abcdefgh Rijkswaterstaat
VIII Verkeer en vervoer – recreatievaart
Contactpersoon: Gerard Rijs December 2003
Inhoudsopgave ........................................................................................
2
Algemeen beeld
3
1. Definitie bron
4
2. Probleemstoffen
4
3. Routes
4
4. Omvang emissies
5
5. Bedreigde functies
6
6. Relatie met andere bronnen
7
7. Technische oplossingen en kosten
8
8. Wet- en regelgeving
10
9. Beleid
11
10. Kaderrichtlijn Water
14
11. Prognose
14
12. Lacunes
14
13. Beleidsopties
15
14. Meer informatie
16
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
Algemeen beeld ........................................................................................
DIFFUSE BRON: RECREATIEVAART Probleemstoffen: koper, PAK, biociden en pathogene microorganismen. Toestand nu: koper en PAK CIW-klasse 2-3 (SW50%). Koper, P/N, pathogenen afhankelijk van wel/geen verbod. Relatie met andere bronnen: voor koper zijn de grootste bronnen landbouw, rioolwaterzuiverings-inrichtingen en verkeer en vervoer overig. Voor PAK zijn atmosferische depositie verkeer en vervoer overig en rioolwaterzuiveringsinrichtingen van belang. Internationaal: EU richtlijn Pleziervaartuigen, EU richtlijn Biociden. Ingezet rijksbeleid: verbod op Cu-houdende antifoulings, AmvB ‘Jachthavens’ (in voorbereiding) Lozingenbesluit vuilwater recreatievaart (in voorbereiding). Uitvoering: overheid (DG-Water en VROM) in samenwerking met de branche-organisaties, provincies, gemeenten, waterbeheerders en milieugroeperingen. Actie nodig: ja.
3
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
1. Definitie bron Bij de recreatievaart gaat het om emissies rechtstreeks op oppervlaktewater door recreatievaartuigen. Meestal zijn het per vaartuig zeer beperkte emissies. Maar vele kleintjes maken één grote lozing. Bij jachthavens treedt uitloging op uit verduurzaamd hout, dat gebruikt wordt voor bijvoorbeeld steigers en oeverbeschoeiingen. Als dit hout verduurzaamd is met chemische middelen, kan afhankelijk van de methode koper, chroom, arseen of PAK in het water terechtkomen. Deze fact sheet staat hier verder niet bij stil. Er is een aparte fact sheet voor dit aspect (fact sheet ‘Verduurzaamd hout’).
2. Probleemstoffen De • • •
recreatievaart verontreinigt het watermilieu met: koper-/zinkhoudende en organische biociden; PAK; pathogene micro-organismen, fosfaat, stikstof en zuurstofbindende stoffen.
3. Routes Koper, zink en organische biociden in aangroeiwerende verven Koper-/zinkhoudende en organische biociden worden gebruikt in aangroeiwerende verven, oftewel antifoulingverven. Deze verven worden in de recreatievaart gebruikt om de scheepshuid vrij te houden van plantaardig (algen, wieren) en dierlijk materiaal (zeepokken en mosselen). Op zee en brak water is deze aangroei groot. In zoet oppervlaktewater is deze veel minder, zowel wat de aanhechting als de hoeveelheid aangehecht materiaal betreft. Om de aangroei te voorkomen, bevatten antifoulingverven biociden: koperoxide of zinkoxide om aanhechting van dierlijk materiaal te voorkomen, veelal in combinatie met organische verbindingen als diuron, dichlofluanide en zineb, om ook de aanhechting van plantaardig materiaal te voorkomen. De biociden komen vanuit de verf in het oppervlaktewater terecht. PAK-emissies uit motoren, brandstof en smeermiddelen De PAK-emissie vanuit de recreatievaart is een gevolg van emissies van motoren, morsen van bilgewater (oliehoudend afvalwater), morsen van brandstof en smeermiddelen. Huishoudelijk afvalwater (P, N, organische belasting en pathogenen) Door het lozen van vuilwater komen pathogene micro-organismen, fosfaat, stikstof en zuurstofbindende stoffen in het oppervlaktewater.
4
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
4. Omvang emissies Koper, zink en organische biociden in aangroeiwerende verven Het aantal recreatievaartuigen met een lengte van meer dan 6 meter wordt geschat op 265.000: 150.000 zeilboten en 115.000 motorboten (Stichting Recreatie, 2002). Een groot deel van de recreatievloot vaart in de regionale - in de regel kwetsbare - wateren. Het aantal jachthavens wordt geschat op 1200. Deze worden beheerd door commerciële exploitanten, sportverenigingen of gemeenten. In 1999 heeft de Commissie Toelating Bestrijdingsmiddelen (CBT) de toelating van koperhoudende aangroeiwerende verven voor toepassing op recreatievaartuigen in zoet en zout water ingetrokken. Door dit koperverbod waren ook direct alle toelatingen voor de producten die in combinatie met koper andere middelen bevatten voor deze toepassing ingetrokken. Aangezien destijds bijna alle antifoulingverven wel koper bevatten, was het aantal alternatieven beperkt. Daardoor bleven de antifoulingverven met combinaties van zinkoxide en dichlofluanide over. Voordat het koperverbod in 1999 van kracht werd, is berekend dat de hoeveelheid koper die vanuit de antifouling in het oppervlaktewater terechtkomt, 7,5 of 9 ton per jaar was, afhankelijk van de berekeningswijze. In de ene berekeningswijze is uitgegaan van de verkoop en de gemiddelde samenstelling van koperhoudende antifoulingverf in Nederland. De andere gaat uit van het beschermd oppervlak van recreatievaartuigen onder de waterlijn en de hoeveelheid uitgeloogd koper hieruit. Door de emissieregistratie wordt in 2001 een bijdrage van 8,2 ton vermeld voor de koperbelasting van oppervlaktewater door de recreatievaart. Dit komt hiermee goed overeen. Op dit moment zijn er geen emissieschattingen te geven van de hoeveelheid zinkoxide en dichlofluanide die via uitloging uit antifoulingverven in het oppervlaktewater terechtkomt. Er zijn geen verbruikgegevens beschikbaar. Door het koperverbod in 1999, maar met name door het intensieve toezicht in 2002 op naleving van dit verbod, bestaat de indruk dat het gebruik van zinkoxide en dichlofluanide aanzienlijk toeneemt en de koperemissie dus zal dalen in de komende jaren. PAK-emissies In het STOWA-rapport ‘Emissies uit scheepsmotoren’ wordt geschat dat ongeveer 5900 ton koolwaterstoffen via motoremissie vrijkomt. Het grootste deel van deze emissie is afkomstig van buitenboordmotoren. De uitlaatgassen worden daarbij onder water geleid om het geluid te dempen. Van deze koolwaterstoffen is ongeveer 3 ton PAK (10 van VROM). Als we uitgaan van de adsorptie-eigenschappen van PAK kunnen we veronderstellen dat deze zich hechten aan het zwevende stof in oppervlaktewater. Bovendien is geschat dat 65 ton smeerolie naar het oppervlaktewater wordt geëmitteerd. Daarin zijn ook PAK’s aanwezig. Bovenstaande schattingen waren voor het jaar 1995.
5
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
In het rapport ‘Brandstofmorsing in de recreatievaart’ van Ecofys wordt vermeld dat de recreatievaart circa 3500 liter brandstof morst. Dat komt allemaal in het oppervlaktewater terecht. Deze hoeveelheid gemorste brandstof komt overeen met ongeveer 2 mg PAK. Deze hoeveelheid is nihil vergeleken met de andere PAK-emissies uit de recreatievaart. Over de emissies door morsen, of het illegaal lozen van bilgewater vanuit de recreatievaart zijn geen gegevens beschikbaar. Uit een enquête van Stichting Recreatievaart Nederland blijkt dat veel bilgewater wordt afgegeven aan walstations in jachthavens. Verwacht wordt dat het bilgewater van recreatievaartuigen die niet in de buurt van de circa 250 walstations komen, op een andere manier (als KCA) wordt afgegeven. Illegaal lozen van bilgewater door de recreatievaart zal naar verwachting niet op grote schaal plaatsvinden. Door de emissieregistratie wordt voor het jaar 2001 een bijdrage van 2,1 ton vermeld voor de belasting met PAK van oppervlaktewater door de recreatievaart. Huishoudelijk afvalwater (P, N, organische belasting en pathogenen) In het verleden is onderzoek gedaan om meer duidelijkheid te krijgen over de verontreiniging door de pleziervaart als gevolg van vuilwaterlozingen. Hieruit kunnen we concluderen dat de bijdrage van de recreatievaart aan de totale belasting van het Nederlandse oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten op landelijke schaal circa 1% is. Een veel belangrijkere conclusie is echter dat fecaliënhoudend toiletwater een bron van bacteriële besmetting is.
5. Bedreigde functies De emissies van de recreatievaart dragen er mede toe bij dat risico’s bestaan voor de functie natuur, de algemene milieukwaliteit slecht is en waterbodems vervuild zijn (tot baggerspecie klasse 3-4). Voor informatie over de waterkwaliteit voor de probleemstoffen afkomstig uit de recreatievaart zie fact sheet XV De kwaliteit voor stoffen afkomstig van diffuse bronnen. De vuilwaterlozingen van recreatievaartuigen dragen bij aan de eutrofiëring in kleine, kwetsbare wateren en de bacteriële verontreiniging nabij zwemwaterlocaties in oppervlaktewater. De impact van deze fecale verontreiniging door de recreatievaart is veel groter dan men op basis van het landelijk gemiddelde mag veronderstellen. Lokaal bezien kan er zeker in het hoogseizoen een aanzienlijke piekbelasting van de fecale verontreiniging ontstaan op soms juist stilstaande wateren. Vaak zijn dit kwetsbare regionale wateren, die ook voor andere vormen van waterrecreatie (bijvoorbeeld zwemmen) worden gebruikt. De kans op pathogene besmetting van zwemmers als gevolg van vuilwaterlozingen door de recreatievaart is nog niet nader gekwantificeerd.
6
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
6. Relatie met andere bronnen Het relatieve aandeel van de recreatievaart voor koper wordt geschat op 12%. Voor koper zijn de grootste bronnen landbouw, rioolwaterzuiveringsinrichtingen (RWZI’s) en verkeer en vervoer. Voor PAK zijn atmosferische depositie, verkeer en vervoer en RWZI’s van belang. Recreatievaart draagt voor PAK ongeveer 6% bij aan de belasting van het oppervlaktewater. Voor de emissie van zuurstofbindende stoffen, de nutriënten fosfaat en stikstof, is het aandeel gering, circa 1%. De belangrijkste emissiebronnen zijn de intensieve veehouderij, landbouw en RWZI’s. Voor pathogene micro-organismen vanuit vuilwater moet dit relatieve aandeel nog geactualiseerd c.q. berekend worden. Andere belangrijke emissiebronnen zijn de intensieve veehouderij, riooloverstorten en RWZI’s. Het bovenstaande betreft een landelijk beeld. Voor veel bevaren regionale en lokale (kwetsbare) wateren zal het belang van de recreatievaart groter zijn. Onderstaande figuur laat zien welk aandeel de recreatievaart heeft in de belasting van het water ten opzichte van andere bronnen.
overig
100%
industrie
80%
riolering & RWZI's
60%
Bouwmaterialen (directe lozingen) Atmosferische depositie
40%
Verkeer & vervoer recreatievaart
20% Verkeer & vervoer overig
0% Cu
PAK
Landbouw
Figuur 1. Aandeel van de verschillende bronnen in de nationale belasting van het oppervlaktewater met koper en PAK. (bron: emissieregistratie 2001).
7
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
n.b. Na het opstellen van deze fact sheet zijn voor atmosferische depositie en voor de uit- en afspoeling van metalen uit landelijk gebied nieuwe emissiecijfers bekend geworden. Dit kan betekenen dat de relatieve bijdrage in de belasting van het oppervlaktewater van de verschillende bronnen aanmerkelijk kunnen veranderen. De nieuwe informatie is op landelijke schaal te vinden op www.milieucompendium.nl, in een meer gedetailleerd niveau te zijner tijd op www.emissieregistratie.nl en in Water in Beeld 2004 en Water in Cijfers 2004 (www.waterinbeeld.nl). Alle waterbeheerders hebben de informatie op het niveau van afwateringseenheden reeds ontvangen via het Kaderrichtlijn water-circuit.
Aanvoer buitenlandse rivieren De aanvoer door buitenlandse rivieren is aanzienlijk. Zie tabel 1 voor een indicatie van de aanvoer van koper en PAK via buitenlandse rivieren. Het betreft de in Emissieregistratie opgenomen getallen voor 2001. Ter vergelijking is de totale belasting door Nederlandse bronnen in de tabel opgenomen. Tabel 1. Aanvoer koper en PAK via buitenlandse rivieren in 2001, vracht in water voor koper (ton/jaar), vracht in zwevend stof voor PAK (ton/jaar)1) Stof(groep)
Aanvoer rivieren
Belasting NL
(ton/jaar)
(ton/jaar)
Koper
563
66
PAK (6 Borneff)
82)
7
1) 2)
Waarden zijn indicatief: de vrachten variëren sterk per jaar Gemeten aan zwevend stof.
Bron: Emissieregistratie cijfers 2001. Zie ook de n.b. onder figuur 1.
7. Technische oplossingen en kosten Koper-/zinkhoudende en organische biociden Om de nadelige effecten voor het watermilieu zo veel mogelijk te beperken, is het nodig minder milieubezwaarlijke biociden of - nog beter - biocidevrije verfsystemen voor conservering van het onderwaterschip te ontwikkelen. Momenteel doet de verfindustrie daar onderzoek naar. Resultaten zijn nog niet beschikbaar. De hoge onderzoekskosten en de beperkte afzetmarkt binnen de recreatievaart vormen een knelpunt. Daarom moet vooral gekeken worden naar milieuvriendelijke alternatieven voor antifouling die voor de zeescheepvaart worden ontwikkeld. Denk aan het isoleren van groeiremmende stoffen uit het mariene milieu of de ontwikkeling van synthetische eiwitten die aangroei kunnen voorkomen. Bij biocidevrije verfsystemen kan gedacht worden aan selfpolishing verven (die laagje voor laagje oplossen), non-stickcoatings (die door hun gladde oppervlak aanhechting voorkomen), of harde verfsystemen in combinatie met mechanisch reinigen. Dit mechanisch reinigen kan via een borstelbaan, met een hogedrukspuit, of met de hand.
8
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
Het probleem bij de meeste alternatieve milieuvriendelijke verfsystemen is dat ze niet op de bestaande antifoulinglagen kunnen worden aangebracht. Er bestaat nog geen goed hechtende primer. Gevolg is dat veelal de oude antifoulinglaag in zijn geheel moet worden verwijderd vóórdat de alternatieve verflaag kan worden aangebracht. De kosten van de alternatieve verfsystemen zijn doorgaans hoger, maar deze verfsystemen hebben wel een langere levensduur. PAK Het grootste deel van de PAK-emissie vanuit de recreatievaart wordt veroorzaakt door de buitenboordmotoren. De laatste jaren heeft de ontwikkeling naar zuinigere, schonere en stillere motoren echter niet stilgestaan. Niet alleen de consument vraagt hierom, maar deze voortschrijdende innovatie wordt ook vastgelegd in regelgeving, zoals de Europese Richtlijn Pleziervaartuigen en de nationale Wet op Pleziervaartuigen. De milieubezwaarlijke tweetaktbuitenboordmotoren zullen in de loop van de tijd verdwijnen en worden vervangen door de veel schonere viertaktmotoren. Deze ontwikkeling is enkele jaren geleden gestart. Inmiddels zijn voor de hele range aan motorvermogen viertaktmotoren beschikbaar. Voor de binnenboordmotoren zijn altijd al viertaktmotoren gebruikt. Door gebruik van elektronica - waardoor er een betere verbranding van de brandstof wordt verkregen - hebben ook deze viertaktmotoren een ontwikkeling naar minder uitstoot doorgemaakt. Andere denkbare maatregelen zijn: • het uitbreiden van vaargebieden waar alleen via aandrijving met elektromotoren mag worden gevaren; • het versneld uitfaseren van oude tweetaktmotoren via een inruilactie; • introductie van biobrandstof en biologisch afbreekbare smeerolie; • de watersporter bewust maken van milieuaspecten van motorgebruik (energieverbruik, varen boven rompsnelheid, onderhoud enzovoort). Pathogenen, fosfaat, stikstof en zuurstofbindende stoffen De discussie over de aanpak van de lozingen van vuil water door de recreatievaart is lange tijd blijven steken in het kip-en-het-ei-verhaal: Het heeft weinig zin om een vuilwatertank aan boord te plaatsen als er geen locaties zijn om het afvalwater af te geven. Daarentegen kunnen inzamelstations niet functioneren als er geen aanbod van afvalwater is. Om deze impasse te doorbreken, is van overheidswege via een subsidieregeling een landsdekkend inzamelstructuur van walstations gerealiseerd. Begin 2003 is deze subsidieregeling beëindigd met als resultaat dat zo’n 270 walstations voor inname van huishoudelijk afvalwater en bilgewater vanuit de recreatievaart in Nederland operationeel zijn. Dit basisnetwerk kan in de toekomst nog veel dichter worden door het van kracht worden van de AmvB Jachthavens. Die
9
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
biedt de mogelijkheid om inzamelvoorzieningen op jachthavens te eisen. Initiatieven ‘emissieloos recreatievaartuig’ en een ‘duurzame jachthaven’ In 2002 zijn twee initiatieven gestart voor de ontwikkeling van een ‘emissieloos recreatievaartuig’ en een ‘duurzame jachthaven’ door respectievelijk HISWA/RIZA en Waterpakt. Dit proces van duurzame ontwikkeling zou in de toekomst gecontinueerd moeten worden in de CIW4-projectgroep ‘Duurzame recreatievaart’. De volgende watergerelateerde aspecten zouden hierbij aandacht moeten krijgen: • voortstuwing van het recreatievaartuig (uitlaatgassen, smeermiddelen, geluidsemissie, brandstof morsen, type brandstof, zoals biodiesel, elektrisch varen, brandstofcel, hybride-aandrijving); • conservering onderwaterschip (biocidehoudende antifouling, anoden), inzameling van afval (chemisch en zwerfafval); • bilgewater en huishoudelijk afvalwater; • baggerspecie in jachthavens; • duurzame jachthaven (natte/droge bouw); • rompvorm recreatievaartuig (golfslag en brandstofbesparing); • het gedrag van de watersporter en de jachthavenbeheerder.
8. Wet- en regelgeving Toelating biociden Voor het op de markt brengen en gebruiken van antifouling is een toelating van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) vereist. Het CTB beoordeelt de biociden op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet. Internationaal worden de middelen beoordeeld via de zgn. Biocidenrichtlijn. • Intrekking toelating koperhoudende verven door CTB Het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) heeft in 1999 de toelating voor het gebruik van koperhoudende aangroeiwerende verven voor recreatievaartuigen uit milieuhygiënische overwegingen ingetrokken. Zowel voor zoet als zout oppervlaktewater. De verfindustrie, de belangenverenigingen van watersportondernemingen (HISWA) en van de watersporters (Watersportverbond) hebben tegen dit besluit heftig geprotesteerd. Volgens deze organisaties waren er onvoldoende werkzame alternatieven beschikbaar, zeker voor zout en brak water. Momenteel (najaar 2003) wordt het besluit van het CTB nog steeds juridisch betwist. Daarnaast voert het CTB op dit moment een herbeoordeling van koper uit. • Overige stoffen dan koper Om aanhechting van dierlijk materiaal te voorkomen wordt ook zinkoxide toegepast naast koperoxide. Naast koper of zink worden nog
10
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
een aantal andere actieve stoffen toegepast voor het bestrijden van de aangroei, de zogenaamde ‘boosters’ (dichlofluanide, zineb en diuron). Koper staat naast zineb en diuron op de meest prioritaire A-lijst en dichlofluanide op de minder prioritaire B-lijst van de Biociderichtlijn/Bestrijdingsmiddelenwet. Vanwege de prioriteitstelling bij het CTB en het feit dat dichlofluanide op de B-lijst voorkomt worden de toelatingen voor het gebruik van dichlofluanide als biocide in antifoulingverven verlengd tot 2010. De werkzame stof zinkoxide is in het geheel niet opgenomen in één van de A-, B- en C-stoffenlijsten van de Biociderichtlijn/Bestrijdingsmiddelenwet en wordt dus niet beoordeeld. PAK: Wet op Pleziervaartuigen De aanpak van PAK-emissies vanuit de recreatievaart naar oppervlaktewater is vastgesteld in de EU-Richtlijn ‘Pleziervaartuigen’. Daarin worden eisen gesteld aan uitlaatgassen en geluid. Implementatie van deze eisen in Nederland vindt plaats via de Wet op Pleziervaartuigen. AmvB ‘Jachthavens’ De AmvB ‘Jachthavens’ op grond van de Wet Milieubeheer, die naar verwachting medio 2004 van kracht zal worden, voorziet in de uitbreiding van het aantal walvoorzieningen voor ontvangst van huishoudelijk afvalwater en bilgewater vanaf de recreatievaart. Als dit besluit in werking treedt, is een inzamelvoorziening voor vuilwater verplicht voor nieuwe jachthavens met meer dan 500 ligplaatsen. Bij jachthavens met 250 ligplaatsen of meer is een voorziening voor inname van bilgewater verplicht. Voor bestaande jachthavens geldt een overgangstermijn van één jaar. Het tijdstip waarop jachthavens met minder dan 500 ligplaatsen een vuilwatervoorziening moeten hebben, zal op een later moment – wellicht gefaseerd - worden vastgesteld. Dit hangt af van de mate waarin de bezitters van pleziervaartuigen op termijn een vuilwatertank laten inbouwen.
9. Beleid De afgelopen jaren is een groot aantal maatregelen geïntroduceerd om de emissies vanuit diffuse bronnen te reduceren. Ook voor de recreatievaart. Diffuse emissies naar het water zijn in beeld gebracht en zo mogelijk gekwantificeerd. Eventuele vervolgstappen worden besproken in specifieke werkgroepen, zoals de voormalige werkgroepen binnen de Beleidsagenda Milieu, Toerisme en Recreatie en de huidige projectgroep ‘Duurzame recreatievaart’ van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW4). Koper-/zinkhoudende en organische biociden • Vierde nota Waterhuishouding De Vierde nota Waterhuishouding vermeldt dat er in de planperiode extra aandacht wordt geschonken aan de ontwikkeling en invoering
11
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
van milieuvriendelijke alternatieven voor het gebruik van biocidehoudende verven in de recreatievaart. • Convenant Na het TBT-verbod heeft het gebruik van koperhoudende antifoulingverven geleid tot problemen in wateren met een geringe verversing en op locaties waar veel pleziervaartuigen varen. Op deze locaties worden de waterkwaliteitsdoelstellingen voor koper vaak niet gehaald. Daarom zijn in 1998 de mogelijkheden onderzocht voor een convenant tussen de sector recreatievaart, de verfindustrie en de overheid. Doel van dit convenant was de productie en daardoor het gebruik van alle biocidehoudende verven voor de recreatievaart binnen tien jaar gefaseerd tot nul te reduceren. Deze verven zouden worden vervangen door niet-toxische, biocidevrije verven of door alternatieve methoden voor de bestrijding van aangroei, zoals mechanisch reinigen. In 1999 is het convenant niet doorgegaan, omdat het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) de toelating voor het gebruik van koperhoudende aangroeiwerende verven voor recreatievaartuigen uit milieuhygiënische overwegingen heeft ingetrokken. Pathogene micro-organismen, fosfaat, stikstof en zuurstofbindende stoffen • Vierde nota Waterhuishouding In de Vierde nota Waterhuishouding is de volgende tekst opgenomen over de vuilwaterlozingen van schepen: “Vuilwaterlozingen door de scheepvaart moeten op termijn beëindigd worden. Prioriteit wordt gegeven aan de pleziervaart en de passagiersschepen vanwege de omvang en concentratie van de lozingen. Voor de vuilwateropvang van de pleziervaart moeten in schepen opvangtanks worden ingebouwd en walvoorzieningen voor de opvang gerealiseerd. Voorlichting en regelgeving (lozingsverbod, AmvB ‘Jachthavens’ en nieuwbouwvoorschriften) worden in gang gezet. Een financiële bijdrage voor de realisatie van een basisnet walvoorzieningen is beschikbaar.” • Basisnet walvoorzieningen Het basisnet met 270 walvoorzieningen voor inzameling van huishoudelijk afvalwater van de recreatievaart is begin 2003 met overheidssubsidie afgerond. Er wordt weinig gebruik van gemaakt, omdat de meeste recreatievaartuigen nog geen vuilwatertank aan boord hebben. Als in de toekomst meer recreatievaartuigen gebruik willen gaan maken van de walvoorzieningen, zal het bestaande netwerk dichter moeten worden. • Lozingsverbod ja of nee? De vuilwaterinzameling aan boord van de recreatievaartuigen komt op vrijwillige basis nagenoeg niet van de grond. Dit blijkt uit een enquête van de Stichting Recreatietoervaart Nederland in 2003. Het aantal watersporters dat gebruik maakt van de walstations voor de inzameling van huishoudelijk afvalwater en de afgeleverde hoeveelheid blijft sterk achter in vergelijking tot de inzameling van bilgewater uit de recreatievaart. Het aantal recreatievaartuigen met een vuilwatertank
12
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
aan boord is nog minimaal. Ook wordt geen tot zeer beperkt gebruik gemaakt van de provinciale subsidieverlening voor het (laten) inbouwen van een vuilwatertank voor de opvang van toiletwater. Deze geringe bereidwilligheid bij de watersporters om vrijwillig huishoudelijk afvalwater aan boord van een recreatievaartuig in te zamelen maakt een lozingenverbod van huishoudelijk afvalwater, c.q. toiletwater op termijn onvermijdelijk. Een dergelijk verbod is herhaaldelijk aangekondigd. Tot nu toe is er echter nooit een ingangsdatum vastgesteld. Een lozingsverbod voor ongezuiverd vuil water van recreatievaartuigen is mogelijk door het uitvoeringsbesluit aan te passen dat regelt dat ‘huishoudelijk afvalwater vanaf vaartuigen, tenzij die uit hoofde van hun feitelijke bestemming plaatsgebonden zijn, uitgezonderd zijn van een verbod in het kader van de WVO’. Men denkt erover het verbod in principe te laten gelden voor alle recreatievaartuigen met een vast toilet (het zogenaamde zwart water) aan boord. Bij nieuwbouw kan ook nog gedacht worden aan een lozingsverbod voor grijs water (water afkomstig van de gootsteen/douche). Beëindiging van de lozing van grijs water is evenwel minder noodzakelijk dan beëindiging van de lozing van toiletwater. Bij toiletwater is het risico op bacteriologische besmetting veel groter. Bovendien is de praktische uitvoerbaarheid voor het opvangen van alleen het toiletwater op bestaande schepen vele malen eenvoudiger dan van ál het huishoudelijke afvalwater. De mogelijkheid van een ‘Lozingenbesluit Recreatievaart’ is in het najaar van 2002 besproken met de branche-organisaties ANWB, Watersportverbond en HISWA aan de hand van de notitie ’Varen in je eigen afvalwater’. Het verbod mag geen technische eis worden. Met andere woorden: schepen met een bepaalde omvang kunnen niet verplicht worden een vuilwateropslagtank aan boord te hebben. Zulke eisen zouden de vrije handel binnen de EU kunnen belemmeren en zijn niet geoorloofd. De eigenaar van een pleziervaartuig bepaalt zelf hoe hij het lozingsverbod denkt in te vullen: via een vuilwateropslagtank, een mobiele toilet of op een andere manier. In de regel blijft het een persoonlijke afweging tussen de kosten en inlevering van ruimte aan boord enerzijds en bijvoorbeeld de frequentie van afgifte aan een walvoorziening anderzijds. Inmiddels is het beleid erop gericht geen aparte regelgeving op te zetten in de vorm van het ‘Lozingenbesluit Recreatievaartuigen’. Nagegaan wordt of het mogelijk is het vuilwater van recreatievaartuigen onder te brengen bij de voorgenomen vereenvoudiging van de regelgeving rond het lozen van huishoudelijk afvalwater.
13
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
10. Kaderrichtlijn Water PAK zijn in de Kaderrichtlijn Water geclassificeerd als PS-stof. Dit staat voor ‘Priority Substance’. Koper, fosfaat en stikstof staan niet op de stoffenlijst van KRW. Als voor het bereiken van een goede ecologische toestand aansluiting wordt gezocht bij MTR en VR is er voor koper, stikstof en fosfaat ook reductie van de emissies naar water noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor pathogene micro-organismen in het kader van de nieuwe EU Zwemwaterrichtlijn.
11. Prognose Emissieschattingen voor de toekomst zijn afhankelijk van het al dan niet doorgaan van het Cu-verbod voor antifoulingverven en het verbod voor het lozen van vuil water (toiletwater) door recreatievaartuigen. Het gebruik van zinkoxide en organische biociden als boosters (dichlofluanide) zal bij een mogelijk Cu-verbod toenemen. Voorzover de stoffen worden aangemerkt als biociden, zullen deze door het CTB ecotoxicologisch worden beoordeeld om toegelaten te mogen worden op de Nederlandse markt. De stof zinkoxide is niet als werkzame stof opgenomen in één van de A-, B-, en C-stoffenlijsten van de Biociderichtlijn/bestrijdingsmiddelenwet. Dit betekent dat er geen ecotoxicologische beoordeling voor zinkoxide door het CTB zal plaatsvinden. Voor de PAK-emissie wordt in het rapport ‘Watervervuiling door motoren van pleziervaartuigen’ een prognose voor de toekomst gegeven. Hierbij verwacht men een sterke afname van de PAK-emissie voor de komende tien jaar. Dit is het gevolg van de producteisen van motoren in het kader van de EU-Richtlijn ‘Pleziervaartuigen’ en de vervanging van de ‘oude generatie’ milieubelastende (tweetakt)motoren door nieuwe, schonere motoren. Ondanks deze innovatie is het twijfelachtig of de waterkwaliteitsdoelstellingen voor PAK in de toekomst zullen worden gehaald met het ingezette EUbeleid.
12. Lacunes Kennis Tot op heden is weinig informatie beschikbaar over de gezondheidsrisico’s voor zwemmers in recreatiewater en de potentiële pathogene besmetting als gevolg van de vuilwaterlozingen uit de recreatievaart. Introductie van een lozingenverbod voor vuilwater (toiletwater) vanuit de recreatievaart is alléén mogelijk door maatschappelijk acceptatie van de watersporters. Handhaving van dit verbod lijkt moeilijk en is alleen mogelijk bij heterdaadsituaties van het illegale lozingen onder het wateroppervlak van zo’n 265.000 recreatievaartuigen die niet geregistreerd zijn. Voorlichting over noodzaak is essentieel om maatschappelijk draagvlak te creëren. In
14
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
eerste instantie bij de watersportorganisaties, maar die moeten op hun beurt deze boodschap uitdragen aan de afzonderlijke watersporters. De stof dichlofluanide, die als ‘booster’ gebruikt wordt in aangroeiwerende verven voor de recreatievaart staat op de B-lijst van de Biocidenrichtlijn/Bestrijdingsmiddelenwet. Vanwege de prioriteitstelling van het CTB worden de toelatingen voor het gebruik van dichlofluanide als biocide in antifoulingverven verlengd tot 2010. De vraag is een dergelijke verlenging voor zo’n lange termijn uit waterkwaliteitsoogpunt gewenst is. Dit zou getoetst moeten worden. Aanpak Bij het kritisch volgen van nieuw toegepaste stoffen, zoals biociden in antifoulingverven, loopt de waterkwaliteitsbeheerder altijd achter de feiten aan. Pas als de biociden in de aangroeiwerende verven door het CTB zijn toegelaten, wordt de informatie over de toegepaste biociden openbaar. Stoffen die niet als biociden worden aangemerkt, worden op geen enkele wijze ecotoxicologisch beoordeeld. Dit geldt dus ook voor de zogenaamde ‘selfpolishing’ antifoulingverven, die laagje voor laagje in het oppervlaktewater terechtkomen. Voor deze lacune is een beleidsmatige oplossing nodig. De vuilwaterinzameling aan boord van recreatievaartuigen kan nooit goed van de grond komen zolang er op termijn geen uitzicht is op een verbod voor lozingen van huishoudelijk afvalwater, c.q. toiletwater. De vrijwillige aanpak voor de inzameling van vuilwater blijkt niet voortvarend van de grond te komen gelet op het beperkte gebruik van de walvoorzieningen voor vuilwater, van de provinciale subsidieverlening voor de inbouw van vuilwatertanks en het beperkte aantal schepen met een ingebouwde vuilwatertank aan boord.
13. Beleidsopties
15
•
De komende jaren zal de introductie van emissiebeperkende maatregelen nog de nodige inspanning vergen, zowel van de markt/sector als van de overheid. Dit kan door de bestaande problemen op te lossen via ‘ad-hoc maatregelen’ en ‘end-of-pipemaatregelen’. Denk aan het verbod op koperhoudende antifouling, het installeren van walvoorzieningen voor de inzameling van vuilwater en bilgewater, de gescheiden inzameling van huishoudelijk en ‘klein chemisch’ afval, het aanbrengen van een expansievaatje, brandstof/ontluchtingsleiding, verzonken brandstofvuldop, watergesmeerde schroefaskoker, vuilwatertank etc. aan boord van recreatievaartuigen.
•
In een aantal gevallen zullen deze maatregelen niet afdoende zijn. Bepaalde oplossingen zullen het probleem op de lange baan schuiven, zoals het gebruik van wéér nieuwe probleemstoffen, of het probleem van afwenteling op andere milieuthema’s. Voor de wat langere termijn zal daarom gezocht moeten worden naar een
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
duurzamere oplossing, zowel wat het recreatievaartuig als de jachthaven betreft. •
Het sluiten van een convenant met de watersport- en verfbranche voor het uitfaseren van biocidehoudende antifoulingverven en/of het verkrijgen van informatie over werkingsmechanisme en actieve stoffen in ‘biocidevrije’ antifoulingverven (selfpolishing).
•
Het continueren en intensiveren van de PAK-emissie-aanpak vanuit de recreatievaart en mogelijkheden inventariseren voor specifieke aanvullende maatregelen.
•
Het opstellen van een actieplan om gezamenlijk met de watersportbranche op termijn te komen tot een routekaart voor een verbod van lozingen van huishoudelijk afvalwater (toiletwater) door recreatievaartuigen.
14. Meer informatie Voor nadere informatie over de koper-/zinkhoudende en organische biociden, die gebruikt worden in aangroeiwerende verven ter bescherming van het onderwaterschip van een recreatievaartuig kunnen de volgende rapporten worden geraadpleegd: • Aa van der E.M.H. & E. van de Plassche (2003). ‘Dichlofluanide of koper als werkzame biocide in antifouling verven voor de recreatievaart?’ RIZA-werkdocument 2003.164x, Lelystad. • Verhoeven B.M. & P.H.M. Vermij (2003). ‘Uitvoeringsdocument Scheepcoatings’. FWVO-nota 03.02, Den Haag. • Westing E.P.M. van, T. Bos, J.C. Overbeke, J.W. Klijnstra, S.C.M. Haverkamp & M.H. Nijboer (1999). ‘Eindrapportage Mechanisch Reinigen van Recreatievaartuigen’. TNO-rapportnr. CA98.9029, Den Helder. Voor nadere informatie over PAK’s door emissies van motoren, morsen van bilgewater (oliehoudend afvalwater), morsen van brandstof en smeermiddelen kunnen de volgende rapporten worden geraadpleegd: • Pas F. van de & B. van Hemert (2002). ‘Brandstofmorsing in de recreatievaart.’ Ecofys, Utrecht. • STOWA (1998). ‘Emissies uit scheepsmotoren.’ STOWA-rapport 98-12, Utrecht. • STOWA (1999). ’Watervervuiling door motoren van Pleziervaartuigen.’ STOWA-rapport 99-17, Utrecht. Voor nadere informatie over pathogene micro-organismen, fosfaat, stikstof en zuurstofbindende stoffen door het lozen van huishoudelijk afvalwater (vuilwater) door de recreatievaart kunnen de volgende rapporten worden geraadpleegd: • ANWB et al. (1996). ‘Vuilwaterinzameling recreatievaart.’ ANWB, KNWV, HISWA, Grontmij en BDO CampsObers, Den Haag. • Hout M. van den & P. de Vries (1991). ‘De verontreiniging van het oppervlaktewater door de pleziervaart.’ KNWV, Bunnik.
16
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart
• •
Rijkswaterstaat (2002). ‘Varen in je eigen afvalwater.’ Interne notitie Rijkswaterstaat, Den Haag. SRN (2003). ‘Vuilwaterinzamelstations op de wal en vuilwatertanks aan boord van pleziervaartuigen.’ Stichting Recreatietoervaart Nederland, Driebergen.
Overige algemene en watergerelateerde informatie over recreatievaart: • Blankendaal V.G., C.C. Karman, L.P. Simons & E.W.J.T. Nijhuis (2002). ‘Emissieloos schip in de recreatievaart.’ RIZAwerkdocument 2002.110x, Lelystad. • CUWVO (1996). ‘Watersportinrichtingen’. Commissie Integraal Waterbeheer, Rijkswaterstaat, Den Haag. • Goossen, C.M. & F. Langers (2002). ‘Recreatievaart; 9 jaar later. Alterra-rapport P050.96, Wageningen. • Walinga H., A. van der Hout, M. de Jong & J.H.B. Jutte (2003). ‘Duurzame jachthaven. Deel A: Voorbeeldenboek. Deel B: Conceptuitwerking in mogelijke bouwstenen.’ RIZA-werkdocument 2003.179x, Lelystad.
17
VIII Verkeer en vervoer - recreatievaart