Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Werkblad beschrijving interventie
Training Meer Zelfvertrouwen
Gebruik de handleiding bij dit werkblad www.nji.nl/jeugdinterventies/ of www.loketgezondleven.nl/interventies/
Contact NJi
Gert van den Berg
[email protected] 030-2306873
Contact NCJ Trudy Dunnink
[email protected] 030-7600413
Contact RIVM
Sandra van Dijk
[email protected] 030-2748678
De Erkenningscommissie Interventies is een landelijke en onafhankelijke commissie die de kwaliteit en effectiviteit van interventies beoordeelt voor jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, jeugdwelzijnswerk, ontwikkelingsstimulering, gezondheidsbevordering en preventie. De commissie is ingesteld en wordt secretarieel ondersteund door het Nederlands Jeugdinstituut, Nederlands Centrum Jeugdgezondheid en RIVM Centrum Gezond Leven.
1
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Achtergrondgegevens Ontwikkelaar / licentiehouder van de interventie Naam (Post)adres Postcode Plaats E-mail Telefoon Fax Website (van de interventie)
W. Willems Context onderdeel van de Parnassia Bavo Groep Lijnbaan 4 2512 VA Den Haag
[email protected] 06 53331145 www.context.nl
Contactpersoon Vul hier de contactpersoon voor de interventie in, wanneer deze afwijkt van de ontwikkelaar of licentiehouder
Naam (Post)adres Postcode Plaats E-mail Telefoon Fax
A.M. Willemse Lijnbaan 4 2512VA Den Haag
[email protected] 070-3918191
Onderstaande in te vullen door Nederlands Jeugdinstituut /RIVM
Documentatie voor de erkenningscommissie De volgende documentatie wordt in viervoud toegestuurd aan de erkenningscommissie: Aangekruiste documenten worden na de beoordeling geretourneerd.
1. 2. 3. 4. 5.
Interventiebeschrijving
Deelcommissie Aankruisen welke deelcommissie de interventie zou moeten beoordelen.
Deelcommissie I. jeugdzorg, psychosociale en pedagogische preventie Deelcommissie II. jeugdgezondheidszorg, preventie en gezondheidsbevordering Deelcommissie III. ontwikkelingsstimulering, onderwijsgerelateerde hulpverlening en jeugdwelzijn Deelcommissie IV preventie en gezondheidsbevordering voor volwassenen en ouderen
Documentnummer
2
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Voor u begint Check met behulp van onderstaande lijst of u alle vereiste informatie op het werkblad kunt invullen. Als u één of meer vragen met nee moet beantwoorden, maakt uw interventie geen kans op erkenning door de erkenningscommissie. Uw interventie moet eerst verder ontwikkeld worden. Neem bij twijfel contact op met het Nederlands Jeugdinstituut of RIVM (zie voorblad). De vraagnummers in de checklist corresponderen met de onderdelen van de beschrijving op dit werkblad en met de erkenningscriteria. Op de websites van het Nederlands Jeugdinstituut en van RIVM vindt u een meer uitgebreide lijst van de criteria voor erkenning en een toelichting daarop.
Criteria voor erkenning op Niveau I: theoretisch goed onderbouwd Vraag 1
Is de aard, ernst, omvang of spreiding van het probleem of risico waar de interventie zich op richt duidelijk omschreven?
X Ja
Nee
Vraag 2
Zijn er concrete doelen, zo nodig onderscheiden in einddoelen en voorwaardelijke doelen?
X Ja
Nee
Vraag 3.1
Bevat de documentatie een definitie van de doelgroep met relevante kenmerken?
X Ja
Nee
Vraag 4.1
Bevat de methodiek een handleiding of protocol waarin de benodigde handelingen, de volgorde ervan, de duur van de interventie, de frequentie en intensiteit van de contacten en materialen zijn vastgelegd?
X Ja
Nee
Vraag 4.2
Zijn de verschillende onderdelen van de interventie beschreven op het niveau van concrete activiteiten?
X Ja
Nee
Vraag 5
Is duidelijk wat de benodigde materialen, waaronder een Nederlandstalige handleiding of protocol, zijn en waar deze materialen verkrijgbaar zijn?
X Ja
Nee
Vraag 6
Is een analyse gemaakt van met het probleem samenhangende factoren (oorzaken, directe en indirecte risico- en beschermingsfactoren)?
X Ja
Nee
Is er een theoretische onderbouwing gegeven waarin de doelgroep, de doelen en de methodiek (de werkzame factoren) verantwoord worden op basis van de probleemanalyse?
X Ja
Nee
Is duidelijk hoe de doelgroep, doelen en methodiek onderling op elkaar aansluiten?
X Ja
Nee
Vraag 8
Is de interventie overdraagbaar, bijvoorbeeld door een systeem van trainingen, begeleiding, registratie, licenties, een overdrachtsprotocol, website, helpdesk of eerdere ervaringen?
X Ja
Nee
Overige
Is bekend wie de ontwikkelaar, licentiehouder is en wie de uitvoerende en of ondersteunende organisaties zijn?
X Ja
Nee
3
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Samenvatting Het is handig de samenvatting als laatste in te vullen. Gebruik voor de samenvatting als geheel maximaal 600 woorden.
Beschrijf hoofddoel(en) of meest karakteristieke (sub)doelen van de interventie.
Doel Het doel van de Training Meer Zelfvertrouwen is het vergroten van het zelfvertrouwen van de deelnemers, door hen te helpen een realistischer zelfbeeld te creëren en vaardigheden in te zetten die zelfwaardering bevorderen. Einddoel: Deelnemers aan de cursus hebben na de training een realistisch zelfbeeld en meer vertrouwen in het eigen kunnen. Subdoelen: 1) Verminderen van ongunstig oordelen over de eigen persoon (onrealistisch zelfbeeld) en het vergroten van positieve zelfwaardering 2) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die zelfvertrouwen versterken: - bewustwording van lichaamshouding en de invloed daarvan op de eigen persoon en anderen - het toepassen van positieve zelfbekrachtiging - het stellen van concrete en haalbare doelen - het versterken van communicatieve vaardigheden
Noem de doelgroep waarop de interventie direct gericht is. Beschrijf de structuur en de inhoud van de interventie.
Doelgroep De Training Meer Zelfvertrouwen is bedoeld voor volwassen mannen en vrouwen die hun zelfvertrouwen willen vergroten. Aanpak De Training Meer Zelfvertrouwen is een groepstraining voor vier tot twaalf deelnemers. De training bestaat uit vijf wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en wordt door een preventiewerker begeleid. Naast de bijeenkomsten besteden deelnemers ongeveer 1 uur per week aan huiswerkopdrachten. Ter ondersteuning van de training bijeenkomsten en de huiswerkopdrachten werken de deelnemers met een cursusboek. De bijeenkomsten kennen de volgende onderdelen: - Inleiding en bespreken van huiswerk - Theoretische toelichting en oefening - Pauze - Theoretische toelichting en oefening - Bespreken huiswerk en korte evaluatie - Afsluiting. In ieder van de vijf bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan onderwerpen die een realistisch zelfbeeld en zelfvertrouwen bevorderen: • 1e bijeenkomst: Introductie, kennismaking en bewustwording • 2e bijeenkomst: Denkfouten, lichaamshouding en het stellen van doelen • 3e bijeenkomst: Plan van aanpak, pepzinnen en nuanceren • 4e bijeenkomst: Doelen, normen en communicatievaardigheden • 5e bijeenkomst: Doelen, aanvullende tips, hoe nu verder
4
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Tijdens de bijeenkomsten is er aandacht voor de theorie in de vorm van psycho-educatie met als doel de deelnemers inzicht te geven in de achtergrond van het probleem en oplossingen hiervoor. Daarnaast leren deelnemers door middel van verschillende werkvormen (zelfreflectie, lichaamswerk, plenaire en partner oefeningen) vaardigheden om hun zelfvertrouwen te vergroten. De huiswerk opdrachten dragen bij aan het uitvoeren van de nieuwe vaardigheden in de eigen context. De training wordt uitgevoerd door de preventieve GGz. Uitvoering in de eerste lijn (Algemeen Maatschappelijk Werk, gezondheidscentrum) is goed mogelijk. Geef aan of er een handleiding en ander materiaal is.
Beschrijf concluderend de resultaten van Nederlands effectonderzoek, buitenlands effectonderzoek en procesevaluaties van de interventie in maximaal 200 woorden.
Materiaal -Trainingsmap voor deelnemers met ondersteunende informatie en huiswerk opdrachten -Handleiding voor begeleiders met een planning per bijeenkomst, inleidingen voor de meeste thema’s en oefeningen die ingezet kunnen worden om vaardigheden van de deelnemers te trainen -Ondersteunende materialen bij de oefeningen voor de begeleiders Onderzoek Intern is tevredenheidonderzoek gedaan met vragenlijsten aan het einde van de interventie. De tevredenheid met de interventie is goed. Op een schaal van 0 tot 10 krijgt de interventie gemiddeld een 8.4. Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de interventie.
Meld als er geen onderzoek is: Er zijn geen studies voorhanden.
5
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Beschrijving voor erkenning op niveau I: theoretisch goed onderbouwd
A. Interventiebeschrijving: probleem, doelgroep, doel, aanpak, materialen en uitvoering
1. Risico- of probleemomschrijving Geef aan wat het probleem of het risico is waarop de interventie zich richt. Beschrijf de aard, ernst, omvang en spreiding van het probleem, en de gevolgen bij niet ingrijpen. Als deze informatie er niet is, geef dat dan ook aan. Maximaal 400 woorden.
Onder zelfvertrouwen wordt de zelfevaluatie van een persoon verstaan; de houding of attitude ten opzichte van zichzelf (Rosenberg, 1979; Leary, Tambor, Terdal, & Downs, 1995). Van belang is dat deze zelfevaluatie subjectief is: zo kan veel zelfvertrouwen wijzen op een accurate en evenwichtige waardering voor de eigen persoon, successen en competenties, maar het kan ook verwijzen naar een onterecht gevoel van superioriteit ten opzichte van anderen. Op dezelfde manier kan een tekort aan eigenwaarde het resultaat zijn van nauwkeurige, goed onderbouwde kennis over de eigen persoon of een vervormd, zelfs pathologisch, gevoel van minderwaardigheid (Baumeister et al., 2003). Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar hoeveel mensen een gebrek aan zelfvertrouwen hebben. In het algemeen kan wel gezegd worden dat mannen en vrouwen dezelfde ontwikkeling in hun zelfvertrouwen hebben. Voor beide groepen geldt dat het zelfvertrouwen relatief hoog is in de kindertijd, afneemt in de adolescentie, waarna het tijdens de volwassenheid weer stijgt. Na de 60 jaar neemt het zelfvertrouwen weer af (Huang, 2010; Robins & Trzesniewski, 2005). Mannen hebben meer zelfvertrouwen dan vrouwen (Robins & Trzesniewski, 2005). Ook blijkt er een kleine maar significante samenhang te zijn tussen een hoge sociaaleconomische status (SES) en zelfvertrouwen (Twenge, & Campbell, 2002). Daarnaast lijken er ook culturele verschillen te zijn. Onderzoek uit met name Japan laat zien dat collectivistische culturen minder belang hechten aan individueel zelfvertrouwen als dat in de Westerse culturen het geval is (Heine et al., 1999). De invloed van zelfvertrouwen op gedrag en gevoel is groot. Wie over voldoende zelfvertrouwen beschikt, is in staat zichzelf onvoorwaardelijk te accepteren en te waarderen en heeft het gevoel de controle over zijn leven in eigen handen te hebben (Guindon, 2002). Bij kinderen lijken hogere niveaus van zelfwaardering de groei in sociaal-emotioneel functioneren prospectief te voorspellen (Verschueren, Buyck, & Marcoen, 2001) terwijl het bij oudere volwassenen gerelateerd is aan een verminderde kans op sterfte (O'Connor & Vallerand, 1998). Op basis van een literatuuronderzoek, komen Pyszczynski et al (2004) op vijf verschillende functies van zelfvertrouwen, waarvan met name voor de eerste twee veel ondersteuning is: 1) Het minimaliseren van sociale afwijzing (Sociometer theorie)
6
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Volgens de sociometer theorie voelt ieder mens een noodzaak om ‘erbij te horen’, en wordt zelfvertrouwen gezien als de (psychologische) indicator daarvan (Leary & Baumeister, 2000; Leary et al., 1995). De mate van zelfvertrouwen wordt gebruikt als graadmeter voor sociale acceptatie en weerspiegelt percepties van het gevoel om er bij te horen. Het monitoren van zelfvertrouwen is daarom van belang, omdat een groot gevoel van zelfvertrouwen de mate van sociale acceptatie weergeeft. Wanneer dit nodig is kan men eventueel op zoek te gaan naar situaties die het zelfvertrouwen kunnen vergroten (Leary & Baumeister, 2000). Onderzoek geeft ondersteuning aan de sociometer theorie, in die zin dat de negatieve emoties die voortvloeien uit sociale afwijzing gepaard gaan met daling in state zelfvertrouwen (Gailliot & Baumeister, 2007; Leary et al., 1995; Leary et al., 2006). 2) Ter bescherming tegen de angst die mensen kunnen hebben bij het vooruitzicht van de dood (Terror Management Theorie) Volgens de Terror Management Theorie (TMT) hebben mensen een diepgewortelde angst voor de dood (Greenberg, Pyszczynski, & Solomon, 1986; Solomon et al., 1991). Twee belangrijke mechanismen om zich tegen deze angst te beschermen zijn het cultureel wereldbeeld en zelfwaardering. Het culturele wereldbeeld geeft een gevoel van zekerheid, veiligheid en een vorm van symbolische onsterfelijkheid. Door te voldoen aan de waarden en normen van een cultuur zorgen mensen er voor dat ze deel uitmaken van een groter geheel wat vele generaties zal overleven. De twee afweermechanismen zijn aan elkaar gerelateerd; om het zelfvertrouwen te vergroten moet men aan het culturele wereldbeeld voldoen. Mensen met veel zelfvertrouwen hebben het gevoel dat ze voldoen aan het culturele wereldbeeld, op deze manier verzekeren ze zich van een symbolische onsterfelijkheid (reïncarnatie, een plaats in de hemel, of het leveren van een bijdrage aan de wereld). Aan de andere kant voelen mensen met een lage zelfwaardering dat ze minder goed voldoen aan de eisen die de cultuur aan hen stelt. Deze mensen zijn daarom minder goed bestand tegen de angst voor de dood (Greenberg et al., 1992). 3) Een manier voor een persoon om dominant te blijven in relaties. 4) Het is inherent noodzakelijk voor mensen om een goed gevoel over zichzelf te hebben voor het behoud van geestelijk welzijn en een positieve stemming 5) Het motiveert mensen om hun doelen te bereiken - een hoge zelfwaardering leidt tot coping en lage zelfwaardering leidt tot vermijding van lastige situaties Ondanks hun zeer verschillende theoretische perspectieven, verwijzen de vijf functies allen naar het belang van voldoende zelfvertrouwen. Dit leidt tot positieve emoties, verminderde angst, een gevoel van veiligheid en controle over gebeurtenissen en kan motiveren bij het behalen van doelen. Aan de andere kant leidt een gebrek aan zelfwaardering tot gevoelens van waardeloosheid, schaamte, verdriet en boosheid, waardoor mensen het gevoel hebben kwetsbaar te zijn voor sterfte of sociale afwijzing of zich niet in staat voelen om met stressvolle gebeurtenissen in het leven om te gaan (Crocker & Park, 2004).
7
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Diverse studies suggereren dat een laag zelfbeeld gerelateerd is aan een breed scala van problematische uitkomsten en ervaringen zoals tiener zwangerschap, slachtofferschap, moeite met het vormen van betekenisvolle relaties, betrokkenheid bij antisociaal gedrag en middelengebruik (Dubois & Flay, 2004). Baumeister et al (2003) daarentegen laten zien dat een gebrek aan zelfvertrouwen aan minder problemen ten grondslag ligt dan algemeen wordt aangenomen. Wel is een gebrek aan zelfvertrouwen een risicofactor voor de ontwikkeling en duur van veel psychische problemen (Schmitz, Kugler and Rollnik, 2003; Stice, 2002). Een lage zelfwaardering is een belangrijke risicofactor voor depressie, vooral in stressvolle situaties. De jaar prevalentie van stemmingsstoornissen in Nederland is 6.1% (de Graaf, ten Have & van Dorsselaer, 2010). Een laag gevoel van eigenwaarde is daarnaast ook een risico factor die kan bijdragen aan eetstoornissen, vooral boulimia. De incidentie van boulimia nervosa wordt geschat op 6,5 per 100.000 (Van Son et al., 2006). De incidentie van boulimia is nog onbekend (Dingemans et al., 2002). Weinig zelfvertrouwen is tot slot een voorspeller van terugval na behandeling van geestelijke gezondheidsproblemen (Korrelboom et al., 2011).
2. Doel van de interventie Wat is het doel van de interventie? Beschrijf de einddoelen en eventuele sub- of voorwaardelijke doelen zo concreet mogelijk en bij voorkeur SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden).
Het doel van de Training Meer Zelfvertrouwen is het vergroten van het zelfvertrouwen van de deelnemers, door hen te helpen een realistischer zelfbeeld te creëren en vaardigheden in te zetten die zelfwaardering bevorderen. Einddoel: Deelnemers aan de cursus hebben na de training een realistisch zelfbeeld en meer vertrouwen in het eigen kunnen. Subdoelen: 1) Verminderen van ongunstig oordelen over de eigen persoon (onrealistisch zelfbeeld) en het vergroten van positieve zelfwaardering 2) Vergroten van kennis over en toepassen van vaardigheden die zelfvertrouwen versterken: - bewustwording van lichaamshouding en de invloed daarvan op de eigen persoon en anderen - het toepassen van positieve zelfbekrachtiging - het stellen van concrete en haalbare doelen - het versterken van communicatieve vaardigheden 3.1 Voor wie is de interventie bedoeld?
Wat is de einddoelgroep van de hier beschreven interventie? Noem ook een eventuele intermediaire doelgroep. Geef een zo precies mogelijke beschrijving van relevante kenmerken van de doelgroep waarop de interventie zich direct richt.
De Training Meer Zelfvertrouwen is bedoeld voor volwassen mannen en vrouwen die hun zelfvertrouwen willen vergroten.
3.2 Indicatie- en contra-indicatiecriteria
8
Interventienummer
Beschrijf indicatie- en contraindicatiecriteria indien van toepassing (indien van toepassing kunnen deze criteria vereist zijn voor erkenning; zie handleiding). Meld ook hoe de doelgroep wordt geselecteerd. Noem eventueel gebruikte selectieinstrumenten en vereiste scores.
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Inclusiecriteria: zich herkennen in problemen met zelfvertrouwen kunnen functioneren in een groep gemotiveerd zijn voor deelname Exclusiecriteria: sterk op de voorgrond staande problemen die de concentratie en/of het functioneren in een groep belemmeren, bijv. actuele crisis, verslaving lees en taalproblemen (onvoldoende beheersing van het Nederlands) De deelnemers worden geworven door middel van advertenties in de regionale pers, informatie op de website van Context of door verwijzing vanuit eerste lijn of tweedelijns GGz. Ook mond tot mond reclame zorgt voor toestroom van deelnemers naar de training. Daarnaast biedt Context ook een workshop Meer Zelfvertrouwen aan van 2 uur in de wijk, dichtbij in gezondheidscentra of bij het welzijnswerk. Deelnemers aan deze workshop die behoefte hebben om hun kennis over dit thema verder te verdiepen kunnen ook doorstromen naar de Training Meer Zelfvertrouwen. Het ervaren gebrek aan zelfvertrouwen is hierbij een subjectief oordeel van de deelnemer zelf, mensen melden zich aan voor deelname wanneer ze van zichzelf vinden dat ze te weinig zelfvertrouwen hebben. Tijdens een kort kennismakingsgesprek wordt een verdere indicatie van de problematiek gesteld met behulp van het standaard intakeformulier van Context preventie. Daarnaast wordt een gestandaardiseerde vragenlijst afgenomen, de MHI-5 (Berwick et al., 1991). Aan de hand van vijf vragen wordt een score tussen de 0 en 100 punten toegekend voor de geestelijke gezondheidstoestand. Een score van 60 punten of minder kan beschouwd worden als een indicatie van een slechte geestelijke gezondheid. Op basis van beide vragenlijsten en de vraag van de client of verwijzer, bepaalt een preventiewerker of iemand al dan niet kan deelnemen. Personen met ernstige problematiek kunnen op dit moment gericht worden doorverwezen naar passende zorg. 3.3 Toepassing bij migranten
Geef aan of de interventie uitsluitend, mede of niet bedoeld is voor (specifieke) migrantengroepen en voor welke. Geef ook aan of er speciale aanpassingen of voorzieningen voor deze groepen zijn.
De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor migrantengroepen. De methode heeft verder geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
Meld indien niet bekend of niet van toepassing: De interventie is niet speciaal ontwikkeld voor migrantengroepen. Meld indien niet bekend of niet van toepassing: Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen.
9
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
4. Aanpak van de interventie Beschrijf de structuur en de opbouw van de interventie. Denk aan de gebruikelijke duur, indien van toepassing de frequentie en intensiteit van de contacten, de volgorde van de onderdelen, handelingen of stappen, en de setting waarin de interventie wordt uitgevoerd.
4.1 Opzet van de interventie De Training Meer Zelfvertrouwen is een groepstraining voor vier tot twaalf deelnemers. In de praktijk blijkt dat de training Meer Zelfvertrouwen voldoende toestroom van deelnemers kent, waardoor de groepen nagenoeg altijd compleet zijn. Na de werving en intake starten mensen zo snel mogelijk met de training. De training bestaat uit vijf wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en wordt door een preventiewerker begeleid. Naast de bijeenkomsten besteden deelnemers ongeveer 1 uur per week aan huiswerkopdrachten. Ter ondersteuning van de training bijeenkomsten en de huiswerkopdrachten werken de deelnemers met een cursusboek. De bijeenkomsten kennen de volgende onderdelen: - Inleiding en bespreken van huiswerk - Theoretische toelichting en oefening - Pauze - Theoretische toelichting en oefening - Bespreken huiswerk en korte evaluatie - Afsluiting. De training wordt uitgevoerd door de preventieve GGz. Uitvoering in de eerste lijn (Algemeen Maatschappelijk Werk, gezondheidscentrum) is goed mogelijk.
Wat gebeurt er concreet bij de uitvoering? Beschrijf hoe de onderdelen van de interventie worden ingevuld of uitgevoerd, zo nodig met enkele typerende voorbeelden.
4.2 Inhoud van de interventie In ieder van de vijf bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan onderwerpen die een realistisch zelfbeeld en zelfvertrouwen bevorderen: • 1e bijeenkomst: Introductie, kennismaking en bewustwording • 2e bijeenkomst: Denkfouten, lichaamshouding en het stellen van doelen • 3e bijeenkomst: Plan van aanpak, pepzinnen en nuanceren • 4e bijeenkomst: Doelen, normen en communicatievaardigheden • 5e bijeenkomst: Doelen, aanvullende tips, hoe nu verder Tijdens de bijeenkomsten is er aandacht voor de theorie in de vorm van psycho-educatie met als doel de deelnemers inzicht te geven in de achtergrond van het probleem en oplossingen hiervoor. Daarnaast leren deelnemers door middel van verschillende werkvormen (zelfreflectie, lichaamswerk, plenaire en partner oefeningen) technieken en vaardigheden om hun zelfvertrouwen te vergroten. De huiswerk opdrachten dragen bij aan het uitvoeren van de nieuwe vaardigheden in de eigen context. Voorbeeld: Bijeenkomst 2: Denkfouten, lichaamshouding en het stellen van doelen Doelstellingen van deze bijeenkomst: Inzicht krijgen in voorwaardelijke zelfwaardering Inzicht krijgen in denkfouten Oefenen met het herkennen van denkfouten Inzicht krijgen in de rol van lichaamshouding Een doel stellen om aan te gaan werken
10
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
0.00 – 0.07 minuten 1 Welkom en terugblik Korte herhaling van de inhoud van bijeenkomst 1 ( zelfbeeld, zelfvertrouwen, min-nul-plus-spel, aarden en ademhaling). 0.07-0.27 minuten 2 Bespreking huiswerk Bespreken van huiswerk opdrachten (p 8 en verder deelnemersmap) 0.27-0.37 minuten 3 Theorie 2.1 & Opdracht 1: Voorwaardelijke zelfwaardering De theorie kort behandelen door de hoofdlijnen te schetsen. Hierbij wordt interactie gestimuleerd door deelnemers te laten reageren, om herkenning te vragen, door vragen te stellen etc. Geef de cursisten voor opdracht 1 eerst enkele minuten om na te denken en nadelen op te schrijven. Bespreek het vervolgens plenair. 0.37-0.57 minuten 4 Theorie 2.2/2.3 & Opdracht 2: Denkfouten Lees met de deelnemers de theorie over ‘denkfouten’ door (blz. 24 en 25 deelnemersmap). Laat deelnemers opdracht 2 uitvoeren. 0.57-1.12 minuten 5 Pauze 1.12-1.32 minuten 6 Oefening 1 & Opdracht 3: Lichaamshouding en mimiek Met deze oefening ervaren cursisten hoe bepaalde houdingen (slap (onzeker) of krachtig (zeker)) overkomt bij de ander én bij zichzelf. 1.32-1.42 minuten 7 Theorie 2.4: Waarom een doel stellen? Bespreek aan de hand van bladzijde 28 uit de deelnemersmap waarom het stellen van uitdagende doelen belangrijk is. 1.42-1.52 minuten 8 Theorie 2.5: Problemen lijken onoplosbaar, doelen onbereikbaar Bespreek de theorie waarom sommige doelen onbereikbaar lijken (valkuilen) 1.52-2.00 minuten 9 Opdracht 4: Actielijst Deelnemers inventariseren welke doelen zij graag nog willen behalen in de toekomst 10 Huiswerk & Afsluiting
5. Materialen en links Welke materialen zijn er en waar zijn deze verkrijgbaar? Noem ten minste de Nederlandse handleiding. Noem ook eventuele links naar relevante websites, rapporten of andere relevante bestanden. Vermeld
-Trainingsmap voor deelnemers met ondersteunende informatie en huiswerk opdrachten -Handleiding voor begeleiders met een planning per bijeenkomst, inleidingen voor de meeste thema’s en oefeningen die ingezet kunnen worden om vaardigheden van de deelnemers te trainen
11
Interventienummer
eventueel ook of er aparte materialen zijn voor migranten en zo ja welke.
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
-Ondersteunende materialen bij de oefeningen voor de begeleiders Deze informatie is aan te vragen bij Context, onderdeel Parnassia Bavo Groep, Lijnbaan 4, 2512VA, Den Haag
12
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
B. Onderbouwing van de interventie
6. Verantwoording: doelgroep, doelen en aanpak Geef aan hoe probleemanalyse, doel, doelgroep en methodiek op elkaar aansluiten. In uw betoog moet antwoord gegeven zijn op de volgende vragen (zie ook de handleiding bij dit werkblad): Probleemanalyse Wat zijn de factoren (determinanten) die het probleem beïnvloeden? Onderbouw dit met theorieën en/of onderzoeksliteratuur, een redenering (ratio) of een visie. Als u hiervoor gebruik maakt van een algemene theorie over gedragsverandering, maak dan aannemelijk dat deze van toepassing is op het probleem. Geef aan hoe deze factoren met elkaar samenhangen. Noem oorzakelijke, risico-, instandhoudende, verzachtende en /of beschermende factoren. Beïnvloedbare factoren Welke factoren zijn beïnvloedbaar? Laat dit alles zien met theorie/ studies of voorbeelden. Op welke veranderbare factoren richt de interventie zich?
Onder zelfvertrouwen wordt de zelfevaluatie van een persoon verstaan; de houding of attitude ten opzichte van zichzelf (Rosenberg, 1979; Leary, Tambor, Terdal, & Downs, 1995). Hoewel veel onderzoek naar zelfvertrouwen betrekking heeft op de mate van (expliciete) zelfwaardering, hanteren onderzoekers vaak verschillende defniites van het begrip (Korrelboom et al., 2011). Het meest gebruikte onderscheid is tussen het trait zelfvertrouwen en state zelfvertrouwen (Leary et al., 1995). Trait zelfvertrouwen wordt beschouwd als het gemiddelde niveau van zelfwaardering door de tijd heen. State zelfvertrouwen wordt opgevat als de zelfwaardering op de korte termijn, die fluctueert rond het gemiddelde niveau van zelfwaardering in respons op belangrijke ervaringen, indrukken en gevoelens die zich op een bepaald moment voordoen (Leary et al., 1995). Over het algemeen is een tekort aan zelfvertrouwen terug te herleiden tot een aantal oorzaken. De belangrijkste invloeden op de mate van zelfwaardering van een persoon zijn ervaringen in de kindertijd en opvoedingsstijl van de ouders (Feiring & Taska, 1996). De mate van liefde, zorg, acceptatie en belangstelling van ouders tijdens de kindertijd en adolescentie spelen een belangrijke rol bij het opbouwen van het zelfvertrouwen van hun kind. Zij kunnen een kind onbewust beïnvloeden met hun eigen negatieve overtuigingen, problemen, of ontevreden houding tegenover het leven. Het bekritiseren van het kind zelf (in plaats van het gedrag) kan zorgen dat deze de kritiek internaliseert en het zelfvertrouwen verliest (Harter, 1998). Daarnaast hebben fysiek en in het bijzonder seksueel misbruik door ouders schadelijke en blijvende gevolgen (Gilbert et al., 2009). Op latere leeftijd wordt het zelfvertrouwen verder beïnvloed door de leefomgeving (zoals leeftijdsgenoten, negatieve ervaringen op school, het werk) (Hawker & Boulton, 2000; Zimmerman, 1997). Tot slot is de manier van denken die een persoon heeft van invloed op zijn zelfvertrouwen. Mensen met weinig zelfwaardering oordelen over het algemeen ongunstiger over hun eigen persoon (onrealistisch zelfbeeld), en benadrukken in hun vergelijking met anderen vaker tekortkomingen in fysieke kenmerken, prestaties en capaciteiten. Verbinding probleem analyse, doel, doelgroep en aanpak Gebaseerd op de eerder beschreven oorzaken van laag zelfvertrouwen, heeft Fennell (1998) een op de cognitieve theorie gebaseerd model ontwikkeld dat de link tussen een verlaagd zelfvertrouwen en geestelijke gezondheidsproblemen beschrijft (zie figuur 1). Het eerste deel van het model geeft aan dat een laag zelfbeeld meestal begint bij negatieve (vroege) ervaringen in de kindertijd, die beïnvloeden hoe wij onszelf zien. Deze ervaringen zorgen voor bepaalde negatieve kern overtuigingen over onszelf. Om het zelfvertrouwen toch te beschermen en te kunnen functioneren, worden zogenaamde assumpties (denkfouten) ontwikkeld. Deze regels en uitgangspunten beïnvloeden ons gedrag, maar zijn uiteindelijk disfunctioneel omdat ze de negatieve kern overtuigingen in stand houden. Door volgens de disfunctionele assumpties te leven is het mogelijk je goed te voelen over jezelf, ondanks een laag niveau van trait zelfvertrouwen. Het tweede deel van dit model laat zien dat op een bepaald punt in ons leven, stressvolle situaties zullen voorkomen die het moeilijk maken om aan onze regels en veronderstellingen te voldoen. Wanneer de regels worden verbroken, worden de negatieve kernovertuigingen geactiveerd en leidt dit tot negatieve voorspellingen. Dit negatieve denkpa-
13
Interventienummer
Verbinding probleemanalyse, doel, doelgroep en aanpak Kan het doel met de gekozen aanpak worden bereikt? Maak dit aannemelijk aan de hand van studies en /of ervaringen. Laat zien dat de doelgroep aansluit bij de probleemanalyse.
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
troon zal in samenwerking met ondoelmatig gedrag leiden tot negatieve emoties (angst). De negatieve kern overtuigingen worden geactiveerd en het (state) zelfvertrouwen neemt verder af. Dit leidt vaak tot zelf kritiek (negatieve automatische gedachten over de eigen persoon) en vervolgens een depressieve stemming.
(vroege) Ervaringen
Negatieve kern overtuigingen
Werkzame factoren /mechanismen Wat zijn de werkzame factoren /mechanismen? Welke elementen mogen bij aanpassing van de interventie niet ontbreken? Verantwoording Voor de verantwoording kan gebruik worden gemaakt van Nederlands en /of internationaal onderzoek naar de theorie achter de interventie, naar onderdelen van de interventie en /of naar soortgelijke interventies, en van onderzoek naar buitenlandse versies van de interventie.
Disfunctionele assumpties
Incidenten (stressvolle omstandigheden)
Activering negatieve kern overtuigingen
Depressieve stemming
Negatieve voorspellingen Angst
Zelfkritiek
Negatief gedragspatroon
Bevestiging negatieve kern overtuigingen
Figuur 1 Een cognitief model voor laag zelfvertrouwen (Fennell, 1998). Het doel van de Training Meer Zelfvertrouwen is het vergroten van het zelfvertrouwen van de deelnemers, door hen te helpen een realistischer zelfbeeld te creëren en vaardigheden in te zetten die zelfwaardering bevorderen. Door het toepassen van cognitieve gedrags technieken worden verschillende determinanten uit het model van Fennell beïnvloed. De negatieve kernovertuigingen (onrealistisch zelfbeeld) van de deelnemers worden aangepakt en vervangen door meer positieve en realistische opvattingen over de eigen persoon. De deelnemers krijgen inzicht in onvoorwaardelijke zelfwaardering: accepteren van zowel hun sterke als zwakke kanten. Denkfouten over de eigen persoon, maar ook de disfunctionele assumpties (normen) worden middels de GGGG-methode (Rationeel Emotieve Therapie (RET), Ellis, 2001) op realiteit getest. Daarnaast worden deelnemers uitgedaagd om hun niet-realistische gedachten en negatieve denkpatronen te doorbreken en te vervangen voor positieve zelfinstructie. Door vergroten van communicatieve vaardigheden en bewustwording van de lichaamshouding, krijgen deelnemers handvaten aangereikt om zich zelfverzekerder te voelen in voor hun lastige situaties. Op deze manier kunnen stressvolle omstandigheden minder snel leiden tot het activeren van de negatieve kern overtuigingen. Tot slot wordt het zelfvertrouwen van een persoon deels gevormd door ideeën van de persoon over wat ze moeten doen of hoe ze moeten zijn om een waardig persoon te zijn (Dykman, 1998). Zelfvertrouwen is hierdoor gekoppeld aan het succesvol behalen van
14
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
bepaalde doelen die een persoon zichzelf stelt. Deelnemers leren concrete en haalbare doelen voor zichzelf te formuleren. Wanneer deze doelen behaald worden kan dit sterk motiverend werken en een positieve invloed uitoefenen op hun state zelfvertrouwen (Crocker & Wolfe, 2001; Wolfe & Crocker, 2003).
Verantwoording aanpak Het gebruik van cognitieve gedrags technieken bij het aanpakken van te weinig zelfvertrouwen is getest op effectiviteit. In de uitwerking van de verschillende interventies liggen accent verschillen, waarbij sommige methoden zich meer richten op het veranderen van disfunctionele cognities (Fennel, 1997). Andere interventies stimuleren deelnemers juist meer om de gedragingen die ze meer zelfvertrouwen geven toe te passen in de praktijk (Tarrier, 2001). Weer andere methoden leggen de meeste nadruk op het ervaren van positieve zelfinstructies (Korrelboom et al., 2009a; 2009b). Over het algemeen laten de verschillende methoden allen positieve effecten zien op het niveau van zelfvertrouwen van de deelnemers (Korrelboom et al., 2011; McManus et al., 2009).
7. Samenvatting onderbouwing Beschrijf in één tot drie zinnen het verband tussen probleem, doelgroep, doel en methode.
Een gebrek aan zelfvertrouwen is een risicofactor voor de ontwikkeling en duur van veel psychische problemen, en depressie in het bijzonder. Door de Training Meer Zelfvertrouwen leren deelnemers een realistischer zelfbeeld te creëren en vaardigheden in te zetten die zelfwaardering bevorderen. Hierdoor wordt hun zelfvertrouwen vergroot.
15
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
C. Overdraagbaarheid
8. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking
Welke eisen zijn er ten aanzien van opleiding, training, certificering, licenties en/of supervisie van de uitvoerend werkers? Beschrijf deze randvoorwaarden voor de toepassing. Meld indien van toepassing: Er zijn geen specifieke eisen voor de uitvoering en begeleiding van de uitvoerend werkers. Is er voor de overdracht van de interventie een handleiding of protocol? Zijn er eerdere ervaringen waaruit blijkt dat de interventie overdraagbaar is?
8.1 Eisen ten aanzien van opleiding De training wordt gegeven door een preventiewerker, deze kan bijvoorbeeld een gezondheidswetenschapper, SPV-er of psycholoog zijn. De preventiewerker moet voldoen aan de volgende eisen: - Minimaal HBO niveau - Kennis over en ervaring in de GGZ (omgaan met mensen met depressieve klachten en/of andere psychische problematiek) - Ervaring met groepswerk De preventiewerker moet tenminste eenmaal de training Meer Zelfvertrouwen hebben begeleid in samenwerking met een ervaren trainer.
8.2 Eisen ten aanzien van overdracht en implementatie Beschikbaar zijn een trainingsmap voor deelnemers, een draaiboek en materialen voor begeleiders. Er is geen specifieke handleiding of protocol voor overdracht of implementatie. Tegen kostprijs kan Context een train de trainerscholing verzorgen voor begeleiders.
Meld indien van toepassing: Er is geen handleiding of protocol voor overdracht of implementatie.
Hoe wordt de kwaliteit van de interventie beoordeeld en bewaakt? Denk bijvoorbeeld aan registratie van activiteiten en resultaten. Meld indien niet bekend of niet van toepassing: De wijze van kwaliteitsbewaking wordt bepaald door de uitvoerder.
8.3 Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking De wijze van kwaliteitsbewaking wordt bepaald door de uitvoerder. • Interne toezicht- en kwaliteitscontroles worden gedaan door middel van feedback en toetsing van trainingen en prestaties door collega-trainers en team managers, coördinatieteam. Deze toetsing is conform HKZ-certificering. • De tevredenheid van de deelnemers wordt gemeten door een evaluatie lijst afgenomen na de laatste bijeenkomst.
8.4 Kosten van de interventie Wat zijn de kosten van de uitvoering? Noem zo mogelijk kosten van licentie, materiaal, trainingen, kwaliteits-
De Training wordt begeleid door een preventiewerker. Voor de uitvoering van de training wordt 15 uur gerekend: Directe tijd voor uitvoering: 10 uur (5 x 2 uur) Indirecte tijd: werving en administratie, voorbereidingstijd: 5 uur
16
Interventienummer
bewaking, Vermeld het jaartal waarvoor de prijzen gelden. Noem ook de tijdinvestering van betrokken professionals (uitvoering en coördinatie).
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Kostprijs is per discipline verschillend, bij hantering preventietarief ongeveer 75 euro Daarnaast wordt er 500 euro besteed aan PR en foldermateriaal, als onderdeel van het communicatiebeleid van Context.
Meld indien van toepassing: Er zijn bij deze interventie geen gegevens bekend over de kosten en /of de tijdsinvestering van professionals.
9. Onderzoek naar de uitvoering van de interventie Is er onderzoek gedaan naar de uitvoering van de interventie? Beschrijf doel, type onderzoek (bijvoorbeeld procesevaluatie, behoefteanalyse, nulmeting, haalbaarheidonderzoek, tevredenheidmeting etc.), methode en relevante uitkomsten. Geef aan wat het bereik is, de succes- en faalfactoren en waardering door de doelgroep. Geef ook aan hoe de interventie, indien noodzakelijk, wordt aangepast. Meld indien van toepassing: Er is geen onderzoek gedaan naar de uitvoering van de interventie.
De Training Meer Zelfvertrouwen neemt een belangrijke plek in binnen het aanbod van Context. Mond tot mond reclame zorgt voor toestroom van deelnemers naar de training. Ook bij samenwerkingspartners is de training goed bekend (verwijzing vanuit eerste lijn of tweedelijns GGz).Werving van de deelnemers vindt verder plaats door middel van advertenties in de regionale pers, foldermateriaal en informatie op de website van Context. Analyse van de intakegegevens uit 2010-2011 van de Context regio’s Haaglanden en Noord-Holland leert dat deelname in 43.8% van de gevallen is naar aanleiding van een gesprek met een intermediair, 26.6% via internet en 29.6% via andere wegen (advertenties, indirecte communicatie). Het bereik van de training in de Context regio Haaglanden was in 2010 30 groepen met 240 deelnemers in de regio Haaglanden. Het demografisch profiel van de deelnemers is aan deze training is als volgt: 86.5% vrouw; 13.5% man Gemiddelde leeftijd: 34.2 jaar (sd=11.7) Burgerlijke staat: 58.2% ongehuwd; 28.8% gehuwd; 10.5% gescheiden; 2.5% weduwe/weduwnaar Opleidingsniveau: 15.1% laag; 50.0% midden; 34.9% hoog Werkomstandigheden: 70% werkt of volgt een opleiding/studie Intern is tevredenheidonderzoek gedaan met vragenlijsten aan het einde van de interventie. De tevredenheid met de interventie is goed. Op een schaal van 0 tot 10 krijgt de interventie gemiddeld een 8.4
17
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Voor u verder gaat Check met behulp van onderstaande lijst of u de vereiste informatie op het werkblad kunt invullen. De vraagnummers corresponderen met de desbetreffende onderdelen van de beschrijving op dit werkblad en met de criteria voor erkenning op Niveau II en III. Op de sites van het Nederlands Jeugdinstituut en van RIVM kunt u een meer uitgebreide lijst van de criteria voor erkenning en een toelichting daarop vinden. Neem bij twijfel contact op met het Nederlands Jeugdinstituut of RIVM (zie voorblad).
Criteria voor erkenning op Niveau II-III: waarschijnlijk of bewezen effectief Vraag 10.1 Is de interventie via Nederlandse studies met een matige tot sterke bewijskracht onderzocht en maken deze studies het aannemelijk dat de interventie de gestelde doelen bij de doelgroep daadwerkelijk bereikt? (Voor een overzicht van de bewijskracht van onderzoek, zie de handleiding bij dit werkblad.)
Ja
X Nee
Vraag 11
Ja
X Nee
Is er onderzoek naar buitenlandse versies van de interventies
LET OP Indien vraag 10 met ja beantwoord wordt, vul dan ook Bijlage 1 in: Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek. Indien vraag 10 en 11 met nee beantwoord moeten worden, komt uw interventie niet in aanmerking voor een beoordeling op niveau II of III. Vul in dat geval paragraaf 10.1 en 11 op de gevraagde manier in en ga verder met paragraaf 12 onder Overige informatie. Vergeet niet het logboek in te vullen aan het einde van dit werkblad.
18
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Beschrijving voor erkenning op niveau II-III: waarschijnlijk of bewezen effectief D. Effectiviteit
10. Nederlandse effectstudies 10.1 Studies naar de effectiviteit van de interventie in Nederland Wat zijn de kenmerken en uitkomsten van onderzoek naar het effect van de interventie in Nederland? Noem per studie auteur(s) en publicatiejaar, onderzochte (primaire) doelen van de interventie, onderzoeksgroep, onderzoeksdesign en resultaten. Vermeld effectgroottes d of ES, of de gegevens om deze te berekenen (zie de handleiding bij dit werkblad).
Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de interventie.
Beschrijf ook de kenmerken en resultaten van reviews en metaanalyses over de effectiviteit van de interventie in Nederland. Meld indien van toepassing: Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de interventie.
10.2 Samenvatting Nederlandse effectstudies Vat elke studie in telegramstijl samen. Kies bij Bewijskracht voor: 1 zeer zwak; 2 zwak; 3 matig; 4 redelijk; 5 vrij sterk; 6 sterk; 7 zeer sterk. Kies bij Effectiviteit voor: 1 positieve resultaten 2 effectiviteit niet vastgesteld; 3 negatieve resultaten; 4. positieve en negatieve resultaten; of 5 effectiviteit onduidelijk of onbekend. (Zie de handleiding bij dit werkblad.)
11. Buitenlandse effectstudies Wat zijn de kenmerken en uitkomsten van effectstudies,
Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie aantonen.
19
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
reviews of meta-analyses naar de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie? Noem per studie auteur(s) en publicatiejaar, onderzochte doelen van de interventie, methode en resultaten. Vermeld effectgroottes d of ES, of de gegevens om deze te berekenen (zie de handleiding bij dit werkblad). Gebruik per onderzoek niet meer dan 150 woorden. Meld indien van toepassing: Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie aantonen.
20
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
E. Overige informatie
12. Toelichting op de naam van de interventie Is de naam van de interventie helder? Noem de herkomst of diepere betekenis. Is de interventie bekend onder een andere naam? Noem de naam van de eventuele buitenlandse versie van de interventie.
Over de naam van de interventie zijn geen bijzonderheden te vermelden.
Meldt indien van toepassing: Over de naam van de interventie zijn geen bijzonderheden te vermelden.
13. Uitvoering (uitvoerende en of ondersteunende organisaties en partners) Waar, door welk soort organisaties en op welke schaal wordt de interventie toegepast? Beschrijf op welke locatie de interventie wordt uitgevoerd. Noem eventueel lokale en/of regionale varianten. Noem eventueel ook samenwerkingspartners in de uitvoering.
De training Meer Zelfvertrouwen wordt in de drie werkgebieden van Context (Noord-Holland, Haaglanden en Rijnmond) aangeboden.
Meld indien van toepassing: De locatie waar de interventie dient te worden uitgevoerd is niet aangegeven. Er zijn geen gegevens over de uitvoerende organisatie bekend.
14. Overeenkomsten met andere interventies Zijn er soortgelijke interventies? Noem relevante en in het oog springende overeenkomsten en /of verschillen; beperk dit tot sterk vergelijkbare interventies. Meld indien van toepassing: Er zijn geen gegevens over soortgelijke interventies.
Trainingen Meer Zelfvertrouwen worden in verschillende vormen aangeboden door AMW en GGZ-instellingen in Nederland. Daarnaast zijn ook elementen uit de training Meer Zelfvertrouwen terug te vinden als onderdeel van andere GGz preventietrainingen (bijvoorbeeld In de Put Uit de Put).
21
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Aangehaalde literatuur Besschrijf de in dit document aangehaalde literatuur volgens APA-normen (zie de handleiding bij dit werkblad).
Baumeister, R.F., Campbell, J.D., Krueger, J.I., Vohs, K.D. (2003). Does high self-esteem cause better performance, interpersonal success, happiness, or healthier lifestyles? Psychological Science In The Public Interest, 4, 1-44. Crocker, J., & Park, L.E. (2004). The costly pursuit of self-esteem. Psychological Bulletin, 130, 392–414 Crocker, J., & Wolfe, C. T. (2001). Contingencies of self-worth. Psychological Review, 108, 593–623. Dingemans, A.E., Bruna, M.J., & van Furth, E.F. (2002). Binge eating disorder: a review. International Journal of Obesity, 26, 299–307. DuBois, D.L., & Flay, B.R. (2004). The healthy pursuit of self-esteem: Comment on and alternative to the Crocker and Park (2004) formulation. Psychological Bulletin, 130, 415–420. Dykman, B. M. (1998). Integrating cognitive and motivational factors in depression: Initial tests of a goal-orientation approach. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 139–158. Ellis, A. (2001). Overcoming Destructive Beliefs, Feelings, and Behaviors: New Directions for Rational Emotive Behavior Therapy. Promotheus Books. Feiring, C. & Taska, L.S. (1996). Family selfconcept: ideas on its meaning. In B. Braken (ed.) Handbook of Self-concept. New York: Wiley. Fennell, M.J.V. (1997). Low self-esteem: a cognitive perspective. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 25, 1–25. Fennell, M.J.V. (1998). Cognitive therapy in the treatment of low selfesteem. Advances in Psychiatric Treatment, 4, 296-304. Gailliot, M. T., & Baumeister, R. F. (2007). Self-esteem, belongingness, and worldview validation: Does belongingness exert a unique influence upon self-esteem? Journal of Research in Personality, 41, 327-345. Gilbert, R. Spatz Widom, K., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E., & Janson, S. (2009). Burden and consequences of child maltreatment in highincome countries. Lancet, 373, 68-81. Graaf, R. de, ten Have, M., & van Dorsselaer, S. (2010). De psychische gezondheid van de Nederlandse bevolking. NEMESIS-2: Opzet en eerste resultaten. Utrecht: Trimbos-instituut. Greenberg, J., Pyszczynski, T., & Solomon, S. (1986). The causes and consequences of a need for self-esteem: A terror management theory. In R. F. Baumeister (Ed.), Public self and private self (pp. 189–212). New York, NY: Springer-Verlag. Greenberg, J., Solomon, S., Pyszczynski, T., Rosenblatt A., et al. (1992). Assessing the terror management analysis of self-esteem: Converging evi-
22
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
dence of an anxiety-buffering function. Journal of Personalilty and Social Psychology, 63, 913-922. Guindon, M.H. (2002). Toward accountability in the use of the self-esteem construct. Journal of Counseling & Development, 80, 204-214 Harter, S. (1998). The development of self representations. In W. Damon and N. Eisenberg (eds). Handbook of Child Psychology, Vol. 3, Social, Emotional and Personality Development, 5th ed. New York: Wiley Hawker, D.S., and Boulton, M.J. (2000). Twenty years research on peer victimization and psychosocial maladjustment: a meta-analytic review of crosssectional studies’, Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 41, 441–55 Heine, S. J., Lehman, D. R., Markus, H. R., & Kitayama, S. (1999). Is there a universal need for positive self-regard? Psychological Review, 106, 766–795. Huang, C. (2010). Mean-level change in self-esteem from childhood through adulthood: Meta-analysis of longitudinal studies. Review of General Psychology, 14, 251–260. Korrelboom, C.W., Jong, M. de, Huijbrechts, I. and Daansen, P. (2009a). Competitive Memory Training (COMET) for treating low self-esteem in patients with eating disorders: a randomized clinical trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 77, 974–980. Korrelboom, C. W., Weele, K. van der, Gjaltema, M. and Hoogstraten, C. (2009b). Competitive memory training (COMET) for treating low selfesteem: a pilot study in a routine clinical setting. The Behavior Therapist, 32, 3–8. Korrelboom, K., Marissen, M., & van Assendelft, T. (2011). Competitive Memory Training (COMET) for low self-esteem in patients with personality disorders: A randomized effectiveness study. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 39, 1–19 Leary, M.R. (1999). Making sense of self-esteem. Current Directions in Psychological Science, 8 , 32–35 Leary, M. R., & Baumeister, R. F. (2000). The nature and function of selfesteem: Sociometer theory. Advances in Experimental Social Psychology, 32, 1-62. Leary, M. R., Haupt, A. L., Strausser, K. S., & Chokel, J. T. (1998). Calibrating the sociometer: The relationship between interpersonal appraisals and state self-esteem. Journal of personality and social psychology, 74, 12901299. Leary, M. R., Tambor, E. S., Terdal, S. K., & Downs, D. L. (1995). Self esteem as an interpersonal monitor: The sociometer hypothesis. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 518-530. Leary, M. R., Twenge, J. M., & Quinlivan, E. (2006). Interpersonal rejection as a determinant of anger and aggression. Personality and Social Psychology
23
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Review, 10, 111-132. McManus, F., Waite, P. and Shafran, R. (2009). Cognitive-behavior therapy for low self-esteem. Cognitive and Behavioral Practice, 16, 266–275 O’Connor, B. P., & Vallerand, R. J. (1998). Psychosocial adjustment variables as predictors of mortality among nursing home residents. Psychology and Aging, 13, 368–374. Pyszczynski, T., Greenberg, J., Solomon, S., Arndt, J., & Schimel, J. (2004). Why do people need self-esteem? A theoretical and empirical review. Psychological Bulletin, 130, 435–468. Robins, R.W., & Trzesniewski, K.H. (2005). Self-esteem development across the lifespan. Current Directions In Psychological Science, 14, 158162. Rosenberg, M. (1979). Conceiving the Self. New York: Basic Books. Schmitz, N., Kugler, J. and Rollnik, J. (2003). On the relation between neuroticism, self-esteem, and depression: results from the National Comorbidity Survey. Comprehensive Psychiatry, 44, 169–176. Solomon, S., Greenberg, J., & Pyszczynski, T. (1991). A terror management theory of social behavior: The psychological functions of self-esteem and cultural worldviews. Advances in Experimental Social Psychology, 24, 93– 159. Son, G.E. van, Hoeken, D. van, Bartelds, A.I.M., Furth, E.F. van, & Hoek, H.W. (2006). Time trends in the incidence of eating disorders: A primary care study in the Netherlands. International Journal of Eating Disorders, 39, 565-569 Stice, E. (2002). Risk and maintenance factors for eating pathology: a metaanalytic review. Psychological Bulletin, 128, 825–848. Tarrier, N. (2001). The use of coping strategies and self-regulation in the treatment of psychosis. In A. Morrison (Ed.), Casebook of Cognitive Therapy for Psychosis. London: Routledge. Twenge, J.M., & Campbell, W.K. (2002). Self-esteem and socioeconomic status: A meta-analytic review. Personality and Social Psychologu Review, 6, 59-71 Verschueren, K., Buyck, P., & Marcoen, A. (2001). Self-representations and socioemotional competence in young children: A 3-year longitudinal study. Developmental Psychology, 37, 126–134. Wolfe, C.T., & Crocker, J. (2003). What does the self want? Contingencies of self-worth and goals. In S.J. Spencer, S. Fein, M.P. Zanna, & J.M. Olson (Eds.), The Ontario Symposium: Vol. 9. Motivated social perception (pp. 147–170). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Zimmerman, M., Copeland, L., Shope, J., & Dielman, T. (1997). A longitudinal study of selfesteem: implications for adolescent development. Journal
24
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
of Youth and Adolescence, 26, 117–42.
25
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Bijlage 1. Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek Scoor met dit formulier elke effectstudie apart. Licht de score bij een item eventueel toe. Studie 1
A. Waar en waarover is de studie uitgevoerd Kruis ‘ja’ of ‘nee’ aan 1
De studie is in Nederland uitgevoerd.
2
De studie betreft de hier beschreven, Nederlandse interventie (en niet een andere, soortgelijke interventie of een buitenlandse versie of variant)
Ja
Nee
B. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 1
De meting is (mede) gericht op de doelen en de doelgroep van de interventie.
2
De meting is verricht met instrumenten die voldoende betrouwbaar zijn.
3
De meting is verricht met instrumenten die de doelen van de interventie valide operationaliseren.
4
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
5
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
6
De resultaten zijn met een adequate statistische techniek geanalyseerd en op significantie getoetst.
7
De resultaten zijn vergeleken met ander onderzoek naar de effecten van de gebruikelijke situatie, handelwijze of zorg (care-as-usual) of een andere zorgvorm bij een soortgelijke doelgroep.
8
Er is een (quasi-)experimentele en een controlegroep (care-as-usual) of een herhaald N=1 onderzoek met een baseline of een timeseries design met een multiple baseline of alternating treatments of een studie naar de samenhang tussen de mate waarin een interventie is toegepast en de mate waarin bedoelde uitkomsten zijn opgetreden.
9
Het onderzoek is uitgevoerd in de praktijk.
10 Er is een follow-upmeting van minimaal 6 maanden na einde interventie.
11 De experimentele en de controlegroep zijn ´at random´ samengesteld.
26
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Classificatie bewijskracht van het onderzoek Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn
Veranderingsonderzoek
8
Matig
Resultaten van veranderingsonderzoek zijn vergeleken met ander onderzoek
Redelijk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design (niet in de praktijk)
1-6 1-6 1-6 1-6 7 1-6
Vrij sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk
1-6
8
9
Sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Zeer sterk
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Niveau 5
1-6
Niveau 4
Geen van de onderstaande alternatieven
Zwak
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1
Bewijskracht Zeer zwak
9 9
10 10
11
Typering overige methodologische kenmerken Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 12 Er is een controlegroep zonder interventie en/of placebo. 13 Er is een controlegroep met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde interventie. 14 Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de interventie. 15 De mate van uitval van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd. 16 De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’genoemd).
C. Typering resultaten van het onderzoek 0
Geen van de onderstaande rubrieken zijn van toepassing (licht toe!).
1
Positieve resultaten: De studie rapporteert positieve effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie.
2
Effectiviteit niet aangetoond: De studie rapporteert dat er geen effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie zijn.
3
Negatieve resultaten: De studie rapporteert negatieve effecten# .
4
Positieve en negatieve resultaten: De studie rapporteert positieve en negatieve effecten# ten aanzien van verschillende doelen van de interventie.
8
Effectiviteit onduidelijk of onbekend.
#
Positief effect = een of meer doelen van de interventie worden gerealiseerd en deze winst is statistisch significant. Geen effect = het doel van de interventie wordt niet gerealiseerd en wordt deels gerealiseerd maar deze winst is niet statistisch significant. Negatief effect = de interventie werkt - statistisch significant - averechts of heeft ernstige, duidelijk aantoonbare ‘bijwerkingen’.
Noteer hieronder eventueel beschikbare gegevens over effectsizes
27
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Bijlage 1 vervolg. Beschrijving kenmerken en resultaten onderzoek Scoor met dit formulier elke effectstudie apart. Licht de score bij een item eventueel toe. Studie 2 Auteur : titel (jaartal)
A. Waar en waarover is de studie uitgevoerd Kruis ‘ja’ of ‘nee’ aan 1
De studie is in Nederland uitgevoerd.
2
De studie betreft de hier beschreven, Nederlandse interventie (en niet een andere, soortgelijke interventie of een buitenlandse versie of variant)
Ja
Nee
B. Typering methodologische kenmerken van het onderzoek Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 1
De meting is (mede) gericht op de doelen en de doelgroep van de interventie.
2
De meting is verricht met instrumenten die voldoende betrouwbaar zijn.
3
De meting is verricht met instrumenten die de doelen van de interventie valide operationaliseren.
4
Er is een voormeting (voorafgaand aan / bij start van de interventie).
5
Er is een nameting (aan het einde van de interventie).
6
De resultaten zijn met een adequate statistische techniek geanalyseerd en op significantie getoetst.
7
De resultaten zijn vergeleken met ander onderzoek naar de effecten van de gebruikelijke situatie, handelwijze of zorg (care-as-usual) of een andere zorgvorm bij een soortgelijke doelgroep.
8
Er is een (quasi-)experimentele en een controlegroep (care-as-usual) of een herhaald N=1 onderzoek met een baseline of een timeseries design met een multiple baseline of alternating treatments of een studie naar de samenhang tussen de mate waarin een interventie is toegepast en de mate waarin bedoelde uitkomsten zijn opgetreden.
9
Het onderzoek is uitgevoerd in de praktijk.
10 Er is een follow-upmeting van minimaal 6 maanden na einde interventie.
11 De experimentele en de controlegroep zijn ´at random´ samengesteld.
28
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Classificatie bewijskracht van het onderzoek Kruis aan van welk type de opzet is op basis van de aangekruiste antwoorden in het bovenstaande schema. Alle antwoorden in de aangegeven range moeten aangekruist zijn
Veranderingsonderzoek
8
Matig
Resultaten van veranderingsonderzoek zijn vergeleken met ander onderzoek
Redelijk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design (niet in de praktijk)
1-6 1-6 1-6 1-6 7 1-6
Vrij sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk
1-6
8
9
Sterk
Onderzoek met (quasi-) experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Zeer sterk
Onderzoek met experimenteel design in de praktijk en met follow-up
1-6
8
9
10
Niveau 5
1-6
Niveau 4
Geen van de onderstaande alternatieven
Zwak
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1
Bewijskracht Zeer zwak
9 9
10 10
11
Typering overige methodologische kenmerken Kruis voor elke uitspraak die waar is het hokje aan. Kruis in de overige gevallen (nee, niet van toepassing, onbekend, twijfel) geen hokje aan. 12 Er is een controlegroep zonder interventie en/of placebo. 13 Er is een controlegroep met een gespecificeerde andere, duidelijk gespecificeerde interventie. 14 Het onderzoek is uitgevoerd door anderen dan de ontwikkelaars of de aanbieders van de interventie. 15 De mate van uitval van subjecten tussen de meetmomenten is gespecificeerd. 16 De implementatiegetrouwheid is bepaald (i.e. nagegaan is wat de mate is waarin het protocol, de handleiding of de methodiek getrouw is gevolgd - ook wel behandelingsintegriteit, ‘treatment integrity’ of ‘fidelity’genoemd).
C. Typering resultaten van het onderzoek 0
Geen van de onderstaande rubrieken zijn van toepassing (licht toe!).
1
Positieve resultaten: De studie rapporteert positieve effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie.
2
Effectiviteit niet aangetoond: De studie rapporteert dat er geen effecten# ten aanzien van de doelen van de interventie zijn.
3
Negatieve resultaten: De studie rapporteert negatieve effecten# .
4
Positieve en negatieve resultaten: De studie rapporteert positieve en negatieve effecten# ten aanzien van verschillende doelen van de interventie.
8
Effectiviteit onduidelijk of onbekend.
#
Positief effect = een of meer doelen van de interventie worden gerealiseerd en deze winst is statistisch significant. Geen effect = het doel van de interventie wordt niet gerealiseerd en wordt deels gerealiseerd maar deze winst is niet statistisch significant. Negatief effect = de interventie werkt - statistisch significant - averechts of heeft ernstige, duidelijk aantoonbare ‘bijwerkingen’.
Noteer hieronder eventueel beschikbare gegevens over effectsizes
29
Interventienummer
Vul hier de naam van de interventie in (eventueel met afkorting)
Logboek Vul hieronder in wie iets met de beschrijving doet, wanneer dat gebeurt, en wat er gebeurd is. Pas bij volgende handelingen het versienummer aan, indien van toepassing. Naam
Datum
Handeling Beginnen met het maken van de beschrijving
Documentnummer …….. / 1
30