ADVIES
SociaalEconomische Raad
Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters
90/14
SER
Advies inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters Advies voorontwerp van Wet inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters Uitgebracht door de Commissie Sociale Voorzieningen aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publikatie nr. 14 - 22 juni 1990
SER
|^
SociaalEconomische Raad
Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wet BO). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers en uit onafhankelijke deskundigen. De SER is op grond van de Wet BO belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (produktschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren over sociale en economische vraagstukken, richting geven aan (nieuwe) ontwikkelingen in het bedrijfsleven (bijvoorbeeld beleidsonderbouwend onderzoek, fusiecode) en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet assurantiebemiddeling, de Vestigingswet bedrijven en de Wet op de ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, warden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar Een overzicht van recente publikaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijke SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER.
Dienst Bestuurszaken & Voorlichting Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK 's-Gravenhage Telefoon: 070 - 3499 499 Telefax: 070 - 3832 535 Viditel *67806n
ISBN 90-6587-402-X / CIP 2
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
2.
Arbeidsmarktpositie en inkomenspositie van jongvolwassenen 7 Arbeidsmarktpositie 7 Inkomenspositie 7 Cijfermatige vergelijking 7 Vergelijking van enkele aspecten van de Algemene Bijstandswet en de Wet op de studiefinanciering 8
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2
5
3. 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.3
Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters 10 Kabinetsvoorstellen 10 Doelstelling en redengeving 10 Plaats van de IWS in het stelsel van sociale zekerheid 11 Hoofdiijnen van de IWS 11 Nadere beschouwing van de kabinetsvoorstellen 15 Standpunt van de commissie 17
4.
4.2 4.3
Maatregelen in de sfeer van de Algemene Bijstandswet 21 Kabinetsvoorstellen 21 Inleiding 21 Beperking uitwonendennorm 18-tot 21-jarigen 21 Specifieke echtparennorm voor echtparen/samenwonenden waarvan een of beide partners jonger dan 21 jaar 22 Aanvullende bijstand voor partners van studerenden/ schoolverlaters 24 Nadere beschouwing van de kabinetsvoorstellen 24 Standpunt van de commissie 25
5.
Samenvatting
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4
28
Bijiagen: 1 Samenstelling Commissie Sociale Voorzieningen 31 2 Brief en algemeen gedeelte van de memorie van toelichting bij het voorontwerp 33 3 Normstelling voor jongere echtparen 59
1. Inleiding
Bij brief van 8 maart 1990 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Commissie Sociale Voorzieningen van de Sociaal-Economische Raad (SER) advies gevraagd over het voorontwerp van Wet inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters (IWS) 1). Dit wetsvoorstel vioeit voort uit het regeerakkoord voor de kabinetsperiode 1990-1994 en beoogt -als onderdeel van een breed pakket van maatregelen gericht op een 'sluitende aanpak' van de werkloosheid onder jongvolwassenen 2)- een tweetal wijzigingen aan te brengen in de uitkeringssystematiek voor werkloze jongeren van 18 tot 27 jaar. De arbeidsmarkt- en inkomenspositie van jongvolwassenen is reeds geruime tijd onderwerp van politieke en maatschappelijke discussie. Over een voorstel van het vorige kabinet tot wijziging van de uitkeringssystematiek voor werkloze jongeren van 18 tot 27 jaar (het voorontwerp Inkomensvoorziening jongere werkloze werknemers (UW)) heeft de Commissie Sociale Voorzieningen in februari 1989 geadviseerd 3). Het huidige kabinet heeft mede naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen het voorstel-IJW niet overgenomen. Het wetsvoorstel-IWS bestaat uit twee elementen: - een specifieke uitkeringsregeling voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 jaar op het niveau van de budgetten voor levensonderhoud op grond van de Wet op de studiefinanciering gedurende het eerste halfjaar na beeindiging van het onderwijs (WSF); - beperking van het recht op de uitwonendennorm in de bijstand voor 18- tot 21-jarigen alsmede een aantal andere wijzigingen in de sfeer van de Algemene Bijstandswet (ABW) die uit beide voorstellen voortvloeien. Deze maatregelen in de uitkeringssfeer acht het kabinet gerechtvaardigd in samenhang met de intensivering van het activerend arbeidsmarktbeleid voor jongeren. Zij resulteren structureel in een besparing van circa 135 miljoen gulden per jaar. Met deze besparing wordt in belangrijke mate bijgedragen in de financiering van de intensivering van het scholings- en arbeidsmarktbeleid voor werkloze schoolverlaters. 1j Deze brief en het algemeen gedeelte van de memorie van toeiichting bij het voorontwerp zijn als bijiage 2 in dit advies opgenomen. Het voorontwerp zelf en het artikelsgewijze gedeelte van de memorie van toeiichting liggen ter inzage bij het secretariaat van de Sociaal-Economische Raad. 2) In dit advies verwijst de term jongvolwassenen' naar personen behorend tot de leeftijdscategorie van 18 tot en met 26 jaar 31 Commissie Sociale Voorzieningen, Advies inkomen jongere werklozea SER, publikatienr. 89/03, 's-Gravenhage, 1989.
De Commissie Sociale Voorzieningen beperkt zich in haar advies tot de hoofdiijnen van het voorontwerp. Het advies is door de commissie vastgesteld in haar vergadering van 22 juni 1990. De opzet van het advies is als volgt. Hoofdstuk 2 schetst kort de arbeidsmarkt- en inkomenspositie van jongvolwassenen. De hoofdstukken 3 en 4 gaan in op het wetsvoorstel-IWS; in hoofdstuk 3 wordt de uitkeringsregeling IWS besproken, in hoofdstuk 4 de wijzigingen in de ABW. Elk van deze hoofdstukken bevat een laatste
paragraaf met een standpuntbepaling. Hoofdstuk 5 ten slotte bevat de samenvatting van dit advies.
2. Arbeidsmarktpositie en inkomenspositie van jongvolwassenen
2.1 Arbeidsmarktpositie De arbeidsmarktpositie van jongvolwassenen is de laatste jaren aanmerkelijk verbeterd. In 1983/84 bereikte de werkloosheid onder jongeren beneden 25 jaar een top met 319.000 personen (geregistreerde werkloosheid volgens de arbeidsbureaus). Het aandeel van deze groep in de totale werkloosheid is inmiddels afgenomen van ongeveer 41 procent in de jaren 1981/82 tot bijna 32 procent in 1988. Eind 1988 stonden ongeveer 260.000 personen van 16 tot 26 jaar als werkzoekenden ingeschreven bij de arbeidsbureaus. Gecorrigeerd in verband met de bestandsvervuiling betreft het circa 150.000 werkloze jongeren 1). Ondanks de vrij gunstige algemene ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, is het beeld voor bepaalde categorieen jongeren niet rooskleurig. Laagopgeleide jongeren, schoolverlaters uit het speciaal onderwijs, bepaalde categorieen meisjes en allochtone jongeren blijken nauwelijks te profiteren van de groei van de werkgelegenheid en de daling van de werkloosheid. Uitgangspunt bij het ontwerpen van het wetsvoorstel-IWS is het gegeven dat thans ongeveer 50 tot 60 procent van alle schoolverlaters binnen een half jaar een baan vindt. Zo'n 90 procent van de schoolverlaters is binnen het jaar niet meer werkloos. 2 . 2 Inkomenspositie 2.2.1 Cijfermatige vergelijking label 1 geeft een overzicht van de bedragen per 1 januari 1990 van de bijstandsnormen, de WSF-budgetten voor levensonderhoud en de netto-minimum(jeugd)lonen. Uit tabel 1 blijkt dat voor thuiswonende en uitwonende jongvolwassenen tot 21 jaar de bijstandsnorm en het budget voor levensonderhoud in het kader van de studiefinanciering niet sterk uiteenlopen. Vanaf 21 jaar loopt het verschil aanzienlijk op in het voordeel van de Rww-ontvanger: het verschil op maandbasis bedraagt voor een thuiswonende maximaal / 5 7 2 , - , voor een uitwonende, niet zijnde een woningdeler, / 3 9 3 , - , en voor een uitwonende, zijnde een woningdeler,/ 225,-. Tevens bestaan er verschillen tussen bijstand en het budget voor levensonderhoud ingevolge de WSF voor eenoudergezinnen en echtparen. Voorts komt uit de tabel naar voren dat voor uitwonende jongeren van 18 jaar bijstandsnorm en netto-minimumloon vrijwel overeenkomen. Daarna neemt het verschil snel toe met de leeftijd; het bedraagt voor een niet-woningdeler maximaal/386,- en voor een woningdeler/554,-. Ten slotte laat tabel 1 zien dat in verreweg de meeste gevallen 1) Memorie van toeiichting bij het ontwerp ^et verschil tussen het budget voor levensonderhoud in de WSF van wet, p. 3.
label 1 — Minimuminkomens voor jongvolwassenen(nettomaandinkomensinclusief vakantieuitkering per 1 januari 1990, afgerond op hale guldens) thuiswonend bijstand
studiefin.'
1
2
verschil
verschil
verschil
1-2
1-3
2-3
792 894 1,024 1.182 1.363 1.562
-35 -28 68 397 431 572
-391 -486 -520 -349 -496 -554
-356 -458 -588 -746 -927 -1.126
-607 -477
minimumloon
18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar 23-26 jaar
401 408 504 8332 8672 1.0082
436 436 436 436 436 436
eenouder echtparen
1.3442 1.5122
1.062 1.219
1.669 1.6963
282 293
-325 -184
studiefin.'
minitnumloon
verschil
verschil
verschil
verschil
verschil
1a-2
1b-2
1a-3
1b-3
2-3
792 894 1.024 1.182 1.363 1.562
30 35 41 95 228 393
30 35 41 50 84 225
21
-76 -200 -304 -352 -386
21 -76 -200 -349 -496 -554
-9 -111 -241 -399 -580 -779
1.669 1.6963
102 114
-66 -54
-157 -16
-325 -184
-259 -130
uitwonend bijstand niet-w.d.
w.d.
la
lb
18 jaar 19 jaar 20 jaar 21 jaar 22 jaar 23-26 jaar
813 818 824 878 1.011 1.176
813 818 824 833 867 1.008
783 783 783 783 783 783
eenouder echtparen
1.512 1.680
1.344 1.512
1.410 1.566
' Budget voor levensonderhoud. 2 Thuiswonendennorm = woningdelersnorm. 3 Alleenverdieners. niet-w.d. = niet woningdeler, w.d. = woningdeler, Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
en het minimumloon (aanzienlijk) groter is dan het verschil tussen de bijstandsnorm en het minimumloon. 2.2.2 Vergelijking van enkele aspecten van de Algemene Bijstandsv/et en de Wet op de studiefinanciering Centraal element in de kabinetsplannen vormt de gelijkschakeling gedurende het eerste half jaar na beeindiging van de studie van de uitkeringen die schoolverlaters van 21 tot 27 jaarthans ingevolge de ABW ontvangen met de huidige, lagere budgetten voor levensonderhoud krachtens de WSF. Karakter en doelstelling van de ABW en de WSF verschillen nogal, hetgeen zijn weerslag heeft op hoogte, vorm en samenstelling van de uitkeringen ingevolge deze regelingen. De bijstand strekt ertoe te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor ieder die noodgedwongen over ontoereikende middelen beschikt. De bijstandsuitkering wordt om niet verleend. De bijstandsnormen voor jongeren tot 23 jaar zijn, evenals het minimumjeugdioon tot 23 jaar, naar leeftijdsjaar gedifferentieerd. Voor personen ouder dan 23 jaar zijn de bijstandsnormen gere8
lateerd aan de welvaartspositie (het netto-inkomen) van een alleenverdienende gehuwde of samenwonende werknenner die het wettelijke minimumloon verdient. Daarbij geldt ten aanzien van de onderlinge normverhouding tussen echtparen, eenoudergezinnen en alleenstaanden de 100:90:70-verhouding. Verder wordt tot 21 jaar onderscheid gemaakt tussen uit- en thuiswonenden en vanaf 21 jaartussen woningdelers en niet-woningdelers. Er geldt in de ABW een vrijiatingsperiode van inkomsten uit arbeid van twee jaar. Gedurende deze twee jaar wordt 25 procent van de netto-inkomsten uit arbeid vrijgelaten. De vrij te laten inkomsten bedragen maximaal 15 procent van het normbedrag. De WSF heeft een geheel andere doelstelling dan de ABW. Zij beoogt voor degenen die na de leerplichtige leeftijd kiezen voor voortzetting van onderwijsdeelname de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Een van de uitgangspunten van deze regeling is de financiele afhankelijkheid van de studerende van zijn ouders. Aan dit uitgangspunt is uitwerking gegeven in die zin dat de studerende ongeacht het inkomen van de ouders recht heeft op een basisbeurs die slechts ten dele voorziet in de dekking van het standaardbudget voor levensonderhoud en studiekosten van studerenden. Daarnaast kan aanvullende studiefinanciering worden verleend die, afhankelijk van de ouderlijke draagkracht, wordt verstrekt in de vorm van een rentedragende lening en zo nodig een aanvullende beurs. Het standaardbudget voor studerenden is samengesteld uit verscheidene componenten waaronder het normbedrag (budget) voor levensonderhoud. Deze budgetten voor levensonderhoud zijn opgebouwd vanuit normbedragen voor alleenstaanden. Daarbij is alleen het onderscheid tussen uit- of thuiswonend van belang. Leeftijd speelt geen rol. De WSF-budgetten volgen de ontwikkeling van het normbedrag in de bijstand voor een 18-jarige uitwonende 1), zij het met enige vertraging. Aan de studerende alleenstaande ouder met een of meer kinderen onder de 18 jaar wordt op het normbedrag voor een alleenstaande een toeslag verleend ter hoogte van 80 procent van het normbedrag voor een uitwonende (eenoudertoeslag). In geval betrokkene een partner heeft die een of meer kinderen onder de 12 jaar verzorgt voor wie recht op kinderbijslag bestaat, wordt op het normbedrag een toeslag verleend ter hoogte van de uitwonendennorm (partnertoeslag). Zijn er geen kinderen onder de 12 jaar aanwezig, dan wordt de partner geacht beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt en kan hij bij werkloosheid een beroep doen op aanvullende bijstand. Ingevolge de WSF mag een studerende eigen inkomsten ontvangen van c i r c a / 2 0 8 , - per maand zonder dat de studiefinanciering wordt gekort. Zijn de eigen inkomsten hoger, dan wordt van het meerdere 25 procent niet gekort op de studiefinanciering met een bepaald maximum. Deze vrijstellingsregeling in de WSF heeft betrekking op alle eigen inkomsten van de studerende ongeacht of deze uit arbeid of uit vermogen worden verkregen.
1) Vanwege budgettaire redenen is hierbij aangesloten. Zie: Tweede Kamer, 19 125. nr. 3, p. 10.
3. Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters 3.1 Kabinetsvoorstellen 3.1.1 Doelstelling en redengeving De IWS is een uitkeringsregeling voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar gedurende een half jaar na beeindiging van het onderwijs. Naar de mening van het kabinet zijn zij in deze periode op een lijn te stellen met studerenden. Zij hebben immers een recente band met het gevolgde onderwijs en nog geen arbeidservaring. Vanwege deze positie acht het kabinet het gerechtvaardigd de uitkering voor schoolverlaters in het eerste half jaar van de werkloosheid te harmoniseren met de budgetten voor levensonderhoud krachtens de WSF. Tijdens deze periode van een half jaar mogen de schoolverlaters op eigen kracht naar werk zoeken. Het kabinet verwacht van deze aanpassing van uitkeringsniveaus en een verruimde vrijiating van arbeidsinkomsten ten opzichte van de huidige bijstand (zie paragraaf 3.1.3) een stimulerende werking voor deelname aan betaalde arbeid. Indien de schoolverlater na een half jaar nog werkloos is, wordt hij geconfronteerd met een meer verplichtende aanpak. De inspanningen van de jongere om werk te vinden dienen te worden ondersteund met inspanningen van de kant van de overheid en de sociale partners. Dit wordt geregeld in het wetsvborstel Jeugdwerkgarantiewet (JWG). De JWG is erop gericht langdurige werkloosheid onder schoolverlaters zonder arbeidservaring te voorkomen. Na enige maanden werkloosheid worden schoolverlaters door het arbeidsbureau beoordeeld op hun kansen om werk te vinden. Indien hun kansen gering worden geacht, volgt na zes maanden een aanbod tot werkervaring of scholing of een combinatie van beide. In principe geldt daarbij een aanbod van een 32-uursplaats tegen 80 procent van het minimum(jeugd)loon. Worden hun kansen positief beoordeeld, dan ontvangen zij gedurende een half jaar een bijstandsuitkering op grond van de Rww dan wel bestaat recht op kinderbijslag voor de ouders voor zover het jongeren van 16 of 17 jaar betreft. Indien zij na een jaar nog werkloos zijn, krijgen zij na afloop van het jaar ook een aanbod tot werkervaring of scholing. Deze sluitende aanpak geldt in eerste instantie voor alle werkloze jongeren tot 21 jaar. In verband met de benodigde organisatorische voorzieningen en plaatsen vindt de uitbouw van de sluitende aanpak voor 2 1 - tot 27-jarigen geleidelijk plaats. Zolang voor de schoolverlater de sluitende aanpak niet is gerealiseerd, bestaat voor hem na zes maanden werkloosheid recht op een bijstandsuitkering. De IWS zai voor werkloze schoolverlaters ten aanzien van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gelden als toereikende voorliggende voorziening ten opzichte van de ABW. Ge10
durende de periode van een half jaar zijn de werkloze schoolverlaters uitgesloten van het recht op -de hogere- bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Door een afzonderlijke regeling te treffen blijft het uitgangspunt dat de bijstand gekoppeld is aan het minimumloon gehandhaafd. 3.1.2 Plaats van de IWS in het stelsel van sociale zekerheid Het kabinet typeert de IWS als een voorziening op minimumbehoefteniveau ter overbrugging van de periode tussen studie, doorgaans met behulp van een WSF-voorziening, en bijstand op grond van de ABW/Rww. Gelet op de aard van de minimumbehoeftevoorziening wordt in de financiering voorzien uit collectieve middelen. Voorts heeft de IWS het karakter van een werkloosheidsregeling vanwege de verplichtingen die aan de uitkering worden verbonden, gericht op arbeidsinschakeling. De IWS kent geen specifieke onderwijsdoelstellingen, zoals de WSF (zie paragraaf 2.2.2). De overeenkomsten tussen IWS en WSF beperken zich dan ook tot het uitkeringsniveau en de daarbij behorende indexering. Gelet op het karakter van de IWS als onderdeel van de inkomensvoorzieningen voor werklozen wordt voor het overige zoveel mogelijk aangesloten bij de ABW en Rww. De overeenkomsten tussen IWS en ABW/Rww betreffen onder meer het karakter van de regeling als minimumbehoeftevoorziening, de middelentoets, terugvorderings- en verrekeningsbepalingen, dezelfde rechtsgang, gelijksoortige arbeidsverplichtingen, dezelfde vorm van toezicht op de uitvoering en identieke strafbepalingen. Vanwege deze overeenkomsten berust de uitvoering van de IWS bij de gemeente. De voornaamste verschillen tussen IWS en ABW/Rww kunnen als volgt worden weergegeven. De IWS kent een beperktere personenkring dan de bijstand. Anders dan de Rww wordt in de IWS in beginsel de voorwaarde gesteld dat de schoolverlater zich volledig beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. Voorts heeft de IWS een lager uitkeringsniveau dan de bijstand, maar een ruimere vrijiating van arbeidsinkomsten. Ten slotte kent de IWS geen echtparennorm. Gezien deze verschillen tussen IWS en ABW/Rww kan bij de uitvoering van de IWS niet zonder meer worden aangesloten bij de uitvoeringspraktijk van de ABW/Rww. 3.1.3 Hoofdiijnen van de IWS Doelgroep De kring van rechthebbenden wordt primair gevormd door schoolverlaters van 21 tot 27 jaar. Schoolverlaters van 18 tot 21 jaar vallen niet onder de doelgroep. Voor hen geldt al een wachttijd van een half jaar voor bijstand op grond van de Rww. Met de leeftijdsgrens van 27 jaar wordt aansluiting gezocht bij de voorgestelde leeftijdsgrens in de WSF De leeftijdsgrens van 27 jaar geldt bovendien als bovengrens in het kader van de sluitende aanpak van de JWG. Uftkenngshoogte en uitkeringssystematiek De uitkeringen in de IWS sluiten aan bij het niveau en de indexeringswijze van de huidige budgetten voor levensonderhoud 11
in de WSF. Zij worden, net zoals in de bijstand, cm niet verstrekt. De beoogde afstemming tussen uitkeringen voor schoolverlaters en die voor studerenden in de IWS heeft dus alleen betrekking op de budgetten voor levensonderhoud, niet op de wijze waarop de WSF-uitkeringen zijn samengesteld. Het kabinet meent dat het te ver zou voeren om ten aanzien van schoolverlaters die onvrijwillig werkloos zijn aan te sluiten bij de samenstelling van de WSFuitkeringen voor studerenden. Vanwege het investeringskarakter van de keuze voor het volgen van een vervolgopleiding vindt het kabinet het gerechtvaardigd in de WSF rekening te houden met een leencomponent. Ten aanzien van schoolverlaters zonder partner wordt volledig de WSF-systematiek gevolgd hetgeen het volgende inkomensplaatje opievert (per 1 januari 1990, inclusief vakantie-aanspraak, per maand): categorie
thuiswonend
uitwonend
schoolverlater met eenoudertoeslag
435,88 1062,33
783,06 1409,51
De WSF kan niet volledig worden gevolgd ten aanzien van schoolverlaters met een partner. Daarbij is een drietal situaties te onderscheiden. In de eerste plaats kunnen beide partners schoolverlaters zijn in de zin van de IWS. Evenals in de WSF bestaat voor de partners samen aanspraak op de som van de normbedragen die voor elk van beiden afzonderlijk gelden. De tweede situatie heeft betrekking op schoolverlaters met een partner, niet zijnde een schoolverlater, die niet over een eigen inkomen beschikt. Anders dan in de WSF (zie paragraaf 2.2.2) vervult in deze situatie in alle gevallen de bijstand zijn functie om ontoereikende middelen van de leefeenheid aan te vullen, dus ook wanneer sprake is van verzorging van een kind beneden de 12 jaar. Hierdoor wordt eenzelfde uitkeringsresultaat gerealiseerd voor de partner die beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en de partner die jonge kinderen te verzorgen heeft. In de derde plaats kan sprake zijn van schoolverlaters met een partner die wel inkomsten heeft. De schoolverlater heeft dan wel recht op IWS, maar er vindt verrekening plaats met de inkomsten van de partner. Dit vioeit voort uit het feit dat de IWS een voorziening is op minimumbehoefteniveau. Evenals in de WSF wordt in de IWS van het inkomen van de partner het bedrag buiten beschouwing gelaten dat deze nodig heeft voor het eigen levensonderhoud. Dat bedrag is in beginsel gelijk aan de helft van de echtparennorm in de bijstand. Voor schoolverlaters met een partner van 21 jaar of ouder (nietwoningdeler) gelden na realisatie van de voorstellen de volgende bedragen (per 1 januari 1990, inclusief vakantie-aanspraak, per maand): IWS
beiden schoolverlater schoolverlater + niet schoolverlater 12
1566,12 783,06
aanvullingABW 839,81
totaal
1566,12 1622,87
Ten slotte geeft tabel 2 een overzicht van de inkomensniveaus voor jongeren van 21 tot 27 jaar na invoering van de IWS. Tabel 2 — Netto maandinkomens: budgetten levensonderhoud studiefinanciering, IWS, bijstand en JWG (bedragen per 1 januari 1990, inclusief vakantieuitkering, JWG op basis van 32 uur) huishoudtype/leeftijd
WSF
woonsituatie
IWS
ABW
JWG
832,971 878,12 866,691 1.011,14 1.007,771 1.175,73
1.012,19 1.012,19 1.162,20 1.162,20 1.344,48 1.344,48
alleenstaande 21 jaar 22 jaar 23-26 jaar
thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend
435,88 783,06 435,88 783,06 435,88 783,06
435,88 783,06 435,88 783,06 435,88 783,06
thuiswonend uitwonend
1.062,33 1.409,51
1.062,33 1.409,51
1.343,69 1.511,65
thuiswonend uitwonend
1.218,94 1.566,12
1.218,94 1.566,12
1.511,65 1.679,61
eenoudergezin
echtpaar
1 Thuiswonend of woningdelend. Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Vrijiating van arbeidsinkomsten In de IWS wordt evenals in de ABW 25 procent van de inkomsten uit arbeid vrijgelaten 1). Anders dan in de bijstand geldt in de IWS geen maximum van 15 procent van het normbedrag. De maximale vrijiating treedt op bij dat inkomen waarbij geen recht meer bestaat op een uitkering. Het maximale vrijiatingsbedrag voor een alleenstaande schoolverlater wordt d a n / 195,76 per maand (25 procent van het normbedrag). Als van een echtpaar beide partners schoolverlater zijn, bedragen de vrij te laten inkomsten voor elk van beiden maximaal/ 195,76. Deze lets ruimere vrijiating heeft tot doel de deelname aan het arbeidsproces te stimuleren. Deze vrijlatingsregeling is zo gekozen dat een IWS-er met een vrijiating niet meer inkomen heeft dan een minimumloner of een ABW/Rww-er. Uit onderstaande tabel blijkt overigens dat men hierin niet helemaal is geslaagd. Vergelijk de positie van een uitwonend eenoudergezin en een uitwonend echtpaar in de IWS met die in de ABW.
1) Voor een alleenstaande met een of meer kinderen geldt evenals in de bijstand een eerste volledige vrijiating van f 79,43 per maand.
13
Tabel 3 — Overzicht bedragen inclusief vrijlating (bedragen per 1 januari 1990, inclusief val
woonsituatie
IWS
ABW
JWG
1.012,19 1.012,19 1.162,20 1.162,20 1.344,48 1.344,48
alleenstaande 21 jaar 22 jaar 23-26 jaar
thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend
544,85 978,82 544,85 987,82 544,85 978,82
956,27 1.001,42 1.008,35 1.152,80 1.174,57 1.342,53
thuiswonend uitwonend
1.327,91 1.761,89
1.581,98 1.749,94
thuiswonend uitwonend
1.523,68 1.957,65
1.749,94 1.917,90
eenoudergezin
echtpaar
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uitkeringsduur De schoolverlater valt gedurende een tijdvak van een half jaar, gerekend vanaf de beeindiging van zijn studie, onder de werking van de IWS, als hij zelf niet in zijn onderhoud kan voorzien. Het verrichten van arbeid in dit tijdvak heeft geen consequentie voor het tijdstip waarop het half jaar afloopt. Wie bijvoorbeeld een maand werkloos was en daarna drie maanden een volledige baan had, komt daarna nog twee maanden voor een IWS-uitkering in aanmerking. Daarna heeft hij recht op de (hogere) Rww-uitkering. De uitkeringsduur van de IWS loopt in deze situatie als het ware door waardoor deelname aan betaald werk niet wordt ontmoedigd. Anders ligt dit voor het volgen van een opieiding of onderwijs die niet noodzakelijk wordt geacht voor inschakeling in het arbeidsproces. In deze situatie wordt het uitkeringsrecht op een IWSuitkering opgeschort. Na afloop van de scholingsperiode herleeft het recht op de IWS-uitkering, voor zover de uitkeringsduur nog niet was verstreken. Wie bijvoorbeeld na een maand werkloosheid drie maanden dagonderwijs gaat volgen komt daarna nog vijf maanden voor een IWS-uitkering in aanmerking. Verplichtingen en sancties In beginsel wordt van de schoolverlater volledige beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt verwacht. Schoolverlaters die om medische, sociale of andere redenen hieraan niet kunnen voldoen kunnen ontheffing van een of meer verplichtingen krijgen. Indien ook de echtgenoot van betrokkene schoolverlater is, gelden de verplichtingen, gericht op inschakeling in de arbeid, in beginsel ook voor deze partner. Indien her-, om- of bijscholing voor inschakeling in het arbeidsproces noodzakelijk is, kan evenals in de Rww deze scholing met behoud van uitkering worden gevolgd, mits geen aanspraak op 14
studiefinanciering kan worden gemaakt. Bij een niet-noodzakelijke sclnoiing verliest de sciioolverlater het recht op uitkering. De sanctiebepalingen sluiten aan bij het regime van de Rww. Een strikte toepassing van het sanctie-instrument is vereist indien een betrokkene een passend aanbod tot werkervaring, scholing of reguliere arbeid weigert. 3.2 Nadere beschouwing van de kabinetsvoorstellen De discussie over het inkomensbeleid voor jongvolwassenen heeft de laatste jaren sterk in het teken gestaan van de strijd tegen de jeugdwerkloosheid. Daarnaast is de vraag gerezen of er een voldoende afstemming is tussen de Rww-uitkeringen voor werkloze jongvolwassenen en de niveaus van de budgetten voor levensonderhoud op grond van de WSF, mede in relatie tot het minimum(jeugd)loon. De vraag stond daarbij centraal in hoeverre verschillen in van overheidswege gegarandeerde uitkeringsniveaus tussen leeftijdgenoten aanvaardbaar zijn, mede gezien de inspanningen en arbeidsmarktorientatie van betrokkenen. In de discussie over het inkomensbeleid voor jongvolwassenen zijn door opeenvolgende kabinetten de volgende argumenten gebruikt: - het prijsargument: jongeren zijn, in verhouding tot hun produktiviteit, te duur op de arbeidsmarkt. Daarom zouden de jeugdionen verlaagd of afgeschaft moeten worden; - het prikkelargument: het verschil in inkomensniveau tussen jongvolwassenen in de bijstand en jongvolwassenen met een minimumloon meet groot genoeg zijn om hen te stimuleren tot een actief zoekgedrag op de arbeidsmarkt. Daarnaast mag werkloosheid financieel niet aantrekkelijker zijn dan studeren; - het behoefteargument: jongeren zouden, alleen al op grond van hun leeftijd, minder behoeften hebben dan ouderen. Dit rechtvaardigt een lagere uitkering. Belangrijk onderdeel van de behoeftediscussie is de vraag op weike leeftijd de kosten van zelfstandig wonen onderdeel mogen uitmaken van de 'noodzakelijke kosten van bestaan' conform de ABW 1). Daarnaast is hier aan de orde of het gerechtvaardigd is dat de Rww-bedragen voor jongvolwassenen vanaf 21 jaar hoger liggen dan de budgetten voor levensonderhoud ingevolge de WSF. Op grond van het prijsargument zijn de minimumjeugdionen met name in de eerste helft van de jaren tachtig verlaagd 2). In het thans ter advisering voorliggende kabinetsvoorstel blijven de minimumjeugdionen conform het regeerakkoord buiten beschouwing.
J) Dit aspect komt verder aan de orde in hoofdstuk 4 van dit advies bij de bespreking van het kabinetsvoorstel inzake het recht op de uitwonendennorm in de ABW. 2) In samenhang met deze veriaging zijn ook de bijstandsnormen voor jeudige werklozen benedenwaarts aangepast. Zie in dit verband: Commissie Sociale Voorzieningen, o.c, publikatienr. 89/03. 1989. hoofdstuk 2 en bijiage 3.
Het prikkelargument en het behoefteargument lagen ten grondslag aan het wetsvoorstel-IJW van het vorige kabinet. Het beoogde met dit wetsvoorstel zowel een vermindering van de werkloosheid onder jongvolwassenen te bereiken als een aanzet te geven tot een geintegreerd jeugdinkomensbeleid. Ten aanzien van de vermindering van de werkloosheid lag het accent op maatregelen in de inkomenssfeer. Het wetsvoorstel voorzag in een aantal wijzigingen in de ABW waaronder een veriaging van de bijstandsnormen voor alleenstaande werkloze jongvolwassenen tussen 21 en 27 jaar tot het budget voor levensonderhoud in het kader van de WSF. Daarnaast zou er een aparte uitkeringsregeling komen voor jongvolwassenen met een zeker arbeidsverleden; de op grond van deze wet toe te kennen uitkeringen zouden dezelfde zijn als thans op 15
grond van de ABW worden verstrekt. Tegen dit wetsvoorstel zijn door de geraadpleegde adviesorganen in meerderheid fundamentele bezwaren ingebracht. Hoofdbezwaar was dat ernstig werd getwijfeld of via geisoleerde aanpassingen in de uitkeringen de jeugdwerkloosheid zou kunnen worden teruggedrongen. Tevens was er kritiek op het loslaten van het uitgangspunt dat bijstand voorziet in de noodzakelijke kosten van het bestaan via de koppeling aan het minimum(jeugd)loon. Voorts werd de motivering voor een nieuwe uitkeringsregeling voor jongvolwassenen met arbeidsverleden ontoereikend geacht. De Commissie Sociale Voorzieningen was verdeeld over het wetsvoorstel-IJW Een deel van de commissie deelde de hierboven genoemde bezwaren en wees de kabinetsvoorstellen van de hand. Een ander deel van de commissie onderschreef de kabinetsplannen en de motivering ervan. Het wetsvoorstel-I WS bevat zowel overeenkomsten als verschillen met het wetsvoorstel-IJW 1). Evenals in het wetsvoorstel-IJW hanteert het kabinet onder meer het behoefte- en het prikkelargument om zijn voorstel tot wijziging van de uitkeringssystematiek voor werkloze jongvolwassenen tussen 21 en 27 jaar te motiveren. Naar zijn mening zijn werkloze schoolverlaters gedurende het eerste half jaar na beeindiging van het onderwijs maatschappelijk op een lijn te stellen met studerenden. Het is dan ook gerechtvaardigd de uitkering voor schoolverlaters in het eerste half jaar van de werkloosheid te harmoniseren met de budgetten voor levensonderhoud krachtens de WSF. Van deze aanpassing van uitkeringsniveaus en een verruimde vrijiating van arbeidsinkomsten ten opzichte van de bijstand verwacht het kabinet een prikkel tot deelname aan de arbeid. In tegenstelling tot het wetsvoorstel-IJW maakt het wetsvoorstelIWS deel uit van een meer geintegreerd inkomens-, scholings- en arbeidsmarktbeleid dat beoogt via een gerichte, op de individuele persoon toegesneden aanpak werkloosheid onder schoolverlaters uit te sluiten. Het primaat ligt bij de uitbreiding van inspanningen en voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling. De samenhang van de maatregelen in de inkomenssfeer met het scholings- en arbeidsmarktbeleid is zowel beleidsmatig als financieel: - beleidsmatig: de rechtvaardiging van de IWS is, naar de mening van het kabinet, gelegen in de koppeling met een sluitend aanbod van werkervarings- en scholingsplaatsen; - financieel: een deel van de kosten van de JWG wordt gefinancierd uit met de invoering van de IWS gerealiseerde besparingen. Tevens is in vergelijking met het vorige wetsontwerp de harmonisatie van de uitkeringen van schoolverlaters met de WSFbudgetten voor levensonderhoud van beperkte duur, namelijk maximaal zes maanden, waarbij bovendien sprake is van een ruimere vrijiatingsregeling. Ook blijft de relatie tussen minimumjeugdlonen en Rww-uitkeringen gehandhaafd. Zeals reeds opgemerkt verwacht het kabinet dat financiele prikkels in de zin van een lagere uitkering en een ruimere vrijiating het actief zoekgedrag op de arbeidsmarkt zullen bevorderen. In dit 1) De beperking van het recht op de uit- verband kan worden geconstateerd dat het verschil tussen een wonendennorm wordthtetbuftenbeschou-
HAIC^
-^I
•
i_ ^
• •
i
i--i
^
•
j
— u«*
wing geiaten. Dit punt komt in hoofdstuk IWS-uitkering en het minimumloon aanzienhjk groter is dan het 4 aan de orde. verschil tussen een Rww-uitkering en het minimumloon. Het 16
verschjl op maandbasis tussen een IWS-uitkering en het minimumloon varieert voor uitwonenden afhankelijk van de leeftijd tussen / 399,-- en / 7 7 9 , - en voor thuiswonenden tussen / 7 4 6 , - en / 1.126,-. Het verschil op maandbasis tussen een Rww-uitkering en het minimumloon varieert voor uitwonenden tussen / 304,— en / 3 8 6 , - en voor thuiswonenden tussen / 3 4 9 , - en / 5 5 4 , (zie tabel 1). Verder ontstaat door de afstemming tussen uitkeringen voor schoolverlaters en die voor studerenden in de IWS een groter verschil tussen een uitkering voor schoolverlaters en een loon op basis van een scholings- of werkervaringsplaats krachtens de JWG (zie tabel 2). Ten slotte kan ten aanzien van de vrijiatingsregeling worden vastgesteld dat voor een uitwonende aiieenstaande, een eenoudergezin en een echtpaar de voorgestelde regeling in de IWS lets gunstiger is dan de huidige regeling in de ABW; zo is voor een 21 -jarige, een 22-jarige en een 23- tot en met 26-jarige uitwonende aiieenstaande ten opzichte van de bijstand sprake van een ruimere vrijiating bij neveninkomsten vanaf respectievelijk / 493,20, / 566,64 e n / 667,20 netto per maand 1). Voor een thuiswonende aiieenstaande pakt de vrijiatingsregeling in samenhang met de aanzienlijk lagere uitkering ingevolge de IWS in vergelijking met de bijstandsuitkering lets ongunstiger uit; dit is het geval bij neveninkomsten v a n a f / 4 3 5 , 8 8 netto per maand 2) (zie onderstaande tabel 4). Tabel 4 — Maximaie vrijiating arbeidsinkomsten op maandbasis per 1 januari 1990 huishoudtype/leeftijd
maximaie vrijiating aiieenstaande 21 jaar 22 jaar 23-26 jaar
ABW
IWS
woonsituatie
bij arbeidsinkomsten ter hoogte van
maximaie vrijiating
bij arbeidsinkomsten ter hoogte van
thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend
108,97 195,76 108,97 195,76 108,97 195,76
435,88 783,06 435,88 783,06 435,88 783,06
123,30 123,30 141,66 141,66 166,80 166,80
493,20 493,20 566,64 566,64 667,20 667,20
thuiswonend uitwonend
265,58 352,38
93075 1.171,23
238,29 238,29
714,87 714,87
thuiswonend uitwonend
304,74 391,53
1.218,94 1.566,12
238,29 238,29
953,16 953,16
eenoudergezin
echtpaar
3.3 Standpunt van de commissie 1) Bij deze inkomsten uit arbeid wordt de maximaie vrijiating in de ABW (15 procent van het normbedrag) gerealiseerd. 2) Bij dit inkomen uit arbeid wordt voor een thuiswonende aiieenstaande de maximaie vrijiating ingevolge de IWS gerealiseerd.
De commissie waardeert het positief dat het kabinet naar samenhang tussen het scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid streeft in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Over 17
de vraag of in dat verband de invoering van een nieuwe voorziening als de IWS noodzakelijk is en over de IWS zelf wordt in de commissie verschillend gedacht. Een deel van de commissie 1) wijst de invoering van de IWS van de hand. Het heeft principiele bezwaren tegen de voorgestelde harmonisatie van de inkomensposities van werkloze schoolverlaters en studerenden en acht bovendien deze harmonisatie geen noodzakelijke voorwaarde voor het voeren van een activerend arbeidsmarktbeleid voor jongvolwassenen. Daarnaast maken de kabinetsplannen volgens dit deel het geheel van inkomensvoorzieningen voor jongvolwassenen nodeloos ingewikkeld en onoverzichtelijk. Dit deel ken zich niet vinden in het uitgangspunt van de IWS dat de positie van werkloze schoolverlaters gedurende het eerste half jaar van hun werkloosheid vergelijkbaar is met die van studerenden. In het Advies inkomen jongere werklozen heeft dit deel een aantal redenen genoemd waarom deze posities niet te vergelijken zijn. Zo meent het dat de perspectieven op werk van studerenden in het algemeen gunstiger zijn dan die van werkloze jongeren die in overgrote meerderheid een lagere en onvoltooide vervolgopleiding hebben. Bovendien kiezen studerende jongeren anders dan werkloze jongeren zelf voor die maatschappelijke positie. Daarnaast wijst dit deel erop dat de hoogte van het budget voor levensonderhoud in de WSF destijds op arbitraire wijze is vastgesteld. Macrofinanciele overwegingen lagen daaraan mede ten grondslag. Op grond van deze overwegingen is dit deel het dan ook niet eens met de afleiding van de uitkeringssystematiek van de IWS uit de WSF en het daarmee samenhangend loslaten van het criterium algemeen noodzakelijke kosten van bestaan conform de Algemene Bijstandswet voor de betreffende groep schoolverlaters. Het vindt het bovendien onaanvaardbaar dat hierdoor twee verschillende minimumbehoefteniveaus voor de leeftijdsgroep 21 tot 27-jarigen ontstaan, een in de IWS en 46n in de overige regelingen van de sociale zekerheid, met inbegrip van de ABW Overigens constateert dit deel dat het kabinet de gekozen WSFconvergentie niet consistent doorvoert: schoolverlaters onder de 21 jaar komen niet in aanmerking voor een IWS-uitkering. Hun positie gedurende het eerste half jaar van werkloosheid is blijkbaar niet vergelijkbaar met die van studerenden. Ook blijven er grote verschillen bestaan tussen de vrijiatingsregelingen. In het licht van deze inconsistentie en het ontbreken van een onderbouwing ervan kan dit deel zich niet aan de indruk onttrekken dat de voorgestelde harmonisatie vooral ingegeven is door budgettaire motieven. Dit deel kan uit het wetsontwerp niet opmaken wat de visie van het kabinet is op de relatie IWS-WSF op langere termijn. Mede gelet op de huidige ontwikkelingen ten aanzien van de WSF was een visie hierop wenselijk geweest.
II Bestaande urt de werknemersleden. de leden urt de gemeentelijke kn'ng en het onafhankelijke lid mevrouw Asscher-Vonk.
Dit deel acht de invoering van de IWS geen noodzakelijke voorwaarde voor het voeren van een activerend arbeidsmarktbeleid voor jongvolwassenen. De positieve effecten van zo'n beleid kunnen naar zijn oordeel worden bereikt zonder invoering van de IWS. Het deelt niet de opvatting van het kabinet dat door verlaging van de uitkeringsniveaus een actiever arbeidsmarktgedrag van jongeren wordt bewerkstelligd. In het Advies inkomen jongere werklozen heeft dit deel ten aanzien van het 'prikkel-argument' verwezen naar onderzoeken waaruit naar voren komt dat de hoogte van de uitkering 18
in dezen een zeer bescheiden rol speelt. Het probleem van de (langdurige) werkloosheid onder jongvolwassenen blijkt veeleer gelegen te zijn in het ontbreken van een relevant opieidingsniveau en een gebrek aan banen. Overigens wijst dit deel erop dat ook in de huidige situatie werkloze schoolverlaters in de leeftijd van 21 tot 27 jaar er al aanzienlijk op vooruit gaan bij betaald werk. Dit deel vindt tot slot dat de invoering van de IWS niet bijdraagt tot een coherenter stelsel van inkomensvoorzieningen voor jeugdigen: de samenhang tussen jeugdionen, ABW/Rww-uitkeringen en studiefinanciering wordt niet verbeterd. Integendeel, door het creeren van de IWS wordt het jeugdinkomensstelsel complexer en onoverzichtelijker. In dit verband kan worden gewezen op de uiteenlopende onderverdeling in thuiswonenden, uitwonenden en woningdelers in de verschillende regelingen, de ingewikkelde en uiteenlopende partnertoetsen, de verschillen in leeftijdsgrenzen en de verschillen in de vrijiatingsregelingen. Doordat het geheel van inkomensvoorzieningen voor jongeren complexer wordt als gevolg van invoering van de IWS zai bovendien de gemeentelijke uitvoeringspraktijk worden verzwaard. Een ander deel van de commissie 1) kan zich met de invoering van de IWS en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen verenigen. Dit deel constateert dat de IWS deel uitmaakt van een meer ge'i'ntegreerd scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid voor jongeren, waarbij het accent ligt op uitbreiding van inspanningen en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Tegen deze achtergrond vindt dit deel het gerechtvaardigd dat door middel van invoering van de IWS de uitkering voor schoolverlaters in het eerste half jaar van de werkloosheid wordt geharmoniseerd met de budgetten voor levensonderhoud op grond van de WSF. Naar zijn mening stimuleren de kabinetsplannen de overgang van schoolverlaters naar een zelfstandige positie in de maatschappij waarbij het verwerven van economische zelfstandigheid door verkrijging van inkomsten uit arbeid centraal staat. In dat licht bezien past een duidelijk verschil in inkomenshoogte tussen een uitkering op grond van een inkomensvoorziening, in casu de IWS, en een loon op basis van een scholings- of werkervaringsplaats krachtens de Jeugdwerkgarantiewet. Door de verlaging van de uitkeringen tot het niveau van de budgetten voor levensonderhoud voor studerenden wordt dit gerealiseerd. Tevens deelt dit deel de verwachting van het kabinet dat financiele prikkels in de zin van een lagere uitkering en een ruimere vrijiating het actief zoekgedrag op de arbeidsmarkt zullen bevorderen. Ook onderschrijft het de opvatting van het kabinet dat indien een IWS-er een passend aanbod tot werkervaring, scholing of reguliere arbeid weigert, het sanctieinstrument strikt moet worden toegepast.
1) Bestaande uit de ondernemersleden en de onafhankeiijke leden mevrouw Fenijnvan Delft en Hoogendijk.
Daarnaast is dit deel met het kabinet van mening dat de huidige verschillen in inkomen tussen enerzijds schoolverlaters die een recente band hebben met het gevolgde onderwijs en nog geen arbeidservaring en anderzijds studerenden een rechtvaardigingsgrond ontberen en derhalve afstemming geboden is. Zeker gedurende het eerste half jaar na beeindiging van de studie is de positie van werkloze schoolverlaters in maatschappelijk opzicht vergelijkbaar met die van studerenden. Aangezien een studerende geacht wordt met het budget voor levensonderhoud krachtens de WSF zelfstandig in eigen levensonderhoud te voorzien is er geen reden voor een hogere uitkering voor werkloze schoolverlaters gedurende genoemde periode. 19
Dit deel is eveneens van mening dat de invoering van de IWS een verzwaring voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk betekent maar vindt deze verzwaring niet opwegen tegen de positieve effecten die het van invoering van de IWS in het kader van een activerend arbeidsmarktbeleid verwacht.
20
4. Maatregelen in de sfeer van de Algemene Bijstandswet
4.1 Kabinetsvoorstellen 4.1.1 Inleiding Naast de specifieke uitkeringsregeling voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 jaar bevat het voorontwerp een drietal maatregelen in de sfeer van de ABW. Het gaat daarbij cm: - een beperking van het recht op de uitwonendennorm voor 18tot 21-jarigen; - de invoering van een 'specifieke echtparennorm' voor echtparen/ samenwonenden waarvan een of beide partners jonger dan 21 jaar is e.g. zijn; - een regeiing van aanvullende bijstand voor partners van studerenden of schoolverlaters. Het voorstel tot beperking van het recht op de uitwonendennorm vooralleenstaande 18-tot 21 -jarigen is niet nieuw. Op 10 november 1987 vroeg de toenmalige staatssecretaris over een vrijwel gelijke maatregel advies aan het College Algemene Bijstandswet en op 4 oktober 1988 aan de Commissie Sociale Voorzieniiigen. In het eerste geval betrof het een gei'soleerde maatregel, in het tweede geval maakte de beperking van de uitwonendennorm deel uit van een pakket maatregelen ter verbetering van de werking van de arbeidsmarkt - het voorontwerp van Wet inkomensvoorziening jongere werkloze werknemers. Het College ABW adviseerde op 15 januari 1988 over de beperking van de uitwonendennorm en de Commissie Sociale Voorzieningen sloot zich hierbij aan in haar advies van lOfebruari 1989 over het voorontwerp van Wet inkomensvoorziening jongere werkloze werknemers. Het vorige kabinet heeft de beperking van de uitwonendennorm uiteindelijk niet doorgevoerd. De 'specifieke echtparennorm' en de regeiing van aanvullende bijstand voor partners van studerenden of schoolverlaters maakten geen deel uit van de eerdere voorstellen tot beperking van het recht op de uitwonendennorm. 4.1.2 Beperking uitwonendennorm
1) Voor personen van 18. 19 en 20 jaar bedraagt deze respectievelijk f 813.35. f 818.11 en f 824.22 per maand. Voor thuiswonenden gelden de volgende bedragen: f401,31, f 408,21 en f 503,98. Alle bedragen zijn inclusief de vakantie-uhkering.
18- tot 21 -jarigen
Het huidige Besluit landelijke normering (Bin) maakt bij alleenstaande 18- tot 21-jarigen onderscheid tussen uitwonende en thuiswonende jongvolwassenen. Jongvolwassenen die om weike reden dan ook zelfstandig wonen, komen thans op grond van de uitwonendennorm 1) in aanmerking voor een hogere uitkering dan thuiswonenden. Het kabinet acht dit niet vanzelfsprekend. Het feit dat jongvolwassenen vanaf 18 jaar meerderjarig zijn, betekent volgens het kabinet 21
niet dat de keuze van een 18-, 19- of 20-jarige om zelfstandig te gaan wonen, zonder meer gehonoreerd dient te worden met een hogere bijstandsuitkering. Dit gezien de financiele verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen tot deze 21 jaar zijn 1). Het kabinet stelt daarom voor de uitwonendenuitkering te beperken -via wijziging van het Bin- tot die gevallen waarin 18- tot 21 -jarigen op verblijf buiten het ouderlijk huis aangewezen zijn. Volgens het kabinet wordt met deze maatregel tevens de arbeidsmarktorientatie van deze jongeren versterkt 2). De noodzaak tot zelfstandige huisvesting acht het kabinet aanwezig indien: - de ouder(s) van betrokkene zijn overleden dan we! buiten Nederland wonen; - betrokkene voor de ingangsdatum van de bijstand in het kader van de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van de ouder(s) is geplaatst; - betrokkene op de ingangsdatum van de bijstand gedurende ten minste twaalf maanden buiten het gezinsverband van de ouder(s) heeft gewoond. In de kabinetsvoorstellen kunnen 18- tot 21-jarigen alleen in die gevallen aanspraak maken op de uitwonendenuitkering. Jongvolwassenen die om andere redenen zelfstandig wonen zijn dan aangewezen op de lagere uitkering voor thuiswonenden. In samenhang met de beperking van de uitwonendennorm stelt het kabinet voor de vrijiating van arbeidsinkomsten voor jongvolwassenen met een thuiswonendenuitkering te verruimen. Hiermee wordt beoogd de deelname aan betaalde arbeid te stimuleren. Het huidige maximum voor de vrijiating in de bijstand van 15 procent vervalt dan voor deze categorie. De maximale vrijiating voor deze categorie gaat dan voor 18-jarigen v a n / 54,70 naar/ 100,33; voor 19-jarigen van / 55,05 naar / 102,05; en voor 20-jarigen van / 68,50 n a a r / 116,52 (zie onderstaande tabel 5). Dit is 25 procent van de normuitkering 3). In deze systematiek treedt de maximale vrijiating op bij dat inkomen waarbij geen recht meer bestaat op een uitkering. Een extra vrijiating voor degenen die in aanmerking komen voor de uitwonendennorm acht het kabinet niet noodzakelijk. Deze wordt evenmin wenselijk geacht omdat de afstand tussen de bijstandsbedfagen voor uitwonenden en de netto-minimumjeugdionen nu al zeer gering is (zie tabel 1). 1i Ingevolge artikel 395a Boek 1 Burgelijk Wetboek zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen jonger dan 21 Jaar. 2jZie: Nota van wijziging op het wetsvoorstel Jeugdwerkgarantiewet Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990. 21 352. nr. 6. p. 8. 3) Alleen voor de maximale vrijiating voor een 20-jarige thuiswonende is niet uitgegaan van 25 procent van de normuitkering omdat dit vrijlatingsbedrag (f 125.99) hoger is dan de maximale vrijiating voor een 20jarige uitwonende. Dit wordt ongewenst geacht en daarom is aangesloten bij de maximale vrijiating voor een 20-jarige uitwonende if 116,50).
Het voorontwerp bevat een overgangsbepaling waarmee moet worden voorkomen dat oude gevallen er door de beperking van de uitwonendennorm op achteruit gaan. 4.1.3 Specifieke echtparennorm voor echtparen/samenwonenden waarvan een of beide partners jonger dan 21 jaar Volgens het huidige artikel 1 lid 3 ABW is de normuitkering voor een echtpaar gelijk aan het netto-minimumloon. In lijn hiermee is in het Bin vastgelegd dat de normuitkering voor echtparen / 1.679,62 per maand bedraagt (inclusief vakantietoeslag). De leeftijd van de partners speelt hierbij geen rol.
22
Tabel 5 — Huidige en voorgestelde maximale vrijiating van arbeldsinkomsten (bedragen per 1 januari 1990) leeftijd
woonsituatie
huidige vrijiating
voorgestelde vrijiating
18 jaar
thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend
54,70 55,05 60,96 68,50 116,52
100,33 102,05 60,96 116,52 116,52
19 jaar 20 jaar
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het kabinet meent dat de beperking van het recht op de uitwonendennorm voor alleenstaande 18- tot 21-jarigen gevolgen moet hebben voor de bijstandsuitkeringen aan echtparen en samenwonenden waarvan een of beide partners jonger is c.q. zijn dan 21 jaar. De som van de normbedragen die voor betrokkenen als alleenstaande zouden gelden, kan dan namelijk beneden de echtparennorm liggen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij twee alleenstaanden van 20 jaar van wie de een de uitwonendenuitkering en de ander de thuiswonendenuitkering ontvangt. Samen ontvangen z i j / 1.328,20 per maand, terwiji de echtparennorm/ 1.679,61 bedraagt. Een vergelijkbare situatie doet zich thans reeds voor indien een van beide partners afzonderlijk geen recht op bijstand heeft 1) en door huwelijk/samenwoning in aanmerking komt voor de echtparennorm. Dat het uitkeringsrecht van twee personen te zamen als gevolg van huwelijk of samenwoning meer bedraagt dan wanneer zij elk alleenstaande zouden zijn, acht het kabinet niet verdedigbaar omdat aldus onderscheid naar burgerlijke staat wordt gemaakt. Voorts bestaat de kans op gedragseffecten: betrokkenen zouden kunnen gaan samenwonen of zich als zodanig presenteren om een hogere uitkering te krijgen.
1) Geen zetfstandig recht op bijstand hebben: - personen onder de 18 jaar zonder Icinderen; • alleenstaanden van 18 tot en met 20 jaar die niet als werk/oze werknemer in de zin van de /?vvw dan wel ais zelistandige in de zin van het Bz kunnen warden aangemerkt: - alleenstaanden van 18 tat en met 20 jaar voor wie een half jaar wachttijd ingevolge de Rww geldt.
Daarom wordt voorgesteld het uitkeringsrecht voor gehuwd of ongehuwd samenwonenden van wie een of beide partners jonger is c.q. zijn dan 21 jaar, te maximeren op de som van de normbedragen waarop de partners elk recht zouden hebben wanneer geen sprake zou zijn geweest van een gezamenlijke huishouding, althans indien deze som beneden de echtparennorm ligt. Wanneer er kinderen zijn, moet de bijstandsnorm worden samengesteld uit de norm voor een eenoudergezin en de norm voor een alleenstaande. Deze 'specifieke echtparennorm' wordt gerealiseerd door wijziging van artikel 1 lid 3 ABW en artikel 3 Bin. De wettelijke koppeling van de normuitkering voor een echtpaar aan het netto-minimumloon is dan alleen van toepassing op echtparen/samenwonenden waarvan beide partners 21 jaar of ouder zijn. De maatregel heeft geen gevolgen voor oude gevallen. Voor deze groep blijft de huidige echtparennorm gelden.
23
4.1.4 >4 anvullende bijstand voor partners van studerenden/ schoolverlaters De Wet op de studiefinanclering voorziet in beginsel niet in een partnertoeslag voor de studerende die gehuwd of ongehuwd samenwoont. Alleen als de partner een of meer kinderen jonger dan 12 jaar verzorgt voor wie recht op kinderbijslag bestaat, wordt een partnertoeslag verleend. In de overige gevallen hebben werkloze werknemers met een studerende partner recht op aanvullende bijstand ingevolge de Beschikking bijstandsverlening werkloze werknemers met studerende partner. Hierbij wordt de studiefinanciering -gewaardeerd op het normbudget voor levensonderhoud waarnaar deze studiefinanciering is berekend- aangevuld tot de bijstandsnorm voor een echtpaar. Het kabinet stelt nu voor werkloze werknemers met een IWS-partner eveneens in aanmerking te laten komen voor aanvullende bijstand. De IWS kent immers geen partnertoeslag 1). Voorgesteld wordt deze aanvullende bijstand te stellen op de helft van de norm die in dezelfde omstandlgheden voor een echtpaar zou gelden. Deze aanvullingssystematiek zou dan ook moeten gaan gelden voor werkloze werknemers met een WSF-partner. Een volledige aanvulling tot de echtparennorm -zoals thans plaatsvindt voor werkloze werknemers met een studerende partner zonder kinderen- wordt ongewenst geacht omdat deze indirect het inkomensniveau voor de studerende of schoolverlater verhoogt. Voor partners beneden de 21 jaar zou aanvullende bijstand moeten worden verleend ter hoogte van de normbedragen die voor hen als alleenstaande zouden gelden. Dit vioeit volgens het kabinet voort uit de voorgestane doorwerking van de beperking van het recht op de uitwonendennorm naar echtparen/samenwonenden. Volgens de memorie van toelichting zai de voorgestelde aanvullingssystematiek voor werkloze werknemers met een studerende partner in de meeste gevallen een inkomensachteruitgang opleveren van / 56,75 per maand. Om betrokkenen de gelegenheid te geven zich hierop financieel in te stellen, zouden zij gedurende een half jaar een toeslag op hun bijstandsuitkering moeten krijgen v a n / 56,75 per maand. De regeling van aanvullende bijstand voor partners van studerenden/schoolverlaters zou vorm dienen te krijgen in het Bin. De Beschikking bijstandsverlening werkloze werknemers met een studerende partner moet dan worden ingetrokken. 4.2 Nadere beschouwing van de kabinetsvoorstellen Over een eerder voorstel tot beperking van het recht op de uitwonendennorm voor alleenstaande 18- tot 21 -jarigen adviseerde de commissie op 10 februari 1989. Een deel van de commissie wees het voorstel toen af, een ander deel stemde ermee in. Het huidige voorstel wordt gepresenteerd als onderdeel van het gei'ntegreerde scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid waarmee het kabinet bestrijding van de jeugdwerkloosheid beoogt. Het bevat als nieuw element een extra vrijiating van arbeidsinkomsten voor thuiswonenden, ter stimulering van de deelname aan betaalde arbeid. 1) Zie in dit verband ook paragraaf 3.1.3.
24
De beperking van de uitwonendennorm combineert het kabinet met de invoering van een specifieke echtparennorm voor echtparen/ samenwonenden waarvan een of beide partners jonger is c.q. zijn dan 21 jaar. Met deze maatregel wordt in feite de echtparennorm voor deze categorie afgeschaft. Voor de bepaling van de hoogte van de uitkering wordt uitgegaan van de normbedragen waarop de partners ieder afzonderlijk recht zouden hebben wanneer geen sprake zou zijn geweest van een gezamenlijke huishouding. Voor bijvoorbeeld twee 19-jarige partners zai de specifieke echtparennorm dan in veel gevallen de som van de twee thuiswonendenuitkeringen voor 19-jarigen zijn. In het geval dat een partner als alleenstaande geen recht op bijstand zou hebben, zaI de specifieke echtparennorm gelijk zijn aan de voor de andere partner geldende norm. Zouden beide partners als alleenstaande geen recht op bijstand hebben, dan hebben zij dat als gehuwden/samenwonenden evenmin. Bij invoering van de specifieke echtparennorm kan het uitkeringsbedrag liggen tussen nul e n / 1.679,61 (inclusief vakantietoeslag). Een meer gedetailleerd overzicht van de verschillende uitkeringsbedragen is opgenomen in bijiage 3 bij dit advies. Omdat geen sprake is van een vast normbedrag voor betrokken echtparen lijkt de benaming 'specifieke echtparennorm' minder gelukkig. Het zou meer in de rede liggen te spreken van bijvoorbeeld een 'specifieke uitkeringssystematiek' voor de betrokken categorie. Ten slotte kan worden opgemerkt dat in deze situatie geen sprake is van geVndividualiseerde of verzelfstandigde uitkeringsrechten. Weliswaar wordt voor de bepaling van de hoogte van de uitkering uitgegaan van de normbedragen waarop de partners als alleenstaande recht zouden hebben, maar bij de uiteindelijke vaststelling van het niveau van de uitkering wordt rekening gehouden met de financiele middelen van de partner of de financiele zorg voor een partner zonder die middelen. Individuele en zelfstandige uitkeringen hebben gemeen dat, indien er sprake is van een middelentoets, daarbij alleen de eigen middelen van de uitkeringsgerechtigde van belang zijn 1). De door het kabinet voorgestelde regeling van aanvullende bijstand voor partners van studerenden of schoolverlaters is direct verbonden met enerzijds de specifieke uitkeringsregeling voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar en anderzijds met de beperking van de uitwonendennorm in combinatie met de specifieke echtparennorm. 4.3 Standpunt van de commissie Binnen de commissie bestaan verschillende opvattingen over de voorgestelde maatregelen. II lie het rapport Verzelfstandiging van uitkeringsrechten, opgesteld door een departementale projectgroep en aangeboden aan de Tweede Kamer op 31 januari 1989. Beiangrijk verschii tussen geindividualiseerde en verzelfstandigde uitkeringsrechten is dat bij eerstgenoemde uitkering volstrekt wordt geabstraheerd van de woonen leefsituatie. 2) Bestaande uit de werknemersleden, de leden uit de gemeentelijke kring en de onafhankelijke leden mevrouw AsscherVonk en mevrouw Fenijn-van Delft.
Een deel van de commissie 2) blijft de beperking van de uitwonendennorm afwijzen, ook nu deze wordt voorgesteld in een bredere context. Het acht de maatregel materieel onverenigbaar met de verlaging van de leeftijd voor meerderjarigheid naar 18 jaar. Dit temeer omdat reeds sinds het van kracht worden van de Rww de Rww-gerechtigden in de eerste plaats als werknemers worden aangemerkt en op grond daarvan een eigen uitkeringsrecht hebben dat is afgestemd op de woonsituatie. Dit deel meent tevens dat ook werkloze jongvolwassenen een keuzevrijheid dienen te hebben 25
ten aanzien van het zelfstandig wonen. De voorgestelde maatregel ontneemt hun deze keuzevrijheid. Verder wordt volgens dit deel met de beoordeling op uitvoeringsniveau of al dan niet sprake is van een noodzaak tot zelfstandig wonen een nieuw beslissingsmoment gei'ntroduceerd. Het verwacht dat door deze verfijning van regelgeving de fraudegevoeligheid van de ABW zai toenemen. Dit deel betwijfelt voorts of de verruimde vrijiating van arbeidsinkomsten, gelet op de beperkte omvang ervan, stimuleert tot een actiever zoekgedrag op de arbeidsmarkt. In het verlengde van zijn afwijzing van de beperking van de uitwonendennorm verwerpt dit deel de specifieke echtparennorm. Zeals het kabinet zelf ook aangeeft, vioeit de specifieke echtparennorm namelijk direct voort uit de beperking van de uitwonendennorm. Dit deel meent bovendien dat de specifieke echtparennorm uitvoeringstechnisch te gecompliceerd is. Het in bijiage 3 opgenomen overzicht van de diverse uitkeringsbedragen is wat dat betreft illustratief. De maatregel leidt volgens dit deel tot een ongewenste verzwaring van de uitvoering. Bij de beoordeling van de regeling van aanvullende bijstand voor partners van studerenden/schoolverlaters maakt dit deel onderscheid tussen enerzijds het creeren van de mogelijkheid van aanvullende bijstandsverlening aan werkloze werknemers met een IWS-partner en anderzijds de daartoe voorgestelde aanvullingssystematiek. Indien de IWS zou worden ingevoerd, acht dit deel het voor de hand liggen dat tevens wordt voorzien in aanvullende bijstandsverlening aan werkloze werkenmers met een IWS-partner. Met de daartoe voorgestelde aanvullingssystematiek kan het echter niet instemmen. Dit deel is van oordeel dat bij aanvullende bijstandsverlening aan deze echtparen/samenwonenden de echtparennorm het uitgangspunt dient te zijn. Een deel van dit deel 1) voegt hieraan toe dat dit het geval dient te zijn zolang geen sprake is van individuele uitkeringsrechten 2).
1j Bestaande uit de leden van de FNV en het onafhankelijke lid mevrouw AsscherVonk. 2) In dit verband wijst dit deel erop dat de commissie in haar adviezen over de herinrichting Algemene Bijstandswet (publikatienrs. 89/15 en 90/04) de noodzaak heeft onderstreept van een studie naar en een principiele discussie over de verzelfstandiging van uitkeringsrechten. 3) Bestaande uit de ondernemersleden en het onafhankelijke lid Hoogendijk.
Een ander deel van de commissie 3) stemt in met de beperking van de uitwonendennorm. Volgens dit deel behoeft het zelfstandig (gaan) wonen van 18- tot 21-jarigen op zichzelf genomen geen aanlelding te vormen voor een hogere bijstandsuitkering. De voorgenomen maatregel laat de keuzevrijheid van betrokkenen onverlet, maar daarbij zaI de financiele verantwoordelijkheid die ouders voor hun kindereh jongel- dan 21 jaar hebbeh -ingevolge het BW- een rol moeten spelen. Dit deel onderschrijft dat de toepassing van de uitwonendennorm overeenkomstig het kabinetsvoorstel mogelijk blijft in situaties waarin het zelfstandig wonen daadwerkelijk tot de noodzakelijke kosten van het bestaan dient te worden gerekend. Daarnaast acht dit deel het gewenst voor 18- tot 21-jarigen de afstand tussen enerzijds bijstandsuitkering en anderzijds JWGbeloning en minimumjeugdloon te vergroten opdat de arbeidsmarktorientatie van betrokkenen wordt versterkt. Door de verlaging van de bijstandsuitkering als gevolg van de beperking van de uitwonendennorm wordt dit gerealiseerd. In dit kader stemt dit deel tevens in met de verruimde vrijiatingsregeling omdat het hiervan een stimulerende werking voor deelname aan betaalde arbeid verwacht. De specifieke echtparennorm ziet dit deel als een logisch complement van de door hem voorgestane beperking van de uitwo26
nendennorm. Het ken hiermee dan ook instemmen. Het onderschrijft de motivering van het kabinet dat aldus ongewenste gedragseffecten worden voorkomen die bij een op zichzelf staande beperking van de uitwonendennorm kunnen optreden. Dit deel meant dat ook bij invoering van de specifieke echtparennorm jongvolwassenen de vrijheid behouden al dan niet te kiezen voor huwelijk of samenwoning, zij het dat de financiele consequenties daarvan niet langer bij de overheid gelegd kunnen worden. Volgens dit deel dient de extra belasting van de uitvoering als gevolg van de specifieke echtparennorm niet te worden overschat. Dit mede gelet op het feit dat het beroep op de bijstand zaI afnemen door het geintegreerde schoiings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid. In lijn met zijn opvattingen over de aparte uitkeringsregeling voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar en de beperking van de uitwonendennorm in combinatie met de specifieke echtparennorm, stemt dit deel ten slotte in met de regeling voor aanvullende bijstand voor partners van studerenden en schoolverlaters.
27
5. Samenvatting
In dit advies geeft de Commissie Sociale Voorzieningen haar visie op het voorontwerp van Wet inkomensvoorziening werkloze scliooiverlaters (IWS), waarover de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de commissie in maart 1990 om advies heeft gevraagd. Dit wetsvoorstel beoogt een aantal wijzigingen aan te brengen in de uitkeringssystematiek voor werkloze jongeren van 18 tot 27 jaar. De voorstellen van het kabinet kunnen als volgt worden samengevat: a. een aparte inkomensvoorziening wordt in het leven geroepen voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 jaar gedurende het eerste halfjaar na beeindiging van het onderwijs Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters (IWS); tijdens dat eerste halfjaar ontvangen deze schoolverlaters een uitkering gelijk aan de budgetten voor levensonderhoud in de Wet op de studiefinanciering (WSF); b. het recht op de uitwonendennorm in de bijstand voor 18- tot 21-jarigen wordt beperkt; zij krijgen alleen een uitkering voor uitwonenden als de ouders overleden zijn of in het buitenland wonen, betrokkene door de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van de ouders is geplaatst of betrokkene minimaal een jaar buiten het gezinsverband woont; c. een specifieke uitkeringssystematiek wordt in de bijstand ingevoerd voor echtparen/samenwonenden waarvan een of beide partners jonger is c.q. zijn dan 21 jaar: voor de bepaling van de hoogte van de uitkering wordt uitgegaan van de normbedragen waarop de partners ieder afzonderlijk recht zouden hebben wanneer geen sprake zou zijn geweest van een gezamenlijke huishouding, althans indien de som van deze normbedragen beneden de echtparennorm ligt; d. een regeling van aanvullende bijstand wordt gecreeerd voor partners van studerenden of schoolverlaters: voorgesteld wordt deze aanvullende bijstand te stellen op de helft van de echtparennorm; voor partners beneden de 21 jaar zou aanvullende bijstand moeten worden verleend ter hoogte van de normbedragen die voor hen als alleenstaande zouden gelden. Het kabinet presenteert deze voorstellen als onderdeel van een geintegreerd inkomens-, scholings- en arbeidsmarktbeleid dat beoogt via een gerichte, op de individuele persoon toegesneden aanpak werkloosheid onder schoolverlaters uit te sluiten. De samenhang van de maatregelen in de inkomenssfeer met het scholings- en arbeidsmarktbeleid is zowel beleidsmatig als financieel: - beleidsmatig: de rechtvaardiging van de IWS is, naar de mening van het kabinet, gelegen in de koppeling met een sluitend aanbod van werkervarings- en scholingsplaatsen; - financieel: een deel van de kosten van de Jeugdwerkgarantiewet
28
(JWG) wordt gefinancierd uit met invoering van de IWS gerealiseerde besparingen. De commissie waardeert het positief dat het kabinet naar samenhang tussen het scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid streeft in het kader van de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Over de vraag of in dat verband de invoering van een nieuwe inkomensvoorziening als de IWS noodzakelijk is en over de IWS zelf wordt in de commissie verschillend gedacht. Een deel van de commissie deelt niet de opvatting van het kabinet dat de positie van werkloze schoolverlaters gedurende het eerste half jaar van hun werkloosheid vergelijkbaar is met die van studerenden. Het is het dan ook niet eens met de afleiding van de uitkeringssystematiek van de IWS uit de WSF en het daarmee samenhangend loslaten van het criterium algemeen noodzakelijke kosten van bestaan conform de Algemene Bijstandswet (ABW) voor de betreffende groep schoolverlaters. Het vindt het bovendien onaanvaardbaar dat hierdoor twee verschillende minimumbehoefteniveaus voor de leeftijdsgroep 21-tot 27-jarigen ontstaan, 66n in de IWS en 66n in de overige regelingen van de sociale zekerheid. Voorts acht dit deel de invoering van de IWS geen noodzakelijke voorwaarde voor het voeren van een activerend arbeidsmarktbeleid voor jongvolwassenen. De positieve effecten van zo'n beleid kunnen naar zijn oordeel worden bereikt zonder invoering van de IWS. Het deelt niet de zienswijze van het kabinet dat door verlaging van de uitkeringsniveaus een actiever arbeidsmarktgedrag van jongeren wordt bewerkstelligd. Daarnaast maken de kabinetsplannen volgens dit deel het geheel van inkomensvoorzieningen voor jongvolwassenen nodeloos ingewikkeld en onoverzichtelijk. Hierdoor zai bovendien de gemeentelijke uitvoeringspraktijk worden verzwaard. Een ander deel van de commissie kan zich met de invoering van de IWS en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen verenigen. In het licht van de intensivering van het activerend arbeidsmarktbeleid voor jongeren vindt dit deel het gerechtvaardigd dat de inkomensposities van werkloze schoolverlaters en studerenden worden geharmoniseerd. Tevens deelt het de verwachting van het kabinet dat financiele prikkels in de zin van een lagere uitkering en een ruimere vrijiating het actief zoekgedrag op de arbeidsmarkt zullen bevorderen. Daarnaast is dit deel met het kabinet van mening dat de huidige verschillen in inkomen tussen enerzijds schoolverlaters die een recente band hebben met het gevolgde onderwijs en nog geen arbeidservaring en anderzijds studerenden een rechtvaardigingsgrond ontberen en derhalve afstemming geboden is. Ook over de drie voorgestelde maatregelen in de ABW bestaan binnen de commissie verschillende opvattingen. Een deel van de commissie wijst de beperking van de uitwonendennorm af. Het acht deze maatregel materieel onverenigbaar met de verlaging van de leeftijd voor meerderjarigheid naar 18 jaar. Dit deel meent tevens dat ook werkloze jongvolwassenen een keuzevrijheid dienen te hebben ten aanzien van het zelfstandig wonen. In het verlengde van zijn afwijzing van de beperking van de
29
uitwonendennorm verwerpt dit deel de specifieke echtparennorm. Zoals het kabinet zelf ook aangeeft, vioeit de specifieke echtparennorm namelijk direct voort uit de beperking van de uitwonendennorm. Dit deel meent bovendien dat de specifieke echtparennorm uitvoeringstechnisch te gecompliceerd is. Ten aanzien van de regeling voor aanvullende bijstand voor partners van studerenden/schoolverlaters merkt dit deel op dat, indien de IWS zou worden ingevoerd, bij aanvullende bijstandsverlening aan deze echtparen/samenwonenden de echtparennorm het uitgangspunt dient te zijn. Een deel van dit deel is van mening dat dit het geval dient te zijn zolang geen sprake is van individuele uitkeringsrechten. Een ander deel van de commissie stemt in met de beperking van de uitwonendennorm. Volgens dit deel behoeft het zelfstandig (gaan) wonen van 18- tot 21 -jarigen op zichzelf genomen geen aanleiding te vormen voor een hogere bijstandsuitkering. De voorgenomen maatregel laat de keuzevrijheid van betrokkenen onverlet, maar daarbij zai de financiele verantwoordelijkheid die ouders voor hun kinderen jonger dan 21 jaar hebben -ingevolge het BW- een rol moeten spelen. Daarnaast acht dit deel het gewenst voor 18- tot 21-jarigen de afstand tussen enerzijds bijstandsuitkering en anderzijds JWG-beloning en minimumjeugdioon te vergroten opdat de arbeidsmarktorientatie van betrokkenen wordt versterkt. De specifieke echtparennorm ziet dit deel als een logisch complement van de door hem voorgestane beperking van de uitwonendennorm. Het onderschrijft de motivering van het kabinet dat aldus ongewenste gedragseffecten worden voorkomen die bij een op zichzelf staande beperking van de uitwonendennorm kunnen optreden. Ten slotte onderschrijft dit deel de regeling voor aanvullende bijstand voor partners van studerenden en schoolverlaters. 's-Gravenhage, 22 juni 1990.
I.P. Asscher-Vonk, voorzitter.
Th.J.H.M. Berben, secretaris.
30
Bijiage 1 Samenstelling Commissie Sociale Voorzieningen
onafhankelijke leden mevrouw mr.dr. LP. Asscher-Vonk (voorzitter) mevrouw drs. A.C.J.J. Fenijn-van Delft mr. W.C.D. Hoogendijk ondernemersleden mr. H.C.M. Genet (KNOV/NCOV) ir. H.M. Smets (3 CUO's) mevrouw mr. Th.M. Snelders (VNO) drs. G. Verheij (NCW) werknemersleden mevrouw mr. V. Domela Nieuwenhuis (FNV) drs. C.C.H.J. Driessen (FNV) drs. M. Hulsegge (CNV) drs. P.M. de Jong (MHP) leden uit gemeentelijke kring F.L. Gerrits drs. P. Jonker drs. P.H. Laman drs. P.J.H. Lemmen ministeriele
vertegenwoordigers
drs. J.P Kloosterman (SZW) drs. P de Weerd (SZW) secretariaat drs. Th.J.H.M. Berben mevrouw mr. T.D. Riemens mevrouw E.L. Fekkes-Hamburg
31
32
Bijiage 2
MInltMrl* van Social* Zakan an Warkgalaganhald
Poitbui 2 0 8 0 1 2 5 0 0 EV 'a-Gravanhaga
de Commlssle Soclale Voorzlentngen van de Soclaal-Econoralsche Raad Postbus 90405 2509 LK 's-GRAVENHAGE
Uw Brief
Zaaairaat 73 jai. O70 - 37i5»ii Taiatax 070 - 3714642
Onskenmeik
DoaUesrunner
SZ/BV/UKB/WBV/90/ U/2812/GvdW/cvd Onderwerp Voorontwerp van wet Inkomensvoorzlenlng werkloze schoolverlaters
Dttn 8 maart 1990
Contactperaoon
HierblJ doe Ik u ter advlserlng toekomen een voorontwerp van wet Inkomensvoorzlenlng werkloze schoolverlaters (IWS) met memorle vsin toelichtlng. Het voorontwerp van wet vloelt voort ult het regeerakkoord voor de kablnetsperlode 1990 1994 en beoogt - als onderdeel van een breed pakket van maatregeleij gericht op een "slultende aanpak" van de werkloosheld onder Jongvolwassenen - een tweetal wijzlglngen aan te brengen In de ultkeringssystematlek voor Jongeren van 18 tot 27 Jaar. Over een eerder verderstrekkend voorstel van het vorlge kablnet tot wljzlglng van de ultkeringssystematlek voor werkloze Jongeren van 18 tot 27 Jaar (het voorontwerp Inkomensvoorzlenlng Jongere werkloze werknemers) heeft uw college in 1989 reeds advles ultgebracht. Mede naar aanlelding van de ultgebrachte advlezen heeft het huldlge kablnet het voorstel-UW niet overgenomen. Het voorllggende voorontwerp is opgebouwd ult de volgende elementen: een speclfleke ultkerlngsregeling voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 Jaar op het niveau van de budgetten vjui levensonderhoud op grond van de Wet op de studlefinanclertng gedurende het eerste halfjaar na beflndlging van het onderwljs; beperklng van het recht op de ultwonendennorm In de bljstand voor 18-tot 21-Jarlgen tot strlkt omschreven gevallen alsmede een aantal andere wijzlglngen In de sfeer van de Algemene Bljstandswet die ult belde voorstellen voortvloelen. De maatregelen In de sfeer van de bljstand worden voomameltjk geefTectueerd door middel van wijzlglngen van het Bljstandsbeslult landelljke normertng. Dlt element vormde 00k een onderdeel van het voorstel-IJW. Genoemde maatregelen In de ultkerlngssfeer worden door het kablnet gerechtvaardlgd geacht. In samenhang met de Intenslverlng van het actlverend arbeldsmarktbeleld voor Jongeren. Met name de ultbreldlng van de werklngssfeer van de Jeugdwerkgarantlewet Is daarblj van belang. In het regeerakkoord Is In dlt kader afgesproken om te komen tot een gelntegreerd schoUngs- , Inkomens- en arbeldsmarktbeleld om de werkloosheld onder Jongvolwassenen bIJ de bron te bestrljden. Het accent Ugt daarblj op een slultende aanpak van de werkloosheld onder schoolverlaters via een aanbod van werkervarlng of schollng of een comblnatle van belde na het eerste half Jaar van de werkloosheld. De aanpak gaat ult van een evenwlcht van rechten en plichten. zowel voor de overheld als voor de Jongeren. De aanpak houdt In dat werkloze schoolverlaters blnnen een half Jaar na het ontstaan van de werkloosheld worden beoordeeld op kansen op de arbeldsmarkl. Indlen zlj gerlnge kansen hebben. wordl hen vervolgens een aanbod tot werkervarlng en/of schollng gedaan. Worden hun kansen posltlef beoordeeld, maar slagen zlj er toch nlet In op elgen faacht werk te vlnden dan volgt voor hen na een Jaar werkloosheld een aanbod tot werkervarlng en/of schollng. Wle een aanbod herhaaldelljk welgert. heell geen recht op ultkerlng.
33
via een nota van wljzlglng op het wetsvoorstel-Jeugdwerkgarantlewet fTweede Kamer. 1989/90. nr. 21.352) woi^t er In voorzlen dat de slultende aanpak In eerste Instantle geldt voor werkloze Jongeren tot 21 Jaar. BIJ dezelfde Nota van wljzlglng wordt de geleidelljke ultbouw van de slultende aanpak voor werkloze schoolverlatere van 21 tot 27 Jaar geregeld. Verwacht wordt dat deze Nota van wljzlglng eind maart a.s. blj de Tweede Kamer wonit Ingedlend. De huldlge kem van reeds langduilg werkloze Jongeren die is ontstaan door de slechte opname van schoolverlaters ult de beglnjaren tachtlg krljgt een voorrangsposltle blJ herorifinterlngsgesprekken. ZIJ worden zoveel mogelljk met behulp van bestaande arbeldsvoorzlenlngstnstrumenten (zoals de Kaderregellng Bevordering Arbeidslnpasslng) bemlddeld. De maatregden tot wljzlglng van de ultkerlngssystemaOek voor Jongeren resulteren structured In een besparing van drca 135 mln per Jaar. Met deze besparlng wordt In belangrljke mate bljgedragen In de financiering van de Intenslverlng van de JWG-aanpak. Voor de goede orde wljs Ik erop dat in het voorllggende voorontwerp nog nlet de bepallngen zljn opgenomen die voortvloelen ult het voorontwerp van wet Invoerliig sociaal-ilscaal nummer gemeenten ("son-nummer") dat onlangs voor advles is voorgelegd aan een aantal advlesorganen. Het Is ultdrukkelljk de bedoellng de "sofl-bepallngen" ook te laten gdden voor dlt voorontwerp. In een later stadium zal worden bezlen op wdke wljze dlt technlsch het beste kan worden gereallseerd. Ik verzoek uw college ml] vanult uw speclfleke deskundlghdd en taak te advlseren over het onderhavlge voorontwerp. In verband met de beoogde Invoerlng van de voorstdlen per 1 Januarl 1991 std Ik het bljzonder op prijs Indlen u mlj op korte termljn - graag voor 1 md a.s. - wilt advlseren over dlt ontwerp. Tenslotte deel Ik u voor de goede orde mee, dat Ik het voorontwerp ter advlserlng voorleg aan de Commlssie Soclale Voorzlenlngen van de Soclaal-Economlsche Raad, de Emanclpatleraad. de Raad voor het Jeugdbdeld. de Raad voor de Gemeenteflnancltn en de Zlekenfondsraad. DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID,
(jbJbttbeU (E. ter Vddr,
34
5/3
MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN GEDEELTE 1. Inleiding 2. Voorgeschiedenis 3. De plaats van het wetsvoorstcl binnen het kader van een geimegreerd jongvoiwassenbeleid 4. Uitgangspunten van de uitkeringsregeling voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar 4.1. Doelstelling en redengeving 4.2. De plaats van de Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters in het stelsel van sociale zekerheid 5. Hoofdlijnen van de IWS 5.1. Doelgroep 5.2. Uitkeringshoogte 5.2.1. De huidige bijstandsnormen 5.2.2. De uitkeringssystematiek van de IWS 5.3. Vrijlating van arbeidsinkomsten 5.4. Uiikeringsduur 5.5. Verplichtingen en sancties 5.6. Uitkeringsaspccten en financiering 6. Wijzigingen in de bijstand 6.1. Beperking van het recht op de uitwonendennorm voor 18- tot 21-jarigen in de bijstand 6.2. Gevolgen van de beperking van het recht op de uitwonejidennorm voor echtparen en samenwonenden 6.3. AanvuUing vanuit de bijstand voor echtparen en samenwonenden waarvan een van de partners studeert of schoolverlater is 7. Financiele effecten 7.1. Volumina 7.2. Lastenonrwikkeling en ombuigingen 8. Overige aspecten 8.1. Betekenis voor vrou wen 8.2. Informatievoorziening 8.3. Noodzaak van regelgeving
35
1. Inleiding Dit wetsvoorstel vloeit voort uit het regeerakkoord voor de kabinetsperiode 19901994 (Tweede Kamer, 1989/90, 21.132, nr. 8), waarin het beleidsvoomemen is opgenomen cm te komen tot een geintegreerd scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid om de werkloosheidonder jongvolwassenen bij de bron te bestrijden. Het accent ligt daarbij op een sluitende aanpak van de werkloosheid onder schoolverlaters via een aanbod van werkervanng of scholing of een combinatie van beide na het eerste half jaar van de werkloosheid. De aanpak gaat uit van een evenwicht van rechten en plichten, zowel voor de ovcrheid i s voor de jongeren. De aanpak houdt in dat werkloze schoolverlaters binnen een half jaar na het ontstaan van de werkloosheid worden beoordeeld op kansen op de arbeidsmarkt. Indien zij geringe kansen hebben, wordt hen vervolgens een aanbod tot werkervanng en/of scholing gedaan. Worden hun kansen positief beoordeeld, maar slagen zij er toch niet in op eigen kracht werk te vinden dan volgt voor hen na een jaar werkloosheid een aanbod tot werkervanng en/of scholing. Wie een aanbod herhaaldelijk wcigen, heeft geen recht op uitkering. De aanpak omvat de volgende elementen. Allereerst wordt er via een Nota van wijziging op het wetsvoorstel-Jeugdwerkgarantiewet (Tweede Kamer, 1989/90, nr. 2! .352) in voorzien dat deze sluitende aanpak in eerste instantie geldt voor alle werkloze jongeren tot 21 jaar. Bij dezelfde Nota van wijziging wordt vervolgens de geleidelijke uitbouw van de sluitende aanpak voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 jaar geregeld. E)e huidige kern van reeds langdurig werkloze jongeren die is ontstaan door de slechte opname van schoolverlaters uit de beginjaien tachtig krijgt een voorrangspositie bij herorienteringsgesprekken. Zij worden zoveel inogelijk met behulp van de bestaande arbeidsvoorzieningsinstrumenten (zoals de Kaderregeling Bevordering Arbeidsinpassing) bemiddetd. In het kader van een geintegreerde benadering is in het rcg^rakkoord voons voorzien in een tweetal wijzigingen in de systematiek van jongerenuitkeringen. Het betreft allereerst de beperking van het recht op de uitwonendennorm voor 18- tot 21jarigen in de bijstand. In de tweede plaats bevatten de afspraken in het regeerakkoord een apart uitkeringsregime voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar op het niveau van de budgetten voor levensonderhoud op grond van de Wet op de studiefinanciering (WSF) gedurende het eerste half jaar van de werkloosheid, met een enigszins verruimde vrijlating van arbeidsinkomsten ten opzichte van de bijstand. Dit wetsvoorstel bevat beide wijzigingen in de uitkeringssystematiek voor jongeren en is naar het oordeel van het kabinet een onmisbaar element in het gehecl van maatregelen en voorzieningen dat ingevolge het regeerakkoord tot stand zal worden gebracht. Dit wetsvoorstel is opgebouwd uit de volgende elementen: - een specifieke uitkeringsregeling voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 jaar gedurende het eerste halQaar na beeindiging van het onderwijs (IWS, Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters); - beperking van het recht cq) de uitwonendennorm in de bijstand voor 18- tot 21jarigen alsmede een aantal andeie wijzigingen in de sfeer van de Algemene Bijstandswet (ABW) die uit beide vowsteUen voortvloeien. De maatregelen in de sfecr van de bijstand worden voomamelijk geCffectueerd door middel van een wijziging van het Bijstandsbesluit landelijke normering (Bin). In het vervolg van deze memorie wordt met IWS de voorgestelde afzonderlijke uitkeringsregeUng voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar bedoeld. Het vcwrliggende wetsvoorstel omvat ook enkele voorstellen tot wijziging van andere regelingen dan de bijstand. Deze worden in de artikelsgewijze toebchting toegelicht. De indeling van deze meirxnie is als volgt: In paragraaf 2 wordt ingegaan op recente eerdere voorstellen mtt betrekking tot
36
de inkomenspositie van werldoze jongeren. Vervolgens wordt dit wetsvooretel in paragraaf 3 geplaatst in het kader van de voomemens van het kabinet om te komen tot een geintegreerd scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid voor jongeren. In paragralf 4.1. wordt de doelstelling en redengeving van de FWS weergegeven, waama paragraaf 4.2. ingaat op de plaats van van de IWS in het stelsel van de sociaJe zekerheid. In paragraaf 5 worden de hoofdlijnen van de IWS geschetst. Achtereenvolgens komen daarbij aan de orde: de doelgroep van de regeling, de uitkeringshoogte, de vrijiating van arbeidsinkomsten, de uitkeringsduur, de verplichtingen die aan het recht op uitkering worden verbonden en de sancties bij het niet-naLkomen daarvan en tenslotte de uitvoeringsaspecten en financiering. In paragraaf 6 wordt ingegaan op de wijzigingen in de sfeer van de bijstand. Deze wijzigingen betreffen met name de beperking van het recht op de uitwonendennorm voor alleensiaanden van 18 tot 21 jaar (paragraaf 6.1.), de gevolgen daarvan voor echtparen en samenwonenden (paragraaf 6.2.) en de mogelijkheid van aanvulling vanuit de bijstand voor echtparen waarvan een van de partners van studereert of schoolverlater is (paragraaf 6.3.). In paragraaf 7 worden de financiele effecten van de voorgestelde maatregelen beschreven. In paragraaf 8 komen tenslotte enkele bijzondere aspccten aan de orde. Het betreft de gevolgen van het wetsvoorstel voor vrouwen, de informatievoorziening en de noodzaak van regelgeving. 2.
Voorgeschiedenis
De arbeidsmarkt- en inkomensposine van jongvolwassenen is reeds geruime tijd onderwerp van politieke en maatschappelijke discussie. Aanleiding daarvoor is primair het niveau en de aard van de werkloosheid onder jongvolwassenen. Begin jaren tachtig liepde werkloosheid onder jongvolwassenen evenals de totale werkloosheid snel op. De werkloosheid onder jongeren beneden 25 jaar bereikte een top in de jaren 1983/84 met 319.0(X) pers^nen (geregistreerde werkloosheid volgens de arbeidsbureaus). Het aandeel van jongeren in de totale werkloosheid is inmiddels afgenomen van ongeveer 41 procent in de jaren 1981/82 tot bijna 32 procent in 1988. Ultimo 1988 stonden ongeveer 260.000 jongvolwassenen van 16 tot 26 jaar als werkzoekenden ingeschreven bij de arbeidsbureaus. Gecorrigeerd in vcrband met de bestandsvervuiling betreft het circa 150.000 werkloze jongvolwassenen. Hoewel de jcugdwerkloosheid derhalve de laatsie jaren een forse daling doormaaki is het niveau nog altijd onaanvaardbaar hoog. Daamaast is van belang dat de jeugdwerkloosheid met name geconcentreerd is bij specifieke categorieCn jongeren. Het betreft met name laagopgeleide jongeren, schoolverlaters uit het speciaal onderwijs, bepaalde categorieen mcisjes en etnische jongeren (Rapport heroverweging subsidies arbeidsmarktgerichte projecten voor jongeren, 1989, biz. 17,Tweede Kamer, 1989/90, 16.625, nr. 118). Wat beffeft de inkomenspositie van jongvolwassenen is de laatste jaren meer en meer de vraag gerezen of er een voldoende afstemming is tussen met name de uitkeringen voor werkloze jongvolwassenen en de niveaus van de budgetten voor levensonderhoud op grond van de WSF, mede in relatie tot het minimumloon. De vraag stond daarbij centraal in hoeverre vcrscbillen in van overheidswege gegarandecrde uitkeringsniveaus tussen leeftijdsgenoten aanvaardbaar zijn, mede gezien de inspanningen en arbeidsinarktoriiintade van betrokkenen. Door het vorige kabinet is na uirvoerige discussie met de Tweede Kamer een wetsvoorstel voorbereid, gericht op de aanpassing van de uitkeringen van werkloze jongvolwassenen in de bijstand. Met het wetsvoorstel Inkomensvoorziening jongere werkloze werknemers (IJW) werd onder meer beoogd een grotere convergenne te bereiken tussen de bijstandsuitkeringen voor werkloze jongvolwassenen en de budgetten voor levensonderhoud in het kader van de WSF. Daamaast zouden de voorstcUen een bijdrage moeten leveren aan een sdmulans tot het aanvaarden van betaalde arbeid.
37
Hierbij werd ovenvogen dat de ingroei van jongvolwassenen naar een zelfstandige positie in de maatschappij via het verkiijgen van betaalde arbeid geleidelijk plaatsvindt. Vanwege deze geleidelijke ingroei achtte het kabinet het gerechtvaandigd dat van jongvolwassenen bijzondere inspanningen wwden geviaagd om beloonde arbeid te verkrijgen, onder meer via de bestaande arbeidsm^tvoorzieningen. Daamaast werd het gerechrvaardigd geacht dat gedurende deze leeftijdsfase de uitkering ten behoeve van het levensonderhoud werd geharmoniseerd op het niveau van de geldende budgetten voor levensonderhoud in het kader van de WSF voor studerenden. Van handhaving van de verschiUen in uitkeringspositie voor studerende en werkloze jongvolwassenen ging voorts naar het oordeel van het vorige kabinet te zeer een ontinoedigende werking uit op de origntatie van jongeren op de arbeidsmarkt. In het voorstel-LTW was op grond van deze overwegingen voorzien in een bijstelling van de bijstandsuitkeringen voor werkloze jongvolwassenen van 18 tot 27 jaar, waarbij deze uitkeringen zouden worden verlaagd tot het niveau van het budget voor levensonderhoud in de WSF. Tevens bevatte het wetsvoorstel-IJW een aparte uitkeringsregeling voor werkloze jongvolwassenen van 18 tot 27 jaar met ecn zeker arbeidsverleden voor wie de uitkeringshoogte was afgeleid van de huidige bijstandsnormen. Het werd gerechtvaardigd geacht de arbeidsinspanningen van jongvolwassenen met een voldoende arbeidsverleden te honoreren met een hogere uitkering. Tenslotte bevane het wetsvoorstel-UW een voorstel tot beperking van het recht op de uitwonendennorm in de bijstand voor 18- tot en met 20 jarigen tot strikt omschreven gevallen, waarin het uitwonen noodzakelijk is. Tegen het voorstel-UW zijn door de geraadpleegde adviesorganen (SociaalEconomische Raad, Emancipatieraad, Raad voor het Jeugdbeleid, Raad voor de Gemeentefinancien en de Raad van State) in meerdertieid fundamentele bezwaren ingebracht. Hoofdbezwaar was dat emstig betwijfeld werd ofj^ia geisoleerde aanpassingen in de uitkeringen een oplossing van de jeugdwerkloosheid naderbij zou worden gebracht. Naar de opvatting van de adviesorganen boden de gepresenteerde maatregelen geen uitzicht op deelname aan de aibeidsmarki en warcn zij te geisoleerd vanwege het ontbreken van samenhang met arbeidsmarktmaatregelen. Tevens werd als bezwaar aangevoerd dat door het wetsvoorstel-UW het uitgangspunt werd losgelaten dat bijstand voorziet in de noodzakelijke kosten van het bestaan via de koppeling aan het tninimum(jeugd)loon. Voorts werd betwijfeld of de motivering voor een nieuwe uitkeringsregeling voor jongvolwassenen met arbeidsverleden toereikend is. E>oor het huidige kabinet is naar aanleiding van de afspraken in het regeerakkoord afgezien van indiening van het wetsvoorstel-UW bij de Twecde Kamer. Vermelding verdient voorts dat door het Sociaal en Culmrecl Planbureau in haar studie »Naareen geintegreerd beleid voor jongvolwassenen* (oktober 1988) is gewezen op de noodzaak van een geintegreerde aanpak van de jeugdwerkloosheid via maatregelen op het terrein van onderwijs-, arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Wat betreft het inkomensbeleid bepleitte het SCP met name de volgende aanpassingen. Voor werklozen in de bijstand werden twee uitkeringsniveaus voorgesteld: een laag niveau voor 18- tot en met 22-jarigen en een hoger niveau voor 23- tot en met 2S-jarigen. De jongste caiegcsie werd daarbij geacht nog bij de ouders te wonen; vanaf 23 jaar werd aangenomen dat men uitwonend is. Voorts wordt door het SCP een nadere afstemming van uitkeringsniveaus bepleit tussen bijstand en studiefinanciering. Daarbij wordt de rol van het ouderlijk diaagkrachtbeginsel ter discussie gesteld. Voor de bijstand en de studiefinanciering wordt voorts zoveel mogelijk een individualisering van uitkeringsrechten voorgesteld. Naar het oordeel van het SCP moeten werklozen en studerenden verder ruime gelegenheid hebben tot het verkrijgen van bijverdiensten en daarmee op het verkrijgen van arbeidservaring. Daarvoor acht het SCP ook een aanvullende voorziening nodig voor jongvolwassenen in de vorm van werkverschaffing op gemeentelijk niveau en op basis van
38
vrijwilligheid. Tenslotte bepleine de Raad voor het Jeugdbeleid in ajn advies »Inlcomens van jongeren: naareen geintegreerd beleid« (augustus 1989) een gemtegreerde aanpak. [Jit advies bepcrkt zich tot het inkomensbeleid. Anders dan het SCP stelt de Raad voor het Jeugdbeleid ook het minimuinjeugdloon ter discussie, dit als stanpunt voor een nicuw inkomensbeleid. In hetregeerakkoordblijft het minimumjeugdloon buiten discussie. 3. De plaats van het wetsvoorstel binnen het kader van een geintegreerd jongvolwassenenbeleid Mede naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen zijn bij de totstandkoming van het regeerakkoord van het huidige kabinet afspraken gemaakt over de bestrijding van de werkloosheid onder jongvolwassenen. In hoofdstuk V van het regeerakkoord voorde kabinetsperiode 1990-1994 zijn de bcleidsvoomemens vastgelegd. Deze voomemens iaten zich als volgt samenvatten. Prioriteit heefi een aanpak die het ontstaan van werkloosheid onder jongeren bij de bron bestrijdt. Deze aanpak wonlt gekenmerkt door een evenwichi van rechten en plichten,- zowel voor de jongeren als voor de overheid. Doel is zo snel mogelijk tot een sluitende aanpak te komen voor werkloze schoolverlaiers en werkloze niet-schoolverlaten in de leeftijdscatcgorie onder 21 jaar en wel via een geintegreerd scholings-, inkomens- en aibeidsmarktbeleid, met als uiteindelijk doel doorstroming naarde reguliere arbeidsmaikt. Doorjaarlijks de leeftijdsgrenzen met ien jaar te vcrhogen worden geleidelijk ook oudere schoolverlaters in de sluitende aanpak betrokken. Meer concreet verloopt de aanpak van dejeugdwerkloosheid via een geintegreerd scholings-, inkomens- en arbeidsmarktbeleid langs de volgende lijnen: 1. De doelgroep wordt in hoofdzaak gevormd door schoolverlaiers tot 27 jaar, die aansluiiend aan de beeindiging van de opleiding nog geen baan hebben gevonden. Aanvankelijk geldt de sluitende aanpak van een aanbod van werkervarings- en scholingsplaatsen voor jongeren tot 21 jaar, jaarlijks wordt deze aanpak doorgevoerd voor hogere leeftijdsgroepen schoolverlaiers. 2. In eerste instantie geldt voor de jongere een zoektijd van een half jaar. gedurende deze iieriode wordt betiokkene in de gelegenheid gesteld op eigen kracht naar werk te zoeken. Wat betreft schoolverlaiers van 18 tot 21 jaar bestaat ihans al zo'n wachttijd ingevolge de Rijksgroepsregeling werkloze werknemen (Rww) en hebben de ouders in deze periode aanspraak c^ kinderbijslag. Voor schoolverlaiers van 21 tot 27 jaar wordt op grond van dit voorstel gedurende een halfjaar voorzien in een uitkering ter hoogte van de budgeaen voor levensonderhoud van de WSF. 3. Na een halfjaar volgt, voor zover de jongere nog werkloos is, een indicaiiestelling op individuele basis. Indien de verwachdng bestaat dat betrokkene binnen een halfjaar op eigen kracht werk zal vinden, ontvangt hij een bijstandsuitkering op gtond van de Rww danwel bestaat recht op kinderbijslag voor de ouders voor zover het jongeren van 16 of 17 jaar betreft. Indien deze verwachdng niei bestaat volgt een op het individu tocgesneden aanbod van werkervaring, scholing of een combinatie van beide. In principe geldt daarbij een aanbod van een 32-uurspIaats tegen 80 prooeni van het minimumjeugdloon. Indien men na werkaanvaarding opnieuw werkloos wordt, wordt men wederom in een werketvarings- of scholingsplaats opgenomen. 4. Wanneer de jongere met gunstige arbeidstnaiktpcTspectieven na een jaar nog werkloos is volgt ook voor hem een aanbod tot werkervaring en/of scholing. Na een jaar vail in beginsel iedere jongere die in staat is te weiken onder de sluitende aanpak van aangeboden werkervaring en scholing. Na dat jaar is in principe geen bijstand op gronid van werkloosheid meer nodig. Bovengenoemde elementen worden opgenomen in een nou van wijziging bij het weisvoorstel-Jeugdwerkgarantiewet.
39
5. Voor langdurig jeugdwertdozen uit de jaren tachtig met een werkloosheidsduur van 2 tot 6 jaar wordt voorgesteld een vooirangsbehandeling bij hcrorienteringsgesprekken en toepassing van bijvoorbeeld de Kaderregeling Bevordering Arbeidsinpassing. Wat betreft de inkomenspositie van de werkloze jongere zijn de volgende elementen' van belang: 6. Schoolverlaters van 18 tot 21 jaar vallen, evenals thans het geval is, onderde wachttijdbepaling van de Rww. Voor hen bestaat gedurende ecn half jaar geen recht op een Rww-uitkering. Voor de ouders bestaat echter aanspraak op landerbijslag. Na de wachttijd komen werkloze schoolverlaters van 18 tot 21 jaar in aanmerkdng voor bijstand met toepassing van de Rww. Overeenkomstig het regeerakkoord wordt daarbij het recht op de (hogere) uitwonendennorm beperkt tot strikt omschreven situaties, waarin de jongere op verblijf buiten het ouderlijk huis is aangewezen. Tevens geldt een enigszins verruimde vrijlating van arbeidsinkomsten voor deze categorie om deelname aan betaalde arbeid te bevorderen. Deze wijziging .wordt vormgegeven in dit wetsvoorstel met een wijziging van de ABW en het Bin. 7. Voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar is in het regecrakkoord voorgesteld de uitkering gedurende het eerste half jaar na beeindiging van het onderwijs te bepalen op het niveau van de huidige budgenen voor levensonderhoud krachtens de WSF met een enigszins verruimde vrijlatingsregeling ten opzichte van de huidige regehng in de bijstand (Rww). Daarmee geldt ook voor deze categorie een »wachttijd« alvorens aanspraak op een bijstandsuitkering kan worden gedaan. De bijstands(Rww-) uidcering, waarop na dit half jaar aanspraak kan worden gemaakt. blijft gehandhaafd op het huidige niveau. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in de uitkeringsrechtcn van deze categorie gedurende het eerste half jaar. Met het totaal van het hiervoor geschetste instrumentarium bei^ogt het kabinet jongvolwassenen uitzicht te geven op een reguliere baan via de tussenstap van een aanbod van werkervaring en/of scholing. Prioriteit wordt gegeven aan een gerichte, op de individuele persoon toegesneden aanpak. Deze aanpak is erop gericht werkloosheid onder schoolverlaters in elk geval na een jaar uit te sluiten. De aanpak verschilt daarmee wezenlijk van de aanpak volgens het LTW-wetsvoorstel. Thans ligt het primaat bij de uitbreiding van inspanningen en voorzieningen, gericht op arbeidsinschakeling. C>e maatregelen in de inkomenssfeer dienen in samenhang daarmee te worden gezien. Voorts wordt concrect uitzicht op werk geboden. De aanpak vergt veel inspanningen, zowel van de sociale partners als van gemeenten. In het gemeenschappetijk beleidskader van kabinet en Sdchting van de Arbeid van 5 december 1989 zijn afspraken gemaakt over het activerend arbeidsmarktbeleid voor jongeren. Afgesproken is ondermeer dat in het Centraal Besniur voor de Arbcidsvoorziening (CBA) i.o. zal worden overlegd over de wijze waarop een deel van de doelgroep via voortrajecten geschikt kan worden gemaakt voor het leerlingwezen, hoe de arbeidsvoorzieningsorganisatie kan bijdragen aan een snelle invocring en uitbreiding van de JWG en of en zo ja, hoc het bedrijfsleven een rol kan spelen bij de uitbreiding van de JWG naar de maiktsector. 4.llitgangspunten van de uitkeringsregeling voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar 4.1. Doelsielline en redengevinp Dit wetsvoorstel beoogt primair voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar gedurende een half jaar na beeindiging van het onderwijs een uitkeringsregeling te introduceren, waarbij afstemming van de inkomensniveaus van schoolverlaters ten opzichte van sniderenden als uitgangspunt geldt. Gedurende het eerste halfjaar van de werkloosheid gelden op grond van dit wetsvoorstel voor deze werkloze schoolverlaters normbedragen ter hoogte van de budgetten voor levensonderhoud
40
voor studerenden. Tijdens deze perjode worden zij in de gelegenheid gesteld op eigen kracht naar werk te zoeken. Uiteraaid kunnen zij daarbij een beroep doen op betniddeling via het aibeidsbureau. Het kabinet is van mening dat de positie van schoolverlaters in deze overgangsperiode in maatschappelijk opzicht zeer wel vergelijkbaar is met die van studerenden. Daarom acht het kabinet het gerechtvaardigd in deze periode het uitkeringsniveau aan te laten sluiten bij de budgetten voor levensonderhoud voor studerenden. Op grond van dit wetsvoorstel geldt daarbij ten opzichte van de bijstand een ruimerc vrijlating van arbeidsinkomsten. DooT deze aanpak worden inspanningen, gericht op deelname aan de betaalde arbeid, gestimuleerd zolang men nog gecn dienstbetrekking heefi gevonden waaimee volledig in het eigen levensonderhoud kan worden voorzien. Daarmee maken de voorgestelde maatregelen onderdeel uit van een beleid dat erop gerichi is de instroom van schoolverlaters naar de arbeidsmarkt te bevorderen. Tot dit beleidskader behoren voorts de inspanningen van overheid en sociaie partners om te komen tot een sluitende aanpak van de jeugdwerkloosheid via werkervaring en scholing voor schoolverlaters tot 27 jaar die een half jaar werkloos zijn geweest. De overgang van jongvolwassenen naar een zelfstandige positie in de maatschappij verloopt geleidelijk. Van cniciaal belang daarbij is, naar de opvaiting van het kabinet, het verwerven van economische zelfstandigheid door verkrijging van inkomsten uit arbeid. Na afloop van de leerplichtperiode kan gekozen worden voor deelname aan het arbeidsproces of voor een vervolgopleiding, doorgaans met aanspraak op studiefinanciering. Na het beeindigen van het rcguliere onderwijs is in het algemeen enige tijd gemoeid met het vinden van een betaalde baan. Dit in vcrband met de orientatie op de arbeidsmarkt, het zoeken naar de aansluiting tussen eigen wensen en mogelijkheden en de mogelijkheden van de arbeidsmarkt, het verrichten van sollicitatieactiviteiten en dergelijke, Cijfers wijzen uit dat thans ongeveer 50 tot 60 procent van alle schoolverlaters binnen 6 maanden een baan vindt. Zo'n 9© procent van de schoolverlaters is binnen het jaar niet meer werkloos. Naarmate de werkloosheid langer duun, komi de schoolverlater meer in dezelfde positie te verkeren als anderen die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering in verband met werkloosheid. Het wordt dan ook steeds moeilijker op eigen kracht betaalde arbeid te vinden. Doelstelling van het kabinetsbeleid is om schoolverlaters zoveel mogelijk te stimuleren om een baan te vinden. In de gebruikelijke overgangsperiode van onderwijs naar arbeid worden de schoolverlaters in de gelegenheid te stellen op eigen kracht werk te vinden. De meerderheid van de schoolverlaters slaagi er binnen een half jaar in zelf werk te vinden. Dit geldt zeker voor de doorgaans hoger gekwalificeerden in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar. Naar de opvatting van het kabinet zijn zij in deze periode in maatschappelijk opzicht op een lijn te stellen met studerenden. Zij hebben immers een recente band met het gevolgde onderwijs, maar nog geen arbeidservaring. Vanwege deze positie acht het kabinet het gerechtvaardigd de uitkering voor schoolverlaters in het ecrste half jaar van de werkloosheid te harmoniseren met de budgetten voor levensonderhoud krachtens de WSF. Van de aanpassing van uitkeringsniveaus en een verruimde vrijlating van arbeidsinkomsten ten opzichte van de bijstand mag een stimulerende werking voor deelname aan de betaalde arbeid worden verwacht Indien de schoolverlater na een half jaar nog werkloos is, is er aanleiding hem met een meer verplichtende aanpak te confronteren. De inspanningen van de jongere om werk te vinden dienen te worden ondersteund met inspanningen van de kant van de overheid en van de sociaie panners. Dit wordt geregeld in het wetsvoorstelrWG. Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is immers om de jeugdwerkloosheid bij de bron te bestrijden en langdurige werkloosheid onder schoolverlaters zonder arbeidservaring te voorkomen. De inspanningen van overheid en sociaie panners worden gerealiseerd door geleidelijke uitbouw van de sluitende aanpak via
41
werkervaring en scholing voor schoolverlaters tot 27 jaar. Na enige maanden werkloosheid wordt de schoolverlater na beeindiging van het onderwijs uitgenodigd voor een gesprek over zijn kansen op de arbeidsniarkt. Indien zijn kansen om op eigen kxachi werk te vinden niet hoog worden geschat volgt na 6 maanden een aanbod tot werkervaring of scholing of een combinade van beide, waarvoor loon wordt betaald. Worden de kansen van betrokkene op eigen kncht werk te vinden positief beoordeeld, dan hecft dczc gedurcndc ccn half jaar recht op een hogcre bijstandsuitkering. Indien deze schoolverlater na een jaar nog werkloos is loijgt hij na afloop van het jaar ook een aanbod tot werkervaring of scholing. Zoals hiervoor is aangegeven, vindt de uitbouw van de sluitende aanpak voor 21 tot 27-jarigen geleidelijk plaats. Dit in verband met de bcnodigde organisatorische voorzdeningen en plaatsen. Zolang voor de schoolverlater de sluitende aanpak niet is gerealiseerd, bestaat voor hem na 6 maanden werkloosheid recht op een hogere bijstandsuitkering. Wei wordt op grond van een Nota van wijziging bij het wetsvoorstel-JWG voorgesteld de JWG-organisatie de bevoegdheid te verlenen om ook schoolverlaters die niet onder de sluitende aanpak vallen op hun verzoek een aanbod tot werkervaring of scholing te doen. Het voorstel voor een apane uitkeringsregeling richt zich op de inkomenspositie van werkloze schoolveriaters van 21 tot 27 jaar. Schoolverlaters van 18 tot 21 jaar vallen niet onder de doelgroep. Zij komen, zoals hiervoor reeds is £iangegeven, eersi na de wachtiijd van een half jaar in aanmerking voor bijstand op grond van de Rww. In paragraaf 6 wordt nader ingegaan op de wijzigingen in de uitkeringspositie voor deze categoric. De bovengrens sluit aan bij de reeds door het vorige kabinet voorgestelde leeftijdsgrens in de WSF van 27 jaar (Vereenvoudiging WSF-D, Tweede Kamer, 1989/90, nr. 21126). Gelet op het feit dat in dit wetsvoorstel aansluiting wordt gezocht bij de budgetten van de WSF ligt het voor de hand ev^neens aan te sluiten bij de voorgestelde leeftijdsgrens in de WSF van 27 jaar. De leeftijd van 27 jaar geldt bovendien als bovengrens in het kader van de sluitende aanpak van het JWG. De uitkeringsduuT op grond van dit wetsvoorstel is bepaald op een half jaai-. Dii is de periode die schoolverlaters krijgen om op eigen kracht naar werk te zoeken. Thans geldt in de Rww ook een half jaar wachttijd voor 18- tot 21-jarigen. Door dii wetsvoorstel wordt in de Rww feitelijk eenzelfde wachttijdperiode gerealiseerd voor alle schoolverlaters van 18 tot 27 jaar. Wat betreft de juridische vormgeving is gekozen voor een apart wetsvoorstel, dat voor werkloze schoolverlaters ten aanzien van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als tocreikende voorliggende voondening ten opzichte van de Algemene Bijstandswet (ABW) zal gelden, de Inkomensvoorziening werkloze schoolverlaters. Qua doelgroep en uitkeringsniveau is de IWS te bcschouwen als voortzetting van de WSF. De normbedragen van de IWS zijn gekoppeld aan de budgenen voor levensonderhoud in de WSF en volgen de indexering van de WSF. Deze bijzondere posine brengt met zich dat zij g^urende deze periode ingevolge dit wetsvoorstel uitgesloten worden van het recht op - de hogere - bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Hierdoor wordt vocwlcomen dat ten aanzien van de werkloze schoolverlater een aanvulling van het inkomen tot het hogere bijstandsniveau plaatsvindL In de bijstand is de hoogte van het minimumbehocfteniveau immcrs vastgesteld door een algemeen geldende koppeling van de neno-uitkering aan het netto-minimumloon. DOOT een afzonderlijke regeling te treffen blijft het uitgangspunt dat de bijstand gekq)peld is aan het minimumloon gehandhaafd.
42
4.2. De Diaats van de Inkoinensvnomeninf werkloze schoolverlaiers in het stelsel van sociale zekerheid De rWS behelst een vcxxrzicning op minimumbehoefteniveau om de pcriode te overbruggen tussen studie, doorgaans met behulp van een WSF-voorziening, en bijstand op grond van de ABW/Rww. Gelet op de aard van de minimumbehoeftevooRiening wordi in de financiering vooTzien uit collectieve middelen. De rWS heeft enerzijds het karakter van een uitkeringsregeling, aangezien voorzien wordt in een uitkering voor de kosten van levensonderhoud van de werkloze schoolverlater. Anderzijds kan de IWS worden getypeerd als een werkloosheidsregeling vanwege de verplichtingen die aan de uitkering worden verbonden, gericht op arbeidsinschakeling. De FWS kent dan ook geen specifieke onderwijsdoelstellingen, zoals de WSF. Gelet op het karakter van de IWS als onderdeel van de inkomensvoorzieningen voor werklozen wordt qua vormgeving en uitvoering zoveel mogelijk aangesloten bij de ABW/Rww. Qua uitkeringsniveau sluit de IWS aan bij de WSF-budgetten voor levensonderhoud en de daarbij behorende indexering. Dit geldt ook voor degenen die geen recht op studiefmanciering hebben gehad. De uitkeringsduur op grond van de IWS geldt als wachttijd voor de bijstand, zoals thans reeds het geval is voor 18- tot 21-jarigen in de Rww. Om samenloop van uitkcringsrechten en aanvullingen vanuit de bijstand voor de schoolverlater te voorkomen is in de bijstand een uitsluitingsgrond opgenomen ten aanzien van de werkloze schoolverlater van 21 tot 27 jaar, zolang de uitkeringsduur op grond van de rwS niet is verstreken. Ten opzichte van de bijstand fungcert de IWS derhalve voor de werkloze schoolverlaters als een toereikende voorliggende voorziening. De IWS voorziet alleen in een uitkering voor de noodzakelijkc bestaanskosten van de schoolverlater zelf. De eventuele echtgenoot of partner dient, om in aarunerking te komen voor een uitkering, zelf aan de voorwaarden van de IWS te voldoen. Alleen als de schoolverlater een gehuwde of samenwonenJe partner heeft die niet studeert en ook geen schoolverlater is, kan vanuit de bijstand een aanvulling op de middelen van betrokkenen plaatsvinden. De mogelijkheid tot aanvulling vanuit de bijstand bestaai thans voor de studerende met een partner die beschikbaar is voor de arbeidsmarki (beschikking bijstandsverlening werkloze werknemers met siuderende partner (Stcn. 1986, 170). Op de mogelijkheid van aanvulling vanuit de bijstand ingeval de schoolverlater of studerende een partner heeft wordt in paragraaf 6 nader ingcgaan. Ete voomaamste verschillen tussen IWS en ABW/Rww kunnen als volgt worden weergegeven. De IWS kent een beperktere personenkring dan de bijstand. Anders dan de Rww wordt in de IWS in beginsel de voorwaarde gesteld dat de schoolverlater zich voUedig beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. Voorts heeft de IWS een lager uitkeringsniveau dan de bijstand, maar een ruimere vrijlating van arbeidsinkomsten. Tenslotte kent de IWS geen echtparennorm. De ABW vooniet hier wel in uit hoofde van het karakter van de bijstand als gezinsbijstand. Vanwege de overeenkomsten met de ABW/Rww berust de uitvoering bij de gemeente. De overeenkomsten betreffen onder meer het karakter van de regeling als minimumbehoeftevoorziening, de middelentoets, terugvorderings- en verrekeningsbepalingen, dezelfde rechtgang, gebjksoortige arbeidsverplichtingen, dezelfde vorm van toezicht op de uitvoering en identieke strafbepalingen. S.Hoofdlijnen van de IWS
M.Pgclerwp De kring van rechthebbenden wordt primair gevormd door schoolverlaters van 21 tot 27 jaar. Het betreft personen die voor de werkloosheid onderwijs of een beroepsopleiding hebben gevolgd op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk n van de WSF of op kinderbijslag. 2^j krijgen een half
43
10 jaar de gelegenheid om op eigen kracht werk te vinden. Daarmee is in overeenstemming dat van hen in beginsel volledige beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt wordt verlangd. De Rww stelt als voorwaarde dat de werkloze werkncmer tenminste voor de helft van de gebruikelijke arbeidstijd beschikbaar is. De Rww richt zich immers op een meer heteiDge personenkring dan de IWS. De Rww kent bovendien de mogelijkheid dat de betrokkene zich djdelijk beschikbaar stelt voor . een deeltijdbaan, met evenredige aanpassing van de Rww-uitkering. Van de beperktere doelgrocp van de IWS mag een volledige inspanning worden verlangd om ingeschakeld te worden in het arbeidsproces. In vcrband daarmee geldt als hoofdregel de volledige beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkt. Ook tot de categorie schoolverlaters kunnen echter ook personen behoren van wie volledige beschikbaarstelling vanwege medische, sociale of redenen van andere aard geheel of gedeeltelijk niet kan worden gevorderd. Ook voor deze categorie wordt gedurende het eerste halfjaar werkloosheid aangesloten bij het niveau van de WSF-budgetten. Het is immers niet terechtvaardigendat zij een hogere uitkering krijgen dan degenen die zich wel volledig beschikbaar voor de arbeid stellen. In de bijstand geldt voor beide categorieen thans ook hetzelfde uitkeringsniveau. Het is in dergelijke gevallen echter niet reeel volledige beschikbaarstelling te vcrlangen. Bij deze categorie gaat het bijvoorbecld om alleenstaande ouders met een of meer kinderen, die verzorging behoeven. Ook kan worden gewezen op gedeeltelijke arbeidsongeschikten. die niet volledig inzetbaar zijn. De mate van beschikbaarstelling meet in deze situaties worden afgcstemd op resterende mogelijkheden tot beschikbaarstelling. Met schoolverlaters worden in dit wetsvoorstel gelijkgesteld personen van 21 tot 27 jaar die vanuit het buitenland naar Nederland zijn teruggekeerd of zich hier hebben gevestigd. Voor hen geldt, evenals voor schoolverlaters, dat enige tijd gemoeid is met de overgang naar een positie op de Nederlandse arbeidsinarkt. Hei ligt in de rede hen in deze periode dezelfde uitkeringsrechten te verlenen als schoolverlaters. Hiennee wordt voorts de lijn doorgetrokkeiulie thans geldt voor 18tot 21-jarigen die naar Nederland zijn teruggekeerd of zich hrcr hebben gevestigd. Voor hen geldt immers, evenals voor schoolverlaters van 18 tot 21 jaar, een wachttijd van een halfjaar voordat recht op Rww ontstaat Deze lijn zal op grond van dit wetsvoorstel ook voor 21- 27-jarigen worden gevolgd. 5 2. Uiikeringshoogie In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op de huidige uitkeringsniveaus voor bijstand en studiefinanciering (paragraaf 5.2.1.). Daama wordt ingegaan op de voorgestelde uitkeringsstructuur op grond van de FWS (paragraaf 5.2.2). 5.2.1. De huidipe biistandsnormen Op grond van dit wetsvowstel worden de uitkeringen voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar geharmoniseend met de huidige budgetten voor levensonderhoud krachtens de WSF. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de geldende bedragen per 1 januari 1990 van de bijstand en de WSF-budgenen voor levensonderhoud. Ter vergelijkdng zijn de geldende bedragen van het minimumloon tocgevoegd.
44
11 ^etto maandinkomens: minimumloon. hjjstand en budeetten levensonderhoud f^udiefinancierine Der 1 ianuari 1990finclusief vakantie-uitkerinp^ hiiishoudtvoe/ leeftiid
woonsituarii;
alleenstaande ISjaar
thuiswonend uitwonend 19jaar thuiswonend uitwonend 20jaar thuiswonend uitwonend thuiswonend 21jaar uitwonend thuiswonend 22jaar uitwonend 23 jaar of ouder thuiswonend uitwonend een-ouderfezin thuiswonend uitwonend
sshmsi
thuiswonend uitwonend
minimumloon
biistand
studicfinancienng
791.80 791.80 894,05 894.05 1023,59 1023.59 1182,02 1182,02 1363,30 1363,30 1562,44 1562,44
401,31 813,35 408,21 818,11 503,98 824,22 832.97 878,12 866.69 1011,14 1007,77 1175.73
435.88 783,06 435.88 783.06 435,88 783,06 435.88 783,06 435.88 783,06 435.88 783,06
1669,35 1669,35
1343,69 1511,65
1062,33 1409,51
1696.02 1696.02
1511,65 1679,61
1218,94 1566,12
Vermelding verdient hei gegeven dat de WSF-uiikeringen voor studerenden anders zijn samengesteld dan de bijstandsuitkeringen. Zoals bekend is de studiefinanciering opgebouwd uit een ouderonafhankelijke basisbeurs en aanvuUende financiering die. afhankelijk van de ouderlijke draagkracht. wordt verstrekt in de vorm van een rentedragende lening en zo nodig een aanvullende beurs. De uitkering die aan de bijstandsgerechtigde wordt verstrekt, wordt »om niet« verleend. Dit vindt zijn oorsprong in het verschil in karakter en doelsteUing van beide regelingen. De bijstand streki ertoe te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan voor een ieder. die noodgedwongen over ontoereikende middelen beschikt. De WSF beoogt voor degenen die na de leerplichtige leeftijd kiezen voor voortzetting van onderwijsdeelname de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. De beoogde afstemming tussen uiikeringen voor schoolverlaters en die voor studerenden in de rWS heeft alleen betrekJdng op de budgetten voor levensonderhoud. niet op de wijze waarop de WSF-uitkeringen zijn samengesteld. Het zou te ver vocren om ten aanzien van schoolverlaters die onvrijwillig wcrkloos zijn aan te sluiten bij de samcnstelling van de WSF-uitkeringen voor studerenden. Vanwege het investeringskarakter van de keuze voor het volgen van een vervolgopleiding is het gerechtvaardigd in de WSF rekening te houden met een leencomponenL Deze overwegingen gelden niet meer, indien de studerende werkloos wordt en aangewezen is op een uitkering. Uit tabel 1 blijkt dat tussen de hoogte van de bijstandsbedragen en de budgetten van de WSF grote verschillen bestaan. met name bij de oudere leeftijdscategorieen. De bijstandsnormen vow jongeren tot 23 jaar zijn, evenals het minimumjeugdloon tot 23 jaar, naar leeftijdsjaar gedifferentieerd. Vanaf 23 jaar zijn de bijstandsnormen gekoppeld aan het minimumloon. Daarbij geldt ten aanzien van de onderlinge normverhouding in de bijstand tussen echtparen, eenoudergezinnen en alleenstaanden vanaf 23 jaar de 100:90:70- verhouding. Verder wordt tot 21 jaar onderscheid gemaakt russen uit- en thuiswonenden en vanaf 21 jaar tussen woningdelers en niet-woningdelers. Dc WSF-budgetten voor levensonderhoud zijn opgebouwd vanuit de normbedragen voor alleenstaanden. Daarbij is alleen het onderscheid tussen uit- of
45
12 thuiswonend van belang. Zij volgen de ontwikkeling van het normbedrag in de bijstand voor een 18-jarige uitwonende, zij het met enigc venraging. Dit verklaan ook het feitelijk verschil in de hoogte van de nonnbedragen voor een 18-jarige in de bijstand en de WSF in tabel 1. De WSF-budgetten zijn leeftijdsonafhankelijk. Op grond van de WSF wordt op het normbedrag van een alleenstaande een toeslag verleend ingeval de studerende alleenstaande ouder is met een of meer kinderen onder de 18 jaar, waarvoor rechi op kinderbijslag bestaat (eenoudenoeslag). De toeslag is 80 procent van het normbudget voor een uitwonende. Ingeval betrokkene een panner hecft die een of meer kinderen onder de 12 jaar verzorgt voor wie recht op kinderbijslag bestaat, wordt op het normbedrag een toeslag verleend ter hoogte van de uitwonendennorm (partnenoeslag). De toeslag wordt dus niet verstrekt als de partner geen kind onder de 12 jaar te verzorgen heeft en geacht wordt bcschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. In dat geval kan de werkioze partner een beroep doen op aanvullende bijstand. 5.2.2. De uitkeringssystematiek van de IWS Zoals hiervoor reeds is aangegeven wordt in de IWS aangesloten bij de huidige budgenen van levensonderhoud in de WSF. Deze volgen, zoals vermeld, de ontwikkeling van de bijstandsnorm voor een 18-jarige, zij het met venraging. Destijds is voor deze wijze van indexering in de WSF gekozen. Het ligt in de rede bij het niveau en indexeringswijze van deze budgenen aan te sluiten, gezien de vergelijkbare positie waarin studerenden en schoolverlaters zdch in maatschappelijk opzdcht bevinden. Met het oog op het kabinetsvoomemen tot invoering van een OVkaan voor studerenden (Vereenvoudiging WSFI, Tweede Kamer, 1988/89, 20708) zij uitdrukkelijk vermeld dat aangesloten wordt bij de WSF-budgetten, waarop de koning in verband met de OV-kaan nog niet in mindering is ^steacht. In de IWS wordt derhalve volledig aangesloten bij het huidige niveau van de WSF-budgetten voor levensonderhoud, met inbegrip van de wijze van periodieke aanpassingen. Aangezien de IWS een uitkeringsregeling voor werklozen behelst worden de uitkeringen, net zoals in de bijstand, »om niet« verstrekt. Ten aanzien van de uitkeringssystematiek wordt in dit wetsvoorstel in hoofdzaak de WSF gevolgd. Dit leven voor schoolverlaters de volgende uitkeringsbedragen op (per 1 januari 1990, inclusief vakantie-aanspraak, permaand): CalSgQDE schoolverlater mer eenoudenoeslag
thuiswonend 435,88 1062,33
uitwonend 783,06 1409,51
De WSF kan niet volledig worden gevolgd ten aanzien van schoolveriaters met een panner. Daarbij is een drietal situaties te onderscheiden. In de eerste plaats is denkbaar dat beide partners schoolverlater in de zin van de IWS zijn. Evenals in de WSF bestaat voar de partners samen dan aanspraak op de som van de nonnbedragen die voor elk van beiden afzonderiijk gelden. Mede gelet op de beperkte uitkeringsduur van de IWS zal deze situatie naar verwachting niet vaak voorkomen. De tweede siniade heeft betrekking op schoolverlaters met een panner, die niet over eigen inkomen beschikt. De WSF maakt in deze situaties onderscheid tussen panners, die een of meer kinderen beneden de 12 jaar te verzorgen hebben en partners voor wie dit niet geldt. Alleen in het eerstgenoemde geval bestaat krachtens de WSF recht op een partnenoeslag. De WSF gaat er daarbij vanuit dat alleen dan met de smdiefmanciering mede moet woden voorzien in het levensonderhoud van de panner. In overige situaties moet de partner daanoe zelf in staat worden geacht. Als geen recht bestaat op een partnenoeslag op grond van de WSF kan aanspraak
46
13 gemaaki worden op een aanvulling op het inkomen op grond van de bijstand. Deze aanvuUing is groter dan de partnertoeslag op grond van de WSF. Vanuit oogpunt van minimumbehoeftevoorziening is niet verdedigbaar dat voor de partner die beschikbaar is voor de arbeidstnarkt tneer inkomen zou resulteren dan voor de panner die jonge kinderen te verzorgen hecft De consequentie hiervan is dat de IWS er alleen toe strekt te voorzien in het levensonderhoud van de schoolverlater. Ingeval sprake is van een partner zonder inkomsten vervult de bijstand zijn normale functie om ontoereikende iniddelen van de leefeenheid aan te vullen. In de derde plaats kan sprake zijn van schoolverlaters met een partner, die wel inkomsten heeft. De schoolverlater heeft dan wel recht op IWS, maar er vindt verrekening plaats met de inkomsten van de partner. De IWS is immer^ een voorziening op minimumbehoefteniveau, die enoe strekt in het levensonderhoud van de schoolverlater te voorzien. Net als in de bijstand iTX)et rekening worden gehouden met de middelen van betrokkenen, derhalve ook van de panner. Zou een toets op de middelen van de panner achterwege blijven, dan zou ook de schoolverlater, wiens panner een toereikend inkomen voor de leefeenheid verdient, voor een uitkering in aanmerking komcn. Bovendien zouden betrokkenen er ten opzichte van de huidige situatie op vooruitgaan. Dit wordt niet beoogd. Ook in de WSF wordt rekening gehouden met middelen van de panner. Evenals in de WSF wordt in de FWS van het inkomen van de partner het bedrag buiten beschouwing gelaten dat deze nodig heeft voor het eigen levensonderhoud. Dit bedrag is in beginsel gelijk aan de helfi van de echtparennorm in de bijstand (voor niet-woningdelers f 839,81 per maand). Volledige aanvulling tot de echtparennorm in de bijstand zou betekenen dat het lagere normbedrag voor de schoolverlater in de FWS via de bijstand weer wordt aangevuld. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan het karakiir van de IWS. Op deze wijze wordt naar het oordeel van het kabinet recht gedaan aan het karakter van de IWS als inkomensvoorziening op minimumbehoefteniveau in aansluiting bij het WSF-regime. Voor schoolverlaters met een panner van 21 jaar of ouder (niet-woningdeler) gelden na realisarie van de voorstellen de volgende bedragen (per 1 januari 1990, inclusief vakantie-uitkering, per maand):
IWS bei'len schoolverlater schoolverlater + niet-schoolverlater
aanvulline ABW
1566.12 783,06
toiaal 1566,12
839,81
1622,87
Ingevolge de FWS wordt de vakantie-uitkering meteen per maand uitbetaald. Ook op dit punt wordt aangesloten bij de WSF. Tenslotte wordt hieronder een overzicht gegeven van de inkomensniveaus voor jongeren van 21 tot 27 jaar na invocring van de IWS.
47
14 Tabel2 Netto maandinkomens: hudgetten levensonderhnud studiefmanciering. rWS. bijstand en JWG rbedragen per 1 ianuari 1990. inclusief vakanrie-uitkering. JWG op basis van 32-uur^
huishoudtvpe/leeftiid
WSF
IWS
ABW
thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwoend thuiswonend uitwonend
435,88 783.06 435,88 783.06 435.88 783,06
435,88 783,06 435,88 783,06 435,88 783,06
832,97 878,12 866,69 1011,14 1007,77 1175,73
thuiswonend uitwonend
1062,33 1409,51
1062,33 1409,51
1343,69 1511,65
thuiswonend uitwonend
1218,94 1566,12
1218,94 1566,12
1511,65 1679,61
woonsituane
JWG
alle«n!>.Hai)de 21 jr 22 jr 23-26 jr
1012,19 1012,19 1162.20 1162,20 1344,48 1344,48
een-oudergezin echtpaar
5.3. Vriilating van arbeidsinkomsten Overeenkomsrig het regcerakkoord voorziet dit wetsvoorstel in een verruimde vrijlating van arbeidsinkomsten voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar ten opzichte van de huidige Rww-vrijlating van arbeidsinkomsten. In de IWS is daartoe, anders dan in de bijstand, niet de beperking opgenomen dat de vrij te laten inkomsten maximaal 15 procent van het normbedrag zijn.Met deze iets niimere vrijlating wordt beoogd de stimulans om deel te nemen aan het arbeidsproces te vergroten. Bij de uitwerking van de vrijlatingsregeling in de IWS dient rekening te worden gehouden met de relatie met het minimum-{jeugd)loon. Voorkomen moet immers worden dat een IWS-er met een vrijlating meerinkomen hecft dan een minimumloner. De overgang naar arbeid tegen het minimumloon zou daardoor worden belemmerd. Voorts moet worden voorkomen dat de IWS-er met een vrijlating het eerste halfjaar meer inkomen ontvangt dan in het tweede halQaar, aangezden betrokkene dan bij het voonduren van de werkloosheid aangewezen is op een ABW/Rww-uitkering en dan, door het vrijlatingsregime in de bijstand, een tenigval in inkomen zou kunnen ondervinden. Om deze rcdenen is uitgegaan van de bijsiandssystematiek ten aanzien van hei vrijlaten van inkomsten uit arbeid. Dit houdt in dat 25 procent van de arbeidsinkomsMn buiten beschouwing blijft. Naarmate meer wordt gewerkt en meer loon wordt ontvangen, blijft derhalve meer inkomen buiten beschouwing. Voor een aileenstaande met een of meer kinderen geldt, gezien diens specifieke situatie, evenals in de bijstand, een eerste voUedige vrijlating van f 79,43 per maand. Arjigezien e«rst recht op een uitkering bestaat als de inkomsten van betrokkene onder het geldende normbedrag liggen, vloeit uit bovenstaand vrijlatingsregime voon dat de vrij te laten inkomsten maximaal f 195,76 kunnen bedragen voor een alleenstaande schoolverlater en het dubbele. ingeval beide partners schoolverlater zijn. Bij een inkomen van f 783 kan nog recht op IWS bestaan. Daarmee coirespondeert een vrijlating van 25 procent van f 783, is f 195,76. Uit de gekozen benadering vloeit het volgende overzicht voon. Hierin is de inkomenspositie van schoolverlaters, inclusief de maximale vrijlating van arbeidsinkomsten weergegeven.
48
15 Tabel3 OvenJchtbedrageninclusiefvi^ilating rhedrapen per 1 ianuari 1990. inclusief huishoudtvpe/leeftiid alleenstaande 21 jr 22 jr 23-26 jr
woonsiiuati£
IWS
ABW
thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend thuiswonend uitwonend
544,85 978,82 544,85 987,82 544,85 978,82
956,27 1001,42 1008,35 1152,80 1174,57 1342,53
thuiswonend uitwonend
1327,91 1761,89
1581,98 1749,94
thuiswonend uitwonend
1523,68 1957,65
1749,94 1917,90
JWG
1012,19 1012,19 1162,20 1162,20 1344,48 1344,48
eenoudergezin Khtpaar
Vanwege de beperkte uitkeringsduur is een duurbeperking van de vrijlating overbodig. 5.4. Uitkeringsduur De duur van de IWS-uitkering is maximaal zes maanden. Indien de werkloosheid wordt onderbroken als gevolg van tijdelijke arbeidsdeelname of scholing geldt het volgende regime. Uiigangspunt daarbij is dat de schoolveriater niet langer op de lagere IWS-uitkering is aangewezen dan feitelijk de bedoelingis. Indien de werkloosheid en uitkeringsduur wordt onderbroEen door arbeidsdeelname kan, ingeval betrokkene opnieuw werkloos wordt, alleen recht op IWS ontstaan, indien de werkloosheid nog valt binnen de uitkeringstermijn van de FWS. Er is dan recht op IWS voor de resterende uitkeringsduur. Wie bijvoorbeeld 3 maanden werkloos was en daama 2 maanden een volledige baan had komi daama nog een maand voor een IWS-uitkering in aanmerking. Indien er daama ontoereikende middelen zijn is men aangewezen op een (hogere) Rww-uitkering. A^angezien de uitkeringsduur van de FWS met een lagere uitkering dan de bijstand rjei wordt opgeschon, maar als het ware »doorloopt«, wordt deelname aan betaald w^rk niet ontmoedigd. Dit sluit bovendien aan bij de huidige wachttijdbepalingen in de Rww voor 18-tot 21-jarigen In schema: maanden
0
im scholing/opleiding
IWS
3
5
6
1
1
^ werk
IWS
Rww
Indien een uitkeringsgerechdgde een opleiding of onderwijs gaat volgen, die niet noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in de arbeid, en daardoor geen rechi meer heeft op een rWS-uitkcring (zie ook paragraaf 5.5) wordt het uitkeringsrecht opgeschon. Dit betekent dat na afloop van deze scholingsperiode opnieuw recht op een IWS-uitkering besiaai, echter voorzover de uitkeringsduur nog niet was verstreken. Dit voorkomf een dubbele wachttijd vow de Rww. Zonder nader bepaling zou men immers opnieuw als schoolveriater worden aangemcrkt en de volledige uitkeringsduur van de IWS c^nieuw moeten doorlopen, voordat
49
16 aanspraak op een hogere bijstandsuitkcring zou ontstaan. Wie bijvoorbeeld na 2 maanden werkloosheid 3 maanden dagondcrwijs gaat volgen komt daarna nog in aanmerking voor 4 maanden uitkering op grond van de IWS. In schema: maanden
scholing/opleiding
IWS
opieiding
IWS
Rww
5.5. Verplichtingen en sancties De bepalingen met betrekking tot de verplichtingen, gericht op de arbcidsinschakeling, en de sancties staan eveneens in het teken van de hoofddoelstelling van hei beleid ten behoeve van jongvolwassenen: bevordering van deelname aan betaalde arbeid. In beginsel wordt van de schoolverlater voUedige beschikbaarstelling voor de arbeidsmarkl verwacht. DoelstelUng van het kabinetsbeleid is immers het verwerven van economische zelfstandigheid door verkrijging van inkomsten uit arbeid door de jongere zodat de betrokkene geheel zelfstandig in de bestaanskosten kan vooraien. Zoals in paragraaf 5.1. reeds is aangegeven, vallen ook schoojverlaters die om medische , socialc of andere redenen niet kunnen voldoen aan de voorwaarde tot volledige beschikbaarstelling onder de personenkring van de IWS. Aan hen kan ontheffing van een of meer van de verplichtingen worden verleend. Aan de uitkering worden voor het overige verplichtingen, gericht op de arbeidsinschakeling verbonden, die ook in de andere werkloosheidsygelingen gelden, uiteraard voor zover zich geen redenen van medische, sociale of andere aard hienegen verzenen. Indien ook de echtgenooi van betrokkene schoolverlater is, gelden de verplichtingen, gericht op inschakeling in de arbeid, in beginsel ook voordeze partner. Van beide werkloze schoolverlaters mag immers worden verwacht dat zij zich richten op de verwerving van betaalde arbeid. Uiteraard is erde mogelijkheid tot ontheffing van een of meer van de verplichtingen indien daanoe redenen zijn, bijvoorbeeld indien de verzorging van een kind arbeidsinschakeling verhindert. In bepaalde, doorgaans bijzondere, situaties kan voor de inschakeling van de schoolverlater her-, om- of bijscholing noodzakelijk zijn. Weliswaar zal dit, gelet op de personenkring en de beperkte uitkeringsduur van de IWS, niet vaak aan de orde zijn, maar deze mogelijkheid mag niet geheel worden uitgesloten. Evenals thans in de Rww hei geval is ten aanzien van werkloze schoolverlaters kan deze scholing met behoud van uitkering worden gevolgd, mits geen aanspraak op studiefinanciering kan worden gemaakt. Hierbij kan dan tijdelijk ontheffing van een of meer van de verplichtingen, gericht op arbeidsinschakeling worden verleend. Met betrekking tot de beoordeUng van de noodzaak van de scholing dient de arbeidsvoorzieningsorganisatie om advies te worden gevraagd. Ingeval de schoolverlater een niet-noodzakelijke scholing volgt verliest deze het recht op uitkering. Van dit type scholing mag immei^ geer. bijdrage tot arbeidsdeelname worden verwacht. Wat betreft de sanctiebepalingen kan woiden aangesloten bij het regime van de Rww. Indien betrokkene de gestelde voarwaarden tot inschakeling in de arbeid niet nakomt zijn burgemeester en wethouders derhalve bevocgd de uitkering geheel of gedeeltelijk te weigercn. Daarbij wodt rekening gehouden met de emst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. Mede gelet op de extra arbeidsmarktinspanningen ten aanzien van jongeren mag
50
17 van hen een optimale inspanning worden verwacht om via beiaalde arbeid zelf in het bestaan te voorzien. Indien betrokkene de verplichtingen die aan het recht op uitkering worden verbonden niet nakomt en bijvoorbceld een passend aanbod tot werkervaring, scholing of reguliere arbeid weigert is er aanleiding tot een strikte toepassing van het sancde-instrument. Dezelfde benadering wordt voorgestaan ten aanzien van de schoolverlater die na een halfjaar nog weikloos is en die is aangewezen op een bijstandsuitkering. '16 Uitvoeringsa-ipecten en financiering De uirvoering van de fWS berust, evenals die van ABW/Rww en de lOAW en de lOAZ, bij de gemeente. Belangrijke elementen uit dit wetsvoorsiel zijn ontleend aan de ABW/Rww. De bepalingen over aanvraag en toekenning van de uitkering lopcn grotendeels parallel met die van de ABW/Rww. Hetzelfde geldt voor de wijze van betaling, het onderzock naar de omstandigheden van de client, de bezwaar- en bcroepsmogelijkheden, de terugvorderings- en verrekeningsbepalingen, de adviescommissie, de rijksvergoeding van de gemeentclijke uitgaven, het rijksioezicht op de uirvoering en de strafbepalingen. De rijksvergoeding aan de gemeente bedraagt 90 procent van de nctto ten laste van de gemeente gebleven uitkeringen. De FWS is qua karakter vergelijkbaar met lOAW, lOAZ en ABW (met name waar het gaat om bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan), waarvoor dezelfde financiering geldt. Voorwaarde voor toekenning van de rijksvergoeding is dat de uitkeringen zijn verleend in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels. De financiele verhouding tussen Rijk en gemeenten vormt naar het oordeel van het kabinet een afspiegeling van de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen Rijk en gemeenten. Deze inkomensvoorziening heeft immers het karakter van een in medcbewind door de gemeenten uit te voeren regeling, waarb^ in het algemeen sprake is van een eigen beleidsruimte en een eigen wijze van uitvocring door de gemeenten. De gemeente heeft daarbij een eigen veranrwoordelijkheid om bij te dragen in bevordering van de uitstroom. Evenals de lOAW en lOAZ kent de IWS geen verhaalsbepalingen. 6 . Wijziglngen in de bijstand Naast een aparte uitkeringsiiegeling voor schoolverlaters van 21 tot 27 jaar voorziei dit wetsvoorstel 00k in een aantal wijzigingen van andere wetten en regelingen. Gewezen wordt op de wijziging van de ABW, waarin wordt bepaald dat geen bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan mogelijk is, indien aanspraak op een IWS-uitkering bestaat Vcrder zijn met name de voorgestelde wijzigingen in het Bin van belang. In deze paragraaf wordt allercerst ingegaan op het voorstel tot bepcrkdng van het recht op de uitwonendennorm voor allecnstaanden van 18 tot 21 jaar (paragraaf 6.1). Vervolgens komen de gevolgen voor de normbedragen voor echtparen en samenwonenden, waarvan een de: partners jonger dan 21 jaar is. aan bod (paragraaf 6.2). Tenslotte wordt ingegaan op de wijze van aanvulling vanuit de bijstand vow echtparen waarvan een van de echtgenoten of samenwonenden studeert of schoolverlater is (paragraaf 6.3).
51
18 6.1 Beperldnp van hei recht op de uitwonendennorm voor 1S- tot en met 20-jarigen in de biistand Dit beleidsvoomemen is onderwerp geweest van ecn eerste bespreking in een tnondeling overleg inet de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Wericgelegenheid van de Twecde Kamcr op 20 april 1988 (Kamerstukken 11, 1987/88, 20 200, XV, nr. 94), Bij die gelegenheid is van de ajde van de Kamer crop aangedrongen de behandeling van deze tnaatregel te doen plaatsVinden in samenhang inet de overigc beleidsvoomemens op hct tcncin van inkotnens van jongvolwassenen. In dit wctsvooi^tel tot wijzigingen van de systematiek van de jongei^nuitkeringen is de beperking van de uitwonendennorm eveneens opgenomen. De handelingsbekwaamheid van de jongvolwassenen vanaf 18 jaar leidt naar hei oordeel van bet kabinet niet zonder meer tot ecn rechtsplicht van de overheid toi bijstandsverlening, wanneer de jongvolwassene zelf voor een bepaalde woonsituatie kiest. Een beroep op de ouders gaat dan voor. Tot aan de leeftijd van 21 jaar geldt immers, ook bij meerderjarigen, op grond van het nieuwe artikel 395a, Boek 1, van hci Burgerlijk Wetboek (BW) de financiele verantwoordelijkheid van de ouders. Op grond van de huidige bepalingen in het Bin komt iedere jongvolwassene die zelfstandig woont in aanmerking voor de uitwonendennorm. Daarbij is de cigen keuze van de betrokkene doorslaggevend, ook als de noodzaak tot zelfstandige huisvesting ombreekt. Het kabinet acht een meer stringente invulling van de voorziening in de noodzakelijke bestaanskosien voor de 18- tot 21-jarigen gerechrvaardigd, door de hogere uitkering voor uitwonenden slechts te verlenen in specifieke situaties waarin dit beroep onmogelijk of niet billijk is. Bij de leeftijdsgroep van 18 tot en met 20 jaar wordt in het kader van de ABW het toekennen van de uitwonendennorm voor alleenstaanden beperkt tot de situatie waarin jongvolwassenen op verblijf buiten het ouderlijk huiszijn aangewezen. De noodzaak tot zelfstandige huisvesting is aanwezig, als de ou(Rr of de ouders zijn overleden of buiten Nedcrland wonen. Ook in geval een jongere voor de ingangsdatum van de bijstandsverlening in het kader van de jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van de ouder of ouders is geplaatst, is de noodzaak tot zelfstandige huisvesting geblekcn. Bovendien kan de situatie, waarin een alleenstaande op de ingangsdatum van de bijstandsiiitkering al tenminste een jaar buiten het gezinsverband van zijn ouder of ouders heefi gewoond, worden gecontinueerd door afstemming van de bijstandsverlening op die bestendige situatie. Naar het oordeel van het kabinet is het in samenhang met het vowstel tot beperking van de uitwonendennorm gerechrvaardigd de vrijlating van arbeidsinkomsten voor 18- tot 21 -jarigen enigszins te verruimen ten behoeve van degenen die op de lagere norm voor thuiswonenden zijn aangewezen. Hiermee wcwdt beoogd een stimulans te bieden richting betaalde ar^id. Een extra vrijlating van arbeidsinkomsten is voor degenen die aangewezen blijven op de hogere norm voor uitwonenden niet noodzakelijk en evenmin wenselijk: voor hen blijven de huidige normbedragen gclden. Een extra vrijlating is voor deze categorie niet gewenst vanwege de verhouding met het nettominimumjeugdloon. Aangezien de afstand tussen bijstandsbedragen voor uitwonenden en netto-minimumjeugdlonen zeer gering is, geldt voor uitwonenden thans een beperkte vrijlating. Ten aanzien van de extra vrijlating voor degenen met een bijstandsuitkering voor thuiswonenden is aangesloten bij de maximumvrijiating voor een 20-jarige uitwonende (f 116,50). Het huidige maximum van de vrijlating in de bijstand van 15 proceni vervalt voor deze categorie. In de voorgestelde systematiek trcedi de maximale vrijlating op bij dat inkomen waarbij geen recht meer bestaat op een uitkering. De maximale vrijlatingsbedragen worden dan als volgt:
52
19
latsLi januari 1990) woonsimatie thuiswonend uitwonend thuiswonend uirwonend thuiswonend uitwonend
l^fqjd 18jr 19 jr 20 jr
huidiee vriilatine voorgestelde vrijlatinf 54,70 100,33
-
55,05 60,96 68,50 116,52
-
102,05 60,96 116,52 116,52
Tenslotte is in dit wetsvoorstel een overgangsbepaling getroffen om te voorkomen dat oude gevallen als gevolg van de maatregel crop achteruit zouden gaan. Voor 18- tot 21-jarigc schoolverlaters geldt thans, zoals eerder aangegcven, een wachttijd van een halfjaar voordat men voor een bijstandsuitkering in aanmerking komt. Aangezien alle 18- tot 21-jarJgen op grond van het wetsvoorstel-JWG gelijktijdig in de sluitende aanpak worden betrokken, is een bijstandsuitkering in het Sgemeen alleen noodzakelijk in het rweede halfjaar van de werkloosheid. Daarbij gaat het om degenen met de beste kansen om zelfstandig een baan te vinden; de overigen krijgen immers na een halfjaar een aanbod tot werkervaring/scholing. 6.2. Gevolgen van de heperkinp van hei recht op de uitwonendennorm voor echtparen en samenwonenden De beperking van hei recht op de uitwonendennorm voor alieenstaanden beneden de 21 jaar dient naar het oordeel van het kabinet gevolgen te hebben voor de hoogie van de bijstandsuitkeringen aan echtparen en samenwonenden, waarvan een of beide partners jonger zijn dan 21 jaar. De beperking van het recht op de uitwonendennorm brengt met zich mee dat de som van de norlhbcdragen die voor betrokkenen als alleenstaande zouden gelden beneden de echtparennorm kunnen liggen. Ingeval van twee alieenstaanden van 20 jaar, van wie de ene panner de hoge norm en de ander de lage norm ontvangt, bedraagt de som van de normbedragen voor alieenstaanden bijvoorbeeld f 1328,20 per maand (inclusief vakantieuitkering). Dit is f 351.41 per maand minder dan de echtparennorm van f 1679,61. Indien een van de beide panners afzonderlijk geen recht op bijstand heeft (de betrokkene is bijvoorbeeld 17 jaar cud) zou via samenwonen evcneens een beroep op de echtparennorm kunnen worden gedaan. Een uitkomst dat het uitkeringsrecht van twee pcrsonen tezamen, enkel door hei feit dat zij huwen of gaan samenwonen, meer zou bedragen dan wanneer zij elk alleenstaande zouden zijn, acht het kabinet alleen daarom al niet verdedigbaar omdat dit nen onderscheid naar burgerlijke staat inhoudt. Bovendien zijn gedragsen^ecten niet uitgesloten. Betrokkenen zouden kunnen gaan samenwonen of zich als zodanig presenteren om ecn hogere uitkering te verkrijgen. Het stelt daarom voor het uitkeringsrecht voor gehuwd of ongehuwd samenwonenden te maximeren tot de som van de normbedragen waarop de partners elk recht zouden hebben, wanneer geen sprake zou zijn gewecst van een gezamenlijke huishouding, indien deze som beneden de ech^aiennorm ligL Als er kinderen aanwezig zijn, wordt de bijstandsnorm samengesteld uit de norm voor een eenoudergezin en een norm voor een alleenstaande. Tenzij voor een van de echtgenoten of partners geen recht op bijstand bestaat, betekent deze benadering dat de huidige norm voor een echtpaar van toepassing blijft Deze specifieke echtparennorm wordt gerealiteerd door een wijziging van anikel 1, derde lid, van de Algemene Bijstandswei en van anikel 3 van het Bijstandsbesluit landelijke normering.
53
20 6.3. Aanvullinp vanuii rig hiistand voor punne.rs. van studerenden of schoolvt^rlaicrs Hiervoor is reeds aangegeven dai rWS alleen beoogt te voorzien in hei levensondcrhoud van de schoolverlater zelf. Hetzclfde geldt, met enige nuancering voor de WSF. Dc studerende met een partner zonder jonge kindcren onrvangt immers geen partnertoeslag.In zo'n geval bestaat recht op aanvuUende bijstand. Momenieel is daaromirent een regeling getroffen in de vomn van de Beschilcking bijstandsverlening werkloze werknemers met een studerende partner. Op grond van die regeling wordt de studiefinanciehng, die wordt gesteld op het normbudget voor levensonderhoud waamaar deze is bcrekend, aangevuld tot de bijstandsnorm voor een echtpaar. . In het kader van dit wetsvoorstel wordt deze regeling aangepast. Met deze wijziging is de aanvuUing in beginsel gelijk aan de helft van het geldende normbedrag voor een echtpaar in de bijstand. Een volledige aanvulling tot de echtparennorm zou indirect het inkomensniveau voor de studerende of schoolverlater verhogen, hetgeen ongevk'enst is. Voor partners beneden de 21 jaar wordt een aanvulling gegeven ter hoogte van de normbedragen die voor hen als alleenstaande zouden gelden. Dit vloeit voort uit de doorwericing van de beperking van het recht op de uitwoncndenorm naar echtparen en samcnwonenden, zoals in paragraaf 6.2 is toegelicht. De Beschikking bijstandsverlening werkloze werknemers met studerende partner wordt vanwege de wijziging van hei Bin ingetrokken. 7.
Financiele
effecten
7.1. Volumina Met becekking tot de bepaling van de financiele effecten van dc IWS en de beperking van het recht op de uirwonendennorm is als uitgangsmint genomen het gerealiseerde volume uitkeringsgerechtigden ABW/Rww in Be leeftjjdsgroep 18 tot en met 26 jaar, zoals dai bestond per ultimo 1988. Uit dit basisbestand zijn vervolgens voor de IWS de niet-schoolverlaters geelimineerd. Vervolgens is een correctie aangebracht voor de demografische onrwikkeling en de werkloosheidsontwikkeling, waarbij voor de werkloosheidsontwikkeling is uiigegaan van de ontwikkeling uit het regeerakkoord. Voor de periode na 1994 is een stabiele werkloosheid verondersteld. Het spreekt vanzelf dat deze ramingen, gezien de veronderstellingen, voor een deel tentatief zijn. Tenslotte zij er op gewezen dat bij de volumina is afgezien van mogelijke gedragsreakties. Rekening houdend met de voomoemde veronderstellingen resulteren de navolgende bestanden van uitkeringsgerechtigden (in personen), die zijn gehanteerd bij de berekening van de effecten van de regelingen; aangegeven zijn het bestand in het jaar van invoering, alsmede in de structurele situatie.
TatJclS Bestand van uitkenngsgerechtigden IWS (personen^ Categoric Ecn-oudergezin Thuiswonend Uilwoni-nri Totaa]
54
1991 structureel (1998) 400 300 6100 5300 226QQ 222QQ 32100 27900
21 Tabel6 Aanlal jonferen benftden 21 jaar. onderverdeeid naar ihi.i«:wonend en uitwonend
bii onecwiizied belcid £ai££Qn£ Uitwonend < 21 jaar Thuiswonend<2I jaar
1221 smjcnjreel (1998^ 11100 8300 9100 5600
Voor de berekening van hei aantal jongeren onder de 21 jaar is uitgegaan van ongewijzigd beleid. Hierbij is afgezien van eventuele gedragsreacties en invoering van het JWG. 7.2. Lastenonrwikkelinp en ombuiginpen In de navolgende overzichten zijn de financiele effccten van de IWS en de bcperking van het recht op uitwonendennoim gekwantificecrd. Het betreft hier bruto lasten, dat wil zeggen de lasten inclusief opslagen voor sociale en fiscale lasten (pretniebeeld 1990).
Tatxl? Ontwikkeling van de hespanngen ten gevolge van de IWS. 1991-1994 en structured fbedragen afperond op milioenen) Rijk Gemeenien Rijk en gemeemen Uirvoenngskosten Totaaj
1221
1222
1222
71 & 79 5. 74
67 & 75 Q 75
66 1 73 Q 73
1224 mimasl , 63 1 70 Q . 70
62 ' 1 69 Q 69
Uit tabel 7 blijki dat de besparing ten gevolge van dc IWS in 1991 79 mln is. Deze besparing loopt in de periode 1991-1994 terug tnet 9 mln. Deze daling wordt veroorzaakt door de veronderstellingen over de wcrkloosheid en de demografische ontwikkelingen. Na 1994 daalt de besparing met nog ca. 2 mln, hetgeen uitsluitend wordt veroorzaakt door de demografische ontwikkeSng, aangezien de werkloosheidsontwikkeling in deze periode siabiel is verondersteld. De structurele besparing is ca. 70 mln. Er is vanuit gegaan dat alleen in het invoeringsjaar gcmeenten worden geconfronteerd met eenmalige extra uitvoeringskosten in vcrband met noodzakelijke aanpassingen in de sfeer van de administratie, organisatie en interne opleiding. Voor het ovcrige levert de uitvoering van dit wetsvoorstel per saldo voor gcmeenten geen extra uitvoeringskosten op. Omdat het onderscheid tussen schoolverlaters en nietschoolveriaters nu ook al relevant is in de bijstand, zullen de extra lasten beperki blijven. Bovendien kent de IWS geen woningdelers- en veihaalsbepalingen, hetgeen voor de uitvoering een z«kere valichting betekent. Per saldo is verondersteld dat de uitvoeringslasten voor de gemeemen niet zullen toenemen. Tabel 8 Ontwikkeling van de hesparingen ten gevolge van de beperking van het recht op de uitwonendennorm. 1991-1994 en structured fbedragen afgerond op milioenen) Rijk Gemeemen Totaal
1991
1992
1993
54
59
61
6
60
2
66
2
68
1994 strucnireel 63 59
2
70
2
66
De bcperking van het recht op de uitwonendennorm leidt enoe dat ereen besparing optrecdi in de ABW/Rww van 60 mln in 1991 oplopend tot 70 mln in 1994. Dit
55
22 patroon ontstaat, omdai enerzijds oude gevallen het recht op hun oudc uitkcring behouden, maar anderzijds het volume terugloopt door de werkloosheidsraming en de demografische ontwikkeling. Per saldo resulteen een lichi oplopende reeks. In 1994 zullen alle oude gevallen zijn uitgestroomd. Na 1994 creedt een daling op in de besparingen ten gevolge van de derrwgrafische ontwikkeling. Structureel is de besparing ca. 66 mln. De ombuigingseffecten komen voor 90 procent direct ten bate van de rijksbcgrodng en 10 procent ten bate van de gemeenten. Daar zowel de invoering van de rWS als de beperking van het recht op de uitwonendennorm rijksbeleid betreft, zullen de baten voor de gemeenten, ingevolge de vigerende afspraken krachtens het Bestuursakkoord tussen rijk en gemeenten, uit het Gemeentefonds moeten worden gelicht. Hierover diem de Raad voor de GemeentefmanciSn te worden geraadpleegd. De reeds aan het Gemeentefonds toegevocgde middelen voor de uirvoering van de (ingetrokken) Wet Inkomensvoorziening Jongere Weridozen (LTW) - 5 mJn structureel - dienen eveneens hieruit te woiSen gelicht. 8. Overige aspecten 8.1. Betekenis voor vrouwen De voomemens in dit wetsvoorstel zijn zowel op mannen als vrouwen van toepassing en leiden niet tot bijzondere gevolgen voor vrouwen. 8.2. Informatievoorziening Wat betreft de aspecten met betrekkdng tot informatievoorziening van dit wetsvoorstel kan worden opgemerkt dat aangesloten wordt bij de bepalingen van de ABW terzake. In de FWS wordt slechts de kring van infonna|ieplichtige derden uitpebreid met de Informatiseringsbank als uitvoerder van de Wet op de studiefmanciering, dit vanwege het specificke karakter van de FWS als schoolverlatersregeling. Overigens is in de WSF de wederkerigheid van de informatievoorziening reeds verankerd. De aansluidng bij de bijstand betekent ook dat de partner van de schoolverlaier verplichi is informatie te verstrekkcn. Ofschoon de IWS ertoe strekt alleen te voorzien in het levensonderhoud van de schoolverlaier, wordt immers wel rekening gehouden met de middelen van de partner, ook als deze geen schoolverlater is. Wat betreft de voorgestelde wijzigingen in de sfeer van de bijstand is met name het voorstel tot verlaging van de uitwonendennorm van belang. Betrokkene dient aan te tonen dat hij of zij voor de uitwonendennorm in aanmerking komt. Voor de toetsing door gemeenten zijn strikte criteria vermeld. Dit voorstel zal per saldo niet leiden tot een toename van benodigde informade voor gemeenten. Onder de huidige bepalingen moet voor jongercn onder de 21 jaar de woonsituade immers worden geverifieerd. Als gevolg van de voorgestelde bepcrkdng van de uitwonendennorm zal in de toekomst slechts bij een bepeikte groep jongvolwassencn zorgvuldige controle van de woongegevens noodzakelijk zijn om te bezien of zij aan een van die strikte criteria voldoen en daarmee voor de hogere norm in aanmerking konnen. 8.3. Noodzaak van regelgevinp In het kader van de terughoudendheid met regelgeving is het wetsvoorstel getoetst aan de aanwijzingen ter zake. Naar aanleiding daarvan wordt het volgende opgemerkt. De doelstelling van het wetsvoorstel is in de vorige paragrafen van deze memorie reeds aangegeven. Het wetsvoorstel bevat primair een afzonderlijke uitkeringsregeling voor werkloze schoolverlaters van 21 tot 27 jaar, gedurende het eerste halfjaar van de werkloosheid. Beoogd wordt de uidceringen voor deze categorie af te stemmen op het niveau van de budgetten voor levensonderhoud in de WSF. Het totstandbrengen van een afzonderlijke wet is noodzakelijk om aan
56
23 schoolverlaters in de eerste fase van de werkloosheid een van de ABW afvkijkend uitkeringsrecht te kunnen verlenen. Het zou onjuist zijn in de ABW, als laatste inkomensvoorziening voor een ieder die over onvoldoende bestaansmiddelen beschikt verschiUende uitkeringsniveaus hantercn, afhankelijk van de duur van de werkloosheid na het beeindigen van onderwijs of scholing. Een afzonderlijke wet wordt ook noodzakelijk geacht dow de van de ABW/Rww afwijkende bepalingen ten aanzien van de vrijlating van aibeidsinkomsten, de norm voor echtparen, verhaal, scholing met behoud van uitkering, enzovoorts. Ten behoeve van de doorzichiigheid en eenvoud van regelgeving is voor de siructuur van de FWS overigens zoveel mogelijk aangesloten bij de ABW. Voorts bevat het wetsvoorstel een aantal wijzigingen in andere wenen en regelingen. Met name de wijzigingen in de bijstand, onder mcer gericht op een beperking van het recht op de uitwonendennorm voor 18- tot 21-jarigen, zijn hierbij van belang.Voor de uirvoering en financiering van de IWS worden geen nieuwe organen in hei leven geroepen. Ook zal er geen behoefte zijn aan nieuwe besnjursinstrumenten. Met betrekking tot de in het wetsvoorstel voorziene delegatie van regelgeving wordt zover mogelijk aangesloten bij de normsteiling in de lOAW/IOAZ De richtlijnen en aanwijzingen van de centralc overheid in het kader van de ABW zullen in beginsel van overeenkomstige toepassing zijn. Voor het toezicht op de uirvoering geldt hetzelfde. Nodig of wenselijk geachte afwijkingen van de uitvoeringspraktijk van de ABW worden in het artikelsgewijze deel van deze memorie aangegeven. De bestuurlijke lasten voorde uitvoerders - de gemeenten - zullen naar verwachting per saldo niet toenemen. In bepaalde opzichten treedt een taakverzwaring op (twee regelingen. samenloopsituaties en dergelijke). Andere elementen leiden echter to! een ;aakverlichiing in de uirvoering, zoals de afwezigheid van woningdelersnonnen, een globalere middelentoets en geen mogelijkheid van scholing met behoud van uitkering. Het wetsvoorstel zal naar verwachting niet leiden tot een tajkverzwaring voor de beroepsrechier.
57
58
Bijiage 3 Normstelling voor jongere echtparen
A. Zelfs tandia wonende echtoeren partner 11
partner 1
noni)
1. 18 . thuiswonend 2. 18 . uitwonend 3. 19 . thuiswonend t,. 19 . uitwonend 5. 20 . thuiswonend 6. 20 . uitwonend 7. 21 . niet-woningdeler 8. 22 . niet-woningdeler 9. 23 . of ouder, nietwon ngdeler 10. met kinderen, nietwon ngdeler
(01 813 «08 818 SfK 824 878
•1 401
•2 813
"3 408
>4 818
-5 504
=6 824
=7 878
«8
=9
1011
1176
303 1215
1627
810
1222
816
1219
1631
1226
1636
905
1317
912
1322
1008
1226
1638
1232
1642
1328
1648
1279
1600
1286
1600
1382
1600
1600
1011
1412
1600
1419
1600
1515
16S0
1600
1600
1176
1577
1600
1584
1600
1600
1600
1600
1680
1600
1512
1600
1600
1600
1600
1600
1680
1600
1600
1600
=3 408
=4 818
504
=6 824
=7 833
=8 876
1008
B. uoninQdelende echtoeren partner 11
no™
partner I
401 1. 18 . thuiswonend 813 2. 18 . uitUonend 408 3. 19 . thuiswonend 818 4. 19 . uitwonend S04 5. 20 . thuiswonend 824 6. 20 . uitwonend 833 7. 21 . woningdeter 876 8. 22 . woningdeler 9. 23 . of ouder, woningdeter 1008 13U 10. met kinderen, woningdeler
=1 401
»2 813
•^
=9
803 1215
151Z
810
1222
816
1219
1S12
1226
1512
905
1317
912
1322
1008
1226
151Z
1232
1512
1328
1512
1234
1S12
1241
1512
1337
1512
1278
1S1Z
1284
1512
1380
1512
1512
1512
1409
1SK
1416
1512
1512
1512
1512
1512
1512
1S12
1512
1512
1512
1512
1512
1512
1512
1512
1512
- Bedragen z i j n per maand met inbegrip van de aanspraak op vakantietoeslag, per 1 januari 1990 en afgerond op hete guldens. - Aan de randen z i j n de norman ftar«egeven d i e voor de betrokkenen « l s alteenstaande gelden; i n de tabel de norm d i e voor hen samen a l s echtpear g e l d t . - Oe vetgedrukte bedragen komen overeen met de r e g u l i e r c echtpjrt-nn>rr. Bron: H i n i s t e r i e van Sociale Zaken en uerkgetegenheid-
59
zelf
Toelichtina Ter verduidelijking van dit schema is hieronder aangegeven hoe de specifieke echtparennorm in enkele concrete gevallen uitwerkt: - een 20-jarige thuiswonende (onderdeel A en B, partner I, nr. 5) en een 19-jarige thuiswonende (onderdeel A en B, partner II, nr. 3) krijgen als alleenstaande respectievelijk / 504,- en / 408,-. Als gehuwden/samenwonenden krijgen zij samen / 912,-. Dit is de som van hun uitkeringen als alleenstaande; - een 22-jarige niet-woningdeler (onderdeel A, partner I, nr. 8) en een 20-jarige uitwonende (onderdeel A, partner II, nr. 6) krijgen als alleenstaande respectievelijk / 1.011,- en / 824,-. Als gehuwden/samenwonenden krijgen zij samen / 1.680,-. Dit is de algemene norm voor een uitwonend echtpaar; deze is lager dan de som van de voor betrokkenen geldende alleenstaandenuitkeringen; - een 22-jarige woningdeler (onderdeel B, partner I, nr. 8) en een 20-jarige thuiswonende (onderdeel B, partner II, nr. 5) krijgen als alleenstaande respectievelijk / 876,- en / 504,-. Als gehuwden/samenwonenden krijgen zij / 1.380,-. Dit is de som van hun uitkeringen als alleenstaande. In dit schema zijn niet opgenomen personen die geen zelfstandig uitkeringsrecht hebben. Dit zijn: - personen onder de 18 jaar zonder kinderen; - alleenstaanden van 18 t/m 20 jaar die niet als werkloze werknemer in de zin van de Rww dan wel als z^lfstandige in de zin van het Bz kunnen worden aangemerkt; - alleenstaanden van 18 t/m 20 jaar voor wie een half jaar wachttijd ingevolge de Rww geldt.
60
Publikatieoverzicht Advies inkomen jongere werkloze 1989, 51 pp., ISBN 90-6587-350-3 bestelnr. 89/03
7,50
Advies verdeling verantwoordelijkheid in Ziektewet 1989, 63 pp., ISBN 90-6587-362-7, 10,bestelnr. 89/13, Advies kinderopvang 1989, 23 pp., ISBN 90-6587-357-0, bestelnr. 89/09,
3,50
Advies herziening AWW 1989, 195 pp., ISBN 90-6587-354-6, bestelnr. 89/08,
20,-
Advies voorzieningenbeleid weiklozen 1989, 73 pp., ISBN 90-6587-348-1, bestelnr. 89/07,
10,-
O VERIGE PUBUKA TIES Advies Aanpassing minimumloon en sociale uitkeringen 1990, 93 pp., ISBN 90-6587-401-1 bestelnr. 90/13 15,Advies Structuur van de kinderbijslagen 1990, 174 pp., ISBN 90-6587-400-3 bestelnr. 90/12 Advies Sociale dimensie Europa 1992 1990, 79 pp., ISBN 90-6587-399-6 bestelnr. 90/11
20,-
12,50
Advies gewetensbezwaren in dienstbetrekking 1990, 56 pp., ISBN 90-6587-398-8 bestelnr. 90/10 Advies Liberalisatie EG-luchtvaart 1990, 55 pp., ISBN 90-6587-397-X bestelnr. 90/09
10,-
Advies Hoger Onderwijs en Onderzoekplan 1989, 47 pp., ISBN 90-6587-352-X, bestelnr. 89/05,
5,-
Advies volkshuisvesting 1989, 59 pp., ISBN 90-6587-346-5, bestelnr. 89/04,
9,-
Advies inkomen jongere werklozen 1989, 51 pp., ISBN 90-6587-350-3, bestelnr. 89/03,
7,50
10,-
Advies Rendement van het onderwijs 1990, 117 pp., ISBN 90-6587-396-1 bestelnr. 90/08
15,-
Advies Herziening uitvoering sociale zekerheid 1990, 102 pp., ISBN 90-6587-395-3 bestelnr. 90/07
Advies emanclpatie als sociaal-economische doelstelling 1989, 22 pp., ISBN 90-6587-345-7, bestelnr. 89/02, 4,-
12,50 ALGEMEEN
Advies Invoering sofi-nummer 1990, 55 pp., ISBN 90-6587-391-0 bestelnr. 90/06
10,-
Advies Landbouwbeleid en de GATT 1990, 44 pp., ISBN 90-6587-389-9 bestelnr. 90/05
SER-adviezen Een jaarabonnement op de belangrljkste adviezen die de / 200,SER uitbrengt (ca. 20 per jaar) kost
5,-
Advies Herinrichting Algemene Bijstandswet 1990, 36 pp., ISBN 90-6587-388-0 bestelnr. 90/04
5,-
SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER, Stichting van de Arbeid en de Pensioenkamer en over belangrijke sociaal-economische ontwikkelingen. Abonnement per kalenderjaar / 35,-
Advies Positieve actieprogramma's 1990, 70 pp., ISBN 90-6587-347-3 bestelnr. 90/03
10,-
Advies wijziging prijzenwet 1990, 30 pp., ISBN 90-6587-384-8 bestelnr. 90/02
5,-
Advies vorderingsrecht belangenorganisatles 1990, 56 pp., ISBN 90-6587-385-6 bestelnr. 90/01
gratis
Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-economisch gebied uit de dag- en weekbladen. Verschijnt tweemaal per week. Jaarabonnement (verzend- en administratiekosten). / 200,-
10,-
Advies bewijslast gelijke behandeling vrouwen en mannen 1989, 62 pp., ISBN 90-6587-381-3 bestelnr. 89/22 10,Advies sociaal-Economisch beleid op middel(ange termijn 1990-1994 1989, 61 pp.,ISBN 90-6587-373-2 bestelnr 89/19 5,-
61
De Sociaal-Economische Raad (folder, ook verkrijgbaar in Frans, Duits en Engels).
Alle urtgaven zljn te bestellen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 33.32.81 ten name van de SER te's-Gravenhage, onder vermelding van bestelnummer of trtel. Op aanvraag zenden wij u gratis een urtgebreid publikatieoverzicht toe. Tel.: 070-3499505