Verslag van de vergadering van de statencommissie Milieu, Verkeer en Vervoer, op maandag 17 februari 2003 van 14.00 uur tot 16.30 uur in kamer C319. Aanwezigen: De heer E.J. Luitjens (VVD), voorzitter, mevr. F.Q. Gräper-van Koolwijk (D66), de heer J. Roggema (GPV), de heer Moll (GroenLinks), de heer R.H. van Biessum (GroenLinks), mevr. G.A. Smit-Slim (VVD), de heer A.A. van Dam (CDA), de heer Köller (PvdA). Afwezig: mevr. C.A. Devere (PvdA), mevr. C. Sciacca-Noordhuis (SP), J. Warris (RPF/SGP), mevr. A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), F.J.Nieuwhoff en J.J. van Mannekes (PvdA). Voorts aanwezig: T.A. Musschenga (gedeputeerde), D.P. Sennema (secretaris), D. Bresser (ambtelijke bijstand), Th. Poggemeier (Verslagbureau Amsterdam; verslag). 1.
Opening
De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen van harte welkom. Hij geeft gelegenheid aan Jeroen de Boer en Klaas Jan Noorman van de afdeling Milieubeleid en Bodemsanering om, mede in verband met agendapunt 7 (de provinciale strategie voor duurzame ontwikkeling) extra informatie te geven over de activiteiten van deze afdeling. De heer Noorman licht aan de hand van sheets toe (zie bijlagen bij het verslag) dat de afdeling in opdracht van de Provinciale Staten als uitwerking van het POP op 1 februari vorig jaar met het project is begonnen. Er is eerst een plan van aanpak ontwikkeld. Vervolgens is een inventarisatie gemaakt waarin de wensen van alle afdelingen met betrekking tot duurzame ontwikkeling verzameld zijn en zijn neergelegd in een ‘reflexiedocument’. Daaruit kwamen een aantal belangrijke conclusies. De eerste conclusie luidde dat de provincie al heel veel op dit terrein onderneemt. De tweede conclusie was dat wat er gebeurt impliciet en op ad hoc basis geschiedt. Nodig is een gemeenschappelijk kader en vervolgens criteria om te toetsen of de provincie met betrekking tot duurzame ontwikkeling op de goede weg is. De projectgroep heeft zich voorgenomen dat een beleid gevolgd moet worden dat gebaseerd is op drie sporen: informatieverstrekking aan de organisatie (middels o.a. een lezingencyclus die gebundeld wordt tot een binnenkort te presenteren boekwerk). concretisering. Duurzame ontwikkeling is een vrij abstract begrip dat zich richt op de interne organisatie en dat voor haar uitwerking in de praktijk concreet gemaakt dient te worden. Gekozen is voor een serie workshops van al lopende projecten of in voorbereiding zijnde beleidsdocumenten en aan de hand daarvan zal worden bekeken hoe vorm gegeven kan worden aan duurzame ontwikkeling. De betreffende vier projecten zijn: Integraal Ketenbeheer, Zorgboerderij ‘De Wiede’, de Regiovisie Zorg en de Revitalisering van bedrijventerreinen. Uit de ervaringen met deze projecten bleek bij de betrokkenen veel enthousiasme aanwezig en dat veel meerwaarde ontleend kan worden aan het werken vanuit Duurzame Ontwikkeling. Ook hiervan verschijnt binnenkort een projectworkshopsverslag.
1
inhoudelijke uitwerking. Op basis van het ‘reflexiedocument’, de lezingen en gevoerde gesprekken, alsmede op basis van informatie verkregen uit andere provincies, is een provinciale strategie Duurzame Ontwikkeling ontwikkeld op grond waarvan tevens een werkprogramma is opgesteld. Beide documenten zijn onlangs door GS vastgesteld. Aanstaande woensdagmiddag, 19-02-’03, zullen deze drie sporen met elkaar in verband gebracht op het symposium Duurzame Ontwikkeling, welk symposium de impuls dient te zijn voor een doorstart voor vervolgactiviteiten. Inzake de concretisering van het beleid Duurzame Ontwikkeling wordt aangesloten op de methode die in Noord Brabant reeds vier jaar wordt gehanteerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘duurzaamheidsdriehoek’, waarin Duurzame Ontwikkeling wordt opgevat als het zoeken van een balans tussen economie, natuur en milieu en sociaal culturele aspecten, en de ‘duurzaamheidsbalans’ met indicatoren. Deze wordt gebuikt en is getoetst in de projectenworkshops en gebleken is dat deze methode een zinvolle methode is om projecten te toetsen aan criteria van duurzaamheid. In het werkprogramma, dat is geschreven op basis van de provinciale strategie, is gekozen voor een tweejarige pilot. Dit wordt als ruim voldoende beschouwd om na te gaan of het werken vanuit Duurzame Ontwikkeling ook de meerwaarde oplevert die gewenst wordt. Sterk gelet is op de wensen vanuit de organisatie. Per aandachtspunt zijn acties gedefinieerd. Begon de problematiek met de vraag: “Duurzame ontwikkeling, wat moet je er mee?”, nu is het tijd om de handen aan de ploeg te slaan onder het motto “Nait zoezen moar doun”. De voorzitter informeert of de leden van de commissie nog nadere toelichting wensen. Dat bleek niet het geval te zijn. Hij bedankt de spreker en stelt het formele deel van de laatste vergadering van deze commissie in de lopende statenperiode aan de orde. Hij meldt dat de heer Köller (PvdA) drie leden van zijn fractie vervangt, waarbij de heer Meerhoff voor deze ene bijeenkomst nog lid is geworden. 2.
Regeling van de werkzaamheden -
voorstellen vreemd aan de orde
-
vaststellen agenda
De voorzitter meldt dat er geen voorstellen zijn ingediend. De agenda wordt als zodanig vastgesteld. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-statenleden
De voorzitter meldt dat er zich geen insprekers hebben aangemeld. 4.
Vaststelling verslag van de vergadering van 13 januari 2003 + toezeggingenlijst
De heer Sennema (secretaris) meldt met betrekking tot de redactie van het verslag op dat op pag. 9, vijfde regel van boven, 28 december vervangen moet worden door 28 november. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) vraagt naar aanleiding van het verslag wat de stand van zaken is met betrekking tot de verbinding Groningen-Leer. Per 01-02-’03 zouden de problemen mogelijk zijn opgelost. De heer Musschenga (gedeputeerde) meldt dat het traject Groningen-Leer zes keer per dag wordt gereden, waarbij de passagiers moeten overstappen. Hij gaat ervan uit dat dit nog wel even zo zal blijven. Met betrekking tot de toezeggingenlijst concludeert de voorzitter dat aan toezegging 2 is voldaan middels de brief d.d. 7 februari j.l. Ook aan toezeggingen 3 en 4 is voldaan. Toezegging 6 is in discussie geweest en hoort eigenlijk bij de facilitaire dienstverlening dat onder de Cie Bestuur en Financiën valt. De voorzitter zal aan de verantwoordelijke functionaris vragen om per memo op de hoogte gesteld te worden over het gebruik van biologische thee.
2
De heer Musschenga (gedeputeerde) meldt dat ook over de Lusbus een brief is verschenen. Met betrekking tot toezegging 1, de grondverwerving voor de noord-zuidroute, is informatie ontvangen. Voor een deel van de route zijn geen problemen gerezen, voor het andere deel dient de Stad de procedure nog op te starten. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) mist naar aanleiding van toezegging 5 nadere informatie over de precieze invulling van de Interbiker en de Lusbus. Zij verzoekt dat deze toezegging blijft staan als toezegging voor de volgende periode. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat zowel de Lusbus als de Interbiker als thema’s terugkomen bij de begrotingsbehandeling. Het is aan de commissie of dit als toezegging moet blijven staan. De voorzitter is de Lusbus tegen gekomen bij de VKDG. De heer Moll (GroenLinks) vraagt de gedeputeerde wat hij inzake de Lusbus geregeld heeft met VKDG. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat hij de VKDG heeft ingeschakeld om de mogelijkheden te onderzoeken. De heer Roggema (GPV) vraagt zich af of GroenLinks deze portefeuille nu al gaat claimen. De heer Moll (GroenLinks) antwoordt dat dat nu niet het geval is. Het lijkt hem zinvol dat de gedeputeerde de met de VKDG gemaakte afspraken aan de commissie meldt. De heer Musschenga (gedeputeerde) zegt toe dat nadere informatie beschikbaar zal komen. De voorzitter concludeert dat ook deze toezegging geschrapt kan worden in het volste vertrouwen dat nadere informatie zal volgen en dat daarmee een schone toezeggingenlijst is bereikt. 5.
Mededelingen gedeputeerde (IPO/SNN/overige mededelingen)
De heer Musschenga (gedeputeerde) meldt dat het niet gelukt is om het ontwerpplan van eisen voor de aanbesteding openbaar vervoer op deze agenda te zetten. Dit is mede te wijten aan de in deze commissies gestelde vragen omtrent marktwerking. Dit heeft namelijk geleid tot een nadere discussie bij de drie betrokken besturen. Op dit moment is men bezig om uit te zoeken hoe de marktwerking geoptimaliseerd zou kunnen worden. Hierover bestaat nog geen overeenstemming. Een ander punt is dat af en toe in de pers stukken verschijnen over autowegen die overdekt worden. Spreker citeert de reactie van de wethouder van de stad Groningen in het Dagblad voor het Noorden waarin deze stelt dat overkapping niet gestoeld wordt door beleid en dat de aandacht uitgaat naar beveiliging van het drukke kruispunt van de ringweg met het Hoendiep. De heer Musschenga sluit zich van harte aan bij de reactie van de wethouder. Het doet de voorzitter goed dat in een vorige vergadering in elk geval informatief over het programma van eisen is gesproken, hetgeen zijn uitwerking niet heeft gemist. De heer Köller (PvdA) merkt naar aanleiding van de arbeidsdeling in het openbaar vervoer op dat hem ter ore is gekomen dat men in de stad Groningen hiermee door wil gaan en dat hij verwacht dat de onderhandelingen deze week rond zullen komen. De heer Musschenga (gedeputeerde) vult aan dat de drie bestuurders, te weten die van de provincie Drenthe en die van Groningen, alsmede van de stad Groningen, in discussie zijn over het concept. Het vertrekpunt is daarbij niet gelijk. Vorige week heeft de gedeputeerde een tussenvoorstel ingediend onder voorbehoud van een juridische toets. Woensdag a.s. moet men tot overeenstemming komen. De heer Köller (PvdA) neemt aan dat de gedeputeerde met vertrekpunt een bestuurlijk vertrekpunt bedoelt in plaats van een en hetzelfde vertrekpunt voor drie bussen. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat hij niet bedoelt dat er drie bussen achter elkaar aan rijden zoals in Londen, maar dat het eventueel wel mogelijk is dat van één emplacement drie 3
verschillende bussen vertrekken. De heer Köller (PvdA) vraagt, over Londen gesproken, hoe de gedeputeerde, nu het toch verkiezingstijd is, denkt over het hedenochtend aldaar ingevoerde systeem voor regulering van de spits. De heer Musschenga (gedeputeerde) onthoudt zich liever van een antwoord. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) vraagt zich af wat dient er te gebeuren als de drie partijen niet overeenkomen? Liggen er andere scenario’s klaar? De heer Musschenga (gedeputeerde) gaat ervan uit dat woensdagochtend wel een positieve uitslag zal worden verkregen. 6.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a.
IPO-stukken
b. Brief van 9 januari 2003, nr. 19434/2/A.8,VV, betreffende Europese week van de verkeersveiligheid c. Brief van 9 januari 2003, nr. 2002-19493/2/A.9,VV, betreffende Intentieverklaring Platform Toegankelijkheid Openbaar Vervoer d. Brief van 16 december 2002. nr. 2002-12.211a/50/A.34,MV, betreffende Rapportage luchtkwaliteit 2001 e. Brief van 20 december 2002, nr. 2002-18369/51/A.18,VV betreffende voorstel tot aangepaste tarieven in het stads- en streekvervoer f. Brief van 19 december 2002, nr. 2002-17671/51/A.19,VV, betreffende instemming met ontwerpdienstregeling interlokaal openbaar vervoer ARRIVA per 5 januari 2003 g. Brief van 29 januari 2003-973/5/A.21,VV betreffende Werkplan 2003 regionaal orgaan verkeersveiligheid Groningen (ROG) h. Uitnodiging voor het symposium "Groningen duurzaam vooruit; nait zoezen moar doun!" op 19 februari 2003 van 14.00 tot 17.30 uur in de statenzaal i. Brief van 30 december 2002 van de heer I.van Haaften te Groningen aan o.a. de statencommissie Milieu, Verkeer en Vervoer betreffende toepassing art. 19, lid 2, WRO (stedebouwkundigdeelplan Eelderbaanzone)
De heer Van Biessum (GroenLinks) merkt op dat in IPO-verband veel gediscussieerd wordt over het punt van de ‘prestatiekaart subsidieregeling BANS klimaatconvenant’. Ook is duurzame energiebesparing genoemd in het initiatiefvoorstel. Hij zou het interessant vinden om de landelijke discussie als statenlid te kunnen volgen, te meer daar het thema een belangrijk onderdeel vormt van het vastgestelde initiatiefvoorstel. De heer Musschenga (gedeputeerde) zegt toe dat de betreffende stukken ter beschikking komen. De heer Köller (PvdA) stelt de brief behorende bij punt 6d aan de orde. Graag wil hij nader geïnformeerd worden over welke activiteiten zijn gestart om te zorgen dat de emissie van benzeen bij het condensaatverladingsstation van Noordgastransport te Roodeschool niet meer de norm overschrijdt. Een tweede punt betreft de redactie van de brief: twee keer wordt genoemd dat er ‘geen vermoeden bestaat’ dat bepaalde normen worden overschreden. Hij vraagt zich af wat hij daarbij moet voorstellen. Hij licht toe dat de stad Emden twee jaar geleden geklaagd heeft over (vermeende) overlast. Er is toen een rapport opgesteld waarin aangetoond werd dat de aard en mate van luchtverontreiniging niet echt verontrustend was. Hij vraagt zich af of de faciliteiten van de NAM ter vermijding van luchtverontreiniging bij de overlaadstations in de omgeving van
4
Delfzijl niet beter zijn dan elders. De heer Musschenga (gedeputeerde) heeft het rapport niet bij de hand. Hij vindt ook dat de formulering dat er geen vermoeden bestaat dat overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden plaatsvinden, teveel ruimte voor interpretatie overlaat. Wat betreft de locatie van het condensaatverladingsstation van Noordgastransport te Roodeschool is gerapporteerd dat men aan de goede kant van de streep zit. Wat betreft de inbedding in Roodeschool: daarover denkt men nu anders dan voorheen. Voor een eventuele verplaatsing naar de Eemshaven zijn geen financiële mogelijkheden beschikbaar. Puur op basis van milieucriteria is verplaatsing niet noodzakelijk, wel qua beleving. Ten aanzien van andere overlaadstations in de provincie bestaat inderdaad het vermoeden dat de normen niet worden overschreden. Echter, hierover zou zekerheid dienen te bestaan. De heer Moll (GroenLinks) meent dat de strekking van de zin is dat op basis van wetenschappelijke redenering ontoelaatbare verontreiniging vrijwel wordt uitgesloten. Als de zin een andere strekking zou hebben, zou ook hij zich zorgen maken. De heer Musschenga (gedeputeerde) denkt dat de redactie van de brief inderdaad moet worden aangepast. De heer Van Dam (CDA) merkt op dat de formuleringen in het betreffende rapport duidelijk zijn. De voorzitter stelt voor dat de zaak opnieuw wordt bekeken. De heer Köller (PvdA) is niet tevreden met de redenering dat op basis van rekenmodellen geconcludeerd wordt dat het vermoeden bestaat dat er niets aan de hand is. Hij benadrukt het adagium: meten is weten. Als op een bepaald moment en plaats geen verontreiniging wordt gemeten, dan is er eenvoudigweg geen verontreiniging. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) acht het niet reëel om op elke plek, bij iedere fabriek, meetapparatuur te installeren. Alleen door te meten kan met zekerheid worden vastgesteld of er mogelijke verontreinigingen aanwezig zijn, maar dat is volgens haar veel te kostbaar om in overweging te nemen. De heer Köller (PvdA) raadt haar aan om aan mensen te vragen die in de buurt van chemische fabrieken of vliegvelden wonen, of zij, onder alle herrie en stank, nog vertrouwen hebben in wetenschappelijke rekenmodellen. De voorzitter sluit de discussie over het ingekomen stuk af met de opmerking dat, als er behoefte aan bestaat, het thema in de volgende statenperiode alsnog geagendeerd kan worden. De heer Van Dam (CDA) merkt op dat in de rapportage betreffende de luchtkwaliteit het rapport van de gemeente Groningen ontbrak. Hij verzoekt dat, als het betreffende rapport aanwezig is, dit voor kennisname aan de commissie ter beschikking wordt gesteld. Verder acht hij de rapportage duidelijk, maar hij mist vermelding van emissie van fluoride door het bedrijf PPG, terwijl daarover ongerustheid bestaat. Het tweede punt betreft het ROG werkplan 2003 (ingekomen stuk 6g). Zijn fractie heeft veel waardering voor dit plan, vooral vanwege de verhoging van de verkeersveiligheid. Het sluit goed aan op de gesignaleerde problematiek. Het is gericht op jongeren en het onderwijs. Het bevat goede initiatieven en hij hoopt dat dit ambitieuze plan goed wordt uitgevoerd en dat dit ook na 2003 wordt voortgezet. Mevr. Smit-Slim (VVD) sluit zich aan bij de opmerkingen van voorgaande spreker inzake het ROG werkplan 2003 en is namens haar fractie blij met deze initiatieven, met name met de invoering van het verkeersveiligheidslabel dat aan scholen die daarvoor in aanmerking komen, zal worden toegekend. Het verkeersonderwijs zag zij liever minder vrijblijvend, maar als een verplicht onderdeel. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat aandacht zal worden besteed aan het probleem
5
van de luchtkwaliteit, zoals door de heer Van Dam naar voren gebracht. Als het rapport van de gemeente Groningen aanwezig is, zal dit de commissie worden toegezonden. Met betrekking tot het ROG werkplan 2003 merkt hij op dat het past bij de doelgroep. Extra rijvaardigheid wordt op initiatief van de provincie Groningen gestimuleerd, hetgeen positief is ontvangen. Over het eventuele verplichte karakter van het verkeersonderwijs is vorig jaar op het ministerie breed gediscussieerd. Gebleken is dat dit moeilijk te realiseren is. Geprobeerd wordt om via een andere weg een en ander te bereiken. Het verkeersveiligheidslabel kan worden verdiend. De leeftijdsgroep 18-24 jaar blijkt de categorie waarin verkeersonveilig gedrag het meeste voorkomt. In de voorgenomen activiteiten zal aan deze groep extra aandacht worden besteed. Mogelijk leidt dit in de toekomst tot gevolgen met name voor het tienpuntsrijbewijs. Er zijn veel positieve reacties op het voorstel ontvangen. 7.
Brief van GS van 3 februari 2003-01299/5/A.18,MB, betreffende Provinciale Strategie voor Duurzame Ontwikkeling en het Werkprogramma op hoofdlijnen 2003-2004
De heer Van Dam (CDA) meent dat het, mede dankzij de toelichting, duidelijk en helder is geworden wat in dit huis gedaan kan worden aan duurzame ontwikkeling. Hij stelt het op prijs als, naast het POP, het internationale aspect tot vertrekpunt wordt gekozen. De heer Van Biessum (GroenLinks) is tevreden met het materiaal dat er nu ligt. Het gaat nu om een intern proces, maar hij acht het noodzakelijk dat het project handen en voeten krijgt. Met dit lastige onderwerp wordt een goede start gemaakt. Met de vorige spreker is hij het eens dat de internationale dimensie wordt benadrukt. Hij noemt het klimaat als thema met een internationale dimensie. Bovendien hebben de Staten een rapport vastgesteld over mondiale bewustwording. Immers, ook internationaal wordt er veel nagedacht over onderwerpen die betrekking hebben op duurzame ontwikkeling. Hij refereert aan een reis met provinciale vertegenwoordigers naar Zuid Afrika. Het valt te overwegen om samen met andere landen te bekijken hoe het onderwerp internationaal wordt opgepakt. Duurzame ontwikkeling raakt het wezen van GroenLinks. In de afgelopen statenperiode heeft zij dan ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan de totstandkoming van dit project en voor de komende periode is het een grote uitdaging om dit beleidsterrein nader vorm te geven. Tenslotte vraagt hij zich af hoe bij dit project, dat voornamelijk betrekking heeft op het ambtelijk apparaat en de relatie tot GS, de verbinding met PS gestalte krijgt. Een en ander dient ook in een document te worden vastgelegd. Misschien is er een aanknopingspunt met het POP mogelijk, zodat een herziening of een voortgangsrapportage beschikbaar komt en de Staten het proces mee kunnen volgen. De heer Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat het lastig en tijdrovend was om intern een draagvlak te creëren. Het uiteindelijke traject is met zorg gekozen. Het project is opgezet met het POP als leidend principe. Voor de implementatie is 2 jaar nodig. Regelmatig zal worden teruggekoppeld. Aan de internationale dimensie wordt gewerkt, te meer daar Europa meer invloed op het beleidsterrein krijgt. Van belang is welke partners gekozen worden. In navolging van de Villach-conferentie zal dit jaar in Nederland een soortgelijke conferentie worden gehouden. De internationale agenda wordt steeds voller. Van belang is om een goede balans te vinden tussen het nationale, regionale en het internationale aspect. De voorzitter concludeert dat er een grote uitdaging voor de provincie ligt om dit beleidsterrein te ontwikkelen. 8. Brief van de Vereniging Hoogelandspoor te Warffum van 27 december 2002 betreffende het niet toepassen van de tariefverhoging 2003 op regionale spoorlijnen van NoordNed, onder verwijzing naar de antwoordbrief van het College. De heer Moll (GroenLinks) constateert een verschil tussen het antwoord van de gedeputeerde in een vorige vergadering van deze commissie op zijn vraag naar de voorgenomen tariefsverhoging van NoordNed (n.l. de vervoerder volgt de NS-tarieven) en het in bovengenoemde brief geformuleerde antwoord van het College op de vragen van de Vereniging Hoogelandspoor. Hij wil graag weten wat daarvan de achtergrond is.
6
De heer Musschenga (gedeputeerde) geeft toe dat zijn eerste beantwoording wat ‘kort door de bocht’ was en dat in de beantwoording op bovengenoemde brief ook het argument van de kaartintegratie is genoemd, daar dit principe ook onderdeel vormt van de overeenkomst. Op grond van de combinatie van beide argumenten dienen de NS-tarieven gevolgd te worden. Het verbaast hem dat, alhoewel de Vereniging Hoogelandspoor prominent vertegenwoordigd is in het consumentenplatform, van dit platform geen enkel signaal is ontvangen. De heer Moll (GroenLinks) acht beide argumenten valide. De afweging van het College is daarmee voldoende verklaard. Bij volgende gelegenheden zal de GroenLinks-fractie erop letten dat in nieuw te sluiten overeenkomsten ruimte overblijft voor het voeren van een eigen beleid door de Staten. De voorzitter sluit de discussie en stelt het volgende punt aan de orde. 9. Voordracht van GS aan PS van 7 januari 2003, nr. 2002-19198, VV inzake startnotitie vrijwillige m.e.r. Roden/Leek-A7 (nr. 7/2003) De heer Van Dam (CDA) wil naar aanleiding van deze startnotitie graag geïnformeerd worden over de toekomstige, goede en snelle planprocedure. De heer Moll (GroenLinks) merkt op dat het hier een erg interessant gebied betreft waarvoor in Regiovisieverband keuzen zijn gemaakt voor woningbouw. Weliswaar zijn hierbij door zijn partij op diverse niveaus kanttekeningen gemaakt, maar nu, na een fase van democratische besluitvorming, wordt meegedacht over de ontsluiting van het gebied. Spreker onderschrijft het doel van de m.e.r.-studie en uit alle waardering voor het vrijwillige karakter daarvan. Hij vraagt zich af of de zoekruimte voldoende wijd is om geen alternatieven uit te sluiten die later toch mogelijk een rol zouden kunnen spelen. Daar de Nulplus-variant prominent in de m.e.r.-studie aanwezig is, is bij hem het vertrouwen ontstaan dat op basis van de uitkomst van de studie goede besluitvorming mogelijk zal worden. Hij is benieuwd welke milieuscores en bereikbaarheidsscores de verschillende varianten zullen krijgen. De voordracht kan wat hem betreft als hamerstuk naar de Staten. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) meldt dat ook haar fractie waardeert dat voor dit gevoelige gebied vrijwillig wordt gekozen voor uitvoering van een m.e.r.-studie. Ze stemt in met de onderscheiden varianten. Zij vraagt hoe de studie wordt gefinancierd. De heer Roggema (GPV) vindt de voordracht helder leesbaar en begrijpelijk. Hij meent dat dit project uitermate geschikt was om te experimenteren met het duale bestel. Hij vraagt zich af of de varianten die genoemd zijn, voldoende in beeld komen en of de fase van besluitvorming niet wat bekort kan worden. De heer Musschenga (gedeputeerde) benadrukt het belang van het vrijwillige karakter van de studie van dit kwetsbare gebied. Een eventuele keuze voor een traject dient pas na afronding van de studie te worden gemaakt. De m.e.r.-studie garandeert dat de besluitvormingsprocedure uiteindelijk sneller verloopt. De studie wordt financieel gedragen door de diverse betrokken partijen, te weten de provincies Groningen, Drenthe en de gemeenten Leek en Marum en Noordenveld. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) verzoekt de gedeputeerde om de statenleden schriftelijk te informeren over de financiering van de studie. De heer Musschenga (gedeputeerde) zegt dit alsnog toe. De voorzitter concludeert dat de commissie positief oordeelt over deze voordracht die, voorzien van de verzochte financiële informatie, als hamerstuk naar de Staten kan. 10. Voordracht van GS aan PS van 14 januari 2003, nr. 2002-16290,BW, inzake vervangen brug over het Munnikezijlsterried te Lauwerzijl en de aanleg van het fruitdorp Lauwerzijl (nr. 3/2003)
7
Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) meent dat deze voordracht een prima voorstel is, maar dat de link met het fruitdorp niet helemaal helder is. Zij vindt dat de combinatie van financiering en besluitvorming niet bijdraagt aan de inzichtelijkheid van het provinciale bestuur. De heer Musschenga (gedeputeerde) is blij dat de kwestie op deze manier kon worden opgelost, daar anders geen oplossing kon worden gevonden. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) waardeert de creativiteit van de gedeputeerde, maar blijft deze creatieve wijze van financiering van de verkeersveiligheid toch zorgelijk vinden. Mogelijk moet dit een punt zijn voor de komende collegeonderhandelingen. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat hij daar niet veel mogelijkheden voor ziet. De voorzitter merkt op dat ook met betrekking tot het fietspadenplan optimaal gebruik wordt gemaakt van de ten dienste staande middelen. De heer Moll (GroenLinks) vindt het voorstel helder en ziet geen verboden vruchten hangen. De heer Van Dam (CDA) reageert met de opmerking dat voor de CDA-fractie heel sterk het resultaat telt. Bovendien is van belang dat het project met enthousiasme door de bevolking wordt gedragen. Mevr. Smit-Slim (VVD) vindt het een heel leuk project: de Betuwe van het noorden! De voorzitter concludeert, de opmerkingen gehoord hebbende, dat dit stuk op de B-lijst voor de Staten geplaatst kan worden. 11. Voordracht van GS aan PS van 21 januari 2003, nr. 2003-0753, VV, inzake aanleg rotonde Turfweg-Zuiderveen-Pekela (nr. 6/2003) De heer Roggema (GPV) meent dat, als de gemeente Pekela slechts de beplanting van de rotonde en het onderhoud daarvan voor haar rekening neemt, ze er echt iets moois van moet maken. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) wil graag onder de aandacht brengen dat in Deventer een project wordt uitgevoerd waarin plaatselijke hoveniersbedrijven kunnen inschrijven op de beplanting en onderhoud van rotondes met als tegenprestatie de plaatsing van kleine reclameboodschappen. Op deze wijze kunnen rotondes er leuk uitzien zonder dat daarmee overheidsgeld is gemoeid. Een tweede punt is dat op rotondes niet altijd duidelijk is wie voorrang heeft. Op sommige (kleine gemeentelijke) rotondes hebben fietsers wel voorrang en op grotere (provinciale) rotondes midden in een gemeente hebben zij dan weer geen voorrang. Dit leidt tot onveiligheid. Zij roept de gedeputeerde op om in overleg met collega’s uit de gemeenten te streven naar meer eenduidigheid. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat voorrang een veel bediscussieerd onderwerp is. Hij streeft naar uniformiteit en zal intern de discussie openen. Hij zegt toe dat in de vorm van een notitie de Staten nader geïnformeerd zullen worden. Met betrekking tot de financiële mogelijkheden van Pekela bleek ondanks de goede wil niet meer mogelijk. Verder zal ambtelijk worden nagegaan of de inschakeling van hoveniersbedrijven voor de beplanting en het onderhoud van rotondes ook in deze provincie zinvol is. De heer Köller (PvdA) meent dat het al of niet voorrang hebben van de fietser afhangt van de kwestie of het fietspad wel of niet onderdeel is van de rotonde. In het eerste geval heeft de fietser voorrang, in het tweede geval niet. Met betrekking tot het onderhoud suggereert hij dat met de rotondes ook de vluchtheuvels meegenomen zouden moeten worden. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat met gemeenten overleg wordt gevoerd over de
8
inrichting en het onderhoud van vluchtheuvels en rotondes. De voorzitter concludeert dat GS nog terugkomt op de veiligheid van fietsers op rotondes en dat deze voordracht op de B-lijst wordt geplaatst. 12. Voordracht van GS aan PS van 21 januari 2003, nr. 2003-0656, BW inzake samenwerkingsovereenkomst verplaatsing woonzorgcentrum Zuidhorn (nr. 8/2003) Mevr. Smit-Slim (VVD) refereert aan het proces dat tot deze voordracht heeft geleid waarin verschillende disciplines hebben samengewerkt en acht daarin het gevoerde overleg met de cliënten in het woonzorgcentrum van groot belang. Zij meent dat nu, na een lange weg, iedereen tevreden kan zij en zij gaat akkoord met de voordracht. De heer Van Dam (CDA) meent dat na een moeizaam proces nu een goede ontwikkeling is ingezet waarin een aantal deelprojecten in samenhang worden gebracht voor een veel omvattend project waarbij als uitgangspunt is gekozen voor integrale ontwikkeling. Zijn fractie onderschrijft van harte dat een oplossing van hoge kwalitatief wordt nagestreefd gebaseerd op een goede ruimtelijke visie. De rol, verantwoordelijkheden en financiële verplichtingen van de partijen worden helder aangegeven. Het gaat volgens de spreker duidelijk om een inspanningsverplichting. Hij heeft nog wel vragen en daarvoor refereert hij aan de zinsnede op p. 8.4: “Als de plannen verder zijn uitgewerkt en er een exploitatieverkenning is gemaakt zal er meer zicht zijn op de haalbaarheid. Als de plannen binnen de huidige mogelijkheden wat betreft bouwtempo en afzetmogelijkheden niet haalbaar blijken kan er op dat moment alsnog besloten worden de samenwerking niet voort te zetten.” Hij vraagt zich af wat dit citaat betekent. Hij gaat ervan uit dat als randvoorwaarde geldt dat het woonzorgcomplex in het jaar 2006 is gerealiseerd. Voorts wil hij graag weten welke onoverkomelijke ruimtelijke bezwaren nieuwbouw ten zuiden van de Fanerweg tegenover de bestaande locatie verhinderen en bij wie deze bezwaren leven. De voorzitter wijst erop dat deze voordracht ook bij de Commissie Ruimte,Water en Groen zal worden behandeld. De heer Van Dam (CDA) antwoordt dat de behandeling van deze voordracht door de CDA-fractie in deze commissie wordt behandeld.Voor de tijdelijke wegomlegging en de tunnel is ook, zoals vermeld, een GDU-bijdrage nodig voor de jaren 2004 en 2005. Hij meent dat dit dient te geschieden in de vorm van een voorbeslag. Wat de tunnel betreft vraagt hij zich af of rolstoelgebruikers geen onwenselijke hellingen zullen tegenkomen. Hij gaat ervan uit dat de weg naar de tunnel volgens de daarvoor wettelijke normen wordt aangelegd. Ook de grondexploitatie en de relatie met de woningmarkt in het westelijk deel van de stad is voor hem duister. Tenslotte vraagt hij zich af of de provincie niet een nadrukkelijker rol moet spelen in het communicatieproces omtrent dit project. De heer Moll (GroenLinks) constateert dat er nu een eerste uitwerking voorligt van het convenant dat de provincie met de gemeente Zuidhorn een jaar gelden heeft gesloten. Hij concludeert dat de uitvoering van het eerste convenant, dat eerder, n.l. anderhalf jaar geleden, is gesloten, niet zo eenvoudig is. Er zijn nog een aantal onduidelijkheden aangaande het tracé van de nieuwe weg, alsmede een aantal ruimtelijke problemen voor Zuidhorn en de verbinding van het nieuwe Zonnehuis met Zuidhorn. Opvallend vindt zijn fractie dat een behoorlijk voorbeslag wordt genomen op het wegtracé. Een tweede punt is dat de verplaatsing van het Zonnehuis, inclusief een aantal bijbehorende functies wel wordt geregeld, maar dat het uitzicht dat ook ander gebouwen en eventueel een hele woonwijk aan die kant van de oude weg komt, vaag blijft. Dat zou kunnen betekenen dat, gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt, het nieuwe Zonnehuis lang een geïsoleerde positie zal innemen, hetgeen uitdrukkelijk niet de bedoeling was. In de derde plaats is in dit plan sprake van kapitaalvernietiging daar een aantal zaken eerst aangelegd worden en later fors zullen moeten worden aangepast. Het gevolg is dat de plannen erg duur zijn. De voordracht is wat behoedzaam over de consequenties. Zoals ook de heer Van Dam constateert zijn een aantal exits ingebouwd, die, gezien alle onduidelijkheden, naar de mening van de spreker, zeker ook noodzakelijk zijn. Het plan als geheel roept bij zijn fractie grote vraagtekens op en zijn fractie
9
vraagt zich af of zij hiermee akkoord kan gaan. De ruimtelijke aspecten zullen nog in een andere commissie worden besproken, maar hij geeft aan dat ook daarover vraagtekens bestaan en hij is van mening is dat dit niet het enige denkbare alternatief is. Hij bestempelt dit plan als een vlucht naar voren met een enorm prijskaartje, waarbij het de vraag is of de voorgenomen investeringen voldoende rendement voor de toekomst zullen opleveren. De heer Van Dam (CDA) vraagt de heer Moll of hij de door hem genoemde randvoorwaarde van realisering van de nieuwbouw in het jaar 2006 wèl deelt. Kunt u niet uitgaan van de eisen die met name die gesteld worden door het Ministerie van Zorg, waarbij vervolgens de tijd kan worden genomen voor alle andere ter discussie staande punten? De heer Moll (GroenLinks) merkt dat alle punten met betrekking tot het ouderenzorgbeleid belangrijk zijn. Misschien zal GroenLinks niet vasthouden aan het jaar 2006, maar zijn fractie zal wel duidelijk stellen dat het de vraag is of de gekozen weg tot een wenselijke oplossing leidt. Daarnaast zijn er ook in ruimtelijke zin ander oplossingen mogelijk. Het traject betreffende de weg is zijns inziens een vlucht naar voren, gaat gepaard gaat met veel onzekerheden en leidt de aandacht af van andere mogelijkheden in Zuidhorn, die slechts een kans zouden kunnen krijgen als de bestuurders ter plaatse en op provinciaal niveau daarnaar zouden kijken. Mevr. Gräper-van Koolwijk (D66) meldt dat het voorstel door haar fractie integraal zal worden behandeld in de Commissie Ruimte,Water en Groen, omdat zij ervan overtuigd is dat een nauwe samenhang bestaat tussen de ruimtelijke en de infrastructurele problemen. De heer Musschenga (gedeputeerde) benadrukt dat infrastructurele aspecten in deze commissie thuis horen, te meer daar vanuit de infrastructuur een oplossing wordt voorgesteld. Om tegemoet te komen aan de wens van de Staten dat in 2006 het Zonnehuis, inclusief de bijbehorende infrastructuur, gerealiseerd kan worden, heeft een voorbeslag op de GDU-middelen tot de doorbraak geleid die heeft geresulteerd in het voorliggende voorstel. In Zuidhorn is men akkoord gegaan met dit concept. Voor de ontsluiting is gekozen voor het tracé dat ook een toekomstig tracé kan zijn. In het eerste convenant is de oostrand in kaart gebracht, inclusief een woningbouwprogramma en een regeling voor de infrastructuur. Het voorliggend convenant is, mede onder invloed van vragen uit de Staten, expliciet gericht op het Zonnehuis. Daarom verbaast het de gdeputeerde dat nu gesproken wordt over een ‘vlucht naar voren’, terwijl aan het voorstel duidelijke plannen ten grondslag liggen. Deze plannen betreffen niet slechts provinciale plannen, maar ook gemeentelijke plannen voor toegewezen contingenten woningbouw. Om te vermijden dat het Zonnehuis en de rest van de woningbouw niet geïsoleerd komen te staan van het dorp, wordt bewerkstelligd dat oude structuren worden hersteld en gaat de Friesestraatweg verdwijnen. Wat betreft de financiële kant is aanvankelijk gedacht aan voorfinanciering, waarbij het risico aanwezig is dat het betreffende geld niet wordt geretourneerd. De heer Musschenga benadrukt dat dat idee is verlaten en dat uiteindelijk is gekozen voor het voorstel zoals dat ter bespreking ligt, waarbij zoveel mogelijk zekerheden, ook voor de gemeente Zuidhorn, zijn ingebouwd. Wat betreft de ontwikkeling van de tunnel (of liever ‘onderdoorgang’) merkt hij op dat de weg op horizontale wijze het spoortracé kruist, daar dit spoortracé al verhoogd is aangelegd. Rolstoelgebruikers zullen dus geen problemen ondervinden. Aan de andere kant van de weg zou dit juist wel een probleem zijn. De communicatie naar de bevolking omtrent het project wordt continu gezamenlijk ondernomen. Dit geldt net zo voor het bestuurlijk optreden en de keuze voor ontwikkeling van de oostrand, waarvoor een bestuurlijk draagvlak is ontstaan. Het project moet worden beschouwd als één geheel, waarbij alle elementen noodzakelijk zijn. Als dan in het voorstel gesproken wordt over de mogelijkheid van ontbinding van de samenwerking, dan is dat juridisch noodzakelijk. Het College gaat er niet vanuit dat in de toekomst één der partijen zal afhaken. Natuurlijk staat het woningbouwprogramma onder druk, maar vanuit Zuidhorn wil men, naast het toegewezen contigent woningen, zelfs nog meer woningen bouwen. Tot slot benadrukt de gedeputeerde dat met dit voorstel zichtbaar wordt gemaakt dat het jaar 2006 wordt gehaald.
10
In tweede termijn De heer Moll (GroenLinks) merkt op dat de gedeputeerde kiest voor de koers die bij het convenant is neergezet. Net zo consistent zet ook zijn fractie haar koers door. In eerste termijn heeft hij zijn bezwaren tegen dit plan geuit, met name het bezwaar dat vooruit gelopen wordt op een weg waarvan het tracé nog niet vaststaat. In de tweede plaats geeft hij aan mogelijkheden te zien voor het Zonnehuis aan de zuidwestkant van Zuidhorn. Dat beperkt de ingreep aanzienlijk. Het verschil betreft een nieuw of een uitbreiding van het centrum. De ontwikkeling van de oostrand is pas actueel als er meer duidelijkheid is over het wegtracé en de woningbouwprogramma’s aan de oostkant. De keuze die het College nu voorstelt, wordt door zijn fractie als te vroeg beschouwd. Spreker meent dat het beter is pas op de plaats te maken en naar andere varianten te zoeken, te meer daar de plannen op dit moment erg veel geld kosten, waarbij het de vraag is of op langere termijn het beoogde rendement wordt gehaald. De heer Van Dam (CDA) kan de heer Moll niet volgen. Wil hij eerst zicht op de wegenstructuur, de woningbouw en daarna pas een besluit over inpassing van het Zonnehuis? De heer Moll (GroenLinks) merkt op dat het College eerst een besluit over het Zonnehuis wil laten nemen, zodat dát de fatale atractor wordt voor de rest van de ontwikkeling. De heer Van Dam (CDA) werpt tegen dat GroenLinks dan geen recht doet aan de onderliggende visie. De heer Moll (GroenLinks) antwoordt dat het document goed bestudeerd is en dat zijn fractie daar kanttekeningen bij heeft en er nog onopgeloste dilemma’s zijn, terwijl er nu al wel gewerkt wordt aan concrete oplossingen. Hij meent dat dat een verkeerde volgorde is. De heer Van Dam (CDA) merkt op dat in Zuidhorn daarvoor een keuze is gemaakt. De heer Moll (GroenLinks) brengt naar voren dat ook in Zuidhorn die keuze nog volop in discussie is. De heer Van Dam (CDA) dankt de gedeputeerde voor zijn beantwoording. Hij benadrukt dat met dit voorstel 2006 wordt gehaald. Hij stelt voor dat het voorbeslag van de GDU-gelden in de besluitvorming wordt opgenomen. De heer Musschenga (gedeputeerde) antwoordt dat in de besluitvorming voldoende duidelijk aangegeven is dat financiering dient te geschieden zoals in de voordracht is vermeld. De heer Van Dam (CDA) is blij dat de communicatie een gezamenlijke zaak is. Graag zou hij dat ook expliciet in het stuk vermeld zien. Tevens is hij verheugd dat de ontbindingsclausules slechts formele factoren zijn en dat de inzet van gemeente en provincie helder zijn ten einde dit grootse en complexe project in deze samenhang te realiseren. De voorzitter concludeert dat uit het beraad blijkt dat er argumenten voor en tegen bestaan. Het stuk komt nog aan de orde in de Commissie Ruimte, Water en Groen. Hij stelt voor deze commissie te volgen in haar keuze voor een A of B-stuk. Aldus wordt besloten. 13.
Rondvraag
De heer Van Dam (CDA) heeft gelezen dat de N33 bij Gieten wordt ondertunneld. Graag wil hij daarover en over de verkeersveiligheidsaspecten nader worden geïnformeerd. De voorzitter merkt op dat dát gedeelte in de provincie Drenthe ligt. De heer Musschenga (gedeputeerde) merkt op dat deze weg tot het Rijk behoort en dat hij niet meer weet dan dat gesproken wordt over ondertunneling. Hij gaat ervan uit dat de verkeersveiligheid met ondertunneling is gediend. De heer Köller (PvdA) heeft een paar korte vragen: 1. Er is een brief verstuurd van de club rondom PPG in Hoogezand met betrekking tot het ontbreken van een aantal stukken bij de ter visie legging. Deze brief schijnt naar de provincie te 11
zijn verstuurd. De heer Köller wil graag weten wat daarop de reactie is van het College. Hij biedt aan zijn kopie aan de gedeputeerde te overleggen. 2. Er is uitspraak gedaan door de Raad van Staten met betrekking tot ESD. Spreker merkt op dat ESD heeft laten weten dat deze uitspraak geen negatieve consequenties voor haar zou hebben, want er zou niet worden uitgebreid. Wat de provincie betreft gaat het om verlening van een provinciale vergunning. De bezwaren zijn echter gegrond verklaard en spreker vraagt zich af wat de reactie is van de provincie. In samenhang met deze kwestie merkt de heer Köller op dat twee jaar geleden een milieurapportage is uitgebracht. Hij verzoekt agendering van de gevolgen van deze uitspraak voor de betreffende vergunning in de commissie. De voorzitter antwoordt dat agendering toevalt aan het presidium en dat er op een gegeven moment, mede in verband met de te korte voorbereidingstijden, geen zaken meer aan de agenda kunnen worden toegevoegd. De laatste anderhalf jaar is deze commissie o.a. bezig geweest met het verlenen van vergunningen, het beleid daaromheen, de handhaving en het revisiebeleid. Als deze statenperiode nu niet zou eindigen, zou dit thema de volgende keer op de agenda staan. De heer Köller (PvdA) begrijpt dat de kwestie een volgende keer op de agenda komt. De heer Musschenga (gedeputeerde) meldt dat hem niets bekend is over ontbrekende stukken. Als er stukken zouden ontbreken, dan zullen die worden toegevoegd. Ook op de betreffende informatieavond heeft hij daarover niets vernomen. Wat betreft de ESD merkt hij op dat haar directie haar eigen beleid bepaalt en dat de provincie met betrekking tot de vergunning teruggeworpen is op de vergunning uit 1989, welke, zoals ook in deze commissie is besproken, niet handhaafbaar is. Ook ontbreken in die vergunning een aantal zaken met het gevolg dat die dan ook niet kunnen worden overschreden. Intern beraadt men zich erop wat er moet gebeuren en welk traject moet worden uitgezet. Na overleg binnen het College zal de commissie op de hoogte worden gesteld. 14.
Sluiting
De voorzitter bedankt ter gelegenheid van de laatste vergadering van de commissie in deze samenstelling haar leden voor de goede samenwerking en de goede sfeer waarin de beraadslagingen gedurende de laatste vier jaar gestalte hebben gekregen. Hij sluit de vergadering om 16.30 uur.
12