Verslag van de informele voortzetting van de vergadering van de Statencommissie Omgeving en Milieu, d.d. 16 juni 2010, gehouden op 23 juni 2010 van 09.00 uur tot 10.49 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. 13. Brief van GS van 18 mei 2010, nr. 2010-28691/20/A.15, OMB/PB, betreffende aanbieding concept provinciaal actieplan bevolkingsdaling, Kijk op Krimp. Hierbij wordt betrokken: De brief van GS van 18 mei 2010, nr. 2010-29914/20/A.16, OMB/PB, betreffende voorstel inzet reserve leefbaarheid krimpgebieden. Aanwezig: dhr. J.W. Veluwenkamp (PvdA, voorzitter), dhr. H. Miedema (burgercommissielid GroenLinks), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66), mw. F. Stavast (GroenLinks), dhr. H.T. Hoiting (burgercommissielid Partij voor het Noorden), dhr. K. Swagerman (SP), mw. M.R. Schalij (PvdA). Niet aanwezig: dhr. J.G. Abbes (CDA), mw. A.A.H. Hazekamp (Partij voor de Dieren), mw. I.P.A. Mortiers (PvdA), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), dhr. L.A.M. Stoop (Partij voor de Dieren). Voorts aanwezig: dhr. P.M. de Bruijne (gedeputeerde), mw. J. Bordewijk (secretaris) en mw. M.J. Baartman (Verslagbureau Groningen). De voorzitter stelt vast dat niet voldaan wordt aan het vereiste quorum. Derhalve kan er geen formele vergadering plaatsvinden. Besloten wordt een informeel overleg te houden, waarvan een verslag gemaakt wordt aan de hand waarvan de Staten kunnen bepalen of zij met de uitkomst van het informele overleg akkoord gaan. Het Presidium kan hierover nog anders besluiten. Afgemeld hebben zich: dhr. Blom (SP), dhr. Dieters (PvdA), mw. Van der Graaf (ChristenUnie), mw. Hartman (VVD), dhr. Keurentjes (CDA), dhr. Luitjens (VVD), dhr. Stevens (ChristenUnie) en dhr. De Vries (D66). De voorzitter deelt mede dat het concept Provinciaal Actieplan bevolkingsdaling informeel als A- of C-stuk naar de Staten gaat. De brief over de reserve leefbaarheid krimpgebieden wordt bij de Voorjaarsnota betrokken en is als zodanig voor de Statenvergadering geagendeerd.
1
Dhr. Swagerman (SP) brengt in dat het een concept betreft die zonder problemen als C-stuk naar de Statenvergadering kan. De definitieve versie wordt een A-stuk. De voorzitter beaamt dit. Het College peilt de opvattingen die er bij de Staten leven om, samen met de inbreng van anderen, in de herfst tot een definitief stuk te komen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) bevestigt dat. De voorzitter vraagt of men niet bang hoeft te zijn dat hiermee anderen de pas wordt afgesneden. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) bevestigt ook dat. Mw. Stavast (GroenLinks) brengt in dat de GroenLinks-fractie het een goed idee vindt om een brede bewustingwordingstrategie te ontwikkelen met een bijbehorend communicatieplan. In de tekst wordt op een aantal plaatsen het basisonderwijs genoemd, maar niet als speciaal actiepunt. Het experiment ‘Geïntegreerde Kindvoorzieningen’ spreekt GroenLinks aan, met name de aandacht voor een goed, prettig en duurzaam gebouw. Basisonderwijs is voor GroenLinks een primair aandachtspunt in dit kader, ook bij toekomstige bestuursakkoorden. Experimenten goedkope koop. Is er bij de twee experimenten aandacht voor sloop of beperkt het zich tot het verbeteren van sommige woningen? Bij de tekst over het transitiefonds wordt de transformatie niet erg concreet omschreven. Er moet beleid ontwikkeld worden met betrekking tot leegstaande goedkope koop. Vinden de inwoners tweede woningen een acceptabele optie? Welke arrangementen kunnen er voor sloop ontwikkeld worden? Is er in de experimenten aandacht voor het streven naar zelfvoorzienendheid wat betreft energiegebruik? Wat betreft GroenLinks moet daar stevig op worden ingezet en gestreefd worden naar energieneutrale dorpen. Cultuur levert een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van leven. Onderzoeken welke kansen er op dat vlak liggen is niet alleen een taak van provincie en culturele instellingen, zoals in de tekst staat, maar ook van gemeenten en bevolking, die niet in de tekst genoemd worden. Wanneer komt er zicht op resultaten van de DC NOISE pilots? Kan men daar snel iets mee? Er ontbreken een aantal zaken in het Actieplan: 1. De financiering. Bij alle actiepunten worden de betrokken partijen en de werkingstermijnen genoemd, maar een raming van de kosten en een voorgestelde verdeling van die kosten ontbreekt vrijwel volledig. Hoe wordt hier aan gewerkt? Is dit uitgewerkt als er in het najaar een definitieve versie wordt vastgesteld? 2. Aandacht voor openbaar vervoer. Bij het recente lijsttrekkersdebat Noord-Nederland hebben alle partijen OV benoemd als zijnde belangrijk voor krimpgebieden. De GroenLinks-fractie dringt erop aan in kaart te brengen welk doelgroepenvervoer er is en mogelijke combinaties te zoeken. 3. De actielijn sociaaleconomische vitalisering. Europese en landelijke financieringsmogelijkheden zijn op dit moment onzeker, maar op welke termijn kunnen de Staten de uitwerking van dit belangrijke thema tegemoet zien? 4. Er wordt in het actieplan alleen maar genoemd dat er nader onderzoek nodig is naar de regio Groningen-Assen. Andere samenhangen met de omliggende regio’s komen niet aan de orde. 5. Het Topteam krimp wil dat er veel preciezer in beeld gebracht wordt hoe de sloop en transformatie eruit ziet. Hierover wordt in het Actieplan geen duidelijkheid gegeven. 6. Wordt bij de vaststelling van het definitieve plan in het najaar aangegeven hoe men verder gaat? Maakt men binnen een jaar een evaluatie van de experimenten? Maakt men een nieuw plan? Met welke werkingsduur? Hoe wordt er aan financiering gewerkt? Brief voorstel reserve leefbaarheid krimp. Voorgesteld wordt dat het geld niet alleen ingezet moet worden voor projecten die voortvloeien uit de woon- en leefbaarheidsplannen, maar ook voor het ontwikkelen van die plannen zelf. De GroenLinks-fractie vindt dat de capaciteit van gemeenten niet onderschat moet worden bij het opstellen van deze plannen. De GroenLinks-fractie wil niet dat het
2
hele budget de komende twee jaar op gaat aan onderzoeken, planontwikkeling en procesbegeleiding met bestuurders als opdrachtgever. Het is zaak dat inwoners en maatschappelijke organisaties ook nu een beroep op het fonds kunnen doen én dat er geld over blijft om plannen uit te voeren. GroenLinks zoekt naar een verhouding in het fonds tussen bestuurlijke en maatschappelijke organisaties. Wat betreft cofinanciering mag de formulering sterker dan in de tekst die nu voorligt. Er moet gecofinancierd worden, maar er kan een streefvermeningvuldigingsfactor geformuleerd worden en GroenLinks zou in willen zetten op factor 4. Dat de provincie stevig het voortouw neemt vindt GroenLinks prima, maar zij wil de plannen van de vele andere partijen ook zichtbaar hebben. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) vraagt het College aangaande de reserve leefbaarheid krimpgebieden wat de reden is om ervoor te kiezen om dat in aard- en nagelvaste voorzieningen te stoppen. De D66fractie is van mening dat het geld dusdanig besteed moet worden dat de transitieperiode naar een nieuwe, levende samenleving in krimpgebieden wordt overbrugd. Verder moet ervoor gezorgd worden dat er niet te véél verloren gaat in het transitieproces. De veranderende samenstelling van de bevolking is een nog veel grotere bedreiging voor de leefbaarheid van de plattelandsgebieden in Groningen dan krimp. De D66-fractie stelt voor die twee zaken in het plan wat uit elkaar te trekken. Mw. Stavast (GroenLinks) vraagt waar D66 dan aan denkt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat D66 het van groots belang acht om ervoor te zorgen dat jeugdige, kansrijke, draagkrachtige mensen in het gebied blijven wonen, in zo’n verhouding dat het gebied zichzelf overeind kan houden. Daarvoor kan men twee dingen doen: aan de ene kant ervoor zorgen dat alles aanwezig is om die mensen vast te houden (zoals scholen) en meer invulling geven aan de sociaaleconomische paragraaf. D66 pleit ervoor om buiten de economische kernzones in het POP toe te laten dat stuwende bedrijvigheid daar een plaats krijgt en aan de andere kant onderzoeken hoe zo’n gebied overeind gehouden kan worden. Verder kunnen er maatregelen genomen worden om ervoor te zorgen dat mensen die uit het gebied weggetrokken zijn, weer terug komen in het gebied. Mw. Stavast (GroenLinks) merkt op dat middels het POP duidelijk mogelijk is gemaakt om in oude boerderijen startende bedrijven te vestigen, maar men heeft niet in de hand waar bedrijven zich vestigen. Om goed opgeleide mensen in het gebied te houden moet ervoor gezorgd worden dat er ter plekke werk is. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat D66 wel een aantal amendementen en voorstellen heeft ingediend om daar iets ruimhartiger mee om te gaan. Er zijn discussies geweest over een Outlet Center en een Wereldbazaar, waar de provincie de boel aardig belemmerd in gebieden die best wat stuwende bedrijvigheid kunnen gebruiken. De voorzitter merkt op dat het niet de bedoeling is dat men hier nu even het economisch beleid voor de provincie met elkaar gaat herzien. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt dat er een paragraaf is waar totaal geen invulling aan is gegeven. De voorzitter concludeert dat dhr. De Vey Mestdagh daar aandacht voor vraagt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) antwoordt bevestigend. Het zal niet mogelijk zijn om de bevolkingssamenstellingverandering geheel om te draaien. Wel kan men remmende maatregelen daarop toepassen door in ieder geval mogelijkheden te bieden. Daarbij komt de zorgvraag ook om de hoek zetten. Wordt er in dat kader gekeken naar het aangrenzende gebied in Oost-Duitsland, zoals
3
Emden, met behoorlijke voorzieningen wat dat betreft? Wellicht zou daar, als daar samenwerking ontstaat, Europees geld voor aangeboord kunnen worden. De gemeente heeft de voortrekkersrol met betrekking tot het per gebied ontwikkelen van actieplannen voor de woon- en leefbaarheid. Wacht de provincie tot gemeenten dat wel of niet goed doen? Hoe sturend gaat de provincie daarin optreden? De voorzitter vraagt dhr. De Vey Mestdagh af te ronden. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) haalt experiment Ganzendijk aan. Hoe komen de leringen van dat soort projecten terug in het geheel? Bouwheerschap. Hoe valt het voornemen om gemeenten te adviseren over planvorming voor de ruimtelijke kwaliteit te rijmen met de voorgenomen bezuinigingen ten aanzien van het bouwheerschap? Verder lijkt het hem een heel goed uitgangspunt om in te zoomen op de lokale situatie. Gezien de krimp vindt dhr. De Vey Mestdagh dat er consequenties moeten zijn voor projecten als Blauwestad en Meerstad. Zou de gedeputeerde daar iets over kunnen zeggen? Dhr. Hoiting (Partij voor het Noorden) merkt op dat in het stuk de nadruk meer ligt op hoe veel acties er ondernomen zullen worden dan op het heel gericht krachtig acties ondernemen om de kern van het probleem aan te pakken. De Partij voor het Noorden pleit ervoor om de schaarse middelen heel gericht in te zetten om de kern van het probleem aan te pakken en dat betreft in haar ogen de woonen leefbaarheidsplannen. Als men allerlei andere partijen gaat betrekken bij de uitvoeringsfase en het bedenken van de plannen, zien die een kans om hun eigen rol daarin op te eisen en dus ook een stuk van de koek bij de verdeling van de middelen. Dat zou een belemmering kunnen zijn bij het krachtig aanpakken van de kern van het probleem. Reserve leefbaarheid. Gezien wat er op dit moment dreigt voor gemeenten, zet dhr. Hoiting vraagtekens bij de ideeën om gemeenten te laten cofinancieren. Dhr. Hoiting is blij met de aandacht voor de woon- en leefbaarheid van het probleem. Hij onderschrijft dat maatwerk van belang is. Wel mist hij de rol van de Vereniging Kleine Dorpen, die een notitie hebben samengesteld waarin hele goede plannen en ideeën staan om de problematiek in kleine dorpen aan te pakken. De voorzitter merkt op dat de Partij voor het Noorden er niet te veel partijen bij wil betrekken. Is de Vereniging Kleine Dorpen een van de weinigen die zij er wel bij wil betrekken? Dhr. Hoiting (Partij voor het Noorden) antwoordt bevestigend met als reden dat de Vereniging Kleine Dorpen op de kern van het probleem zit. Dhr. Swagerman (SP) merkt allereerst op dat de SP destijds heeft voorgesteld om via een andere begroting veel meer in te kunnen zetten dan € 3 miljoen, omdat dat volgens de SP een druppel op een gloeiende plaat is. Inzet reserve leefbaarheid krimpgebieden. Waarom wordt er gekozen voor een brede inzet en niet voor het stellen van prioriteiten? Op pagina 3 staat onderaan: ‘dat wil zeggen dat de projecten zich richten op de aanpak van de negatieve gevolgen van de bevolkingsdaling, dat de projecten worden gedragen door de regionale partners en de betrokken partijen en ten slotte in één van de drie krimpgebieden worden uitgevoerd.’ Stel dat geconcludeerd wordt dat het voor alle drie de krimpgebieden goed toepasbaar zou zijn... Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) merkt op dat die zin niet zo bedoeld is en beter geformuleerd had kunnen worden. De voorzitter concludeert dat de essentie van deze zin is dat het College vindt dat de projecten moeten worden gedragen door de regionale partners en de betrokken partijen.
4
Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt bevestigend. Dhr. Swagerman (SP) vindt de omschrijving van hoe men de cofinanciering zou willen zien, wat vaag en magertjes. Het lijkt erop dat het College van mening is dat misschien een minder draagkrachtige gemeente wel eens minder zou hoeven te cofinancieren dan een draagkrachtige gemeente. Hoe ziet men dat dan bij corporaties, die ook meer of minder geld hebben? Provinciaal Actieplan. De SP vindt dat het concept er goed uitziet en in grote lijnen steun verdient. Wel is het duidelijk dat er nog wat aanscherping kan plaatsvinden. De SP mist de sociaaleconomische vitaliseringsparagraaf. De SP ziet dat als het belangrijkste hoofdstuk in de aanpak van krimp. Het 100.000-woningenplan. Men zal moeten gaan bedenken hoe het geld dat daarvoor gereserveerd was, elders ingezet kan worden. De voorzitter vat samen dat dhr. Swagerman voor de sociaaleconomische vitalisering pleit. Dhr. De Vey Mestdagh deed dat ook, maar meer in kwalitatieve zin (bevolkingssamenstelling). Denkt dhr. Swagerman dat het proces met sociaaleconomische vitalisering tegengehouden zou kunnen worden? Dhr. Swagerman (SP) antwoordt dat het totaalbeeld van meer werkgelegenheid gekoppeld aan het platteland en de omgeving van de stad, voor de SP erg belangrijk is. De voorzitter vraagt of het doel daarvan het stuiten van de krimp is. Dhr. Swagerman (SP) bevestigt dat. Kaders van het beleid. Er worden twee stukken uit het POP genoemd. Het belangrijkste daarin is het aangenomen Provinciale Statenamendement, waarin het punt van sociaaleconomische vitalisering nadrukkelijk is genoemd. In aansluiting op de Partij voor het Noorden, geeft ook dhr. Swagerman aan dat men de ideeën van de Vereniging Groninger Dorpen moet oppakken en die zo snel mogelijk in uitvoering moet proberen te krijgen. In Usquert was iedereen er klaar voor om het geplande dorpsgebouw neer te zetten, toen ineens bleek dat het bestemmingsplan dat niet toestond. Dhr. Swagerman neemt aan dat de woon- en leefbaarheidsplannen ondergeschikt zijn aan de bestemmingsplannen. Klopt dat? Dhr. Swagerman (SP) haalt Dirk Strijker, bijzonder hoogleraar Plattelandsontwikkeling, aan, die een aardige kijk geeft op de beweegredenen van politici en bestuurders. Die lijken vooral voorbij te gaan aan de mensen die in de gebieden wonen. Hij schrijft: ‘Er wordt zonder na te denken links en rechts gesloopt, gesaneerd, gecombineerd, gebouwd en gesplitst in krimpregio’s. Er is nog tijd voor onderzoek. De echte krimp komt pas over een paar jaar.’ Mw. Schalij (PvdA) brengt in veel te herkennen in de thema’s die door de andere partijen zijn aangekaart. Het actieplan is in concept en niet compleet. De sociaaleconomische vitalisering ontbreekt en de PvdA-fractie sluit zich aan bij de hierover gestelde vragen. Waarom is die paragraaf nog niet uitgewerkt? Hoe ver is men met het samenstellen van de regionale woon- en leefbaarheidsplannen? Moet er nog zo veel aan gebeuren dat de reserve die bij elkaar is gesprokkeld, voor een groot deel als procesgeld moet worden ingezet? Het actieplan is zeer gericht op het nemen van kortetermijnmaatregelen in het kader van woon- en leefbaarheidsplannen. Wordt het niet een al te bestuurlijk plan? Voor de PvdA-fractie is het belangrijk dat het wat breder wordt getrokken en zou dat terug willen vinden in het voorstel aangaande de reserve.
5
Voor de mensen die nu en in de nabije toekomst in de krimpgebieden leven, moeten een aantal maatregelen genomen worden die te maken hebben met de krimpproblematiek. Daarnaast moet er een perspectief op de toekomst zijn van hoe het gebied aantrekkelijk gemaakt kan worden. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) neemt aan dat de PvdA-fractie hetzelfde bedoelt als zij, namelijk dat het toekomstperspectief helder moet zijn, ook als er tijdelijke maatregelen genomen worden, omdat het anders kan zijn dat er een heleboel geld wordt verspild. Mw. Schalij (PvdA) beaamt dat, maar doelt ook op de transitietijd naar een nieuw soort samenleving. Juist in deze periode kan daar onderzoek naar gedaan worden en geëxperimenteerd worden. Daarnaast kan de bevolking er meer bij betrokken worden. De PvdA-fractie vindt het logisch dat er procesgeld nodig is voor de woon- en leefbaarheidsplannen, maar pleit ervoor een gedeelte vrij te maken voor experimenten uit andere hoek – initiatieven uit de samenleving die aansluiten op de uitgangspunten van het plan – en daarbij vooral te kijken naar een wat verdere toekomst. De voorzitter vraagt of mw. Schalij wat betreft het mitigeren of bestrijden van de krimp meer in de hoek D66 of SP zit? Transformatie (kwalitatief) of het tegenhouden van de krimp? Mw. Schalij (PvdA) denkt dat het heel belangrijk is dat de transitieperiode gebruikt wordt om een aantal zaken uit te proberen en nader te onderzoeken. Daar zitten kwalitatieve aspecten aan, zoals bijvoorbeeld de krimpateliers, maar er zijn ook concrete sociaaleconomische impulsen waar iets mee gedaan zou kunnen worden. De PvdA-fractie adviseert het College om het actieplan uitnodigender en aantrekkelijker te maken voor andere groeperingen in de samenleving die daar graag aan zouden willen bijdragen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) dankt de Statenleden voor hun inbreng. Het College heeft een concept Actieplan neergelegd, zodat de Staten daarop kunnen reageren om op die manier wat inbreng te hebben en aan de voorkant wat mee te sturen. Het College noteert die inbreng en weegt die ook mee. Demografische ontwikkeling is op een aantal punten een lastig dossier. Met een Provinciaal Actieplan Krimp kan zo ongeveer het totale provinciale beleid er wel worden bijgehaald. Om overzicht te houden in de problematiek is afstemming tussen de beleidssectoren noodzakelijk. Dat kost moeite, want er wordt in het provinciehuis tamelijk sectoraal gewerkt en gedacht door de afdelingen. Het is de bedoeling een aantal ontwikkelingen, maatregelen, mogelijkheden en ideeën die te maken hebben met het tegemoetkomen aan de effecten van de demografische ontwikkeling, te verzamelen en in een soort samenvattend actieplan neer te leggen. Het actieplan is een voortschrijdend plan en het College probeert daarin alles wat er in de provincie Groningen op het gebied van activiteiten, maatregelen en initiatieven die te maken hebben met krimp, neer te leggen. Het is de bedoeling het actieplan op de website te zetten, zodat openbaar is welke actuele maatregelen, plannen en initiatieven er zijn. De sociaaleconomische paragraaf is niet uitgewerkt. Dat moet gebeuren en daar wordt aan gewerkt. Er is binnen de beleidssectoren van de provincie een tempoverschil in het ‘op het thema krimp richten’ van datgene wat een beleidssector op dat terrein doet. Het is van belang de relatie aan te geven met het staande beleid, want alles heeft met alles te maken. Het actieplan is niet een actieplan van het provinciaal bestuur, maar een provinciaal actieplan. Men moet er rekening mee houden dat wat de provincie op het gebied van krimp doet, allemaal zaken betreft die plaatsvinden binnen de gemeente, de regio en het maatschappelijk middenveld. De meeste effecten van de krimp dalen neer bij het maatschappelijk middenveld in de provincie. Dat zijn allemaal maatschappelijke instellingen waar de provincie in principe niet over gaat, waar gemeenten in beperkte mate over gaan maar die wel heel sterk bij deze problematiek betrokken moeten zijn en daarin ook moeten acteren. Het werken aan het krimpdossier heeft sterk het karakter van het vinden van draagvlak en het betrekken van partijen. In de beginfase moet veel tijd en geld besteed worden aan onderzoek. Een deel van de reserve leefbaarheid krimpgebieden zal daaraan besteed moeten
6
worden. Onderzoek kent vaak twee kanten: het naar boven halen van gegevens over de toekomst en het aan de hand daarvan ontwikkelen van beleidsscenario’s, maar ook het krijgen van draagvlak. De Vereniging Groninger Dorpen draagt op dit moment primair aan dat zij willen onderzoeken wat de krimp gaat betekenen en welke maatregelen verstandig zijn. De VGG zegt: ‘wij realiseren ons als overkoepelende vereniging dat het niet mogelijk zal zijn om allerlei bizarre voorzieningen in allerlei kernen in Groningen overeind te houden, dus er moet samengewerkt worden.’ Het College zal de VGG er zeker bij betrekken. Dhr. Swagerman (SP) merkt op dat de VGG rond het POP uitgebreid is gehoord, maar dat zij uitermate teleurgesteld waren omdat, ondanks al het meedenken en aanbrengen van alle mogelijke ideeën, hun belangrijkste punten niet terug kwamen in het POP. Dhr. Swagerman hoopt dat de VGG dit keer wel een neerslag ziet van maatregelen die zij heeft aangedragen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat de VGG het College primair vraagt hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van plannen op de schaal van de kernen, waarbij met name de samenwerking en het afstemmen tussen de kernen en het maken van keuzes van belang zijn. Op dat punt betrekt het College de VGG bij de onderzoeken die in de pijnlijn zitten of die gaan starten. Het dossier is nooit af, maar moet ook steeds geactualiseerd worden omdat er steeds nieuwe input is van partijen. Basisonderwijs is een belangrijk punt voor het College. Het College trekt behoorlijk aan het experiment Primair Onderwijs Noord-Groningen en wil daar na de zomervakantie daadwerkelijk mee beginnen. Aanpalend is er een initiatief van de scholenbouwmeester Noord-Nederland, dat komende week in GS wordt besproken, die nu op korte termijn scholen in de krimpregio’s gaat onderzoeken op de bouwtechnische/bouwfysische situatie en daar een rapportage over maakt die van belang is bij de keuze die de gemeente en de schoolbesturen moeten maken in het scholenplan Noord-Groningen ten aanzien van de bereikbaarheid en locatie van het primair onderwijs in samenhang met de buitenschoolse opvang. Bij de experimenten woningbouw is zeker aandacht voor sloop. De Ganzendijk is een soort microproject als het gaat om transformatie in het krimpgebied. Daar zit ook sloop en renovatie in en daar worden particuliere eigenaren bij betrokken. In essentie spelen daar processen die ook in grotere projecten voorkomen. Er komt een brief over de tussenstand van de Ganzendijk. Omdat het plan van aanpak klaarligt, kan de provincie zich binnen afzienbare tijd terugtrekken uit het project Ganzendijk en moet men nu alleen nog wat geld van het Rijk hebben om het allemaal te realiseren. Mw. Stavast (GroenLinks) vraagt in afwachting van de brief of daar informatie in staat over de plannen die de Ganzendijkers hadden met de lokale energieopwekking. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat er uit inventarisatie onder de particuliere eigenaren gebleken is dat er niemand zelfs maar een HR-ketel wenst. Het draagvlak voor de energiebesparende maatregelen op de Ganzendijk is buitengewoon laag. Woningbouwcorporatie Acantus plaatst wel HRketels en zorgt dat haar huurwoningen op dit gebied redelijk up-to-date zijn. Mw. Stavast (GroenLinks) vraagt of energieopwerking helemaal uit zicht is verdwenen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat dat element volledig uit beeld is. Desgewenst kan het College daar meer over vertellen. Kostenraming actiepunten. Dhr. De Bruijne acht het van belang dat er per actiepunt een raming gegeven wordt van waar men nu financieel over praat en welke partijen dat dan dekken. Hij noteert dat. Openbaar vervoer komt bij de uitvoering van de experimenten wel op tafel. Gekeken zal moeten worden of het OV-beleid dat er al is, toegespitst zou moeten worden op de krimpnota. Sociaaleconomische vitalisering. Hier zal het College bij het vervolg in het najaar op ingaan.
7
Samenhang met omliggende regio’s, Oost-Groningen, Eemsdelta en de gemeente De Marne. Uiteraard is er naast samenhang met de regio Groningen-Assen, samenhang tussen De Marne en de gemeente Eemsdelta en tussen De Marne en Centraal Groningen als het gaat om bijvoorbeeld de positie van Winsum ten opzichte van Leens. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat Noordwest Friesland ook een behoorlijke bevolkingsdaling kent. Wordt daar ook naar gekeken? Oost-Friesland lijkt helemaal uit beeld te zijn. Daar kan wel wisselwerking plaatsvinden, met name met het Westerkwartier. Zeker als het gaat om voorzieningen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) beaamt dat. Zeker als het gaat om voorzieningen moet men over de grens heen kijken. Reserve leefbaarheid. Toespitsen op het besteden van het budget. Bij dit soort criteria moet gekeken worden in hoeverre het project nadrukkelijk waardevol is als het gaat om werken aan oplossingen voor de gevolgen van de demografische ontwikkeling en in hoeverre er draagvlak voor is binnen de regio. Vervolgens gaat het om uitvoeringskosten en welke partijen wat bijdragen. De gedeputeerde denkt dat dat maatwerk moet zijn. Aard- en nagelvaste voorzieningen wil men in de reserve leefbaarheid krimpgebieden overeind houden, omdat uit ervaring gebleken is dat men met een relatief klein deel van de kosten van de investering als provincie kan bereiken dat er een multiplier-effect is en er dingen gerealiseerd kunnen worden. Er wordt dan concreet bijgedragen aan voorzieningen die in het kader van een leefbaarheidsplan noodzakelijk zijn. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt op dat het in die zin niet leidend is. Het is een effectief middel, maar zoals het er nu staat lijkt het andere inzet van die middelen uit te sluiten. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat dat niet de bedoeling is. Het is ‘en/en’. De gedeputeerde vindt dat, als men aard- en nagelvaste voorzieningen doet, dat vooral moet gebeuren waar de realisering van die hardware in het kader van een project past dat te maken heeft met afstemming, keuzes maken en taakverdeling van voorzieningen in een gebied. Dhr. Swagerman (SP) is heel blij dat de gedeputeerde eigenlijk zegt dat, als de VGG met het dorpshuis in Usquert zou komen, daar een deel van de € 3 miljoen naartoe zou kunnen gaan. De vervolgvraag is dan of het College daar een grens in aan gaat leggen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat er daarvoor een soort basiscompartimentering voor aangebracht moet worden. De suggestie om een compartiment ‘experimenten’ te maken, neemt het College graag mee. Mw. Schalij (PvdA) merkt op dat het al gauw om grotere budgetten gaat dan € 3 miljoen als men wat wil met de hardware in gebouwen et cetera. Hoeveel zou je dan kunnen bijdragen? Wat vindt het College ervan als een provincie als Overijssel € 16 miljoen uit Essent-geld reserveert voor dit soort toevoegingen en mogelijkheden? Mw. Schalij acht dit soort infrastructuur, los van de harde infrastructuur zoals wegen, heel erg belangrijk. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) merkt op dat hem dit vooral een politiek debat in de Staten lijkt over waar hun prioriteiten liggen. Er zijn vele gelegenheden om deze suggesties plenair te doen en te kijken hoe erop gereageerd wordt. De gedeputeerde geeft aan dat het College de ervaring heeft dat zij met een betrekkelijk bescheiden fonds van € 1 miljoen per jaar in de afgelopen jaren een zeer groot aantal kleinschalige projecten in de provincie Groningen, aard- en nagelvaste voorzieningen, hebben gesubsidieerd, wat geleid heeft tot een indrukwekkende lijst van investeringen die er gedaan zijn. In geval de Staten die lijst niet kennen, kunnen zij die krijgen.
8
Dhr. De Vey Mestdagh (D66) merkt een verschil tussen partijen op. Gedeputeerde De Bruijne geeft aan dat het uiteindelijk om de effectiviteit van het geïnvesteerde budget gaat. Dhr. De Vey Mestdagh heeft vernomen dat het College bepaalde investeringen die mensen willen doen heeft afgewezen omdat die vanuit juridisch oogpunt duurzaam verbonden maar niet aard- en nagelvast zijn. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) brengt in dat er in het najaar een wat definitievere versie van het actieplan komt. In die discussie past ook hoe precies moet worden omgegaan met de investering van € 3 miljoen en daar zal het College zeker op terug komen. Sociaaleconomische vitalisering in relatie tot het wegtrekken van gezinnen en jongeren uit krimpgebieden. Het wegtrekken van jongeren is een proces dat vooral te maken heeft met hbo en universiteit. Mbo-stromen probeert het College zo veel mogelijk in de provincie te houden (activiteit 9 in het concept actieplan). Dat lukt niet zonder fusies en samenwerking tussen de VO-instellingen, want er is een verminderde instroom. Er trekken veel jongeren vanuit de provincie naar de stad Groningen voor het hbo en universitair onderwijs. Uit het ROA-onderzoek is gebleken dat van de hbogediplomeerden 53%, van de wo-gediplomeerden 32% en van de mbo-gediplomeerden 80% in de provincie Groningen, inclusief de stad, blijft werken. Hoe sturend is de provincie? Schiet het een beetje op met de woon- en leefbaarheidsplannen? Dhr. De Bruijne denkt dat de woon- en leefbaarheidsplannen de onderlegger (moeten) zijn voor de inspanningen die de provincie in dit dossier pleegt. In het POP is opgenomen dat eigenlijk gewerkt moet worden met een regionaal woon- en leefbaarheidsplan en dat het niet meer alleen maar gemeentelijk kan. Op 23 juni 2010 is er een bijeenkomst van raden van de vier Eemsdeltagemeenten waar de Statencommissie Omgeving en Milieu voor is uitgenodigd, waarin inzicht wordt gegeven in het plan van aanpak woon- en leefbaarheidsplan Eemsdelta – een plan waar zeer veel partijen en met name het maatschappelijk middenveld, bij betrokken zijn. Men gaat ervan uit dat er na de zomervakantie daadwerkelijk met dat plan van aanpak van start kan worden gegaan. In Oost-Groningen ligt het tempo wat lager, maar ook daar zal een woon- en leefbaarheidsplan moeten komen. De ambitie was om in september/oktober 2009 het woon- en transformatieplan gereed te hebben. In werkelijkheid was het woonplan puur kwantitatief gereed in oktober 2009 en tot nu toe is noch het transformatieplan, noch een woon- en leefbaarheidsplan in Oost-Groningen gerealiseerd. De vraag hoe sturend de provincie is, is erg lastig te beantwoorden. Er moet draagvlak zijn en het de provincie kan het niet zelf gaan doen. Op 3 september 2010 vindt er in Oost-Groningen een bijeenkomst plaats waarvoor door de provincie gemeenten en maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd om hen te informeren over de ideeën van het College over de woon- en leefbaarheidsplannen en over het Provinciaal Actieplan en om hen te vragen input te leveren. Datzelfde heeft het College in de regio Eemsdelta en gemeente De Marne gedaan. Het Provinciaal Actieplan is volgens de gedeputeerde wel degelijk uitnodigend voor het maatschappelijk middenveld. Op het punt van het tempo is de bestuurlijke rol beperkt, want het tempo wordt bepaald door de gemeenten en de maatschappelijke organisaties. In Oost-Groningen zouden de maatschappelijke organisaties nog wel een tandje hoger willen dan de gemeente. Dat heeft onder andere te maken met een Collegewisseling en nieuwe wethouders. Vóór de zomervakantie is er nog één overleg met de portefeuillehouders. De gedeputeerde hoopt dat er uit dat overleg concrete acties volgen om aan het woon- en leefbaarheidsplan te gaan werken. Ook daar heeft het te maken met de fase van de erkenning van de problematiek. Vanwege het faseverschil en het materiële verschil in krimp tussen stedelijke regio’s in Oost-Groningen en de kleinere kernen, is er ook een verschil in urgentiebesef bij de bestuurders. Het 100.000-woningenplan. Het is een misverstand dat het Rijk niet zou bijdragen en dat het 100.000-woningenplan niet zou worden doorgezet. Het Rijk zet een streep door het verscherpen van de EPC-norm. Woon- en leefbaarheidsplannen zijn niet ondergeschikt aan bestemmingsplannen. Er is een Wet op de ruimtelijke ordening en die moet gehandhaafd worden. Samenhang is wel van belang. Dhr. Swagerman (SP) wijst op het probleem van de nogal achterlopende nieuwe ontwikkelingen rondom bestemmingsplannen. Het zou mooi zijn om het gelijk op te laten lopen.
9
Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) beaamt dat. Als er achterstand is in een bestemmingsplan en men is bezig met voorzieningen, dan is het heel belangrijk dat dat met elkaar gelijkgeschakeld wordt. Daar moet men als provincie op letten. Gedeputeerde De Bruijne vindt het citaat van hoogleraar Strijker terecht. De voorzitter stelt voor om geen tweede termijn te houden maar geeft wel de gelegenheid om dringende punten naar voren te brengen. Mw. Stavast (GroenLinks) brengt in dat de INTERREG 4B projecten mooi vooruit lopen. Over de Ganzendijk is de Staten een brief toegezegd. Er zijn vier pilots afgerond. Hoe krijgen de Staten die informatie? Wat heeft het opgeleverd? Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat op 21 oktober 2010 een DC NOISE conferentie plaats zal vinden waarin resultaten worden gepresenteerd. Daar wordt najaar 2010 op teruggekeken, waarbij ook gekeken wordt hoe dit soort ervaringen gebruikt kan worden als input voor het Nationaal Actieplan Bevolkingsdaling. Dhr. Hoiting (Partij voor het Noorden) begrijpt dat dit actieplan niet gezien moet worden als een actieplan van de provincie maar als een provinciaal actieplan en als zodanig meer een inventarisatie is van plannen die plaatsvinden dan dat erop gestuurd wordt. In hoofdstuk 2, Eensgezind samenwerken, wordt de ambitie uitgesproken dat de provincie een regierol in gaat nemen. Kunnen de Staten nog een actieplan van de provincie tegemoet zien, in die zin dat bijvoorbeeld een hoofdstuk gewijd wordt aan de rol die de provincie zich hierin toedicht? De Partij voor het Noorden zou graag zien dat de rol die de provincie hierin gaat nemen, duidelijk wordt. De voorzitter vult aan dat het belangrijk is om bij de presentatie van het stuk aan te geven wat de status is en kan zich voorstellen dat een duidelijke scheiding tussen inventaris en beleid van GS nuttig is. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het niet de bedoeling is dat het provinciaal actieplan enkel een inventarisatie is. Heel veel activiteiten die zich in dit dossier ontwikkelen, worden gedragen door maatschappelijke organisaties en gemeenten. De provincie vervult daar een rol in die soms min of meer bescheiden en soms min of meer prominent is. In het stuk geeft het College tevens aan hoe zij financieel gezien in het actiepunt participeren. De provinciale rol is in zoverre lastig, dat het College afhankelijk is van het tempo waarin gemeenten of maatschappelijke organisaties hierin opereren. Het College moet faciliteren, met organisaties samen sturen in de ontwikkeling van de projecten en vooral letten op een aantal kenmerken die het College van belang vindt zoals draagvlak bij de bevolking, voldoende regionale inbedding en voldoende bijdrage aan de doelstellingen die er zijn met betrekking tot demografische ontwikkeling. Dhr. Hoiting (PvhN) pleit ervoor de rol van provincie in het definitieve stuk zo helder mogelijk krijgen, zodat duidelijk is waar verantwoordelijkheden liggen. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) zegt dit toe. De rol kan van actiepunt tot actiepunt verschillen. Dat zal in het stuk dat in het voorjaar voorligt, nog wat beter gemarkeerd worden. De voorzitter oppert om daar een alinea aan te wijden in de inleiding. Dhr. Swagerman (SP) vraagt bij afwezigheid van de VVD of onder sociaaleconomische vitalisering in het stuk de samenwerking met het MKB, met ondernemers in de regio’s, aan de orde komt.
10
Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat het College het MKB en het VNO/MCW wel als maatschappelijk middenveld ziet, maar dat daar in het hoofdstuk sociaaleconomische vitalisering iets over gezegd zal worden. Mw. Schalij (PvdA) vraagt naar de term ‘werkboek’ die in de tekst werd genoemd. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat in het werkboek nadere informatie is te vinden over de actiepunten die in het actieplan staan. Het werkboek wordt op de website bijgehouden, waar doorgeklikt kan worden naar meer informatie over een bepaald actiepunt. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) pleit ervoor de langetermijnvisie (actiepunt 18) zo snel mogelijk te gaan ontwikkelen, omdat al die andere zaken daarbinnen een plaats moeten vinden. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) antwoordt dat de langetermijnvisie voor de regio in een regionaal woon- en leefbaarheidsplan zichtbaar dient te worden. Het gaat daarbij om een termijn tot 2020. Bij actiepunt 18 gaat het juist over de samenhang. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) brengt in dat de samenhang overstijgend is over de gebieden en wellicht zelfs over de provinciegrenzen. Over hoe die samenhang zou moeten zijn, valt van tevoren al heel wat te zeggen. Het zou heel mooi zijn als de problemen in zo’n stuk wat verder uitgesplitst zouden zijn, zodat per actiepunt gekeken kan worden of er een volledige dekking wordt gegeven op de problematiek. Dhr. De Bruijne (gedeputeerde) vindt het een interessante discussie, maar is op dit dossier niet meer zo van ‘de maakbare samenleving’. Dhr. De Vey Mestdagh (D66) bedoelde dat niet zo. Ten eerste kunnen het probleem van krimp en het probleem van de veranderende bevolkingssamenstelling uit elkaar getrokken worden. Ten tweede heeft krimp allerlei gevolgen op allerlei gebieden. In het actieplan kan heel duidelijk gemaakt worden wat er buiten het actieplan blijft, wat burgers, bedrijven of gemeenten zelf op moeten lossen en wat er wel in het actieplan zit. De voorzitter zal de voorzitter van de Staten vragen hoe hij met het advies van deze informele vergadering wil omgaan. Het informele advies is het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering te leiden. De formele vergadering zal hierover definitief beslissen. De brief over de reserve leefbaarheid krimpgebieden komt aan de orde bij de Voorjaarsnota en staat geagendeerd voor de komende Statenvergadering. De voorzitter deelt mede dat de GS-brieven in principe door de griffie bij de agenda van de commissie worden verstuurd, maar bij binnenkomst ook direct op de website worden gezet onder het ‘nieuwe documenten’. De voorzitter sluit de informele zitting om 10.49 uur.
11