SociaalEconomische Raad
ADVIES Commissie Arbeidsomstandigheden
Handmatig tillen
97/36
SER
Handmatig tillen
Advies Handmatig tillen Uitgebracht aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Publicatienummer 36, 21 augustus 1997
SER
SociaalEconomische Raad
Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Wet bo). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwoordigers van ondernemers en van v^erknemers en uit onafhankelijke deskundigen. De SER is op grond van de Wet bo belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (productschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren over sociale en economische vraagstukken, het toezicht op de door de SER opgestelde fusiecode en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf, de Vestigingswet bedrijven 1954 en de Wet op de ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig wrerkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijkse SERbulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER. De SER beschikt ook over een eigen site op Internet, waar u onder meer aantreft: de samenstelling van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws.
Sociaal-Economische Raad Stafafdeling Voorlichting Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DenHaag Tel.: 070 - 3 499 646 Fax: 070 - 3 832 535 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.ser.nl
ISBN 90^587-661-8/CIP
Inhoudsopgave
Samenvatting
5
1.
Inleiding
9
2.
De adviesaanvraag nader beschouwd
11
3. 3.1 3.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3
Het advies van de Gezondheidsraad en de NEI-rapporten Inleiding Het advies van de Gezondheidsraad De NEI-rapporten Het NEI-rapport over kosten en baten van tilmaatregelen Het NEI-rapport over concurrentie en werkgelegenheid De twee NEI-rapporten tezamen
15 15 15 17 17 18 20
4. 4.1 4.2
De vier opties voor nader beleid Inleiding Tillen als onderwerp in de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie Invulling met vaste normering, eventueel gefaseerd ingevoerd Standaardnormering met overlegregeling Netwerkbenadering met brancheafspraken en kwantitatieve doelstellingen
23 23
4.3 4.4 4.5
5. 5.1 5.2 5.3 5.3.1 5.3.2 5.3.3 5.3.4
23 24 25 26
Standpunt van de commissie 27 Inleiding 27 Algemeen 27 Het standpunt van een deel van de commissie 28 Algemeen 28 Het advies van de Gezondheidsraad en de rapporten van het NEI 31 De opties beoordeeld 34 Concluderende standpuntbepaling van dit deel van de commissie 37
5.4 5.4.1 5.4.2 5.4.3 5.4.4
Standpunt van een ander deel van de commissie Algemeen Commentaar op het advies van de Gezondheidsraad en de NEI-rapporten Overwegingen voor een nader tilbeleid Nadere invuUing van het tilbeleid
38 38 38 40 42
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5.
6.
7.
Adviesaanvraag Samenstelling van de Commissie Arbeidsomstandigheden Samenstelling van de Werkgroep Handmatig Tillen De herziene NIOSH-formule voor het beoordelen van handmatig tillen (1993) Resultaat mini-enquete betreffende activiteiten in bedrijven/ bedrijfstakken gericht op het verlichten van tilproblemen, uitgevoerd door de RCO. Brief van 6 december 1996 van het Ministerie van Defensie en brief van 8 augustus 1997 van het Gemeenschappelijk Zuivelsekretariaat Overzicht inspectieactiviteiten op het gebied van tillen 1996
49 57 59 61
67
73 77
Samenvatting
De adviesaanvraag In September 1996 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkge legenheid het advies van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad gevraagd over nader beleid inzake handmatig tillen op het werk. De adviesaanvraag schetst een viertal opties voor de manier waarop het beleid voor handmatig tillen verder gestalte zou kunnen krijgen: - Tillen als onderwerp in de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE); uitgangspunt hierbij is dat de bestaande regelgeving toereikend is, dat de RIE het bedrijfsleven voldoende aangrijpingspunten biedt om ten minste een basisniveau van bescherming te realiseren en dat de problematiek in de toekomst zal afhemen door de toenemende prikkels op het gebied van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. - Vaste normering, eventueel gefaseerd ingevoerd; hierbij wordt een getalsmatige grens gesteld v^aarboven een situatie zodanig bedreigend voor de gezondheid wordt geacht dat maatregelen nodig zijn, tenzij dat redelijkerwijs van de werkgever niet gevraagd kan worden. Desgewenst kan de grens gefaseerd worden ingevoerd waarbij stapsgewijs de beoogde grenswaarde wordt bereikt. - Standaardnormering met overlegregeling; naar analogie van de syste matiek van de Arbeidstijdenwet wordt wettelijk een minimumnorm (de standaardnorm) ingevoerd, waarvan naar boven toe mag worden afgeweken tot een eveneens wettelijk vastgelegd maximum (de overlegnorm). In het tussengebied is plaats voor collectief overleg op bedrijfs(tak)niveau tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers). - Netwerkbenadering met brancheafspraken en kwantitatieve doelstellingen; op brancheniveau worden in overleg concrete reductiedoelstellingen qua inhoud en fasering vastgesteld. Worden deze doelstellingen niet gehaald, dan bestaat alsnog de mogelijkheid om een meer normatief gerichte benadering als in de vorige twee opties te overwegen.
Het advies van de Gezondheidsraad en twee NEI-rapporten Basis voor de adviesaanvraag vormen onder meer een advies van de Gezondheidsraad en de uitkomsten van een onderzoek naar kosten en baten voor het Nederlandse bedrijfsleven, uitgevoerd door het Nederlands Economisch Instituut (NEI). Het advies van de Gezondheidsraad gaat over de bruikbaarheid van de zogenoemde NIOSH-formule voor de risicobeoordeling van handmatig tillen. Deze formule stelt gewichtslimieten vast die ontleend worden aan de zwaarte van een te beoordelen tilsituatie. Als een nadeel van deze formule beschouwt de Gezondheidsraad dat geen rekening wordt gehouden met relevante kenmerken van specifieke groepen of individuen (zoals belastbaarheid en hchaamslengte). Ook mist de Gezondheidsraad een aantal elementen in de tilsituatie zelf die van belang kunnen zijn (zoals het tillen van relatief kleine lasten met een zeer hoge frequentie en het tillen van mensen). De Gezondheidsraad beoordeelt de NIOSH-formule als een van de instrumenten die bij de preventie van gezondheidsschade door tillen kunnen worden ingezet; door toepassing van de formule kan een valide ordening in de zwaarte van tilsituaties worden aangebracht. De eindconclusie van de Gezondheidsraad is dat de NIOSH-formule de best onderbouwde formule is en goed verdedigbaar is. De algemene probleemstelling in het onderzoek van het NEI is de vraag wat het totale saldo van kosten en baten voor het Nederlandse bedrijfsleven is als een normering voor handmatig tillen zou worden ingevoerd. Bij zijn berekeningen is het NEI uitgegaan van de NIOSH-norm. Per saldo ontstaat er volgens het NEI een negatieve netto contante waarde op jaarbasis van 219 miljoen gulden. Vooral de handel, de landbouw, de chemie en de gezondheidszorg kennen een sterk negatief saldo. Opvallend is volgens het NEI de licht positieve uitkomst voor de metaal en de bouw. In een tweede, hierop voortbordurend rapport heeft het NEI de effecten van de invoering van een normstelling voor handmatig tillen op de concurrentiepositie en de werkgelegenheid berekend. Het NEI constateert een zeer beperkt effect op de concurrentiepositie. Het totale negatieve effect op de werkgelegenheid schat het NEI op circa 3.000 arbeidsjaren (0,6 promille van de werkgelegenheid) met de sterkst negatieve effecten in de landbouw, delfstoffenwinning en chemie. Licht positieve effecten berekent het NEI voor transport en communicatie en de bouw. Standpunt van de commissie De commissie is het met het kabinet eens dat er, gezien de ernst van de problematiek, alle aanleiding is om meer aandacht te besteden aan het voorkomen en verminderen van de nadelige gevolgen van handmatig tillen.
SAMENVATTING
Ondernemingen die investeringen plegen teneinde de fysieke belasting te verminderen zouden daarvoor fiscaal moeten worden ondersteund. Ook vindt de commissie dat ondernemingen in de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie expliciet aandacht moeten besteden aan de risico's van tillen. Een deal van de commissie vindt dat ten aanzien van handmatig tillen voortgegaan moet v^^orden op de tot nu toe ingeslagen weg. Het huidige Arbobesluit is daarvoor toereikend, terwijl de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie met tussenkomst van een Arbodienst voldoende aangrijpingspunten biedt om ten minste een basisniveau van bescherming voor de werknemers te bieden. Bovendien wordt thans reeds door het bedrijfsleven een actief beleid inzake handmatig tillen gevoerd, zowel op bedrijfsniveau als op brancheniveau. Dit deel van de commissie gelooft niet dat de invoering van een wettelijke tilnorm, ook wanneer daarvan binnen zekere marges kan worden afgeweken, het mogelijk maakt om maatwerk te leveren. Daarvoor zijn de omstandigheden waaronder in ondernemingen wordt getild en de verschillen in objecten die moeten worden getild te groot. Bovendien bevat de Europese richtlijn over het handmatig hanteren van lasten, die de basis vormt voor de Nederlandse wetgeving, geen enkele tilnorm en schrijft deze ook niet voor dat de lidstaten een wettelijke norm zouden moeten invoeren. Met de invoering in ons land van een uniforme tilnorm voor alle ondernemingen en werknemers zou ons land ook uit de pas lopen ten opzichte van andere lidstaten. Uit een oogpunt van Internationale concurrentieverhoudingen is dat niet acceptabel, omdat het gevaar bestaat dat arbeid die gemakkelijk over de grens verplaatst kan worden (zoals het lossen in havens) uit ons land zal verdwijnen. Om te bevorderen dat ondernemingen en instellingen ook daadwerkelijk de tilproblematiek ter hand nemen v«l dit deel van de commissie niet alleen dat in de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie expliciet aandacht aan handmatig tillen wordt besteed, maar ook dat voor de werknemer de mogelijkheid van een herhaald arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt gecreeerd, wanneer uit een eerste onderzoek klachten voortkomen die in relatie zouden kunnen staan met de fysieke belasting van de werknemer. Een ander deel van de commissie is van mening dat het bovenstaande weliswaar een noodzakelijke, maar geen voldoende basis is voor nader beleid. Dit deel bepleit de invoering van een wettelijke normering voor tillen. Deze normering bestaat in de eerste plaats uit een medisch gefundeerde standaardnorm; de basis voor deze norm is de NIOSH-formule. Tevens wordt wettelijk de mogelijkheid vastgelegd om op basis van overleg en overeen-
stemming tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers) binnen een bepaalde bandbreedte af te wijken van de standaardnorm en aldus een overlegnorm tot stand te brengen. Deze overlegnorm maakt maatwerk voor ondernemingen en instellingen mogelijk, omdat deze norm kan worden gericht op de belastbaarheid van de populatie waarvoor de gezondheidsrisico's gelden. Wanneer bij de invoering van de nieuwe regeling een bepaalde sector kan aantonen dat vanwege operationele, technische of financieel-economische problemen (nog) niet aan de wettelijke normering kan worden voldaan, kan de minister deze sector tijdelijk vrijstelling verlenen. Wanneer een individuele werkgever van oordeel is dat het voor hem onmogelijk is de standaardnorm dan wel de overlegnorm na te leven, kan hij een beroep doen op het redelijkerwijsbeginsel, zoals het Arbobesluit dat thans al kent. In beide gevallen moet in een plan van aanpak worden aangegeven op welke wijze en op welke termijn de tilproblematiek in afdoende mate kan worden opgelost.
1. Inleiding
Bij brief van 5 September 1996 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een adviesaanvraag over handmatig tillen aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad gericht (bijlage 1). Daarin wordt de mening van de commissie gevraagd over de vraag welke systematiek van nader beleid voor handmatig tillen op evenwichtige vdjze recht doet aan de verschillende belangen die bij het terugdringen van fysieke belasting, met name handmatig tillen, een rol spelen. De Commissie Arbeidsomstandigheden heeft ter voorbereiding van een ontwerp-advies de Werkgroep Handmatig Tillen ingesteld. De samenstelling van de commissie en van de werkgroep is opgenomen in bijlage 2, respectievelijk 3. De Commissie Arbeidsomstandigheden heeft het advies vastgesteld in haar vergadering van 21 augustus 1997. Het advies is als volgt opgebouw^d. Hoofdstuk 2 geeft een nadere beschouv^ing van de adviesaanvraag. Hoofdstuk 3 gaat in op enkele rapporten die de basis voor de adviesaanvraag vormen. Het gaat hier om het advies Risicobeoordeling van handmatig tillen van een commissie van de Gezondheidsraad en om twee rapporten van het Nederlands Economisch Instituut: Kosten en baten van tilmaatregelen voor bedrijven en Bedrijfseffectentoets invoering Tilnorm: concurrentie en werkgelegenheid. Hoofdstuk 4 neemt de vier beleidsopties die de staatssecretaris in zijn adviesaanvraag aanduidt onder de loep. Hoofdstuk 5 ten slotte geeft de opvatting van de commissie weer.
10
2. De adviesaanvraag nader beschouwd
De adviesaanvraag heeft een voorgeschiedenis die teruggaat tot het jaar 1988. Toen is begonnen met het ontwiltkelen van een structureel beleid cm fysieke belasting op het werk terug te dringen, eerst door middel van onderzoek naar rugbelasting aan de ene kant en tilhandehngen aan de andere kant, later in 1991, gevolgd door een vooriichtingsblad over 'het herkennen en voorkomen van fysieke belasting tijdens de arbeid'. Ondertussen was er op EU-niveau ook reeds aandacht voor het onderwerp fysieke belasting. Dit mondde in 1990 uit in een richtlijn voor manueel hanteren van lasten\ In deze richtlijn is, aldus de adviesaanvraag, alleen sprake van een doelbepaling: "de werkgever neemt maatregelen zodat risico's ten gevolge van het manueel hanteren van lasten worden voorkomen, en als dat hanteren niet kan worden vermeden, worden verkleind". Eind 1991 presenteerde de minister van SZW het Integraal Beleidsplan Arbeidsomstandigheden (IBA), daarmee gevolg gevend aan een motie waarin de Tweede Kamer de regering vroeg om een integraal beleidsplan "waarbij wordt ingegaan op inhoudelijke en organisatorische veranderingen van het arbeidsomstandighedenbeleid en de uitvoering ervan in de jaren negentig en daarbij met name aan te geven welke mogelijkheden zij ziet om de effectiviteit van het beleid te verhogen, dat gericht moet zijn op preventie en stimulering"^. In het IBA wordt, uitgaande van een nieuwe rol en positie van de overheid in verhouding tot de taken en verantwoordelijkheden van werkgevers en werloiemers, onder meer een pakket van maatregelen voor fysieke belasting in het vooruitzicht gesteld. Dit pakket varieert van normstelling op nationaal en internationaal niveau, via diverse uitvoeringsmodules ten behoeve van de Arbeidsinspectie (hierna: AI), tot en met opieiding en documentatie. Voorts wordt in het IBA aangekondigd dat de hierboven genoemde EG-richtlijn inzake het manueel hanteren van lasten "zal worden ge'implementeerd en het toelaatbare tilgewicht gemaximeerd"^.
1 Richtlijn van de Raad van 29 mei 1990 betreffende de minimumveiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers. Deze richtlijn is de vierde bijzondere richtlijn van de zogenoemde EG-kaderrichtlijn uit 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk. 2 Tweede Kamer, Arbeidsinspectie, vergaderjaar 1989-1990, 21 283, nr. 7. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, bijlage bij kamerstuk 22 950, nr. 1, p. 19. 11
Begin 1993 is deze richtlijn in ons land geimplementeerd in het Besluit van 27 januari 1993 tot vaststelling van regels ter bescherming van werknemers tegen de gevaren van fysieke belasting tijdens de arbeid (Besluit fysieke belasting, Staatsblad 1993 68)''. Ook hier is sprake van een kwalitatief omschreven doelbepaling en is voorlopig geen gevolg gegeven aan de in het IBA aangekondigde maximering van het toelaatbare tilgewicht. In het conceptbesluit v^^as nog een artikel 5 opgenomen, volgens welke bij ministeriele regeling ter uitvoering van het besluit onder meer nadere regels kunnen w^orden gesteld met betrekking tot "het maximale gewicht van een door w^erknemers of bijzondere categorieen van werknemers handmatig te hanteren last of meer dan een gelijktijdig te hanteren last" en met betrekking tot "het maximale gezamenlijke gewicht van door werknemers of bijzondere categorieen van werknemers per tijdseenheid handmatig te hanteren"^ Maar, aldus de nota van toelichting bij het Besluit fysieke belasting, "gelet op het kabinetsstandpunt implementatie van richtlijnen te beperken tot de implementatie als zodanig ... is dit ontwerp-artikel... komen te vervallen"^. Wei wordt in deze nota van toelichting de voorbereiding van een Publicatieblad handmatig tillen aangekondigd, maar werkgevers- en werknemersorganisaties reageerden dermate verdeeld op een concept voor dit Publicatieblad, dat de minister van SZW in een brief aan de Tweede Kamer mededeelde dat hij eerst een nadere onderbouwing gewenst achtte alvorens een publicatieblad over dit onderwerp te laten verschijnen. Vervolgens zou op basis daarvan advies aan de SER worden gevraagd^. Die onderbouwing heeft ondertussen plaatsgevonden in de vorm van het advies van de Gezondheidsraad en de twee rapporten van het Nederlands Economisch Instituut, zoals in hoofdstuk 1 genoemd. Aan het advies en de
Per 1 juli 1997 is dit Besluit (en ook de andere Besluiten op het gebied van de arbeidsomstandigheden) vervangen door het Besluit van 15 januari 1997, houdende regels in het belang van de veiligheid, de gezondheid en het vt^elzijn in verband met de arbeid (Arbeidsomstandighedenbesluit Staatsblad 1997 60). De regels aangaande fysieke belasting zijn daarin vervat in hoofdstuk 5. Inhoudelijk is er aan de regels niets gewijzigd. In dit advies zal verder aan dit Arbeidsomstandighedenbesluit Wforden gerefereerd onder de naam 'Arbobesluit'. Zoals geciteerd uit: Arboraad, Advies ontwerp-BesIuit fysieke belasting, bijlage 1, Zoetermeer, 2 oktober 1992. Besluit fysieke belasting, nota van toelichting, p. 9. Het desbetreffende kabinetsstandpunt betekent "ten eerste dat de implementatie van een EG-regeling niet moet worden 'meegenomen' in een bredere herziening van de betreffende regeling, en in de tweede plaats dat in de implementatieregeling geen 'extra' nationaal beleid wordt meegenomen; dit zal een plaats moeten krijgen in een volgende tranche. 'Ontkoppelen' is dus het parool. Ook dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij reeds bestaand wettelijk instrumentarium (bijv. verboden, vergunningen, ontheffingen, goedkeuringen etc.)". Tweede Kamer, UitvoeringEG-richtlijnen, 12 juni 1991, vergaderjaar 1990-1991, 21 109, nr. 43, p. 2. Tweede Kamer, Vaststelling van de begroting van uitgaven en ontvangsten van hoofdstuk XV (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) voor het jaar 1994,11 juli 1994, vergaderjaar 1993-1994, 23 400 XV, nr. 51. 12
D E ADVIESAANVRAAG NADER BESCHOUWD
NEI-rapporten zal in het volgende hoofdstuk nader aandacht worden bestead. Hoewel fysieke belasting meer omvat dan alleen handmatig tillen kiest de staatssecretaris ervoor om, gezien de omvang van de problematiek en de ernst van de gevolgen, de commissie eerst advies te vragen omtrent nader beleid voor handmatig tillen op het werk. Naar aanleiding van dat advies wil de staatssecretaris bezien hoe verder te gaan met andere vormen van fysieke belasting. Wat de omvang van de problematiek betreft geeft de adviesaanvraag aan dat "ongeveer 1,3 miljoen werknemers in Nederland regelmatig meer tillen dan gezondheidskundig gezien verantwoord wordt geacht" (p. 1). 'De ernst van de gevolgen' waar de adviesaanvraag over spreekt moet gezocht worden in de effecten op ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Zowel bij ziekteverzuim als bij nieuwe WAO-intreders is bij ongeveer een derde de diagnose 'aandoening van het bewegingsstelsel'. De adviesaanvraag legt de commissie vervolgens een viertal opties voor nader beleid voor. Deze opties worden niet geheel neutraal voorgelegd. Ten eerste blijkt uit de woorden van de staatssecretaris - dat "het creeren van ruimte voor maatwerk een belangrijke impuls kan zijn" en dat de "steeds groter wordende (financiele) eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers een belangrijke stimulans is" -, dat zijn voorkeur uitgaat naar een flexibele en een door werkgevers en werknemers gezamenlijk gedragen benadering bij de invulling van nader beleid. Ten tweede wordt bij twee opties de opmerking geplaatst dat in die opties de bewijslast van de Al niet eenvoudig is wegens het ontbreken van vastgelegde normering. Zoals in hoofdstuk 1 gezegd, zullen de vier opties in hoofdstuk 4 onder de loep worden genomen. Op deze plaats past het een kanttekening te maken bij de twee uitgangspunten die de staatssecretaris kiest voor het verder gestalte geven aan het beleid voor handmatig tillen. Die uitgangspunten zijn: - het bereiken van een vermindering van arbeidsgebonden uitval door tillen op het werk; - het streven de negatieve effecten op kosten en werkgelegenheid minimaal te doen zijn. De commissie tekent hierbij aan dat deze uitgangspunten in relatieve termen ('vermindering' en 'minimaal') zijn geformuleerd. Bovendien zijn het rivaliserende uitgangspunten: accentuering van het ene uitgangspunt kan ten koste gaan van het andere. Uiteraard moet deze beleidsmatige overweging los worden gezien van de eigenstandige plicht van de werkgever en de eigen verantwoordelijkheid van de werknemers om elk gezondheidsrisico ten gevolge van het werk te 13
vermijden tenzij dit redelijkerwijs niet gevergd kan worden. Deze eigenstandige plicht is ondergebracht in het Arbobesluit, waarmee gevolg ward gegeven aan de eerder genoemde Europese richtlijn.
14
3. Het advies van de Gezondheidsraad en de NEI-rapporten 3.1
Inieiding
In de periode die ligt tussen de brief van de minister van SZW aan de Tweede Kamer over uitstel van het Publicatieblad (juli 1994) en de adviesaanvraag aan de commissie (September 1996) hebben op verzoek van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) en van SZW een commissie van de Gezondheidsraad een advies en het Nederlands Economisch Instituut twee rapporten over de onderhavige materie uitgebracht. In dit hoofdstuk wordt de kern van deze nota's weergegeven.
3.2
Het advies van de Gezondheidsraad
Aan de Gezondheidsraad werd advies gevraagd over de bruikbaarheid van de NIOSH-formuIe^ voor de risicobeoordeling van handmatig tillen, over de van toepassing daarvan te verwachten effecten en over mogelijke alternatieven, waaronder enige van de formule afgeleide varianten. In zijn advies gaat de Gezondheidsraad^ eerst nader in op de gegevens die de relatie tussen handmatig tillen en het optreden van gezondheidsschade documenteren, op de aard van de gezondheidsschade en op de mogelijkheden voor interventie, waaronder de NIOSH-formule als beoordelingsmethode voor tilsituaties. De Gezondheidsraad stelt dat de relatie tussen handmatig tillen en het optreden van gezondheidsschade vaststaat, maar dat daarmee nog niet de vraag is beantwoord welk deel van de door tillen veroorzaakte gezondheidsschade vermijdbaar is. Tilsituaties kennen immers vaak ook andere belastende en dus potentieel schadelijke factoren. De NIOSH-formule stelt gev^dchtslimieten vast die ontleend worden aan de zwaarte van een te beoordelen tilsituatie. Bij de beoordeling van een tilsituatie wordt gebruikgemaakt van drie afstandsmaten, aangevuld met nog vier variabelen. De Gezondheidsraad relativeert de bruikbaarheid van de formule met de opmerking dat "lang niet alle situaties met de NIOSH-
NIOSH = National Institute for Occupational Safety and Health, onderdeel van het U.S. Department of Health and Human Services. In bijlage 4 van dit advies wordt de v^ferking van de NIOSHformule uitgelegd. Het advies van de Gezondheidsraad is uitgebracht door een commissie van de Gezondheidsraad. Gemakshalve wordt in dit advies gesproken over "het advies van de Gezondheidsraad". 15
formule beoordeeld (kunnen) worden" (p. 24 van het advies). Wat de volledigheid van de formule betreft merkt de Gezondheidsraad op dat de in de formule veronderstelde 'gemiddelde' kenmerken van de betroldcen werknemers weliswaar de beoordeling van een tilsituatie vereenvoudigen, maar als nadeel hebben dat geen rekening wordt gehouden met relevante kenmerken van specifieke groepen of van individuen, zoals de belastbaarheid van concrete werknemers of lichaamslengte. Ook mist de Gezondheidsraad een aantal elementen in de tilsituatie zelf die van belang kunnen zijn, zoals het tillen van relatief kleine lasten met een zeer hoge frequentie (stenen in de bouw) of het tillen van mensen. Wei is de Gezondheidsraad ervan overtuigd "dat de factoren in de NIOSH-formule relevant zijn voor het beoordelen van de zwaarte van een tilsituatie" (p. 27). De Gezondheidsraad ziet bovendien geen heil in twee varianten die in de adviesaanvraag door de ministers zijn voorgelegd, omdat essentiele elementen uit de beoordeling daarin ontbreken. Het oordeel van de Gezondheidsraad over de NIOSH-formule luidt aldus: "Al met al meent de commissie dat door toepassing van de NIOSH-formule een valide ordening in de zwaarte van tilsituaties aangebracht kan worden. Het is daarmee een van de instrumenten die bij de preventie van gezondheidsschade door tillen kunnen worden ingezet. De NIOSH-formule heeft het karakter van een best-ewdencebenadering. Dit laatste betreft zowel de in de formule opgenomen factoren als de wijze waarop deze gewogen zijn. Hiermee geeft de commissie tevens aan dat er beperkingen zijn. Het is dan ook zeer wel denkbaar dat nieuwe inzichten op termijn tot herziening van de formule leiden" (p. 29). De Gezondheidsraad heeft de NIOSH-formule ook vergeleken met enkele alternatieven. Hij concludeert dat deze formule en de methode Mital het best voldoen aan de gestelde criteria. De keuze van de Gezondheidsraad ten gunste van de NIOSH-formule wordt daarbij mede bepaald door de verwachting dat deze formule een internationale standaard wordt. Dat is van belang voor de maatschappelijke acceptatie van de beoordelingsmethode; bovendien betekent aansluiting bij een standaard dat gegevens beter vergelijkbaar en overdraagbaar zijn. Al met al concludeert de Gezondheidsraad dat de NIOSH-formule de best onderbouwde formule is en goed verdedigbaar is.
16
HET ADVIES VAN DE GEZONDHEIDSRAAD EN DE NEI-RAPPORTEN
3.3
De NEI-rapporten
3.3.1
Het NEI-rapport over kosten en baten van tilmaatregelen
De opdracht van het Ministerie van SZW aan het NEI was om een onderzoek uit te voeren waarin de kosten en baten van maatregelen gericht op het reduceren van risicovol tillen op het werk zo goed mogelijk v/orden benaderd. De algemene probleemstelling van het onderzoek formuleert het NEI aldus: "Wat is het to tale saldo van kosten en baten voor het Nederlandse bedrijfsleven als gevolg van normering voor handmatig tillen?" Het NEI-rapport concentreert zich dus op de kosten en baten voor individuele bedrijven en instellingen, die geaggregeerd worden naar het mesoen macroniveau. Niet alleen de kosten van maatregelen met een bedrijfsoverstijgend bereik vallen daarom buiten de berekening, zoals het NEI zelf al opmerkt, maar ook de maatschappelijke kosten, zoals besparing van kosten in de gezondheidszorg, en de kosten van werknemers. De in de adviesaanvraag genoemde 1,3 miljoen werknemers die meer tillen dan gezondheidskundig gezien verantwoord wordt geacht, vormt 25 procent van de werkende beroepsbevolking (exclusief zelfstandigen en werklozen) in ons land. Het NEI-rapport laat zien dat de agrarische sector, de bouwsector, de gezondheidszorg en de voedingsindustrie hoger scoren dan gemiddeld wat het aantal werknemers betreft dat regelmatig werkzaamheden verricht waarbij te zw^aar of verkeerd wordt getild. Vooral de landbouw (59 procent) en de bouw (51 procent) scoren hoog. Daartegenover staan de financiele diensten, overheid en onderwijs, overige diensten en de nutsbedrijven, waar het aantal werknemers dat zwaar tilt relatief gering is. Het NEI-onderzoek vergelijkt twee situaties. Eerst is er een schatting gemaakt van de kosten die door het bedrijfsleven worden gemaakt wanneer geen extra maatregelen tegen tillen op het werk worden genomen. Het betreft de kosten voor het bedrijfsleven op het gebied van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid: welk deel van deze kosten is te vermijden als bepaalde maatregelen worden getroffen om risicodragend tillen tegen te gaan. Als zodanig zijn deze te vermijden kosten door het NEI opgevat als potentiele baten. Ook heeft het NEI de productiviteitswinst als gevolg van de investeringen ter verbetering van de tilsituatie gekwantificeerd. De aldus berekende gemiddelde baten bedragen op jaarbasis, gekapitaliseerd over een periode van vijftien jaar, 398 miljoen gulden. Vervolgens is nagegaan welke maatregelen zouden moeten worden getroffen en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Gekeken is naar de investeringskosten en de operationele kosten. Het gaat alleen om bedrijfsgebonden maatregelen en de daaraan verbonden kosten; bedrijfsover17
stijgende maatregelen zijn buiten beschouwing gebleven. Het NEI berekent aldus de gemiddelde kosten op jaarbasis, eveneens gekapitaliseerd over vijftien jaar, op 617 miljoen gulden. Bij deze berekeningen is het NEI uitgegaan van de NIOSH-norm. Per saldo ontstaat er dus voor het bedrijfsleven een negatieve netto contante waarde op jaarbasis van 219 miljoen gulden. Afhankelijk van de waarden die worden gehanteerd voor bepaalde aannames berekent het NEI een marge voor de netto contante w^aarde tussen 762 miljoen gulden negatief (relatief dure oplossingen en een lage effectiviteit) en 156 miljoen gulden positief (relatief goedkope oplossingen met een hoge effectiviteit). De (indicatieve) uitkomsten per bedrijfstak verschillen naar de mate van de omvang en de aard van de tilproblematiek. Vooral de handel komt op een sterk negatief saldo uit (groot- en detailhandel tezamen op 100 miljoen gulden, waarvan driekwart voor de groothandel). Ook de landbouw, de chemie en de gezondheidszorg kennen een sterk negatief saldo. Opvallend is, aldus het NEI, de licht positieve uitkomst voor de metaal (1 miljoen gulden) en de licht negatieve voor de bouw (minus 6 miljoen gulden). Het NEI concludeert ten slotte dat het onderzoek aangeeft "dat een discussie gericht op rationalisering van tilmaatregelen vruchten kan afwerpen, ook in financiele zin. Het is mogelijk door de inzet van efiiciente maatregelen een groot deal van het tilprobleem in bedrijven tegen te gaan. Er kan per bedrijf worden toegewerkt naar een pakket van maatregelen, dat uiteindelijk voor alle bedrijven tezamen zo veel mogelijk kostenneutraal kan worden uitgevoerd en waarbij een maximaal deel van het tilprobleem kan worden opgelost". Verder beveelt het NEI aan: "Hoewel dit onderzoek primair is gericht op maatregelen voor individuele bedrijven lijkt ons een branchegewijze aanpak het meest voor de hand te liggen. Er blijken overeenkomstige tilproblemen te bestaan bij bedrijven binnen bedrijfstakken, die wellicht op efficiente wijze kunnen worden opgelost" (p. 56 van het NEI-rapport). 3.3.2
Het NEI-rapport over concurrentie en werkgelegenheid
De achtergrond van het verschijnen van het NEI-rapport Bedrijfseffectentoets invoering Tilnorm: concurrentie en werkgelegenheid is de vrees van het bedrijfsleven dat invoering van een tilnorm bedrijven op kosten jaagt, hun concurrentiepositie aantast en werkgelegenheid kost. Deze vrees, die naar boven kwam tijdens het NEI-onderzoek naar de kosten en baten van de invoering van een tilnorm, wordt in het bijzonder geuit omdat de voorgestelde tilnorm verder gaat dan maatregelen waarmee buitenlandse 18
HET ADVIES VAN DE GEZONDHEIDSRAAD EN DE NEI-RAPPORTEN
concurrenten (oolc die in EU-verband) te maken krijgen. In het algemeen is er, aldus het NEI-rapport, een lacune aan kennis over de effecten van arbobeleid op werkgelegenheid en concurrentie. De algemene probleemsteUing van het onderhavige onderzoek is tweeledig: 1. Hoe en in welke mate wordt de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven beinvloed door de invoering van normstelling voor handmatig tillen? 2. Hoe en in welke mate wordt de werkgelegenheid beinvloed door de invoering van normstelling voor handmatig tillen? Het effect op de concurrentiepositie wordt in het rapport berekend als het directe effect van de invoering van een tilnorm op de loon- en kapitaalkosten, zoals uit het NEI-rapport over kosten en baten blijkt (zie vorige paragraaf). Daarnaast is er een indirect effect op de concurrentiepositie via de aanbodstructuur (beschikbaarheid en kwaliteit van de arbeid en van de fysieke infrastructuur) en via de dynamiek (mate van aanpassing en vernieuwing van omgevingsfactoren als arbeidsmarkt en kennisinfrastructuur), maar dit effect doet zich, voor zover al aanwezig, eerst op lange termijn voor en wordt daarom niet door het NEI in de berekeningen meegenomen. Bij de invloed op de werkgelegenheid maakt het NEI onderscheid tussen directe, indirecte en doorwerkingseffecten. Het directe effect, dat zo'n 60 procent van het totale effect omvat, betreft de per saldo toename van de loonkosten met een negatief werkgelegenheidseffect. Het indirecte effect (20 procent van het totale effect) is de doorberekening van de hogere kosten in de prijzen met negatieve gevolgen voor de afzet en daarmee een indirect negatief (niet door het NEI gekwantificeerd) effect op de werkgelegenheid. De doorwerkingseffecten (eveneens 20 procent)^ bestaan enerzijds uit werkgelegenheidsverlies door afname van de intermediaire vraag uit sectoren die te maken hebben met afzetverlies en anderzijds uit een mogelijke werkgelegenheidswinst in sectoren die arbogerelateerde producten leveren. Uitgaande van de resultaten van de in de vorige paragraaf beschreven kosten/baten-analyse constateert het NEI een zeer beperkt effect op de concurrentiepositie. Het totale negatieve effect op de werkgelegenheid schat het NEI, uitgaande van de NIOSH-norm, op circa 3.000 arbeidsjaren, zijnde
3 In de bouw is het doorwerkingseffect veel groter, hetgeen vooral verband houdt met de toegenomen investeringsvraag. 19
0,6 promille van de werkgelegenheid^. De effecten zijn het sterkst negatief in de sectoren landbouw (5,3 promille van de werkgelegenheid), delfstoffenwinning en chemie (3,4 promille), handel (1,7 promille) en hout, meubel en papier (1,1 promille). Positieve werkgelegenheidseffecten berekent het NEI in het transport en de communicatie (0,6 promille), de bouw (0,4 promille) en het bank- en verzekeringsv^ezen en het onderwijs (beide 0,3 promille). De effecten in de gezondheidszorg lijken mee te vallen, mede doordat in die sector niet het prijs-, maar het budgetmechanisme prevaleert. Het NEI-onderzoek biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een exacte beantwoording van de vraag naar de werkgelegenheidseffecten voor het midden- en kleinbedrijf en kleine zelfstandigen (zpnder personeel). Tegenover ongunstige factoren als het schaalnadeel bij bepaalde investeringen staan positieve factoren als de eigen flexibiliteit en dynamiek bij arbeidsinzet en inkomen en de mogelijke toename van uitbesteding aan kleine zelfstandigen (bijvoorbeeld in de transportsector). 3.3.3
De twee NEI-rapporten tezamen
Wanneer de twee NEI-rapporten, verdeeld naar bedrijfstakken, worden samengevoegd, ontstaat een beeld zoals weergegeven in tabel 1. De tabel laat de effecten zien ten gevolge van de invoering van een tilnorm zoals die voortvloeit uit de toepassing van de NIOSH-formule. Kijkend naar de baten/kostenratio zijn er vier bedrijfstakken die een financieel positief resultaat zouden boeken bij invoering van tilmaatregelen: (a) de metaal en machine-Industrie, (b) de voeding-, Ideding-, textiel- en lederindustrie, (c) het transport en de communicatie en (d) het openbaar bestuur (overheid en diensten)^ Bij de eerste drie bedrijfstakken ligt het percentage werknemers dat bovenmatig tilt boven het gemiddelde in Nederland, terwijl de metaal en het transport ook in absolute zin in vergelijking met andere bedrijfstakken een groot aantal bovenmatig tillende werknemers kennen. Het zijn bovendien de twee bedrijfstakken waarin tezamen met het openbaar bestuur een positief werkgelegenheidseffect
Dit resultaat is gunstiger dan een voorlopige en ruwe schatting in eerste aanleg laat zien, waarbij een werkgelegenheidsverlies van circa 10.000 arbeidsplaatsen werd berekend. In zijn aanbiedingsbrief bij het definitieve NEI-rapport noemt de staatssecretaris als belangrijkste oorzaak van dit verschil het feit dat in de voorlopige schatting is uitgegaan van een worst casebenadering, om te vermijden dat een te rooskleurig beeld zou ontstaan. In de nieuwe taming zijn meer factoren in rekening gebracht en mede daardoor zijn nauwkeuriger schattingen mogelijk geweest, aldus de staatssecretaris. Het grootste positieve resultaat wordt gehaald in het bank- en verzekeringswezen, maar er zijn in deze bedrijfstak te weinig waarnemingen van het procentuele en absolute aantal werknemers dat normoverschrijdend tilt. 20
HET ADVIES VAN DE GEZONDHEIDSRAAD EN DE NEI-RAPPORTEN
wordt verwacht van de invoering van een tilnorm. Een positief werkgelegenheidseffect doet zich ook in de bouw^ voor. l a b e l 1 - Aantal werknemers dat boven de NIOSH-norm tilt, kosten en baten en werkgelegenheidseffecten van Invoering van de NIOSH-norm
Bedrijfstak
ln%
Aantal werknemers boven 1-NIOSH
Landbouw
totals werkgelegenheid
61.000
Kosten (in guldens)
59
Baten (in guldens)
Baten/ kostenratio
Werkgelegenheidseffect
In promille van totals werkgelegenheid
55 min.
24 mln.
0,44
-1376
-5,3
Delfstof
27.000
20
70mln.
22 mln.
0,31
-482
-3,4
Metaal
111.000
32
38mln.
39 mln.
1,04
92
0,2
Voeding
75.000
37
17mln.
17 mln.
1,00
-72
-0,3
Hout
60.000
23
26mln.
15 mln.
0,61
-182
-1,1
Nuts
-
-
4mln,
2 mln.
0,59
-36
-0,8
Bouw
200.000
51
69mln.
64 mln.
0,92
177
0,4
Handel
180.000
21
184 mIn.
81 mln.
0,44
- 1450
- 1,7
Horeca
67.000
10
9mln.
7 mln.
0,86
42
0,2
116.000
30
7 mIn.
17 mln.
2,29
231
0,6
-
-
1 mIn.
6 mln.
6,81
56
0,3
Diensten
69.000
14
41 mIn.
25 mln.
0,61
-102
-0,2
Bestuur
79.000
9
5 mln.
23 mln.
4,36
103
0,3
267.000
35
89mln.
53 mln.
0,59
-59
-0,1
15.000
9
2 mln.
2 mln.
0,90
-25
0,0
1.338.000
25
617 mln.
398 mln.
0,65
-3082
-0,6
Transport Banken
Gezondheid Overige Totaal
Bron: Nederlands Econonnisch Instituut, Kosten en baten van tilmaatregelen voor bedrijven, Den Haag 1996, en: Bedrijfseffectentoets
invoering Tilnorm: concurrentie en
werkgelegenheid,
Rotterdam 1996.
Aan de andere kant van het spectrum zijn het de delfstoffenwanning, de landbouw en de handel die een lage baten/kostenratio hebben en een relatief sterk negatief werkgelegenheidseffect. Van deze bedrijfstakken wordt vooral in de landbouw relatief veel bovenmatig getild, namelijk door 59 procent van de werknemers.
21
22
4. De vier opties voor nader beleid
4.1
Inieiding
Als uitgangspunt voor de discussie in de commissie geeft de adviesaanvraag een viertal opties voor de vormgeving van het beleid, die - zoals eerder gezegd - niet geheel neutraal worden voorgelegd: - tillen als onderwerp in de risico-inventarisatie en -evaluatie; - vaste normering, eventueel gefaseerd ingevoerd; - standaardnormering met overlegregeling; - netwerkbenadering met brancheafspraken en kwantitatieve doelstellingen. De adviesaanvraag geeft aan dat bij de discussie rekening zou kunnen worden gehouden met de specifieke problematiek in het midden- en kleinbedrijf (bijvoorbeeld op het gebied van medezeggenschap) en met de positie van nieuwkomers en zelfstandigen bij het regelen van arbeidsomstandigheden. In dit hoofdstuk worden deze vier opties kort weergegeven. De centrale vraag is de wdjze waarop de tilproblematiek het meest doelmatig kan worden aangepakt. De standpuntbepaling van de commissie zal in hoofdstuk 5 worden geformuleerd.
4.2
Tillen als onderwerp in de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie
In deze optie wordt ervan uitgegaan: 1. dat de bestaande regelgeving (i.e. het Besluit fysieke belasting) t o e reikend moet zijn^
1 Zoals al eerder is aangegeven is het Besluit fysieke belasting per 1 juli 1997 opgegaan in hoofdstuk 5 van het Arbobesluit. De inhoud van de desbetreffende regelgeving is daarbij niet gev/ijzigd. 23
2. dat de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) met tussenkomst van een Arbodienst het bedrijfsleven voldoende aangrijpingspunten biedt om ten minste een basisniveau van bescherming te realiseren; 3. dat de problematiek in de toekomst zal afnemen door de toenemende prikkels op het gebied van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De taak van de AI beperkt zich tot het controleren van de opname van het risico van handmatig tillen in de RIE en het plan van aanpak, indien dit risico op de werkplek is gebleken. Wei kan de AI handhavend optreden met de mogelijkheid van strafrechtelijke sanctie als zij een situatie constateert met duidelijk ernstig risico op gezondheidsschade. Deze op tie komt neer op voortzetting van het huidige beleid; in beleidsmatig opzicht hoeft er niet veel te veranderen. Er wordt geen tilnorm vastgesteld, noch voorgeschreven dat er een tilnorm moet komen. De verplichting van een RIE is relatief nieuw (per 1 januari 1994), terwijl de verplichte inschakeling van de Arbodienst per 1 januari 1996 en per 1 januari 1998 gefaseerd is respectievelijk w^ordt ingevoerd. Door de controle van de AI worden situaties met gevaar voor de gezondheid opgespoord en - door de dreiging van de strafrechtelijke sanctie - aangepast. De handhaving door de AI wordt bij het ontbreken van een normstelling bemoeilijkt; telkens moet worden aangetoond dat in een specifieke situatie sprake is van duidelijk ernstig risico op gezondheidsschade. Bij deze beoordeling spelen uiteraard opvattingen over wat een redelijke norm is een rol. Als zich een aantal malen een identieke situatie voordoet, ontstaat aldus geleidelijk aan alsnog een 'norm' in de vorm van een ongeschreven beleidsregel. 4.3
Invulling met vaste normering, eventueel gefaseerd ingevoerd
In deze tweede optie wordt een getalsmatige grens gesteld waarboven een situatie zodanig bedreigend voor de gezondheid wordt geacht dat maatregelen nodig zijn, tenzij ze redelijkerwijs niet gevraagd kunnen worden. De grenswaarde moet op basis van gezondheidskundige argumentatie worden bepaald. Desgewenst kan de grens gefaseerd worden ingevoerd waarbij stapsgewijze de beoogde grenswaarde wordt bereikt. De AI hanteert de norm zowel bij de actieve als bij de reactieve handhaving. Overtreding van de norm wordt in principe strafrechtelijk gesanctioneerd. Deze optie is als het ware het andere uiterste vergeleken met de vorige optie: er wordt een norm vastgesteld die (uiteindelijk) voor alle bedrijven en instellingen in ons land geldt. De enige flexibiliteit zit in de overgangs24
DE VIER OPTIES VOOR NADER BELEID
situatie: hoe groot zijn de opstappen naar de uiteindehjke grenswaarde en hoe lang duurt de overgangstermijn. Wat de situatie betreft dat het treffen van maatregelen redehjkerwijs niet kan worden gevraagd, moet worden bedacht dat het redehjkerwijsprincipe in de Arbowet aan individuele bedrijven en instelhngen is gerelateerd en dus niet aan een gehele bedrijfstak. De optie heeft, ook voor de AI, het voordeel van duidehjkheid en gehjkheid.
4.4
Standaardnormering met overlegregeling
De derde optie sluit aan bij de systematiek van de Arbeidstijdenwet. Dat betekent dat wettehjk een minimumnorm (de standaardnorm) wordt ingevoerd, waarvan naar boven toe mag worden afgeweken tot een eveneens wettelijk vastgelegd maximum (de overlegnorm). In het tussengebied is plaats voor collectief overleg op bedrijfs(tak)niveau tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers). De standaardnorm kan net als bij de vorige optie op gezondheidskundige argumenten worden vastgesteld. De naleving van de standaardnorm en de binnen de overlegregeling overeengekomen norm komen in aanmerking voor civielrechtelijke handhaving. De wettelijk vastgelegde overlegnorm wordt door de AI gehandhaafd met de mogelijkheid van strafrechtelijke sanctionering.
De Arbeidstijdenwet kent standaardnormen die onderwerpsgewijs zijn neergelegd in een wettelijke standaardregeling. Boven dit normencomplex bevindt zich het normencomplex van de overlegregeling: bij collectieve regeling mag van het normencomplex van de standaardregeling worden afgeweken tot aan
de grenzen van de overlegregeling. Een collectieve regeling wil zeggen: een regeling die bij CAO dan wel in overleg met de OR of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging is overeengekomen en waarbij ruimere normen kunnen worden gesteld dan de normen van de standaardregeling.
Deze optie gaat ervan uit dat er een tilnorm wordt ingevoerd. Er is een wettelijke basisnorm waarop naar boven gedifferentieerd kan worden. De optie heeft daarmee de charme van een begrensde flexibiliteit: binnen bepaalde grenzen kan, rekening houdend met de situatie in het bedrijf of de bedrijfstak, een tilnorm worden bepaald. Als gevolg daarvan wordt echter de gezondheidsbescherming voor werknemers in de verschillende branches en bedrijven en instellingen divers en deze kan 25
daarmee onderdeel van concurrentie tussen ondernemingen worden. Ook wordt er een ongelijkheid in concurrentiepositie gecreeerd voor ondernemingen die niet onder een CAO vallen dan wel op ondernemingsniveau geen overlegvormen kennen omdat voor hen de lagere standaardnorm zal gelden. 4.5
Netwerkbenadering met brancheafspraken en kwantitatieve doelstellingen
Deze optie houdt in dat in overleg op brancheniveau concrete reductiedoelstellingen voor inhoud en fasering worden vastgesteld. Worden de doelstellingen niet gehaald, dan bestaat alsnog de mogelijkheid om een meer normatief gerichte benadering als in de vorige twee opties te overwegen. De taak van de AI beperkt zich tot het controleren of het risico van handmatig tillen in de RIE is opgenomen (net als bij de eerste optie) en of de gemaakte afspraken zijn nagekomen. In situaties met een ernstig risico voor de gezondheid treedt de AI handhavend op met strafrechtelijke sanctionering. Net als bij de eerste optie ontbreekt hier (vooralsnog) elke normering van overheidswege; dat wordt in het brancheoverleg bepaald. Een nadeel van het ontbreken van een norm vooraf is, dat het overleg het karakter van een ongeleid projectiel kan krijgen; aan de gesprekspartners zou bij de keuze voor deze optie dan ook enige richting voor normering moeten worden meegegeven. Zo'n richting kan overigens geleidelijk ontstaan door de activiteiten van de AI waaruit in de loop der tijd een 'norm' als ongeschreven beleidsregel kan voortspruiten. Het verschil met de eerste optie is dat als het brancheoverleg tot onvoldoende resultaten leidt, alsnog een normering als in de tweede en derde optie kan volgen (wetgeving als stok achter de deur). Deze optie geeft het bedrijfsleven de mogelijkheid om de eigen verantwoordelijkheid waar te maken en om in gezamenlijk overleg te bezien waar aanpak van de tilproblematiek gewenst dan wel vereist is om vervolgens daarop gerichte maatregelen te treffen. Bovendien kan rekening worden gehouden met de situatie in de bedrijfstak.
26
5. Standpunt van de commissie
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk geeft de commissie haar standpunt over de adviesaanvraag weer. Eerst maakt zij (unaniem) enkele algemene opmerkingen (paragraaf 5.2). Vervolgens formuleert zij in de paragrafen 5.3 en 5.4 haar (verdeelde) opvattingen over de nadere invulling van het tilbeleid.
5.2
Algemeen
De commissie is het met het kabinet eens dat, gezien de ernst van de problematiek. er alle aanleiding is om meer aandacht te besteden aan het voorkomen en verminderen van nadelige gevolgen van handmatig tillen. Ook acht de commissie het gewenst dat bedrijven en instellingen in dat kader gepaste maatregelen treffen. De commissie pleit er in dit verband voor dat het kabinet investeringen die worden verricht met het oog op het verlichten van fysieke belasting fiscaal facilieert, of in het geval van nonprofit instellingen faciheert door middel van een investeringssubsidie. De commissie beveelt aan om in de RIE de verplichting op te nemen dat ondernemingen en instellingen expliciet aandacht moeten besteden aan de risico's van handmatig tillen; de AI moet hierop controle uitoefenen. Wanneer uit een RIE blijkt dat er in een onderneming of instelling gezondheidsrisico's zijn als gevolg van handmatig tillen, zal de ondernemer passende maatregelen moeten treffen. De commissie is unaniem van mening dat het voorkomen van gezondheidsschade als uitgangspunt voor het beleid ten aanzien van handmatig tillen moet worden gehandhaafd. Binnen de commissie bestaat verdeeldheid over de keuze van de middelen en instrumenten die moeten worden ingezet om aan dat uitgangspunt te voldoen. Een deel van de commissie beschouwt het bovenstaande als de essentie van het ten aanzien van handmatig tillen te voeren beleid; het werkt zijn standpunt nader uit in de volgende paragraaf. Een ander deel van de commissie acht het bovenstaande wel een noodzakelijke, maar geen voldoende basis voor het beleid;
27
in paragraaf 5.4 geeft het een verdere invulling van het door hem voorgestane beleid.
5.3
Het standpunt van een deel van de commissie
5.3.1
Algemeen
Een deel van de commissie ' onderkent dat aan handmatig tillen gezondheidskundige risico's zijn verbonden, die aanleiding kunnen geven tot gezondheidsschade en daarmee tot arbeidsgebonden uitval. Dit deel van de commissie acht het aannemelijk dat er een relatie bestaat tussen handmatig tillen en het optreden van gezondheidsschade, in het bijzonder tot uiting komend in 'lage-rugklachten', zoals ook in het in hoofdstuk 3 besproken rapport van de Gezondheidsraad wordt aangegeven. Over de precieze aard en omvang van de problematiek zijn volgens dit deel van de commissie echter nog veel onzekerheden. Desalniettemin ziet dit deel van de commissie de noodzaak om de gezondheidsrisico's ten gevolge van handmatig tillen terug te dringen in. Dit deel van de commissie constateert dat zowel door de overheid als door het bedrijfsleven al het nodige wordt gedaan om die risico's te verminderen. De overheid voert al enige jaren daadwerkelijk een beleid inzake het handmatig tillen. Basis daarvoor vormt de regelgeving van hoofdstuk 5 van het Arbobesluit (tot 1 juli 1997: het Besluit fysieke belasting). Het Arbobesluit bevat een kwalitatieve doelbepaling dat de werkgever verplichtingen oplegt ten aanzien van de arbeid, de arbeidsplaats, de productie- en werkmethode en hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen met als doel "dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer" (artikel 5.2). Voor zover deze gevaren redelijkerwijs niet kunnen worden voorkomen gelden dezelfde verplichtingen met als doel de gevaren zoveel mogelijk te beperken (artikel 5.3). In de nota van toelichting bij het Arbobesluit wordt ter beoordeling van het risico van bepaalde tilsituaties gewezen op de NIOSH-methode, waarvan de werking reeds in hoofdstuk 3 van dit advies is weergegeven: "Deze rekenmethode kan worden gebruikt om in een gegeven tilsituatie uit te rekenen wat het toelaatbare tilgewicht is.... Is het resultaat van deze berekening dat er sprake is van fysieke overbelasting dan dient de werkgever te trachten hierin verandering aan te brengen." Blijkens de nota van toelichting is een beroep van de werkgever op de redelijkerwijsclausule toegestaan. "Immers,
Bestaande uit de werkgeversleden. Dit standpunt wordt ondersteund door de adviserende leden namens het Verbond van Sectorwerkgevers bij de Overheid. 28
STANDPUNTVAN DE COMMISSIE
er kunnen andere zwaarwegende belangen zijn waarvoor de werkgever ook verantvi^oordelijk is, die daardoor te zeer geschaad zouden v^orden. De v^^erkgever dient dan tot een belangenafweging te komen, waarvan het resultaat op de redelijkheid w^ordt getoetst. Bij een dergelijke belangenafweging dienen met name de technische, operationele en economische haalbaarheid van de te nemen maatregelen in relatie met de mogelijke sociale gevolgen voor de werknemer (klachten, ziekte en arbeidsongeschiktheid) in beschouwing te worden genomen."^ Zoals in hoofdstuk 2 van dit advies gememoreerd heeft de toenmalige minister van SZW in de nota van toelichting bij het Besluit fysieke belasting aangegeven, dat het ontwerpartikel, op grond waarvan de minister de bevoegdheid werd gegeven tot het stellen van nadere regels ten aanzien van fysiek belastende maatregelen, is komen te vervallen. Naar de mening van dit deel van de commissie zijn er onvoldoende redenen om voor handmatig tillen af te wijken van het algemene kabinetsstandpunt dat de implementatie van richtlijnen wordt beperkt tot de implementatie als zodanig. Naar de mening van dit deel van de commissie biedt het Arbobesluit met de daarbij behorende toelichting voldoende aangrijpingspunten voor de handhaving van het tilbeleid door de AI. Het belang en de effectiviteit van dit instrument zal in de komende tijd toenemen doordat het Arbobesluit de werkgever verplicht een inventarisatie en evaluatie van de aan fysieke belasting verbonden gevaren op te stellen. Deze RIE is per 1 januari 1994 verplicht gesteld; dat betekent dat hiermee de komende jaren eerst nog enige ervaring zal moeten worden opgedaan. Dit geldt temeer, omdat voor een deel van het bedrijfsleven pas vanafl januari 1996 de verplichting ontstond deze RIE te laten toetsen door een gecertificeerde Arbodienst en voor een ander deel van het bedrijfsleven deze verplichting pas zal bestaan vanafl januari 1998. Ook is dit deel van de commissie van mening dat door de recente invoering van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ) en door het vanaf 1 januari 1998 van kracht worden van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (PEMBA) werkgevers een veel groter flnancieel belang hebben gekregen, respectievelijk zuUen krijgen bij een goed arbobeleid. Hierdopr kan worden verwacht dat werkgevers voor arbeidsgezondheidskundige risico's in het algemeen en derhalve ook voor die van handmatig tillen, een grotere aandacht krijgen en actief preventieve maatregelen zullen treffen.
2 Nota van toelichting bij Arbobesluit, Staatsblad, 1997 60, p. 385. 29
Dit deel van de commissie constateert voorts dat aan het hierboven geformuleerde overheidsbeleid inzake het terugdringen van de gezondheidsrisico's van handmatig tillen meer en meer door het bedrijfsleven invuUing wordt gegeven. Uit een - overigens niet representatieve - minienquete die van werkgeverszijde ten behoeve van dit advies is uitgevoerd, komt naar voren dat bedrijven sinds 1 januari 1994 een breed scala van instrumenten inzetten, varierend van onderzoek, voorlichting en cursussen tot concrete maatregelen en brancheafspraken. Deze instrumenten zijn bovendien vaak in of na overleg met werknemers(vertegenwoordigers) tot stand gekomen. In bijlage 5 van dit advies zijn de resultaten uit deze enquete weergegeven. Volgens dit deel van de commissie is het van essentieel belang dat het thans door de overheid gevoerde beleid ruimte biedt om verschillende instrumenten in te zetten, al naar gelang de omstandigheden en de mogelijkheden van bedrijven. Dit maakt maatwerk in de arbeidsorganisaties moge lijk, hetgeen voor dit deel van de commissie een cruciale voorwaarde is bij de beoordeling van de verschillende opties die in de adviesaanvraag aan de orde worden gesteld. De ervaringen met projecten op het gebied van handmatig tillen in diverse ondernemingen en sectoren laten zien dat maatwerk essentieel is bij het ontwikkelen van beleid op dit gebied. De ingredienten van dit beleid zijn het werken aan gedragsverandering, logistieke aanpassingen, het aanschaffen van hulpmiddelen, het wegnemen van ergonomische barrieres, het doen van investeringen in noodzakelijke infrastructurele voorzieningen (vaak alleen op lange termijn te realiseren), opleiding en instructie. In een aantal gevallen is het wegens het verpakken van goederen in het buitenland, al dan niet in doorvoerrelaties, onmogelijk aan gewichtseenheden lets te veranderen, terwijl technische hulpmiddelen (nog) niet voorhanden zijn. De mix van ingredienten zal varieren afhankelijk van de situatie in het bedrijf of de installing. Projecten in onder meer de bouw, de Industrie en de gezondheidszorg leren dat er grote investeringen moeten worden gedaan en dat er een cultuurverandering bij werknemers moet plaatsvinden. Dit is een proces van jaren. Het invoeren van een wette lijke norm kan dit proces frustreren en kan behalve tot onnodige en onacceptabel hoge kosten ook leiden tot desinvesteringen in bijvoorbeeld ongebruikte apparatuur. Het bedrijf of de instelling ziet zich immers genoodzaakt te voldoen aan de voorgeschreven norm en betrokkenen werken niet vanuit een zelf geformuleerde positieve doelstelling ten aanzien van handmatig tillen. Alvorens zijn opvattingen met betrekking tot de in de adviesaanvraag geformuleerde opties voor nader beleid weer te geven, wil dit deel van de 30
S T A N D P U N T VAN
DE COMMISSIE
commissie enkele kanttekeningen plaatsen bij de rapporten die ten grondslag hebben gelegen aan de adviesaanvraag. 5.3.2
Het advies van de Gezondheidsraad en de rapporten van het NEI
Hierboven is gememoreerd dat in de nota van toeUchting bij het Arbobesluit van juli 1997 wordt aanbevolen met behulp van de NIOSH-formule concrete tilsituaties te beoordelen. Uit hoofdstuk 3 van dit advies wordt reeds duideUjk dat de Gezondheidsraad de NIOSH-formule beschouwt als de best onderbouwde formule en dat deze goed verdedigbaar is (best-evidencebenadering), maar ook dat de Gezondheidsraad bij deze formule enkele kritische kanttekeningen plaatst die volgens dit deel van de commissie mutatis mutandis van toepassing zijn op elke tilnorm. Zo constateert de Gezondheidsraad dat het op dit moment helaas niet mogelijk is om het aan tillen toe te schrijven deel van de gezondheidsschade in maat en getal uit te drukken. Ook over het met concrete interventies, gebaseerd op de NIOSHformule, te vermijden deel van die gezondheidsschade bestaan volgens de Gezondheidsraad weinig gegevens (rapport Gezondheidsraad, p. 12). Verder wijst deze raad op het feit dat lang niet alle tilsituaties met de NIOSHformule kunnen worden beoordeeld. Voorts stelt de Gezondheidsraad vast, dat grote groepen werknemers betrokken zijn bij tilsituaties waarop de NIOSH-formule niet toepasbaar is, of waarbij de NIOSH-limieten op voorhand worden overschreden. Invoering van de NIOSH-formule kan voor deze groepen zeker van betekenis zijn, maar is vermoedelijk onvoldoende om te voorkomen dat gezondheidsschade door tillen blijft optreden (idem, p. 28). Over het stellen van gevdchtslimieten en het normatieve aspect bestaat, zo constateert de Gezondheidsraad, grote verwarring (idem, p. 29). Het normatieve element berust nadrukkelijk niet op kennis over de omvang van de gezondheidsschade die met toepassing van de formule kan worden voorkomen. Hoewel de Gezondheidsraad het zeer wenselijk acht een gewichtslimiet of formule te baseren op exacte gegevens betreffende de daarmee te voorkomen gezondheidsschade op individueel of groepsniveau, of deze op geleide van dergelijke gegevens aan te passen, acht hij dat met de huidige kennis niet mogelijk. De Gezondheidsraad noemt de NIOSH-formule dan ook niet meer en niet minder dan "een van de instrumenten die bij de preventie van gezondheidsschade door tillen kunnen worden ingezet" en stelt dat de NIOSH-formule het karakter heeft van een best-evidencebenadering (idem, p. 29). Bovendien wijst de Gezondheidsraad erop dat voor zover persoonskenmerken als belastbaarheid en lichaamslengte een rol spelen, de formule uitgaat van gemiddelden en dat bij toepassing van de NIOSH-formule beperkt rekening wordt gehouden met sterk van dit gemiddelde afwijkende kenmerken van individuen en specifieke groepen. 31
Voorts spelen sekse en leeftijd een belangrijke rol. De Gezondheidsraad stelt dat, gezondheidskundig gezien, een meer individuele benadering de voorkeur verdient boven een taakgerichte benadering van de tilsituatie. Bij een individuele benadering kan de zw^aarte van de tilsituatie worden afgestemd op de belastbaarheid van het individu of goed omschreven groepen waarvan het individu deel uitmaakt (idem, p. 36). Tot slot merkt de Gezondheidsraad nog op dat de grote verscheidenheid aan lichaamsaftnetingen, werkmethoden en hulpmiddelen een individuele aanpak kan rechtvaardigen en dat daarbij rekening kan worden gehouden met individuele kenmerken die de belastbaarheid sterk kunnen beinvloeden. Te denken valt aan werknemers die al rugklachten of rugaandoeningen hebben en aan werknemers met handicaps. Hiervoor bieden algemene beoordelingsmethoden geen soelaas en is men op maatwerk aangewezen, aldus de Gezondheidsraad (idem, p. 37). Dit deel van de commissie voegt hieraan nog toe, dat het invoeren van een tilnorm ertoe kan leiden dat bijvoorbeeld door het werken met hulpmiddelen de rugbelasting afneemt, maar dat de belasting van de nek en/of schoudergordel aanzienlijk kan toenemen. Dit deel van de commissie concludeert dat de NlOSH-formule een nuttig instrument kan zijn voor de opsporing van mogelijk risicovolle tilsituaties, maar plaatst vraagtekens bij het hanteren van de NIOSH-formule als een wettelijke norm voor het vaststellen van al dan niet bovenmatig fysieke belasting als gevolg van handmatig tillen. ' Bij het NEI-rapport over kosten en baten van tilmaatregelen plaatst dit deel van de commissie de volgende kanttekeningen. In de eerste plaats zit er een onevenredigheid in de uitkomst van de berekeningen van het rapport, omdat de kosten van tilmaatregelen geheel ten laste komen van de individuele onderneming, terwijl een belangrijk deel van de baten maatschappelijk worden geplukt in de vorm van een reductie van de uitgaven op het gebied van de sociale zekerheid. Weliswaar heeft de onderneming in het kader van de terugdringing van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid een individuele verantwoordelijkheid voor het in de onderneming optredende ziekteverzuim, maar dit deel van de commissie verwacht dat op het niveau van de individuele onderneming de kosten van tilmaatregelen toch veelal niet zullen opwegen tegen de besparingen die voortvloeien uit een verminderd ziekteverzuim en een verminderde arbeidsongeschiktheid. Daarbij komt dat het NEl ook geen rekening houdt met de omvang van de ondernemingen op het individuele niveau en de daaraan gekoppelde mogelijkheden om te komen tot investeringen. In de tweede plaats zijn naar het oordeel van dit deel van de commissie de kosten van tilmaatregelen te laag ingeschat in verband met het feit dat het 32
S T A N D P U N T VAN D E COMMISSIE
NEI zich heeft beperkt tot het onderzoeken van betrekkelijk eenvoudige cases en het verrekenen van relatief eenvoudige oplossingen. In de praktijk zullen er behalve investeringen ook onderzoek-, ontv^^erp- en experimenteerkosten zijn. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor investeringen is bovendien te hoog. In de derde plaats heeft het invoeren van tilmaatregelen niet alleen maar positieve effecten op de productiviteit, maar ook negatieve doordat het verplaatsen van lasten meer tijd zai vergen. Dergelijke negatieve effecten zijn in het NEI-rapport niet meegenomen. In de vierde plaats wijst dit deel van de commissie crop dat in het NEI-rapport alleen is gekeken naar de kosten/baten per bedrijfstak en niet naar de effecten in de gehele keten. Het is immers denkbaar dat maatregelen op de ene plaats niet toereikend zijn voor een andere plaats in de keten of dat de kosten van maatregelen bij de ene onderneming neerslaan tenviji een andere onderneming de baten heeft. Zo kan een fabrikant overbelasting door handmatig tillen binnen zijn eigen onderneming voorkomen door zijn verpakte producten met technische hulpmiddelen op te slaan, te laden, te vervoeren en te lessen, terwdjl de afnemer/gebruiker van deze producten niet over deze technische hulpmiddelen beschikt en tot handmatig tillen genoodzaakt blijft. In dit voorbeeld is het probleem van de producent op het gebied van handmatig tillen opgelost, maar niet dat van de afhemer of gebruiker. Omgekeerd zal in dit voorbeeld het probleem van overbelasting door handmatig tillen bij de afhemer of gebruiker slechts kunnen worden opgelost, indien de fabrikant de maten, gewichten en verpakkingen van zijn producten aanpast (indien dit technisch mogelijk is). In het laatste geval komen de kosten voor rekening van de producent en zijn de baten voor de afnemer of gebruiker. Daarenboven gaan de rapporten voorbij aan het feit dat in de afzonderlijke arbeidsorganisaties waar een personeelsreductie meet plaatsvinden die elders v^eer tot w^erkgelegenheid leidt, ook andere dan slechts financiele schade teweeg w^ordt gebracht. In de vijfde plaats wijst dit deel van de commissie crop dat de door het NEI gehanteerde reele disconteringsvoet van 672 procent te laag is. Een hogere disconteringsvoet leidt tot andere uitkomsten van de door het NEI aangegeven bedrijfseffecten. In de zesde plaats is de cumulatie van kosten in een bedrijfskolom onvoldoende in beeld gebracht, evenals het gegeven dat bedrijven kostennadelen (geen schaalvoordelen) kunnen oplopen als aan producten of verpakkingen voor de thuismarkt andere eisen worden gesteld dan voor de exportmarkt. In de zevende plaats zijn volgens dit deel van de commissie de werkgelegenheidseffecten te laag ingeschat, doordat de indirecte en de doorwerkingseffecten zijn onderschat, bij voorbeeld doordat in het model on33
voldoende rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van het verdw^ijnen van bedrijven naar het buitenland. In dit verband meet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat investeringen die door de invoering van een tilnorm noodzakeHjk kunnen worden, niet in Nederland zuUen worden gepleegd. In de achtste plaats ten slotte gaat het NEI in zijn berekeningen uit van de gecumuleerde gegevens per totale branche en/of bedrijfstak, waarmee wordt voorbijgegaan aan de grote differentiatie aan sectoren en ondernemingen binnen de branche en/of bedrijfstak. Om een voorbeeld te geven: het NEI gaat uit van de gecumuleerde gegevens in de totale landbouw, maar houdt tegelijkertijd geen rekening met het feit dat de arbeidsprocessen (dus tevens de tilbelasting), de economische situatie en het investeringsniveau in de onderliggende sectoren zeer divers zijn. 5.3.3
De opties beoordeeld
Bij zijn beoordeling van de vier opties die het kabinet in zijn adviesaanvraag aan de commissie voorlegt, hanteert dit deel van de commissie de volgende criteria: - technische uitvoerbaarheid; - economische haalbaarheid; - maatschappelijke aanvaardbaarheid en - de mogelijkheid van naleving en handhaving. Uit de voorgaande paragrafen spreekt impliciet al een voorkeur van dit deel van de commissie voor de eerste optie, te weten tillen als onderwerp in de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie. Deze voorkeur wordt nader uitgewerkt in paragraaf 5.4; eerst wordt in deze paragraaf een beoordeling van de andere drie opties gegeven. De tweede en de derde optie Uitgaande van het hiervoor geformuleerde beoordelingskader concludeert dit deel van de commissie dat de tweede en derde optie uit de adviesaanvraag, te weten de wettelijke invoering van een vaste normering, respectievelijk van een standaardnormering met overlegregeling, niet aan de door dit deel gestelde criteria voldoen. In de eerste plaats voldoen de beide opties niet aan de hierboven geformuleerde essentiele voorwaarde van maatwerk. De grote verschillen in omstandigheden waaronder in de ondernemingen wordt getild en de even grote verschillen in de objecten die getild worden, maken het onmogelijk om een tilnorm wettelijk in te voeren, ook indien daarvan binnen zekere 34
STANDPUNT VAN DE COMMISSIE
marges zou kunnen worden afgeweken. Het invoeren van een wettelijke norm zonder dat adequate oplossingen voor een deel van de tilproblemen voorhanden zijn, kan meer problemen oproepen dan oplossen. Zo is het in de gezondheidszorg vaak moeilijk vast te stellen waar de grens precies ligt. Niet alleen de houding van de vi^erknemer bepaalt de tilbelasting, maar ook bijvoorbeeld de mate van medev^^erking door de patient. Dergelijke factoren maken de limitering van tilgewichten derhalve niet of nauwelijks mogelijk. Tal van factoren die buiten de invloedssfeer van de wetgever of van de werkgever liggen, maken in specifieke gevallen de limitering van tilgewichten of de bepaling van tilhoudingen onmogelijk, waardoor het naleven van een uniforme tilnorm voor veel ondernemingen problematisch, zo niet onmogelijk wordt. Juist nu er een ontwikkeling bestaat van standaardwerk naar kleinere partijen in aantal, waarbij die partijen steeds diverser zijn wat aftneting en vormgeving betreft, zullen technische oplossingen die economisch haalbaar zijn, niet of tenminste moeilijker te realiseren zijn. Ook voor onderhoudswerk zijn bijvoorbeeld problemen te voorzien, al was het maar omdat in het verleden bij de ontwikkeling van producten geen rekening is gehouden met een tilnorm. Ter adstructie van de diversiteit en de praktische problemen voortvloeiend uit de eventuele invoering van een wettelijke tilnorm, verwijst dit deel van de commissie naar hierop betrekking hebbende brieven van het Ministerie van Defensie en van het Gemeenschappelijk Zuivelsekretariaat (zie bijlage 6 bij dit advies). De grote diversiteit in het bedrijfsleven wat de tilproblematiek betreft blijkt onder meer ook uit het overzicht van de inspectieactiviteiten naar fysieke belasting door het Ministerie van SZW in 1996. Dit in bijlage 7 bij dit advies opgenomen overzicht laat zien dat in sommige sectoren relatief veel opmerkingen - in de vorm van schriftelijke afspraken of waarschuwingen door de AI worden gemaakt en in andere niet of nauwelijks. Dit deel van de commissie concludeert Meruit dat maatwerk naar sectoren de voorkeur verdient boven een wettelijke tilnorm. De resultaten van de eerder genoemde mini-enquete van werkgeverszijde ondersteunen deze conclusie. In de tweede plaats wijst dit deel van de commissie erop dat in de Europese richtlijn geen enkele tilnorm is opgenomen en evenmin wordt voorgeschreven dat de individuele lidstaten een wettelijke tilnorm zouden moeten invoeren. In andere EU-landen komt een tilnorm niet of nagenoeg niet in de regelgeving voor en voor zover dit wel het geval is, wordt daarbij rekening gehouden met leeftijd en geslacht en speelt de NIOSH-formule geen rol. Door de wettelijke vaststelling van de NIOSH-formule met bijbehorende gewichtslimiet zou Nederland een van de strengste regimes ter wereld introduceren. Dit doet merkwaardig aan in het licht van het rapport van 35
de European Foundation, waaruit bUjkt dat Nederland ten opzichte van andere Europese landen gunstig afsteekt w^at de blootstelling van w^erknemers aan heavy loads betreft. Met de invoering in ons land van een uniforme tilnorm voor alle ondernemingen en vi^erknemers M^elke is gebaseerd op de NIOSH-formule, zou ons land ook uit de pas lopen ten opzichte van andere lidstaten. Uit een oogpunt van Internationale concurrentieverhoudingen is dat voor dit deel van de commissie niet acceptabel, omdat daarmee het gevaar bestaat dat arbeid die gemakkelijk over de grens verplaatst kan v/orden (zoals het lessen in havens) uit ons land zal verdwijnen^ De beide NEI-rapporten laten zien dat de invoering van een tilnorm voor bepaalde bedrijfstakken dergelijke negatieve effecten kan hebben. Dit deel van de commissie merkt ten slotte op dat de wettelijke invoering van een tilnorm ertoe leidt dat ondernemingen gedwongen worden tot investeringen die niet het beoogde effect hebben. Bovendien hebben buitenlandse ondernemingen die geen investeringen ten behoeve van handmatig tillen behoeven te doen meer financiele armslag om hun producten concurrerend af te zetten. De vierde optie De vierde optie in de adviesaanvraag, te weten de netwerkbenadering met brancheafspraken en kwantitatieve doelstellingen, bevat naar het oordeel van dit deel van de commissie elementen die het overwegen waard zijn. Een voordeel van deze optie is dat in het overleg op brancheniveau concrete reductiedoelstellingen voor inhoud en fasering kunnen worden bepaald en dat zo recht wordt gedaan aan het beleidsuitgangspunt dat decentraal de verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden wordt genomen. Brancheafspraken kunnen zowel kwantitatieve als kwalitatieve doelstellingen bevatten. Dit deel van de commissie is van oordeel dat bij het maken van brancheafspraken in beginsel voldoende ruimte kan worden geboden voor maatwerk binnen individuele ondernemingen, waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen in de praktische uitvoerbaarheid van kwantitatieve doelstellingen. In de vergaderingen van de voorbereidende werkgroep is een variant op deze optie aan de orde geweest. De gedachte daarbij was dat de sociale partners in de Stichting van de Arbeid tot een aanbeveling richting
3 Zie in dit kader: West-Europese zeehavens, Arbeidsomstandigheden in Europees perspectief. verslag van een stage in het kader van een EU-uitwisselingsprogramma: conclusie 1, p. 10: "Onderneem op bilateraal of Europees niveau actie voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden in elke Europese haven, ook in Antwerpen. Dit voorkomt concurrentievervalsing." 36
STANDPUNTVAN DE COMMISSIE
werkgevers en werknemers in de branches en ondernemingen zouden komen, inhoudende een kwalitatieve afspraak om in overleg de tilproblematiek aan te pakken. Dit deel van de commissie betreurt het dat in de besprekingen in de werkgroep van voorbereiding geen voldoende basis voor deze geamendeerde vierde optie gecreeerd kon worden. Uit een aanbeveling van de Stichting van de Arbeid zou immers een sterk signaal richting werkgevers en werknemers op decentraal niveau zijn uitgegaan dat de tilproblematiek als dermate relevant en ernstig wordt ervaren dat hieraan in overleg nader aandacht dient te worden geschonken. 5.3.4
Conduderende standpuntbepaling van dit deel van de commissie
Dit deel van de commissie is van oordeel dat ten aanzien van het handmatig tillen voortgegaan moet worden op de tot nu toe ingeslagen weg. De bestaande regelgeving, i.e. hoofdstuk 5 (Fysieke belasting) van het Arbobesluit, is toereikend, terwijl de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie met tussenkomst van een Arbodienst voldoende aangrijpingspunten biedt om ten minste een basisniveau van bescherming te bieden. Zoals hiervoor opgemerkt biedt dit beleid de mogelijkheid voor ondernemingen tot maatwerk. Bevorderd kan worden dat gecertificeerde Arbodiensten hun medewerking aan de totstandkoming van een risicoinventarisatie en -evaluatie verlenen alsmede bij hun advisering terzake van preventiemaatregelen expliciet aandacht besteden aan de problemen en oplossingsmogelijkheden op het gebied van handmatig tillen. Dit deel van de commissie benadrukt dat door het bedrijfsleven thans reeds een actief beleid inzake handmatig tillen wordt gevoerd, zowel op bedrijfsniveau als op brancheniveau. Verbetering van de arbeidsomstandigheden is de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever, terwijl de ondernemingsraad instemmingsrecht heeft ten aanzien van maatregelen van de onderneming op het gebied van arbeidsomstandigheden. Gezien de aard en de omvang van de tilproblematiek doet dit deel van de commissie de volgende suggesties om te bevorderen dat in ondernemingen en instellingen ook daadwerkelijk deze problematiek ter hand wordt genomen. In de eerste plaats zal volgens dit deel van de commissie in de RIE expliciet aandacht moeten worden besteed aan handmatig tillen. De overheid en ook de brancheorganisaties, de AI en de Arbodiensten kunnen dit bevorderen door middel van voorlichting en instructies.
37
In de tweede plaats wijst dit deel van de commissie op de verplichting voor de werkgever om zijn v^^erknemer in de gelegenheid te stellen een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit deel van de commissie beveelt aan om de mogelijldieid te bezien, vi^anneer dit onderzoek relevante klachten aan het licht brengt die in relatie zouden kunnen staan tot de fysieke belasting van de werknemer, na een periode van zes of tw^aalf maanden een herhaald onderzoek te doen met daarbij expliciete aandacht voor de relatie met het werk van de v^^erknemer. Bijkomend voordeel hier- • van is dat dit ook meer informatie oplevert over de relatie tussen fysieke belasting en gezondheidsklachten, hetgeen op landelijk niveau van nut kan zijn.
5.4
Standpunt van een ander deel van de commissie
5.4.1
Algemeen
Zoals aangegeven in paragraaf 5.2 acht een ander deel van de commissie'' het niet voldoende dat het toekomstige beleid inzake het handmatig tillen beperkt blijft tot expliciete aandacht voor de risico's van handmatig tillen in het kader van de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie. Alvorens zijn opvattingen over de in de adviesaanvraag voorgelegde optics te geven en zijn gedachten over het te voeren tilbeleid uiteen te zetten, gaat dit deel van de commissie eerst in op het advies van de Gezondheidsraad en de twee NEI-rapporten. 5.4.2
Commentaar op het advies van de Gezondheidsraad en de NEIrapporten
Het hier aan het woord zijnde deel van de commissie constateert dat de Gezondheidsraad de NIOSH-formule, ondanks de beperkingen die aan deze formule zijn verbonden, als de op wetenschappelijke gronden best onderbouwde ijkmethode ter beoordeling van gezondheidsrisico's ten gevolge van tillen beschouwt. Voorts merkt dit deel van de commissie op dat de NIOSHcommissie die de formule heeft opgesteld, zelf aangeeft dat de formule (bij een lifting index van 1) acceptabel is voor 90 procent van de mannelijke • beroepsbevolking en voor 75 tot 90 procent van de vrouwelijke beroepsbevolking. De Gezondheidsraad geeft aan dat het niet goed mogelijk is om duidelijke kwantitatieve uitspraken te doen over de effecten van toepassing van de
4 Bestaande uit de onafhankelijke leden en de werknemersleden. 38
S T A N D P U N T VAN
DE COMMISSIE
NIOSH-formule. Desalniettemin is de Gezondheidsraad van oordeel, dat toepassing van de formule zonder meer bijdraagt aan het verminderen van gezondheidsrisico's. De beperkingen die de Gezondheidsraad noemt, zijn vooral gelegen in het feit dat geen rekening wordt gehouden met groepen of individuen met specifieke belastbaarheidskenmerken zoals geslacht, leeftijd en gezondheid en in het feit dat de formule niet van toepassing is op een aantal bijzondere tilsituaties. Het onderzoek van het NEI naar de kosten en baten van tilmaatregelen is noodgedwongen op veel aannames gebaseerd. De onzekerheid ten aanzien van de uitkomsten is tot op zekere hoogte ondervangen door de uitgevoerde gevoeligheidsanalyses. Het hier aan het woord zijnde deel van de commissie plaatst de volgende kanttekeningen bij dit onderzoek: - De gegevens die zijn gebruikt voor de inschatting van baten die het gevolg zijn van dalend ziekteverzuim door te treffen tilmaatregelen zijn afkomstig uit de periode voor invoering van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ). De stelling lijkt gerechtvaardigd dat na invoering van de WULBZ de baten van lager verzuim als gevolg van preventieve maatregelen in grotere mate terugvloeien naar de afzonderlijke onderneming. - De kosten en baten voor individuele werknemers zijn door het NEI niet in beschouwing genomen. De reden daarvoor is dat de benodigde gegevens niet beschikbaar zijn. Deze post is echter niet zonder betekenis. Het wordt steeds duidelijker dat beroepsgerelateerde aandoeningen in toenemende mate tot aansprakelijkheidsclaims leiden. Door de privatisering van de sociale zekerheid zal het aantal schadeclaims om de loohderving te compenseren stijgen. Het is moeilijk een schatting te maken van de kosten die werkgevers hiervoor zullen moeten opbrengen. Dat dit echter in de loop van enkele jaren in de tientallen, zo niet honderden miljoenen guldens kan gaan lopen, lijkt geen irreele veronderstelling. - Maatschappelijke kosten en baten zijn niet in het onderzoek betrokken, behoudens een indicatieve schatting van de besparingen op de algemene gezondheidszorg. Desalniettemin zijn deze kosten en baten van groot belang voor de politieke afweging van te nemen maatregelen. Verlaging van dergelijke kosten heeft een positief effect op de coUectieve lastendruk. - De positieve effecten van tilmaatregelen op de productiviteitswinst zijn bij gebrek aan betrouwbare gegevens niet of nauwelijks meegenomen. Daarmee is niet gesteld dat die effecten afwezig zijn. In veel gevallen leiden investeringen in preventie tot beter gemotiveerd personeel en in 39
het geval modernere machines en hulpmiddelen worden aangeschaft, stijgen de kwaliteit en de Icwantiteit van de productie eveneens. - Hoewel lage-rugklachten het meest dominante gevolg zijn van risicovol tillen, zijn er zeker ook effecten op nek, schouders en ledematen. Invoering van de NIOSH-norm zou ook op deze klachten en daarmee gepaard gaand verzuim een positief effect hebben. Daarmee is nog een argument aangevoerd dat tot de conclusie leidt dat in dit NEI-rapport de baten zijn onderschat. Wat het NEI-rapport over de werkgelegenheidseffecten betreft valt het dit deel van de commissie op dat de effecten op de concurrentiepositie niet van grote betekenis zijn^. Voorts valt het op dat de effecten op de werkgelegenheid voor het gehele bedrijfsleven zeer beperkt zijn en meer het karakter hebben van een verschuiving van werkgelegenheid tussen sectoren. 5.4.3
Overwegingen voor een nader tilbeleid
Het hier aan het woord zijnde deel van de commissie constateert dat de risico's ten gevolge van handmatig tillen al zeer lang bekend zijn. De algemene verplichting van werkgevers om gezondheidsrisico's bij hun werknemers te voorkomen is al decennia van kracht. Deze verplichting is explicieter geworden met het van kracht worden van de Arbowet en de laatste ingrijpende wijzigingen daarin per 1 januari 1994. Bij de discussie over aanpassing van de sociale zekerheid eind jaren tachtig en begin jaren negentig werd duidelijk dat fysieke belasting een van de hoofdoorzaken van arbeidsongeschiktheid vormt. In het in hoofdstuk 2 genoemde IBA-rapport van 1991 werd dit eveneens als zodanig onderkend. Toen al werd onder meer op het terrain van de fysieke belasting een "pakket van maatregelen" in het vooruitzicht gesteld, waaronder een maximering van het toelaatbare tilgewicht. Dit deel van de commissie constateert dat in het bedrijfsleven inmiddels weliswaar positieve activiteiten op dit terrein zijn te onderkennen, maar dat er zeker geen sprake is van een reeds in alle arbeidsorganisaties met kracht ingezet beleid, zoals volgens dit deel onder meer ook blijkt uit de in bijlage 5 opgenomen mini-enquete van werkgeverszijde. Verder valt op dat
Deze conclusie wordt in algemene zin bevestigd door een vergelijkende studie in acht landen naar de stnictuur en werking van Arbostelsels, waaruit blijkt dat de concurrentiepositie van ondernemingen niet negatief wordt beinvloed door regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Astri en NEl, National occupational safety and health policies, their implementation and impact. An eight country exploration, in opdracht van het Ministerie van SZW, Den Haag 1997. 40
S T A N D P U N T VAN
DE COMMISSIE
bijvoorbeeld in de bouwnijverheid in een zogenaamd A-blad een tilnormering is gepubliceerd, maar dat het onmogelijk blijkt tot overeenstemming te komen om deze in het kader van een CAO bindend vast te leggen. Naleving van deze normering in de bouwnijverheid blijkt vervolgens problematisch. Voorts wil dit deel van de commissie erop wijzen dat investeringen in pre ventieve tilmaatregelen een lange terugverdientijd hebben en soms van behoorlijke omvang zijn. Dit kan leiden tot het volgens dit deel ongewenste resultaat dat een onderneming dergelijke investeringen achterwege laat uit vrees dat zijn concurrenten deze investeringen wellicht niet plegen. Immers, deze onderneming zou dan een betekenisvol concurrentienadeel ondervinden. Slechts een wettelijke verplichting kan dit probleem ondervangen. In bovenstaande beschouwing komt al enigszins naar voren dat dit deel van de commissie van oordeel is dat optie 1 (tillen als onderwerp in de RIE) en optie 4 (netwerkbenadering) van de adviesaanvraag onvoldoende toereikend zijn. Ten aanzien van optie 1 kan overigens nog worden opgemerkt dat de Europese richtlijn voor het manueel hanteren van lasten al de plicht in zich draagt om bij de beoordeling van de werkplek allerlei mogelijke factoren die van invloed zijn op gezondheidsrisico's ten gevolge van tillen in de risicobeoordeling te betrekken. In optie 1 is dus reeds voorzien en daarop kan de Al naar het oordeel van dit deel haar handhavingsbeleid reeds nu inzetten. Optie 4 ziet dit deel van de commissie als een zinvolle benadering die ondersteunend kan werken ten opzichte van de optics 2 en 3. Er zijn positieve ervaringen opgedaan met branchegerichte projecten van de AI en deze verdienen dan ook navolging. Het aantal branches is echter veel te omvangrijk om het beleid volledig op deze optie te stoelen. Van belang is te onderkennen dat branches op eigen kracht onvoldoende in staat blijken maatregelen te treffen die voldoende effectief zijn; zij hebben een steuntje in de rug nodig. Dit deel van de commissie is van mening dat gezien de enorme risicopopulatie van 1,3 miljoen werknemers (25 procent van de beroepsbevolking), de ernst van de problematiek, het feit dat de risico's reeds zeer lang bekend zijn en dat de zelfwerkzaamheid van ondernemingen en instellingen duidelijk onvoldoende is, wettelijke normering inzake het handmatig tillen die door de Al kan worden gehandhaafd, vereist is. De in de adviesaanvraag gepresenteerde optics 2 en 3 gaan van een dergelijke wettelijke normering uit. In de hierna volgcnde paragraaf zal dit deel van 41
de commissie de door haar gewenst geachte nadere invulling van het tilbeleid concreter uitwerken. 5.4.4
Nadere invulling van het tilbeleid
Een nadere orientatie op de belangrijkste pro's en centra's van de mogelijkheden van optie 2 (wettelijke normering, eventueel gefaseerd ingevoerd) en optie 3 (standaardnormering met overlegregeling), heeft dit deel van de commissie geleid tot de volgende bevindingen. Optie 2 heeft de charme van de eenvoud: uitgegaan wordt van een vaste wettelijke norm die voor actieve en reactieve handhaving in aanmerking komt. Het te bereiken beschermingsniveau wordt in een eenduidige, kwantitatieve norm vastgelegd. Slechts indien naleving redelijkerwijs niet mogelijk is, kan van de norm worden afgeweken. Toepassing van de redelijkerwijsclausule is gebonden aan de ook thans geldende voorwaarden^. De derde optie kenmerkt zich door het hanteren van een standaardnorm met de mogelijkheid van afwijking via een overlegnorm. Volgens de adviesaanvraag worden beide normen in een wettehjke regeling verankerd, maar dient de handhaving van afspraken die binnen de bandbreedte tussen standaardnorm en maximumoverlegnorm liggen, langs civielrechtelijke weg plaats te vinden. In de adviesaanvraag wordt voorts de suggestie gedaan om voor de overlegnorm, die in principe niet overschreden mag worden, mogelijk aansluiting te zoeken bij het begrip 'ernstig risico'. In de afweging van de opties 2 en 3 slaat voor dit deel van de commissie de balans door in de richting van optie 3. Aan de keuze van dit deel van de commissie liggen de volgende overwegingen ten grondslag. In de ogen van dit deel van de commissie biedt de tweede optie uiteindelijk te weinig ruimte voor ondernemingen en instellingen om maatwerk te
Artikel 5.3 van het Arbobesluit ziet op de gevallen waarin het niet mogelijk is te eisen dat aan het uitgangspunt van artikel 5.2 (de werkgever dient ervoor te zorgen dat de fysieke belasting van de werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van die werknemer) geheel vifordt voldaan. Er kunnen immers, aldus de nota van toehchting bij deze bepaling, andere zwaarwegende belangen zijn vvfaarvoor de viferkgever ook verantwoordelijk is, die daardoor te zeer geschaad zouden worden. De werkgever dient dan tot een belangenafweging te komen waarbij in het bijzonder de technische, operationele en economische haalbaarheid van de te nemen maatregelen in relatie met de mogehjke sociale gevolgen voor de werknemer in beschouwing dienen te worden genomen. Het resultaat van deze belangenafweging wordt vervolgens op redelijkheid getoetst. In de nota wordt voorts opgemerkt dat de werkgever zich alleen dan op de redelijkerwijsclausule kan beroepen, als door bepaalde investeringen de concurrentieverhoudingen te sterk zouden worden verstoord of de investerings- en exploitatiekosten in absolute zin te hoog zouden worden. In dat geval zal een aanpak van het probleem moeten worden opgenomen in een programmering en planning op termijn. 42
S T A N D P U N T VAN DE COMMISSIE
leveren. Ook is een grote administratieve druk op de AI te venvachten wanneer ondernemingen massaal een beroep op het redelijkerwijsbeginsel zouden doen. In optie 3 komt in sterkere mate de eigen verantwoordelijkheid van w^erkgevers(-) en v^^erknemers(vertegenwoordigers) voor het arbeidsomstandighedenbeleid tot uitdrukking, met daarbij de taak van de overheid ten aanzien van de normstelling. Naar het oordeel van dit deel van de commissie behoeft optie 3, zoals gepresenteerd in de adviesaanvraag, echter enige amenderingen. Amendering acht dit deel noodzakehjk ten aanzien van de voorgestelde civielrechteHjke handhaving van de overlegnorm en van de aansluiting bij het begrip 'ernstig risico'. Dit deel van de commissie wijst erop dat de raad in zijn advies inzake de herorientatie arbobeleid en Arbowet zich unaniem tegenstander heeft betoond van civielrechtelijke handhaving van arboregelgeving en eveneens unaniem het gehanteerde onderscheid tussen zeer ernstige, ernstige en minder ernstige risico's heeft afgewezen. Voor de motivering hiervan verwijst dit deel naar genoemd advies'. De verdere uitwerking van het gewenst geachte systeem van wetgeving inzake het handmatig tillen stelt dit deel van de commissie zich in grote lijnen als volgt voor: 1.
Er komt een wettelijk verankerde, medisch gefundeerde standaardnorm inzake het handmatig tillen. Gelet op het feit dat de Gezondheidsraad de NIOSH-formule als de best gevalideerde gezondheidskundige referentiewaarde heeft aangeduid, kan de beoordeling of wordt voldaan aan de verplichting van artikel 5.2 van het Arbobesluit, het beste plaatsvinden aan de hand van deze formule. De formule zou derhalve de basis moeten vormen voor de standaardnorm. Meer concreet betekent dit dat artikel 5.2 van het Arbobesluit zodanig wordt aangevuld dat ten aanzien van tilwerkzaamheden de werkgever gehouden is bij het voorkomen van gevaren voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers, de NIOSH-formule toe te passen en na te leven.
2.
Eveneens wordt wettelijk de mogelijkheid vastgelegd om op basis van overleg en overeenstemming tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers), naar analogic van de recent ge'introduceerde systematiek van de Arbeidstijdenwet, binnen een bepaalde band-
7 SER-advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet, publicatienr. 97/03, Den Haag 1997, p. 27 e.v. 43
breedte af te wijken van de standaardnorm en aldus een overlegnorm tot stand te brengen. De ratio voor de mogelijlcheid van een afwijking van de standaardnorm in de vorm van een overlegnorm is gelegen in de eerder genoemde imperfecties van de NIOSH-formule. Bovendien maakt de overlegnorm maatwerk voor ondernemingen en instellingen mogelijk, omdat deze norm kan v^^orden gericht op de belastbaarheid van de populatie waarvoor de gezondheidsrisico's gelden {population at risk). De thans bestaande algemene doelbepaling van artikel 5.2 van het Arbobesluit blijft dus als uitgangspunt van kracht; hiermee w^ordt een normatief kader gesteld voor de bandbreedte van de overlegregeling. Dit deel van de commissie meent dat de bandbreedte tussen standaard- en overlegnorm dient te worden geoperationaliseerd via een beleidsregel, die mede betreklcing moet hebben op relevante factoren als leeftijd en geslacht van de werknemerspopulatie en kenmerken van de tilhandelingen. De Arbodienst vervult ten behoeve van het hierboven bedoelde overleg een adviserende functie. Ook de Al is gebonden aan de eenmaal overeengekomen overlegnorm, die uiteraard moet voldoen aan de algemene doelbepaling van artikel 5.2 van het Arbobesluit. Overleg tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers) over de afwijking van de standaardnorm kan zowel op branche- als op ondernemingsniveau plaatsvinden. Gezien de te verwachten behoefte bij werkgevers aan maatwerk ligt overleg op ondernemingsniveau in de rede; een branchegewijze aanpak kan worden gevolgd daar waar relatief veel ondernemingen een vergelijkbare tilproblematiek kennen. Wordt geen overeenstemming tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers) over de overlegnorm bereikt, dan is de standaardnorm van kracht. 3.
De invoering van de door dit deel van de commissie voorgestane nieuwe wettelijke systematiek dient gepaard te gaan met de moge lijkheid van sectorale vrijstelling. Deze vrijstelling houdt in dat g e durende een bepaalde termijn, die per sector kan verschillen, (nog) niet hoeft te worden voldaan aan de wettelijke normering. Vrijstelling is een discretionaire bevoegdheid van de minister en kan worden verleend wanneer de desbetreffende sector aantoont dat op grond van operationele, technische of financieel-economische problemen (nog) niet kan worden voldaan aan de wettelijke normering. De bepaalde termijn wordt gebruikt om voor deze problemen een oplossing te vinden; de betrokken ondernemingen en instellingen hebben gedurende 44
S T A N D P U N T VAN
DE COMMISSIE
die periode de verplichting door middel van een plan van aanpak toe te vi^erken naar het bereilcen van de doelstellingen van de nieuw^e wettelijke regeling. Is de bepaalde termijn verlopen en is nog geen oplossing gevonden, dan geldt in beginsel de standaardnorm. Het hier aan het woord zijnde deel van de commissie stelt voor aan de bedoelde termijn een ondergrens van twee jaar en een bovengrens van vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke regeling te stellen. De minister kan pas dan een besluit over een sectorale vrijstelling nemen als beide partijen daarover zijn gehoord. 4.
Indien een werkgever van oordeel is dat het voor hem onmogelijk is de algemene doelbepaling, de standaardnorm dan wel de overlegnorm na te leven, kan hij een beroep doen op het - ongewijzigd te handhaven - redelijkerwijsbeginsel (artikel 5.3 van het Arbobesluit). Verwacht wordt dat, gegeven de mogelijkheid van een overlegnorm, een dergelijk beroep in kwantitatieve zin beperkt zal blijven. Wanneer aan een onderneming of instelling aldus ontheffing is verleend, dient in een plan van aanpak te worden aangegeven op welke wijze en op welke termijn de tilproblematiek in afdoende mate kan worden opgelost.
5.
Zoals hierboven reeds aangegeven, is dit deel van de commissie, in lijn met het SER-advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet, voorstander van publiekrechtelijke handhaving van de (gehele) wettelijke regeling.
De wettelijke regeling zoals hierboven weergegeven heeft als voordeel dat het voorkomen van gezondheidsschade als leidend beginsel overeind blijft. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten van de Europese richtlijn en aan artikel 3 van de Arbowet. De administratieve belasting van het handhavingsapparaat blijft binnen redelijke proporties doordat de overlegnorm een massaal beroep op het redelijkerwijsprincipe voorkomt. Tegelijkertijd maakt het bestaan van het redelijkerwijsprincipe het mogelijk de overlegnorm te richten op de hoofdmoot van probleemsituaties; voor extreme probleemsituaties kan immers een beroep worden gedaan op het redelijkerwijsprincipe. De introductie van de overlegnorm stimuleert het overleg tussen werkgevers(-) en werknemers(vertegenwoordigers) en de daarbij behorende zelfwerkzaamheid. Op grond van het onderzoek naar de kosten en baten van tilmaatregelen voor bedrijven zoals uitgevoerd door het NEI, mag worden verwacht dat voor de meeste ondernemingen naleving van de NIOSH-formule haalbaar is, 45
zij het dat dit voor sommige sectoren een grotere investering zal vergen dan voor andere sectoren. De voorgestelde regeling biedt naar de overtuiging van dit deel van de commissie een adequate balans tussen de noodzaak van vi/^etgeving, noodzakelijke overgangsmaatregelen en zelfwerkzaamheid van partijen. Den Haag, 21 augustus 1997
H. Franken voorzitter
E.V. Knopper secretaris
46
Bijlagen bij advies Handmatig tillen
47
48
Bijiage 1 Ministtm van Socai* Z«k>n •n W*rfcg*te9Milwid
De VoorziUer van de Commissie Arbcidsomstandigheden van de SER PoSlbuS 90405 2509 LK DEN HAAG
Uw brief
Portmi sosoi ^ i^„^nI!JI!!l»ttiit 4 T»IH6on 070 - 333 44 44 ^.tofx 070 - 333 40 33
Cm IniniMfk
ARBO/ATB/96/00766 Onderwvrp
Datum
Adviesaanvraag handmatig tillen
5 September 1996
070-3335269 P.L.H. Schuurmann
De Minister van Sociale Zaken en Werkgeiegenheid.heeft op 11 juli 1994 aan de Tweede Kamer geschreven (Kamerstukkcn 1993-1994, 23 400 XV, nr. 51) dat voor een nadere uitwerking van het Besluit fysicke belasting, dat in febniari 1993 van kracht is geworden, met name voor het onderwerp handmatig tillen nog advies zou worden gevraagd aan de SER. Gezien de omvang van de problematiek en de emst van de gevolgen is ervoor gekozen om nu cerst specifiek handmatig tillen voor advies voor te leggen aan uw commissie. Dat wil niet zeggen dat er aan de andere vormen van fysieke belasting geen aandacht zal worden besteed. Naar aanieiding van het advies "Tillen" zal bezden worden hoe hiermee verder gcgaan zal worden. Basis voor de adviesaanvraag die ik u hierbij aanbied, vormen ondermeer een advies van de Gezondheidsraad en de uitkomsten van een onderzoek naar kosten en baten voor het Nederlandse bedrijfsleven, uitgevoerd door het Nederlands Economisch Instituut. De aanvraag is besproken met de departementen die het meest betrokken zijn bij de beschreven problematiek, te weten EZ, V&W, VWS en LNV. Caame vemeem ik uw mening ten aaruden van de vraag welke systematiek van nader beleid voor handmatig tillen op evenwichtige wijze recht doet aan de verschillende belangen die bij het lerugdringen van fysieke belasting op het werk, met name handmatig tillen, een rol spelen. In de adviesaanvraag is een korte uitecnzetting gegeven van het probleemveld. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde: de omvang van het probleem, de achtergrond van de adviesaanvraag, overwegingen bij een mogelijke methode voor het bepalen van grenzen voor een tillast (advies Gezondheidsraad)
49
een giobale bcschrijving van de belangrijkste kosien en baten en werkgelegenheidsaspecten, die optreden bij mogelijke normering voor handmatig tillen (onderzoek kosten en baten). Een specifiekere beschrijving van het effect op de werkgelegenheid en de concurrentiepositie zaj u zo spoedig mogelijk ter beschikking worden gesteld. Naar verwachting wordl het onderzoek hiemaar in September afgerond. Naast dezc uiieenzctting is, ajs uitgangspunt voor de discussie in de Ojmmissie, een viertal opties geschclst voor de manier waarop, naar het mij voorkomt, het beleid voor handmatig tillen verder gestalte zou kunncn krijgen. De belangrijkste doelstelling daarbij is het verminderen van arbeidsgebonden uitval door tillen, gecombineerd met het streven naar minimaal effect op kosten en werkgelegenheid. De vier opties zijn de volgende: tillen als onderwcrp in de risicoinventarisatie en -evaluatie vaste normering, eventueel gefaseerd ingevoerd standaardnormering met overlegregeling netwerkbenadering met brancheafspraken en kwantitatieve doelstellingen. Bij de discussie zou de Commissie rekening kunnen houden met de specifieke problematiek in het Midden- en kleinbedrijf (bijvoorbeeld op het gebied van medezeggenschap, een cssentiecl onderdeel bij twee opties) en de positie van nieuwkomers en zelfstandigen bij het regelen van arbeidsomstandigheden. tk ben van plan mede aan de hand van uw advies nader te bezien welke concretisering van belcid gewenst is. Ik verzoek u uw advies zo mogelijk voor 1 december 1996 aan mij te doen toekomen. De Staatssecretaris van Sociale Zakcn en Werkgelegenheid,
(mr. F.H.G. de Grave)
Bijlagen Adviesaanvraag "Nader beleid voor handmatig tillen op het werk" "Risicobeoordeling van handmatig tillen", advies van een commissie van de Gezondheidsraad, no. 1995/02, 30 maart 1995 "Kosten en baten van til-maatregelen voor bedrijven", een onderzoek naar de kosten en baten voor bedrijven van maatregelen gericht op reductie van risicovol handmatig tillen op het werk, uitgevoerd door het Nederlands Economisch Instituut, no. E2429. SZW-rapport (VUGA-reeks), januari 1996 "Schatting werkgelegenheidseffect invoering tilnorm", schatting van het Nederlands Economisch Instituut, dit is een voorlopige versie, een specifiekere berekening wordt in September nagezonden
50
Nader beleid voor handmatig tillen op bet werk Adviesaanvraag aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER
Inleiding Omvang van het probleem Fysieke belasting, en in het bijzonder handmatig tillen, is de ooizaak van veel arbeidsgebonden uitval. Ongevecr ecnderde van alle nieuwe WAO-intredes in de afgelopen jaren is gebascerd op de diagnose "aandoening van het bewegingsstelsel". Eveneens ongevecr ecnderde van alle ziektevctzuim wordt veroorzaakt door klachten aan het bewegingsstelsel. Dit leidt tot belangrijke maatschappelijkc en financiele consequenties. Recent is berekend dat ongevecr 1,3 miljoen werknemers in Nederland regelmatig meer tillen dan gezondheidkundig gezicn verantwoord wordt geacht. Het gaat dus om een omvangrijk probleem. Bij vergelijking met andere EU-landen blijkt dat de problematiek in Nederland relatief hoog is. De reden daarvan moct gczocht worden in de relatief sterke vertegenwoordiging van seetoren waarin veel handmatig getild wordt, zoals bijvoorbeeld transport (havens), landbouw en handel. Korte historie In Nederland is in 1988 begonncn met het ontwikkelen van stnictureel beleid om fysieke belasting op het werk terug te dringen. Ook in Europees verband bestaat cr reeds geruime tijd aandacht voor het onderwerp fysieke belasting. Dit mondde in 1990 uit in een Richtlijn voor manueel hanteren van lasten. In dezc richtlijn is alleen sprake van een doelbcpaling: de werkgever necmt maatregelen zodat risico's ten gevolge van het manueel hanteren van lasten worden voorkomen, en als dat hanteren niet kan worden vermeden, worden verkleind. Deze richtlijn is begin 1993 in Nederland geimplementeerd met het Bcsluit fysieke belasting. Ook in het bcsluit is sprake van een kwalitatief beschreven doelbcpaling. Nader beleid voor fysieke belasting, in dit kader handmatig tillen, moet verder invulling geven aan dcze bepaling. In de toelichting bij het bcsluit was onder meer de voorbcreiding van een een Publicatieblad handmatig tillen aangckondigd. Een concept voor dit Publicatieblad is eind 1993 voor commentaar gezonden aan werkgevers en werknemcrsorganisaties. Deze reageerden deimate verdeeld hicrop dat de Minister van SZW op 11 juli 1994 aan de Tweede Kamer heeft geschreven (Kamerstukken 1993-1994, 23 400 XV, Nr. 51), dat een nadere onderbouwing gewenst werd geacht alvorens een publicatieblad te laten verschijnen op het gebied van handmatig tillen. Daartoe zou advies gevraagd worden aan de Gczondheidsraad voor een gezondheidkundige beschouwing van een in het concept P-blad gebruikte rekenmethode ter beoordeling van tilsituaties (de zogenaamde NIOSH-formule), en een verkennend onderzoek worden uitgevoerd naar de kosten en baten voor het Nederlandse bcdrijfsleven als gevolg van normcring van handmatig tillen. Op grond van de uitkomsten hiervan zou advies gevraagd worden aan de SER over nader beleid voor handmatig tillen.
51
Advies Gezondhddsraad Een Commissie van de Gezondheidsraad heeft in maart 1995 advies uitgebracht. De commissie constateert dat er nog onvoldoende kennis is om te Icunnen vaststellen weik deel van de geconstateerde schade door fysieke belasting toe te schrijven is aan handmatig tillen. Ook is het nog niet mogelijk cm te schatten walk deel van die schade te vermijden is door het begrenzen van de tillast. In het advies wordt aandacht besteed aan de zogenaamde NIOSH-formule. Deze formule berekent aan de hand van een aantal parameters de aanvaardbare tillast in een bepaalde situade. De maximaal aanvaardbare last bedraagt 23 kilogram bij ideale omstandigheden. Vastgesteld wordt echter dat de NIOSH-formule, bij de huidige stand van de wetenschap, een acceptabeie methode is voor het bepalen van bovengrenzen voor die tillast. De formule steekt gunstig af bij andere door de commissie beoordeelde methoden. Als mogelijke aanvulling ziet de commissie, naast de kenmerken van de tilsituatie die nu de beoordeling bepalen, het betrekken van kenmerken die uitdnikking geven aan de belastbaarheid van de individuele werknemer. Volgens de Raad bevordert het kiezen van een standaardmethode de ontwikkeling van kennis en het vergelijken van onderzoekgegevens. De commissie hecht hieraan en vindt een keuze voor de NIOSH-formule ook in dit opzicht goed te verdedigen. Onderzoek naar kostenlbaten; werkgelegenheidsaspecten Het onderzoek is in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase betrof het onderzoek naar kosten en baten voor het bedrijfsleven en is in november 1995 opgeleverd. De vraagstelling voor het onderzoek luidde als volgt: "Wat is het totale saldo van kosten en baten voor het Nederlandse bedrijfsleven als gevoig van nonnering van handmatig tillen op het werk?" Het onderzoek is een Gnanciele vergelijking van kosten en baten, vanuit het gezichtspunt van het bedrijfsleven. In het onderzoek zijn berekend enerzijds investeringskosten en operationele kosten van arbo-maatregelen, en anderzijds baten in termen van verraindeting van kosten van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en ptoduktiviteitsverhoging, bij toepassing van vijf verschillende niveaus van normering. Mogelijke baten door efficientere betlrijfsvoering zijn niet in de beschouwing betrokken. In de tweede fase van het ondeiToek is als aanvulling op de eerste fase een globale schatting gemaakt van de effecten op de werkgelegenheid bij toepassing van dezelfde vijf niveaus van normering als beschouwd in het onderzoek naar kosten en baten. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen werkgelegenheidsverlies door directe effecten,. dat wil zeggen door toegenomen kosten binnen een sector, en indirecte effecten, in de vorm van doorberekening in prijzen, wat onder meer gevolgen heeft voor de afeet van de sectoren. Bij deze aanvuUende raming is alleen uitgegaan van de investerings- en operationele kosten. Positieve effecten als stijging van de produktiviteit, afname van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zijn in dit geval buiten beschouwing gebleven. De gepresenteerde getallen geven daarom, binnen deze afbakening van het onderzoek, de maximaal te verwachten effecten weer. De verwachting is dat het feitelijke effect minder omvangrijk zal zijn. Conclusie van het kosten/batenonderzoek is dat het saldo van kosten en baten van maatregelen voor het reduceren van handmatig tillen voor individuele bedrijven en instellingen te zamen negatief is, ook bij bantering van soepele normen, wanneer de
52
nodige maatregelen zonder meer worden uitgevoerd, zij het binnen bepaalde grenzen van redelijkheid. Als daarbij de NIOSH-nomi wordt gehanteerd, dan bedraagt dit saldo per jaar / -219 mln, waarbij de totale risicopopulatie van niim 1,3 mln werknemers die nu belast wordt boven de NIOSH-norm, beschermd wordt. Dit zou op termijn kunnen leiden tot een verlies aan arbeidsplaatsen van maximaal 10.000'(S400 direct en 4600 indirect). Wanneer een grens van 40 kg aangehouden wordt, bedraagt dit saldo / -37 rain. De omvang van die doelgroep, de werknemers die nu regelmatig meer dan 40 kg tillen, is beperkt tot 270.000 werknemers, die bovendien slechts bescheimd worden boven de grens van 40 kg, een aaimterkelijk lager beschermingsniveau dan gezpndheidkundig verantwoord wordt geacfat. Het grootste deel van de totale risicopopulatie van 1,3 mln werknemers zal echter boven de NIOSH-norm belast blijven. Een grens van 40 kg kan op termijn leiden tot een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen van maximaal 1900' (900 direct en 1000 indirect). Het onderzoek geeft tevens aan dat een aanpak die gericht is op rationalisering van tilmaatregelen vruchten kan afwerpen, ook in financiele zin. Het is mogelijk door de inzet van efficiente maatregelen een gioot deel van de tilproblematiek in bedrijven tegen te gaan. Er kan per bedrijf worden toegewerkt naar een pakket van maatregelen, dat uiteindelijk voor alle bedrijven te zamen zo veel mogelijk kostenneutraal kan worden uitgevoerd en waarbij een maximaal deel van het tilprobleem kan worden opgelost. Maatwerk speelt hierbij dus een belangrijke rol. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat het saldo van kosten en baten voor sommige bedrijven negatief is, en voor andere juist positief. Door te sturen op een dergelijke aanpak zullen de genoemde weikgelegenheidseffecten voor een groot deel geneutraliseerd kimnen worden. Kosten gezondheidszorg In het hiervoor beschreven onderzoek is een saldo opgesteld van kosten en baten vanuit het gezichtspunt van het bedrijfsleven. Niet-bedrijfsgebonden maatschappelijke kosten (en mogelijke besparingen hiervan met het terugdringen van handmatig tillen), zoals kosten van de curalieve gezondheidszorg, zijn niet in de berekeningen meegenomen. Wei is, als voorbeeld, berekend dat de kosten voor gezondheidszorg als gevolg van zwaar tillen / 222 mln per jaar bedragen, een bedrag van dezeifde grootteorde als het grootste negatieve saldo in de kosten/batenbalans.
*DiI werkgeiegenheidseflect is gebaseerd op een voorlopige en indicitieve scbaoing. Een spedfiekete berekening van hel effect op de werkgelegenheid en de oonconentiepositie wordt in September 1996 afgeiond.
53
Nader beleid Het moment is aangebroken dat er een keuze gemaakt moet worden hoe het beleid voor handmatig tillen verder gestalte zal moeten krijgen. Daarbij staan twee uitgangspunten centraal: ten eerste het bereiken van een vermindeiing van arbeidsgebonden uitval door tillen op het werk, en ten tweede het streven dat de negatieve effekten op kosten en werkgelegenheid minimaal zijn. Activiteiten die gericht zijn op preventie moeten zoveel mogelijk gestimuleerd wordenHet creeren van niimte voor maatwerk kan een belangrijke impuls zijn om op effektieve wijze overmatig dllen in bedrijven aan te pakken. D e steeds groter wordende (financiele) eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers is een belangrijke stimulans om stnictureel aandacht te besteden aan arbeidsomstandigheden, waaronder tillen. Vier opties voor de manier waarop het nader beleid gestalte zou kimnen krijgen worden hieronder koit beschreven.
Optie 1. Tillen als onderwerp in de verplichte risicoinventarisatie en -evaluatie Met het Besluit fysieke belasdng is de Europese Rjchtlijn juridisch in principe voldoende, zij het minimaal geimplementeerd. Nadere voorschriften, specifiek gericht op fysieke belasting (handmatig tillen), zijn niet noodzakelijk op grond van deze regelgeving. In deze optie wordt ervan uitgegaan dat de bestaande regelgeving toereikend moet zijn. Naast het Besluit fysieke belasting moet de verplichte risicoinventarisatie en -evaluatie met tussen-komst van de deskundige dienst (een Arbodienst), zo nodig gecombineerd met een plan van aanpak, voldoende aanknoping bieden voor het bedrijfsleven om ten minste een basisniveau^ van bescherming te realiseren. Daamaast is de verwachting gerechtvaardigd, dat door toenemende Hnanciele prikkels op het gebied van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid de problematiek afneemt. De handhaving door de Arbeidsinspectie beperkt zich hierbij tot het controleren van de opname van het risico van handmatig tillen in de RI&E en het plan van aanpak, indien dit risico op de werkplek is gebleken. Aan het ontbreken hiervan kan een bestuursrechtelijke sanctie worden verbonden. Oe Arbeidsinspectie zal niet aangeven in hoeverre het risico beperkt of opgeheven moet worden. Bij het constateren van een situatie met duidelijk ernstig risico op gezondheidsschade kan de Arbeidsinspectie handhavend optreden met de mogelijkheid van strafrechtelijke sanctionering. Daarbij moet opgemerkt worden dat de bewijslast, die in deze gevallen ligt bij de Inspectiedienst SZW, niet eenvoudig isj wegens het ontbreken van vastgelegde normering.
Optie 2. Invulling met vaste normering, eventueel gefaseerd ingevoerd ICiezen voor normering houdt in dat er op de een of andere manier getalsmatig grenzen worden aangegcven waarboven een situatie zodanig bedreigend wordt geacht voor de
^ i j het begrip baasniveaa moet worden gedidt aaa een niveaa waarbij sprake is van een erastig risico voor de gezondheid wanneer dit niveau oversdueden wordt.
54
gezondheid dat maatregelen nodig zijn, tenzij ze redelijkerwijs niet gevraagd kunnen worden. Als basis wordt een grenswaarde vastgelegd waarboven tillen schadelijk wordt geaciit op grond van het Besluit fysieke belasting. Deze grens zou op basis van gezondheidkundige argumentatie kunnen worden bepaald. De grenswaarde hbeft niet direct van kracht te zijn; er kan als overgangsmaatregel bijvoorbeeld gekozen worden voor een gefaseerde invoering, waarbij stapsgewijs de beoogde grenswaarde op termijn zou kunnen worden bereikt. In de keuze van de grootte van de stappen en de duur van de overgangstermijn(en) zit een grote mate van flexibiliteit. De Aibeidsinspectie hanteert de (overgangs)nonneting zowel bij de actieve als bij de reactieve handhaving. De geldende grenswaarde wordt gehanteerd als maxiinaa] toegestane belasting in elke situatie. Overtreding hiervan wordt in principe strafrechtelijk gesanctioneerd. Uiteraard blijft het redelijkerwijs-principe van toepassing.
Optie 3. Standaardnormering met overlegregeling Een andere vorm van normering, en daannee in feite een variant van optie 2, bestaat uit bet vastleggen van een standaardnorm met de mogelijkheid om op bedrijfsniveau in overleg daarvan af te wijken, tot maximaal een eveneens vastgelegde overlegnorm. Bij deze optie speelt het collectief overleg tussen wericgever en werknemers(vertegenwoordigers) op bedrijfsniveau een belangrijke rol. Voor kleine bedrijven en nieuwkomers kan dit echter problemen opleveren. Als standaardnorm zou, evenals in optie 2, een gezondheidkundig gezien beargumenteerd niveau kunnen worden vastgelegd, waarmee aangegeven wordt wat er bereikt zou moeten worden om "gezondheidsschade te voorkomen" (Besluit FB). Voor de overlegnorm, die in principe niet oveischreden mag worden, kan mogelijk aansluiting gezocht worden bij het begrip "emstig risico", zoals beschreven in de adviesaanvraag Herorientatie Arbowet. De standaardnormering en het nakomen van afspraken tussen betrokkenen (werkgever met vakbond, ondememingsraad of personeelsvertegenwoordiging) biimen de overlegruimte komen in aanmeiking voor civielrechtelijke handhaving. Door monitoring kan de Arbeidsinspectie het nakomen van gemaakte afspraken volgen. Als uit de monitor bijvoorbeeld blijkt dat in veel gevallen afspraken niet voldoende nagekomen worden, dan kan dat een signaal zijn om het beleid bij te stellen. Indien men uitstijgt boven de overlegnorm is sprake van handhaving door de Arbeidsinspectie met stiafrechtelijke sanctionering. Deze systematiek is analoog aan de systematiek zoals toegepast in de nieuwe Aibeidstijdenwet.
Optie 4. NetwerUxnadering met brancheafspraken en hvantitatieve doelstellingen Een andere mogelijkheid waarbij door de overheid actief richting gegeven kan worden aan verminderihg van zwaar handmatig tillen is te kiezen voor netwerkbenadering en het maken van afspraken met bedrijven op brancheniveau. Er zullen in overleg concrete reductiedoelstellingen, zowel qua inhoud als qua fasering, vastgesteld worden. Bij het niet halen van de doelstellingen bestaat de mogelijkheid alsnog een meer normatief gerichte
55
benadering, zoals beschreven in optie 2 en 3, te overwegen. Deze optie doet cen groot beroep op de zelfwerkzaamiieid van werkgevers en werknemers. Ook in deze optie kan de problematiek voor kJeine bedrijven en nieuwkomers van een andere aard zijn dan voor grotere bedrijven.. De Arbeidsinspectie beperlct zicli voor wat betreft de actieve handhaving tot het controleren van de opname van het risico van handmatig tillen in de RI&E en het plaii van aanpak, indien dit risico op de werkplek is gebleken. De Arbeidsinspectie zal niet aangeven in hoeverre het risico moet worden beperkt of opgeheven. Ddor monitoring kan de Arbeidsinspectie globaal het nakomen van gemaakte afspiaken bewaken. Als uit de monitor bijvoorbeeld blijkt dat afspraken niet voldoende nagekomen worden, dan kan dat een signaal zijn om het beleid bij te stellen. De Arbeidsinspectie treedt handhavend op met strafrechtelijke sanctionering aJs er een duidelijk emstig risico op gezondheidsschade wordt geconstateerd. Daarbij moet opgemerkt worden dat de bewijslast, die in deze gevallen iigt bij de Arbeidsinspectie, niet eenvoudig is, wegens het ontbreken van vastgelegde normeiing.
Vraagstelling Aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER wordt de volgende vraag gesteld: Welke systematiek van nader beleid voor handmatig tillen doet op evenwichtige wijze recht aan de verschillende belangen die bij het terugdringen van fysieke belasting, en met name handmatig tillen, een roi spelen? Daarbij kan, zowel op macroniveau als ook sectorspecifiek, worden gedacht aan de gezondheidsbescherming van werknemers, economische en andere bedrijfsbelangen, en werkgelegenheidsbelangen.
56
Bijiage 2 Commissie Arbeidsomstandigheden
leden
plaatsvervangende leden
Onafhankelijke leden prof.mr. H. Franken (voorzitter) mevrouw prof.mr.dr. E.M. Kneppers-Hejmert prof.dr. J.M.G. Leune C. St. Nicolaas Ondememersleden M.P. Hendriks (AWV) mevrouw drs. A.G. Joosten (LTO-Nederland) J.J.H. Koning (Vereniging VNO-NCW) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) vacature (Vereniging VNO-NCW) vacature (MKB-Nederland)
Werknemersleden mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) mr. A.J. de Geus (CNV) mevrouw E. Snoey (AbvaKabo) drs. M.W.W. Wilders (FNV)
ir. W.C.J. Quik (VNCI) KA.G. Punt (WGVB) mr. J.M.J. Crombach (AVBB) PA. Schoormans (Koninklijke Horeca Federatie Nederland) mr.drs. H. Kroezen (FME) mevrouw T.J. van der Blom (Transport & Logistiek Nederland)
vacature (FNV)
W.W. Mullet mr. H. van Steenbergen (AVC) mr. J.C.M.G. Bloemarts (FNV) A. Visser (Bouw- en Houtbond FNV) mevrouw drs. A.M. Jongerius (Vervoersbond FNV) dr. P. Ulenbelt
Adviserende leden drs. R.M.J. Voorthuis (VSO) mevrouw mr. N. van der Wekken (VSO)
mr. A.H. Gooszen mr. LA.C.M. van Wayenburg
drs. A. Woltmeijer (CNV)
57
Ministenele vertegenwoordigers ir. G.M.M. Alink (V&W) ir. H. Beunderman (VROM) R.D. Blinker (BiZa) mevrouw mr.drs. J.C. Kliest (V&W) drs. D.A. van MuUigen (EZ) mr.ing. M.G. Nieuwstad (Jus) drs. R.O. Triemstra (SZW) drs. G. Wagemaker (SZW) Secretariaat mr. E.V. Knopper
58
drs. W.W. Jansen
Bijiage 3 Samenstelling van de Werkgroep Handmatig tillen
leden Onafhankelijke leden prof.dr. J.M.G. Leune (voorzitter) Ondememersleden drs. M J \ . M . Beks (NZf) mr. A.L. van Idsinga (AWV) J.J.H. Koning (Vereniging VNO-NCW) mr. J.H.M. Teeuwen (CBK) Werknemersleden mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) J. Warning (Dienstenbond FNV) drs. M.M.W. Wilders (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV) Ministeriele vertegenwoordigers ing. P.L.H. Schuurmann (SZW) drs. G. Wagemaker (SZW) Secretariaat drs. H. van der Graaff mr. E.V. Knopper
59
60
Bijiage 4
DE HERZIENE NIOSH-FORMULE VOOR HET BEOORDELEN VAN HANDMATIGTILLEN (1993) ' Cm le hcoordelcn of een lilsituatie gezondhcidkundig aanvaardbaar is, is de NIOSH-formule geschikt. De formule is onderbouwd en intcrnationaal aanvaard. Voor een bcoordcling is een aantal gcgevens nodig: de frequentic van het tillen, het gewicht van dc last, de afsland tot het lichaam, de hoogle lot de vioer, draaiing van het lichaam en het contact met de last. Dcre aspcctcn zijn van helang in de mcestc tilsituaties. De formule luidt als volgt: RWL = 23 kg • Hf • Vf • Df • Af • Ff • Cf waarin RWL = Recommended Weight Limit (aanbevolen maximum tilgewicht) Hf = Horizontale factor Vf = Verticale factor Df = verplaatsingsfactor (D van Distance) Af = Asymmetriefactor Ff = Frequentiefactor Cf = Contactfactor EIke factor hceft, afhankelijk van de situatie, een waarde tussen 0 (niet toegestane situatie) en 1 (optimale situatie). In de optimale situatie voor de gehcle tiltaak, waarbij alle factoren maximaal (dus gelijk aan 1) zijn, mag handmatig maximaal 23 kilo worden getild. In de praktijk zijn echter zelden alle factoren maximaal. Daarom komt het aanbevolen maximum tilgewicht meestal uit op een lagerc waarde dan 23 kilo. Zodra ten minste 66n van de factoren gelijk Is aan nul, krijgt RWL volgens de formule de waarde 0. Dat betekent dat de situatie een zodanig risico op gezondheidsschade opievcrt, dat handmatig tillen niet vcrantwoord is. De formule dient tweemaal te worden uitgerekend. Ecnmaal met de zes factoren bij het begin van de tiltaak, en eenmaal bij het einde van de tiltaak. De kleinste van de twee op deze manier verkregen waarden voor RWL is in principe bepalend voor de beoordeling van de situatie. In ondcrstaande figuur zijn de gcgevens afgebeeld die nodig zijn om de factoren te berekenen.
>» Figuur I:
figuur 1 < « Gcgevens die nudig zijn om tiet maximaal acceptabele tilgewicht le bepalen met de NIOSM-rormulc H = Horizontale afsland lot de last (bij begin en einde van taak) V a lloogte waarop de la.sl zich bevindt (bij begin en einde van taak) D s verticaal afgelegde afstand (tijdens taak) A = mate van symmelrie lijdens tillen (bij begin en einde van de taak) C = het contact met de last
Niel afgebeeld is F: de frequentie van de handelingen
Deze bijiage beschrijR de herziene NIOSH-formule die in 1993 de ooispronkelijke formule uil 1981 hecO vervangen. De beschrijving sluit hicrdoor niel geheel aan bij hetgeen in voorlichlingsblad V25 wordt beschreven. Dc essentie van het gebniik van deze formule is echter niel gewijzigd.
61
Hicrondcr volgl cen kortc beschrijving van dc zcs tactoren uit de NiOSH-bccxirdclingsformule. 1.
De horizontalc factor (Hf). Deze wordt bcpaald op grond van de horizonlale afstand van dc handen tot het middclpunt van bcide enkcis (H, in cm). Hij wordt twecmaal bepaald: bij het begin van dc tilhandcling en aan het cindc van de tilhandcling. Dczc waarden worden ingevuld in de formule Hf=25/H. Indien H klciner is dan 25 cm, wordt deze factor de waardc tin toegckend.
2.
De verticale factor (Vf). Deze wordt bcpaald op grond van de verticale afstand van dc handen tot de vIoer (V, in cm) Ook deze factor wordt bepaald bij het begin van de tilhandcling en aan het einde ervan. Deze afstand mod in de formule als volgt worden ingevuld: Vf=l-0,003 * abs(V75); 'abs' wil zeggen dat cen eventucle ncgalieve uitkomst van (V-75) posilief moet worden gcmaakt. Dit komt voor als V klciner is dan 75 cm.
3.
De verplaatsingsfactor (Of; D afgeleid van 'distance'). Deze wordt bepaald op grond van de afstand die de tillast in verticale richting aflegt tus.sen begin en eind van de tilhandcling (D, in cm), waarbij Df=0,82 + 4,5/D. Wanneer de last minder dan 25 cm verplaatst wordt, wordt aan deze factor de waarde &6n toegekend.
4.
De asymmetricfactor (Af). Deze factor is nieuw. In de oude formule kwam hij niet voor. De grootte ervan wordt bepaald door de grootte van de hoek tussen de richting waarin de last wordt en het sagittale vlak(ten opzichte van rccht vooruit lillcn). De factor wordt twecmaal berekend: bij hel begin en aan het eindc van de tilhandcling. Af=
5.
1 - 0,0032 * A (A In graden).
De frequenticfactor (Ff). Deze wordt bepaald op grond van de tilfrequentie. Daarbij wordt dc gemiddelde tilfrequentie tijdcns de bcoordelingsperiode weergcgeven in aantal malen tillen per minuut. De factor kan worden bepaald uit tabel 1. Naast het aantal tilhandelingen per minuut moeten ook gcgevens bekend zijn over de duur van de tilarbeid en over de hoogte (V) waarop de tilla.st zich bevindt. Duur van de tilarbeid: om de frequenticfactor te berekenen moet nagegaan worden hoe lang men achtereen tilt. Wanneer men minder dan een uur tilt en een rusttijd van minimaal 120 % van de tiltijd, dan gelden de laatste twee kolommen van tabel 1. Indien men langer tilt of minder rusttijd heeft, minder dan twee uur lilt en een rusttijd van minimaal 30% van de tiltijd dan gelden kolommen 3 en 4. Bij langer tillen tot en met acht uur gelden de eerste twee
kolommen. Hoogte: wanneer de handen lijdens tillen minder dan 75 cm van de vIoer zijn verwijderd gelden de kolommen 1,3 en 5. Bij grotere hoogten gelden de kolommen 2,4 en 6.
62
Tabel 1. Frequcniicfactor (Ff) Duur van de tilarbcid Frcquentic Kolom ->
2-8 uur 1
si jur
1-2 uur 2
3
1 .
5
6
V -->
V<75
Vi75
V<75
Vi:75
V<75
Va75
0,2 0,5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 >15
0,85 0,81 0,75 0,65 0,55 0,45 0,35 0,27 0,22 0,18 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,(X) 0,00
0,85 0,81 0,75 0,65 0,55 0,45 0,35 0,27 0,22 0,18 0,15 0,13 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,95 0,92 0,88 0,84 0,79 0,72 0,60 0,50 0,42 0,35 0,30 0,26 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
0,95 0,92 0,88 0,84 0,79 0,72 0,60 0,50 0,42 0,35 0,30 0,26 0,23 0,21 0,00 0,00 0,00 0,00
1,00 0,97 0,94 0,91 0,88 0,84 0,80 0,75 0,70 0,60 0,52 0,45 0,41 0,37 0,00 0,00 0,00 0,00
1,00 0,97 0,94 0,91 0,88 0,84 0,80 0,75 0,70 0,60 0,52 0,45 0,41 0,37 0,34 0,31 0,28 0,00
Waarden van V uilgcdruki in centimeter
De conlactfactor (Cf). Ook deze factor is toegevoegd in de herziene formule. Er kan sprake zijn van ccn goed contact, een gewoon contact of een slecht contact met de last gedurcnde het gchele tiltraject. De bepaling van goedgewcxin-slechl is in de formule opgcnomen in een vrij complex .stroomschema, maar als vuistregel kan het volgende hulp bieden: wanneer er handvatten zijn, of een goed ontwerp, dan is het contact goed. Wanneer het niel mogelijk is de vingers minimaal 90 graden te bulgen, of er zijn scherpe randen en or is geen handvat, dan is het contact slecht. In tusscniiggende gevallen is het contact gewoon. De waarden die Cf kan aannemen, afhankelijk van de aard van het contact, staan vermeld in tabcl 2.
63
Tube! 2: Conlactfactor (Cf) V<75
Vz75
Gocd
1,00
1,00
Gcwoon
0,95
1,00
SIcclil
0,90
0,90
Contact
Met dcze Tormule is het mogelijk de maximaal aanvaardbare tilbclasting uit te rekencn. De formule heeft als voordeel dat hij gocd inzetbaar is en tocpasbaar is voor meerdere situaties waarin wordt getild. Een nadeel is echtcr dat cr vecl gegcvens mocten wordcn verzamcld. Het met de hand uitrckcnen van hcl maximaal toclaatbarc gewichi is in vergelijking met de oudc formule moeilijkcr geworden. Om dc tocpassing van de nieuwe NIOSH-formule tc vergemakkelijken is een computerprogramma ontwikkcid door het TNO Preventie en Gczondheid. Dil programma bevat niet alleen de berekening volgens dc formule, het kan ix)k voorbeelden van opiossingcn genereren, afhankelijk van de uitkomst van de berekening. Daarnaast kunnen simulaties wordcn berekend waarbij met factoren kan wordcn gevarieerd. Dit werkt richtinggevcnd bij het zoeken naar opiossingen.
Rckcnvoorbccid Stel dat icmand dozen van dc grond mod oprapen en dcze op een plank moet leggen die 100 cm hoog is. Het midden van dc dozen ligt 30 cm voor het midden van de enkels bij het oppakken en 50 cm bij het wegzetten. De persoon tilt symmetrisch tweemaal per dag gedurcnde 10 minuten 40 voorwerpen. Er is ccn uur pauze tussen beide tilperioden. Dc vingers kunnen 90 graden om de onderkant van dc dix)s wordcn gebogcn en cr zijn gcen handvatten of uitsparingen v<x)r dc handen aan. Welk gewicht mag een doos maximaal wegen om verantwoord te tillcn, berekend met de NIOSH-formule?
»>
figuur
2 <«
Figuur 2; tJegin- en eindsjiualie uil hel rekenvuorbceld
erekening van de factoren Hf:
Bij het begin van dc handeling: H = 30 cm, omdat het midden van de doos 30 cm voor het midden van dc enkels ligt. Uit de formule voor Hf volgt Hf = 25/30 = Bij hel eindc van de handeling is H gelijkaan 50 cm, dus Hf = 25/50=
V£:
Q^
Bij hel begin: V = 0 cm (voorwerp ligt op de grond). Met de formule voor Vf: Vf = 1 - 0,003 • abs(0 - 75) = 0.78 Bij het einde van de handeling: V = 100 cm, dus V f =
64
Q^
I - 0,003 • abs(100 - 75) =
Q^
D =
i(X)cm, dc afstand die hcl voorwerp in vcrlicale ricliling aflcgl. Uit dc formulc volgl Df =
0,82 + 4,5/100= 0.87. Dcze factor is altijd gclijit vix)r begin- en eindtocstand
Ff:
40 handelingen per 10 minuten betekeni 4 tilhandelingen per minuut. Dc tilarbeiU duurt minder dan cen uur, en dc rustpauzc is 1 uur. dus 600% van dc tilduur. Dal betekent dat kolom 5 en 6 van label 1 gcldcn. Dal belckeni vixir zowel begin als eindsituatie een Ff van 0.84
Af: Cf;
Dc tillaak wordt .symmelrisch uilgevocrd. A = 0 gradcn en dcrhalvc Af = 1 - 0,0032* 0 = 1.00 Dc vingcrs kunncn 90 gradcn gcbogcn wordcn ondcr hcl v(X)rwcrp, het contact is gewtxin. Dal betekent voor het begin van dc tiltaak (V < 75 cm) dat Cf = 0.95: Voor het einde van dc taak (V 2 75 cm) dat Cf =
1.00
Samcngevat levert dit dc volgende label op:
Begin
Einde
Hf
0,83
0,50
Vf
0,78
0,93
Df
0,87
0,87
Ff
0,84
0,84
Af
1,00
1,00
Cf
0,95
1,00
Het aanbevolen gewicht (de RWL) volgt nu door 23 kilo Ic vermenigvuldingen met alle factoren, eenmaal voor de beginsituatie en ecnmaal voor de cind.
RWL (begin) = 23 • 0,83 • 0,78 • 0,87 • 0,84 • 1,00 • 0,95 =
10,3 kg
RWL (einde) = 23 • 0,50 • 0,93 » 0,87 • 0,84 * 1,00 • 1,00 =
7,8 kg
Het aanbevolen maximale gewicht voor dc dozen is vervolgens het laagste van beide waarden voor RWL, in dit geval dus 7,8 kg. In hcl omgekcerde gcval, als het gewicht van de dozen bekend is, bijvoorbeeld 11,2 kg, dan kan daaruit afgeleid wordcn dat de dozen in deze tilsitualie te zwaar zijn om met de hand le mogen tillen.
Nadere indormatie over de NIOSH-formule; Vink P, Berg R van den, Dul J. Het beixirdelen van lillen met dc nieuwe NIOSH-mclhode. Tijdschrifl voor Ergonomie, oktober 1992,2-9. Vink P. Smitt P, Berg R van den. De nieuwe NIOSH-mclhode (II). Tijdschrifl voor Ergonomie, augustus 1993,7-11. Waters TR, Pulz-Andcrson V, Garg A, Fine U . Revised NIOSH equation for the design and evaluation of manual lifting tasks. Ergonomics, 1993 (36), 749-996.
65
66
Resulaat mini-enquete betreffende activiteiten in bedrijven / bedrijfstakken gericht op het verlic 15 januari 1997
RespoDdenten
Shell Nederland AK20 NOBEL Kleefse Waard AKZO NOBEL Fibers DSM Limburg
Inspannlngen sinds 1 januari 1994 Maatregelen Onderzoek analyse'
Cao
maatregelen norm van 25 kg wordt gehanteerd in de RIE en ook toegepast rouleren over meerdere deeltaken
tilinstru
alle fiincties en werkplekken zijn door BGD gei'nventariseerd in kader van handmatig tillen; tijdens deze inventarisatie heeft BGD concrete adviezen verstrekt.
Verplee gevolgd handma
Chemie + procesindustrie
•
Ned. Philips Bedrijven
Budelpack co-packers Bloemenveiling
Andersz
situationeel gebonden
omstreeks 1985 is binnen Philips gekoren voor een maximum tilgewicht van 25 kg; op dit moment wordt door Arbo-deskundigen m.b.t. tillen geadviseerd op basis van NIOSH vermijden van onverantwoord tilgedrag • ontwikkelen van
niets geregeld in cao; wel in hindertoeslagreglement
algemene afspraak
bij n houd onde • intro • intro bij c structure voor in d
Aalsmeer
tilnormen aanschaf weeginstrumentarium aanpassing werkwijze zodat 'te zxvare' karren worden uitgeselecteerd ingebruikname mechanische tilapparaten ergonomische fusten voorlichting door fysiotherapeuten
de kwalileit van de arbeid te verbeteren o.a. door integrate ontwikkeling van ziekteverzuimbeleid
•
inaximaal gewicht van verpakkingseenheden is in cao afgesproken;
•
maximale gewiciiten/afmetingen voor metsel- en betonblokken, bestratingsmaterialen; aantal branchespecifieke nomierende documenten (Arbouw-bladen)
tal van afspraken over maximale gewichten van te verxverken niaterialen en van verpakkingseenheden, afmetingen steigerdelen
onderzoek m.b.t. lillen • •
Bloemenveiling Flora Rijnsburg
AVBB
•
risico-inventarisatie
•
deelonderzoeken door Arbodienst
•
• • •
naartilproblematiek (resultaten opgenomen in beroepspronelen (o.a. gebruikt bij periodieke keuringen; naar innovatiemogelijkheden; naar aanpassing werkmethode; naargoedelilhouding
• • •
•
•
FME-CWM
• NZF
SVZ
inspectieprojecten in het kader van de Strategic arbeidsomstandighedenbeleid Intramurale Gezondheidszorg^
samenstelling
•
Instructie en
innovatie-inspan • machinaal be • mechanische • • •
•
brochure over tillen in voorbereiding.
mechanisatie waar
•
tilhulpmidde bestratingsbr ontwikkeling ruggen-camp bewustwordi de markt.
Verwante broch • 'Lichamelijke stappen op w
brochure van sociale partners 'Hijswijzer; gids voor veilig gebruik van hijsmiddelen in de metaal- en elektroteclinische industrie';
tilliften, verstelbare bedden, tilprotocollen, til-instructies, aanpassen van bouwkundige voorzieningen •
verzuimbeleid
geen
'Ergonomisc lasvverkplek; verbeteren'
Havenondememersvereniging Rotterdam VIFKA
Hel Hellende Dak
•
onderzoek naar fysieke belasting in afdelingen met handmatig tillen • risico-invemarisatie
vermindering fysieke belasting dakdekker (in samenwerking met TNObouw en industrie)
Vebidak
Centraal Brouwerij Kantoor
ontwikkeling hulpmiddelen
mogelijk specifieke scholing aanpassen werkorganisatie • introductie lilhulpen • uitvoering rugpreventieproject • aanscliaf heftrucksen hefkraan • scholing • aanschaf ergonomisch veranlwoord meubilair prototype mechanische opkar; indien vermeld in RIE zijhekjes aan platfoim ladderliPt niet ineer verplicht (n.a.v. onderzoek in opdracht van HHD door Arbo-dienst) • dakrollengte teruggebracht 7,5m' • mechanisatie, inzet ladderliften en kranen • wijziging afmetingen isolatiemateriaal • gebruik van gereedschappen om handmatig transport op het dak te verminderen en te vereenvoudigen • hulpmiddelen voor het oppikken en verrijden van ballast tegels • gebruik hulpmiddelen • kelderbier • scholing/voorlichting
• •
initiatief in dakpannen kraan; initiatief d dakpannen kraan
Nederlandse Zuivelorganisatie
eliminatie van tilwerk door automatisering en robotisering in het kader van het Convenant restanten en lege verpakklngen van gewasbeschermlngsmidd elen is afgesproken dat verpakkingen niet groter dan 10 liter mogen zijn in de sector akkerbouw is vanaf I987een duidelijke trend ingezet van zakgoed (50 kg) naar bulk op basis van het cijfermateriaal van de Nederlandse Kunstmestfederatie wordt not 20% van de kunstmest in zakgoed verpakt. De trend is dat Jaarlljks dit percentage verder daalt.
LTO Nederland
NFP
naar kartonnen bulkverpakking voor pootgoed ter minimalisering handling door de gehele keten en creeren mogelijkheid voor verdergaande mechanisalie
algemeen protocol ni.b.t. ziekteverzuim en -preventie in het Voor\voord van de 4 primaire agrarische cao's is een bepaling opgenomen''
protocol in cao voor de groothandel in aardappelen, groenten en fruit (1995-1996)'
experimenten palletiseren, w
' Als volgt: 1. Aanpak • • • 2. Aanpak • •
in nieuwbouwprojecten: Analyse van poientiele knelpuntgebieden (inclusief fysieke belasting) van de toekomstige Mens-Machine Interacties met Opnemen van ontwerpvereisten {Ergonoinic project report) in de Basis of Design van een project; Iniplementeren van ontwerpvereisten gediirende detailed engineering, procurement en conslructiefase; in bestaande situaties: Analyse van de emst van de problemen; Bij fysieke belasting een reductie realiseren door: • toepassing/verbeteren van hulpmiddelen • aanpassen van de werkorganisalie • trainen van medewerkers - In de Tussenrapponage van het project verpleeghuizen d.d. 15 maart 1995 wordt aangegeven dat er veel aandacht is voor het voorkomen verpleegafdelingen. Verder wordt opgemerkt dat er veelal voldoende tilhulpmiddelen aanwezig zijn en dat de wijze van verplaatsing van p In de concept-Tussenrapportage d.d. noveniber 1996 wordt geconslateerd dat in ca 50% van de instellingen in de intramurale gezondheids voorkomen van fysieke belasting: gebruik van tilhulpmiddelen, werken met lilprotocollen, aanpassen van sanitaire voorzieningen, instruct ' Hierdoor zijn gewichien van ca 40 naar ca 30 kg gedaald. Verdere vermindering van de rollengte geefl addiiionele kniel/buk-bewegingen doen. ' Namelijk: 'Arbeidsomstandieheden en Bedriifsgezondheidszorg: Partijen bij deze cao verklaren zich bereid om zich in de commissie Arbeidsomstandigheden (van het Landbouwschap) en in de Stichting G (STKjAS) in te zetlen voor: - Beperking van de belastingwaarde van verpakkingseenheden, grondstoffen, hulpstoffen of anderszins tot 25 kg.' ' 'Veiligheid en uezondheid In de ondernemingen zullen voor zover mogelijk maatregelen dienen te worden genomen ter voorkoming van risico voor de gezondheid v risico direct of indirect het gevolg is van de aanwezigheid in het bedrijf, het functioneren van het bedrijf of van de aard van de ic verrichte De werkgever diem in het bijzonder voorzieningen te treffen oin de werkomstandigheden en de veiligheid van de chauffeur te bevorderen.
72
Bijiage 6
Ministerie van Defensie Directoraat-Generaai Personeel Afdeling Beleidsontwikkeling
Postbus 20701 2500 ES s-Gravennage Teleloon (070) 3 18 618881888188 Telex 34576 MVD/GV/NL Telefax (070) 3 18 715471S471S4
Aan: SER Commissie Arbeidsomstandigheden t.a.v. Secretaris mr. E.V. Knopper Postbus 90405 2509 LL Den Haag i.a.a. De Vertegenwoordiger VSO Drs. R.M.J. Voorthuis Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Ons nununer
Datum
P/96006043
6 december 1996
Ondefwerp
SER-adviesaanvraag van SZW over handmatig tillen Referte: brief SZW nr. ARBO/ATB/96/00766 d.d. 5 September 1996 Met referte heeft de Staatssecretaris van Sociaie Zaken en Werkgelegenheid uw commissie om advies gevraagd met betrekking tot de nadere uitwerking van beleid ten aanzien fysieke belasting door handmatig tillen. Het gaat daarbij In het bijzonder om het regelmatig tillen van lasten zwaarder dan 23 kilogram. De Staatssecretaris van Sociaie Zaken en Wertcgelegenheld heeft u daartij vier beleldsaltematieven voorgesteld. Aangezien binnen de defensieorganisatie - meer dan elders binnen de rijksovertieid - handmatig tillen veelvuldig voorkomt, acht ik het van belang het defensiestandpunt met betrekking tot die beleldsaltematieven onder uw aandacht te brengen. Defensie onderschrijft het door de Staatssecretaris van Sociaie Zaken en Werkgelegenheid aangegeven belang van het terugdringen van het regelmatig tillen van relatief zware lasten. Te meer omdat handmatig tillen en dragen van relatief zware lasten beperkingen opiegt aan de operationele Inzet van miiitair personeel. Wanneer dat mogelijk is, wordt handmatig tillen en dragen van relatief zware lasten dan ook vermeden. Bij het ontwerp van uitrustingsstukken en de keuze van de wijze van operationeel optreden wordt hiermee rekening gehouden. Handmatig tillen en dragen van veel en/of robuust materieel blijft echter inherent verbonden met het operationeel optreden van de krijgsmacht en derhalve ook met de werkzaamheden ter voorbereiding daarop of in het veriengde daarvan. Dit betekent dat de door de Staatssecretaris van Sociaie Zaken en Werkgelegenheid genoemde beleldsaltematieven inzake handmatig tillen die ultgaan van enige vorm van normering In Arbowet. -besluit of anderszins voor Defensie niet of siechts beperict uitvoerbaar zullen zijn. Bij de keuze van een dergelijk beleidsaltematief zullen de voor Defensie ten aanzien van de Arbowet geldende algehele en partiele uitzonderingsposities (Arbobesluit Defensie) dan ook moeten worden gewaarborgd.
Bi^agen
Bezoekadm
Ooocldesnunimer
Postbus 20701, Den Haag
070-3186860
Vefzoeke bij beantwoording datum, nummef en ondeiwerp te vemieWen.
H:\OMS6\529.WPD
73
Naast de tilwerkzaamheden die onder de (partiele) uitzonderingspositie van krijgsmacht vallen. kent de defensieorganisatie een grote verscheidenheid aan tilwerkzaamheden die op enige afstand staan van het operationeei optreden maar daar wel aan zijn gerelateerd, Die tilwerkzaamheden betreffen vaak handelingen met en aan materieel dat ontworpen is voor operationele doeielnden. Ten aanzien van deze tilwerkzaamheden acht Oefensie 'iillen als onderwerp in de risico-inventarisatie en -evaluatie' meer dan de voorgestelde vormen van normering een goed uitvoerbaar altematief. Dit altematlef beidt de mogeiijkheid om in een zich herhalend proces per situatie te bezien weike (uitval)risico's tilwerkzaamheden met zich meebrengen en door middel van weike aanpassingen dierisico'sop korte termijn (bijvoorbeeld via tilvoorschriften) en op lange tennijn (bijvoorbeeld in ontwerpeisen) kunnep'worden verminderd. Oe keuze tussen de diverse aanpassingsmogelijkheden kan worden gemaakt aan de hand van de consequenties die de aanpassingsmogelijkheden hebben voor het operatoneel optreden. Tilwerkzaamheden kunnen zo als onderwerp van derisico-inventarisatieen -evaluatie mede uiigangspunt zijn voor arbobeleid binnen de defensieorganisatie. Ik verzoek u het defensiestandpunt in uw advies aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Weritgelegenheid te betrekken. Oaarbij stel ik het op prijs op enigeriei wijze bij de verdere opstelling van uw advies aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te worden betrokken, gelet op de bijzondere positie van Defensie in deze.
74
GEMZU GEMeENSCHAPPELUK ZUIVELSEKRETAfilAAT
Kenmerk: GeinZu/C97-066
Rijswijk, 8 augustus 1997
Sociaal Economische Raad T.a.v. Commissie Arbeidsomstandigheden Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG
Qeachte Commissieleden, De Staatssecretaris van Sociale Zaken heeft u enige tijd geleden verzocht hem een advies voor te leggen inzake handmatig tillen. Het ontwerp-advies van de Werkgroep Handmatig Tillen van uw Commissie geeft • blijkens de publikatie in De Staatscourant van 14 juli jl. - genn eenduidige aanbeveling ten aanzien van het te voeren beleid in deze. GemZu, als belangenbehartiger van de Vereniging Nederlandse Kaasgroothandelaren, volgt het Arbobeleid van de regering nauwgezet. In dat kader en vooruitlopend op uw advies aan de Staatssecretaris zouden wij dan ook willen wijzen op de specificiteit van onze branche. De kaaspakhuissector wordt immers gekenmerkt door werkzaamheden waarbij het "handmatig tillen een dagelijks terugkerende handeling is. Met name het keren van kazen tijdens de periode van rijping is een activiteit die met grote regelmaat wordt beoefend. Het invoeren van een wenelijke tilnorm zou gezien de aard van de te tillen objecten volgens de opvatting van onze sector de bedrijven onevanredig belemmeren in de uitvoering van hun activiteiten. Ovehgens zijn de bedrijven in de kaaspakhuissector zich terdege bewust van de noodzaak van goede arbeidsomstandigheden. Ook vanuit GemZu wordt men daartoe gestimuleerd door te wijzen op de verantwoordelijkheid van de werkgever voor een deugdelijk Arbo-beleid. Vanuit deze optiek zouden wij het op prijs stellen :ndien u bij uw eindadvies aan de Staatssecretaris onze opvattingen, zoals hierboven verwoord, zou betrekken. Met belangstelling zullen wij dan ook de verdere ontwikkelingen op het gebied van het handmatig tillen blijven volgen. Inmiddels verblijft, mnt vriendelijke groet
mr J.J. Hulsmans ladjunct-secretaris)
auSINESSPARK ••ZUI0F1»
75
76
Bijiage 7 Overzicht inspectieactiviteiten op het gebied van tiilen De gegevens in deze bijiage hebben - met uitzondering van de eerste drie onderwerpen - betrekking op inspecties die in 1996 zijn uitgevoerd in landelijke projecten. Korte toelichting bij de kolommen: nummer van het inspectieproject kolom 1 omschrijving van het project kolom 2 aantai bezochte vestigingen in 1996 kolom 3 aantal afgelegde bezoeken; een vestiging kan meer dan e^n keer in kolom 4 1996 zijn bezocht aantai gevallen waarin opmerkingen zijn gemaakt over fysieke kolom 5: belasting, in de vorm van schriftelijke afspraken of waarschuwingen. Er is voor dit overzicht geen afsplitsing gemaakt naar onderwerp binnen fysieke belasting; het merendeel heeft betrekking op tiilen bij benadering het percentage bedrijven binnen het project waar kolom 6: opmerkingen zijn gemaakt over fysieke belasting
77
INSPECTIEPROJECTEN 1996
/
Nummer Omschrijving
201 202 203 204 205 206 207 208 211 212 213 214 215 216 217 218 219 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231 232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 255 256 257 258 259
Kunststof Bouw algemeen Arbozorg in de bouw Stratemakers Rolsteigers Gevaarderden Grond- en funderingswerk Sloopwerk Wet gevaarlijke werktuigen Rundveehouderij Pluimveehouderij Varkenshouderij Akkerbouw Vollegronds groenteteelt Bloembollenteelt Glasgroenteteelt Sierteelt onder glas Fruitteelt Boonnteelt Loonbedrijven Loonbedrijven mechanisch Loonbedrijven handmatig Bedrijfsverzorging Groenvoorziening/hoveniers Bosbouw Onderwijs Stations Werkplaatsen Cargo (rangeerarbeid) Baanwerkzaamheden Verzorgingstehuizen IMG 5 (evaluatieproject) WBGV Kernministeries Landelijk korps politie Universiteiten/hogescholen Teleconn Post Med. app./tandtechnisch lab Med. app./overige instrunfienten Rubber 1996 Werken aan de weg Textlelindustrle Kledingindustrie Onderhouds-stops Hydrogeneringsreactoren Autohandel en -reparatie Detaiihandel II Metaalprodukten Machines en apparaten Nwbouw/rep. schepen/boorplatformen Scheepsschilderbedrijven Transportmiddelen overig Bouwinstallatles Detaiihandel 1 SUBTOTAAL:
78
Aandeel fysieke belasting %
Bezochte vestiqjngen
Totaal aantal bezoeken
Fysieke belasting
vest.
873 3165 385 18 240 705 4 2 109 223 19 1 141 75 2 705 5 1 1 101 265 17 2 174 14 219 53 11 5 25 256 6 4 12 29 10 4 20 208 83 48 142 44 113 108 31 686 14 1487 87 286 36 73 1 598
954 7535 509 47 360 1035 4 2 146 270 20 1 187 87 3 952 5 1 1 150 418 17 2 250 16 316 106 11 9 37 339 6 4 14 52 17 5 26 303 112 51 258 58 154 217 53 1056 14 2189 128 545 44 99 1 806
1 27 2 7
0% 1% 1% 39%
1 1
0% 5%
3 7
2% 9%
98
14%
16 1
6% 6%
18 13 7 2 3
10% 93% 3% 4% 27%
115
45%
4 2
14% 20%
13
65%
1
2%
1 2
2% 2%
7
1%
21
1%
1
1%
11946
20002
374
Nummer Omschrijving
Transport 250 Vervoer over water 261 Dienstverlening vervoer 262 Voedings- en genotmiddelenindustrie 263 Podlumkunslen 264 Hout en nneubel 265 Papier- en grafische Industrie 256 Horeca 257 Vervoer over de weg/pijpleiding 268 Pilot delfstofinduslrie 269 Pilot glasindustrie 270 Baksteenindustrie 271 Betonprodukten 272 Natuursteen 273 Electrotectinisctie Industrie 274 Kantoren 275 Leerindustrle 276 Watertjouw 277 Media 278 Overig cultuur 279 Maatsctiappelijke dienstverlening 280 Afvalstromen, -inzanneling 281 Milieu 282 Benzine-servicestations 283 Vertiuur van mactiines 284 Deelproject II (BIK 36) 285 Provincies 287 Schoonmaak vervoermiddelen 288 Pilot brand-Zroetschade 289 Pilot sctioorsteenvegers 291 Wasserijen/linnenvertiuur 292 Schbontieidsverzorging etc. 293 Nutsbedrijven 294 Aardolie- en aardgaswinning 295 Groottiandel 296 Luctittiavens 297 Visserij 298 Vervoer auto's, aantiangers, opieggers 299 Dierentuinen, kermissen 470 Overige dienstverlening (BIK 73) 471 Overige dienstverlening (BIK 74) 472 Project hoogverzuimers 473 Speerpuntenactie 474 Vervoer per spoor 476 Ammoniak-koelinstallaties 477 Wegmarkeerders 478 Arbeidstijden bakkerijen 479 Sociale v/erkplaatsen 480 Chiemlsche produktenindustrie 481 Inv. maatsctiappelijke dienstverlening 482 Passagierssctiepen 484 Convenant Rubberbedrijf 485 Glazenwassers 486 Ctiemicalien Groothandel TOTAAL
%
Bezoctite vestiginqen
Totaal aantal bezoeken
Fysieke belasting
vest.
11946 524 12 739 114 548 556 308 414 1 15 22 92 60 203 923 76 50 5 28 43 5 9 11 171 8 4 7 7 6 171 10 18 1 1211 25 3 26 2 30 141 229 271 1 27 21 244 54 79 19 19 16 132 24
20002 953 16 1055 234 895 828 483 512 2 16 34 143 75 253 1240 107 77 5 38 59 5 11 16 225 9 9 8 12 12 311 17 38 1 1749 37 3 35 3 44 158 263 403 1 35 36 579 128 98 19 23 17 161 26
374 11
2%
86 79 30 13 63 15
12% 69% 5% 2% 20% 4%
1 2 2 1 4
5% 2% 3% 0% 0%
6
14%
1
1%
54
32%
94
8%
1
0%
2 11
1% 20%
2
11%
15
11%
19681
31519
867
4%
79
Publicatieoverzicht Advies (Re)integratiebeleid arbeidsgehandicapten 1997, 154 pp., ISBN 90-6587-652-9, bestelnr. 97/07 / 17,50 Advies IHervorming van de Europese Structuurfondsen 1997, 98 pp., ISBN 90-6587-653-7, bestelnr. 97/06 / 17,50 Advies Werl<en aan zei<erheid 1 1997, 328 pp., ISBN 90-6587-650-2, bestelnr. 97/05 '
/ 30,00
Advies Weriten aan zekerheid 11 1997, 300 pp.,ISBN 90-6587-651-0 bestelnr. 97/05"
/ 30,00
Delen l e n Usamen
/ 50,00
Advies Wijziging valcantiewetgeving 1997, 81 pp., ISBN 90-6587-637-5, bestelnr. 97/04 Advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet 1997, 68 pp., ISBN 90-6587-638-8, bestelnr. 97/03 Advies Financiering AOW op de l
COMMISSIEADVIEZEN Advies Handmatig tillen 1997, 80 pp., ISBN 90-6587-661-8 bestelnr. 97/36
/ 17,50
Advies Tweedelijnsinfrastructuur arbeldsomstandigheden (vervolg op het advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet) 1997, 58 pp., ISBN 90-6587-655-3 bestelnr. 97/35 / 15,00 Advies Versterking secundair beroepsonderwijs 1997, 98 pp., ISBN 90-6587-654-5 bestelnr. 97/34 / 17,50 Advies Preventie Organisch Psychosyndroom 1997, 98 pp., ISBN 90-6587-648-0 bestelnr. 97/33
/ 17,50
Advies Ontwerp-Arbobeleidsregels 1997, 104 pp., ISBN 90-6587-647-2 bestelnr. 97/32
/ 17,50
Advies De consument op nieuwe markten 1997, 68 pp., ISBN 90-6587-641-3 bestelnr. 97/31
/ 15,00
Advies Grensoverschrijdende verbodsacties op het consumententerrein 1996, 39 pp., ISBN 90-6587-621-9 bestelnr. 96/33
/ 12,50
/ 15,00
/ 15,00
/ 15,00
Advies Toel
/ 15,00
Advies Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1996, 108 pp., ISBN 90-6587-628-6 bestelnr. 96/09
/ 17,50
Advies Werl
SER-adviezen Een jaarabonnement op adviezen die de SER uitbrengt / 200,00
/ 15,00
Advies Groenboeken Europees verkeers- en vervoerbeleid 1996, 51 pp., ISBN 90-6587-618-9 bestelnr. 96/07
SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid Abonnement per kalenderjaar / 45,00
/ 12,50
De Sociaal-Economische Raad belicht (folder)
ALGEMEEN
Advies Toekomstscenario's onbetaalde arbeld 1996, 62 pp., ISBN 90-6587-617-0 bestelnr. 96/06
/ 15,00
Advies Sociaal-economisch beleid 1996-2000 1996, 240 pp., ISBN 90-6587-615-4 bestelnr. 96/05
/ 27,50
Advies Stroomlijning gesubsidieerde arbeid 1996, 94 pp., ISBN 90-6587-611-1 bestelnr. 96/04
/ 15,00
Advies Herziening Fusiecode 1996, 56 pp., ISBN 90-6587-609-X bestelnr. 96/03
/ 12,50
gratis
Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-economisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks). Jaarabonnement / 200,00
Alle uitgaven zijn te besteilen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 333281 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van bestelnummer of titel. Op aanvraag zenden wij u gratis een uitgebreid publicatieoverzicht toe. Telefoon 070 - 3 499 505.