KNOV Visie op de kraamzorg
juni 2010
1. Aanleiding De kwaliteit van verloskundige zorg in Nederland staat volop in de belangstelling en wordt nauwlettend gevolgd door overheid, verzekeraars, cliënten en zorgverleners. Verloskundige zorg maakt onderdeel uit van een keten met input van diverse stakeholders. Binnen de keten van verloskundige zorg is de kraamzorg een belangrijk onderdeel. Kraamzorg en verloskunde zijn natuurlijke partners binnen de keten geboortezorg. Daarnaast zijn zij beide partner in de jeugdketen. Vrouwen die thuis of poliklinisch bevallen en de meeste vrouwen die klinisch bevallen, maken na de bevalling gebruik van kraamzorg. Onderstaande figuur laat zien dat het aantal door verloskundigen in zorg genomen kraamperioden rond de 150.000 per jaar varieert. Daarmee is een aanzienlijke deel van de verloskundige capaciteit gemoeid. Uitgaande van een tijdsbeslag zoals vastgesteld in het takenpakket eerstelijns verloskundige zorg (255 minuten per kraamperiode1), kan worden berekend dat de zorg door verloskundigen tijdens de kraamperiode in totaal 429 fte, ofwel 33% van de totale eerstelijns verloskundige capaciteit (zelfstandige verloskundigen en verloskundigen in loondienst van de eerste lijn)2, in beslag neemt. Hierbij is er geen rekening mee gehouden, dat sommige, met name medische kraamperioden minder bezoeken in beslag nemen. Vaak moet hier echter wel meer aandacht aan worden besteed.
Aantal door verloskundigen in zorg genomen kraamperioden (Bron: LVR)
Kraamzorg dient altijd in voldoende mate en ook van een kwalitatief hoog niveau beschikbaar te zijn. In het recente verleden lukte dit met name in de zomerperiode niet altijd in voldoende mate. 1 Reitsma, E.; C. Groenen & M. Fermie (2007) “Takenpakket eerstelijns verloskundig zorg”. Leusden, C3-adviseurs en managers 2 Berekend op basis van “Cijfers uit de registratie van verloskundigen”, NIVEL (2009)
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 1
Daarnaast zijn er ook andere ontwikkelingen, o.a. het uitbrengen van de aanbevelingen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte en het afsluiten van een samenwerkingsovereenkomst met de grootste brancheorganisatie van kraamzorgorganisaties, die voor de KNOV aanleiding geven om de visie op kraamzorg te formuleren en aan de hand daarvan eventuele actiepunten voor de nabije toekomst te benoemen. Daartoe is de voorliggende notitie opgesteld. Naast de zorg in de kraamperiode is er ook nog de partusassistentie. Onder partusassistentie wordt verstaan de zorg, die kraamverzorgenden in de thuissituatie aan moeder en kind tijdens de geboorte bieden onder de eindverantwoordelijkheid van een verloskundige. Ook over de ondersteuning tijdens de bevalling heeft de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte aanbevelingen gedaan. Dit betreft onder meer de continue begeleiding van de barende vrouw. Het verdere verloop van deze notitie heeft echter alleen betrekking op de kraamperiode, dat is dus de periode die direct na de bevalling start. Over de partusassistentie wordt een aparte visie ontwikkeld, o.a. ook gebaseerd op de aanbevelingen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte.
2. De kraamperiode Tijdens de kraamperiode herstelt de moeder van de bevalling, neemt zij haar verantwoordelijkheid en zorg voor de pasgeborene (samen met de partner) op zich en past zij deze zorg in de gezinssituatie in. Tijdens de kraamperiode omvat de zorg alle medische en psychosociale ondersteuning die door, in eerste instantie, verloskundigen en kraamverzorgenden wordt geboden. Rust en adequate medische en psychosociale ondersteuning zijn ook voorwaarden waaraan tijdens de kraamperiode altijd voldaan moet zijn. In het voorjaar van 2008 is door de samenwerkende partijen een Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg3 vastgesteld. De KNOV onderschrijft nog steeds de visie die aan dit protocol ten grondslag ligt.
Visie op zorg tijdens de kraamperiode De kraamperiode is de laatste fase van de zorg rond zwangerschap en geboorte. In deze periode is de zorg er op gericht aan de moeder en pasgeborene, maar ook aan de partner en het gezin, adequate begeleiding, ondersteuning, voorlichting en instructie te bieden. Het is vooral van belang dat er voldoende rust en veiligheid in de gezinssituatie is, waardoor de kraamvrouw geestelijk en fysiek kan herstellen en waardoor de opname van het kind in het gezin wordt bevorderd. De zorg bestaat uit het bewaken en bevorderen van de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van moeder en kind. Meer in het bijzonder betekent dit: het bevorderen van een gunstig startklimaat voor moeder en kind, waardoor de juiste condities voor herstel en integratie in het gezin aanwezig zijn; het tijdig signaleren en voorkomen van problemen bij moeder en kind, zowel medisch als met betrekking tot hun welbevinden en met betrekking tot opvoedings- en gezinsproblemen (‘vroegsignalering’); het geven van de juiste (medische) verzorging aan moeder en pasgeborene en, indien nodig, het tijdig inschakelen van (andere) medische professionals; begeleiding van de ouders en het bevorderen van hun zelfredzaamheid bij de verzorging van hun kind. Moeder en kind staan bij deze zorg centraal binnen hun eigen gezinssituatie en leefomgeving. Omdat de mogelijkheden, capaciteiten en achtergronden van moeders en hun partners verschillen en omdat de gezinssituaties verschillen zal ook de behoefte aan ondersteuning verschillen. Daarom wordt de zorg altijd op maat verstrekt, aangepast aan en afgestemd op de individuele behoeften. De zorgbehoefte van het gezin en vooral van moeder en kind moeten daartoe tijdig worden herkend. In het bijzonder geldt dit voor zorg tijdens de kraamperiode na een complexe zwangerschap en bevalling. De betrokken zorgverleners leveren allen een actieve bijdrage aan het voorspoedige herstel van de moeder en aan de integratie van het kind in het gezin. Het gaat om integrale zorg, dat wil zeggen dat naast fysieke en geestelijke aspecten ook 3
ActiZ, KNOV, e.a. (2008) “Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg”
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 2
de psychosociale en maatschappelijke aspecten in hun onderlinge samenhang worden betrokken. Tevens is de zorg voortdurend afgestemd op de laatste stand der kennis op dit terrein. De KNOV beschouwt het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg (LIP) als een goed instrument om de zorgbehoefte van kraamvrouwen in kaart brengen en zorg zodanig in te zetten, dat zij optimaal aansluit bij de situatie van de kraamvrouw. Waar dat nodig is, kan de verloskundige op basis van het LIP altijd aanvullend passende zorg op maat indiceren. Zorg tijdens de kraamperiode is noodzakelijke zorg, daarom dient deze zeven dagen per week, 24 uur per dag beschikbaar te zijn. Verloskundigen en kraamverzorgenden moeten altijd op tijd, binnen het kader van (met de zwangere) gemaakte afspraken, bij een bevalling aanwezig zijn. Kraamzorgorganisaties zijn er verantwoordelijk voor dat er regionaal en lokaal voldoende capaciteit aan kraamverzorgenden is, zodat de zorg tijdens de kraamperiode steeds gegarandeerd is.
Rol van betrokken zorgverleners Bij de zorg in de kraamperiode zijn in eerste instantie verloskundigen en kraamverzorgenden betrokken. Ook de eigen huisarts speelt een belangrijke rol. Hij/zij dient bij specifieke medische of psychosociale problemen te worden ingeschakeld. Na afloop van de kraamperiode wordt de medische verantwoordelijkheid aan hem/haar overgedragen. Niet in de laatste plaats zijn betrokken ouders zelf verantwoordelijk voor een goed verloop van de kraamperiode, dat wil dus zeggen voor een goed herstel van de moeder en een optimale integratie van de pasgeborene in het gezin. Tijdens de zwangerschap zal de verloskundige hier al in een vroeg stadium aandacht geven. Naast het volgen en bewaken van de fysiologische voortgang van de zwangerschap besteedt de verloskundige ook veel aandacht aan de psychosociale begeleiding, aan voorlichting en aan preventieve advisering, ter voorbereiding op bevalling en kraamperiode. Dit geldt in het bijzonder ook voor de voorlichting aan allochtone vrouwen, omdat deze door onbekendheid regelmatig weinig gebruik maken van de mogelijkheden van de zorg tijdens de kraamperiode. Verder bieden verschillende partijen, waaronder verloskundigen en kraamzorgorganisaties, lokaal cursussen aan zwangeren aan, ter voorbereiding op de bevalling en de periode daarna. Al deze inspanningen zijn er op gericht om de zwangere, de jonge moeder en haar partner zo goed mogelijk toe te rusten en een zo goed mogelijke uitkomst voor moeder en kind te realiseren. Tijdens de kraamperiode wordt deze voorlichtende rol voortgezet, onder andere met het oog op lifestyle en een goede voorbereiding op een eventuele volgende zwangerschap. Het “Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg” geeft een gedetailleerde omschrijving van de taken van verloskundigen en kraamverzorgenden tijdens de bevalling en in de periode daarna4. Hier worden alleen enkele hoofdlijnen aangehaald.
Rol van de verloskundige De verloskundige is de eerstverantwoordelijke zorgverlener tijdens de eerstelijns bevalling en in de kraamperiode. Een optimale keuzevrijheid voor de vrouw en een kwalitatief hoogwaardige zorg voor barenden en kraamvrouwen kunnen alleen gewaarborgd zijn, als verloskundigen en kraamverzorgenden goed samenwerken en elkaars verantwoordelijkheden en deskundigheden respecteren. In deze samenwerking dient de verloskundige steeds het initiatief te nemen. De rol en taken van een verloskundige zijn door de verantwoordelijke Minister vastgelegd in een deskundigheidsbesluit5. De verloskundige verricht alle noodzakelijke handelingen die leiden tot een zo normaal mogelijk verloop van de kraamperiode en tot het tijdig signaleren en zo mogelijk voorkomen van afwijkingen. In overeenstemming met het in 2007 vastgestelde 4
ActiZ, KNOV e.a. (2008) “Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg”, pp 10-17. “Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008”. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2008; nr. 300 5
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 3
basistakenpakket beoordeelt de verloskundige tijdens gemiddeld vijf huisbezoeken de medische, (psycho)sociale stand van zaken bij moeder en kind. De verloskundige schat risico’s in, vertaalt dit in adequaat beleid en verleent de kraamvrouw op basis daarvan raad en bijstand. De verloskundige draagt ook zorg voor een eventuele herindicatie van het aantal benodigde uren kraamzorg. Zo nodig consulteert de verloskundige een arts of verwijst zij de kraamvrouw naar de arts. In haar onlangs gepubliceerde eindrapport concludeert de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat er voor iedere zwangere een ‘casemanager’ aangewezen moet zijn6. Deze casemanager begeleidt de zwangere gedurende de gehele zwangerschap, tijdens de bevalling en in de kraamperiode. Dit casemanagement wordt vervuld door de eigen verloskundige of, indien aan de orde, door de verloskundig actieve huisarts of gynaecoloog. De casemanager is verantwoordelijk voor de coördinatie van alle benodigde zorg. Tijdens de kraamperiode vervult de verloskundige de rol van casemanager, zij/hij is daarmee verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg, zodat de kraamvrouw, het gezin of de pasgeborene op een optimale samenwerking en communicatie met en tussen professionals kunnen rekenen. Na een klinische bevalling draagt de gynaecoloog het casemanagement voor de kraamperiode (weer) aan de eerstelijns verloskundige over. Een andere aanbeveling van de stuurgroep betreft een huisbezoek vóór de 34e week, teneinde vroegtijdig inzicht te hebben in de mogelijke risico’s in de thuissituatie van de zwangere. Dit betreft de medische en (psycho)sociale risico’s voor moeder en kind in de laatste fase van de zwangerschap, tijdens de bevalling en tijdens de kraamperiode. De casemanager is verantwoordelijk voor (de uitvoering van) dit huisbezoek. Het inschatten of een zwangere wel of niet thuis kan bevallen, behoort tot de risicoselectie – en dus tot de verantwoordelijkheid van de verloskundige. Aan het eind van de kraamperiode is de casemanager verantwoordelijk voor een goed overdracht van moeder en kind naar huisarts en JGZ. Momenteel wordt hiertoe in overleg met alle betrokken zorgverleners reeds een protocol ontwikkeld. Na afloop van de kraamperiode sluit de casemanager, c.q. de verloskundige, de begeleiding van de vrouw tijdens de hele zwangerschap, bevalling en kraamperiode met een evaluatiegesprek af.
Rol van de kraamzorgorganisatie en kraamverzorgende De kraamzorginstelling is verantwoordelijk voor de intake zoals deze nu reeds volgens het huidige Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg wordt voorgeschreven. Ook deze intake vindt plaats via een huisbezoek, vóór de zevende maand. Tevens is de kraamzorginstelling verantwoordelijk voor een tijdige beschikbaarheid van voldoende opgeleide kraamverzorgenden, zowel ten behoeve van de partusassistentie als ten behoeve van de kraamperiode. Ook moet er voldoende capaciteit beschikbaar zijn, om er voor te zorgen dat kraamvrouwen door niet meer dan twee verschillende kraamverzorgenden worden verzorgd. Kraamverzorgenden assisteren de verloskundige bij de bevalling. Zij treffen de noodzakelijke voorbereidingen en ondersteunen, begeleiden en verzorgen de vrouw vlak voor, tijdens en kort na de bevalling. De door de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte aanbevolen continue begeleiding van barenden kan binnen de kaders van het Landelijk Indicatieprotocol Kraamzorg worden uitgevoerd. De kraamverzorgende werkt samen met en assisteert de verloskundige tijdens de bevalling binnen de deskundigheid van haar eigen beroepsdomein. Zij observeert de gezondheid van moeder en kind en rapporteert hierover aan de verloskundige. Na de geboorte is de verloskundige verantwoordelijk voor de medische begeleiding voor moeder en kind. De kraamverzorgende ondersteunt, begeleidt en verzorgt moeder en kind, geeft voorlichting en instructie en zij/hij geeft zorg aan de overige gezinsleden. De kraamverzorgende heeft een belangrijke voorlichtende
6
Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte (2010) “Een goed begin: veilige zorg rond zwangerschap en geboorte”.
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 4
taak naar de ouders. Zij/hij signaleert problemen in de gezondheid of omgeving van moeder en kind en rapporteert dit aan de verloskundige. Tijdens de bevalling en de kraamperiode geven de verloskundige en de kraamverzorgster, vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en expertise, continue begeleiding aan moeder en kind. Aan het einde van de kraamperiode zijn beide professies verantwoordelijk voor een goede overdracht naar Jeugdzorg. Kraamverzorgenden dienen een adequate opleiding te hebben genoten en steeds te worden bijgeschoold, zodat zij ook tijdens risicovolle situaties bij de bevalling adequaat kunnen functioneren.
3. Toekomstige ontwikkelingen De verloskunde staat in Nederland voor een belangrijke uitdaging, namelijk het terugdringen van de in Nederland relatief hoge babysterfte door het verder garanderen en borgen van kwaliteit en samenwerking tussen de ketenpartners in de geboortezorg. De aanbevelingen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte zijn hierbij richting gevend. De aandacht moet in de komende tijd vooral worden gericht op continuïteit en garantie van zorg, op protocollen en inhoudelijke zorgafspraken en op samenwerking met en zo nodig overdracht in de keten. Daarnaast formuleert de Stuurgroep ook een aanbeveling met betrekking tot de ontwikkeling van een Perinataal Webbased Dossier. Een nog te ontwikkelen ‘kraamdossier’, waarvan alle betrokken zorgverleners gebruik maken, zou hier onderdeel van moeten uitmaken. In dit kraamdossier wordt vastgelegd welke zorg tijdens de kraamperiode aan moeder en kind is geboden en welke zorgverlener verantwoordelijk was. Deze ambities worden alleen bereikt door gestructureerde samenwerking tussen verloskundigen en kraamzorgaanbieders op landelijk en regionaal niveau maar ook door intensieve samenwerking tussen de verloskundige en kraamverzorgende op individueel zorgniveau. Landelijk hebben KNOV en ActiZ reeds het initiatief genomen door in januari 2010 een intentieovereenkomst te sluiten7. Verbetering van de samenwerking tussen verloskunde en kraamzorg moet tot een verbetering van kwaliteit van zorg voor de kraamvrouw en haar kind leiden. In deze samenwerkingsovereenkomst wordt een aantal thema’s voor verdere samenwerking concreet genoemd, te weten uitwerking van het huisbezoek voor de 34e week, uitwerking van de rol van kraamverzorgenden tijdens de bevalling, het gezamenlijk ontwikkelen van richtlijnen en protocollen in de geboortezorg en het gezamenlijk optreden bij de prenatale voorlichting en in de Centra voor Jeugd en Gezin.
4. KNOV-doelstellingen De KNOV staat voor een efficiënte samenwerking met de kraamzorg en heeft een aantal doelen geformuleerd die bereikt moeten worden door intensieve samenwerking met de kraamzorgorganisaties op landelijk, regionaal en plaatselijk niveau. Deze doelen zijn mede gebaseerd op een quickscan onder een representatieve groep verloskundigen in Nederland, waarvan de resultaten in de bijlage zijn vermeld. Een aantal van deze doelen is ook al verwoord in de eerder genoemde intentieovereenkomst met ActiZ. ActiZ is in Nederland de grootste belangenbehartigende organisatie voor kraamzorgorganisaties. Naast ActiZ zijn er nog andere koepelorganisaties, zoals de BTN en de NBVK. Ook met deze organisaties wil de KNOV contacten (gaan) onderhouden. De KNOV formuleert de volgende doelen:
7
KNOV en ActiZ (2010) “Intentieovereenkomst Samenwerking ActiZ – KNOV” (Zie:
http://www.knov.nl/docs/uploads/Intentieovereenkomst_Samenwerking_ActiZ_KNOV_gvm_1.pdf)
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 5
Continuïteit van zorg Continuïteit van zorg is een belangrijke opgave voor verloskundigen en kraamverzorgenden gezamenlijk. Verloskundige zorg en kraamzorg worden cliëntgericht en dichtbij de zwangere verleend. Het is dus belangrijk dat er geen onderbreking in deze zorg voorkomt, maar dat zij zeer nauw op elkaar aansluiten en als het ware ‘uit één hand’ komen. Dit vraagt om verdere protocollering van de zorg (zie hierna), maar daarnaast ook en wellicht vooral om intensieve contacten tussen verloskundigen en kraamzorgorganisaties. Deze contacten dienen zich niet te beperken tot het landelijke niveau. Op lokaal/regionaal niveau dienen de verloskundige kringen hier een actieve rol te (gaan) spelen. Conform de aanbevelingen van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte moeten zowel de kraamverzorgende als de verloskundige professional 24/7 bereikbaar en beschikbaar zijn. De KNOV hecht verder aan de volgende uitgangspunten: tijdige aanwezigheid van verloskundige en kraamverzorgende bij de bevalling, binnen het kader van (met de zwangere) gemaakte afspraken; een actieve bijdrage van verloskundige en kraamverzorgende in de continue ondersteuning van de vrouw tijdens de bevalling; de aanwezigheid van ten hoogste twee verschillende kraamverzorgenden tijdens de kraamperiode; zorggarantie tijdens de bevalling en kraamperiode waarbij gestreefd wordt naar een maximale inzet van het aantal kraamzorguren waar een cliënt recht op heeft. Geprotocolleerde zorg Hoogwaardige ketenzorg kan alleen worden gerealiseerd als de ketenpartners op de hoogte zijn van elkaars producten en afspraken. Conform aanbevelingen van de Inspectie voor Gezondheidszorg en de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte maken ketenpartners gezamenlijke afspraken, protocollen en richtlijnen en hanteren zij deze om een sluitend zorgnetwerk rondom de cliënt gestalte te geven. Een voorbeeld van geprotocolleerde zorgverlening is het Landelijk Indicatie Protocol Kraamzorg. Het LIP is een goed instrument om samenwerking tussen kraamverzorgende en verloskundige te structuren en zorg op maat te bieden voor moeder en kind. Het LIP heeft als doel de zorgbehoefte van de cliënt in kaart brengen en zorg in te zetten die aansluit bij de situatie van de cliënt. In veel situaties biedt het basispakket LIP passende zorg en in situaties waar dat nodig is kan kraamzorg op maat geïndiceerd worden door verloskundigen. Landelijke partijen ontwikkelen een plan om te komen tot gezamenlijke protocollen en richtlijnen voor de kraamzorg. Deskundige zorg Deskundigheidsbevordering van zorgverleners is een verantwoordelijkheid van de eigen beroepsorganisaties. Vanwege de intensieve samenwerking rond de bevalling en het ontstaan van risicovolle situaties, is het van belang dat kwalitatief goede scholing ten grondslag ligt aan het functioneren van zorgverleners. Samenwerking in de zorgverlening moet een continue onderdeel zijn van opleiding en nascholing. Betrokkenheid van verloskundigen bij de training van kraamverzorgenden voor het handelen in risicovolle situaties draagt bij aan de kwaliteit van acute zorgverlening. Vroegsignalering Vroegsignalering van kindermishandeling, huiselijk geweld en sociale problematiek is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van verloskundigen en kraamverzorgenden. Vroegsignalering maakt met ingang van 1 januari 2008 deel uit van kraamzorg en is onderdeel van de derde versie van het Landelijk Indicatieprotocol. Het gaat hierbij om het signaleren van risicofactoren voor deze problematiek, het bespreken van de signalen met het gezin, schrijven van de rapportage, overdragen en rapporteren aan verloskundige, huisarts, collega’s en JGZ. Verloskundigen vinden het van belang dat de kraamverzorgende adequaat en vroegtijdig risicofactoren voor kindermishandeling of sociale problemen signaleert en aan de verloskundige rapporteert. Na overleg met de kraamverzorgende kan de verloskundige actie ondernemen.
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 6
Geboortecentra Geboortecentra spelen mogelijk een rol in de verdere versterking van de eerstelijns geboortezorg. De KNOV beschouwt geboortecentra in de eerste plaats als een alternatief voor de poliklinische bevalling, mits aan bepaalde voorwaarden, zoals huisvesting in de nabijheid van tweedelijns verloskamers, wordt voldaan. Ook dient de keuzevrijheid voor een bevalling thuis of in het centrum te worden gegarandeerd. Geboortecentra dienen vanuit een eerstelijns visie en onder de inhoudelijke regie van eerstelijns verloskundigen te worden opgezet8. Als verloskundigen de oprichting van dergelijke centra overwegen, zoeken zij samenwerking met kraamzorgorganisaties.
5. Strategie Teneinde bovenstaande doelen te bereiken, ontplooit de KNOV de volgende acties: 1. Gezamenlijk koepeloverleg met de meest relevante belangenorganisaties in de kraamzorg; 2. Gezamenlijk met kraamzorgorganisaties initiëren van het ontwikkelen van richtlijnen en protocollen en mede aanvragen van financiering voor deze richtlijnen, 3. Signaleren en monitoren van kraamzorggarantie, voldoende uren kraamzorg en continue zorg voor cliënten, 4. De KNOV stimuleert, mede gebaseerd op de KNOV-ACTIZ intentieverklaring, haar achterban tot: • het actief zoeken van samenwerking met regionale kraamzorgorganisaties, teneinde kwalitatief hoogwaardige prenatale (groeps)voorlichting aan zwangeren te organiseren; • het actief zoeken van samenwerking met kraamzorgorganisaties in het kader van de (ontwikkeling van) Centra voor Jeugd en Gezin; • het actief zoeken van samenwerking met kraamzorgorganisaties in het kader van de vormgeving van de intensieve begeleiding tijdens de bevalling; • het actief organiseren van en deelnemen aan regionaal of lokaal overleg tussen verloskundigen en kraamzorgorganisaties, teneinde zorgafspraken te maken of landelijk gemaakte afspraken te implementeren. • het actief zoeken van samenwerking met kraamzorgorganisaties, indien verloskundigen een voornemen hebben tot de oprichting van een eerstelijns geboortecentra. De KNOV ziet het als haar verantwoordelijkheid om in gezamenlijkheid met de diverse branche- en beroepsorganisaties sturend en stimulerend op te treden om bovenstaande strategische doelen te behalen teneinde kwalitatief goede geboorte- en kraamzorg te realiseren.
8
Voor een verdere uitwerking van deze voorwaarden, zie het “KNOV-kwaliteitskader Geboortecentra” van juni 2010 (http://leden.knov.nl/leden/40eerstelijns_verloskundigen/35samenwerking/)
KNOV Visie op de kraamzorg
Pagina 7
Bijlage Uit een quickscan onder KNOV leden kunnen de volgende conclusies worden getrokken; 1. Continuïteit van zorg • Verloskundigen zien een taak weggelegd voor kraamverzorgenden bij continue aanwezigheid en ondersteuning van de vrouw tijdens het hele proces van de baring. Verloskundigen inventariseren samen met de vrouw en haar partner de behoefte aan ondersteuning door een kraamverzorgende durante partu en indiceren de benodigde partusassistentie. • Verloskundigen verwachten dat de kraamverzorgende binnen 30 minuten na een oproep bij een bevalling aanwezig is en vinden het van belang dat de kraamverzorgende die aanwezig is bij de bevalling tenminste een deel van de zorg in de kraamperiode verleent. Kraamzorg thuis na ontslag van moeder en kind uit het ziekenhuis is van groot belang, ook in geval van ontslag in de avonduren. • De kraamperiode kan door ten hoogste twee verschillende kraamverzorgenden worden begeleid. • Verloskundigen hebben een voorkeur voor samenwerking met een vast team van kraamverzorgenden. 2. Geprotocolleerde zorg Verloskundigen vinden het van belang dat kraamverzorgenden en verloskundigen dezelfde adviezen geven aan de cliënt in de kraamperiode. Deze adviezen betreffen met name: • Voedingsbeleid van de pasgeborene. Conform het WHO beleid is het van belang dat de WHO-vuistregels voor voeding van de pasgeborene leidend zijn voor de adviezen die verloskundigen en kraamverzorgenden geven, zie ook het in 2007 door IGZ en VWS uitgegeven bulletin 'Voeding van zuigelingen en peuters'. • Vitamine suppletie voor moeder en kind De landelijke afspraken over vitamine K en D dienen te worden gevolgd en beargumenteerd afwijken is alleen mogelijk indien hierover op koepel- of regionaal niveau consensus bestaat tussen beide beroepsgroepen. • Verzorging kraamvrouw en pasgeborene (wondverzorging, weegbeleid) Verloskundigen en kraamverzorgenden maken afspraken over standaardcontroles, verzorging van operatie- en perineumwonden en signalering van mogelijke pathologie • Lifestyle adviezen Het landelijk protocollair vastleggen van deze afspraak verdient de voorkeur en schept voorwaarden voor kwalitatief goede zorg. 3. Deskundigheid Deskundigheidsbevordering van kraamverzorgenden is een verantwoordelijkheid van de eigen beroepsorganisaties. Vanwege de intensieve samenwerking rond de bevalling en het ontstaan van risicovolle situaties, kunnen verloskundigen ondersteunen in de bevordering van deskundigheid op het gebied van acute situaties tijdens de bevalling. 4. Vroegsignalering Verloskundigen vinden het van belang dat de kraamverzorgende risicofactoren voor kindermishandeling of sociale problemen aan de verloskundige rapporteert. Na overleg met de kraamverzorgende kan de verloskundige actie ondernemen. 5. LIP Verloskundigen verwachten garanties voor zorg en flexibiliteit van kraamzorgorganisaties bij het inplannen van geïndiceerde zorg. Het minimum aantal uren (24) wordt in het algemeen als te weinig beoordeeld. Verloskundigen achten het van belang dat gestreefd wordt naar een situatie waarbij 49 uren kraamzorg gegarandeerd worden, ongeacht de periode in het jaar. 6. Samenwerking Zowel uit het LIP als uit deze quickscan blijkt dat gestructureerd overleg met kraamzorgaanbieders en verloskundige kringen in de regio op basis van landelijk gemaakte afspraken van groot belang is. KNOV Visie op de kraamzorg
Bijlage