiegeling met betrekking tot de ernst van het feit, het bevorderd tevens de rechtszekerheid. Mensen weten zo beter bij welke gedraging, welke strafbedreiging hoort en elke straf zij ongeveer kunnen verwachten. Daar komt bij dat er in de literatuur al langer vraag is naar een passende oplossing voor het begrip culpa.16 Ook sinds de laatste wetswijzigingen die in 1998 en in 2006 zijn ingevoerd, heerst er nog geen tevredenheid over de door de wetgever aangedragen oplossing. Met de wetswijziging wordt er nog steeds geen helder beeld van het begrip culpa weergeven. Hoewel de wetgever heeft geprobeerd met de laatste wetswijziging een duidelijk signaal uit te geven dat er verschillende omstandigheden kunnen bestaan waardoor de ernst van het feit verandert en waardoor een hoger strafmaximum gepast is, lijkt mij de oplossing die door de wetgever wordt aangedragen niet de juiste. De wetgever heeft getracht het probleem rond het begrip culpa op te lossen door middel van strafverzwarende omstandigheden, maar ik pleit in deze situatie voor een door mij hierboven aangedragen driedeling met daaraan gekoppelde strafmaxima, aangezien de verschillen tussen de ondergrens en de bovengrens van culpa dusdanig groot zijn, dat mijns inziens hiervoor aparte categorieën zouden moeten worden ingevoerd. 5. Wat is de invloed geweest van de wetswijziging op het verschil tussen culpose en doleuze delicten? Van het feit dat roekeloosheid zeer dicht bij voorwaardelijk opzet ligt, zijn we op de hoogte. Daarom kan ik zonder twijfel instemmen met de opvatting dat de wettelijke strafmaxima niet aansloot bij dit minimale verschil. Ook de wetgever heeft dit ingezien en geprobeerd door middel van een algehele verhoging van de strafmaxima 16 De Hullu en Wedzinga pleiten in ‘Naar een hoger strafmaximum voor culpose (verkeers)delicten?’ voor een integrale herziening van de strafmaxima voor culpose delicten, evenals De Jong in ‘De bijzondere strafrechtelijke positie van culpose misdrijven’.
11
van culpose delicten dit op te lossen. Toch is dit volgens mij niet de juiste oplossing. Nu de strafmaxima van culpose delicten dichter tegen de strafmaxima van culpa zijn komen te liggen, rijst er een nieuwe vraag: zijn de verschillen tussen roekeloosheid en voorwaardelijk opzet, zeker in de Wegenverkeerswet, nu niet zo minimaal geworden dat er nog wel van een duidelijke scheiding kan worden gesproken? De wetgever heeft getracht de verschillen tussen culpose gedragingen onderling klein te houden, door ook de strafmaxima van de ondergrens van culpa te verhogen. Zo is naar mijn mening tevergeefs getracht de verschuiving van roekeloosheid naar voorwaardelijk opzet tegen te gaan. Een probleem als dit wordt niet opgelost door de andere strafmaxima aan te passen, aangezien hier, als je kijkt naar de verschillende vormen van culpa, geen rechtvaardiging voor te vinden is (zie het vorige hoofdstuk). Eerder in deze scriptie hebben we gezien dat de Hoge Raad in het Porsche-arrest heeft getracht een duidelijke scheidingslijn op te stellen tussen voorwaardelijk opzet en roekeloosheid. Ik ben er niet van overtuigd dat dit geslaagd is. Hoewel de voorwaarden die de Hoge Raad stelt aan voorwaardelijk opzet juist zijn, geeft dit geen duidelijke scheidingslijn aan met culpa. Waar we al eerder hebben vastgesteld dat het werkelijke onderscheid tussen voorwaardelijk opzet en roekeloosheid ligt in de psyche van de dader, moet ik nu, gezien het feit dat in de rechtspraak de aandacht is verschoven naar de normatieve component, constateren dat deze scheidingslijn is vervaagd. Dat klassieke afscheiding tussen (voorwaardelijk) opzet en culpa (in de vorm van roekeloosheid) zijn vervaagd, komt nog het sterkst naar voren in de strafmaxima van de Wegenverkeerswet die met de wetswijziging zijn ingevoerd. De maxima in de Wegenverkeerswet zijn verhoogd tot 3 jaar indien bij een verkeersongeval een persoon wordt gedood, respectievelijk 6 jaar wanneer er roekeloos is gehandeld en 12 jaar wanneer de dader onder invloed heeft gereden of indien het verkeersongeval werd veroorzaakt door de snelheidslimiet te overschrijden. Wanneer dit wordt vergeleken met het strafmaximum van doodslag, namelijk 15 jaar, moet worden geconstateerd dat de wetgever zelf de scheidingslijn tussen opzet en roekeloosheid in de vorm van te hard rijden of onder invloed rijden kleiner heeft gemaakt. Waarom de wetgever deze vormen dan niet in beginsel onder voorwaardelijk opzet plaatst, wijst naar mijn mening meer op een principiële kwestie. Nu het een
12
duidelijke beslissing is van de wetgever om het met te veel alcohol op achter het stuur kruipen en het te hard rijden als strafverzwarende grond toe te voegen aan het culpose dood door schuld, had de wetgever deze twee vormen van roekeloosheid ook onder een nieuw opzettelijk verkeersdelict kunnen plaatsen, bijvoorbeeld doodslag in het verkeer. Ik acht de rechtvaardiging hiervoor zeker aanwezig, met het oog op het feit dat de wetgever zelf eigenlijk al toegeeft dat deze twee gedragingen erger zijn dan roekeloosheid, door ze als strafverzwarende grond boven roekeloosheid te plaatsen. De bovengrens van het begrip culpa is roekeloosheid en als de wetgever van mening is dat een gedraging erger is dan roekloosheid moet deze mijns inziens onder voorwaardelijk opzet worden geplaatst. Nu de wetgever ervoor kiest om onder invloed en te hard rijden specifiek onder culpa te plaatsen, geeft hij daarbij bovendien geen gehoor aan de vele kritieken op het Porschearrest.17 De wetgever heeft met de wetswijziging een keuze gemaakt om de verschillen dusdanig klein te maken (het gaat hier om een verschil in strafmaximum van 3 jaar), waardoor naar mijn mening de overstap naar voorwaardelijk opzet nu zeer laagdrempelig is. Hoewel dit zou ingaan tegen het Porsche-arrest18, lijkt mij dit in deze twee specifieke gevallen toch de beste oplossing. Zeker gezien het feit dat in deze twee gevallen aan het wilsvereiste kan worden voldaan, als men kijkt naar het ‘voortraject’ van de gebeurtenis. Wanneer iemand met alcohol achter het stuur kruipt of veel te hard gaat rijden, kan men ervoor pleiten dat men op dat moment de aanmerkelijke kans op een ongeval aanvaardt. “De beslissing om met alcohol achter het stuur te kruipen is gewoonlijk een opzettelijke. De beslissing om veel te hard te rijden eveneens.”19 Om verder te gaan met het commune strafrecht moet ik opmerken dat de door mij hiervoor voorgestelde oplossing niet op zou gaan voor het commune strafrecht. Daarvoor is er een te grote discrepantie aanwezig tussen voorwaardelijk opzet en roekeloosheid in het commune strafrecht. Dat men kan voorzien dat het zwaaien met een barkruk in een druk café leidt tot gewonden, is volgens mij moeilijk tegen te spreken, evenals het ‘in het wilde weg om zich heen schieten’ kan leiden tot een
17
M. Otte, 2001. Wanneer de wetgever zou besluiten dat het onder invloed rijden en de snelheidslimiet overschrijden onder voorwaardelijk opzet zou vallen, gaat hij hiermee in tegen het Porsche-arrest waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat bij het onder invloed rijden voorwaardelijk opzet niet automatisch kan worden aangenomen. 19 D.H. de Jong, M. Kessler, M. Otte, H.D. Wolswijk, 2003, afl. 3. 18
13
dodelijk slachtoffer.20 Het wilsvereiste is bij het commune strafrecht duidelijker herkenbaar, duidelijker dan in bijvoorbeeld het verkeer. De wettelijke strafmaxima die de wetswijziging invoert voor commune delicten, lijken mij dan ook niet meer dan rechtvaardig, gelet op het feit dat in het commune strafrecht de psychische component nog steeds het sterkst naar voren komt. Een verschil is 6 jaar voor dood door schuld en 15 jaar voor doodslag is misschien aan de hoge kant, toch kan ik mij hier bij aansluiten, gezien de duidelijke verschillen tussen voorwaardelijk opzet en roekeloosheid in het commune strafrecht.
6. Conclusie De wetgever heeft met de wetswijziging “Herijking wettelijke strafmaxima’ gehoor gegeven aan de ontevredenheid die er heerste met betrekking tot de strafmaxima van culpose delicten. Helaas is dit mijns inziens een goed bedoelde stap in de verkeerde richting geweest. Met de verhoging van zowel de ondergrens als de bovengrens van het begrip culpa komen de strafmaxima niet overeen met de gradaties binnen het begrip culpa en wijkt men daarbij af van een van de ijkpunten, de ernst van het feit, die worden gegeven voor de vaststelling van de strafmaxima. Met de wetswijziging wordt mijns inziens afstand genomen van de veronderstelling ‘dat de maxima van de vrijheidsstraffen in hun onderlinge verhouding de waardering van de ernst van de verschillende delicten tot uitdrukking brengen.’21 Dit lijkt mij geen goede ontwikkeling, zeker niet gezien het feit dat de rechter in ons land een grote vrijheid toekomt als het gaat om de bepaling van de straftoemeting. Door een driedeling aan te brengen in bijvoorbeeld het commune dood door schuld met als ondergrens de onbewuste/lichte schuld met een strafmaximum van 9 maanden, als middenmoot de onbewuste/zwaardere schuld en de bewuste/lichte schuld met een strafmaximum van 2 jaar en tot slot als bovengrens van culpa de bewuste/zwaardere schuld (de roekeloosheid) met een strafmaximum van 4 jaar, kan dit probleem worden opgelost en kan er worden gezorgd voor een verheldering van het begrip culpa. Met deze nieuwe indeling worden pas echt ‘de hoogste strafmaxima duidelijk gereserveerd voor de gevallen waarvoor zij zijn bedoeld.’22
20
HR 10 oktober 2000, NJ 2001, 4. Zie hierboven, noot 11. 22 Zie hierboven, noot 1. 21
14
Ook met betrekking tot de problematiek rond de roekeloosheid en het voorwaardelijk opzet heeft een andere oplossing mijn voorkeur. Het plaatsen van onder invloed en te hard rijden als strafverzwarende grond boven roekeloosheid, geeft voor mij aan dat deze twee gedragingen buiten culpa vallen. Ik ben van mening dat deze gedragingen beter op hun plaatst zijn onder het voorwaardelijk opzet en daarom moeten worden gekoppeld aan een strafmaximum van 15 jaar. De wetswijziging heeft getracht de problemen rond het begrip culpa op te lossen, maar heeft daarbij naar mijn mening het werkelijke probleem uit het oog verloren. Het werkelijke probleem schuilde in de diversiteit binnen het begrip culpa en in een tweetal gedragingen, onder invloed en te hard rijden, die naar mijn mening niet verenigbaar zijn met het begrip culpa. Problemen die slechts door middel van een radicale verandering in de systematiek van de wet, opgelost kunnen worden.
15
7. Literatuurlijst Boeken: - Arps, F., ‘Onderzoek naar strafmaxima in bijzondere wetgeving’. Leiden, 1999 - de Hullu, J., ‘Materieel Strafrecht: Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht’, derde druk, Deventer, 2006 - de Hullu, J. & Koopmans I. M. & de Roos Th.A., ‘Het wettelijk strafmaximum. Een onderzoek naar het patroon van strafmaxima in het commune en het bijzondere strafrecht’, Monografieën Strafrecht, Gouda Quint b.v., Deventer 1999. - Peters, A.A.G., 'Opzet en schuld in het strafrecht', Deventer, Kluwer, 1966
Artikelen: - de Hullu, J. & Wedzinga, W., “Naar een hoger strafmaximum voor culpose (verkeers-) delicten?”, DD 27 (1997), afl. 8 - de Jong, D.H., ‘De bijzondere strafrechtelijke positie van culpose misdrijven’, Ontmoetingen, 1999 5 - de Jong, D.H. & Kessler M. & Otte M. & Wolswijk H.D., “Verhoging van strafmaxima op culpose misdrijven’, DD 33 (2003), afl. 3
Jurisprudentie: - HR 1 juni 2004, LJN AO5822 - HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 - HR 19 december 1963, NJ 1963, 512 - HR 10 oktober 2000, NJ 2001, 4 - HR 25 november 1986, NJ 1987, 493
Oraties: - Otte, M.,‘Opzet en schuld in het verkeer’ (oratie RUG), Deventer: Gouda Quint 2001.
16
Parlementaire stukken: - MvT, Kamerstukken II 2002, Wetsvoorstel ‘Herijking van een aantal wettelijke strafmaxima’, 28484, no. 3, Den Haag - Kamerstukken II 1999, 'wettelijke strafmaxima', 26564, no 1, Den Haag
17