Visie op Participatie Transitieteam Sociale Zaken, juni 2013 13.0004245
1. Inleiding In dit document worden missie, visie en uitgangspunten van de regionale participatievisie Gooi en Vechtstreek beschreven. Het belangrijkste wettelijke kader hierbij is de nog vast te stellen Participatiewet, die per 1 januari 2015 in werking treedt. Bij de uitwerking van de regionale missie en de visie op de Participatiewet wordt nadrukkelijk de relatie gezocht met de transities Jeugd en Wmo. De gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek willen bij de implementatie van de Participatiewet samenwerken uit het oogpunt van afstemming en deskundigheidsbevordering. Hierbij is het uitgangspunt dat samengewerkt wordt waar er efficiencyvoordelen te behalen zijn. En dat lokaal blijft wat ‘dicht bij de burger’ georganiseerd moet worden. Daarnaast wordt de Bestuursopdracht Sociaal Domein als een belangrijk kaderstellend document gebruikt, waarmee ‘samenhang binnen en buiten het stelsel, tussen organisaties en in de uitvoering’ gerealiseerd kan worden. De gemeenten hanteren in hun regiefunctie het principe één klant, één plan, één consulent. De ondersteuning bij werk, participatie en zorg wordt zo dicht mogelijk bij de inwoner ingevuld. Daarnaast is de betaalbaarheid van de dienstverlening van groot belang. Een inventarisatie van de lokale beleidsstukken en -instrumenten laat zien dat er al veel overeenkomsten zijn in de huidige aanpak van de vier uitvoerende afdelingen Sociale Zaken in de regio. Wel zijn in de huidige situatie verschillen in de mate waarin inzet op eigen kracht en bepaalde beleidsinstrumenten worden ingezet. In het kader van de visie wordt gekeken naar nut en noodzaak van het meer uniform maken van het beleidskader. Ook wordt aangegeven naar welke toekomstsituatie wordt toegewerkt en welke operationalisatievraagstukken dit met zich meebrengt. Een aantal onderdelen met betrekking tot deze wet, maar ook de bijbehorende budgetten zijn nog onduidelijk. Tussen kabinet en sociale partners bestaan nog interpretatieverschillen over de uitwerking van het Sociaal Akkoord. Bovendien heeft de VNG een 13-punten resolutie vastgesteld waarin gemeenten aangeven het op een aantal belangrijke punten niet eens te zijn met het wetsvoorstel Participatiewet. Het gaat om onderdelen die de uiteindelijke beleidskeuzes nog sterk kunnen beïnvloeden. In de Participatiewet is de verdiencapaciteit van klanten bepalend voor de inzet van instrumenten. Een verdeling van het bestand op deze wijze is nog niet gedaan, waardoor kwantitatieve gegevens nog maar beperkt verschaft kunnen worden. Ook brengen bepaalde keuzes (financiële) risico’s met zich mee, die inzichtelijk gemaakt moeten worden.
1.1. Leeswijzer In het onderstaande document vindt u eerst een omschrijving van missie, visie en uitgangspunten (onderdeel 2). Vervolgens wordt in onderdeel 3. het vervolgtraject beschreven met onderzoeksopdrachten aan het Transitieteam Participatiewet en een (globale planning). In onderdeel 4 worden deelaspecten van deze onderzoeksopdracht nader uitgewerkt.
1
2. Missie en visie Missie Iedereen doet mee en draagt naar vermogen bij.
Visie Inwoners moeten aan de samenleving meedoen naar vermogen. De gemeentelijke overheid is vangnet voor inwoners die daarbij niet in het eigen inkomen kunnen voorzien. De regiogemeenten voorzien in dit vangnet door inwoners ondersteuning te bieden waarbij de vraag centraal staat en inwoners beter en sneller worden geholpen door het hanteren van de gedachte “één klant, één plan, één regisseur”. Meedoen naar vermogen Gemeenten stimuleren dat zoveel mogelijk inwoners meedoen aan de samenleving en perspectief hebben op werk en inkomen. Bij voorkeur voorzien inwoners in hun bestaan door middel van betaald werk. Er zijn altijd inwoners die dit niet op eigen kracht kunnen. Inwoners die niet in het eigen inkomen kunnen voorzien moeten kunnen rekenen op het vangnet van de overheid. Het vangnet is geen generieke voorziening, maar een effectieve aanpak met zonodig inzet van voorzieningen: maatwerk. De vraag staat centraal De vraag van inwoners en hun omgeving is leidend bij het vormgeven van ondersteuning. De vraag centraal betekent dat de ondersteuning aansluit bij het vermogen van inwoners en hun omgeving om zelf oplossingen te formuleren en te realiseren. De vraag centraal vergroot de zelfstandigheid en versterkt de eigen kracht van inwoners en hun omgeving. Eén klant, één plan, één regisseur De gemeente hanteert de gedachte van één klant, één plan, één regisseur. De ondersteuning is passend bij de vraag van de inwoner, zijn of haar gezin en sociale netwerk. De ondersteuning bij werk, participatie en zorg wordt zo dicht mogelijk bij de inwoner georganiseerd en op elkaar afgestemd.
Uitgangspunten Eigen kracht We handelen vanuit mogelijkheden van de inwoner in plaats vanuit beperkingen. Wat een inwoner zelf kan oplossen, op eigen kracht of met inzet van informele netwerken, heeft altijd de voorkeur. Gemeenten helpen inwoners steeds om zoveel mogelijk zelfstandig problemen op te lossen. Verplichtingen De vraag van de inwoner is het vertrekpunt in het gesprek met de inwoner die een beroep doet op de dienstverlening van de gemeente. Als een voorziening in de vorm van een bijstandsuitkering noodzakelijk is, horen daar verplichtingen van de ontvanger bij. Deze verplichtingen worden gehandhaafd. Preventie De gemeenten zetten in op preventie om de instroom in de uitkering te beperken. Daartoe gaan gemeenten ook de samenwerking aan met onderwijsinstellingen om er zo voor te zorgen dat beroepsonderwijs aansluit bij de arbeidsmarkt. Daarnaast sturen zij, waar mogelijk, op een divers werkaanbod in de regio. Ook zorgen zij er voor dat jongeren zich optimaal ontwikkelen en tenminste een startkwalificatie behalen. 2
De afstemming met UWV is verder van groot belang, om te voorkomen dat de groep WWers doorstroomt naar de WWB. Sturen op resultaten en kosten De ontwikkeling en groei van inwoners in de richting van (betaald) werk wordt bereikt met korte, doelgerichte trajecten. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om binnen de beschikbare budgetten te blijven. De gemeenten maken dit beheersbaar en werken nadrukkelijk aan het kostenbewustzijn. Er wordt nadrukkelijk op afgesproken resultaten gestuurd. De gemeenten geven de voorkeur aan een regionale aanpak en regionale afstemming van beleid, als daarmee efficiencyvoordelen te behalen zijn. Ook werken gemeenten de gemeenten samen bij het verkrijgen van (regionale) subsidies van Rijk en provincie en subsidies in het kader van het ESF. Ook in de benadering van werkgevers werken gemeenten actief samen om een zo groot mogelijke kans op werk voor hun werkzoekenden te genereren. Financiën Het Inkomensdeel beweegt mee met de toename of afname van het landelijke aantal werklozen. Per gemeente is daarnaast een aantal objectieve kenmerken van invloed. Het aantal werklozen stijgt sterk. Nieuwe doelgroepen (die voorheen in de Wajong en WSW zouden instromen) behoren per 1 januari 2015 tot de Participatiewet. Dit maakt het op dit moment niet mogelijk om de financiële consequenties in te schatten. De visie op participatie is gebaseerd op de volgende budgetten: 1. Bundeling uitkeringen inkomensvoorziening Met ingang van 1 januari 2010 zijn op grond van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG) de gemeentelijke geldstromen voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de volgende wetten gebundeld: - Wet werk en bijstand (WWB); - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); - Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zover deze uitkeringen betrekking hebben op levensonderhoud voor startende ondernemers. 2. Participatiebudget Dit budget bestaat uit een budget voor re-integratie, voor inburgering (in afbouw) en voor volwasseneneducatie. 3. Bijzondere bijstand De inzet van bijzondere bijstand is er op gericht dat ook mensen met een laag inkomen kunnen meedoen aan het maatschappelijk bestaan. Met behulp van inkomensondersteunende regelingen en incidentele bijstand dragen gemeenten eraan bij dat inwoners kunnen participeren.
Risico’s en onzekerheden In het Sociaal Akkoord dat in april 2013 is gesloten tussen kabinet en sociale partners bestaan verschillen in interpretatie. Deze verschillen kunnen naar verwachting nog een aanzienlijke invloed hebben op de uiteindelijke inhoud van de Participatiewet. Het Sociaal Akkoord wordt uitgewerkt door een zogenoemde Werkkamer. Deze Werkkamer start vermoedelijk op 6 juni met de uitwerking. De regelgeving van de Participatiewet wordt niet eerder verwacht dan in het voorjaar 2014. 3
De verschillen in interpretatie hebben betrekking op onder meer de vorming van een regionaal Werkbedrijf en de aansturing daarvan, de herkeuring van het zittend bestand Wajong en eventueel het zittend bestand WSW, het gebruik van loonkostensubsidie en de loonwaardebepaling en de organisatie van beschut werk. Als het zittend bestand Wajong wordt herkeurd, en eventueel ook het zittend bestand WSW, betekent dit een veel grotere instroom in de bijstand dan alleen de nieuwe instroom. Wat betreft Wajong gaat het dan naar verwachting om landelijk 100.000 mensen met arbeidsvermogen. Daarnaast heeft de VNG recent een zogenoemde 13-punten resolutie aangenomen, gesteund door een grote meerderheid van de leden. In deze resolutie wordt een aantal condities aangeven waaraan de decentralisaties (en met name de Participatiewet) moet voldoen om deze goed uit te kunnen voeren. Omtrent de beschikbare budgetten is pas per 1 oktober 2014 duidelijkheid. Het ministerie probeert om voor die tijd voor gemeenten een rekentool te ontwerpen, zodat zij mogelijk eerder en bij benadering kunnen berekenen over welke budgetten zij kunnen beschikken. Een uitwerkpunt is nog of de loonkostensubsidie ten laste van het Inkomensdeel zal komen of dat deze ten laste van het Participatiebudget komt. Loonkostensubsidie is duurder dan loondispensatie: loondispensatie betekent een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering in aanvulling op het genoten loon, voor de werknemer/klant dus twee inkomstenbronnen. Loonkostensubsidie houdt in dat een subsidie wordt verstrekt aan de werkgever inclusief de werkgeverslasten, in aanvulling op de loonwaarde. De werknemer ontvangt dan zijn gehele inkomen via de werkgever. In het laatste geval betekent dit dat door het Rijk macro ongeveer 480 mln. structureel aan het Inkomensdeel moet worden toegevoegd. Een ander uitwerkpunt is hoe ruim de definitie wordt van de doelgroep van de zogenoemde Quotumregeling. Onduidelijk is welk gedeelte van het (toekomstige) klantenbestand onder deze definitie valt.
4
3. Vervolgtraject: Onderzoeksopdrachten aan het Transitieteam Sociale Zaken Met de inwerkingtreding van de Participatiewet per 1 januari 2015 zullen gemeenten ook de verantwoordelijkheid krijgen voor de participatie van mensen met een (fysieke of psychische) beperking (maar wel met een zeker verdiencapaciteit), die voorheen een Wajong uitkering zouden ontvangen of een WSW dienstverband zouden hebben. Niet iedereen is in staat om het volledige minimumloon te verdienen. Mensen met een beperking zijn vaak nog wel in staat om een deel hiervan te verdienen. Met de Participatiewet hebben gemeenten de mogelijkheid om voor die mensen het inkomen aan te vullen tot het minimumloon. Om de hoogte van deze aanvulling vast te kunnen stellen moeten gemeenten de verdiencapaciteit van mensen (objectief) vaststellen. Dit geldt overigens zowel voor het zittende bestand als voor de nieuwe instroom. Ook bepalen gemeenten welke interventies noodzakelijk zijn en welke inzet van instrumenten daarbij past. Om die reden wordt het klantenbestand verdeeld in een aantal groepen, gebaseerd op de verdiencapaciteit: 100-80%, 80-50% , 50-30% en 30-0%. De onderstaande onderzoeksopdrachten worden uitgewerkt door het Transitieteam Sociale Zaken. Binnen het transitieteam Sociale Zaken zijn twee werkgroepen gevormd: Werk en Participatie. De werkgroep Werk houdt zich primair bezig met de werkwijze en inzet van instrumenten van de groep klanten met een verdiencapaciteit van 100-30%. Deze groep heeft een onderverdeling van 100-80%, 80-50% en 50-30%. De werkgroep Participatie houdt zich primair bezig met de groep met een verdiencapaciteit van minder dan 30%. Bij uitwerking van de onderstaande onderzoeksopdrachten wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de Participatiewet per 1 januari 2015 en de aanpassing van de WWB per 1 juli 2015. Voor zover mogelijk wordt ook rekening gehouden met het vraagstuk omtrent de toekomst van de WSW c.q. Tomin sociale werkvoorziening. Daarbij wordt ook gekeken naar de samenhang tussen de (huidige) arbeidsmatige dagbesteding en beschut werk. Bij de uitwerking wordt tevens rekening gehouden met handhavingsaspecten. De uitwerking van de onderstaande opdrachten leidt tevens tot de beschrijving van de beleidsprincipes c.q. uitgangspunten voor de toepassing van de Participatiewet en het voorstel voor regionale verordeningen en beleidsregels.
5
1.
2.
3.
4.
5. 6.
7.
8. 9.
10.
Onderzoeksopdrachten
Werkgroep
Vraaggestuurd werken – uitwerking (poortwachter, intake, zorgaspecten/levensgebeurtenissen). Beschrijven van de keuze voor verdeling op basis van verdiencapaciteit, definities en afbakening en (in afstemming met het UWV) het opleveren van globale aantallen. Werkwijze en inzet van instrumenten: het formuleren van de behoefte aan instrumenten in relatie tot de verdeling op verdiencapaciteit. Tevens een uitwerking van: wat doen we zelf, wat laten we aan partners/derden partijen. Preventie, verminderen van instroom. Inventarisatie en zo nodig aanpassen van de interventies in de eerste vier weken (eigen zoektijd). Bevorderen c.q. verhogen van uitstroom (geheel of gedeeltelijk). Leveren van maatwerk: tegenprestatie, inzet van loonkostensubsidie ter compensatie van verminderde verdiencapaciteit, social return, relatie met zorg. Procesvoorstel en borging van het (structureel) opstellen van een gezamenlijke arbeidsmarktanalyse en daarvan afgeleid marktbewerkingsplan. Afstemming met Onderwijs en EZ. Financiële haalbaarheid in relatie tot de beschikbare budgetten. De verdere ontwikkeling van een gezamenlijke werkgeversbenadering. Vraaggericht werken, in combinatie met aanbodgericht werken, met name voor de groepen met een lagere verdiencapaciteit.
Werk en Participatie
Planning (gereed) 4e kwartaal 2013
Werk en Participatie
2e kwartaal 2013
Werk en Participatie
2e kwartaal 2013
Werk
2e kwartaal 2014
Werk
3e kwartaal 2013 3e kwartaal 2014
Jeugd, waaronder : -Jongeren Arbeidsmarkt Onderwijs (JOA) - Leerwerkloket (LWL) en - Actieplan Jeugdwerkloosheid (AJW)
11. Handhaving 12. Minimabeleid 13. Cliëntenparticipatie 14. Opzet periodieke arbeidsmarktanalyse
6
Participatie
Werk
1e kwartaal 2014
Werk en Participatie WSP, in afstemming met transitieteam Soza Geheel transitieteam Soza i.s.m. ambtelijk overleg onderwijs Geheel Transitieteam Transitieteam Soza Transitieteam Soza Transitieteam Soza
3e kwartaal 2014 3e kwartaal 2014
3e kwartaal 2014
3e kwartaal 2014 3e kwartaal 2014 3e kwartaal 2014 3e kwartaal 2014
4. Uitwerking onderzoeksopdrachten Deze regionale participatievisie komt tot stand in een groeimodel. Op dit moment zijn alleen de onderzoeksopdrachten 2 en 3 gedeeltelijk uitgewerkt, aangezien deze opdrachten urgent zijn i.r.t. de uitwerking van een business case voor Tomin. De overige onderzoeksopdrachten worden volgens de genoemde planning uitgewerkt. Onderzoeksopdracht 2 Beschrijven van de keuze voor verdeling op basis van verdiencapaciteit, definities en afbakening en (in afstemming met UWV) het opleveren van globale aantallen De Participatiewet leidt tot een nieuwe indeling van het klantenbestand, waardoor kwantitatieve gegevens over de doelgroep nog maar zeer beperkt verschaft kunnen worden. Hieronder worden de op dit moment beschikbare gegevens uit het verleden verstrekt1. Er is echter op basis van deze gegevens geen conclusie te geven over de omvang van de nieuwe categorieën. Gemeente Blaricum Bussum Eemnes Hilversum Huizen Laren Muiden Naarden Weesp Wijdemeren G&V (totaal)
WWB2 80 470 70 1620 610 70 90 150 320 170 3650
Wajong 40 280 80 890 460 50 20 80 160 110 2170
WW 120 420 120 1400 610 110 80 260 350 300 3770
WSW 15 70 16 363 114 18 3 28 50 42 719
Onderzoeksopdracht 3 Werkwijze en inzet van instrumenten: het formuleren van de behoefte aan instrumenten in relatie tot de verdeling op verdiencapaciteit. Tevens een uitwerking van: wat doen we zelf, wat laten we aan partners/derden partijen. Zoals in de inleiding beschreven, worden de bestanden ingedeeld op basis van verdiencapaciteit. Hieronder is voor elke groep aangegeven wat de ‘algemene’ kenmerk van deze groep is en op welke trede van de participatieladder zij zijn ingedeeld. Op die manier heeft men een goed beeld bij de diverse groepen. Gemeenten hebben op dit moment hun bestand ingedeeld via de methodiek ‘participatieladder’ en nog niet op basis van verdiencapaciteit. Dit maakt het geven van exacte cijfers m.b.t. verdiencapaciteit op dit moment nog niet mogelijk. Tevens is het doel en de wijze waarop dit doel bereikt kan worden beschreven. De partners zijn nog niet nader benoemd aangezien er nog een aantal zaken nader uitgewerkt moet worden (zie ook risicoparagraaf). Groep 100- 80 % Deze doelgroep bestaat grotendeels uit nieuwe instroom en zit op treden 4 en 5 van de participatieladder. Doel: - voorkomen instroom in de WWB door directe bemiddeling naar reguliere arbeid 1 2
7
Betreft cijfers per 1-1-’12; CBS Statline (WWB, Wajong en WW) en 31-3-’13; Tomin groep (WSW) Inclusief IOAW en IOAZ
-
inwoners met een WWB uitkering stromen binnen gemiddeld 6 maanden uit naar reguliere arbeid
Uitvoering: - begeleiding en bemiddeling door de gemeente (sociale zaken) - inzetten, indien noodzakelijk, van korte doelgerichte programma’s. Programma’s opgezet door en onder regie van de gemeenten, eventueel met behulp van re-integratiebureaus Groep 80 - 50% Deze groep bestaat uit mensen die wellicht al wat langer een uitkering ontvangen, maar waarvoor geldt dat zij op niet al te lange termijn wel kunnen uitstromen naar een reguliere baan. Deze groep zit ongeveer op trede 3, 4 of 5 van de participatieladder. Doel: - verzilveren van de verdiencapaciteit - zoveel als mogelijk uitstroom binnen 12 maanden Uitvoering: - begeleiding en bemiddeling door de gemeente - inzetten van doelgerichte programma’s bij partners Groep 50 - 30% De doelgroep is gemêleerd van samenstelling maar kenmerkt zich voornamelijk door een verdiencapaciteit die niet voldoende is om een inkomen te verwerven dat ten minste gelijk is aan het minimumloon. Geplaatst op de participatieladder verblijft deze groep grotendeels op trede 2, 3 of 4. Doel: - verzilveren van de verdiencapaciteit - stijging op de participatieladder - waar mogelijk uitstroom binnen 3 jaar (met inzet van loonkostensubsidie) Uitvoering: - begeleiding en bemiddeling door partners - inzet van doelgerichte programma’s bij partners Groep 30 - 0% Ook dit is een gevarieerd samengestelde groep maar kenmerkt zich in de regel door langdurige uitkeringsafhankelijkheid waarbij de beperkingen zodanig groot zijn dat zij toetreding tot de reguliere arbeidsmarkt in de weg staan. Met als grootste gemene deler het (voor een groot deel) ontbreken van arbeidspotentie. Eventuele trajecten zijn in de regel gericht op zorg en participatie. Op de participatieladder bevinden zij zich grotendeels op trede 1 en 2. Doel: - zonodig faciliteren zorg door maatschappelijke instellingen - meedoen in de samenleving Uitvoering: - begeleiding door maatschappelijk veld en SW bedrijf
8