Verslag Stadslezing gehouden op 5 oktober 2011 in het stadhuis van de gemeente Lelystad. Spreker: de heer F. Spangenberg; Motivaction. Laat ik beginnen met te vertellen waarom ik hier ben, hoe het zo gekomen is dat ik hier kan staan en iets kan vertellen. Het gaat een aantal jaren terug. Ik ben gaan studeren in 1968. Dat jaar, en degenen die dat hebben meegemaakt weten het, was een soort revolutiejaar. Mijn ouders woonden in Eindhoven. Mijn vader was daar ingenieur bij Philips, hij was voormalig marineofficier. Ik vertel dit, omdat het in het beeld een betekenis heeft. In dat jaar 1968 ging ik dus studeren. Het kwam niet echt van studeren, het was meer demonstreren; Maagdenhuisbezetting, democratiseringsacties, demonstraties tegen Mexico waar toen de Olympische Spelen plaatsvonden. Ik stond te liften, met lood in mijn schoenen terug naar Amsterdam. Er stopte een auto en degene die achter het stuur zat had heel snel in de gaten dat ik niet helemaal lekker in mijn vel zat en ik vertelde wat er aan de hand was. Hij zei: wat jij moet doen als eerstejaarsstudent sociologie, je moet gaan enquêteren; dat heb ik ook mijn hele studie gedaan. Het is heel handig als socioloog om mensen te ondervragen. Dan weet je wat er speelt en dat kun je bij je studie heel goed gebruiken. De volgende dag ben ik meteen naar een bureau gegaan en nog diezelfde dag had ik een proefenquête. Ik heb tijdens mijn hele studie geënquêteerd. Ik vertel dit verhaal omdat ik daar tot aan de dag van vandaag heel veel plezier van heb. Als kind opgevoed in een middenklassenmilieu dacht ik dat ik wel wist wat er speelde, maar toen kwam ik in de superluxe villawijken en ook in de achterstandswijken; de zogenaamde Vogelaarwijken, de prachtwijken. Ik zag dat er veel meer bestond dan ik van huis had meegekregen. Ik ben in duizenden woonkamers geweest en daar ontdekte ik dat je aan de woonkamer kunt zien wat voor mensen daar wonen, je ziet waar die mensen voor gaan. Er is geen woonkamer hetzelfde. Net zoals geen individu hetzelfde is. Aan die woonkamer kun je zien: heerst hier gezelligheid, gaat het hier vooral om het scherpen van de geest, is status heel belangrijk of is het hier anarchie en chaos. Al die zaken kunnen iets met elkaar te maken hebben, maar zo kun je een ordening maken in soorten van woonkamers. Ik vroeg me af of er een verband zou zijn tussen hoe mensen de vragen van de enquêtes beantwoorden en wat hun interieur uitdraagt. In 1984 heb ik Motivaction opgericht. Opinieonderzoek doe je om te begrijpen wat de burger of de consument doet. Het probleem daarbij is, dat er een verschil zit tussen wat mensen zeggen dat ze doen en wat ze werkelijk doen. Het ligt wel dicht bij elkaar; het ligt in elkaars verlengde. Met de antwoorden ga je kijken of je gedrag kunt verklaren. Er wordt gekeken of mannen andere dingen zeggen dan vrouwen, jongeren andere dingen dan ouderen, hoger opgeleide mensen andere dingen dan laag opgeleide mensen. Die onderzoeken kijken vooral naar sekse, opleiding, inkomen. Laten we daar eens naar kijken. De man/vrouw rollen lopen steeds meer door elkaar. Leeftijd; als je in de tijd van Geert Mak‟s boek “De eeuw van mijn vader” 45 jaar was, moest je zorgen dat je een buikje kreeg, je ging bedachtzamer bewegen en langzamer, plechtiger praten, want je was senior. Tegenwoordig willen we allemaal jong en vitaal zijn. We kennen allemaal de lamlendige adolescenten die niet van hun schermpje vandaan te branden zijn. We kennen de hyperactieve 60-plussers die weer studeren, die wereldreizen maken. Opleiding; iedereen kent voorbeelden van mensen die met weinig opleiding een fantastische carrière hebben weten te realiseren en mensen met veel opleiding die dat maar heel matig doen. Omdat ik dacht: die interieurs verklaren iets, ben ik daar met een aantal collega‟s mee gaan werken. We hebben een modaal gevonden om die interieurs in tekst om te zetten en in waarden. Dat hebben we door middel van enquêtes in kaart gebracht en zo hebben we een waardenkaart van Nederland gemaakt, waarop we burgers kunnen groeperen. e
Uit hersenfysiologisch onderzoek weten we, dat ongeveer tot aan het 24 levensjaar het emotionele e hersendeel en het rationele hersendeel niet geheel met elkaar in verbinding staan. Tot je 24 kun je e heel goed leren. Na je 24 neemt dat in een rap tempo af. Je kunt nog wel leren, maar het kost meer e e inspanning. Je inzicht verbetert wel na je 24 . Het gegeven dat je tot je 24 heel goed kunt leren, brengt ook een aantal andere eigenschappen met zich mee. Aristoteles had het er al over, jongeren zijn ongeduldig, onbeleefd, luisteren niet naar volwassenen. Dat heeft simpelweg te maken met die hersensamenstelling. Door de manier waarop we naar opvoeding zijn gaan kijken de afgelopen decennia, zijn we enigszins uit het oog verloren dat jongeren zo‟n hersenconstitutie hebben. Verantwoordelijk voor die verandering is vooral mijn generatie; de protestgeneratie of de
babyboomers. Ik ben opgevoed met waarden als: wacht tot je iets gevraagd wordt, doe wat je gezegd wordt, werk vóór het meisje, op is op. Er was er nog één, als ik ergens bezwaar tegen maakte: omdat ik het zeg. Kinderen van vandaag de dag moet je daar niet mee grootbrengen, want dan kunnen ze zich niet handhaven. Waarom hebben kinderen van nu andere opvoedingswaarden nodig? Kinderen van nu moeten zich goed kunnen redden, moeten goed voor zichzelf kunnen opkomen. Die moet je niet laten wachten tot ze iets gevraagd wordt, ze moeten het als haantje de voorste snel zeggen. Als exponent van die protestgeneratie heb ik me natuurlijk verzet tegen al die waarden waarmee ik ben grootgebracht, maar ik betrap me erop dat als ik als laatste een ruimte uitga, ik automatisch het licht uitdoe. Dat heb ik zo geleerd. Maar als je bent opgevoed in een periode van overdaad en: het kost allemaal niets, en: het maakt niet uit, waarom zou je dan het licht uitdoen? Zo verschuiven in de tijd geleidelijk aan onze waarden. Er zijn nog een aantal andere zaken die veranderen. We hebben onze economie zo ingericht, dat beide partners moeten werken als je een beetje prettig wilt leven. Als beide partners werken en er zijn kinderen, dan weet je dat er niet genoeg tijd is om alle aandacht aan die kinderen te geven. Er ontstaat een beetje een schuldgevoel en schuldgevoel leidt tot compensatie; materieel en immaterieel. Er is nog iets anders. Ik ben opgegroeid in een gezin van zes kinderen. Mijn oudste broertjes en zusjes voedden mij strenger op dan mijn ouders. In het algemeen is de gezinsgrootte tegenwoordig één, twee kinderen. Dus dat effect van oudere broertjes en zusjes is bijna weggevallen. We hebben werkende ouders, geen oudere broertjes en zusjes, ouders die vooral jong en vitaal willen zijn. Dat is op zich helemaal niet erg; het heeft wel effect op hoe jongeren in het leven staan. Een voorbeeld. We hadden met een 17-jarige jongen een afspraak gemaakt en waren aan het filmen op zijn kamer. De ouders waren beiden aan het werk, dus zo‟n jongen is alleen aan het eind van de middag. “Ik vind het leven wel prettig. Ik hockey bij het eerste en dat wil ik eigenlijk wel blijven doen. Ik hoef later ook helemaal niet veel te verdienen.” Ik hoef later niet veel te verdienen. De cameraman hoorde dat ook en via de camera zie je een geluidsinstallatie, twee computers, de kasten puilen uit van de merkkleding, de held in kwestie op foto‟s van tropische bestemmingen, hij had een groot deel van de wereld al gezien. Ik hoef later niet veel te verdienen. Want ouders zorgen overal voor, dus hij blijft lekker hockeyen in het eerste en het komt allemaal goed. 17 jaar, nog geen 24, dus er kan nog heel veel geleerd worden. Maar het moet wél geleerd worden. Er zijn acht verschillende burgertypen te onderscheiden. Om het gesprek wat soepeler te laten verlopen, breng ik die acht terug naar vier typen van burgers. De eerste groep is de gezags- en plichtsgetrouwe burger. De gezags- en plichtsgetrouwe burger doet wat de autoriteit zegt. Hij stelt ook geen moeilijke vragen. De tweede is de groep van de verantwoordelijke burger. De verantwoordelijke burger is altijd bezig met het scherpen van de geest, met het debat. De verantwoordelijke burger is ook erg bezig met de samenleving en wil iets doen aan de samenleving. Verantwoordelijke burgers zijn het ook lang niet altijd met elkaar eens. Veel in debat, maar het gaat wel altijd ergens over. Verantwoordelijke burgers zien we veel in het onderwijs en natuurlijk in de politiek en ambtenarij, in de media, en bestrijden vooral elkaar. De derde groep, de pragmatische of zelfredzame burger. De pragmatische burger denkt de hele dag: what‟s in it for me? Vind ik het leuk, dan doe ik mee. Vind ik het niet leuk, ben ik weg. Ik zeg niet eens dat ik het niet leuk vind, ik ben gewoon weg. Die pragmatische of zelfredzame burger weet heel goed waar hij of zij moet gaan om het prettig te hebben. Dan de vierde groep. Dat is de buitenstaander of structuurzoeker. Buitenstaander klinkt niet echt vriendelijk maar zo noemen ze zich zelf vaak, want ze voelen zich buitenstaander ten aanzien van politiek, bestuur, gemeenschapszaken. De buitenstaander gaat in wezen niet stemmen, en als hij stemt, dan is het een proteststem. Buitenstaanders zitten minder prettig in hun vel, hebben het idee dat het in zaaltjes zoals hier meer een samenzwering is tegen de gemeente of tegen de burger dan dat hier iets constructiefs wordt bedacht. Van buitenstaanders heb je het idee dat ze altijd achteraan aansluiten. Vier groepen. Hoe groot zijn die groepen? Toen ik ongeveer 15 jaar geleden begon met dit in kaart te brengen, waren die vier groepen bijna even groot. Er zit verandering in. Laten we de jongeren van 15 tot 24 jaar nemen. Gezags- en plichtsgetrouw is 4% van de jongeren over het hele land verdeeld. Bij de verantwoordelijke jongeren is dat 14%. We zitten nu op 18% van de jongeren, dus we houden meer dan 80% over, te verdelen tussen pragmatische jongeren en buitenstaanders. Dat wás ongeveer half om half, maar door allerlei inspanningen die we leveren groeit het aantal pragmatische, zelfredzame jongeren en neemt het aantal buitenstaanders iets af. Het is een meer dan interessante
ontwikkeling, omdat de pragmatische, zelfredzame jongeren erg bezig zijn met zichzelf, zich ook goed weten te redden en weten waar Abraham de mosterd haalt. Pragmatische burgers, ook volwassen pragmatische burgers, zeggen bijvoorbeeld: ik werk voor mijn geld, dus jij ook. Solidariteit is heel laag bij pragmatische burgers. Ik zal een voorbeeld noemen van hoe die verschillende typen burger reageren, aan de hand van het onderwerp zwerfvuil. Creëert de plichts- en gezagsgetrouwe burger zwerfvuil? Nee. Creëert de verantwoordelijke burger zwerfafval? Ook niet. De verantwoordelijke burger weet: als ik hier mijn flesje neergooi, dan ligt er straks een zakje bij en de volgende dag een vuilniszak en dan is die vuilniszak nog opengescheurd ook. Vuil trekt vuil aan. Dat weet de verantwoordelijke burger. Waar komt dat zwerfafval dan vandaan? Motivaction doet voor veel gemeenten onderzoek onder de burgerij. Dat doen we met internet vragenlijsten, maar we nodigen ook vaak gespreksgroepen uit. Stel je een groep pragmatische burgers voor. Ik introduceer het onderwerp zwerfafval. Reactie: dat wordt toch opgeruimd; daar betaal ik toch belasting voor; dat is een onzinnig onderwerp om over te praten, want je gooit iets neer en een dag of een paar dagen later is het gewoon weg, dus is het opgelost. Dan een groep buitenstaanders, structuurzoekers. Bij het onderwerp zwerfafval is de reactie: ja maar al die anderen gooien het toch ook neer, ik hoef toch niet het braafste jongetje of meisje van de klas te zijn om het bij me te houden? Het is wonderbaarlijk, hoe het idee van zwerfafval beleefd wordt. Hoe gaan we daar politiek/bestuurlijk mee om. We voeren sinds jaar en dag een campagne: Houd Nederland schoon. Ik weet zeker dat de meeste van jullie die campagne zien. Je ziet de borden, de posters, maar die pragmatische burger ziet dat niet. We hebben een systeem in ons dat selectieve perceptie heet. Selectief: je zoekt uit wat je wel wilt zien en wat je niet wilt zien. We hebben allemaal een soort mechanisme waardoor je dat ziet wat bevestigt wat je al weet. We doen veel onderzoek naar het effect van communicatie. De pragmatische burger ziet die hele campagne niet. Die is ook niet relevant: het wordt toch opgeruimd? En buitenstaanders zien sowieso veel minder, omdat zij heel erg gericht zijn op hun eigen impulsieve en plezierige leven. We hebben als politiek/bestuurlijke elite een heel slim, geheim wapen ontwikkeld tegen het zwerfvuil. De blikvanger. Die groepen gaan daar heel verschillend mee om, maar de bestuurders zitten in de groep verantwoordelijke, plichtsgetrouwe burgers en hebben heel weinig aansluiting bij hoe de pragmatische burger en de buitenstaande burger ermee omgaan. Ik wil nu het onderwerp verleggen naar het armoedevraagstuk. Ik heb met mijn bureau bij een aantal gemeenten het armoedevraagstuk bekeken en doorgelicht. Dan zie je eenzelfde fenomeen. Als je onder de armoedegrens leeft en functioneert, kom je daar bijna nooit meer uit. En dat komt doordat wij met onze regelgeving mensen erin houden. Ondanks de intelligentie en alle inspanning die we eraan leveren als politiek/bestuurlijke elite, op het moment dat je onder de armoedegrens functioneert, geen werk hebt en je krijgt een baantje, wordt het meteen afgepakt. We hebben alle regels zo ingezet, dat we mensen terugduwen onder de armoedegrens. Het hele idee van empowerment, waarbij je kijkt naar het talent van mensen, dat talent stimuleert en ze daarin ook wat ruimte geeft, zit niet in de regelgeving. Daar kun je als gemeente heel weinig aan doen, omdat de landelijke regelgeving is opgezet, niet met de bedoeling maar wel met het effect van pappen en nathouden. Met alle slimheid, alle resources en alle mogelijkheden die we hebben, moet daar meer uit te halen zijn. Ik ben in die zin zeer geïnteresseerd hoe het zal gaan met de komende bezuinigingen, omdat er veel meer van de burger gevraagd gaat worden en heel veel burgers veel meer kunnen doen dan nu gebeurt. Een metafoor. Je hebt je stoepje geveegd en je staat een beetje uit te rusten. Je kijkt: ik heb mijn stoepje mooi geveegd. Daar word je een beetje gelukkig van. De andere situatie. De gemeente komt je stoepje vegen. Je staat te kijken. Het gaat niet snel genoeg en daar wordt iets vergeten en daar. Als een ander het doet, ga je kritisch toekijken en heb je niet de voldoening die je hebt wanneer je het zelf hebt gedaan. Dit is een van de fenomenen in dit fantastische land waar we bijna alles geregeld hebben. Wanneer je geboren bent in een achterstandswijk en je functioneert onder de armoedegrens, dan is er voor alles een instantie. Met de beste bedoelingen, maar het eindresultaat is vaak niet ten gunste van het individu. Een typerend voorbeeld. Onlangs ondervroeg ik een aantal jongeren die net hun mbo-diploma hadden gehaald. Een meisje van 20 jaar had haar kappersdiploma gehaald. Mijn vraag: wat ga je nu doen? Antwoord: een eigen zaak beginnen. Ik denk: heel goed, wat ondernemend, en ik vraag: ga je niet een tijdje bij een salon werken om het klappen van de zweep te leren? Antwoord: Nee, ik ga niet voor een baas werken, dat is niets voor mij; ik ga mijn eigen zaak beginnen. Vraag: Maar hoe pak je dat aan?
Dan komt er een beetje vaag verhaal: met een paar medestudenten, maar ja, die woonden te ver weg, dus dat lukte niet helemaal. Haar man was politieman, ze had wel het huis op zijn naam gezet. Ik vraag: vertel verder, heb je een businessplan, want het is nogal wat, je eigen onderneming. Ik vroeg nog een tijdje door en zei: het kan ook misgaan, je begint toch een onderneming. Waarop zij zegt: dan heb ik toch de schuldsanering? e Aan het einde van je businessplan op je 20 de schuldsanering als vangnet neerzetten. Dat was niet de bedoeling. Maar het is wel een typerend fenomeen van onze fantastische samenleving die zoveel zekerheden biedt. Als je je huis uitgezet dreigt te worden, komt er een comité om je te helpen dat te voorkomen. Als je grote schulden hebt, worden je schulden gesaneerd. Ik noem dit, omdat dit veel burgers niet ondernemender en mondiger maakt, maar ze juist meer afwachtend maakt. Ik noem dat de infantilisering van de samenleving. Dit is een aspect van infantilisering, omdat we te weinig een beroep doen op de kracht van mensen zelf. Het is allemaal gedaan vanuit de beste overwegingen, maar het werkt niet goed uit. Die infantilisering gaat veel verder. Daar hebben wij ook allemaal een beetje last van, in alle mogelijke domeinen. Als je een huis bouwt moet een verblijfsruimte 2,80 meter hoog zijn. Waarom moet een verblijfsruimte, een kamer, 2,80 meter hoog zijn? Omdat we ervan uitgaan dat we steeds langer worden. Ik heb groot nieuws. We worden allang niet meer langer. Buren van mij hebben net een prachtig huis laten bouwen. Als je binnenkomt zie je een mooi trappenhuis. Het is net zo‟n omgang als hier, met prachtig smeedijzerwerk. De gemeente komt het huis inspecteren. Hun eigen villa; een echtpaar zonder kinderen. Afgekeurd. Afgekeurd? Wat mankeert eraan? De gemeenteambtenaar: overklautergevaar. Dus in hun privé huis moest daar net zoals hier plastic tegenaan worden gezet. Ze zeggen: maar we hebben geen kinderen en als hier kinderen komen dan nemen we wel de verantwoordelijkheid. Antwoord: Nee. Infantilisering van de samenleving. In plaats van dat we kinderen opvoeden en zeggen: je mag hier niet klauteren, worden er balustrades et cetera afgekeurd in verband met dit gevaar. In ieder domein, ieder beleidsgebied, hebben we regels die proberen om ongelukken en incidenten die eens zijn voorgekomen, voor altijd uit te bannen. Dat heeft een heel raar verloop, want je kunt daarmee niet alle incidenten verhelpen. Er is een grote beweging over het terugdringen van de regels. Terwijl dat gebeurt aan de ene kant, minder regels, komen er aan de andere kant veel meer bij. Hoe komt dat? Hoe komt het dat we in die accumulatie van regels zitten? We hebben een volksvertegenwoordiging en Kamerleden worden vooral beoordeeld op de media-aandacht die zij weten te genereren. Een Kamerlid dat heel goed zijn of haar werk doet en heel goed op de inhoud zit, valt niet op. Pech gehad. De volgende keer op een onverkiesbare plaats. Hoe kom je in de media? Niet door de inhoudelijk slimste en meest relevante onderwerpen. Je pakt de Telegraaf en daar staat op pagina 1, 2 of 3 wel een incident. Is het niet vandaag dan is het wel morgen, een incident in jouw portefeuille, jouw vakgebied. Je organiseert Kamervragen en Kamervragen geven reuring. Dat staat de volgende dag dan weer in de Telegraaf en in een aantal andere kranten. Een incident, we zijn doodsbenauwd voor incidenten en ook doodsbenauwd dat we aansprakelijk worden gesteld. We hebben het in onze fantastische democratie zo geregeld, dat Kamervragen door de bewindspersoon serieus moeten worden genomen en worden beantwoord. Dus in plaats van dat we onze bewindspersonen bezig laten zijn om het land beter en sterker te maken – in wat voor land willen wij in 2030 leven – wordt die bewindspersoon teruggeroepen, moet Kamervragen beantwoorden en zet zijn of haar ambtenaren aan het werk. Die ambtenaren gaan het zorgvuldig uitzoeken en dat leidt bijna automatisch tot regelgeving. De burger, gestimuleerd door de media, roept om regelgeving. Het hele apparaat is zo ingezet dat het leidt tot regelgeving. Iedere dag komt er van alle departementen een hele serie regels en wetten; in ieder domein. Ik noem er één waaraan ik me vreselijk erger: incidentenregistratie. Iedere school is nu verplicht incidenten te registreren volgens landelijk protocol. Op alle scholen heb je wel eens pest- en pikincidenten. Er zijn af en toe ook steekincidenten. Heel vervelend en akelig. Dan zeggen we niet: mijnheer of mevrouw de schooldirecteur, wilt u alert zijn op mogelijke incidenten, probeer het te voorkomen; we weten dat het niet altijd lukt, maar probeer het te voorkomen en wilt u naar bevinden handelen; er zijn allerlei instituten en adviesorganen die u daarbij kunnen adviseren. Nee, we stellen een wet in en in die wet wordt de school verplicht om volgens landelijk protocol te rapporteren wat er is voorgevallen. Dus zitten er in Den Haag weer een aantal ambtenaren die al die protocollen binnenkrijgen en gaan verzamelen. We hebben op scholen geen geweldsincidenten meer maar een incidentenregistratie. Infantilisering van de samenleving.
Het is natuurlijk goed om te weten wat er speelt, maar als je het beperkt tot alleen het registreren en niet wilt nadenken en niet je slimheid wilt inzetten bij de vraag: hoe kunnen we dit voorkomen, of: hoe kunnen we er iets aan doen, breng je de samenleving niet echt verder. Er zijn tal van factoren die veranderen en die maken dat steeds meer burgers zich niet prettig voelen. Overal zie je regels die zaken niet mogelijk maken, die zaken ingewikkeld maken. Inspraakprocedures die trajecten heel lang en traag maken; trajecten die toch doorgaan, maar die alleen maar worden opgehouden en veel duurder worden. We praten veel over de crisis en over bezuinigingen. In alle opinieonderzoeken die ik met mijn bureau doe, is dat nooit het grootste probleem geweest. Het grootste probleem in Nederland is de verhuftering, in brede lagen. Ik noem het even als een verzamelbegrip: de onaardigheid, de onvriendelijkheid, de onbeleefdheid, niet willen antwoorden, voordringen, of het nu in het verkeer is of in de rij voor de kassa. Door bijna iedereen wordt het gerapporteerd. Het neemt in ieder geval niet af, het lijkt eerder toe te nemen. Natuurlijk heb je daar een gevoel, een perceptie en een realiteit, maar je kunt niet ontkennen dat er sprake is van een zekere verharding. Criminaliteit proberen we te beheersen. Het gaat soms wat naar beneden, maar af en toe zijn er toch akelige uitwassen. Is er een verband met hoe we kinderen opvoeden: alles kan, alles mag, niets heeft consequenties. Ik noemde al de ouders die beiden werken, minder tijd en aandacht hebben en uit schuldgevoel compenseren, graag jong willen zijn. De onderhandelingscultuur. Ik vertelde hoe het ging bij mij: op is op, omdat ik het zeg. Nu zijn er veel ouders die het niet precies weten en die dan aan hun dochter van 17 vragen: hoe laat mag je vriendinnetje dan thuiskomen van het schoolfeest? Dát weet dochter wel aan te geven. Er is nog iets wat geleidelijk aan is veranderd. De bewijslast is omgedraaid. Op is op, omdat ik het zeg, is heel duidelijk. Ouders van nu moeten bijna gedocumenteerd bewijzen waarom het kind geen pony krijgt. Je moet, want alle anderen hebben dat ook; die en die mag dat ook. Het is veel moeilijker om iets gedocumenteerd te bewijzen dan te zeggen: nee is nee, omdat ik het zeg. Mijn vraag is nu: zou er een relatie zijn met die veel vrijere opvoeding waarmee we nu een paar generaties bezig zijn, waarbij grenzen veel minder gesteld worden. Ik weet, het verschilt. Sommige ouders voeden best op met duidelijke grenzen, maar je ziet dat in de loop der jaren die grenzen steeds meer vervaagd zijn. Het komt terug overigens; een belangrijk punt. Ouders weten het nu veel minder, laten het veel ruimer, willen voor een deel die verantwoordelijkheid op de school overdragen. Tegelijkertijd heeft de school een enorme last met een aantal ouders die meer voor hun kinderen eisen; betere cijfers, betere begeleiding. Zeer gemotiveerd en mondig en soms met een advocaat achter de hand komen ze naar de school om hun rechten te eisen. Is er een verband tussen die verharding en verhuftering, is er een verband tussen die afname van gezags- en plichtsgetrouwe burger naar die pragmatische en buitenstaande burger, die vooral gekenmerkt wordt door het feit dat hij rechtenbewust is en rechten opeist? Een interessante vraag is: hoe ga je daarmee om. Je burgerij wordt steeds minder plichtsgetrouw, steeds meer rechtenbewust. Ik las in onderzoeken die hier in het gemeentepanel worden gedaan de opmerking: die raadsleden behartigen mijn belangen niet. Bijna niemand weet een raadslid bij naam te noemen. Jammer genoeg is in dat onderzoek niet gevraagd: hebt u zich erin verdiept, of: hebt u eens geprobeerd zich te informeren. Het is natuurlijk heerlijk als burger, je mag wel een onvoldoende geven maar er wordt jou niet gevraagd wat voor inspanning je zelf levert. Infantilisering van de samenleving. De grote uitdaging ligt in het vinden van een nieuwe balans, om die infantilisering op tal van punten zo terug te brengen, dat de burger daar waar hij of zij kan de eigen verantwoordelijkheid terugkrijgt, of de eigen verantwoordelijkheid terugneemt. Het vinden van een nieuwe balans kan ook bereikt worden door een sterk accent op zelfregulering. Als je namelijk alles naar de overheid schuift, is de zelfregulering bijna nihil. Ik zal aangeven wat ik met zelfregulering bedoel. Zelfregulering kan in beroepsgroepen, brancheverenigingen, buurten en natuurlijk ook in huisgezinnen. Een voorbeeld van een brancheorganisatie. Mijn bureau doet aan opinieonderzoek. Ik ben gebaat bij continuïteit van mijn werk, dus ik moet zorgvuldig omgaan met de identiteit en de privacy van mijn respondenten. Als u meedoet aan een enquête van mij dan weet ik heel veel van u. Ik zou die gegevens bij wijze van spreken kunnen doorverkopen aan een boormachinefabrikant als ik weet dat u knutselt en dat uw boormachine aan vervanging toe is. Maar dat haal ik niet in mijn hoofd, want u gaat nooit meer meedoen aan een enquête, dus dat is het einde van mijn beroepswerk. Met onze branche als onderzoekbureaus hebben we een waterscheiding afgesproken tussen wat we van u horen en het aanwenden voor commerciële doelen. En geen koppeling aan uw persoon. Dat hebben we als branche geregeld en daar houden we ons aan. Dat is zelfregulering.
De horeca. We hebben een uitstekende organisatie, Koninklijke Horeca Nederland. Goed georganiseerd, ook regionaal. Alleen, slechts 60% is lid. 60% houdt zich aan de regels en 40% niet. Voor gemeenten is het heel lastig om het onderscheid te maken tussen leden die zich houden aan een zelfopgelegde regulering en 40% die daar tussendoor gaat. Er is geen instrument dat kan zeggen: sluit je aan bij Horeca Nederland, zorg dat je je spullen voor elkaar hebt want dat maakt het voor ons als overheid een stuk makkelijker voor de vergunningen; de terrassen, de geluidsoverlast, schenken aan minderjarigen. Zo zit het nog niet in elkaar. We hebben erg de neiging om het allemaal te willen regelen, met de regelgeving, met de handhaving. Buurten. Je kunt in buurten veel meer door de mensen zelf laten doen. Het gebeurt al voor een deel. Ik begrijp dat de buurt- en wijkraden hier budgetten krijgen om zaken zelf op te zetten. Het is veel sterker te ontwikkelen, omdat het de eigen verantwoordelijkheid stimuleert. Nadenken en praten over problemen, kijken wat echt het probleem is en hoe je het kunt oplossen, zoeken naar een balans, terugkijken naar waar we in zelfregulering verantwoordelijkheden kunnen terugleggen bij de groep die erover gaat. Ik wil afsluiten met een heel interessante ontwikkeling die we constateerden toen we vorig jaar een aantal 19-jarigen ondervroegen. Eén van de vragen die we stelden was: als jij straks kinderen hebt, hoe anders ga je jouw kinderen opvoeden dan je zelf bent opgevoed. Bijna allemaal zeiden ze: strenger. Dat is natuurlijk een wonderbaarlijke kritiek, zo mag je het wel noemen, op hun eigen opvoeders. We hebben ze ook gevraagd: is het dan leuk, strenger; wat bedoel je, noem eens wat voorbeelden. Er kwam een hele serie voorbeelden. Onder meer dat ze graag heldere richtlijnen wilden hebben over alcohol en drugs; niet strikt verbieden. Het meest werd internet genoemd. In verschillende bewoordingen kwam dit er vaak uit: mijn ouders hebben geen benul van wat ik heb gezien en gedaan op internet. Mijn kinderen: onder mijn supervisie in de huiskamer internet tot ik weet dat ze oud en wijs genoeg zijn om te kunnen beoordelen wat goed en wat kwaad is, wat waar en wat onwaar is. Het mooie hiervan is dat die 19-jarigen dit zelf ontwikkelen, een vorm van kritiek die ze denk ik niet zo naar hun ouders uiten maar wel in hun gedrag. Dat voornemen hebben ze heel duidelijk. Zoals ik dat kan waarnemen en meten: al doen ze maar de helft van wat ze zeggen, dan zullen we een totaalverandering krijgen in de samenleving. Dus we zitten in een soort golfbeweging. Laten we alleen niet wachten tot die 19-jarigen hun kinderen in de wereld hebben gezet, maar zelf weer de regie in handen nemen om in deze mooie samenleving de balans terug te brengen, de verantwoordelijkheden weer daar te leggen waar ze horen en dit prachtige land verder vorm te geven. Dank voor jullie aandacht.
Reacties op vragen en opmerkingen vanuit de zaal. Uit de zaal: Ik heb kleinkinderen en inderdaad, vader en moeder werken allebei. De opvoeding is niet zoals wij gewend zijn, zoals u al aangegeven hebt. Nu zijn de normen en waarden bij mijn dochter thuis heel anders dan bij opa en oma. Daar is het inderdaad op is op. Wat is de invloed op een kind als je op twee verschillende manieren opvoedt? Ze accepteren onze regels. Het werkt veel prettiger, dat weet ik wel. Er wordt veel beter geluisterd. Ik heb een beetje gemist in uw betoog de invloed van de grootouders op de kleinkinderen. De heer Spangenberg: Ik kan niet zeggen hoe het moet. Het aardige is dat uw kleinkinderen die twee werelden meemaken. U geeft zelf al aan: ze kunnen daar heel goed in schakelen. Aardig is ook dat kinderen die twee- of zelfs drietalig worden opgevoed, heel goed daartussen kunnen schakelen en ook heel goed het onderscheid kunnen maken. Dat is een verrijking van hun totaalervaringen en karaktervorming. Het mooie is dat ze kennelijk zonder te protesteren uw normen en waarden, uw grenzen aanvaarden. Voor kinderen is dit een verrijking. Laat ik iets praktisch noemen. Hoe gedraag je je wat betreft eten en drinken; de etiquette. Als je weet hoe het moet dan is dat een rijkdom, want daarmee voel je je in iedere omgeving veel zekerder. Dan kun je ook wel eens ergens met je handen eten, of met je ellebogen op tafel, maar je weet in ieder geval als kind hoe het moet. Het is een handicap voor veel jongeren die in achterstandsgezinnen worden grootgebracht, dat zij een aantal van die basale zaken niet meekrijgen. En als ze dan misschien een studie hebben gedaan en een goede baan kunnen krijgen, weten ze niet hoe te handelen. Ze zien opeens naast hun bord drie messen en vorken liggen en worden helemaal onzeker: hoe moet je daarmee omgaan? Hoe meer jongeren meekrijgen, ook in diversiteit en variëteit, hoe
beter ze het kunnen plaatsen. Dus gaat u vooral door. Past u zich niet aan aan de opvoedingswijze van uw dochter. Uit de zaal: In dat verband. Ik lees de laatste tijd veel over ouder worden, over doodgaan en waarom je op een bepaalde leeftijd doodgaat. Dan zie je dat er de laatste jaren steeds meer naar voren komt, dat wij veel ouder worden dan evolutionair noodzakelijk is. Voortplanten doe je niet tot je tachtigste; hoewel, sommige mensen wel. De vraag de laatste 5 tot 8 jaar is of dat niet te maken heeft met de rol van de grootouders. Er schijnt evolutionair een plaats voor ingeruimd te zijn. De heer Spangenberg: Dat lijkt me een mooie opmerking. Hebt u een vraag daarover? Uit de zaal: Het ging mij om de plaats van de grootouders. Uit de zaal: Ik was een beetje getriggerd door uw opmerking dat we in onze maatschappij voor de mensen die het in financieel opzicht wat minder hebben zoveel geregeld hebben, dat we ze daarin houden. In Amerika is dat niet zo en daar heb je wel heel schrijnende situaties. Hoe moeten we daarin de balans vinden? De heer Spangenberg: Een moeilijk punt. In Amerika, waar het nu economisch veel slechter gaat, had je wel altijd de mogelijkheid om van niets groot te worden en te slagen. Die mogelijkheid is in Amerika nog steeds meer aanwezig dan hier. In Amerika, waar geen jeugdloon bestaat, waar in kleine baantjes op stukloon of op fooien wordt gewerkt, kun je als niet geprivilegieerde jongere bijvoorbeeld in een restaurant water schenken, of schoenen poetsen. Vreselijk baantjes, maar daarmee kun je wel carrière maken en doorstromen. Dat is een groot voordeel van de Amerikaanse maatschappij ten opzichte van de Nederlandse maatschappij, zeker in de huidige werksituatie, omdat je in Nederland een startkwalificatie moet hebben. Het is heel goed bedacht, maar als je als jongere geen startkwalificatie hebt, kom je moeilijker aan het werk. We hebben hier veel geregeld en het probleem ingekaderd. In de Verenigde Staten heb je veel grotere verschillen wat betreft rijkdom en armoede. Uw vraag is eigenlijk: wat is nu beter. Uit de zaal: Dat is mijn punt. Ik snap dat je daar meer kansen hebt om via kleine baantjes toch iets te bereiken; het hoeft niet allemaal zo geregeld. Maar je hebt daar ook de onderkant. Mensen die rigoureus hun huis uit moeten, op straat zwerven. Hier ook, maar daar is het veel extremer. Mijn vraag was: hoe moeten we daar de balans in vinden. We willen het graag goed geregeld houden. U zegt een paar keer: we hebben een prachtig land. Dat vind ik ook, maar we willen het wel graag prachtig houden. Hoe vinden we daarin dan de balans? De heer Spangenberg: Ik zou er niet voor willen pleiten om rigoureus te stoppen met alle voorzieningen die we hebben. Ik zou wel willen dat het effectiever werd gemaakt naar de mensen toe. We kennen allemaal de voorbeelden ook uit de media van gezinnen met een aantal probleemjongeren waar 10, 15, 20 hulpverleners zich bemoeien met het gezin en waarvan geen effect wordt gemeten. Doe een andere aanpak door één persoon gecentraliseerd iets met zo‟n gezin te doen. Wat ik wil aangeven is dat we het veel beter kunnen aanpakken door minder verschillende instanties zich te laten bemoeien met probleemgezinnen. Het grote voordeel van Nederland is dat we een behoorlijk egalitaire samenleving zijn. We hebben natuurlijk wel een aantal graaiers, maar vergeleken met Amerika is het heel beperkt. Over het algemeen is het zeer gelijk. Daar kunnen we nog veel meer uit halen. Uit de zaal: Ik heb begrepen dat de burgers als belangrijkste probleem niet de crisis ervaren maar de verhuftering van de samenleving. Nu begrijp ik dat dat vooral komt door de groeiende groepen drie en vier. Wordt dat alleen door de kleiner wordende groepen één en twee zo ervaren of ook door die groepen drie en vier zelf? De heer Spangenberg: Ook door hen zelf. We meten dat representatief. Mensen in een achterstandswijk hebben het meeste last van het vandalisme en de criminaliteit die plaatsvindt in die wijk. Groep één, de gezags- en plichtsgetrouwe burgers begrijpen het helemaal niet. Zij zijn het meest teruggetrokken en durven vaak de straat niet meer op. Terecht of niet terecht. De groep waar ik meer van zou hopen en verwachten, de verantwoordelijke burgers, meestal de beleidsmakers, is helaas te veel vervreemd van de omstandigheden. Zij komen te weinig in die wijken, spreken te weinig met mensen die hun rommel op straat gooien om daar beleidsmatig echt iets mee te doen. Het probleem
wordt ervaren over de hele breedte. Juist in achterstandswijken is de meeste boosheid en onvrede, maar die keert zich dan niet tegen degenen die de rommel maken, maar tegen het beleid. Dat zie je dan weer in het stemgedrag gereflecteerd. Uit de zaal: U gaf het voorbeeld van het zwerfvuil. Wat u daarmee in mijn beleving aangaf was dat gedragsverandering op dat punt in feite niet zo vreselijk veel uithaalt. De groep die het al wel doet, leest het, kijkt ernaar en de groep die je zou willen bereiken kijkt helemaal niet naar dat soort campagnes. Zegt u daarmee in wezen: wees heel voorzichtig met al dat soort grote campagnes en kijk of je dat misschien heel slim op een andere manier kunt doen, anders is het zonde van de inspanning die je pleegt en het frustreert omdat het uiteindelijk niet helpt? De heer Spangenberg: Inderdaad. Wij zijn in veel opzichten zeer ineffectief. Als ik naar de vier groepen kijk en naar de effectiviteit van handhaving, dan zou ik pleiten voor een totaal verschillende aanpak. Dat kan echter niet, want we hebben artikel 1 van de Grondwet: de burger is gelijk en moet gelijk behandeld worden. Zwerfafval is niet echt een bedreigend onderwerp. Als de gezags- en plichtsgetrouwe burger een keer dat papiertje uit de zak laat vallen en je zegt: meneer, mevrouw, u laat iets vallen, dan schrikt hij geweldig. Hij pakt het op en herstelt direct. De verantwoordelijke burger idem. Pragmatische burgers zijn zeer materialistisch ingesteld. Ze zijn heel gevoelig voor een boete, of een premie voor als ze zich goed gedragen. Dat werkt direct. We hebben natuurlijk een systeem van boetes, maar dat is niet altijd effectief en vaak is de ontsnappingskans te groot. Buitenstaanders, structuurzoekers, die zich ook nog wel eens willen vergrijpen aan zaken als zwerfafval of vandalisme, hebben vaak geen geld. Dat maakt ze ook niets uit, want van een kale kip valt niet te plukken. Als je als gezag het mobieltje zou mogen afpakken, of het bontkraagje zou mogen afknippen, zou je een heel effectieve straf hebben. Het mag niet, maar het zou wel heel goed werken. Beter dan een campagne, beter dan zo‟n blikvanger. Hier zit ons systeem ons op een aantal punten in de weg. We hebben natuurlijk een fantastische, zorgvuldige rechtspraak. Onze juridische procedures zijn heel zorgvuldig, zodat we voorkomen dat mensen ten onrechte beschuldigd worden. Ik noem iets dat een jaar of drie geleden in Amsterdam is gebeurd. Het De Miranda-incident. Er waren een aantal Marokkaanse jongens in een zwembad die wat teveel wodka hadden gedronken en hadden geblowd. Er was er één flauwgevallen. Ambulance gebeld. De ambulance komt en een aantal van die jongens molesteren het ambulancepersoneel. Er was ook nog een vrouwelijke GGD-arts in de buurt, die kwam er bij en werd ook gemolesteerd. Het stond groot in de krant. Anderhalf jaar na het voorval komt de gerechtelijke uitspraak: vrijspraak voor alle zes de jongens. Ik zat de dag daarna met toenmalig burgemeester Job Cohen in een debat over een soortgelijk probleem. Ik zei tegen hem: wat hebben we toch een prachtig zorgvuldig systeem, dat we anderhalf jaar nodig hebben om te onderzoeken en de zaak te laten voorkomen en dan spreken we vrij omdat niet kon worden hard gemaakt wie van de zes jongens iets had gedaan. En ik zei tegen Cohen: als je er effectief iets aan zou willen doen, moet je dat binnen een week na het voorval doen. Het gaat helemaal niet om streng, maar om effectiviteit. Binnen een week moet je iets doen. En als je niet weet wie wat gedaan heeft, dan moet je het omdraaien en zeggen: hebben we gezien dat één van de zes zijn stinkende best deed om dit te voorkomen? Zo niet, allemaal dezelfde straf. Dan laat je ze een week vegen of wat dan ook, in ieder geval iets doen om te corrigeren, zodat ze ervaren dat dit niet door de beugel kan. Maar door de zorgvuldigheid waarmee we het aanpakken, anderhalf jaar, voelen zij zich de helden. Zo werkt ons rechtssysteem, dat op zich prima is en heel zorgvuldig, voor dit soort gevallen absoluut niet effectief. Het Feyenoordoproer. Een aantal jaren geleden was dit onmogelijk geweest. Streng straffen heeft bijna geen zin, maar in nadenken over effectiviteit kunnen we enorm verbeteren. Feyenoord is wat dat betreft een goed voorbeeld en een enorme waarschuwing voor hooligans. Als je namelijk als hooligan weet dat de kans om betrapt te worden en de kans om bestraft te worden vrijwel nihil is, dan is dat bijna een uitlokking om door te gaan met die „sport‟. Uit de zaal: Dank voor uw heel leuke verhaal. Het thema dat op de uitnodiging staat is: Luistert de overheid naar u. Nu is mijn vraag een gewetensvraag aan u als eigenaar van een groot bureau dat enquêtes doet: als u nu zo goed weet wat voor groepen de sectoren van de samenleving zijn, behoren tot die vier of acht, hoeft u ze dan nog wel wat te vragen, of hebt u al veel voorspellende waarden hoe men zal reageren en is het vragen of luisteren niet een beetje overbodig en ineffectief, omdat u al veel beter weet wat die groepen doen?
De heer Spangenberg: Dat is inderdaad een gewetensvraag. Bij de acht groepen die ik even naar vier heb teruggebracht, is het zeer voorspelbaar hoe zij reageren. Tegelijkertijd is er een enorme behoefte aan interactie. Er zijn iedere keer nieuwe thema‟s. De ene keer is het de uitbreiding van het vliegveld, de andere keer de introductie van de coffeeshop, weer een andere keer de geluidsbescherming langs de dreven. En hoewel het voorspelbaar is en ik als ik de gemeente wat beter ken, zou kunnen voorspellen hoe het procentueel eruit zou komen, is er toch een behoefte aan die interactie, luisteren, hoor en wederhoor, om zo beleid vorm te geven. Uit de zaal: Ik wou nog even terugkomen op de opvoeding waarover u het had. Ik wil toch een lans breken voor de wat modernere opvoeding dan u misschien voorstaat. Als je terug zou moeten naar de opvoeding van de jaren 50 en daarvoor, dan zou je griezelen waarschijnlijk, want het was inderdaad: omdat ik het zeg, en: geen tegenspraak. De opvoeding van nu is naar mijn inschatting er een van overleg, van democratie, van naar elkaar luisteren, van uitleggen waarom je iets wilt. Je hoort ook dat heel veel jongeren sociaal erg vaardig zijn, empathisch zijn, emotioneel goed in hun vel zitten en erg blij zijn met de manier waarop hun ouders ze opvoeden. Ik kom bij vrienden over de vloer die kinderen hebben en die kinderen voeden op dit moment kinderen op in de leeftijd van 11 tot 14 jaar. Ik moet zeggen dat het er over het algemeen naar mijn indruk erg plezierig toegaat. Dus ik zou niet graag terug willen naar die opvoeding van autoriteit en: omdat ik het zeg. De heer Spangenberg: Zoals u het stelt wil ik ook niet terug naar die tijd. Ik wil ook niet zeggen dat het toen allemaal beter was. Ik zie wel dat het voor jongeren van nu niet eenvoudiger is geworden. Daarom heb ik het boek de titel van die generatie meegeven: Grenzeloze generatie. Aan de ene kant zien we die pragmatische, zelfredzame jongeren die met verstand, met meer mogelijkheden maar wel worden opgevoed met een aantal grenzen, terwijl ze die grenzen zelf kunnen verleggen en alles in feite mogelijk is, ten positieve. Aan de andere kant zien we een veel te grote groep jongeren die in die grenzeloosheid eerder slachtoffer dreigen te worden van huiselijk geweld, overmatig alcoholgebruik, drugsgebruik, schooluitval, schuldenproblematiek. Die gevaren zijn er ook en die zijn groter geworden. Mijn pleidooi is zeker niet om terug te gaan naar die vijftiger jaren, maar wel om die jongeren die in achterstandsgezinnen functioneren meer rolmodellen, meer grenzen en meer structuur te geven. We weten uit heel veel gesprekken met juist die jongeren, dat ze een enorme behoefte hebben aan structuur en dat ze een enorme behoefte hebben aan rolmodellen die voor hen op een plezierige, soepele manier een goed voorbeeld zijn. Als ik u zo zie, denk ik: u bent een goed voorbeeld voor jongeren. De rust die u uitstraalt, u denkt over dingen na. Maar heel veel jongeren uit achterstandswijken ontberen dat. Daar gaat met name mijn pleidooi over. Daarom zou ik graag willen dat scholen meer structuur, meer richting, meer grenzen aangeven en vooral ook die jongeren zien staan. Er is een ontwikkeling de afgelopen tijd. We zijn als land doodsbenauwd dat er fysieke intimiteiten ontstaan tussen een docent en een leerling. Dat mag ook niet en dat hoort niet. We zijn er alleen zo bang voor geworden, dat alle leerkrachten, alle docenten in een soort kramp verkeren, want stel dat je ervan verdacht wordt of dat de suggestie wordt gewekt, dan sta je al aan de verkeerde kant. Docenten zijn heel afstandelijk en formeel naar hun leerlingen. En juist leerlingen in een achterstandssituatie hebben heel veel behoefte aan een rolmodel, aan intensieve begeleiding, aan een docent die hen ziet staan en die ook af en toe met een schouderklopje of oogcontact duidelijk maakt dat hij belangstelling heeft voor die persoon. Dat gebeurt helaas heel veel minder en doordat dat heel veel minder gebeurt, is de schooluitval heel veel groter, omdat jongeren minder het contact hebben met docenten dan een paar decennia geleden. Uit de zaal: Dan praten we misschien over voortgezet onderwijs. Op basisscholen is dat zeker niet het geval. De heer Spangenberg: Ik heb het met name over mbo, ROC‟s. Uit de zaal: Ik wilde een vraag stellen over de ontwikkeling in het algemeen van kinderen. Ik krijg wel eens het idee dat wij als samenleving te ongeduldig zijn bij de ontwikkeling van kinderen. Het begint al bij het consultatiebureau. Als daar een kind een beetje buiten het gemiddelde loopt, krijgt het al een typering of een etiket en dat gaat zo door. Met andere woorden, etiketteren wij die kinderen niet te snel en is het gevolg daarvan niet dat ze daar nooit vanaf komen. Is er een relatie tussen dat soort kinderen en de kinderen in achterstandsituaties? Ik krijg wel eens het idee dat dit wel zorgt voor werkgelegenheid maar niet aan de goede kant.
De heer Spangenberg: U geeft in feite zelf al het antwoord. Het is een wonderlijk mechanisme dat al heel lang voortgaat. Ik noem als voorbeeld kinderen die „normaal‟ functioneren en een paar onvoldoendes hebben. Dan focussen we op de onvoldoendes en niet op de vakken waar ze goed in zijn. Als je als kind erg actief bent of autistisch bent, dan gaat de focus heel sterk daar naartoe en voor je het weet heb je een diagnose, hulpverlening, word je uit het systeem gehaald. Ik ben het niet eens met de manier waarop we dat als samenleving inrichten. De klassen zijn in het algemeen groot, te groot. Veel leerlingen krijgen een label en worden daar uitgehaald of krijgen dan bijzondere begeleiding, terwijl ik ervoor zou zijn om die klassen in zijn totaliteit kleiner te maken, meer te investeren in die docenten, in de leerkrachten, zodat ze meer aandacht aan individuele kinderen kunnen besteden en we minder te maken krijgen met die deskundigheid en medische diagnoses. Het lastige is namelijk dat wanneer je als jongere in de Wajong komt, je een label hebt waar je nooit meer vanaf komt. Een mooi voorbeeld vond ik wat Johan Cruijff ooit zei: “Ik ben blij dat ik niet nu jong ben, want ik zou nooit aan het voetballen toekomen. Ik zou al op mijn achtste aan de Ritalin hebben gezeten, ik had nooit meer kunnen voetballen.” Dat is toch heel tragisch als je bedenkt hoeveel jongeren in zo‟n patroon komen waar ze niet gelukkig van worden. Uit de zaal: Ik zou u ook graag een vraag willen stellen. Zegt u nu met zoveel woorden dat we vanuit de jaren „66, „67, „68 geageerd hebben tegen gezag en sturing; we wisten het allemaal zelf een stuk beter. Een gebrek aan voorbeeld tegenwoordig voor de jeugd. Vervolgens is dat geëscaleerd, op school mag je jijen en jouen, de meester spreek je met zijn voornaam aan. Dat had ik vroeger niet moeten proberen. Het goede voorbeeld geven. Zou dat niet het item zijn waar we naar terug moeten? Als je hoort hoe leden van de Tweede Kamer iemand aanspreken. Dat was 20 jaar geleden ondenkbaar. De verharding in de maatschappij. Hoe zouden we dat nu terug kunnen brengen? De heer Spangenberg: Aan de symptomen die u signaleert, is haast niet te ontkomen. Het werkt natuurlijk op verschillende manieren door. De media vergroten die incidenten in de Tweede Kamer uit. Dat wordt keer op keer zelfs in de kwaliteitsprogramma‟s vertoond, terwijl er ook uren serieus gedebatteerd is over onderwerpen die ertoe doen. Dat is dus geen goed voorbeeld. Wat onze voetballers presteren op het veld is in sportiviteit misschien aardig, maar in gewelddadigheid is het geen goed voorbeeld. Zo zijn er tal van elementen en iedere dag kun je in de media, op de televisie, zaken signaleren: dit is geen goed voorbeeld. Ik keek op 4 mei, dodenherdenking, naar de televisie. Kort na die herdenking dacht ik: even kijken hoe de andere zenders dat doen. Ik zapte even en meteen zit je weer in de quizzen en dergelijke. Dus terwijl de publieke zenders stemmig blijven met themaprogramma‟s, gaan de commerciële zenders heel snel weer over op wat kennelijk belangrijker is in het leven. Je weet ook wie daar naar kijkt. Waar mensen naar kijken is heel lifestyle-, of mentaliteitsgebonden. Met de voorbeelden waaraan u refereert zouden we veel meer moeten doen. Als we iedere probleemjongere konden koppelen aan een voorbeeld, zouden we ze veel makkelijker uit hun omgeving kunnen halen. In Amsterdam is men daarmee bezig. Daar is door een Turkse jongen de weekendacademie ingericht. Op zaterdag en zondag komen lagere school jongeren vrijwillig daar naartoe. Zij krijgen daar extra lessen van docenten in opleiding, ook jongeren maar iets ouder, die lesgeven om hen als een rolmodel, als een voorbeeld, uit het vaak benauwde milieu te halen. Ik heb onlangs een onderzoek gedaan naar wat de oorzaken zijn dat jongeren school verlaten. Dan zie je dat jongeren met ouders met een niet-westerse culturele achtergrond doorgaans van hun ouders geen enkele steun krijgen. Ze zijn er wel, die ouders. Ze zijn heel liefhebbend, ze houden van hun kinderen en ze willen het beste voor hun kinderen, maar ze zijn niet bij machte om hun kinderen enige steun te geven ten aanzien van aspiraties, ambities, discipline, achtergrondinformatie. Als je die jongeren ziet, denk je: wat een handicap. Want ze gaan naar school, maar ja, school is maar een paar uur en het zijn docenten die op een zekere afstand functioneren. Als je die jongeren dan bevraagd over thuis: ja, er zijn veel kinderen, de tv staat aan, er is wel eten maar er zit vaak een mopperende vader die zich niet helemaal prettig meer voelt. Van huis uit geen enkele steun. School, maar een paar uur. Dan is er verder de straat. En op straat, in de grote steden is dat heel sterk, heerst de straatcultuur. En bij de straalcultuur gaat het over drie onderwerpen, over drie waarden: seks, geweld en geld. Om je daar te handhaven moet je zorgen dat je die drie onderwerpen beheerst. Daar komen ook begrippen vandaan die je van jongeren hoort als: het is niet cool om je eigen rommel op te ruimen; als je netjes doet wat je gezegd wordt laat je je zwakste kant zien. Dat zijn ontwikkelingen van
de straatcultuur die ik zou willen compenseren door goede voorbeelden van hoe het ook kan. Door die straatcultuurontwikkeling krijg je een cool en niet cool. Het is niet cool om netjes je werk te doen, het is ook niet cool om altijd naar school te gaan, het is zeker niet cool om wit je geld te verdienen. Wie bepaalt nu hoe de regels in elkaar zitten? We hebben wel tegenwicht, maar dat tegenwicht moeten we mobiliseren om de samenleving mooi en prettig te houden. Uit de zaal: We praten in wezen over problemen in de lagere sociale klasse, met lagere opleidingen. Er zijn heel veel jongeren, ook uit Marokkaanse en Turkse gezinnen, die het vreselijk goed doen. De heer Spangenberg: Het loopt heel sterk door elkaar. In de voorzomer had ik een wonderbaarlijke ervaring. Met nog een aantal anderen werd ik gevraagd door de Hogeschool Amsterdam om jongeren toe te spreken in hun beroepsoriëntatieweek. Ze kwamen op de maandagochtend in het Tuschinsky theater bijeen, 300 jongeren in totaal. Zij zagen er keurig uit. Allemaal. Jasje, dasje, mantelpakje. Dat bleek een verplichting. Als ze er niet representatief zouden uitzien die week, mochten ze er niet in en kregen ze geen studiepunten. De eerste spreker was van GroenLinks, een broek met vlekken en een slobbertrui. Gelukkig had ik mijn pak aan. Ik moest ook nog ergens anders naar toe, anders had ik dat ook niet gedaan. Op de universiteit is het altijd een beetje gecultiveerd onverzorgd. Dus de rollen waren totaal omgedraaid. De volgende dag had ik er 20 bij mij op kantoor voor een wat intensievere inleiding en om gesprekken te voeren. Ze waren precies op tijd. Allemaal tegelijk kwamen ze binnen. Dat had ik ook nog nooit meegemaakt. Het was allemaal voorgeschreven door de docent. Ontmoetingspunt Centraal Station en allemaal tegelijk waren ze gekomen. We zaten rond een grote tafel en ik vroeg: weten jullie nu bij wat voor bedrijf jullie zijn? Het is toch beroepsoriëntatie? Waar zijn jullie nu? Ja, Motivaction. Ik zeg: dat is goed, maar wat is dit voor bedrijf? Heeft niemand van jullie even op internet gekeken? Dát was niet verplicht. Ik vond dit zo‟n mooie illustratie. Vanwege hun studiepunten representatief, zag er allemaal pico bello uit. Ik heb aan de docenten aangegeven: daar moet je mee doorgaan, want hiermee kwalificeren ze zich. Zulke jongeren wil je als stagiaire ergens binnen hebben. Het uiterlijk is er al en de inhoud volgt wel. Maar volgend jaar moet je aangeven: verplicht internet, oriënteer je op het bedrijf en bedenk zelfstandig drie of vier vragen die je kunt stellen, zodat je tenminste voorbereid bent. Het is een prachtige illustratie van hoe die docenten ze meenemen en duidelijk grenzen stellen. Zo komen we er wel.