Wo-master International Business Law and Globalisation Universiteit Utrecht 1 juni 2007 NVAO Toets Nieuwe Opleiding
Paneladvies
Inhoud
pagina 2
1
Samenvattend advies
3
2
Inleiding en verantwoording 2.1 Werkwijze panel 2.2 Opbouw paneladvies
5 5 6
3
Beschrijving van de opleiding 3.1 Algemeen 3.2 Profiel instelling 3.3 Profiel opleiding
7 7 7 7
4
Beoordeling per onderwerp 4.1 Doelstellingen opleiding 4.2 Programma 4.3 Inzet personeel 4.4 Voorzieningen 4.5 Interne kwaliteitszorg 4.6 Continuïteit
10 10 17 25 29 33 37
5
Overzicht advies
40
Bijlage 2: Programma site visit
43
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
45
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
46
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
1 Samenvattend advies De instelling heeft een Informatiedossier aangeleverd dat voldoet aan de eisen van het Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs. Dat dossier en de op verzoek van het panel nog nader verstrekte schriftelijke informatie hebben het panel, tezamen met de mondeling - ter gelegenheid van de site visit - gegeven nadere toelichtingen, in staat gesteld om tot een weloverwogen beoordeling van de voorgedragen opleiding te komen. In algemene zin is het panel van oordeel dat de voorgedragen opleiding een boeiend en aantrekkelijk programma behelst, dat met de thematiek van ‘globalisation’ en ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ een duidelijke meerwaarde heeft te bieden ten opzichte van programma’s die in hoofdzaak op het nationale recht en op de economische waarden van internationaal zaken doen en ondernemen zijn gefocust. De aanduiding ‘postinitieel’ vindt het panel misleidend. Gelet op de inhoud van het programma en het niveau van de genoten vooropleiding als instroomvereiste, gaat het hier in wezen om een initiële opleiding. Terminologisch zou ‘onbekostigde master’ de lading beter dekken. In het kader van het onderwerp doelstellingen stelt het panel vast dat de instelling zich bij het formuleren van de eindkwalificaties gespiegeld heeft aan instellingen en voorbeelden van opleidingen die wereldwijd tot de meest toonaangevende behoren. De instelling verdient lof voor het ambitieniveau dat zij daarmee aan de dag legt. Het geclaimde carrièreperspectief op internationale advocatenkantoren vindt het panel zonder nadere toelichting misleidend. De opleiding brengt in dat opzicht wel competenties bij maar geen bevoegdheden. Het programma heeft een herkenbaar didactisch concept, dat vertaald is in daarbij aansluitende werkvormen en toetsings- en beoordelingswijzen. Het onderwerp ‘programma’ scoort ook op de overige facetten voldoende, al tekent het panel hier nog wel bij aan dat de instelling beter zou dienen te onderscheiden tussen eindkwalificaties en leerdoelen. De instelling lijkt deze begrippen in de aanvraag goeddeels als verwisselbare grootheden te gebruiken. Het onderwerp inzet van personeel waardeert het panel over de hele linie ook als voldoende. Wel vindt het panel de breedte van het beschikbare en voor deze opleiding gekwalificeerde docentenbestand aan de marginale kant. Bij het wegvallen van een of meer van de beoogde docenten zal de instelling haar best moeten doen om voor gekwalificeerde vervanging zorg te dragen, waarbij zij zich - met name op het niveau van hoogleraren ervoor zal dienen in te spannen met aansprekende opvolgers te komen die ook buiten Nederland naam hebben gemaakt op het domein van het internationale handels- en ondernemingsrecht, dan wel een aanverwant domein relevant voor de opleiding. Op het vlak van de voorzieningen voorziet de commissie geen problemen. De vestiging van het departement Rechtsgeleerdheid in het gebouw Achter Sint Pieter 200 en de andere gebouwen waarover het departement in de binnenstad kan beschikken bieden voldoende
pagina 3
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
ruimte(n) en faciliteiten om de opleiding te kunnen aanbieden. De leerondersteunende voorzieningen, waaronder de bibliotheek, de audiovisuele middelen en de digitale leeromgeving (WebCT) zijn van goede kwaliteit. Het panel spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de opleiding heeft voorzien in een aparte studieruimte met computerfaciliteiten voor de studenten van de internationale masters. Het departement Rechtsgeleerdheid kent geen geprotocolleerd systeem van interne kwaliteitszorg. Niettemin doet het departement feitelijk wel aan kwaliteitsbewaking en kent het een evaluatieproces dat daadwerkelijk ook verbetermaatregelen kan opleveren (en heeft opgeleverd). Dat laat onverlet dat het departement wel zou dienen te voorzien in een geprotocolleerd integraal systeem van interne kwaliteitsbewaking - met beschrijving van de fases die het proces van kwaliteitsbewaking omvat, van de streefdoelen aan de hand waarvan metingen en evaluaties zullen plaatsvinden, en met aanduiding of opgaaf van wie verantwoordelijk is voor welk onderdeel van het proces, daaronder begrepen het formuleren van verbetermaatregelen en het implementeren daarvan. Met het instellen van een werkgroep tot nadere concretisering van het UU ‘Plan van aanpak interne kwaliteitszorg’ (april 2007) en de aanstelling van een senior beleidsmedewerker kwaliteitszorg (juli 2007) streeft het departement ernaar nog voor 2008 een eerste versie van een handboek kwaliteitszorg gereed te hebben. Een tussenversie van een ‘opzet voor een Handboek kwaliteitszorg’ bestaat reeds en werd het panel desgevraagd nog nagestuurd. De betrokkenheid van met name het beroepenveld en (oud)medewerkers en tot op zekere hoogte ook van de alumni bij de interne kwaliteitszorg kwalificeert het panel als onvoldoende. Voor de waardering van het onderwerp ‘interne kwaliteitszorg’ heeft dat echter geen consequenties. De condities voor continuïteit van de opleiding zijn naar het oordeel van het panel in voldoende mate gegeven. Het financiële beeld dat de opleiding te zien geeft is vertrouwenwekkend.
Alles overziend adviseert het panel de NVAO om positief te besluiten ten aanzien van de kwaliteit van de nieuwe opleiding International Business Law and Globalisation van de Universiteit Utrecht.
Den Haag, 1 juni 2007 Namens het panel ter beoordeling van de toets nieuwe masteropleiding International Business Law and Globalisation van de Universiteit Utrecht,
prof. dr. J. Wouters (voorzitter)
pagina 4
mr. dr. Th.L. Bellekom (secretaris)
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
2 Inleiding en verantwoording Bij brief van 22 december 2006 is door de voorzitter van het College van Bestuur van de 1 Universiteit Utrecht - onder aanbieding van een informatiedossier - bij de NVAO een aanvraag ingediend voor een toets nieuwe opleiding (Tno) ten behoeve van de masteropleiding International Business Law and Globalisation (IBLG). Na ontvankelijkverklaring van de aanvraag en het bijbehorend dossier, is van de kant van de NVAO een aanvang gemaakt met de Tno-procedure. Met het oog op een in dat verband aan hem uit te brengen advies over de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding is bij besluit van 1 februari 2007 door het bestuur van de NVAO een panel van deskundigen ingesteld. Voor de samenstelling van dat panel, alsmede een opgaaf van relevante kwalificaties van de afzonderlijke leden daarvan, zij hier verwezen naar bijlage 1 bij dit advies.
2.1
Werkwijze panel Het panel heeft de beoordeling verricht aan de hand van het ‘Toetsingskader nieuwe 2 opleidingen hoger onderwijs’ . Omdat de tijd die het panel bemeten was voor het uitbrengen van zijn advies (relatief) beperkt was en vergadertechnisch problemen waren te verwachten - gelet op het getal van zijn leden, hun drukke werkagenda’s en hun logistieke beschikbaarheid - heeft het panel gemeend te moeten afzien van het houden van een vooroverleg. Ook van een schriftelijke informatieve voorronde met de aanvragende instelling, voorafgaand aan de te houden site visit, is afgezien, omdat daaraan niet echt behoefte 3 bleek te bestaan. Wel is, aan de hand van de door de procescoördinator bij de panelleden gepeilde behoeften naar nadere toelichting of informatie, een lijstje van vragen om aanvullende informatie naar de instelling gestuurd met het verzoek over een en ander ter gelegenheid van de site visit het nodige ter inzage te leggen. Dat is ook gebeurd. Een deel van die informatie is door de instelling ook digitaal aan het panel verstrekt, twee weken voorafgaande aan het locatiebezoek. Het locatiebezoek zelf heeft op 17 april 2007 plaatsgevonden in één van de vestigingen van de Rechtenfaculteit in Utrecht, namelijk in het gebouw Achter Sint Pieter 200. Tijdens dit bezoek heeft het panel zich in verschillende gespreksronden van nadere informatie voorzien, aan de hand van door de panelleden voorbereide vragen en vraagpunten naar aanleiding van het door de instelling aangeleverde dossier. Bijlage 2 bij dit advies geeft een overzicht van het programma van het locatiebezoek. Bij het locatiebezoek is ook een deel van de faciliteiten in ogenschouw genomen. Na afloop heeft het panel de bevindingen op basis van het materiaal en de uitkomsten van de verschillende gespreksronden onderling besproken en vertaald naar, aan het Toetsingskader gekoppelde, conclusies. Daarbij is eerst per facet afzonderlijk een beoordeling uitgesproken en is vervolgens per onderwerp een oordeel gegeven over de desbetreffende facetten in onderling verband, uitmondend in een voorlopig eindadvies.
1 2 3
pagina 5
Hierna ook wel aangeduid als ‘aanvraagdossier’. NVAO, Den Haag 14 februari 2003; hierna te noemen: Toetsingskader Al s procescoördinator in dezen is opgetreden mevr. dr. C. Verhas, beleidsmedewerker bij de NVAO.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
De secretaris van het panel heeft daarna een concept-paneladvies opgesteld dat, na verwerking van de daarop binnengekomen commentaren van de panelleden, is geworden tot het definitieve advies zoals dat hier voorligt.
2.2
Opbouw paneladvies Kern van het achterliggende advies vormt hoofdstuk 4, waarin het panel de kwaliteit en het niveau van de voorgedragen opleiding toetst aan de hand van de zes onderwerpen en de negentien facetten die het Toetsingskader daarvoor aanreikt. De opbouw is daarbij zo dat het panel, per facet, onder het kopje bevindingen eerst een samenvatting geeft van de door de aanvragende instelling aangeleverde informatie. Het gaat dan om een weergave van feiten en argumenten, voor zover vermelding daarvan voor het oordeel van het panel relevant is. Na de bevindingen volgen de overwegingen van het panel, waarbij hetgeen aan bevindingen is gereleveerd wordt beoordeeld en gewogen, uitmondend in een (per facet) afsluitende conclusie. Ook per onderwerp geeft het panel steeds een samenvattend oordeel. Daarbij summier concluderend tot voldoende als ook de facetten eenduidig voldoende zijn gewaardeerd. Aan het kernhoofdstuk gaat een hoofdstuk (3) vooraf, waarin de voorgedragen opleiding kort wordt beschreven. In een afsluitend hoofdstuk (5) wordt met behulp van een tabel een samenvattend overzicht van de door het panel uitgesproken oordelen gegeven. Een samenvatting van zijn bevindingen en overwegingen die hebben geleid tot het eindoordeel, waartoe het panel is gekomen is te vinden in hoofdstuk 1. Dit samenvattend advies dient als basis voor het formuleren van het voornemen tot besluit, zoals dat door het bestuur van de NVAO aan de aanvragende instelling wordt kenbaar gemaakt. Aan het advies is een aantal bijlagen toegevoegd, met onder meer informatie over de samenstelling van het panel, het programma van de site visit en een overzicht van geraadpleegde stukken.
pagina 6
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
3 Beschrijving van de opleiding 3.1
Algemeen Land Instelling Opleiding Niveau Oriëntatie Graad Locatie(s) Variant Sector
3.2
Nederland Universiteit Utrecht Wo-master International Law of Human Rights and Criminal Justice master (postinitieel) wo LL.M [IBLG] Utrecht voltijds Rechten
Profiel instelling 4
De instelling profileert zich, blijkens zijn website , als een ‘groot en veelzijdig kenniscentrum dat onderwijs en onderzoek van internationale kwaliteit wil leveren.’ Zij stelt zich daarbij ondermeer tot taak: jonge mensen academisch te vormen, nieuwe generaties onderzoekers op te leiden, academici af te leveren die kennis combineren met professionele vaardigheden, grensverleggend onderzoek te doen en bijdragen te leveren aan oplossingen voor maatschappelijke problemen. Om die ambities te kunnen realiseren zegt zij te willen investeren in medewerkers en studenten, door een aantrekkelijk werkklimaat te creëren voor jong talent en hoogwaardig onderwijs aan te bieden dat een appèl doet op studenten om het beste uit zichzelf te willen halen. De kernwaarden van waaruit de instelling zegt haar missie te willen waarmaken zijn: betrokkenheid, inspiratie en ambitie.
3.3
Profiel opleiding Beschrijving van de opleiding op hoofdlijnen Over profiel, inhoud en doelstellingen van de voorgedragen master wordt in het aanvraagdossier onder meer het volgende gereleveerd: “De masteropleiding International Business Law and Globalisation biedt de student de gelegenheid zich te specialiseren op het terrein van het internationaal handels- en ondernemingsrecht vanuit het perspectief van globalisering. Dit wordt uitgewerkt in vier verplichte vakken. Tevens biedt het programma de mogelijkheid tot verdere verdieping door middel van keuzevakken. Alle onderwerpen die gedurende de opleiding aan de orde komen worden behandeld vanuit een internationale invalshoek, om voortdurend de samenhang van het handels- en ondernemingsrecht met andere rechtsterreinen duidelijk te maken. Teneinde studenten voor te bereiden op een internationale carrière, ontwikkelen de studenten diepgaande kennis over verschillende aspecten van de internationalisering en globalisering en het internationaal en transnationaal instrumentarium van handels- en ondernemingsrecht; zij 4
http://www.uu.nl►De universiteit►Missie, strategie en beleid
pagina 7
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
leren de samenhangen daartussen te zien en ontwikkelen praktische vaardigheden op deze terreinen. De studenten worden aangespoord kritisch naar het positieve recht te kijken en waar mogelijk te denken over alternatieven. In de discussies tijdens de werkgroepen wordt aandacht besteed aan individuele menings- en attitudevorming. Op deze wijze komt het volledige competentieprofiel dat voor de afgestudeerde beoogd wordt, afgewogen in het programma aan de orde. Het programma omvat internationaal en Europees ondernemingsrecht en internationaal handelsrecht. Daarbij komen onder andere aan de orde: internationale koopcontracten, distributie- en agentuurovereenkomsten en de wijze waarop zekerheid van betaling kan worden gecreëerd in internationale overeenkomsten. Bij deze onderwerpen wordt aandacht besteed aan de relevante aspecten van het internationaal privaatrecht, alsook aan de thema’s duurzame productie en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarnaast maken de studenten kennis met het mededingingsrecht en internationale commerciële arbitrage. Een belangrijk deel van deze opleiding is geconcentreerd rond het onderwerp fusies, overnames en herstructurering van ondernemingen, waarbij speciale aandacht geschonken wordt aan ‘corporate governance’, aansprakelijkheid van bestuurders en de rol van de juridische adviseur. Daarnaast komt het thema ethiek in het zakendoen aan de orde. De voor alle deelnemers aan de opleiding verplichte onderdelen zijn: - International Commercial Law (7,5 ECTS); - International Economic Public Law (7,5 ECTS); - Legal Aspects of Globalisation (7,5 ECTS); - Mergers & Acquisitions (7,5 ECTS); - Final thesis (afstudeerscriptie) (15 ECTS). De keuzevakken waaruit de student er twee moet kiezen zijn: - Comparative Intellectual Property Law (7,5 ECTS); - European Corporate Law (7,5 ECTS); - European Corporate Taxation (7,5 ECTS); - International Business and Financial Transactions (7,5 ECTS); - International Commercial Arbitration (7,5 ECTS); - International Economic Law (7,5 ECTS); - Moot Court Private Law (7,5 ECTS). De vier verplichte vakken vormen de kern van de opleiding. De keuzevakken sluiten daarop aan. In overleg tussen de opleidingscoördinator en de student wordt een op de individuele ambities en capaciteiten van de student afgestemd programma samengesteld. Zo kan het studiepakket naast het verplichte gedeelte worden aangevuld met bijvoorbeeld een verdere specialisatie op het gebied van het vennootschapsrecht, het fiscaal recht of deelname aan een moot court. De scriptie dient qua onderwerp de gekozen specialisatie te betreffen.” Nieuwe opleiding voor Nederland In Nederland heeft de masteropleiding ‘International and European Business Law’ van de Universiteit van Tilburg, naar zeggen van de aanvragende instelling, een vergelijkbaar programma. Het referentiekader van beide programma’s is echter verschillend. Wordt in het Tilburgse programma aansluiting gezocht bij, in hoofdzaak, één verwante wetenschappelijke discipline, te weten de economische wetenschap, bij de voorgedragen opleiding is dat - aldus de instelling - een omvattend themagebied, namelijk dat van de ‘globalisation’. En dat houdt in dat bij de IBLG-opleiding meerdere aan de juridische discipline verwante gemeenschappelijke disciplines en vraagstukken aan de orde komen, zo verduidelijkt de aanvragende instelling en verwijst in dat verband naar de wijsgerige,
pagina 8
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
politiek/bestuurlijke, ethische, economische en duurzaamheidsvraagstukken die dat themagebied beheersen. De gekozen oriëntatie houdt, naar zeggen van de instelling, ook in dat veel aandacht wordt besteed aan het verwerven van praktische kennis en het opdoen van vaardigheden op het terrein van enerzijds fusies en overnames en anderzijds de ‘grenzen van de groei’, dat wil zeggen die aspecten van het vennootschapsrecht, arbeidsrecht, milieurecht, mensenrechten en het WTO-recht die beperkingen opleggen aan het mondiale handelsverkeer. Ook daarin zou de voorgedragen opleiding zich van de Tilburgse onderscheiden. ‘Enigszins vergelijkbaar’ met de voorgedragen opleiding zijn naar het oordeel van de instelling nog de (postinitiële) masters ‘International Business Law’ en ‘International Commercial and Trade Law’ van de Vrij Universiteit van Amsterdam. Maar waar bij Amsterdamse opleidingen de nadruk meer op resp. de publiekrechtelijke dan wel de privaatrechtelijke aspecten van het internationale handels- en ondernemingsrecht ligt, wordt in de voorgedragen Utrechtse opleiding aan beide aspecten aandacht besteed, aldus de instelling. Nieuwe opleiding voor de instelling De opleiding is voor de instelling in zoverre nieuw dat zij een zelfstandige voorzetting is van één van de richtingen binnen de opleiding International Master of Laws die sinds 1 september 1997 door de instelling aangeboden wordt. De accreditatieaanvraag voor de onderhavige postinitiële opleiding (het IBLG-pogramma) past in het streven van het departement Rechtsgeleerdheid om de International Master of Laws-opleiding internationaal een meer herkenbaar profiel te geven. Ook voor twee andere richtingen van die opleiding is accreditatie als postinitiële master aangevraagd, te weten voor de opleiding International Law of Human Rights and Criminal Justice en de opleiding International and European Law. Studieomvang Het programma van de masteropleiding International Business Law and Globalisation omvat in totaal 60 ECTS en beslaat één studiejaar. Het programma behelst in totaal 7 studieonderdelen: zes vakken van 7,5 ECTS en een scriptie van 15 ECTS.
pagina 9
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4 Beoordeling per onderwerp In dit hoofdstuk toetst het panel de aanvraag aan de hand van de zes onderwerpen en de negentien facetten uit het Toetsingskader. Per facet is telkens (eerst) de letterlijke omschrijving daarvan uit het Toetsingskader overgenomen. Daarna volgen, eveneens per facet, een summiere samenvatting van de informatie verstrekt door de instelling (Bevindingen), het oordeel van het panel ten aanzien van deze bevindingen (Overwegingen) en tot slot de waardering - voldoende of onvoldoende - die het panel daaraan verbindt (Conclusie). Ook per onderwerp geeft het panel nog een korte totaal waardering, in de vorm van een samenvattend oordeel.
4.1
Doelstellingen opleiding Voor een beschrijving van de algemene doelstellingen van de opleiding wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3. De doelstellingen, in termen van te behalen eindkwalificaties, komen onder 4.1.1 ter sprake.
4.1.1
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen Internationaal zijn er, volgens de instelling, wel enkele organisaties die zich met kwaliteitsbeleid ten aanzien van juridisch hoger onderwijs bezighouden maar hebben die zich nog niet gewaagd aan het formuleren van eisen waaraan opleidingen op het juridisch domein zouden moeten voldoen. Wel is in het verband van de European Law Faculties Assiociation (ELFA) in de jaarvergaderingen van 2004 en 2005 een aantal eisen geformuleerd waaraan afgestudeerde juristen in het algemeen zouden dienen te voldoen. Die eisen zijn, volgens de instelling, bruikbaar als vertrekpunt voor het formuleren van vereisten die aan internationale juridische opleidingen zouden dienen te worden gesteld, en fungeren in de praktijk volgens haar als ‘informele’ domeinspecifieke eisen. Naar eigen zeggen hebben die eisen de instelling tot richtsnoer gediend bij de inrichting van de voorgedragen opleiding. Uit de aanvraag blijkt verder dat de instelling bij de inrichting van het programma acht heeft geslagen op de opleidingen die door vooraanstaande universiteiten elders in wereld op het terrein van ‘International Business Law’ worden aangeboden. Volgens de instelling gaat het daarbij om ‘marktleiders’ in deze sector in Europa, Amerika en Australië, te weten: de University of Wales at Aberystwyth, het Washington College of Law van American University en de University of Sydney. De eindtermen van de voorgedragen Utrechtse masteropleiding sporen volgens instelling met die van de opleidingen van genoemde universiteiten. Over het aansluiten bij eisen die vanuit de beroepspraktijk worden gesteld, bevat de aanvraag onder meer de volgende relevante passages: “De omgeving waarbinnen de afgestudeerden van de masteropleiding ‘International Business Law and Globalisation’ werkzaam zullen zijn is complex. De ontwikkelingen op het terrein van het handels- en ondernemingsrecht zijn de laatste jaren meer en meer internationaal van aard geworden. Dit komt voort uit de belangrijke plaats die de
pagina 10
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
internationale en Europese regelgeving is gaan innemen binnen de nationale rechtsorde, in de internationale handel en op het terrein van fusies en overnames. De toegenomen rol van het handels- en ondernemingsrecht komt voort uit de verdere ontwikkeling van de interne markt in de Europese Unie en door een ontwikkeling die wordt aangeduid als globalisering. Hierdoor worden aan de bestaande rechtsvormen voor ondernemingen steeds meer eisen gesteld door de Europese wetgever en ontstaat er steeds meer concurrentie tussen de verschillende nationale rechtsvormen voor ondernemingen. Daarnaast zijn er veel ontwikkelingen in de (bedrijfs)overnamepraktijk [….] Voortdurende beweging van fusies en overnames zijn niet meer weg te denken uit het bedrijfsleven. Een goede juridische begeleiding van een fusieproces is van eminent belang voor de bedrijfsresultaten. Voor specialistisch hiertoe opgeleide juristen is er derhalve een goede arbeidsmarkt. Steeds meer wordt echter ook duidelijk dat er ‘grenzen aan de groei’ zijn. Een te beperkte blik op het juridisch instrumentarium om ondernemingen en transacties vorm te geven en op het bedrijfseconomische resultaat is noch maatschappelijk noch op de lange termijn macroeconomisch verantwoord. Deze masteropleiding besteedt daarom met nadruk ook aandacht aan het thema 'maatschappelijk verantwoord ondernemen' en aan de verantwoordelijkheid die mondiaal opererende ondernemingen hebben. Een verantwoordelijkheid die zich uitstrekt van bijvoorbeeld de lokale bevolking in de ontwikkelingslanden, waar het productieproces plaatsvindt, tot een verantwoordelijkheid ten aanzien van het gebruik van schaarse fossiele energiebronnen. In de praktijk treden ethische vragen steeds meer op de (juridische) voorgrond. […] Zo is er een groeiende behoefte aan juristen met een specialistische achtergrond in het internationaal handels- en ondernemingsrecht die bekend zijn met thema’s als globalisering, bedrijfsethiek, duurzaamheid, corporate governance en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om in deze context de beoogde functies te vervullen heeft de afgestudeerde competenties (kennis, inzicht en vaardigheden en een gedragsattitude) nodig die hem/haar in staat stellen om in een internationale omgeving en in internationale netwerken complexe vraagstukken te analyseren op het terrein van het internationaal handels- en ondernemingsrecht, rekening houdend met bovengenoemde thema’s.” Op basis van die - in de beroepspraktijk binnen het domein van de International Business Law - ervaren behoeften aan juridisch geschoolde specialisten (én in aansluiting op de informele domeinspecifieke eisen van de ELFA) zijn door de instelling de volgende, met de IBLG-opleiding te behalen, competenties geformuleerd: [Een afgestudeerde] heeft diepgaande kennis van het internationaal handels- en ondernemingsrecht, alsmede de doorwerking daarvan in het nationale recht, in de breedste zin. heeft inzicht in de juridische, economische en ethische aspecten van het internationaal zakenverkeer en heeft diepgaand inzicht in het juridisch proces van de overname van een bedrijf over de grens. kan maatschappelijke en wetenschappelijke discussies over de juridische implicaties van het grensoverschrijdende handelsverkeer zowel mondeling als schriftelijk voeren, waarbij verbanden gelegd worden tussen maatschappelijke, juridische en economische aspecten van wereldwijde problemen in en met het zakenverkeer. is in staat zelfstandig wetenschappelijk verantwoord onderzoek te verrichten.
pagina 11
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Overwegingen Het panel is van oordeel dat de beoogde eindkwalificaties, zoals omschreven in het door de instelling opgestelde competentieprofiel van een afgestudeerde in deze opleiding, goed aansluiten bij de behoeften zoals die in de beroepspraktijk in het domein van het internationale ondernemings- en handelsrecht worden gevoeld. Met name de focus op globalisering in het ondernemingsperspectief lijkt in die sector grote meerwaarde te kunnen bieden. Van belang is daarbij dat de opleiding in dat verband niet alleen aandacht besteedt aan kennis en inzicht (en het ontwikkelen van vaardigheden) met betrekking internationaal handels- en ondernemingsrecht (internationale codes en jurisprudentie daaronder begrepen) dat van belang is voor het onderhandelen en zakendoen op wereldwijde schaal, maar ook nadrukkelijk het thema ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ aan bod laat komen. Een afgestudeerd internationaal jurist dient zich in deze tijd inderdaad bewust te zijn van het feit dat het recht om economische waarden na te streven beperkt wordt door mensenrechten, het milieurecht, het arbeidsrecht en de soevereiniteit van staten waarmee of waarin grensoverschrijdend zaken worden gedaan. Al vraagt het panel zich wel af of de rode draad van ‘andere dan economische waarden’, die programmaverantwoordelijken en docenten voor ogen zeggen te hebben voor de hele opleiding, wel voor de volle breedte van het programma kan worden waargemaakt. Een aantal vakken leent zich eenvoudig niet voor die benaderingswijze, of maar zeer ten dele. In zoverre dekt de uitgesproken ambitie van de opleiding maar ten dele de lading. De instelling heeft er zich bij het formuleren van de eindkwalificaties duidelijk rekenschap van gegeven van wat elders, en met name wat in het buitenland, aan eindkwalificaties voor vergelijkbare opleidingen wordt gesteld. Zij heeft zich daarbij gespiegeld aan instellingen en voorbeelden van opleidingen die wereldwijd tot de meest toonaangevende behoren. De instelling verdient lof voor het ambitieniveau dat zij daarmee aan de dag legt. De zgn. informele domeinspecifieke criteria (in de wandeling ook wel de Bell-criteria genoemd) waaraan de instelling onder dit facet ook nog refereert, als eisen waarmee zij zegt rekening te hebben gehouden, zijn naar het oordeel van het panel weer eerder te bescheiden voor een master als de onderhavige. Aan deze criteria zou naar het idee van het panel al voldaan dienen te zijn als een student aan zijn of haar master begint. Referte aan deze domeinspecifieke eisen had de instelling achterwege kunnen laten. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.1 ‘Domeinspecifieke eisen’ als voldoende. 4.1.2
Master (facet 1.2) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen In de aanvraag maakt de instelling duidelijk dat de eindkwalificaties van de voorgedragen master voor een deel bestaan uit zgn. gemeenschappelijke eindtermen die het departement Rechtsgeleerdheid voor al haar masteropleidingen (initiële en postinitiële) gelijkelijk heeft geformuleerd en voor een deel uit specifieke eindtermen die meer in het bijzonder voor de IBLG-master gelden. In een matrix probeert de instelling vervolgens aanschouwelijk te maken dat die eindtermen aansluiten bij de zgn. Dublin-descriptoren, als internationaal algemeen aanvaarde beschrijvingen van de kwalificaties van een master.
pagina 12
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Die matrix wordt hier in tweeën weergegeven: Dublin-descriptoren* Gemeenschappelijke eindtermen masteropleidingen UU
1
heeft kennis van en inzicht in de theoretische en methodologische
x
2
3
4
5
grondslagen van een aantal juridische kernleerstukken, inclusief hun internationaalrechtelijke aspecten, heeft een diepgaande kennis van de gebieden die worden bestreken in de
x
door hem of haar gekozen richting, heeft kennis van en inzicht in de maatschappelijke context, en daarmee van
x
x
historische, politieke en economische factoren die een rol spelen bij de totstandkoming van normen en waarden, en die invloed uitoefenen op de inhoud en plaats van het recht in de (internationale) samenleving, is in staat bestaande wetenschappelijke kennis te vergaren, deze op waarde
x
x
x
x
x
x
x
x
te schatten en zich deze eigen te maken met het oog op de eigen beroepsuitoefening, kan zelfstandig een wetenschappelijk verantwoord onderzoek verrichten naar aanleiding van aspecten van een leerstuk of naar aanleiding van een concreet probleem, en het resultaat daarvan zowel schriftelijk als mondeling helder presenteren, kan een schriftelijk of mondeling betoog van een ander kritisch analyseren en waarderen, kan een beargumenteerd standpunt innemen in de voortgaande publieke
x
x
discussie over de ontwikkeling van het recht; hij of zij geeft daarbij blijk zich bewust te zijn van de grenzen en de werking van het recht en van metajuridische aspecten die bij de rechtsvorming en de rechtshandhaving een rol spelen, is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die
x
hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten, bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
pagina 13
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
x
Dublin-descriptoren* Specifieke eindtermen van de IBLG-master
1
heeft kennis van en inzicht in de in eerste instantie soms strijdig lijkende
x
2
3
4
5 x
kernconcepten van International Business Law en Globalisation en de doorwerking daarvan in het nationale recht; de student wordt zich daarbij bewust van het feit dat het recht om economische waarden na te streven wordt beperkt door mensenrechten, het milieurecht, het arbeidsrecht en de soevereiniteit van de staat waarmee of waarin grensoverschrijdend zaken worden gedaan, is in staat de juiste informatie op te zoeken in specifieke verdragen op het
x
x
x
gebied van internationaal handels- en ondernemingsrecht, in overige internationale regelgeving, waaronder ook internationale codes en jurisprudentie, die relevant is vanuit het perspectief van globalisering en grenzen aan de groei, heeft kennis van en inzicht in het juridisch proces van een bedrijfsovername,
x
de juridische en economische aspecten van het grensoverschrijdend zakendoen en de beperkingen die daarbij gesteld worden door de publieke opinie, maar ook door soft law die is ontstaan in het kader van globalisering heeft een gedegen kennis van en inzicht in de praktische werking van het
x
x
x
x
x
x
x
x
x
internationaal handels- en ondernemingsrecht en kan deze kennis toepassen op een actuele casus, kan een juridische analyse geven van een complexe internationale casus, waarin naast economische belangen ook sociale en ecologische kwesties spelen en heeft bovendien inzicht in internationale tripartiete rechtsverhoudingen, is in staat deel te nemen aan internationale onderhandelingen aangaande
x
x
onderwerpen die onder de specifieke eindtermen hierboven zijn genoemd. * de cijfers staan voor resp: (1) kennis en inzicht, (2) toepassing van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden.
Overwegingen Het panel vindt dat de instelling er in is geslaagd om op heldere en overtuigende wijze invulling te geven aan de eindkwalificaties van de opleiding. Door deze eindkwalificaties in een matrix te zetten met en daarmee in relatie te brengen tot de zgn. Dublin-descriptoren heeft de instelling ook tot op zekere hoogte wel inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van een ‘aansluiten bij’ genoemde descriptoren als internationaal aanvaarde standaarden voor een master. Een onderbouwing van deze aansluiting ontbreekt echter. Gelet op de formulering van de desbetreffende eindkwalificaties laat de onderbouwing voor sommige van de eindkwalificaties zich wel raden, maar in een aantal gevallen toch ook niet. Zo wordt niet altijd duidelijk waarom een eindkwalificatie beweerdelijk zou bijdragen aan het niveau van oordeelsvorming , de kwaliteit en techniek van communicatie en de omvang van opgedane leervaardigheden, zoals die door de Dublin-descriptoren worden verondersteld. Het zetten van een kruisje volstaat in die gevallen dan eenvoudigweg niet. Uit de door programmaverantwoordelijken en docenten bij gelegenheid van het locatiebezoek gegeven nadere toelichting ten aanzien van een en ander heeft het panel uiteindelijk wel weten op te maken dat de eindkwalificaties waarover enige twijfel bestond toch aansluiten bij het door de Dublin-descriptoren veronderstelde niveau terzake.
pagina 14
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.2 ‘Master’ als voldoende. 4.1.3
Oriëntatie wo (facet 1.3) De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een master in wo: – De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. – Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is. Bevindingen Ter onderbouwing van de wo-oriëntatie van de opleiding stelt de instelling onder meer dat: “De master International Business Law and Globalisation een wetenschappelijke master [is]. Studenten leren zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen. Zij leren van het positieve recht te abstraheren en dit te herleiden naar de grondbeginselen en leerstukken. Zij kunnen hierover in een internationale context reflecteren en theoretiseren. Tevens leren zij zich op basis van de theorie een oordeel vormen over actuele juridische ontwikkelingen en het actueel juridisch onderzoek. De ontwikkeling van de wetenschappelijke houding en de onderzoeksvaardigheden bereidt de student voor op een academische loopbaan - voor een PhD-programma of een loopbaan in toegepast onderzoek dat aansluit op de master. Het eindniveau dat in de opleiding wordt bereikt, wordt weerspiegeld in de afstudeerscriptie. De gedegen kennis die de student zich eigen maakt in combinatie met de vaardigheden om nieuwe kennis te vergaren, toe te passen, te integreren en te verwoorden maakt de afgestudeerde geschikt voor een groot aantal verschillende functies op academisch (juridisch) niveau, met name in de internationaal georiënteerde praktijk.“ Als vervolgperspectieven claimt de instelling in dit verband de vervulling van professionele juridische, beleidsmatige en managementfuncties op vijf brede terreinen (afhankelijk van de gekozen richting), te weten: ▪ in de internationale en nationale juridische adviespraktijk van (grote) transnationaal opererende advocatenkantoren; ▪ bij juridische afdelingen, compliance afdelingen of in het managementtraject van internationaal werkende bedrijven; ▪bij nationale overheden; ▪ bij internationale instellingen, publiekrechtelijke organisaties of niet-gouvernementele organisaties; ▪ bij wetenschappelijke instellingen. De academische oriëntatie van de opleiding volgt, naar het idee van de instelling, ook uit het feit dat het programma een juridische wetenschappelijke bacheloropleiding als ingangsvereiste stelt om op het gewenste denk- en werkniveau te kunnen participeren aan het onderwijs. Daarnaast vereist het programma ook dat de student het (juridisch) Engels voldoende beheerst.
pagina 15
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Overwegingen Het panel heeft uit het geheel van het aanvraagdossier kunnen opmaken dat de voorgedragen opleiding een duidelijke wo-oriëntatie kent. Dat geldt voor het niveau waarop beoogd wordt kennis en inzicht bij te brengen, de multidisciplinaire aanpak die wordt nagestreefd en de training die gedurende de opleiding plaatsvindt in het zelfstandig en verantwoord doen van wetenschappelijk onderzoek. De vakbeschrijvingen, de gekozen werkvormen en toetsingsvormen leggen daar onmiskenbaar getuigenis van af. Wel vindt het panel dat de multidisciplinaire ambities in de tekst van de aanvraag wat zwaar zijn aangezet in verhouding tot het geboden programma. Uit de vakbeschrijvingen heeft het panel maar bij een tweetal vakken (t.w. International Economic Public Law en Legal Aspects of Globalisation) kunnen opmaken dat sprake is van een multidisciplinair-thematische benadering. Maar ook daar lijken niet alle disciplines aan bod te komen die de instelling in de aanvraag (o.a. p. 11) zegt tot het themagebied van de opleiding te rekenen, gelet op de wijsgerige, politiek/bestuurlijke, ethische, economische en duurzaamheidsvraagstukken die beweerdelijk voorwerp van studie van het programma vormen. Vervulling van juridische, beleidsmatige en managementfuncties op de vijf door de instelling genoemde internationale werkterreinen sluit het panel zeker niet uit. De opleiding bezit zonder meer de potentie om mensen op een carrière in die sectoren voor te bereiden, de competenties daarvoor bij te brengen. Maar dat is nog wel iets anders dan de studenten daartoe ook de bevoegdheid te verschaffen. Waar de aanvraag (op p. 13 bijv.) lijkt te suggereren dat het afgerond hebben van de opleiding een afgestudeerde kwalificeert om als advocaat werkzaam te zijn bij een groot transnationaal opererend advocatenkantoor, is naar het oordeel van het panel sprake van een zekere misleiding. Door programmaverantwoordelijken en docenten werd erkend dat de opleiding voorbereidt op, maar niet als zodanig kwalificeert voor de internationale advocatuur. Wel werd van die zijde benadrukt dat er ontwikkelingen zijn die het mogelijk maken dat afgestudeerden dadelijk recht hebben om deel te nemen aan het toelatingsexamen tot de balie (bar) in bijv. New York en Ierland. Met bevoegde instanties van de laatste is de instelling over een dergelijke toelating van afgestudeerden in onderhandeling. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 1.3 ‘Oriëntatie wo’ als voldoende.
4.1.4
pagina 16
Samenvattend oordeel onderwerp 1 Doelstellingen opleiding De facetten ‘domeinspecifieke eisen’, ‘master’ en ‘oriëntatie hbo’ heeft het panel als voldoende beoordeeld. Daarmee krijgt het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ als geheel een positieve beoordeling.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.2
Programma Voor de beschrijving van het programma wordt verwezen naar het voorgaande hoofdstuk 3.
4.2.1
Eisen wo (facet 2.1) Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een woopleiding: – Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. – Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. – Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. – Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Bevindingen Dat het programma aansluit bij de vier criteria van het onderhavige facet onderbouwt de instelling met de volgende argumenten: [kennisontwikkeling in interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek] “In het onderwijs worden actuele en praktijkvraagstukken behandeld in het licht van de verschillende opvattingen en theorieën. Samen met de studenten worden de dilemma’s geanalyseerd en in het licht van de theorie verkend. […..] Daarbij wordt steeds teruggegrepen op de grondbeginselen en basisleerstukken van het recht. In de voorgeschreven literatuur wordt gebruik gemaakt van actuele wetenschappelijke literatuur. In de readers worden artikelen uit wetenschappelijke tijdschriften opgenomen die de actuele juridische en maatschappelijke debatten weergeven.” [aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën] “Voor de vier verplichte vakken is per vak een hoogleraar als 'supervisor' aangesteld. Daarnaast heeft ieder vak een docent die als coördinator van het vak optreedt. Het merendeel van de colleges en de werkgroepen van de bovengenoemde vakken zal door de coördinatoren en de supervisoren gegeven worden. De supervisoren en het merendeel van de coördinatoren zijn gepromoveerd en betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering van 5 onderzoeksprogramma’s, die relevant zijn voor de IBLG-opleiding . Hun specialisme en de resultaten van hun onderzoek komen tot uitdrukking in de vakken die zij verzorgen. Hierdoor is een direct verband tussen actueel onderzoek en het onderwijs gegarandeerd.” [ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden] “Studenten leren op twee manieren zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te doen. In de eerste plaats vormt het zelfstandig opzetten en uitvoeren van en rapporteren over een onderzoeksthema een terugkerend onderdeel binnen de mastervakken. Instructie en feedback worden gegeven zowel op de onderzoeksmethoden alsook op de keuze van bronnen en de juridische analyse. “
5
Volgt verwijjzing naar een Bijlage bij de aanvraag, waarin uit de doeken wordt gedaan hoe de opleiding ingepast moet worden gezien in
het onderzoeksprogramma van de UU, met name binnen de zgn. ‘three areas of excellent research’ waaraan de REBO-faculteit haar bijdrage levert.
pagina 17
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
In de tweede plaats gebeurt dat met het schrijven van een afstudeerscriptie: “een proeve van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek, die aan de academische maatstaven van juridisch onderzoek moet voldoen. In de afstudeerscriptie komen de academische vaardigheden, die in de loop van de masteropleiding tot dan toe zijn ontwikkeld, idealiter bijeen. Voorts is bij de scriptie een nadrukkelijk beoordelingscriterium of aansluiting gezocht bij actuele wetenschappelijke theorieën en ontwikkelingen.” [aantoonbare verbanden met de actuele praktijk] “Bij de vier verplichte vakken worden ook vakexperts van buiten de Universiteit Utrecht als gastdocenten betrokken. Omdat de behandelde onderwerpen aansluiten bij de praktijk en maatschappelijke ontwikkelingen volgen en om deze ontwikkelingen juridisch te duiden is gezocht naar Nederlandse en buitenlandse praktijkjuristen om gastcolleges te verzorgen over onderdelen van het handels- en ondernemingsrecht die voor de praktijk relevant zijn. Zij besteden hierbij uitgebreid aandacht aan de toepassing van de wet- en regelgeving in de praktijk. [….] Indien een gastdocent uit de praktijk een werkgroep of een college geeft, gebeurt dit steeds onder verantwoordelijkheid van de coördinator van het betrokken vak, die daarbij ook aanwezig is. […..] Bij de selectie van gastdocenten is een belangrijk criterium dat betrokkene niet alleen over een grote kennis van de praktijk beschikt, maar ook didactisch voldoende onderlegd is en dat zijn/haar voordracht van voldoende wetenschappelijk niveau is.” Overwegingen Het panel vindt dat de instelling op voorbeeldige wijze aanschouwelijk en aannemelijk heeft weten te maken dat de opleiding voldoet aan de wo-eisen waaraan een wo-programma volgens het Toetsingskader dient te voldoen. Het panel tekent daar in positieve zin nog bij aan dat het heeft geconstateerd dat de onderwijsverantwoordelijke docenten voldoende actief zijn in relevant wetenschappelijk onderzoek. Verder combineert - naar het idee van het panel - het vakkenaanbod op bevredigende wijze praktijkinzichten met wetenschappelijke verdieping. Het panel waardeert de inzet van gastdocenten in het onderwijs en hun inhoudelijk inbreng in het programma op zichzelf als positief, maar tekent daar in waarschuwende zin wel bij aan dat de opleiding ervoor dient te waken dat dit niet mag leiden tot een bovenmatige invloed op het programma van een beperkt aantal advocatenkantoren. Twee kantoren komen in de vakbeschrijvingen, de lijst van docenten en van contactpersonen uit het werkveld, naar het oordeel van het panel, nu vrij dominant naar voren. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.1 ‘Eisen wo’ als voldoende.
4.2.2
Relatie tussen doelstelling en programma (facet 2.2) Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Bevindingen Met de bedoeling om aanschouwelijk te maken dat de doelstellingen (eindkwalificaties) hun weerspiegeling vinden in het programma heeft de instelling - op dit punt in de aanvraag - de eindtermen van de master weer in een matrix gezet (zoals zij ook onder facet 1.2. had gedaan), maar dan nu met de vier verplichte vakken en de scriptie als te relateren
pagina 18
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
coördinaten. Het overzicht laat zien dat vrijwel over de hele linie de eindkwalificaties met de vijf verplichte studieonderdelen worden behaald. Voor drie studieonderdelen is dat bij een aantal eindkwalificaties niet het geval: zo ‘scoort’ het vak International Commercial Law niet bij de gemeenschappelijke eindtermen 5 t/m 8 en bij de specifieke eindtermen 4 en 6 en staat het vak Mergers & Acquisitions niet ‘aangevinkt’ bij de gemeenschappelijke eindterm 5. Voor de Scriptie is dat het geval voor de gemeenschappelijke eindtermen 1 t/m 3 en 6 en voor de specifieke eindtermen 2, 4, 6 en 7. Elders in de aanvraag besteedt de instelling nog apart aandacht aan het didactisch model, de gekozen werkvormen en wijze(n) van toetsing en beoordeling. Daarvan zij aan relevants het volgende hier weergegeven: “Het departement Rechtsgeleerdheid heeft [….] voor de opleidingen een didactisch model opgesteld. Dat didactisch model is allereerst opgesteld met het oog op de bachelorfase, maar is ook leidend voor de wijze waarop het onderwijs in de masterfase wordt georganiseerd. In de masterfase wordt uitgegaan van activerend onderwijs, diversiteit in werkvormen en de nadruk op integrale toetsing. Met name bij de afsluitende scriptie wordt van de studenten verwacht dat zij zelf de verantwoordelijkheid nemen m.b.t. begeleiding en voortgang van het proces. De verschillende achtergronden en kennisniveaus van de studenten [i.e. in een nietbekostigde opleiding als de onderhavige, panel] leiden enerzijds tot verrijking van de onderwijssituatie, maar vergen ook extra aandacht binnen het onderwijs. Bij de keuze van de didactische vormen is de uitdaging om werkvormen te kiezen en omstandigheden te creëren, die enerzijds recht doen aan de leerdoelen van de individuele student en anderzijds de didactische interactie binnen en met de groep studenten bevorderen. De nadruk ligt in de gehele opleiding vooral op het onderwijs in kleinschalige werkgroepen en seminars in groepen van maximaal 25 studenten. Hiervoor is gekozen om makkelijker in te kunnen spelen op de verschillende kennisniveaus van de studenten.[….] In alle verplichte vakken in deze masteropleiding is tijd ingeruimd voor het aanleren van praktische vaardigheden, zoals het voeren van onderhandelingen en het voorbereiden en uitvoeren van een due diligence onderzoek en het schrijven van papers. Er worden ook trainingen gegeven voor het voorbereiden van een pleidooi, het schrijven en bepleiten van een wetsvoorstel en het houden van een politiek getinte speech. Participatie bij deze trainingen is verplicht en vormt een onderdeel van het eindcijfer voor deze vakken. De ontwikkeling van schriftelijke vaardigheden is tevens een voorbereiding op het schrijven van de eindscriptie. [….] In de master kennen alle vakken meerdere toetsonderdelen en meerdere toetsvormen. Een doorlopende lijn in de toetsing voor de vakken zijn de onderzoeksopdrachten en de presentaties daarvan. Voor de beoordeling of de geformuleerde doelstellingen van de opleiding zijn gehaald is de scriptiebeoordeling een belangrijk instrument.” Voor een (aantoonbare) vertaling van de eindtermen in leerdoelen van het programma verwijst de instelling in de aanvraag naar een bijlage, waaruit zulks zou moeten blijken. De bespreking daarvan neemt het panel mee onder Overwegingen, hieronder. Overwegingen De instelling heeft naar het idee van de commissie aannemelijk weten te maken dat het programma - met het didactische concept dat eraan ten grondslag ligt en de daarbij gekozen werkvormen en toetsingswijzen -een weerspiegeling vormt van de eindkwalificaties die de instelling zich voor ogen heeft gesteld. Het programma stimuleert studenten
pagina 19
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
onmiskenbaar tot zelfstandig leren, leert hen kritisch om te gaan met verworven kennis en inzichten, helpt richting te geven aan eigen oordeelsvorming en traint hen in het vermogen om probleemoplossend te werk te gaan. Herhaald zij hier nog wat het panel al bij facet 2.1. te berde bracht, namelijk dat het vakkenaanbod op bevredigende en instructieve wijze praktijkinzichten combineert met wetenschappelijke verdieping. Het panel vindt wel dat het aantal contacturen bescheiden is in relatie tot de met de opleiding beoogde ambities. Verder ogen de kernvakken ‘Legal aspects of globalisation’ en ‘Mergers & Acquisitions’ nog wat incoherent, maar heeft het panel er wel vertrouwen in dat die vakken aan consistentie zullen weten te winnen. Van een aantoonbaar vertaald zijn van de eindtermen in leerdoelen van het programma is naar het idee van het panel maar in beperkte zin sprake. De instelling verwijst in de aanvraag eenvoudigheidshalve naar een bijlage (6) waarin dat gebeurd zou zijn. Maar lezing daarvan leert dat wat in de bijlage in eerste instantie als algemene en specifieke leerdoelen wordt gepresenteerd niet veel anders is dan wat de instelling in de aanvraag eerder als eindkwalificaties (of eindtermen) heeft geformuleerd. De bewoordingen zijn hier en daar wat anders, maar in wezen is toch sprake van ‘meer van hetzelfde’. De instelling lijkt leerdoelen en eindkwalificaties als verwisselbare grootheden op te vatten. Bij de beschrijving van de leerdoelen van de vijf verplichte onderdelen van de opleiding, in het tweede deel van de bijlage in kwestie, doet de instelling het beter: daar worden studietargets t.a.v. te bereiken kennis- en inzichtniveaus en sequentieel op te bouwen vaardigheden geformuleerd, die in cumulatieve zin de eindkwalificaties op leveren die uiteindelijk moeten worden behaald. Maar ook hier zou de ‘vertaling’ op onderdelen nog wel wat scherper en gerichter kunnen zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.2 ‘Relatie tussen doelstelling en programma’ als voldoende.
4.2.3
Samenhang programma (facet 2.3) Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend. Bevindingen Dat het programma inhoudelijk samenhangend is wordt door de instelling als volgt onderbouwd: “Samenhang in de opbouw van het programma is er door de verplichte vakken en de keuzes die docenten maken ten aanzien van de inhoud van die vakken. Bij de uitvoering van het programma wordt de samenhang gewaarborgd door de programmacoördinator die gezamenlijk met de docenten van de vakken in een regelmatig overleg de inhoud en de werkvormen op elkaar afstemt. De vier verplichte vakken vormen de kern van deze opleiding en staan in onlosmakelijk verband met elkaar. De regels voor het grensoverschrijdend zakendoen worden behandeld in het verplichte vak International Commercial Law. Maar bedrijven in verschillende landen richten zich allang niet meer alleen maar op het zakendoen met elkaar. Zij willen zich dikwijls ook vestigen in het land waarnaar zij exporteren of waarvan zij importeren. Dit kan door in dat land een eigen vestiging te beginnen, maar vaak is het veel efficiënter om een bedrijf in een ander land te kopen en daarmee te fuseren. De vennootschappen zijn dus ook zelf “koopwaar” geworden waarin
pagina 20
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
gehandeld wordt. De juridische regels die daarbij gelden, alsook de wijze waarop zo’n samenwerking juridisch tot stand komt, komen aan de orde in het verplichte vak Mergers & Acquisitions. Zowel het ‘gewone’ grensoverschrijdend zakendoen als het grensoverschrijdend opkopen van en fuseren met bedrijven zijn de afgelopen twee decennia sterk beïnvloed door het verschijnsel globalisering en internationale regels (veelal in soft law in internationale codes) die naar aanleiding van dit verschijnsel zijn opgesteld. Globalisering behelst een technologisch gestuurd proces op basis waarvan lange afstandscommunicatie is vergemakkelijkt, waardoor transnationale verbanden kunnen ontstaan en transnationale ondernemingen internationaal kunnen produceren. Onderdelen van het eindproduct kunnen wereldwijd worden vervaardigd. Het brengt grote maatschappelijke veranderingen en verschuivingen in bestuur, rechtsvorming en rechtshandhaving teweeg. Deze onderwerpen komen aan de orde in het vak Legal Aspects of Globalisation. Het is overigens niet zo dat de globale verschijnselen zoals de omvang en bescherming van de mondiale handel tot voor kort in het geheel niet geregeld waren. Er bestaat al langer een regelgevend kader binnen diverse internationale publiekrechtelijke verdragen zoals het WTO-verdrag, het IMF en bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Dit kader is echter veelal beperkt tot regels die vrije markten met bescherming van concurrentie moeten waarborgen. Deze regels botsen echter met de wens om nieuwe waarden die in het kader van globalisering naar voren komen, zoals het weren van milieuonvriendelijke producten, na te streven. Dit komt aan de orde in het verplichte vak International Economic Public Law.” Verder is het zo dat: “[…]studenten hun keuzevakken kiezen in overleg met de opleidingscoördinator, die de student adviseert bij deze (academische) keuzes. Afhankelijk van de keuzevakken die de student kiest, wordt een bepaalde nadruk in het programma gelegd. De opleidingscoördinator ziet er op toe dat de student kiest voor een samenhangend vakkenpakket, dat past bij de specifieke opleidingswens van de student.” Overwegingen Het panel is van oordeel dat het programma inderdaad inhoudelijk samenhangend is en goed gestructureerd. Het programma is duidelijk geschreven vanuit een bepaalde visie en kent een aantoonbaar sequentiële opbouw. Met name de vakinhoudelijke toelichting die de instelling heeft gegeven ten aanzien van de vier verplichte vakken, en hun plaats in het programma uit een oogpunt van volgtijdelijkheid, vindt het panel overtuigend. Ook de opbouw die het programma laat zien met betrekking tot het aanleren van algemeen juridische en onderzoeksvaardigheden is goed gefaseerd met een geleidelijk oplopende graad in moeilijkheid. De diversiteit in het aanbod van keuzevakken is redelijk groot, maar stelt studenten toch wel in staat om (in samenspraak met de tutor/programmacoördinator) een voldoende consistent programma samen te stellen. Alleen de aanwezigheid van het keuzevak European Corporate Taxation in het keuzevakkenaanbod vindt het panel wat eigenaardig. Niet europees belastingrecht maar internationaal belastingrecht het zou hier - gelet op de wereldwijde oriëntatie van de opleiding - beter op z´n plaats zijn. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.3 ‘Samenhang programma’ als voldoende.
pagina 21
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.2.4
Studielast (facet 2.4) Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Bevindingen Het programma is volgens de instelling om de volgende redenen studeerbaar: “De studiebelasting van het programma bedraagt 60 ECTS, de standaardbelasting voor een éénjarige masteropleiding. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde van 40 uur per week aan studietaken. Het eerste semester bestaat uit drie verplichte vakken en een keuzevak, van 7,5 ECTS elk. In het tweede semester volgen de studenten één verplicht vak (7,5 ECTS) en één keuzevak (7,5 ECTS) en schrijven hun scriptie (15 ECTS). De opbouw van het programma is zo dat studenten ervoor kunnen kiezen om eerst de vakken af te ronden en vervolgens aan hun scriptie te werken.” Aan studenten - die uit landen komen met een onderwijstraditie die zich minder op het zelfstandig produceren van teksten richt - en die problemen hebben met schrijven, wordt bij de aanvang van de opleiding een individueel begeleidingsprogramma aangeboden. Verder is het zo dat: “Zowel de studieresultaten als de organisatorische/infrastructurele aspecten voortdurend [worden] bewaakt door de opleidingscoördinatoren. Door de kleinschaligheid van de opleiding, de unilocatie en de persoonlijke begeleiding worden studieproblemen en knelpunten in de programmering en t.a.v. de omvang van de verschillende onderdelen snel opgemerkt. Al gedurende het lopende programma kan gekeken worden welke aanpassingen voor het lopende studiejaar of voor een volgend cohort wenselijk zijn. Ook gedurende het programma vindt een tussentijdse evaluatie plaats, waarna zonodig aanpassing kan plaats vinden. Na aanpassingen zal bij de evaluatie onderzocht worden of deze tot de gewenste verbetering hebben geleid. Voor inhoudelijke begeleiding kan de student naast de coördinator ook bij de studieadviseur terecht. In het verleden is gebleken dat het merendeel (gemiddeld 95%) van de studenten van de International Master of Laws-opleiding, die dezelfde ingangseisen hanteerde, succesvol binnen een jaar (12 maanden) afgerond heeft.” Overwegingen Het panel acht het programma goed studeerbaar De omstandigheden die de instelling aanvoert, zoals de weekbelasting die het programma gespreid over het jaar te zien geeft, de kleinschaligheid van het programma, de individuele begeleiding, de unilocate en het individuele bijspijkerprogramma voor studenten met een schrijf-achterstand dragen er allemaal toe bij dat het curriculum binnen de beoogde studieduur kan worden afgerond. Een indicatie daarvoor kan ook gevonden worden in de rendementscijfers van de opleidingsvariant van de IML, waarvan de IBLG-opleiding de verzelfstandigde voortzetting vormt . Al plaatst het panel bij de ambitie van de instelling om ook in de toekomst het slaagpercentage van 95% te blijven behalen wel de kanttekening dat aan het onverkort vasthouden aan dit streefgetal - zoals de opleiding lijkt te willen – het risico verbonden is dat het met de opleiding beoogde doel niet wordt bereikt of niet kan worden gehandhaafd. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.4 ‘Studielast’ als voldoende.
pagina 22
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.2.5
Instroom (facet 2.5) Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen Blijkens de aanvraag staat de masteropleiding open voor ‘graduates in Law’. De term ‘graduates in Law’ omvat, naar zeggen van de instelling: “iedereen die een juridisch universitair basiscurriculum heeft voltooid, en een academische graad heeft verworven, waarbij aantoonbaar kennis is vergaard door het succesvol afronden van vakken op het gebied van het verbintenissenrecht en het ondernemingsrecht in het eigen land op tenminste wetenschappelijk bachelorniveau.” Het is niet vereist dat de bijbehorende overheidsexamens of professionele examens zijn afgelegd, noodzakelijk voor de beroepsbeoefening of toelating tot de advocatuur of rechterlijke macht, aldus de instelling. Bij toelating tot de opleiding vindt selectie plaats. Naast de Engelse taalvaardigheid omvatten de criteria voor toelating studieresultaten van de undergraduate rechtenstudie, de motivatie van de student en referenties. Eventuele opgedane relevante beroepservaring wordt meegewogen, maar is geen vereiste voor toelating, aldus nog altijd de instelling. Andere kandidaat-studenten dan zij voor wie Engels de moedertaal is of die beschikken over een universitaire graad in de Engelse taal, moeten aantonen over voldoende beheersing van de Engelse taal te beschikken door middel van één van de volgende toetsen: TOEFL, IELTS. APIEL of Cambridge EFL Examinations. Alle toelatingsvereisten en de toelatingsprocedure zijn voor aanstaande studenten gedetailleerd beschreven op de website. Via het internet kunnen kandidaat-studenten ook de beschrijvingen bekijken van de vakken van de opleiding in de online onderwijscatalogus. Doordat zij zich hierdoor nauwkeurig kunnen voor informeren over niveau, inhoud en doelstelling van de master is er al een behoorlijke zelfselectie voor aanmelding, zo meldt de instelling. Overwegingen Het panel is van oordeel dat de toelatingseisen en de wijze van selectie realistisch zijn. Tegen de achtergrond van de ambities van de opleiding acht het panel het opmerkelijk dat wel voorkennis wordt gevraagd van verbintenissen- en ondernemingsrecht, maar niet van mensenrechten of milieurecht. Het verdient aanbeveling dat de opleiding ook daar bij de selectie acht op zou slaan. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.5 ‘Instroom’ als voldoende.
4.2.6
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: wo-master met minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding Bevindingen De aanvraag meldt over de duur, kort: “Alle postinitiële programma’s van het departement zijn éénjarige programma’s (60 ECTS). Het programma van de masteropleiding International Business Law and Globalisation omvat een scriptie van 15 ECTS en 6 vakken van 7,5 ECTS elk; naast de 4 verplichte vakken zijn dat 2 keuzevakken.”
pagina 23
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Overwegingen Het panel acht de voor de opleiding berekende studiebelasting van 60 ECTS realistisch. Het panel heeft in ieder geval geen reden om aan te nemen dat het programma - ingevuld met de studieonderdelen zoals opgevoerd en beschreven in het aanvraagdossier - in significante zin méér of minder belasting zou behelzen dan de 60 ETCS die daarvoor door de instelling zijn berekend. Met 60 ECTS voldoet de opleiding aan de minimumeis die de WHW stelt aan een womaster. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 2.6 ‘Duur’ als voldoende.
4.2.7
pagina 24
Samenvattend oordeel onderwerp 2 Programma De facetten ‘eisen wo’, ‘relatie tussen doelstellingen en programma’, ‘samenhang programma’, ‘instroom’, en ‘duur’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het onderwerp 2 ‘Programma’ als geheel een positieve beoordeling.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.3 4.3.1
Inzet personeel Eisen wo (facet 3.1) De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een woopleiding: Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Bevindingen Over het voldaan zijn aan de onder dit facet verlangde criteria voor de inzet van personeel meldt de instelling in de aanvraag: “De leden van de vaste staf zijn vrijwel allen gepromoveerd en hebben een gecombineerde onderwijs- en onderzoeksaanstelling. Zij nemen deel aan een of meer van de negen facultaire onderzoeksprogramma’s [….] en leveren daardoor een bijdrage aan de ontwikkeling van het vakgebied. De binding van docenten aan de disciplinegroep, in plaats van aan een onderwijsinstituut, voorkomt een geïsoleerde plaats van het onderwijs in het departement. Hiermee garandeert de opleiding de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek.” Overwegingen Het panel heeft aan de hand van de lijst van vaste en gastdocenten, die de instelling van plan is in te zetten voor de opleiding, kunnen opmaken dat op dit moment aan de eisen van het onderhavige facet wordt voldaan. Maar de breedte van het beschikbare en voor deze opleiding gekwalificeerde docentenbestand is aan de marginale kant, zo meent het panel. Bij het wegvallen van een of meer van de beoogde docenten zal de instelling haar best moeten doen om voor gekwalificeerde vervanging zorg te dragen, waarbij zij zich - met name op het niveau van hoogleraren -ervoor zal dienen in te spannen met aansprekende opvolgers te komen die ook buiten Nederland naam hebben gemaakt binnen het domein van het internationale handels- en ondernemingsrecht, dan wel een aanverwant domein relevant voor de opleiding. Zowel de bestuurlijk verantwoordelijken als de programmaverantwoordelijken hebben het panel kenbaar gemaakt dat zij zich van die verantwoordelijkheid terdege bewust zijn en daarnaar te zullen handelen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.1 ‘Eisen wo’ als voldoende.
4.3.2
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren Bevindingen Over de vrij te maken capaciteit aan docenten en onderwijsondersteunend personeel valt in de aanvraag onder meer het volgende te lezen: “De beschikbare onderwijscapaciteit voor de opleiding wordt berekend op basis van genormeerde tijdsbestedingen en is afhankelijk van het aantal studenten en de gekozen werkvormen. Op basis van deze normering zijn er bij 12 studenten voldoende middelen om de capaciteit die nodig is voor het geven van de opleiding te vergoeden, zodat er bij de nagestreefde 24 studenten na de aanloopfase van de opleiding ruim voldoende middelen
pagina 25
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
zijn. Aangezien de opleiding zelffinancierend is, kunnen de opbrengsten van de opleiding direct worden gerelateerd aan de noodzakelijke menskracht en kan bij grotere studentaantallen extra personeel worden ingezet. Naast de capaciteit op basis van deze berekening worden regelmatig gastdocenten uitgenodigd.” Uit het overzicht van (beoogd) in te zetten docenten kan de instelling terugvallen op negen docenten met een universitaire aanstelling en tenminste twee gastdocenten. “De inzet van docenten voor de verschillende activiteiten van onderzoek, onderwijs voor de initiële bachelor- en masteropleidingen en de postinitiële opleidingen en de verschillende beheersactiviteiten is niet evenwichtig over het jaar verspreid. Dit leidt regelmatig tot piekbelasting bij docenten. Binnen de disciplinegroepen wordt er naar gestreefd nietonderwijsgebonden activiteiten te concentreren in perioden dat de betrokken docent beperkte onderwijsverplichtingen heeft. De verantwoordelijkheid voor een evenwichtige taakbelasting van de wetenschappelijke staf ligt bij de voorzitters van de disciplinegroepen. Bij de keuzevakken volgen de studenten van de masteropleiding International Business Law and Globalisation onderwijs gezamenlijk met de studenten van de initiële masteropleidingen. Dit heeft ondermeer als voordeel dat door het aanzienlijke hogere deelnemersaantal de docentencapaciteit efficiënter kan worden ingezet.” Voor de praktische ondersteuning kan de instelling terugvallen op 2,0 fte onderwijsondersteunend personeel volgens de volgende verdeelsleutel van daarbij te vervullen functies: Functie
organisatie
Front office: studie- en praktische informatie
International Office
fte 0,3
Leidinggevende /Aansturing
International Office
0,45
Secretariaat examencommissies
International Office
0,2
Secretariaat toelatingscommissies
International Office
0,4
Administratie
International Office
0,4
Roostering
Onderwijs Student Zaken
PM
Communicatie en Voorlichting
International Office
0,1
Alumni beleid
International Office
PM
Studieadviseurs en stagecoördinatie
Onderwijs Student Zaken
0,15 2,0
Overwegingen De instelling heeft naar het oordeel van het panel voldoende capaciteit aan docent-formatie en aan onderwijsondersteunend personeel vrijgemaakt om de opleiding van start te kunnen laten gaan, alsook om deze te kunnen continueren. Het panel is daarbij afgegaan op de schriftelijk en mondeling gegeven verzekering dat de berekening van de benodigde formatieruimte correct en adequaat is. Het panel heeft zich er, ter gelegenheid van het locatiebezoek, nog wel van vergewist of er in de periodes van het academiejaar dat er geen sprake is van piekbelasting vanwege onderwijs (onder meer) in deze opleiding, nog wel voldoende tijd en ruimte is om aan onderzoek toe te komen. Van de kant van de docenten is de verzekering gegeven dat dat het geval is. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.2 ‘Kwantiteit personeel’ als voldoende.
pagina 26
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.3.3
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma Bevindingen De inhoudelijke en de onderwijskundige expertise zijn naar zeggen van de instelling goed in de organisatie verankerd, doordat de bewaking van de inhoudelijke expertise en van het academisch niveau van de docenten is opgedragen aan de disciplinegroepen, terwijl de zorg voor de didactische expertise primair een zaak is van de onderwijsorganisatie van het departement en met name valt onder de verantwoordelijkheid valt de directeuren van de Undergraduate en de Academic Graduate School. Over hoe de kwaliteit van die beide expertises wordt bewaakt en verder ontwikkeld valt in de aanvraag onder meer het volgende te lezen: “De ontwikkeling van de inhoudelijke expertise en van het academisch niveau van docenten is gebaat bij een omgeving waarin onderzoek en de (rechts)praktijk beiden hun invloed kunnen doen gelden. Docenten hebben daarom hun wetenschappelijke basis in één van de zes disciplinegroepen van het departement. De vaste docenten hebben naast hun onderwijstaak ook een taak als onderzoeker. Het bestuur van de disciplinegroep, casu quo het instituut, in het bijzonder de voorzitter - tevens hoogleraar -, is verantwoordelijk voor de spreiding van expertise binnen de disciplinegroep. Hij zorgt tevens voor een zodanige verdeling van onderwijs- en onderzoekstaken tussen de leden van de wetenschappelijke staf dat daarmee wordt voldaan aan de eisen, die de onderwijs- en de onderzoeksorganisatie aan de disciplinegroep stellen. […] De docenten van de masteropleiding overleggen regelmatig over de opleiding.[…] Tijdens dit overleg komen naast de inhoud en voortgang van de opleiding ook de inzet van gastdocenten en de aansluiting bij recente ontwikkelingen op het vakgebied aan de orde. De zorg voor de didactische expertise van docenten is verankerd in de ‘basiskwalificatie onderwijs’, waarover elke aangestelde docent moet beschikken, en in de ‘seniorkwalificatie onderwijs’, voor alle docenten op seniorniveau. Bovendien wordt voor een permanente didactische ondersteuning gezorgd door het onderwijskundig centrum van de Universiteit Utrecht, het Ivlos, en volgen docenten desgewenst periodiek didactische cursussen. Het departement heeft voor opleiding en scholing jaarlijks ongeveer 70. kEuro beschikbaar. Docenten die een spilfunctie in het onderwijs hebben, krijgen een specifiek daarop gerichte opleiding in het Center of Excellence for University Teaching van de universiteit (CEUT). […] De directeur van de Academic School of Graduate Studies heeft de verantwoordelijkheid voor de didactische vorming van de docenten, en ziet toe op de aanwezigheid van voldoende didactische expertise. Tenslotte weegt de didactische expertise van een docent mee als een factor bij het bepalen van schaalniveau en schaalaanpassing tijdens de jaarlijkse resultaat- en ontwikkelingsgesprekken (R&O-gesprekken). Deze gesprekken zijn gericht op de resultaten van het werk. Op basis van die resultaten worden afspraken gemaakt over te behalen resultaten en over de te nemen stappen voor de verdere ontwikkeling van medewerkers.[…]” Overwegingen Wat de inhoudelijke en didactische kwalificaties van het in te zetten personeel betreft, gaat het panel af op de aangeleverde cv’s van de in te zetten vaste en gastdocenten. Het panel stelt vast dat het in te zetten personeel in ieder geval in die zin gekwalificeerd is om het onderwijs in de voorgestelde opleiding te verzorgen, dat het domein waarmee zij zich beroepsmatig in de rechtspraktijk bezig houden, dan wel onderzoek op doen en publicaties
pagina 27
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
verrichten, direct gerelateerd is aan de studieonderdelen waarvoor zij in het programma worden ingezet. De meesten van hen kunnen daarbij bogen op een ruim aantal jaren werken/of onderwijservaring. Gebleken is ook dat de betrokken docenten in het verleden - bij het verzorgen van het onderwijs in de studievariant van de IML-opleiding die als voorganger van de voorgedragen opleiding is te beschouwen - voldoende organisatorische kwaliteiten aan de dag hebben gelegd om ervan verzekerd te zijn dat zij ook de IBLG-opleiding zullen weten te helpen realiseren. Het panel heeft in ieder geval geen reden daaraan te twijfelen. Studenten die op dit moment onderwijs volgen in de IML-variant ‘International Business Law’ bevestigden, desgevraagd, dat de betrokken docenten - bij wie ze zelf onderwijs volgden of van wie ze begeleiding ontvingen - voldoende gekwalificeerd zijn om het onderwijs in een internationale master te verzorgen. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 3.3 ‘Kwaliteit personeel’ als voldoende.
4.3.4
pagina 28
Samenvattend oordeel onderwerp 3 Inzet personeel De facetten ‘eisen wo’, ‘kwantiteit personeel’ en ‘kwaliteit personeel’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het onderwerp 3 ‘Inzet personeel’ als geheel een positieve beoordeling.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.4 4.4.1
Voorzieningen Materiële voorzieningen (facet 4.1) De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen Naast de algemene onderwijsruimten waarover het departement Rechtsgeleerdheid in het centrum van Utrecht kan beschikken (waaronder gebouw ASP 200), is er speciaal voor de internationale studenten van de postinitiële opleidingen een zgn. IML-Study gerealiseerd, 6 die uitsluitend door hen mag worden gebruikt. De IML-Study bestaat uit een aparte ruimte met computerfaciliteiten. Studenten kunnen hier individueel of in groepen werken. De IMLStudy bevindt zich in het Molengraaff Instituut, Drift 9. Over de andere materiële voorzieningen meldt de aanvraag, voorzover hier relevant, het volgende. “De studenten aan de Universiteit Utrecht hebben toegang tot de Universiteitsbibliotheek, waarvan de juridische afdeling in Nederland als zeer goed bekend staat. De Juridische Bibliotheek (JB) heeft uitgebreide elektronische voorzieningen, zoals CD-ROM’S, jurisprudentie en elektronische tijdschriften, maar ook een grote collectie van boeken en tijdschriften. In de bibliotheek zijn verschillende werkplekken, zowel voor individueel als groepsgebruik en er zijn print- en kopieerfaciliteiten. [….] Via de websites is een goede oriëntatie op de voorzieningen en de collecties mogelijk. De site heeft veel links en staat ook buiten Rechtsgeleerdheid bekend als een belangrijk instrument voor de toegang tot elektronische juridische informatie. De hoge kwaliteit van de JB en bijbehorende voorzieningen is de afgelopen jaren op tenminste hetzelfde niveau gebleven en meegegroeid met nieuwe ontwikkelingen.[….] Het departement heeft meer dan 200 computerwerkplekken voor studenten. Naast de IMLStudy kunnen de studenten ook de algemene computervoorzieningen van het departement gebruiken. [….] Tijdens kantooruren is een helpdesk beschikbaar voor ondersteuning. Het departement beschikt over up to date software, print- en kopieervoorzieningen. Studenten van de IBLG-opleiding ontvangen een kaart voor 2000 kopieën of prints. Het merendeel van de gebouwen van het departement heeft een draadloos netwerk, zodat vrijwel overal de eigen of een leenlaptop kan worden gebruikt. Het departement heeft goede internetvoorzieningen. Vrijwel alle studentenfaciliteiten zijn toegankelijk per internet: vakregistratie, collegeroosters, studievoortgangregistratie (OSIRIS), de universitaire bibliotheek, vakbeschrijvingen, tentamenroosters, studiegids etc. Het informatiepunt is toegankelijk voor alle studenten. [….] Bij de start van de studie in Utrecht krijgen de studenten een universitair e-mail account en ruime opslagruimte voor digitale materialen. Dit account wordt door het departement gebruikt voor het toesturen van de maandelijkse nieuwsbrief. Nog niet alle webvoorzieningen zijn Engelstalig beschikbaar. Het departement is bezig geleidelijk al deze voorzieningen tweetalig aan te bieden.”
6
pagina 29
Ook wel LL.M –Study genoemd; IML = International Master of Laws
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Overwegingen Het panel heeft ter plekke kunnen waarnemen dat er voldoende onderwijsruimten en faciliteiten beschikbaar zijn om de opleiding te kunnen aanbieden. De leerondersteunende voorzieningen, waaronder de bibliotheek, de audiovisuele middelen en de digitale leeromgeving (WebCT) zijn van goede kwaliteit. Het panel spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de opleiding heeft voorzien in een aparte studieruimte met computerfaciliteiten voor internationale studenten van de internationale postinitiële masters. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.1 ‘Materiële voorzieningen’ als voldoende.
4.4.2
Studiebegeleiding (facet 4.2) Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang. Bevindingen Wat betreft de studiebegeleiding doet de instelling in de aanvraag uitkomen dat daar vooral een taak ligt van aan de ene kant de opleidingscoördinator en aan de andere kant het International Office. Zij meldt daarover onder meer het volgende: “De opleidingscoördinator ondersteunt de student bij de keuze van de keuzevakken en beantwoordt de vragen over de dagelijkse gang van zaken met betrekking tot de opleiding. Daarnaast beoordeelt hij de scriptieonderwerpen en wijst begeleiders toe. Hij kent de structuur en de mogelijkheden van het programma, de organisatie en de vakken. De coördinator fungeert als coach voor de studenten op het gebied van studieplanning en studiekeuzes. […] Gedurende het jaar heeft de opleidingscoördinator met regelmaat gesprekken met de groep als geheel, en vanzelfsprekend op afspraak met individuele studenten. De spreekuren worden gepubliceerd en gehandhaafd. […] Het facultaire International Office maakt deel uit van het bedrijfsbureau van de faculteit Rechten, Economie, Bestuur en Organisatie en heeft een traditie in het begeleiden van het verblijf van ongeveer 40 internationale masterstudenten en 120 juridische bacheloruitwisselingsstudenten per jaar. […] Het International Office draagt zorg voor de marketing van de postinitiële opleidingen (website, brochures, posters, mailingen, beurzen etc.), voor de afhandeling van verzoeken om informatie, voor de selectieprocedures (volledig maken van dossiers, afhandeling van de selectie), en voor alles wat aan de aankomst van de student voorafgaat, met name visumen huisvestingsaanvragen (deels in samenwerking met het universitaire International Office). Ook wordt gezorgd voor de financiële afwikkeling van de betaling van de tuitionfee en dergelijke [….] Het International Office bevordert [verder] de vorming van internationale netwerken en ondersteunt deze ook na afloop van de opleiding, onder meer door een speciaal daarvoor aangestelde alumnimedewerker. [….] Er wordt ook gewerkt aan het ontwikkelen van een alumnidatabase en een alumni-newsletter. De internationale studenten en alumni krijgen een uitnodiging voor een programma dat georganiseerd wordt bij de jaarlijkse universiteitsdag.”
pagina 30
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Tot slot wijst de instelling er nog op dat internationale studenten: “ ook gebruik kunnen maken van alle voorzieningen die op universitair niveau bestaan ten aanzien van begeleiding en ondersteuning, zoals de studentendecanen (die adviseren op verschillende terreinen, in het bijzonder waar het de juridische positie van studenten betreft), de studentenpsychologen (die kunnen worden geraadpleegd bij persoonlijke problemen en klachten van psychologische aard), en de studieloopbaanadviseur (die is gespecialiseerd op het gebied van studiekeuze, loopbaankeuze en de arbeidsmarkt).” Over de adequaatheid van de informatievoorziening, o.a. met het oog op de studievoortgang, valt aan de aanvraag onder meer het volgende aan relevants te ontlenen. “Gedurende hun studie krijgen de internationale studenten een maandelijkse nieuwsbrief per e-mail met allerhande praktische informatie gericht op de studie[….].De frontoffice is elke werkdag geopend van 13.00 tot 16.30 uur. Een medewerker International Masterprogramma’s heeft daarnaast wekelijks twee spreekuren van elk twee uur. Vanaf september 2007 heeft het departement naast deze voorziening een ervaren studieadviseur voor 0,3 fte voor de internationale studenten [….] De Universiteit Utrecht werkt met het studentenadministratie- en voortgangsregistratieprogramma OSIRIS. Naast de registratie van studie- en examenresultaten, biedt het systeem ondersteuning bij de registratie van de studentbegeleiding, studentgesprekken, afspraken m.b.t. studieplanning en de roostering. OSIRIS heeft een online module beschikbaar voor studenten. Binnen deze module hebben studenten, tijd en plaats onafhankelijk, steeds inzage in de over hen geregistreerde gegevens op het gebied van studievoortgang, onderwijsroosters etc. Deze module is nog niet geheel Engelstalig, maar er wordt aan gewerkt dat voor aanvang van het academisch jaar 2007 gerealiseerd te hebben. [….]” Overwegingen De instelling heeft op overtuigende wijze duidelijk weten te maken dat de studiebegeleiding inhoudelijk, studietechnisch (met het oog op het maken van keuzes en het reflecteren op de studievoortgang), praktisch én in de persoonlijke sfeer goed geregeld is. Het aanvraagdossier geeft van een en ander een accurate beschrijving. (Oud)studenten bevestigden ter gelegenheid van de site visit dat de studiebegeleiding adequaat en op individuele maat is. Aantekening verdient hier nog dat tijdens het locatiebezoek kwam vast te staan dat de scriptiebegeleiding niet 8 uur bedraagt, zoals in de aanvraag abusievelijk staat vermeld, maar 20 uur. Ook de informatievoorziening naar de studenten toe is zonder meer toereikend te noemen. De kleinschaligheid van het programma maakt dat de ‘lijntjes’ naar de docenten, de programmacoördinatoren en het personeel van het International Office ‘kort‘ zijn. Docenten zijn laagdrempelig benaderbaar; gesprekken hebben daardoor vaak een informeel karakter. Dat maakt het voor studenten gemakkelijk om problemen, bijv. over de studievoortgang, voor te leggen en eventuele knelpunten snel op te helpen oplossen - zo werd van studentzijde op vragen van het panel hieromtrent tijdens de site visit medegedeeld. Het panel houdt de instelling graag aan de toezegging om OSIRIS bij de aanvang van het academisch jaar 2007/2008 ook geheel Engelstalig beschikbaar en operationeel te hebben. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’ als voldoende.
pagina 31
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.4.3
pagina 32
Samenvattend oordeel onderwerp 4 Voorzieningen De materiële voorzieningen en de studiebegeleiding beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt het onderwerp 4 ‘Voorzieningen’ als geheel een positieve beoordeling.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.5 4.5.1
Interne kwaliteitszorg Systematische aanpak (facet 5.1) Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Bevindingen In de aanvraag valt over dit facet te lezen: “De interne kwaliteitszorg voor de masteropleidingen van het departement Rechtsgeleerdheid is gebaseerd op het systeem van kwaliteitszorg zoals ontwikkeld binnen 7 de Universiteit Utrecht, waarbij de zgn. PDCA -cyclus uitgangspunt is. Het systeem van interne kwaliteitszorg richt zich naar de departementale streefdoelen, zoals die onder meer 8 in de Meerjarenstrategie Faculteit Rechtsgeleerdheid zijn geformuleerd. Om te meten of de departementale streefdoelen worden bereikt, worden het onderwijs, de onderwijsvoorzieningen en de onderwijsresultaten met regelmaat geëvalueerd.[…] De basis van het evaluatiesysteem vormen de studentenoordelen over de verschillende vakken en de reactie van de docent en de programmacoördinator daarop, aldus de instelling. Waaraan zij toevoegt dat vooralsnog alle mastervakken ieder jaar worden geëvalueerd. Het evaluatieproces verloopt daarbij in hoofdlijnen als volgt: Studenten geven hun oordeel over uiteenlopende aspecten van een door hen gevolgd vak door middel van het invullen van een vragenformulier. In deze vragenlijst worden de doelstellingen die met het vak en de opleiding worden beoogd getoetst. Om de vergelijkbaarheid tussen de vakken te waarborgen wordt er gewerkt met een standaard (Engelstalige) vragenlijst die desgewenst per vak met een aantal vakspecifieke onderdelen kan worden uitgebreid. De resultaten van de evaluatie worden met een reactie van de docent en programmacoördinator aan de directeur Academic School of Graduate Studies gestuurd. Daarbij worden ook verbeterpunten aangegeven. Na het advies te hebben ingewonnen van de (Engelse Kamer van de master-) opleidingscommissie, worden de vice-decaan Rechtsgeleerdheid en de raadscommissie Rechtsgeleerdheid geïnformeerd door de directeur Graduate School. Daarbij wordt aangegeven welke verbetermaatregelen genomen worden om gesignaleerde knelpunten weg te nemen.” Na het doorvoeren van verbetermaatregelen wordt bij de daarop volgende evaluatieronde onderzocht of de maatregelen ook daadwerkelijk de beoogde resultaten hebben opgeleverd. Verder is er, blijkens opgaaf van de instelling, regelmatig overleg tussen de docenten van de masteropleiding, waarin de samenhang van de opleiding wordt besproken, de inhoud van de verplichte vakken aan de orde komt en waarin toetsen, opdrachten en vaardigheden op elkaar worden afgestemd. De opmerkingen van studenten tijdens het vak worden hier ook besproken.
7
PDCA = Plan Do Check Act
8
pagina 33
Februari 2004
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Daarnaast vindt na afloop van ieder semester nog een evaluatie plaats tussen de opleidingscoördinator en de studenten, waarin naast de specifieke vakken ook de samenhang en aansluiting tussen de vakken en de plaatsing van de vakken in de opleiding aan de orde komt. Het departement Rechtsgeleerdheid heeft de ambitie op Europees niveau te behoren tot de kring van vooraanstaande aanbieders van opleidingen met een ‘Europese uitstraling en grote aantrekkingskracht’. De streefdoelen zijn met het oog daarop nader geconcretiseerd in de volgende aspecten, aldus de instelling: (i) Profileren van de opleiding, niet van het departement, (ii) Academisch karakter van de opleiding aanscherpen, (iii) Meer internationale - vooral Europese – oriëntatie, (iv) klantvriendelijkheid vergroten, (v) Rendementen onderscheidend hoog en (vi) optimale aansluiting bij de arbeidsmarkt. Overwegingen Van het bestaan van een systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de uitgangspunten, het cyclisch proces en de streefdoelen zijn vastgelegd in een schriftelijk document, zoals een facultair handboek of een vergelijkbaar document, is het panel niet gebleken. Niettemin lijkt de instelling tot het doel van kwaliteitszorg wel te werk te gaan volgens een bestaand evaluatieproces, met verschillende (meet)instrumenten en aan de hand van een aantal concreet geformuleerde streefdoelen. Die laatste zijn door het departement Rechtsgeleerdheid voor de masteropleidingen wel schriftelijk vastgelegd en nader geconcretiseerd in de Meerjarenstrategie Faculteit Rechtsgeleerdheid 2004. Het door de opleiding in de aanvraag beschreven evaluatieproces met de bijbehorende instrumenten van mondelinge en schriftelijke evaluaties (middels vragenformulieren die door studenten worden ingevuld), blijkt in de praktijk - ondanks het feit dat het maar gedeeltelijk schriftelijk is verankerd - toch wel te werken. In het verleden heeft dat proces ook in die zin zijn nut en operationaliteit bewezen dat het hier en daar tot verbetermaatregelen heeft geleid die in de masteropleidingen zijn doorgevoerd, zo is het panel verzekerd. Daarnaast is het natuurlijk zo dat de kleinschaligheid van de postinitiële masterprogramma’s, waaronder dat van de IBLG, met zich brengt dat ‘de lijntjes kort zijn’ en problemen van allerlei aard (ook die welke de kwaliteit van het programma raken) op informele wijze getackeld kunnen worden. Met het instellen van een werkgroep tot nadere concretisering van het UU ‘Plan van aanpak interne kwaliteitszorg’ (april 2007) en de aanstelling van een senior beleidsmedewerker kwaliteitszorg (juli 2007) streeft het departement ernaar nog voor 2008 een eerste versie van een handboek kwaliteitszorg gereed te hebben. Een tussenversie van een ‘opzet voor een Handboek kwaliteitszorg’ bestaat reeds en werd het panel desgevraagd nog nagestuurd. Niettemin vindt het panel dat het departement er goed aan zou doen om een en ander een meer structurele en geïnstitutionaliseerde basis te geven in een geprotocolleerd integraal systeem van interne kwaliteitsbewaking - met beschrijving van de fases die het proces van kwaliteitsbewaking omvat en van de streefdoelen aan de hand waarvan metingen en evaluaties zullen plaatsvinden, en met opgaaf van wie verantwoordelijk is voor welk onderdeel van het proces, daaronder begrepen het formuleren van verbetermaatregelen en het implementeren daarvan. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.1 ‘Systematische aanpak’ vooralsnog als voldoende.
pagina 34
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.5.2
Betrokkenheid (facet 5.2) Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken. Bevindingen Over de betrokkenheid van de verschillende ‘stakeholders’ bij de interne kwaliteitszorg releveert de aanvraag het volgende: “Studenten zijn zeer direct betrokken bij de opleiding. Gezien hun kleine aantal vormen ze een hechte groep die veel contact onderhoudt met elkaar. Vanzelfsprekend worden de studenten ook betrokken door elk vak aan de hand van een enquête te evalueren. De mening van de studenten over het onderwijs wordt tenminste 2x per jaar besproken in een vakoverstijgend overleg (1x per opleiding, 1x over totaal van de internationale postinitiële masteropleidingen ter afsluiting). De uitkomsten van dit overleg worden gebruikt door de directeur Academic School of Graduate Studies om te komen tot verbetervoorstellen van de opleidingen, maar ook om te onderzoeken of nieuwe opleidingen wenselijk zijn. De afgestudeerden vormen onderling een hecht netwerk. Dit netwerk realiseert ook na afloop van de opleiding onderlinge kennisuitwisseling en professionele feedback. Het International Office is ondersteunend bij het vormen en in stand houden van dit netwerk. Door de aanstelling van een aparte alumnicoördinator is hieraan in faciliterende zin vorm gegeven. Alumni worden door het departement regelmatig benaderd om een bijdrage te leveren aan wervingsactiviteiten als ook voor gastonderwijs en sociale activiteiten voor de internationale opleidingen. Ook wordt er jaarlijks een informatiesessie georganiseerd over het schrijven van de scriptie, waarbij alumni worden uitgenodigd te vertellen over hun studie-ervaringen, overwonnen moeilijkheden bij het schrijven van de scriptie en over hun ervaringen in het vinden van een geschikte werkkring. Op deze manier verzamelt het departement tevens structureel informatie over de ervaringen en beroepsperspectieven van de studenten. Voor het eerst in 2006 is de jaarlijkse universitaire alumnidag ook een bijzondere bijeenkomst voor de alumni van de Engelstalige juridische masteropleidingen georganiseerd. Advisering aan studenten over hun verdere loopbaan vindt op verzoek plaats door deskundige medewerkers van het International Office en door landencoördinatoren. Teneinde de professionele ontwikkeling en de loopbaan van de alumni beter te kunnen monitoren zal een studentcareer-centre, speciaal gericht op de studenten van internationale masteropleidingen, worden opgezet. Op basis van deze gegevens en op basis van periodieke alumni-enquêtes kan het departement zonodig de inhoud en de werkvormen van de opleiding aanpassen aan de beroepsvelden waarin de afgestudeerden hun werkkring vinden. Zodra de instroom van de postinitiële opleidingen voldoende financiële speelruimte biedt, zal aan de verdere uitbouw van deze activiteiten prioriteit gegeven worden.” Overwegingen In de beschrijving van de bij het proces van interne kwaliteitszorg betrokken partijen miste het panel de medewerkers, het beroepenveld en tot op zekere hoogte ook de oud-docenten. Weliswaar heeft de instelling bij de bespreking van het vorige facet al melding gemaakt van het feit dat er regelmatig overleg tussen de docenten van de masteropleiding plaatsvindt (bij welke gelegenheden ook over de kwaliteit van het programma zal worden gesproken, zo veronderstelt het panel), maar of dit op structurele en institutionele basis gebeurt en met welke frequentie blijft in het ongewisse. Het beroepenveld komt in het proces van kwaliteitsbewaking al helemaal niet voor. Anders dan alumni, die in het beroepenveld werkzaam zijn, worden op dit moment bij het proces van kwaliteitsbewaking geen vertegenwoordigers van de internationale handel en internationale ondernemingswereld
pagina 35
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
betrokken. En is in hun betrokkenheid ook niet voorzien. Er ontbreekt ook een gremium (bijv. adviesraad of klankbordgroep) waarin vertegenwoordigers uit die sector (en/of alumni) op institutionele basis van hun betrokkenheid bij de opleiding kunnen getuigen - namelijk door gevraagd of ongevraagd van advies te dienen. Een dergelijke mogelijkheid tot geven van feedback ontbreekt ook voor oud-docenten. Deze omstandigheden én het feit dat ook de inbreng van alumni nog maar weinig statuur heeft in het proces van interne kwaliteitszorg, maken dat het panel dit facet als onvoldoende wenst aan te merken. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 5.2 ‘Betrokkenheid’ als onvoldoende.
4.5.3
pagina 36
Samenvattend oordeel onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg De systematische aanpak van de interne kwaliteitszorg heeft het panel als voldoende aangemerkt, maar de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld daarbij als onvoldoende. Voor het onderwerp Interne Kwaliteitszorg meent het panel dat het totaal oordeel niettemin toch op een voldoende dient uit te komen. Het panel heeft daarvoor de volgende omstandigheden in aanmerking genomen: de opleiding moet in de voorgestelde vorm nog van start gaan; een aantal zaken zal, bij het van start gaan van de cursus, noodzakelijkerwijs moeten worden aangepakt. ‘echte’ alumni kent de opleiding nog niet; maar er is al wel een hecht netwerk van alumni van de Business-variant van de IML-opleiding; het beroepenveld (en de groep van alumni) laat zich door zijn wereldwijde verspreiding en mobiliteit moeilijk recruteren voor structurele betrokkenheid bij de interne kwaliteitszorg; de kleinschaligheid van de internationale masteropleiding(en) maakt dat het kwaliteitsbewakingsproces toch wel functioneert, zij het vaak op informele wijze. Die omstandigheden meegenomen komt het panel toch bij een voldoende uit voor het totale onderwerp Interne kwaliteitszorg.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.6 4.6.1
Continuïteit Afstudeergarantie (facet 6.1) De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. Bevindingen De afstudeergarantie waarnaar facet 6.1 bedoelt te vragen wordt door de instelling in de aanvraag als volgt verwoord: ”Vanzelfsprekend wordt door het departement de garantie geboden dat studenten die formeel tot een opleiding zijn toegelaten, aan de opleiding kunnen deelnemen en deze kunnen afronden, mits binnen een termijn van 12 maanden, met een uitloop van maximaal 6 maanden. Indien zou worden besloten om de instroom van een opleiding in enig jaar stop te zetten, dan wordt dat besluit genomen voorafgaand aan de sluitingsdatum van aanmelding, dus minimaal enkele maanden voor aanvang van het betreffende opleidingsjaar.“ De instelling voegt daar nog aan toe dat het departement de eerste drie jaar als aanloopperiode beschouwt , waarin de opleiding zijn plaats op de international markt kwalitatief en kwantitatief bewezen dient te hebben. Hoewel de opleiding bij een instroom van 12 studenten kostendekkend kan draaien, is het streven toch om in de aanloopjaren een instroom van 24 studenten per jaar te realiseren, om op die manier voldoende kritische massa te vormen om de onderwijskundige doelen ook op termijn te kunnen blijven verwezenlijken. Blijkt dat in de periode 2007-2010 slechts 9 of minder studenten in de opleiding instromen, dan zal de opleiding in deze vorm worden beëindigd. Dat zal ook gebeuren als in de jaren volgend op de aanloopperiode de opleiding gedurende twee achtereenvolgende jaren terugzakt naar een instroom onder de 10 studenten. Overwegingen De instelling heeft naar het oordeel van het panel op bevredigende wijze de garantie gegeven dat studenten die tot het programma worden toegelaten dit ook kunnen afronden, als dezen van hun kant ook bereid zijn zich de inspanningen en prestaties te getroosten die van serieuze studenten verlangd mogen worden. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.1 ‘Afstudeergarantie’ als voldoende.
4.6.2
Investeringen (facet 6.2) De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. Bevindingen Over de gedane investeringen en de toereikendheid daarvan meldt het aanvraagdossier dat: “Rechtsgeleerdheid vanaf 1990 geïnvesteerd [heeft] in de ontwikkeling van Engelstalige vakken, en vanaf 1997 - met gebruikmaking van derde geldstroominkomsten - in de ontwikkeling van het International Master of Laws-Programme (IML). Daarnaast is vanaf 1992 geïnvesteerd in de opzet en uitbouw van een aanvankelijk departementaal en later facultair International Office. Tenslotte is fors geïnvesteerd in de ontwikkeling van
pagina 37
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
internationale contacten, en het vestigen van internationale naamsbekendheid. Deze investeringen vormen een goede basis voor de vier postinitiële opleidingen die thans ter NVAO accreditatie worden aangeboden. Daarnaast investeert het departement momenteel in de ombouw van de International Master of Laws-Programme, en met name in de ontwikkeling van de voor elke opleiding deels nieuwe ‘exclusieve vakken’, die als verplichte onderdelen van de opleiding slechts toegankelijk zijn voor de studenten van de opleiding zelf. Al deze investeringen worden gefinancierd vanuit de derde-geldstroom-reserve, die in de loop van de periode 1997-2006 is opgebouwd. Ook de kosten van de voorbereiding en uitvoering van de accreditatieprocedure komen uit diezelfde reserve.” Overwegingen Eigenlijk is een belangrijk deel van de investeringen al geruime tijd geleden gedaan bij het opzetten en ontwikkelen van het International Master of Laws-progamma. De voorgedragen opleiding is immers een zelfstandige voortzetting van één van de richtingen van dat IMLprogramma. De investeringen die op dit moment nog gedaan moeten worden om de nieuwe opleiding te realiseren beperken zich tot de ontwikkeling van de drie verplichte vakken die exclusief voor deze opleiding verzorgd zullen gaan worden. Die kosten zijn relatief gering van omvang en laten zich afdoende bekostigen vanuit de derdegeldstroom reserve die vanaf de start van het IML-programma (in 1997) tot nu is opgebouwd. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.2 ‘Investeringen’ als voldoende. 4.6.3
Financiële voorzieningen (facet 6.3) De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen. Bevindingen/Overwegingen Verliezen in de aanloopfase (2007-2010) van de opleiding zouden zich in die zin kunnen voordoen als de instroom beneden het aantal van 12 studenten zou blijven. Immers bij een instroom van12 studenten draait de opleiding quitte. De instelling heeft ter dekking van eventuele negatieve resultaten een financiële buffer ingecalculeerd die gelijk staat aan twee maal het equivalent van één jaar cursusgeld (dus 2x €.10,500,-) Anders gezegd: bij een instroom van 10 of meer studenten kunnen de aanloopkosten gefinancierd blijven. Bij een instroom van 9 of minder studenten zal de opleiding in de voorgedragen vorm worden beëindigd. De kans daarop acht het panel - met de instelling - gering. Uit de stand van zaken met betrekking tot de aanmeldingen voor het studiejaar 2007-2008, met 12 mei 2007 als peildatum, is het panel gebleken dat van de 60 aanmeldingen voor de IBLG-opleiding inmiddels al 28 aanmeldingen zijn goedgekeurd, 23 nog moeten worden beoordeeld en 9 zijn afgewezen. Een deel van de goedgekeurde aanmeldingen is weliswaar geaccepteerd onder voorwaarde van financiering, maar de verwachting is dat het break-evenpoint van 12 gefinancierde toelatingen zonder meer zal worden gehaald; mogelijk zelfs het streefgetal van 24 instromende en betalende studenten Een en ander levert een vertrouwenwekkend en geruststellend financieel beeld op voor de aanloopfase van de opleiding. Conclusie Het panel beoordeelt het facet 6.3 ‘Financiële voorzieningen’ als voldoende.
pagina 38
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
4.6.4
pagina 39
Samenvattend oordeel onderwerp 6 Continuïteit De facetten ’afstudeergarantie’, ‘investeringen’ en ‘financiële voorzieningen’ beoordeelt het panel als voldoende. Daarmee krijgt onderwerp 6: ‘Continuïteit’ als geheel een positieve beoordeling.
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
5 Overzicht advies De onderstaande tabel geeft per onderwerp en per facet het oordeel van het panel uit hoofdstuk 4 weer.
Onderwerp 1 Doelstellingen
2 Programma
3 Inzet personeel
4 Voorzieningen
5 Interne kwaliteitszorg
6 Continuïteit
Oordeel V
V
V
V
V
V
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen
V
1.2 Master
V
1.3 Oriëntatie wo
V
2.1 Eisen wo
V
2.2 Relatie doelstellingen - programma
V
2.3 Samenhang programma
V
2.4 Studielast
V
2.5 Instroom
V
2.6 Duur
V
3.1 Eisen wo
V
3.2 Kwantiteit
V
3.3 Kwaliteit
V
4.1 Materiële voorzieningen
V
4.2 Studiebegeleiding
V
5.1 Systematische aanpak
V
5.2 Betrokkenheid
O
6.1 Afstudeergarantie
V
6.2 Investeringen
V
6.3 Financiële voorzieningen
V
V = voldoende O = onvoldoende
pagina 40
Oordeel
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Bijlage 1: Samenstelling panel
pagina 41
Voorzitter
Prof.dr. J. Wouters De heer Wouters (1964) bekleedt sinds 1998 de leerstoel Internationaal Recht en Recht der Internationale Organisaties aan de K.U. Leuven. Hij vervult daarnaast een ‘of counsel’-functie bij Linklaters De Bandt te Brussel (sedert november 1997) en is verder onder meer voorzitter van de Vereniging voor de Verenigde Naties (sinds juni 2003). Voor zijn benoeming tot hoogleraar aan de K.U. Leuven heeft hij een aantal uiteenlopende functies vervuld, waaronder die van Attaché bij het Kabinet van de Minister van Financiën te Brussel (1989), van Referendaris bij het Hof van Jusititie van de EG (1991-1994), van gasthoogleraar aan de Université de Liège (1996-1998) en van universitair (hoofd)docent Internationaal en Europees recht aan de Universiteit Maastricht (1997-1998).
Panellid
Prof. dr. W.J.M. van Genugten De heer Van Genugten (1950) studeerde rechten en filosofie aan de KU Nijmegen en is sinds 1996 hoogleraar Internationaal Recht aan de Universiteit van Tilburg. Hij is tevens als senior fellow verbonden aan INTERVICT, het Internationaal Victimologisch Instituut Tilburg. Van 1991 tot 2006 was hij bijzonder hoogleraar Rechten van de Mens aan de Universiteit van Nijmegen. Tot zijn belangrijkste neventaken behoren het voorzitterschap van NWO-WOTRO en van Commissie voor de Rechten van de Mens van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.
Panellid
Prof. dr. P. Kavelaars De heer Kavelaars (1959) is in het jaar 1983 afgestudeerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), studierichting Fiscale Economie. Hij is sinds 1989 werkzaam als directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor belastingadviseurs van Deloitte. Naast zijn functie bij Deloitte is Kavelaars als hoogleraar Fiscale Economie verbonden aan de EUR. Hij is in 1992 aan die universiteit gepromoveerd op een proefschrift met als onderwerp: ‘Toewijzingsregels in het Europees sociaal-verzekeringsrecht’. Hij heeft daarnaast en sindsdien veel artikelen en publicaties geschreven naar aanleiding van fiscale actualiteiten. Verder is hij (hoofd)redacteur van resp. de Pensioenbrief, het Fiscaal Zakboek en Pensioen & Praktijk.
Panellid
Prof.dr. B.M.J.van der Meulen De heer Van der Meulen (1960) is afgestudeerd in twee studierichtingen, te weten in: Rechten (1984) en in de Vrije Bestuurswetenschappelijke studierichting (1986), die hij beide aan de Vrije Universiteit te Amsterdam volgde. Hij is in 1993 gepromoveerd op een proefschrift over Ordehandhaving aan dezelfde universiteit. Hij heeft op verschillende universiteiten in Nederland onderwijs gegeven in het vakgebied van het staats- en bestuursrecht. Hij heeft daarnaast vijf jaar gewerkt als advocaat en was vier jaar werkzaam
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Sedert januari 2002 is hij als hoogleraar Recht en Bestuur verbonden aan Wageningen Universiteit. Hij is verder onder meer directeur van het European Institute for Food Law en voorzitter (en tevens medeoprichter) van de Nederlandse Vereniging voor Levensmiddelenrecht.
Panellid
Prof.dr. N. Sybesma-Knol Mevrouw Sybesma-Knol (1932) is emeritus hoogleraar Internationaal Recht en Lucht- en Ruimterecht aan de Vrije Universiteit Brussel, waar zij Directeur was van het Centrum voor de Studie van het Recht van de Verenigde Naties en de gespecialiseerde organisaties. Zij promoveerde in Leiden (1981) op een dissertatie met als onderwerp: ‘The status of observers in the United Nations’. Zij heeft over een breed scala van internationaalrechtelijke onderwerpen gedoceerd (en ook gepubliceerd), variërend van zeerecht en internationaal arbeidsrecht (de handhaving van ILO-normen) tot internationaal luchten ruimterecht.
Alle panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ingevuld en ondertekend, welke in het bezit is van de NVAO.
pagina 42
Secretaris
mr. dr. Th.L. Bellekom, adviesbureau Ars Docendi, Wassenaar
Procescoördinator
dr. C. Verhas, beleidsmedewerker NVAO
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Bijlage 2: Programma site visit Het panel heeft een bezoek gebracht aan de locatie op 17 april 2007 voor de toetsing van 9 de nieuwe masteropleiding International en European Law van de Universiteit Utrecht. Locatie
:
Achter Sint Pieter 200, Toon Peterszaal
Programma: 09.00 - 09.30
Verwelkoming panel
09.30 - 10.00
Voorbespreking panel (besloten)
10.00 - 11.00
Gesprek met het opleidingsmanagement: drs. M.van de Kasteelen, hoofd International Office prof. mr. W.J. Oostwouder, coördinator van de opleiding International Business Law and Globalisation dr.T. Zwart, directeur Academic School of Graduate Studies
11.00 - 13.00
Gesprek met docenten: dr. A. Hildering, docent Duurzame ontwikkeling mr. S. A. Kruisinga, UHD Internationaal handelsrecht, (tweede)coördinator van de opleiding mr. T. Lambooy, docent Maatschappelijk verantwoord ondernemen
13.00 - 14.00
Lunchpauze (tevens benut voor een bezoek aan de juridische bibliotheek)
13.00 - 3.45
Gesprek met studenten: A. Albrecht (Zweden), S. Bracun (Slovenië), V. Figueroa (Guatamala), O. Henderson (Australië), A. Malaala (Ruanda), J. Pereira Montero (Portugal), J.Tschopp (Zwitserland), F.Yusuf (Indonesië)
13.45 - 14.30
Gesprek met vertegenwoordigers van het werkveld en alumni mr. S. van der Klip – Heckman, advocaat bij Allen & Overy mr. W.J. van Veen, advocaat bij Loyens & Loeff prof mr. D.F.M.M. Zaman, partner bij Loyens & Loeff C. Mibenge, alumna
9
Bij diezelfde gelegenheid is het panel ook opgetreden ter toetsing van drie andere postinitiële juridische masters van de UU, te weten:
de Ma. International and European Law, de Ma. International Law of Human Rights and Ciminal Justice en de Ma. Tax Governance. Bij de weergave van de samenstelling van de delegaties van gesprekspartners in het hierna volgende programmaoverzicht zijn alleen de personen vermeld die vanwege de beoordeling van de master IBLG van belang zijn om genoemd te worden. Het aantal gesprekspartners was bij de verschillende gespreksronden in werkelijkheid (veel) groter.
pagina 43
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
pagina 44
15.30 - 16.15
Gesprek met het faculteitsbestuur en het management: prof. mr. A.F.M. Dorresteijn, decaan dr. T. Zwart, directeur Academic School of Graduate Studies prof. mr. J. Vervaele, onderzoeksdirecteur drs. M. Klein, directeur Faculteitsbureau drs. N. Meijers, hoofd Onderwijs Studentzaken
16.15 - 19.00
Intern en (afsluitend) beraad van het panel (besloten)
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Bijlage 3: Overzicht van bestudeerde documenten
Informatiedossier opleiding en aanverwante stukken/bronnen * International Business Law and Globalisation, Dossier t.b.v. accreditatie, Universiteit Utrecht, december 2006; rapport met 8 bijlagen (111 pp) * Homepage van de UU: http://www.uu.nl/ ►De universiteit ► Missie, strategie en beleid [ i.v.m. het profiel van de instelling]
Documenten beschikbaar gesteld, c.q. ter inzage gelegd tijdens locatiebezoek * Algemene informatie: Practical Information for LL.M students, september 2006 * Some Guidelines for Writing a Paper * Corus case * Newsletters 1 t/m 6 (t.b.v. de studenten van de lopende LL.M-cursussen) * Accreditatie van studenten/aanmeldingen: Lijsten van geaccrediteerde studenten, van resp. september 2004 en februari 2005 [de lijsten van het cursusjaar 2005 – 2006 en 2006-2007 waren al voorafgaand aan de site visit naar het panel opgestuurd ] Stand van zaken aanmeldingen studiejaar 2007-2008 voor de masterprogramma’s Human Rights and Criminal Justice, International and European Law en International Business Law and Globalisation per 12-4-2007 * Beschrijvingen van alle vakken, compleet met literatuurlijsten en geselecteerde literatuur en door de instelling samengestelde syllabi * Strategie REBO 2005-2009: Naar eenheid in verscheidenheid
Overige documenten * Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs, NVAO 14 febr. 2003 * Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs wo-master: beoordelingsformat ten behoeve van deskundigenpanels, voor het maken van aantekeningen en het geven van waarderingen per onderwerpen en facet * Geprinte versie van het format ‘Paneladvies, NVAO Toets Nieuwe Opleiding’ * Handreiking aanvraag Toets Nieuwe Opleidingen Hoger Onderwijs, NVAO 15 juni 2005 * Notitie ‘Panel: samenstelling, taakstelling en werkwijze panel’, NVAO 13 juli 2006 * Opzet voor een handboek kwaliteitszorg subfaculteit Rechtsgeleerdheid Utrecht (tussenversie) * Plan van aanpak interne kwaliteitszorg * Interne certificering Universiteit Utrecht, 2006 * Handleiding kwaliteitsplan onderwijs
pagina 45
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Bijlage 4: Lijst met afkortingen
pagina 46
APIEL
Advanced Placement International English Language
ASP
(gebouw) Achter Sint Pieter 200
ba
bachelor
CERES
Research School for Resource Studies for Development
CvB
College van Bestuur
ECTS
European Credit Transfer System (1 ECTS = 28 uur)
hbo
hoger beroepsonderwijs
IELTS
International English Language Testing System
IBLG
(master) International Business Law and Globalisation
ISEP
(Disciplinegroepen) Internationaal, Sociaal en Economisch Publiekrecht
ma
master
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
NWO
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
PDCA
Plan Do Check Act
REBO
Faculteit Rechten, Economie, Bestuur en Organisatie
SIM
Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten
TOEFL
Test of English as a Foreign Language
wo
wetenschappelijk onderwijs
WOTRO
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek van de Tropen en Ontwikkelingslanden, onderdeel van NWO
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |
Het paneladvies is tot stand gekomen in opdracht van de NVAO met het oog op toetsing van de nieuwe wo-masteropleiding International Business Law and Globalisation van de Universiteit Utrecht. Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) Parkstraat 28 Postbus 85498 | 2508 CD DEN HAAG T 31 70 312 23 30 F 31 70 312 23 01 E
[email protected] W www.nvao.net
Aanvraagnummer
pagina 47
# 1780
NVAO | wo-master International Business Law and Globalisation| Universiteit Utrecht | 1 juni 2007 |