Werkblad beschrijving interventie
Stoppen Met Piekeren
Gebruik de handleiding bij dit werkblad www.nji.nl/jeugdinterventies/ of www.loketgezondleven.nl/interventies/
Contact NJi
Gert van den Berg
[email protected] 030-2306873
Contact NCJ Trudy Dunnink
[email protected] 030-7600413
Contact RIVM
Sandra van Dijk
[email protected] 030-2748678
De Erkenningscommissie Interventies is een landelijke en onafhankelijke commissie die de kwaliteit en effectiviteit van interventies beoordeelt voor jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, jeugdwelzijnswerk, ontwikkelingsstimulering, gezondheidsbevordering en preventie. De commissie is ingesteld en wordt secretarieel ondersteund door het Nederlands Jeugdinstituut, Nederlands Centrum Jeugdgezondheid en RIVM Centrum Gezond Leven.
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Achtergrondgegevens Ontwikkelaar / licentiehouder van de interventie Naam (Post)adres Postcode Plaats E-mail Telefoon Fax Website (van de interventie)
W. Willems Context onderdeel van de Parnassia Bavo Groep Lijnbaan 4 2512 VA Den Haag
[email protected] 06 53331145 www.context.nl
Contactpersoon Vul hier de contactpersoon voor de interventie in, wanneer deze afwijkt van de ontwikkelaar of licentiehouder
Naam (Post)adres Postcode Plaats E-mail Telefoon Fax
A.M. Willemse Lijnbaan 4 2512VA Den Haag
[email protected] 070-3918191
Onderstaande in te vullen door Nederlands Jeugdinstituut /RIVM
Documentatie voor de erkenningscommissie De volgende documentatie wordt in viervoud toegestuurd aan de erkenningscommissie: Aangekruiste documenten worden na de beoordeling geretourneerd.
1. 2. 3. 4. 5.
Interventiebeschrijving
Deelcommissie Aankruisen welke deelcommissie de interventie zou moeten beoordelen.
Deelcommissie I. jeugdzorg, psychosociale en pedagogische preventie Deelcommissie II. jeugdgezondheidszorg, preventie en gezondheidsbevordering Deelcommissie III. ontwikkelingsstimulering, onderwijsgerelateerde hulpverlening en jeugdwelzijn Deelcommissie IV preventie en gezondheidsbevordering voor volwassenen en ouderen
Documentnummer
2
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Voor u begint Check met behulp van onderstaande lijst of u alle vereiste informatie op het werkblad kunt invullen. Als u één of meer vragen met nee moet beantwoorden, maakt uw interventie geen kans op erkenning door de erkenningscommissie. Uw interventie moet eerst verder ontwikkeld worden. Neem bij twijfel contact op met het Nederlands Jeugdinstituut of RIVM (zie voorblad). De vraagnummers in de checklist corresponderen met de onderdelen van de beschrijving op dit werkblad en met de erkenningscriteria. Op de websites van het Nederlands Jeugdinstituut en van RIVM vindt u een meer uitgebreide lijst van de criteria voor erkenning en een toelichting daarop.
Criteria voor erkenning op Niveau I: theoretisch goed onderbouwd Vraag 1
Is de aard, ernst, omvang of spreiding van het probleem of risico waar de interventie zich op richt duidelijk omschreven?
X Ja
Nee
Vraag 2
Zijn er concrete doelen, zo nodig onderscheiden in einddoelen en voorwaardelijke doelen?
X Ja
Nee
Vraag 3.1
Bevat de documentatie een definitie van de doelgroep met relevante kenmerken?
X Ja
Nee
Vraag 4.1
Bevat de methodiek een handleiding of protocol waarin de benodigde handelingen, de volgorde ervan, de duur van de interventie, de frequentie en intensiteit van de contacten en materialen zijn vastgelegd?
X Ja
Nee
Vraag 4.2
Zijn de verschillende onderdelen van de interventie beschreven op het niveau van concrete activiteiten?
X Ja
Nee
Vraag 5
Is duidelijk wat de benodigde materialen, waaronder een Nederlandstalige handleiding of protocol, zijn en waar deze materialen verkrijgbaar zijn?
X Ja
Nee
Vraag 6
Is een analyse gemaakt van met het probleem samenhangende factoren (oorzaken, directe en indirecte risico- en beschermingsfactoren)?
X Ja
Nee
Is er een theoretische onderbouwing gegeven waarin de doelgroep, de doelen en de methodiek (de werkzame factoren) verantwoord worden op basis van de probleemanalyse?
X Ja
Nee
Is duidelijk hoe de doelgroep, doelen en methodiek onderling op elkaar aansluiten?
X Ja
Nee
Vraag 8
Is de interventie overdraagbaar, bijvoorbeeld door een systeem van trainingen, begeleiding, registratie, licenties, een overdrachtsprotocol, website, helpdesk of eerdere ervaringen?
X Ja
Nee
Overige
Is bekend wie de ontwikkelaar, licentiehouder is en wie de uitvoerende en of ondersteunende organisaties zijn?
X Ja
Nee
3
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Samenvatting Het is handig de samenvatting als laatste in te vullen. Gebruik voor de samenvatting als geheel maximaal 600 woorden.
Beschrijf hoofddoel(en) of meest karakteristieke (sub)doelen van de interventie.
Doel Het doel van de Training Stoppen Met Piekeren is het vergroten van de mogelijkheden van deelnemers om doelmatig hun eigen problemen aan te pakken, door hen te helpen minder te piekeren en een negatieve denkstijl om te buigen. Dit vergroot de zelfredzaamheid en biedt een structurele bescherming van de psychische gezondheid in stressvolle omstandigheden. Einddoel: Na afloop van de training piekeren deelnemers minder en hebben ze een minder negatieve denkstijl. Subdoelen: 1) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die het stoppen met piekeren bevorderen: - gedachtenstop, piekerkwartier en overdrijven 2) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die een positieve denkstijl bevorderen: - de rol van realistisch waarnemen en denken (GGGG-model) - inzicht in veelvoorkomende denkfouten en niet-realistische ideeën - het ontdekken van eigen (irrealistische) gedachten en denkfouten - het doorbreken van negatieve denkpatronen en uitdagen van nietrealistische gedachten - de rol van positief denken en positieve zelfinstructie
Noem de doelgroep waarop de interventie direct gericht is.
Doelgroep De Training Stoppen Met Piekeren is bedoeld voor volwassen mannen en vrouwen die problemen ervaren met piekeren of een negatieve denkstijl hebben en dit patroon willen doorbreken.
4
Interventienummer
Beschrijf de structuur en de inhoud van de interventie.
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Aanpak De Training Stoppen Met Piekeren is een groepstraining voor vijf tot twaalf deelnemers. In de praktijk blijkt dat de training veel toestroom van deelnemers kent, waardoor de groepen nagenoeg altijd compleet zijn. Na de werving en intake starten mensen zo snel mogelijk met de training. De training bestaat uit vijf wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en wordt door een preventiewerker begeleid. Naast de bijeenkomsten besteden deelnemers ongeveer 1 uur per week aan huiswerkopdrachten. Ter ondersteuning van de training bijeenkomsten en de huiswerkopdrachten werken de deelnemers met een cursusboek. De bijeenkomsten kennen de volgende onderdelen: - Inleiding en bespreken van huiswerk - Oefening individueel - Theoretische toelichting - Oefening - Pauze - Oefening plenair - Theoretische toelichting - Oefening - Voorbespreking huiswerk - Afsluiting. De training wordt uitgevoerd door de preventieve GGz. Uitvoering in de eerste lijn (Algemeen Maatschappelijk Werk, gezondheidscentrum) is goed mogelijk. Tijdens de bijeenkomsten is er aandacht voor de theorie in de vorm van psycho-educatie met als doel de deelnemers inzicht te geven in de achtergrond van het probleem en oplossingen hiervoor. Door gebruik cognitief(gedrags) therapeutische strategieën leren deelnemers technieken en vaardigheden die het stoppen met piekeren en een positieve denkstijl bevorderen. De huiswerkopdrachten dragen bij aan het uitvoeren van de nieuwe vaardigheden in de eigen context.
Geef aan of er een handleiding en ander materiaal is.
Beschrijf concluderend de resultaten van Nederlands effectonderzoek, buitenlands effectonderzoek en procesevaluaties van de interventie in maximaal 200 woorden. Meld als er geen onderzoek is: Er zijn geen studies voorhanden.
Materiaal -Trainingsmap voor deelnemers met ondersteunende informatie en huiswerk opdrachten -Handleiding voor begeleiders met een planning per bijeenkomst, inleidingen voor de meeste thema’s en oefeningen die ingezet kunnen worden om vaardigheden van de deelnemers te trainen Onderzoek Intern is effect- en tevredenheidonderzoek gedaan met vragenlijsten bij de start en bij het einde van de interventie. De tevredenheid met de interventie is goed. Op een schaal van 0 tot 10 krijgt de interventie gemiddeld een 7.9 (sd=0.82). Een eigen pilotonderzoek (effectonderzoek zonder controleconditie) en interne effectmeting laat een significante vermindering in piekeren zien tussen de voor- en nameting. De gemiddelde score van cursisten op de voormeting is vergelijkbaar met de ambulante populatie uit het onderzoek van Kerkhof et al. (2000). Op de nameting blijft de gemiddelde score van cursisten boven de ‘normale populatie’ uit het onderzoek van van Rijsoort et al. (1997). De gevonden effect groottes zijn gemiddeld tot groot.
5
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Beschrijving voor erkenning op niveau I: theoretisch goed onderbouwd
A. Interventiebeschrijving: probleem, doelgroep, doel, aanpak, materialen en uitvoering
1. Risico- of probleemomschrijving Geef aan wat het probleem of het risico is waarop de interventie zich richt. Beschrijf de aard, ernst, omvang en spreiding van het probleem, en de gevolgen bij niet ingrijpen. Als deze informatie er niet is, geef dat dan ook aan. Maximaal 400 woorden.
Piekeren is, volgens de definitie van Borkovec et al (1983), “een reeks negatief affectief geladen en relatief oncontroleerbare gedachten en voorstellingen. Het piekerproces wijst op een poging tot mentaal probleem oplossen van een kwestie met een onzeker resultaat, maar met de mogelijkheid tot één of meerdere negatieve resultaten. Dit heeft tot gevolg dat piekeren nauw in verband staat met het angstproces”. Binnen de recente literatuur wordt piekeren of rumineren omschreven als het anticiperen op, en cognitief uitwerken van mogelijke negatieve of bedreigende resultaten (De Cuyper & Verbeeren, 2003). Een zekere mate van piekeren is een alledaagse ervaring voor de meeste mensen. Eén op de drie Nederlanders piekert elke dag. Bijna een kwart van alle mensen besteedt dagelijks meer dan een uur aan piekeren. Nog eens een derde piekert wekelijks wel een of meerdere keren, zo blijkt uit onderzoek door Psychologie Magazine (Decorte, 2010). De belangrijkste reden tot zorg is geld (zie figuur 1). Figuur 1 Nederlanders en piekeren; pieker onderwerpen
Bron: Psychologie Magazine (2010) Piekeren heeft een grote invloed op kwaliteit van leven, vergelijkbaar met die van een depressieve stoornis, zelfs in afwezigheid van verdere psychiatrische comorbiditeit (Andrea et al., 2004; Hoffman, Dukes, & Wittchen, 2008). Bij ouderen is piekeren geassocieerd met een verminderde functionele capaciteit, verminderde cognitie en de ontwikkeling van dementie (Golden et al., 2011).
6
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Piekeren komt bij veel psychische klachten voor. Rumineren lijkt de meest krachtige en consequente risicofactor voor depressieve symptomen te zijn (Mor & Winquist, 2002). Prospectieve longitudinale studies hebben aangetoond dat mensen die piekeren wanneer zij gestrest zijn, meer kans hebben op het ontwikkelen van een depressie en ook langere depressieve episodes doormaken (Nolen-Hoeksema, Wisco, & Lyubomirsky, 2008). Daarnaast wordt piekeren bij chronische stresstoestanden als burnout en chronische vermoeidheid veel gerapporteerd (van der Heiden & Ten Broeke, 2005). Chronisch piekeren is een kenmerk voor de meeste angststoornissen (Davey et al., 2005). Bij de gegeneraliseerde angststoornis (GAS) is overmatig en oncontroleerbaar piekeren zelfs het belangrijkste criterium. Voor deze aandoening zijn prevalentie cijfers gevonden van 1.9 tot 5.4% (Craske, 1999). In Nederland is de lifetime prevalentie voor GAS 4.5 procent (de Graaf, ten Have & van Dorsselaer, 2010). Meer vrouwen dan mannen hebben last van deze angststoornis (Martens, Korrelboom & Huijbrechts, 2009). Tot slot zowel experimentele als observationele studies laten zien dat piekeren cardiovasculaire, endocrinologische en immunologische reacties op stressoren in het lichaam activeert en verlengt (Brosschot & Thayer, 2004). Gezondheidsrisico’s treden al op bij lage of niet-klinische niveaus van piekeren. Naast de associatie met psychische klachten, lijken piekeren en rumineren hierdoor ook samen te hangen met algemene gezondheidsklachten en hart- en vaatziekten (Brosschot & Van der Doef, 2006).
2. Doel van de interventie Wat is het doel van de interventie? Beschrijf de einddoelen en eventuele sub- of voorwaardelijke doelen zo concreet mogelijk en bij voorkeur SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden).
Het doel van de Training Stoppen Met Piekeren is het vergroten van de mogelijkheden van deelnemers om doelmatig hun eigen problemen aan te pakken, door hen te helpen minder te piekeren en een negatieve denkstijl om te buigen. Dit vergroot de zelfredzaamheid en biedt een structurele bescherming van de psychische gezondheid in stressvolle omstandigheden. Einddoel: Na afloop van de training piekeren deelnemers minder en hebben ze een minder negatieve denkstijl. Subdoelen: 1) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die het stoppen met pie-
7
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
keren bevorderen - gedachtenstop, piekerkwartier en overdrijven 2) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die een positieve denkstijl bevorderen: - de rol van realistisch waarnemen en denken (GGGG-model) - inzicht in veelvoorkomende denkfouten en niet-realistische ideeën - het ontdekken van eigen (irrealistische) gedachten en denkfouten - het doorbreken van negatieve denkpatronen en uitdagen van nietrealistische gedachten - de rol van positief denken en positieve zelfinstructie
3. Doelgroep van de interventie
Wat is de einddoelgroep van de hier beschreven interventie? Noem ook een eventuele intermediaire doelgroep. Geef een zo precies mogelijke beschrijving van relevante kenmerken van de doelgroep waarop de interventie zich direct richt. Beschrijf indicatieen contraindicatiecriteria indien van toepassing (indien van toepassing kunnen deze criteria vereist zijn voor erkenning; zie handleiding). Meld ook hoe de doelgroep wordt geselecteerd. Noem eventueel gebruikte selectieinstrumenten en vereiste scores.
3.1 Voor wie is de interventie bedoeld? De Training Stoppen Met Piekeren is bedoeld voor volwassen mannen en vrouwen die problemen ervaren met piekeren of een negatieve denkstijl en dit patroon willen doorbreken.
3.2 Indicatie- en contra-indicatiecriteria Inclusiecriteria: zich herkennen in problemen met piekeren, een negatieve denkstijl kunnen functioneren in een groep gemotiveerd zijn voor deelname Exclusiecriteria: sterk op de voorgrond staande problemen die de concentratie en/of het functioneren in een groep belemmeren, bijv. actuele crisis, verslaving lees en taalproblemen (onvoldoende beheersing van het Nederlands) De deelnemers worden geworven door middel van advertenties in de regionale pers, informatie op de website van Context of door verwijzing vanuit eerste lijn of tweedelijns GGz. Ook mond tot mond reclame zorgt voor toestroom van deelnemers naar de training. Daarnaast biedt Context ook een workshop Stoppen met Piekeren aan van 2 uur. Deelnemers aan deze workshop die behoefte hebben om hun kennis over dit thema verder te verdiepen kunnen ook doorstromen naar de Training Stoppen Met Piekeren. Mensen melden zich aan voor deelname aan de training wanneer ze zelf ervaren dat ze teveel piekeren en hierdoor negatieve effecten op hun mentaal welbevinden ervaren. Tijdens een kort kennismakingsgesprek wordt een verdere indicatie van de problematiek gesteld met behulp van het standaard intakeformulier van Context preventie. Daarnaast wordt een gestandaardiseerde vragenlijst afgenomen, de MHI-5 (Berwick et al., 1991). Aan de hand van vijf vragen wordt een score tussen de 0 en 100 punten toegekend voor de geestelijke gezondheidstoestand. Een score van 60 punten of minder kan beschouwd worden als een indicatie van een slechte geestelijke gezondheid. Op basis
8
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
van beide vragenlijsten bepaalt een preventiewerker of iemand al dan niet kan deelnemen aan de training. Personen met ernstige problematiek kunnen op dit moment gericht worden doorverwezen naar passende zorg.
Geef aan of de interventie uitsluitend, mede of niet bedoeld is voor (specifieke) migrantengroepen en voor welke. Geef ook aan of er speciale aanpassingen of voorzieningen voor deze groepen zijn.
3.3 Toepassing bij migranten De interventie is niet speciaal ontwikkeld is voor migrantengroepen, en heeft verder geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
Meld indien niet bekend of niet van toepassing: De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor migrantengroepen. Meld indien niet bekend of niet van toepassing: Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
4. Aanpak van de interventie Beschrijf de structuur en de opbouw van de interventie. Denk aan de gebruikelijke duur, indien van toepassing de frequentie en intensiteit van de contacten, de volgorde van de onderdelen, handelingen of stappen, en de setting waarin de interventie wordt uitgevoerd.
4.1 Opzet van de interventie De Training Stoppen Met Piekeren is een groepstraining voor vijf tot twaalf deelnemers. In de praktijk blijkt dat de training voldoende toestroom van deelnemers kent, waardoor de groepen nagenoeg altijd compleet zijn. Na de werving en intake starten mensen zo snel mogelijk met de training. De training bestaat uit vijf wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en wordt door een preventiewerker begeleid. Naast de bijeenkomsten besteden deelnemers ongeveer 1 uur per week aan huiswerkopdrachten. Ter ondersteuning van de training bijeenkomsten en de huiswerkopdrachten werken de deelnemers met een cursusboek. De bijeenkomsten kennen de volgende onderdelen: - Inleiding en bespreken van huiswerk - Oefening individueel - Theoretische toelichting - Oefening - Pauze - Oefening plenair - Theoretische toelichting
9
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
- Oefening - Voorbespreking huiswerk - Afsluiting. De training wordt uitgevoerd door de preventieve GGz. Uitvoering in de eerste lijn (Algemeen Maatschappelijk Werk, gezondheidscentrum) is goed mogelijk. Wat gebeurt er concreet bij de uitvoering? Beschrijf hoe de onderdelen van de interventie worden ingevuld of uitgevoerd, zo nodig met enkele typerende voorbeelden.
4.2 Inhoud van de interventie In de eerste vier bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan een ander aspect van piekeren of een negatieve denkstijl: • 1e bijeenkomst: realistisch waarnemen en denken (GGGG-model) • 2e bijeenkomst: Negatieve denkpatronen ontdekken en piekeren doorbreken • 3e bijeenkomst: Formuleren van realistische gedachten en positieve zelfinstructie • 4e bijeenkomst: Positief denken en hulpmiddelen daarbij De 5e en laatste bijeenkomst geeft een samenvatting en herhaling van de hoofdpunten van de training. Deelnemers kunnen vragen stellen en oefenen van de behandelde theorie. Tijdens de bijeenkomsten is er aandacht voor de theorie in de vorm van psychoeducatie met als doel de deelnemers inzicht te geven in de achtergrond van het probleem en oplossingen hiervoor. Zo wordt uitleg geven over negatieve gedachten over het verleden (rumineren) en het zorgen maken, negatieve gedachten over de toekomst. middels voorbeelden en uitleg. Door gebruik van cognitief-(gedrags) therapeutische strategieën leren deelnemers technieken en vaardigheden die het stoppen met piekeren en een positieve denkstijl bevorderen. De huiswerk opdrachten dragen bij aan het uitvoeren van de nieuwe vaardigheden in de eigen context. Voorbeeld: Bijeenkomst 2: Negatieve denkpatronen ontdekken en piekeren doorbreken Doelstellingen van deze bijeenkomst: - deelnemers kennen manieren om negatieve denkpatronen te doorbreken - deelnemers oefenen met manieren om negatieve denpatronen te doorbreken - deelnemers kennen piekerstoptechnieken 0.00 – 0.20 minuten 1 welkom, bespreken huiswerk Korte herhaling van de inhoud van bijeenkomst 1 (GGGG-schema; veel voorkomende denkfouten en Niet-realistische ideeën). Bespreken van huiswerk opdracht. 0.20 – 0.40 2 Oefening meest voorkomende niet-realistische ideeën en foutieve denkpatronen Deelnemers beschrijven individueel de irrationele denkfouten zij bij zichzelf herkennen. Deze worden plenair geïnventariseerd. Bespreek kort de 4 beschreven foutieve denkpatronen (p 23 deelnemersmap). 0.40 – 0.60 3 Negatieve denkpatronen doorbreken (theorie en individueel) (p 24 t/m 27 van de deelnemersmap). De theorie behandelen in samenwerking met de deelnemers. Laat vervolgens de deelnemers individueel oefenen met uitdagen van hun eigen voorbeeld(en). 0.60 – 1.10 4 Pauze
10
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
1.10 – 1.35 5 Negatieve patronen doorbreken (plenair). Bespreken van het individuele oefenen met het doorbreken van negatieve patronen. Besteed aandacht aan alternatieve, vervangende gedachten. 1.35 – 1.40 6 Theorie piekeren (p 29 deelnemersmap). Bespreek het verschil tussen nadenken en piekeren. 1.40 – 1.55 7 Methodes om piekeren tegen te gaan (p 30 en verder van de deelnemersmap). Laat iedere deelnemers één methode kiezen om de komende week of twee weken mee te oefenen. 1.55 – 1.60 8 Huiswerk en afsluiting (p 33 deelnemersmap). Sluit af met een positieve opmerking.
5. Materialen en links Welke materialen zijn er en waar zijn deze verkrijgbaar? Noem ten minste de Nederlandse handleiding. Noem ook eventuele links naar relevante websites, rapporten of andere relevante bestanden. Vermeld eventueel ook of er aparte materialen zijn voor migranten en zo ja welke.
-Trainingsmap voor deelnemers met ondersteunende informatie en huiswerk opdrachten -Handleiding voor begeleiders met een planning per bijeenkomst, inleidingen voor de meeste thema’s en oefeningen die ingezet kunnen worden om vaardigheden van de deelnemers te trainen Deze informatie is aan te vragen bij Context, onderdeel Parnassia Bavo Groep, Lijnbaan 4, 2512VA, Den Haag
11
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
B. Onderbouwing van de interventie
6. Verantwoording: doelgroep, doelen en aanpak Geef aan hoe probleemanalyse, doel, doelgroep en methodiek op elkaar aansluiten. In uw betoog moet antwoord gegeven zijn op de volgende vragen (zie ook de handleiding bij dit werkblad):
Piekeren kan omschreven worden als het anticiperen op en cognitief uitwerken van mogelijke negatieve of bedreigende resultaten (De Cuyper & Verbeeren, 2003). Piekeren is toekomst georiënteerd en gaat vooral over negatieve gebeurtenissen waarvan we vrezen dat ze gaan gebeuren (Borkovec, Ray & Stöber, 1998). Het geeft ons de kans om te experimenteren met ideeën, alternatieve keuzes te overwegen en eventuele consequenties van ons gedrag te bedenken zonder (negatieve) gevolgen hiervan te ondervinden (Borkovec & Sharpless, 2004). Piekeren zou zo kunnen aanzetten tot het zoeken van belangrijke doelen of oplossingen en met het omgaan met feitelijke problematische situaties (van der Heiden & ten Broeke, 2005). Borkovec (1994) geeft ook aan dat piekeren vooral uit denken in woorden (‘verbaal-linguïstische activiteit’) bestaat en niet zozeer uit denken in beelden (‘sensorisch-perceptuele activiteit’). Dit houdt in dat Probleemanalyse Wat zijn de facto- piekeren een dynamisch en narratief proces is waarin bepaalde onderwerpen in samenhang worden uitgewerkt, in tegenstelling tot slechts een reeks negatieve gedachten ren (determinanten) die het pro(Gladston & Parker, 2003). bleem beïnvloeden? Onderbouw dit met theorieën en/of onderzoeksliteratuur, een redenering (ratio) of een visie. Als u hiervoor gebruik maakt van een algemene theorie over gedragsverandering, maak dan aannemelijk dat deze van toepassing is op het probleem. Geef aan hoe deze factoren met elkaar samenhangen. Noem oorzakelijke, risico-, instandhoudende, verzachtende en /of beschermende factoren. Beïnvloedbare factoren Welke factoren zijn beïnvloedbaar? Laat dit alles zien met theorie/ studies of voorbeelden. Op welke veranderbare factoren richt de interven-
Een nauw aan piekeren verwant staande term is rumineren. Nolen-Hoeksema et al (2008) definiëren rumineren als passief en herhaald focussen op negatieve gevoelens en hun betekenis, zonder actie te ondernemen om de waargenomen problemen waaruit deze gevoelens voortvloeien op te lossen. De inhoud van ruminerende gedachten is meestal negatief van aard, en lijkt hiermee sterk op de automatische gedachten, schema’s en negatieve cognitieve stijlen die vaak door cognitieve theoretici (bv Beck) worden bestudeerd (Nolen-Hoeksema et al., 2008). Rumineren blijkt vooral over het verleden te gaan, terwijl piekeren over actuele en toekomstige problemen gaat. Piekeren en rumineren hebben met elkaar gemeen dat beiden een vorm van mentale coping zijn bij het omgaan met emotionele stress (Hong, 2007). Door piekeraars zelf wordt piekeren vaak omschreven als een probleemoplossende (coping) strategie. Het piekeren zorgt ervoor dat negatieve situaties in de toekomst vermeden kunnen worden en men zich kan voorbereiden op iets vervelends dat staat te gebeuren (Hong, 2007). In de literatuur bestaan twee visies over de functionaliteit van piekeren (Gladstone & Parker, 2003): De belangrijkste determinanten voor het ontstaan van piekeren zijn: 1) Piekeren als cognitieve vermijding Borkovec et al (1998) beschrijven piekeren als een cognitieve vermijding voor waargenomen gevaar. Piekeren wordt negatief bekrachtigd door het niet optreden van aversieve uitkomsten- omdat veel dingen waarover gepiekerd wordt uiteindelijk niet plaatsvinden of geen negatieve effecten tot gevolg hebben. Aangezien piekeren vaak een reactie is op irreëel gevaar, zal het zelden aanleiding geven tot doeltreffende oplossingen (Korrelboom et al., 2004). Gevoelens van angst, en ook het piekeren zelf, blijven daardoor in stand of nemen mogelijk zelfs toe. Het piekeren zelf kan uiteindelijk ook als aversief en oncontroleerbaar beleefd worden en daardoor leiden tot klachten en/of verstoring van het dagelijks functioneren. Gevolg kan zijn dat het gepieker zelf onderwerp van piekeren wordt (van der Heiden & ten Broeke, 2005).
12
Interventienummer
tie zich? Verbinding probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Kan het doel met de gekozen aanpak worden bereikt? Maak dit aannemelijk aan de hand van studies en /of ervaringen. Laat zien dat de doelgroep aansluit bij de probleemanalyse. Werkzame factoren /mechanismen Wat zijn de werkzame factoren /mechanismen? Welke elementen mogen bij aanpassing van de interventie niet ontbreken? Verantwoording Voor de verantwoording kan gebruik worden gemaakt van Nederlands en /of internationaal onderzoek naar de theorie achter de interventie, naar onderdelen van de interventie en /of naar soortgelijke interventies, en van onderzoek naar buitenlandse versies van de interventie.
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
2) Piekeren als inhibitie van emotie verwerking In deze visie is piekeren een min of meer doelgerichte activiteit die ervoor zorgt dat al te sterke emotionele gevoelens worden voorkomen. De verbaal-linguïstische activiteit van piekeren zou het optreden van andersoortige cognities in de vorm van bijvoorbeeld intrusieve angstbeelden inhiberen (Borkovec, 1994). Piekeren wordt hierbij gezien als een constructief proces en een vorm van probleemoplossend gedrag (van der Heijden & ten Broeke, 2005). Ook in deze visie heeft piekeren echter meer na- dan voordelen. Op de korte termijn voorkomt piekeren weliswaar al te grote angst, maar op de langere termijn blijven de angsten juist voortbestaan (Korrelboom et al., 2004). Hoewel piekeren of rumineren als een reactie op stress door de piekeraars wordt gezien als een vorm van probleem oplossing, leidt het vaak niet tot het veranderen van de omstandigheden die aan de stress ten grondslag liggen. Het piekeren kan zelfs de effecten van stress vergroten door drie verschillende mechanismes: Ten eerste vergroot piekeren de kans dat negatieve gedachten en herinneringen geactiveerd worden, die vervolgens worden gebruikt om hun huidige situatie te begrijpen (negatieve perceptie van huidige situatie). Ten tweede verhindert piekeren effectieve oplossing van problemen omdat het denken deels meer pessimistisch en fatalistisch wordt. Ten derde verhindert het instrumenteel gedrag (taakgerichte coping), wat vaak leidt tot een toename van de stressvolle omstandigheden (Nolen-Hoeksema et al., 2008). Deze factoren samen zorgen dat piekeraars waarschijnlijk weinig effecten ervaren van hun coping pogingen en zich hierdoor ontevreden voelen en op termijn diverse geestelijke gezondheidsproblemen kunnen ontwikkelen (Hong, 2007). Verbinding probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Het doel van de Training Stoppen Met Piekeren is het vergroten van de mogelijkheden van deelnemers om doelmatig hun eigen problemen aan te pakken, door hen te helpen minder te piekeren en een negatieve denkstijl om te buigen. Dit vergroot de zelfredzaamheid en biedt een structurele bescherming van de psychische gezondheid in stressvolle omstandigheden. In de methodiek maakt de training Stoppen Met Piekeren gebruik van generieke cognitief-(gedrags) therapeutische strategieën voor: 1) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die het stoppen met piekeren bevorderen 2) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die een positieve denkstijl bevorderen Ad 1) Deelnemers aan de training leren via een gedragsinterventie het piekerproces te ontregelen. Door het piekeren anders te organiseren, wordt het piekergedrag veranderd (Korrelboom et al., 2004). De “Gedachtestop” techniek van Wolpe (1958) is een manier om ongewenste gedachten te verstoren. Deze methode betreft het systematisch aanleren en toepassen van een specifieke cognitieve zelfcontrole vaardigheid, gericht op een disfunctionele of verontrustende gedachtes. Door het toepassen van de gedachtestop wordt de sequentie van gedachten (het piekeren) doorbroken. De basis van de techniek is om bewust “Stop!” te zeggen wanneer men herhaaldelijk een negatieve gedachte of gepieker waarneemt. Deze negatieve gedachte wordt dan vervangen door een positieve of neutrale gedachte. Dit proces kan op den duur automatisch worden. Het gebruik van de gedachtestop techniek kan een gevoel van controle geven. Wanneer dit gevolgd wordt door een positieve gedachte wordt de automatische negatieve gedachtegang doorbroken en het positieve gevoel verder bekrachtigd (Bakker, 2009). Een andere methodiek is het “Piekerkwartier”, gebaseerd op Borkovecs stimuluscontrole behandeling (Borkovec et al., 1983). Hierin moet de deelnemer zijn piekeren reserveren voor vooraf vastgelegde dagelijkse 'piekertijden' van een kwartier. Daarbuiten moet hij het piekeren uitstellen. Om dat uitstellen mogelijk te maken, kunnen ver-
13
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
schillende hulpmiddelen worden aangereikt, bijvoorbeeld het kort opschrijven van de opdringende piekerthema's opschrijven om deze vervolgens verder 'uit te werken' op de vastgestelde 'piekertijd'. Het belangrijkste doel van deze methode is het hervatten van de controle over gedachteprocessen en het verminderen van het piekeren. Ad 2) Door middel van Rationeel Emotieve Therapie (RET), ontwikkeld door Ellis, krijgen deelnemers inzicht in hun onproductieve gedachten processen en leren ze middels de GGGG-methode om hun gedachten op realiteit te testen en generalisatie te voorkomen. Deelnemers worden uitgedaagd om te stoppen met het automatisch voor waar aannemen van hun negatieve gedachten, en deze te vervangen voor meer rationele of adaptieve gedachten (Nolen-Hoeksema et al., 2008). In de training wordt aandacht besteed aan veelvoorkomende denkfouten en niet-realistische ideeën en het identificeren en corrigeren van eigen foutieve denkpatronen. Daarnaast worden deelnemers uitgedaagd om hun niet-realistische gedachten en negatieve denkpatronen te doorbreken en te vervangen voor positieve zelfinstructie. Verantwoording aanpak De training Stoppen Met Piekeren maakt gebruik van technieken die in onderzoeken naar soortgelijke trainingen en behandeling succesvol zijn gebleken. Er zijn aanwijzingen dat chronische piekeraars door middel van de gedachtestop methode in staat zijn het piekeren uit te stellen, en op korte termijn minder opdringerige gedachten rapporteren en minder angstgevoelens hebben (Gladstone & Parker, 2003). De gedachtestop werkt het beste wanneer deze methode gekoppeld wordt aan andere methodes, zoals RET (Mikulas, 1978). Enkele auteurs (Hannan & Tolin, 2005; Hayes et al, 1999) rapporteren dat de gedachtestop techniek ook contraproductief kan zijn en vaak leidt tot een toename van ongewenste of stressvolle gedachten. Deze studies lijken echter te maken hebben met empirische en theoretische fouten waardoor deze conclusies in twijfel getrokken moeten worden (Bakker, 2009). Het inlassen van een “Piekerkwartier” is een van de oudste effectief gebleken specifiek op piekeren gerichte gedragsinterventies (Borkovec & Sharpless, 2004; Borkovec et al., 1983b). Het gebruik van RET als methode voor het veranderen van negatieve cognities is effectief gebleken. Deze technieken lijken ook nuttig te zijn bij piekeraars. De meeste studies die zowel gedragsmatige als cognitieve behandelingen voor piekeren hebben onderzocht bij klinische groepen (patiënten met GAS), laten zien dat deze methodes effectiever zijn dan non-directieve interventies, medicatie of wachtlijstcontrole groepen in het verminderen van klachten (Borkovec & Whisman, 1996; Gladstone & Parker, 2003; Gould, Otto, Pollack & Yap, 1997). Vooral die cognitieve interventies waarmee door middel van verbale uitdaging en gedragsexperimenten denkfouten van deelnemers worden gecorrigeerd zijn werkzaam gebleken (Korrelboom et al., 2004).
7. Samenvatting onderbouwing Beschrijf in één tot drie zinnen het verband tussen probleem, doelgroep, doel en methode.
Piekeren en negatieve gedachten zijn een belangrijke risicofactor voor zowel geestelijke als lichamelijke gezondheidsproblemen. Door middel van generieke cognitief(gedrags)therapeutische strategieën leren deelnemers aan de training Stoppen Met Piekeren vaardigheden die het stoppen met piekeren en een positieve denkstijl bevorderen.
14
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
C. Overdraagbaarheid
8. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Welke eisen zijn er ten aanzien van opleiding, training, certificering, licenties en/of supervisie van de uitvoerend werkers? Beschrijf deze randvoorwaarden voor de toepassing. Meld indien van toepassing: Er zijn geen specifieke eisen voor de uitvoering en begeleiding van de uitvoerend werkers.
Is er voor de overdracht van de interventie een handleiding of protocol? Zijn er eerdere ervaringen waaruit blijkt dat de interventie overdraagbaar is? Meld indien van toepassing: Er is geen handleiding of protocol voor overdracht of implementatie. Hoe wordt de kwaliteit van de interventie beoordeeld en bewaakt? Denk bijvoorbeeld aan registratie van activiteiten en resultaten. Meld indien niet bekend of niet van toepassing: De wijze van kwaliteitsbewaking wordt bepaald door de uitvoerder.
8.1 Eisen ten aanzien van opleiding De training wordt gegeven door een preventiewerker, deze kan bijvoorbeeld een gezondheidswetenschapper, SPV-er of psycholoog zijn. De preventiewerker moet voldoen aan de volgende eisen: - Minimaal HBO niveau - Kennis over en ervaring in de GGZ (omgaan met mensen met depressieve klachten en/of andere psychische problematiek) - Ervaring met groepswerk De preventiewerker moet tenminste eenmaal de training Stoppen Met Piekeren hebben begeleid in samenwerking met een ervaren trainer. 8.2 Eisen ten aanzien van overdracht en implementatie Beschikbaar zijn een trainingsmap voor deelnemers, een draaiboek en materialen voor begeleiders en PowerPoint presentaties ter ondersteuning van de bijeenkomsten. Er is geen specifieke handleiding of protocol voor overdracht of implementatie. Tegen kostprijs kan Context een train de trainerscholing verzorgen voor begeleiders. 8.3 Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking De wijze van kwaliteitsbewaking wordt bepaald door de uitvoerder. • Interne toezicht- en kwaliteitscontroles worden gedaan door middel van feedback en toetsing van trainingen en prestaties door collega-trainers en team managers, coördinatieteam. Deze toetsing is conform HKZcertificering. • De tevredenheid van de deelnemers wordt gemeten door een evaluatie lijst afgenomen na de laatste bijeenkomst. 8.4 Kosten van de interventie
Wat zijn de kosten van de uitvoering? Noem zo mogelijk kosten van licentie, materiaal, trainingen, kwaliteitsbewaking, Vermeld het jaartal waarvoor de prijzen gelden. Noem ook de tijdinvestering van betrokken professionals (uitvoering en coördinatie). Meld indien van toepassing: Er zijn bij deze interventie geen gegevens bekend over de kosten en /of de tijdsinvestering van professionals.
De Training wordt begeleid door een preventiewerker. Voor de uitvoering van de training wordt 15 uur gerekend: Directe tijd voor uitvoering: 10 uur (5 x2 uur) Indirecte tijd: werving en administratie, voorbereidingstijd: 5 uur Kostprijs is per discipline verschillend, bij hantering preventietarief ongeveer 75 euro Daarnaast wordt er 500 euro besteed aan PR en foldermateriaal, als onderdeel van het communicatiebeleid van Context.
15
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
9. Onderzoek naar de uitvoering van de interventie Is er onderzoek gedaan naar de uitvoering van de interventie? Beschrijf doel, type onderzoek (bijvoorbeeld procesevaluatie, behoefteanalyse, nul-meting, haalbaarheidonderzoek, tevredenheidmeting etc.), methode en relevante uitkomsten. Geef aan wat het bereik is, de succes- en faalfactoren en waardering door de doelgroep. Geef ook aan hoe de interventie, indien noodzakelijk, wordt aangepast. Meld indien van toepassing: Er is geen onderzoek gedaan naar de uitvoering van de interventie.
De Training Assertiviteit neemt al sinds enige tijd een belangrijke plek in binnen het aanbod van Context. Dit heeft tot gevolg dat de training “zichzelf verkoopt”. Mond tot mond reclame zorgt voor toestroom van deelnemers naar de training. Ook bij samenwerkingspartners is de training goed bekend (verwijzing vanuit eerste lijn of tweedelijns GGz).Werving van de deelnemers vindt verder plaats door middel van advertenties in de regionale pers, foldermateriaal en informatie op de website van Context. Analyse van de intakegegevens uit 2010-2011 van de Context regio’s Haaglanden en NoordHolland leert dat deelname in 53.5% van de gevallen is naar aanleiding van een gesprek met een intermediair, 19.5% via internet en 27.0% via andere wegen (advertenties, indirecte communicatie). Het bereik van de training in het werkgebied van Context is groot. In de regio Rijnmond volgden in 2010 101 deelnemers de training. Voor de regio Haaglanden waren dit 125 deelnemers. De interventie werd in 2010 nog niet aangeboden in Context regio Noord-Holland. Het demografisch profiel van de deelnemers is aan deze training is als volgt: 79.0% vrouw; 21.0% man Gemiddelde leeftijd: 44.6 jaar (sd=14.3; range 16-89) Burgerlijke staat: 43.4 ongehuwd; 42.3% gehuwd; 9.6% gescheiden; 4.7% weduwe/weduwnaar Opleidingsniveau: 25.6% laag; 38.9% midden; 35.5% hoog Werkomstandigheden: 70.9 % werkt of volgt een opleiding/studie Intern is effect- en tevredenheidonderzoek gedaan met vragenlijsten bij de start en bij het einde van de interventie. De tevredenheid met de interventie is goed. Op een schaal van 0 tot 10 krijgt de interventie gemiddeld een 7.9 (sd=0.82).
16
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Voor u verder gaat Check met behulp van onderstaande lijst of u de vereiste informatie op het werkblad kunt invullen. De vraagnummers corresponderen met de desbetreffende onderdelen van de beschrijving op dit werkblad en met de criteria voor erkenning op Niveau II en III. Op de sites van het Nederlands Jeugdinstituut en van RIVM kunt u een meer uitgebreide lijst van de criteria voor erkenning en een toelichting daarop vinden. Neem bij twijfel contact op met het Nederlands Jeugdinstituut of RIVM (zie voorblad).
Criteria voor erkenning op Niveau II-III: waarschijnlijk of bewezen effectief Vraag 10.1 Is de interventie via Nederlandse studies met een matige tot sterke bewijskracht onderzocht en maken deze studies het aannemelijk dat de interventie de gestelde doelen bij de doelgroep daadwerkelijk bereikt? (Voor een overzicht van de bewijskracht van onderzoek, zie de handleiding bij dit werkblad.)
Ja
X Nee
Vraag 11
Ja
X Nee
Is er onderzoek naar buitenlandse versies van de interventies
LET OP Indien vraag 10 met ja beantwoord wordt, vul dan ook Bijlage 1 in: Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek. Indien vraag 10 en 11 met nee beantwoord moeten worden, komt uw interventie niet in aanmerking voor een beoordeling op niveau II of III. Vul in dat geval paragraaf 10.1 en 11 op de gevraagde manier in en ga verder met paragraaf 12 onder Overige informatie. Vergeet niet het logboek in te vullen aan het einde van dit werkblad.
17
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Beschrijving voor erkenning op niveau II-III: waarschijnlijk of bewezen effectief D. Effectiviteit
10. Nederlandse effectstudies 10.1 Studies naar de effectiviteit van de interventie in Nederland Wat zijn de kenmerken en uitkomsten van onderzoek naar het effect van de interventie in Nederland? Noem per studie auteur(s) en publicatiejaar, onderzochte (primaire) doelen van de interventie, onderzoeksgroep, onderzoeksdesign en resultaten. Vermeld effectgroottes d of ES, of de gegevens om deze te berekenen (zie de handleiding bij dit werkblad). Beschrijf ook de kenmerken en resultaten van reviews en meta-analyses over de effectiviteit van de interventie in Nederland. Meld indien van toepassing: Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de interventie.
I. van Orden, M., Wansink, H., & Willemse, A.M. (2008). Rapportage pilotonderzoek programma-evaluatie cursussen ‘Assertiviteit’ en ‘Stoppen met piekeren en negatief denken’. Den Haag: Parnassia Bavo Groep Doel van het onderzoek: Het doel van dit interne onderzoek was het bepalen van de effectiviteit van de training Stoppen Met Piekeren. Onderzoeksopzet: In de periode tussen 03.09.2007 en 22.02.2008 werd bij deelnemers aan de training Stoppen Met Piekeren in de Context regio Haaglanden een aantal vragenlijsten afgenomen. De volgende gegevens zijn bij de deelnemers verzameld: - Piekeren: Penn State Worry Questionnaire (PSWQ). Dit instrument bestaat uit zestien vragen met een Likert schaal van vijf antwoordmogelijkheden, waardoor de score valt tussen zestien en tachtig. Een hogere score duidt op meer piekeren. - Algemene gezondheidstoestand: General Health Questionnaire (GHQ) en één vraag uit de EQ-5D - Draagkracht: Positieve uitkomstenlijst (PUL) - Leefstijl: 5 vragen over rookgedrag, alcoholconsumptie, drugsgebruik, overmatig snoepen, lichaamsbeweging - Zorgconsumptie: Vragen uit de Trimbos/iMTA questionnaire for Costs associated with PsychiatricIllness (TiC-P) Van de 59 personen die in de aangegeven periode met de training van start ging, vulden n= 39 (66%) de voormeting in, op de nameting n=31 (53%), en op de follow-up meting na 6 maanden n= 11 (21%) (uitval uit het onderzoek staat los van deelname aan de training) Voor alle onderzochte variabelen worden gemiddelden per meetmoment bepaald. De verschillen tussen voor- en nameting en na- en follow-up meting worden getoetst met nonparametrische toetsen. Hiervoor is gekozen in verband met het grote verschil in aantal observaties per meetmoment (de hieronder besproken resultaten hebben alleen betrekking op de uitkomsten op de PSWQ en algemene gezondheidstoestand). Resultaten: PSQW: Tussen de voor- en de nameting is een significante afname in de mate van piekeren (M voormeting: 59 vs. M nameting 49, Z= -3.10, p=0.00; ES= 0.79). Er is geen significant verschil in de mate van piekeren tussen de nameting en de follow-up
18
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
meting (p=0.36; ES=0.28). Algemene klachtenlijsten: Er is geen verschil tussen voor- en nameting op de totaalscore van de GHQ (Z=-0.29, p=0.76; ES= 0.06). Ook tussen de nameting en follow-up meting is er geen significant verschil op de gemiddelde GHQ scores (p=0.31; ES=0.30). De algemene gezondheidstoestand (EQ-5D) verschilt op de nameting niet significant van de voormeting (M voormeting 69 vs M nameting 71, z=-0.50, p=0.61; ES=0.10). Er is geen significant verschil tussen de na- en follow-up meting (p=0.09 ES=0.53). II. Interne effectiviteit meting Naast dit onderzoek zijn ook recente pre-post gegevens bekend voor de PSWQ. Deelnemers aan de training Stoppen Met Piekeren vulden voor aanvang van de training een vragenlijst in, direct na afloop en vervolgens zes maanden na afloop van de training Voor Context Haaglanden was aantal deelnemers in 2011 dat de lijsten invulde op de voormeting n= 138, en op de nameting n= 118 (85%). De follow-up meting na 6 maanden is bij een groot deel van de respondenten nog niet afgenomen en wordt daarom hier buiten beschouwing gelaten. In 2010 en 2011 vulden voor Context Rijnmond 106 deelnemers de voormeting in, op de nameting n= 49 (75%), en op de follow-up meting na 6 maanden n= 31 (21%). Resultaten: PSQW:: Rijnmond
Voormeting M (sd) 60.9 (11.3)
Nameting M (sd) 54.4 (9.4)
Follow-up M (sd) 48.9 (9.8)
Haaglanden
50.3 (7.6)
43.1 (6.9)
--
p
ES
F (2,183) = 17.63; p<.000 t (103) = 10.11; p<.000
0.61 0.98
Voor beide regio’s is een significante afname in de mate van piekeren te zien 10.2 Samenvatting Nederlandse effectstudies Vat elke studie in telegramstijl samen.
.
Kies bij Bewijskracht voor: 1 zeer zwak; 2 zwak; 3 matig; 4 redelijk; 5 vrij sterk; 6 sterk; 7 zeer sterk. Kies bij Effectiviteit voor: 1 positieve resultaten 2 effectiviteit niet vastgesteld; 3 negatieve resultaten; 4. positieve en negatieve resultaten; of 5 effectiviteit onduidelijk of onbekend. (Zie de handleiding
19
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
bij dit werkblad.)
11. Buitenlandse effectstudies Wat zijn de kenmerken en uitkomsten van effectstudies, reviews of meta-analyses naar de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie?
Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van deze interventie aantonen.
Noem per studie auteur(s) en publicatiejaar, onderzochte doelen van de interventie, methode en resultaten. Vermeld effectgroottes d of ES, of de gegevens om deze te berekenen (zie de handleiding bij dit werkblad). Gebruik per onderzoek niet meer dan 150 woorden. Meld indien van toepassing: Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie aantonen.
20
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
E. Overige informatie
12. Toelichting op de naam van de interventie Is de naam van de interventie helder? Noem de herkomst of diepere betekenis. Is de interventie bekend onder een andere naam? Noem de naam van de eventuele buitenlandse versie van de interventie.
Over de naam van de interventie zijn geen bijzonderheden te vermelden.
Meldt indien van toepassing: Over de naam van de interventie zijn geen bijzonderheden te vermelden.
13. Uitvoering (uitvoerende en of ondersteunende organisaties en partners) Waar, door welk soort organisaties en op welke schaal wordt de interventie toegepast? Beschrijf op welke locatie de interventie wordt uitgevoerd. Noem eventueel lokale en/of regionale varianten. Noem eventueel ook samenwerkingspartners in de uitvoering.
De training Stoppen Met Piekeren wordt in de drie werkgebieden van Context (Noord-Holland, Haaglanden en Rijnmond) aangeboden.
Meld indien van toepassing: De locatie waar de interventie dient te worden uitgevoerd is niet aangegeven. Er zijn geen gegevens over de uitvoerende organisatie bekend.
14. Overeenkomsten met andere interventies Zijn er soortgelijke interventies? Noem relevante en in het oog springende overeenkomsten en /of verschillen; beperk dit tot sterk vergelijkbare interventies.
Trainingen Stoppen Met Piekeren worden in verschillende vormen aangeboden door het AMW en GGZ-instellingen. Daarnaast zijn ook elementen uit de training Stoppen Met Piekeren terug te vinden als onderdeel van andere GGz preventietrainingen (bijvoorbeeld In de Put Uit de Put; Geen Paniek!).
Meld indien van toepassing: Er zijn geen gegevens over soortgelijke interventies.
21
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Aangehaalde literatuur Beschrijf de in dit document aangehaalde literatuur volgens APA-normen (zie de handleiding bij dit werkblad).
Andrea, H., Beurskens, A.J., Kant, I., Davey, G.C., Field, A.P., & van Schayck, C.P. (2004). The relation between pathological worrying and fatigue in a working population. Journal of Psychosomatic Research, 57, 399– 407. Bakker, G.M. (2009). In defense of thought stopping. Clinical Psychologist, 13, 59-68. Borkovec, T.D. (1994). The nature, functions and origins of worry. In G.C.L. Davey & F. Tallis (Eds.), Worrying: Perspectives on theory, assessment and treatment (pp 5-33). Chichester, UK: Wiley. Borkovec, T.D., Ray, W.J., & Stöber, J. (1998). Worry: A cognitive phenomenon intimately linked to affective, physiological and interpersonal behavioral processes. Cognitive Therapy and Research, 22, 561-576. Borkovec, T. D., Robinson, E., Pruzinsky, T., & DePree, J. A. (1983). Preliminary exploration of worry: Some characteristics and processes. Behaviour Research and Therapy, 21, 9–16. Borkovec, T.D., & Sharpless, B. (2004). Generalized Anxiety Disorder: Bringing cognitive behavioral therapy into the valued present. In S. Hayes, V. Follette, & M. Linehan (Eds.), New directions in behavior therapy ( pp. 209-242). New York: Guilford Press. Borkovec, T.D., & Whisman, M.A. (1996). Psychosocial treatments for generalized anxiety disorder. In M. Mavissakalian & R. Prien (Eds.), Long-term treatment of anxiety disorders.Washington DC.: American Psychiatric Association Brosschot, J. F., & Thayer, J. F. (2004). Worry, preservative thinking and health. In L. R. Temoshok (Ed.), Biobehavioral perspectives on health and disease (Vol. 6). New York: Harwood Academic. Brosschot, J.F., & Van der Doef, M. (2006). Daily worrying and somatic health complaints: Testing the effectiveness of a simple worry reduction intervention. Psychology and Health, 21, 19-31 Craske, M.G. (1999). Anxiety Disorders: Psychological Approaches to Theory and Treatment. Boulder (Col): Westview Press. Davey, G.C.L., Startup, H.M., MacDonald, C.B., Jenkins, D., & Patterson, K. (2005). The use of “As many as can” versus “Feel like continuing” stop rules during worrying. Cognitive Therapy and Research, 29, 155–169. Decorte, S. (2010). Onderzoek Psychologie Magazine: waar ligt Nederland van wakker? Psychologie Magazine, jaargang 29,september. De Cuyper, S., & Verbeeren, A. (2003). Piekeren bij kinderen. Thema's, voorkomen en het verband met angst. Kind en Adolescent, 24, 122-133.
22
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Ellis, A. (2001). Overcoming destructive beliefs, feelings, and behaviors: New directions for Rational Emotive Behavior Therapy. Amherst, NY: Prometheus Books. Gladstone, G., & Parker, G. (2003). What’s the use of worrying? Its function and its dysfunction. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 37, 347–354. Golden, J., Conroy, R.M., Bruce, I., Denihan, A., Greene, E., Kirby, M., & Lawlor, B.A. (2011). The spectrum of worry in the community-dwelling elderly. Aging & Mental Health, 15, 985-994. Gould, R.A., Otto, M.W., Pollack, M.H., & Yap, L. (1997). Cognitive behavioral and pharmacological treatment of generalized anxiety disorder: a preliminary meta-analysis. Behavior Therapy, 28, 285-305. Graaf, R. de, ten Have, M., & van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut. Hale, W.W., Klimstra, T.A., & Meeus, W.H.J. (2010). Is the Generalized Anxiety Disorder symptom of worry just another form of neuroticism? A 5year longitudinal study of adolescents from the general population. Journal of Clinical Psychiatry, 71, 942-948. Hannan, S. E., & Tolin, D. F. (2005). Acceptance and mindfulness-based behavior therapy for obsessive-compulsive disorder. In S. M. Orsillo, & L. Roemer (Eds.), Acceptance and mindfulness-based approaches to anxiety: Conceptualization and treatment (pp. 271–299). New York: Springer. Hayes, S. C., Strosahl, K. D., & Wilson, K. G. (1999). Acceptance and commitment therapy. New York: The Guilford Press Heiden, C. van der, & ten Broeke, E.(2005). Pieker-exposure: wat is het en hoe pas je het toe? Gedragstherapie, 38, 193-205 Hoffman, D.L., Dukes, E.M., & Wittchen, H.U. (2008). Human and economic burden of generalized anxiety disorder. Depression and Anxiety, 25, 72–90. Hong, R.Y. (2007). Worry and rumination: Differential associations with anxious and depressive symptoms and coping behavior. Behaviour Research and Therapy, 45, 277–290. Kerkhof , A., Hermans, D., Figee, A., Laeremans, I., Pieters, G., & Aardema, A. (2000). De Penn State Worry Questionnaire en de Worry Domains Questionnaire: Eerste resultaten bij Nederlandse en Vlaamse klinische en poliklinische populaties. Gedragstherapie, 33, 135–145. Korrelboom, K., Visser, S., & ten Broeke, E. (2004). Gegeneraliseerde angststoornis: wat is het en wat kun je ertegen doen? Directieve therapie, 24, 276-294. Martens, S., Korrelboom, K., & Huijbrechts, I. (2009). Competitive memory training (COMET) voor piekeren. De anti-piekertraining. Directieve thera-
23
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
pie, 29, 254-277. Mikulas, W.L. (1978). Behavior modification: An overview. New York: Harper & Row. Mor, N., & Winquist, J. (2002). Self-focused attention and negative affect: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 128, 638–662. Nolen-Hoeksema, S., Wisco, B.E., & Lyubomirsky, S. (2008). Rethinking rumination. Perspectives on Psychological Science, 3, 400-424. Rijsoort, S. van, Vervaeke, G., & Emmelkamp, P. (1997). The Penn State Worry Questionnaire en de Worry Domains Questionnaire: eerste resultaten bij een normale Nederlandse populatie. Gedragstherapie, 30, 121-128. Wolpe, J. (1958). Psychotherapy by reciprocal inhibition. Berkley, CA: Stanford University Press.
24
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Bijlage 1. Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek Scoor met dit formulier elke effectstudie apart. Licht de score bij een item eventueel toe. Studie 1 Auteur : titel (jaartal)
A. Waar en waarover is de studie uitgevoerd Kruis ‘ja’ of ‘nee’ aan 1
De studie is in Nederland uitgevoerd.
2
De studie betreft de hier beschreven, Nederlandse interventie (en niet een andere, soortgelijke interventie of een buitenlandse versie of variant)
Ja
Nee
B. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 1
De meting is (mede) gericht op de doelen en de doelgroep van de interventie.
2
De meting is verricht met instrumenten die voldoende betrouwbaar zijn.
3
De meting is verricht met instrumenten die de doelen van de interventie valide operationaliseren.
4
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
5
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
6
De resultaten zijn met een adequate statistische techniek geanalyseerd en op significantie getoetst.
7
De resultaten zijn vergeleken met ander onderzoek naar de effecten van de gebruikelijke situatie, handelwijze of zorg (care-as-usual) of een andere zorgvorm bij een soortgelijke doelgroep.
8
Er is een (quasi-)experimentele en een controlegroep (care-as-usual) of een herhaald N=1 onderzoek met een baseline of een timeseries design met een multiple baseline of alternating treatments of een studie naar de samenhang tussen de mate waarin een interventie is toegepast en de mate waarin bedoelde uitkomsten zijn opgetreden.
9
Het onderzoek is uitgevoerd in de praktijk.
10 Er is een follow-upmeting van minimaal 6 maanden na einde interventie.
11 De experimentele en de controlegroep zijn ´at random´ samengesteld.
25
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Classificatie bewijskracht van het onderzoek Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn
Veranderingsonderzoek
8
Matig
Resultaten van veranderingsonderzoek zijn vergeleken met ander onderzoek
Redelijk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design (niet in de praktijk)
1-6 1-6 1-6 1-6 7 1-6
Vrij sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk
1-6
8
9
Sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Zeer sterk
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Niveau 5
1-6
Niveau 4
Geen van de onderstaande alternatieven
Zwak
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1
Bewijskracht Zeer zwak
9 9
10 10
11
Typering overige methodologische kenmerken Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 12 Er is een controlegroep zonder interventie en/of placebo. 13 Er is een controlegroep met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde interventie. 14 Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de interventie. 15 De mate van uitval van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd. 16 De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’genoemd).
C. Typering resultaten van het onderzoek 0
Geen van de onderstaande rubrieken zijn van toepassing (licht toe!).
1
Positieve resultaten: De studie rapporteert positieve effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie.
2
Effectiviteit niet aangetoond: De studie rapporteert dat er geen effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie zijn.
3
Negatieve resultaten: De studie rapporteert negatieve effecten# .
4
Positieve en negatieve resultaten: De studie rapporteert positieve en negatieve effecten# ten aanzien van verschillende doelen van de interventie.
8
Effectiviteit onduidelijk of onbekend.
#
Positief effect = een of meer doelen van de interventie worden gerealiseerd en deze winst is statistisch significant. Geen effect = het doel van de interventie wordt niet gerealiseerd en wordt deels gerealiseerd maar deze winst is niet statistisch significant. Negatief effect = de interventie werkt - statistisch significant - averechts of heeft ernstige, duidelijk aantoonbare ‘bijwerkingen’.
Noteer hieronder eventueel beschikbare gegevens over effectsizes
26
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Bijlage 1 vervolg. Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek Scoor met dit formulier elke effectstudie apart. Licht de score bij een item eventueel toe. Studie 2 Auteur : titel (jaartal)
A. Waar en waarover is de studie uitgevoerd Kruis ‘ja’ of ‘nee’ aan 1
De studie is in Nederland uitgevoerd.
2
De studie betreft de hier beschreven, Nederlandse interventie (en niet een andere, soortgelijke interventie of een buitenlandse versie of variant)
Ja
Nee
B. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 1
De meting is (mede) gericht op de doelen en de doelgroep van de interventie.
2
De meting is verricht met instrumenten die voldoende betrouwbaar zijn.
3
De meting is verricht met instrumenten die de doelen van de interventie valide operationaliseren.
4
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
5
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
6
De resultaten zijn met een adequate statistische techniek geanalyseerd en op significantie getoetst.
7
De resultaten zijn vergeleken met ander onderzoek naar de effecten van de gebruikelijke situatie, handelwijze of zorg (care-as-usual) of een andere zorgvorm bij een soortgelijke doelgroep.
8
Er is een (quasi-)experimentele en een controlegroep (care-as-usual) of een herhaald N=1 onderzoek met een baseline of een timeseries design met een multiple baseline of alternating treatments of een studie naar de samenhang tussen de mate waarin een interventie is toegepast en de mate waarin bedoelde uitkomsten zijn opgetreden.
9
Het onderzoek is uitgevoerd in de praktijk.
10 Er is een follow-upmeting van minimaal 6 maanden na einde interventie.
11 De experimentele en de controlegroep zijn ´at random´ samengesteld.
27
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Classificatie bewijskracht van het onderzoek Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn
Veranderingsonderzoek
8
Matig
Resultaten van veranderingsonderzoek zijn vergeleken met ander onderzoek
Redelijk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design (niet in de praktijk)
1-6 1-6 1-6 1-6 7 1-6
Vrij sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk
1-6
8
9
Sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Zeer sterk
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Niveau 5
1-6
Niveau 4
Geen van de onderstaande alternatieven
Zwak
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1
Bewijskracht Zeer zwak
9 9
10 10
11
Typering overige methodologische kenmerken Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 12 Er is een controlegroep zonder interventie en/of placebo. 13 Er is een controlegroep met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde interventie. 14 Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de interventie. 15 De mate van uitval van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd. 16 De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’genoemd).
C. Typering resultaten van het onderzoek 0
Geen van de onderstaande rubrieken zijn van toepassing (licht toe!).
1
Positieve resultaten: De studie rapporteert positieve effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie.
2
Effectiviteit niet aangetoond: De studie rapporteert dat er geen effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie zijn.
3
Negatieve resultaten: De studie rapporteert negatieve effecten# .
4
Positieve en negatieve resultaten: De studie rapporteert positieve en negatieve effecten# ten aanzien van verschillende doelen van de interventie.
8
Effectiviteit onduidelijk of onbekend.
#
Positief effect = een of meer doelen van de interventie worden gerealiseerd en deze winst is statistisch significant. Geen effect = het doel van de interventie wordt niet gerealiseerd en wordt deels gerealiseerd maar deze winst is niet statistisch significant. Negatief effect = de interventie werkt - statistisch significant - averechts of heeft ernstige, duidelijk aantoonbare ‘bijwerkingen’.
Noteer hieronder eventueel beschikbare gegevens over effectsizes
28
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Logboek Vul hieronder in wie iets met de beschrijving doet, wanneer dat gebeurt, en wat er gebeurd is. Pas bij volgende handelingen het versienummer aan, indien van toepassing. Naam
Datum
Handeling Beginnen met het maken van de beschrijving
Documentnummer …….. / 1
29