imbur VAR L n a v e tgav Een ui
g
Jaargang 8 nummer 2
Augustus 2013
In dit nummer:
Verpleegkundig Magazine Limburg ’It is a journey, but it is à very good one to be on! - Door - E. Lacko-van der Slikke Drie groepen Maastricht UMC+-ers zijn in januari in het Virginia Mason Hospital (Seattle, VS) gaan kijken hoe het VM Hospital de afgelopen 12 jaar de patiënt werkelijk centraal gesteld heeft. De VAR was er bij met drie leden. De patiënt is bij alles wat er gebeurt het uitgangspunt: de zorg is zo ingericht dat de patiëntveiligheid wordt vergroot, de kwaliteit meetbaar toeneemt en 100% patiënttevredenheid wordt nagestreefd. Het patiëntencontact van verpleegkundigen was 30% en heeft zich in 10 jaar tijd meer dan verdubbeld. De medewerkertevredenheid is enorm toegenomen parallel aan de patiënttevredenheid. Het indrukwekkende van deze prestatie is dat medewerkers
zelf deze verandering tot stand hebben gebracht. Door zelf de zorgprocessen onder de loop te nemen en opnieuw in te richten met hulp van een goed georganiseerd intern LEAN bureau. Onze begeleidster Lee noemt het: ‘It is a journey, but it is a very good one to be on!’. Op elke afdeling zijn er vele voorbeelden te vinden waar men zelf direct aan de slag kan met verbeteracties. Iedere verandering wordt er meetbaar gemaakt, zodat de winst voor patiënt en medewerkers zichtbaar is. Best practice wordt zo breed toegepast. Geen wonder dat mensen graag in deze organisatie werken. Wij hebben veel Inspirerende dingen gehoord en ook geconcludeerd dat we al heel veel heel goed doen! Er zijn veel zaken die direct ingepast kunnen worden bin-
nen Visie op Zorg en onze ziekenhuisbrede strategie. We zijn ervan overtuigd dat het geen kwestie van ‘copy/ paste’ is, maar dat we ons eigen ‘Maastrichtse Health Productie Systeem’ zullen moeten maken. Met respect voor onze eigen mogelijkheid en talenten. Geen Amerikaanse saus maar onze eigen kleur en smaak . Ik heb de ervaring als zeer inspirerend beleefd, maar heeft me ook doen beseffen dat het doorzettingsvermogen en een lange adem vergt. Misschien wel het meest waardevolle gegeven is dat wij binnen onze organisatie zelf de kracht en het talent hebben om van het ‘Maastricht Health Productie Systeem’ een succes te maken waardoor patiënt, medewerker en organisatie, meer krijgen voor hun tijd. Esther Lacko- van der Slikke, Voorzitter VAR Maastricht UMC+
Van de redactie Nu het zonnetje zich van zijn beste kant laat zien genieten vele van ons van vakantie, en het even kunnen vergeten van de hectiek van het werk. Want er gebeurt nogal wat in de zorg. De zorg moet betaalbaar worden en blijven. Als zorgverleners
kunnen wij hieraan bijdragen door kritisch te zijn in welke zorg effectief en bovenal ook efficiënt is. Samen met de patiënt keuzes maken die passen bij de behoeften van de patiënt. Patiënt centraal! Niet alles wat kan hoeft of moet ook. In plaats van
consumeren consuminderen. Daar kunnen we met z’n allen aan werken.
Column
2
Palliatief team verbetert de zorg
2
Isolate the organism not the patient
3
Belevingsonderzoek mannen met prostaatkanker na brachytherapie
5
Suïcidepreventie, core business van psychiatrisch verpleegkundigen
6
Een digitale leeromgeving implementeren… een ervaring
9
Van verpleegkundige tot …..
11
Colofon
12
HBO–Verpleegkunde opleiding in trek Steeds meer studenten kiezen voor een opleiding tot HBO verpleegkundige. Komend schooljaar zijn er 2000 studenten meer aangemeld van vorig jaar. De krapte op de arbeidsmarkt speelt hierbij zeker een rol. Dat is natuurlijk een positieve impuls voor de zorg. Het geeft echter ook problemen. Al die studenten moeten in de praktijk begeleid worden door ervaren verpleegkundigen. Zorg leveren en daarnaast goede begeleiding aan studenten geven is niet altijd even gemakkelijk te realiseren.. Studenten zullen dan ook goed hun best moeten doen een stageplek te bemachtigen.
Coluhun
Zorgelijke zorg. De zorg is niet meer te betalen. Het plafond lijkt bereikt. Nu we steeds meer vergrijzen en we ook nog eens ouder worden neemt de behoefte aan zorg alleen maar toe. Daar hangt een kostenplaatje aan en dat wordt gepresenteerd aan de ouderen die zo zorgbehoevend worden dat een indicatie voor een plek in een verzorgingshuis zou moeten worden afgegeven. Deze plekken verdwijnen echter met de nieuwe plannen van het kabinet. Ouderen moeten langer zelfstandig blijven wonen. Op zich niets mis mee wanneer er voldoende vangnet is. Een vangnet dat gevormd moet gaan worden door mantelzorgers. Je eigen kinderen die je komen verzorgen, of anders je buurvrouw of die kennis die nog wel uit de voeten kan. Een goed idee? Ik weet het niet. Kinderen van hulpbehoevende ouderen hebben veelal een (fulltime) baan, krijgen zelf op latere leeftijd kinderen die ook zorg nodig hebben. En wil die oudere wel door zijn eigen kind gewassen worden? Wil het kind zijn ouder wel zo zien? Het verlies van je zelfzorg is al een moeilijk proces, afhankelijk te worden van anderen. Wanneer de zorg ingepast moet worden in het drukke schema van werkende mantelzorgers dan blijft er wellicht weinig zeggenschap over. Is er wel zoveel flexibiliteit? Bij werkgevers in het geven van ruimte voor mantelzorg? Of kunnen werkelozen ingezet worden in de zorg? Dan zeg je eigenlijk dat zorg niet veel voorstelt, dat iedereen dat kan, er geen specifieke deskundigheid voor nodig is. Is dat zo? Vreemde keuze ook, om eerst wetgeving in te voeren die ontslag van vele werkers in de thuiszorg tot gevolg heeft en daarna werkelozen op te roepen aan de ontstane zorgbehoefte te gaan voldoen. Werkelozen die mogelijk geheel niet gemotiveerd
Palliatief team, verbetert de zorg - Door – B. Kirschbaum
Dossieronderzoek
Dit is het laatste deel van 2 artikelen over de invoering van het palliatief team in VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg. Het 2de deel handelt over de bereikte resultaten na de invoering van het palliatieve team in het VieCuri in Venlo.
Retrospectief ziekenhuisbreed medisch dossieronderzoek van overleden patiënten, waarbij het palliatief team geconsulteerd werd. De medische dossiers werden onderzocht op de prestatieindicatoren pijn, delier en dyspnoe, het gebruik van meetinstrumenten en de hierop volgende interventies.
Op wens van de oncologische vakgroepen van het VieCuri Medisch Centrum voor NoordLimburg werd in 2010 een stuurgroep opgericht ter verbetering van de klinische palliatieve zorg. Een van de gerealiseerde verbeteringen is de oprichting van het palliatief team. Dit Multidisciplinaire consultteam heeft als doelstelling de kwaliteit van de palliatieve zorg in het ziekenhuis te verbeteren. Het team concentreert zich op klinische patiënten bij wie geen genezing meer mogelijk is. Het team neemt de zorg niet over, maar ondersteunt het behandelteam door middel van een consult. Dit consult kan bestaan uit vragen rondom palliatieve zorg, bijvoorbeeld bij klachten als pijn, misselijkheid en delier. Maar ook bij de start van palliatieve sedatie of bij het inzetten van een abstinerend beleid, kan ondersteuning van het team worden ingeroepen.
zijn voor de zorg. Dat vind ik pas zorgelijk. Al jaren zijn wij de ligduur aan het terugbrengen. Dat maakt dat de patiënt nog kwetsbaar is en vraagt vaker om continuering van zorg in de thuissituatie. Wie gaat deze zorg in de nabije toekomst leveren? Of gaan we weer meer langliggers krijgen, die niet naar huis kunnen vanwege een te grote zorgbehoefte en een overbelaste mantelzorger die het niet redt? En zijn wij het samenwerken met mantelzorgers al zo gewoon? Onderzoek toont aan dat dit nog geenszins het geval is. Hebben wij als zorgverleners ideeën hoe zorg betaalbaar te houden? Hoogste tijd dat wij van ons laten horen! Marieta Brand Voorzitter a.i. VAR Atrium MC Parkstad
Om punten van aandacht en te realiseren verbeteringen in de palliatieve zorg zichtbaar te krijgen werd voor de start van het palliatief team een nulmeting verricht.10 Maanden later, in de zomer van 2012 vond de nameting plaats. De data voor beide metingen werden verkregen via dossieronderzoek, enquêtes en semigestructureerde interviews (zie kaders).
Enquête Via een vragenlijst werden mogelijke knelpunten in kaart gebracht van de medische en verpleegkundige overdracht bij ontslag van de palliatieve patiënt naar de thuissituatie, hospice of verpleeghuis. Alle huisartsen, verpleeg- en hospice-artsen uit het verzorgingsgebied, kregen hiervoor een vragenlijst toegestuurd.
Interview Semigestructureerde gesprekken met de nabestaanden om verbeterpunten in de begeleiding en opvang van patiënt en naaste zichtbaar te maken. Voor deze interviews werd gebruik gemaakt van een vragenlijst ontwikkelt door het Nivel in samenwerking met het EMGO+Instituut en het Centrum Klantervaring Zorg. Het onderzoek laat zien dat in de relatief korte tijd dat het PT bestaat, zijn bestaansrecht reeds heeft bewezen. In de onderzochte periode (10 maanden) werd het team bijna 195 maal geconsulteerd, waarvan 15 maal betrokken bij de opstart van palliatieve sedatie en 24 maal bij het begin van een abstinerend beleid. Veel consultvragen gingen over hulp bij ontslag. Dit heeft waarschijnlijk ook geleid tot betere overdracht en sneller ontslag vanuit het ziekenhuis naar elders. Vervolg op pagina 3
Pagina 2
Verpleegkundig Magazine Limburg
Isolate the organism, not the patient! Isolatieverpleging, een grote impact op het leven van de patiënt.
- Door - F. Heinink
Vervolg van pagina 2
De schriftelijk verpleegkundige en medische overdracht naar de thuissituatie, hospice of verpleeghuis is nog niet optimaal, maar sinds de start van het PT is hier vooruitgang in geconstateerd, zo blijkt ook uit de gestegen waardering van de huis-, hospice- en verpleeghuisartsen voor de medische- en verpleegkundige overdracht. Het retrospectieve medisch dossieronderzoek laat zien dat in toenemende mate, binnen 24 uur na de start van de palliatieve fase, er aandacht is voor de specifieke problemen in de laatste levensfase zoals pijn, delier en dyspnoe. Het interviewen van de nabestaanden bleek voor dit onderzoek geen geschikte methode. Mede hierdoor kunnen geen duidelijke uitspraken gemaakt worden betreffende de begeleiding van de patiënt en de opvang en begeleiding van nabestaanden. Waardering voor de gegeven verpleegkundige- en medische zorg wordt wel gegeven. Ondanks dat de aantallen nog aan de lage kant zijn geven de resultaten aan dat het PT een toegevoegde waarde heeft. In november 2012 is de palliatieve zorg in VieCuri versterkt door het uitbreiden naar een Transmuraal Palliatief Team.|
Bernie Kirschbaum Verpleegkundige Adviesraad VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg
Jaargang 8 nummer 2
Allereerst wil ik mijzelf even voorstellen, mijn naam is Floor Heinink en ik ben werkzaam op afdeling heelkunde in het Atrium Medisch Centrum. Onlangs heb ik mijn bachelor of nursing in ontvangst mogen nemen en tijdens mijn afstudeerstage op afdeling heelkunde heb ik onderzoek gedaan naar de wijze waarop wij als verpleegkundigen het verblijf voor isolatie patiënten draaglijker kunnen maken. In dit artikel staat de negatieve impact van isolatieverpleging op de patiënt centraal en waarom het zo van belang is dat er extra interventies ingezet worden voor patiënten in isolatie. Isolatieomgeving en de psychologische impact Isolatie is aangewezen als een oorzaak van stress (Denton, 1986). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat een minderheid van de ondervraagde geïsoleerde MRSA patiënten het verblijf in isolatie gewaardeerd hebben, de meerderheid hebben het verblijf in isolatie namelijk gezien als een negatieve ervaring (Oldman, 1998; Knowles, 1993). De scheiding van anderen wordt beschouwd als één van de negatieve effecten van isolatie. Daarnaast komt in studies naar voren dat patiënten in isolatie zich eenzaam en buitengesloten voelen. Psychosociale problemen Isolatie kan leiden tot sensorische deprivatie, dit kan ontspannend werken maar dit kan ook resulteren in ongeorganiseerd gedrag en symptomen als verveling, gebrek aan samenhangend denken, angst, vrees en depressie. Tevens laat een onderzoek naar de impact en ervaringen van MRSA patiënten in het ziekenhuis zien dat isolatieervaringen kunnen leiden tot stemmingsstoornissen, zoals depressiviteit, angst en woede (Davies & Rees, 2000; Hartmann, 2006; Kennedy & Hamilton, 1997;
Tarzi, Kennedy, Stone & Evans, 2001). Geïsoleerde patiënten hebben een statistisch significante toename van angst en depressie niveaus (Laliotis, 2003; Tarzi et al, 2001) en de gevoeligheid en de ernst van de stemmingsstoornissen neemt toe met de lengte van het verblijf in isolatie (Laliotis, 2003; Madeo, 2001). De reden van de negatieve psychologische effecten zijn verbonden met onzekerheid en het verlies aan controle. Verpleegkundige zorg Uit studies is gebleken dat verpleegkundigen minder vaak en kortere tijd besteden aan de directe patiëntenzorg van patiënten in isolatie. In de literatuur komt naar voren dat het gebrek aan aandacht vanuit het verplegend personeel aan patiënten in isolatie gezien wordt als een groot probleem (Newton et al, 2001). Gebrek aan visueel contact tussen de verpleegkundige en de patiënt wordt gezien als een barrière voor de zorg, de enige manier om aandacht van de verpleegkundige te trekken is het duwen op de bel. Het te lang wachten op het beantwoord worden van de bel door verpleegkundigen resulteert bij patiënten in gevoelens van verwaarlozing, boosheid en angst en heeft tevens gevolgen voor hun psychische gezondheid, zoals eerder in de vorige alinea benoemd werd. In bepaalde onderzoeken is naar voren gekomen dat er verpleegkundigen zijn die zich schuldig voelen over het te weinig spenderen van tijd bij patiënten in isolatie en als ze wel veel tijd spenderen bij patiënten in isolatie, dan voelen ze zich schuldig over het ‘niet beschikbaar zijn’ op de afdeling. Verpleegkundigen zeggen te kunnen begrijpen hoe patiënten zich voelen wanneer ze in isolatie verblijven. Echter er is bewijs gevonden dat wanneer patiënten tekenen van een depressie laten zien verpleegkundigen de neiging hebben om contact te minderen, daar zij te weinig vaardigheden bezitten in hoe om te gaan met psychologische behoeften van patiënten (Madeo, 2001). Vervolg op pagina 4
Pagina 3
Vervolg van pagina 3, Isolate the organism, not the patient!
Vanwege de geschetste problematiek in de vorige alinea reik ik in de volgende en tevens laatste alinea adviezen/interventies aan op basis van literatuur uit wetenschappelijke onderzoeken hoe om te gaan met patiënten in isolatie.
Aanbevelingen voor verpleegkundigen en andere professionele hulpverleners in de praktijk Isolatieomgeving Kamers moeten ingericht zijn met een telefoon, televisie, radio, klok en schilderijen. Deze moeten zorgen voor comfort, animatie en stimulatie. Deze moeten zo geplaatst worden dat ze toegankelijk en zichtbaar zijn voor bedlegerige patiënten.
Omgaan met negatieve effecten - Verpleegkundigen moeten meer bezoek aanmoedigen voor de patiënten in isolatie, om zo gevoelens van eenzaamheid en verveling te verminderen (Madeo, 2001;Ward, 2000). - Verpleegkundigen moeten patiënten voorbereiden op hun verblijf in isolatie en tevens uitleg geven over de beweegredenen van isolatie, dit zorgt voor minder stress en zo kunnen patiënten zich mogelijk sneller en makkelijker aanpassen. Dit alles zal zorgen voor angstvermindering en voor meer patiënttevredenheid. - Verpleegkundigen moeten bijzonder veel aandacht besteden aan de patiënten die naar verwachting voor een lange tijd geïsoleerd moeten gaan worden, deze patiënten zijn namelijk nog kwetsbaarder voor de negatieve psychologische effecten (Madeo, 2001). - Andere disciplines inschakelen, met andere woorden multidisciplinair samenwerken is van groot belang (Needleman et al, 2002).
Assessment Regelmatige psychologische screening van patiënt helpt om problemen op te sporen en geven een gelegenheid om individuele interventies uit te voeren en de verleende zorg te evalueren.
Onderwijs - Het opleiden van verpleegkundigen met betrekking tot de MRSA-besmetting, de etiologie en de transmissie is van belang zodat verpleegkundigen in staat zijn effectief informatie te delen met de patiënt en familie, dit zal angsten verminderen en helpt tevens patiënten te beschermen tegen stigmatisering. - Verpleegkundigen moeten zich bewust zijn van de mogelijke negatieve psychologische effecten van isolatie, en hoe hiermee om te gaan.
Communicatie - Verpleegkundigen moeten zich bewust zijn van het stigma dat verbonden is met de infectiepreventiemaatregelen.
Binnenkort zal er op afdeling heelkunde in het Atrium Medisch Centrum een pilot van 12 weken starten waarin een aantal van bovenstaande interventies ingezet gaan worden, deze interventies zijn gekozen op basis van afgenomen interviews en enquêtes met isolatie patiënten en verpleegkundigen van afdeling heelkunde. Na 12 weken zal er een nieuwe analyse gaan plaats vinden om te kijken of met bovenstaande interventies daadwerkelijk het verblijf dragelijker gemaakt kan worden voor isolatie patiënten. Deze resultaten zal ik dan ook graag met een nieuw artikel bekend willen maken in dit tijdschrift. Floor Heinink Verpleegkundige Heelkunde Atrium MC Parkstad
Pagina 4
Verpleegkundig Magazine Limburg
Een onderzoek naar de beleving van mannen met prostaatkanker na de brachytherapie ten aanzien van mictie, defecatie en seksueel functioneren. Door – M. Hupperetz Inleiding Prostaatcarcinoom is een veel voorkomende maligniteit bij mannen. In Nederland werd in 2009 bij 10.166 mannen prostaatkanker gediagnosticeerd, voornamelijk bij mannen boven de leeftijd van 60 jaar. De verwachting is dat op basis van vergrijzing van de bevolking, in de periode van 2000-2020, prostaatkanker met 60% zal toenemen.
De behandeling van prostaatkanker is afhankelijk van de lokalisatie van de kanker en het stadium van de ziekte. Mannen met gelokaliseerd prostaatkanker wordt active surveillance (actief vervolgen) of curatieve therapie (chirurgie of bestraling) aangeboden. De curatieve behandelingen hebben vaak bijwerkingen zoals seksueel disfunctioneren, incontinentie en mictie- en defecatieklachten. De verschillende soorten van behandelmethoden geven verschillende bijwerkingen. Brachytherapie van de prostaat is een vorm van lokale behandeling van prostaatkanker in een vroeg stadium, waarbij radioactieve bronnen (jodium-125-‘zaadjes’) direct in de prostaat geplaatst worden. In het Orbis Medisch Centrum (OMC) worden per jaar gemiddeld 60 patiënten via brachytherapie behandeld. Brachytherapie wordt uitgevoerd door een uroloog, samen met een radiotherapeut. De meeste onderzoeken richten zich op
de effecten en bijwerkingen van de behandeling van prostaatkanker. Deze therapie geeft minder klachten van incontinentie en seksueel disfunctioneren dan behandelingen zoals de radicale prostatectomie of de uitwendige radiotherapie. Mictieklachten ofwel lower urinary tract symptoms (LUTS) treden wel op als bijwerking van brachytherapie, maar vooral in de eerste maanden na de behandeling. Deze klachten nemen bij de meeste patiënten na 3 tot 6 maanden af. De erectiele disfunctie neemt na verloop van tijd toe. Uit onderzoek blijkt dat na de behandeling van prostaatkanker door middel van radiotherapie een toename van problemen op seksueel gebied, de mictie en de defecatie ontstaan en de beleefde gezondheidstoestand verandert. Er is weinig bekend over de belevingen van mannen die brachytherapie als behandeling van prostaatkanker hebben ondergaan, daarom heb ik dit onderzoek voor mijn masterthesis gekozen. De masterthesis is het eindresultaat van het afstudeeronderzoek van de masteropleiding Advanced Nursing Practice. In de periode september 2012 heb ik deze aan de Zuyd HogeSchool te Heerlen afgerond. Het doel Het doel van het onderzoek was om te verhelderen hoe de persoonlijke beleving is van prostaatkankerpatiënten die brachytherapie ondergingen, ten aanzien van de mictie, defecatie en het seksueel functioneren. Door het beschrijven van deze ervaringen wilden we inzichten verkrijgen in de beleving van deze bijwerkingen en aanbevelingen doen voor professionals om patiënten beter te
kunnen ondersteunen. De methode De gebruikte methode bij dit onderzoek is een beschrijvend fenomenologisch onderzoek. In deze studie hebben we ons gericht op de ervaringen van mannen die brachytherapie ondergingen ter behandeling van prostaatkanker. Er heeft een doelgerichte steekproef plaatsgevonden uit de patiëntengroep die in 2010 werd gediagnosticeerd in het OMC en die brachytherapie als behandeling van prostaatkanker onderging. Deze doelgerichte steekproef werd gebruikt om toegang te krijgen tot de ervaringen van deze doelgroep. Vervolgens zijn er 4 diepte-interviews verricht bij mannen die behandeld zijn door middel van deze therapie en waarbij een semi-gestructureerde vragenlijst met open vragen de leidraad van het interview vormde. De deelnemers zijn geïncludeerd op basis van hun ervaringen met brachytherapie en de bereidheid om hierover te kunnen en willen praten. De data werden verzameld in mei 2012. Op basis van de werkervaring en de literatuur werden de topics samengesteld. De volgende centrale topics werden meegenomen in de interviewvragen: (1) Wat betekent brachytherapie in uw leven, hoe beleefde u de klachten; (2) Hoe zijn de ervaringen rond de mictie na de brachytherapie; (3) Hoe zijn de ervaringen rond de defecatie; (4) Hoe zijn de ervaringen rond het seksueel functioneren? De interviews zijn bij de deelnemers thuis of in het ziekenhuis afgenomen. Van de interviews, die ongeveer 60 minuten duurden, werden met toestemming van de deelnemer geluidsopnamen en vervolgens verslagen gemaakt. Voorafgaand aan het interview werd er een kort gesprek gevoerd om een ontspannen sfeer te creëren tussen de interviewer en de geïnterviewde. Na het interview was er tijd voor een reflectie op het interview. Vervolg op pagina 6
Jaargang 8 nummer 2
Pagina 5
De geïnterviewden beschreven vijf thema's, namelijk: * Beleving van de klachten zoals nycturie, urgency en frequency van urineren; * Coping strategieën zoals inventarisatie van locaties van openbare urinoirs; * Seksualiteit zoals beleving van het orgasme en ejaculatie; * Leven met onzekerheid zoals fecale incontinentie; * Ondersteuning door de partner zoals begrip, openheid en ondersteuning tijdens gesprekken met specialisten. De conclusie Uit dit onderzoek komt duidelijk naar voren dat in het eerste jaar na de brachytherapie regelmatige contacten met de hulpverleners van belang zijn, zodat patiënten hun klachten kunnen bespreken. De zorgverleners kunnen handvatten bieden bij de ondersteuning van de coping. Seksualiteit speelt nog steeds een belangrijke rol in hun leven en relatie. De zorgverleners dienen hier expliciet aandacht voor te hebben. Tevens spelen de partners een grote rol in de ondersteuning bij de coping van de patient. Het is daarom wenselijk dat partnergesprekken een standaard onderdeel van het zorgpad prostaatkanker vormen. Verder onderzoek is aan te bevelen bij deze patiëntencategorie zonder partners èn bij mannen die nog actief zijn in het arbeidsproces. Door dit onderzoek hebben we inzicht verkregen in de belevingen van deze complicaties, waarmee we patiënten die een brachytherapie hebben ondergaan, beter kunnen voorzien van ondersteuning en begeleiding. Het is van belang dat verpleegkundigen en specialisten adequate informatie geven over de mogelijke complicaties voordat de behandeling in gang gezet word. Verder dient er gepaste aandacht te zijn voor de beleving van deze problemen na de behandeling. Op de polikliniek urologie wordt de verpleegkundig specialist betrokken bij de nazorg van patiënten met prostaatkanker. De patiënten zullen afwisselend bij de uroloog en de verpleegkundig specialist op controle komen. Zo hopen we meer aandacht te hebben voor de beleving van de eventuele klachten. Marjo Hupperetz, Verpleegkundig specialist urologie Orbis Medisch Centrum
Pagina 6
Suïcidepreventie, core business van psychiatrisch verpleegkundigen - Door –Guido Koonen Verslag van een zorginnovatie Achtergrond Uit gegevens van het CBS blijkt dat er in 2011 1647 mensen zich gesuïcideerd hebben in Nederland. Dat zijn er 47 meer dan het jaar daarvoor. In het aantal suïcides in Nederland is sinds 2007 een stijgende trend zichtbaar (1). Het aantal mensen dat aan suïcide denkt en een suïcidepoging onderneemt is vele malen groter. Van alle Nederlandse volwassenen heeft 11,1% ooit suïcidegedachten gehad en 2,7% ooit een suïcidepoging ondernomen. Jaarlijks doen 94.000 volwassenen een suïcidepoging. Daarvan komen er ongeveer 14.000 op een spoedeisende eerste hulp (SEH) van het ziekenhuis terecht (2).
Suïcide en suïcidaalgedrag zijn geen nieuw probleem binnen onze maatschappij, zij is van alle tijden. Door allerlei internationale en nationale initiatieven wordt geprobeerd de stijging van het aantal suïcides terug te dringen. Voortvloeiend uit de ontstane politiekmaatschappelijke opinie is sinds 2008 suïcide preventie voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en GGZ Nederland een van de speerpunten op het gebied van patiëntveiligheid. Suïcidepreventie hoort immers tot de ‘core business’ van de GGZ. Deze stelling wordt ondersteund door de grote correlatie (95%) tussen suïcide en psychiatrie en de opvatting dat suïcide gezien wordt als een ongewenst resultaat van behandeling (3).
Concreet betekende dit dat er vanuit de beroepsorganisaties NVvP (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) en het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) een werkgroep aan de slag ging om een multidisciplinaire nationale richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag te schrijven. Dit omdat er binnen Nederland nog niet eerder een (multidisciplinaire) richtlijn ontwikkeld was, gebaseerd op evidence en best practice. Bij de richtlijnontwikkeling werd ook de V&VN nauw betrokken. Inmiddels is deze multidisciplinaire richtlijn gepubliceerd en onder andere via www.ggzrichtlijnen.nl te raadplegen. Binnen de multidisciplinaire richtlijn Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal Gedrag is nadrukkelijk aandacht voor interventies door de verpleegkundige discipline. Deze worden gezien als een belangrijk onderdeel van de multidisciplinaire zorg voor patiënten met suïcidaal gedrag. Dit omdat vooral binnen een klinische behandelsetting het de verpleegkundige discipline is die – vanuit hun positie dicht bij de patiënt – continue (24/7) invulling geeft aan de zorg voor patiënten met (een risico op) suïcidaal gedrag en hun naasten. Herhaald advies Binnen Orbis GGZ bestond de behoefte om tot een richtlijn of protocol te komen gebaseerd op de MDR Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal Gedrag gericht klinische patiënten. Verder wilde men voldoen aan de verwachting van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de richtlijn (2) wordt geïmplementeerd. Een werkgroep werd in maart 2011 gevormd nadat de suïcidecommissie een herhaald advies gaf om het suïcidepreventiebeleid te verbeteren. Ook werd duidelijk dat binnen de verpleegkundige discipline een behoefte bestond aan meer eenduidige kaders rond de zorg
Verpleegkundig Magazine Limburg
patiënten met (risico op) suïcidaal gedrag en hun naasten. Deze werkgroep richtte zich - op basis van een selectie van de aanbevelingen uit de richtlijn (2) – op het optimaliseren van de verpleegkundige zorg aan patiënten met suïcidaal gedrag en hun naasten. Het zorgvernieuwingsplan behelsde de invoering van een suïcidepreventie protocol dat gehanteerd wordt door verpleegkundigen. Een dergelijke implementatie vereist een systematische voorbereiding en aanpak. Hiertoe werd een literatuurstudie uitgevoerd naar belemmerende en bevorderende factoren bij het invoeren van richtlijnen in de zorg (4-8). Grol en Wensing delen deze in vier domeinen in: individuele factoren (waaronder zelfbeoordeling van competenties, motivatie en percepties), sociale factoren (waaronder de samenwerking binnen [multi] disciplinaire teams), organisatorische factoren en maatschappelijke factoren. Daarnaast stellen zij dat verschillende (zorg)innovaties verschillende implementatiestrategieën vragen. Met het door hen ontwikkelde model zijn goede resultaten behaald (5). Recent Zweeds onderzoek identificeert vergelijkbare domeinen, knelpunten en prikkels voor verandering en laat zien dat een systematische aanpak bij implementatie van richtlijnen ook in de GGZ effectief is (7).
is cruciaal bij het vaststellen van een effectieve implementatie strategie om te komen tot definitieve implementatie van het protocol waarmee de veiligheid van patiënten met (risico op) suïcidaal gedrag wordt vergroot. Voor dit kleine onderzoek werd een mixed method benadering gebruikt. Een schriftelijke enquête onder 50 verpleegkundigen van het behandelcentrum richtte zich op individuele en sociale factoren die een implementatieproces kunnen bevorderen of belemmeren (gemeten met de SBAQ (9) en Dutch TCI-14 (10)). Aan een aansluitende focusgroep namen 6 verpleegkundigen deel. Dit groepsinterview richtte zich op individuele, sociale, organisatorische en maatschappelijke factoren die een implementatieproces kunnen bevorderen of belemmeren. Er namen 28 verpleegkundigen (56%) deel aan de enquête(tabel 1). Zij scoor-
Bevorderende en belemmerende factoren Het op de literatuurstudie volgende onderzoek richtte zich op de door verpleegkundigen ervaren bevorderende en belemmerende factoren, voorafgaande aan de implementatie van geprotocolleerde suïcidepreventie binnen een klinisch behandelcentrum voor geestelijke gezondheidszorg. Het vormt een onderdeel van de probleemanalyse van doelgroep en setting (de derde stap in Grol en Wensing’s model). Zicht hebben op deze factoren Jaargang 8 nummer 2
den relatief hoog op alle drie de SBAQ attitude) en alle vier de Dutch TCI-14 (teamklimaat) subschalen. Bij de Dutch
TCI-14 scoorden vrouwen hoger dan mannen op de subschalen visie en veiligheid. HBO opgeleide verpleegkundigen scoorden hoger op de subschaal ondersteuning van innovatie dan MBO opgeleide verpleegkundigen [ tabel 2 ]. Binnen de focusgroep was er over het algemeen sprake van consensus over de
thema’s van de topiclist. De gevonden bevorderende en belemmerende factoren werden ingedeeld in 4 domeinen volgens Grol en Wensings’ model. De deelnemers uitten hun zorgen over invloeden van organisatorische en (in mindere mate) maatschappelijke factoren op motivatie (individuele factor) en team klimaat (sociale factor) [ tabel 3 pagina 8.) Eerder onderzoek laat vooral nut en noodzaak zien van systematische implementatie van richtlijnen en daarbij waargenomen belemmerende en bevorderende factoren. Een groot deel van de hierin beschreven belemmerende en bevorderende factoren worden ook gezien door de verpleegkundigen voorafgaand aan implementatie van geprotocolleerde suïcidepreventie. Hierbij wordt de mogelijk logische invloed van (negatieve) organisatorische factoren op sociale en individuele factoren bevestigd. Zorgelijk is dat verpleegkundigen hierdoor mogelijk minder bereid zijn te investeren in zorginnovaties. Geconcludeerd werd dat binnen deze context, met de verworven kennis van belemmerende en bevorderende factoren, een passende implementatiestrategie ontwikkeld kan worden. Hierbij zijn een specifiek scholingsprogramma, het betrekken van verpleegkundigen bij de ontwikkeling van deze implementatie, Vervolg op pagina 8
Pagina 7
en een duidelijke aansturing door het management, mogelijk effectieve strategieën. Ook zou er nadrukkelijk aandacht moeten zijn voor het behoud van motivatie bij de verpleegkundigen. Mogelijk kan borging van geprotocolleerde suïcidepreventie anders niet gerealiseerd worden. Meten is weten Maar hoe is het nu gesteld met de kwaliteit van de verpleegkundige zorgverlening aan patiënten met (risico op) suïcidaal gedrag binnen de kliniek van Orbis GGZ? Binnen de kliniek van Orbis Geestelijke Gezondheidszorg was in 2010 bij 2,4% (n=14) van de opgenomen patiënten sprake van suïcidaliteit als oorspronkelijke aanmeldklacht. Bestudering van 31 elektronische patiëntendossiers (EPD’s) van patiënten die op 7 februari 2012 waren opgenomen binnen de kliniek van Orbis GGZ - of die recent met ontslag waren gegaan maar waarvan het klinisch dossier nog niet van was gesloten binnen de afdelingen gesloten en ASP, liet het volgende zien: Bij deze cijfers is er waarschijnlijk sprake is van onderregistratie; het percentage van 41,9% gesignaleerd suïcidaal gedrag bij opname ligt mogelijk vele malen hoger. Verder kan suïcidaal gedrag ook optreden tijdens de klinische behandeling. De mate van voorkomen is momenteel echter onbekend. Verder blijkt uit de tabel dat bij slechts een derde deel van de groep patiënten waarbij suïcidaal gedrag is gesignaleerd door de hulpverlener die het psychiatrisch onderzoek bij opname uitvoert, dit zorgprobleem is vertaald in een verpleegplan. (Al dan niet opgesteld volgens de PESstructuur conform de NANDA, NIC en NOC.) Dit betekent niet dat bij al de overige patiënten - waarbij sprake is van suïcidaal gedrag - geen aandacht en zorg verleend wordt aan deze ernstige problematiek. Echter; de uitgevoerde interventies bleken niet transparant en toetsbaar te zijn, zoals ook geconcludeerd in de literatuur (2, 11). Hierdoor is de daadwerkelijke kwaliteit en veiligheid van de verleende verpleegkundige zorg aan de suïcidale patiënt afhankelijk van het vakmanschap van de individuele verpleegkundige. Vervolg van pagina 7
Pagina 8
Vervolg op pagina 9
Verpleegkundig Magazine Limburg
Waar staan we nu? Vanuit verpleegkundig oogpunt is de wenselijke situatie in kaart gebracht en vastgelegd in de vorm van een stroom/ diagram. Hiermee is voor de individuele verpleegkundige duidelijk wanneer, met wie, welke interventie uitgevoerd, teruggekoppeld en geëvalueerd dient te worden bij de individuele patiënt met (risico op) suïcidaal gedrag. Tevens zou hiermee de wijze waarop de verpleegkundige discipline invulling geeft aan suïcidepreventie navolgbaar zijn. Bij het verder uitrollen hiervan, ten behoeve van een pilot, zijn we gestuit op weerstand. Met als gevolg dat de geplande pilot niet heeft kunnen plaatsvinden en we ons een tijd lang in een impasse hebben bevonden. “Vooruitgang is geen lineair proces, maar een proces van 3 stappen vooruit en 2 stappen terug” (Wye en McClenahan, 2000). Alle activiteiten rondom deze implementatie hebben er op dit moment toe geleidt dat we dit hebben ervaren. Er is een zeer nadrukkelijke eerste stap gezet om tot een instellingsbrede implementatie te komen van de richtlijn. Verder is zicht gekomen op de verschillende rollen (key player/ supporter/blocker) die individuele medewerkers op cruciale plekken binnen de organisatie (stakeholders) innemen. Waar we nu voor staan is een aanpassing van het implementatieplan om zo de kwaliteit van onze core business, suïcidepreventie, te verbeteren. Guido Koonen, Orbis MC GGZ Literatuur 1.Causes of death; suicide (residents), various themes. [database on the Internet]. Centraal Bureau voor de Statistiek. 2011 [cited 04-05-2012]. Available from: http://statline.cbs.nl. 2.Van Hemert AM, Kerkhof AJFM, De Keijser J, Verwey B, Van Boven C, Hummelen JW, et al. Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. Utrecht: De Tijdstroom; 2012. 3.De Vries P. Suïcidepreventie in de GGZ. 19-0620092009.|4.Cutcliffe JR, Barker P. The Nurse's Global Assessment of suicide Risk (NGASR): developing a tool for clinical practice. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing. 2004;11(4):8. 5.Grol R, Wensing M. Implementatie. Effectieve verbetering van de patiëntenzorg. 4e ed. Amsterdam: Reed Business; 2011. 6.Hermes B, Deakin K, Lee K, robinson S. Suicide risk assessment.6 Steps to a Better Intrument. Journal of Psychosocial Nursing and Mental Health. 2009;47(6):6. 7 Forsner T, Hansson J, Brommels M, Aberg-Wistedt A, Forsell Y. Implementing clinical guidlines in psychiatry: a qualitative study of perceived facilitators and barriers. BioMed Central Psychiatry [serial on the Internet]. 2010; 10(8): Available from: http://www.biomedcentral.com/1471-244X/10/8. 8.Bosch MC. Organizational determinants of improving health care delivery. [proefschrift]. Nijmegen: Radboud University; 2009. 9. Botega NJ, Gomes Reginato D, Volk da Silva S, Filinto da Silva Cais C, Rapeli CB, Fabricio Mauro ML, et al. Nursing personnel attitudes towards suicide: the development of a measure scale. Revista Brasileira Psiquiatria. 2005;27(4):8. 10. Strating MMH, Nieboer AP. Psychometric test of the Team Climate Inventory-short version investigated in Dutch quality improvement teams. BioMed Central Health Services Research. 2009;9(126):7. 11. Kerkhof AJFM, Van Luyn JB, editors. Suïcidepreventie in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2010.
Een digitale leeromgeving implementeren….. een ervaring! - Door –D. Hintzen Medio 2011 zijn wij binnen het Laurentius Ziekenhuis gestart met de implementatie van een digitaal Leer/ management systeem, het Laurentius Leerplein. Graag wil ik jullie deelgenoot maken van de ervaringen gedurende de eerste 1,5 jaar. Allereerst is het belangrijk te vermelden dat 2 jaar geleden nog alle verantwoordelijkheden voor leren en ontwikkelen op afdelingsniveau lag. De centrale afdeling Opleidingen speelde hierin maar een beperkte rol. Dit heeft tot gevolg gehad dat er weinig overzicht was van het beschikbare leeraanbod binnen de organisatie; en er geen koppeling was tussen functies en rollen en daarvoor benodigd leeraanbod Binnen een projectgroep is uiteindelijk een advies gegeven aan de Raad van Bestuur om de digitale leeromgeving van Atrivision te gaan gebruiken als instrument om een aantal doelstellingen te realiseren: 1. Efficiëntere organisatie en registratie van scholingen 2. Centrale organisatie en beheer rondom opleiden en ontwikkelen 3. Opleidingactiviteiten inbedden in de organisatie De meerwaarde van het Leerplein: * De digitale leeromgeving voorziet in kennismanagement
Binnen het Laurentius Leerplein zijn voor elke medewerker beschikbaar: - E-learning modules (visueel / interactief) - Een Portfolio. Dit is een overzicht van de leeractiviteiten die de medewerker gedaan heeft - Intern Kwaliteitsregister waarin de scholingspunten worden opgenomen - POP (Persoonlijk Ontwikkel Plan) - Ziekenhuisbrede aanmeldingen en registratie van scholing De afdelingsmanager kan van al zijn medewerkers rapporten genereren uit het systeem betreffende de voortgang. Door gebruikt te maken van deze rapportages in bijvoorbeeld jaar/ gesprekken en samen met zijn medewerker afspraken te maken over de komende activiteiten en deze op te nemen in een POP wordt de PDCA-cyclus geborgd. We voeren het werken met het Leerplein gefaseerd in. Inmiddels zijn alle verpleegkundigen bekend met het Leerplein. Zij gebruiken het Leerplein voor het aanmelden van interne scholingen, het doorlopen van e-learning modules en het bijhouden van scholingspunten. De doelstelling is om de komende jaren ook de rest van de medewerkers gefaseerd te laten aansluiten hierbij. Natuurlijk zijn we in de eerste fase van de implementatie ook tegen knelpunten aangelopen: * Weerstand bij medewerkers m.b.t. e-learning Vervolg op pagina 10
* Er is universele kennis voor alle mede werkers binnen LZR beschikbaar waardoor deskundigheidsbevordering -en bewaking op termijn wordt geborgd
Jaargang 8 nummer 2
Pagina 9
Vervolg van pagina 9
* Afdelingen waar structureel afdelingsgebonden scholingsbeleid is zien dit nieuwe systeem als extra werk * Tijdspad . Ondanks tijdige communicatie lijkt dit medewerkers “koud op hun dak” te vallen
In de volgende fase willen we ook het POP (persoonlijk Ontwikkelplan) gaan toevoegen. Dit zal bijvoorbeeld als input kunnen gaan dienen bij de jaargesprekken. De doelstelling is om de komende jaren ook de rest van de medewerkers gefaseerd te laten aansluiten hierbij.
* Borging
Ik kijk terug op een intensieve projectperiode, waarin nog meer naar voren is gekomen hoeveel diversiteit aan expertise wij in ons ziekenhuis hebben en hoe bereid medewerkers zijn om tijd en energie te steken in dit soort projecten. Stapje voor stapje werken we gezamenlijk aan ons l eerklimaat!
* De consequenties voor het niet voldoen van verplichte leeractiviteiten het niet behalen van de scholingspunten moeten voor iedereen duidelijk zijn * De discussie over vergoeding van tijd en geld voor scholing * Praktijktoetsen op afdelingsniveau (bed-side toetsing), hoe gaan we dit vorm geven?
E-learning ontwikkeling kost tijd. Maak afspraken hoe hiermee om te gaan. Dat was in het Laurentius ziekenhuis in eerste instantie nog niet het geval. Inmiddels zijn alle verpleegkundigen bekend met het Leerplein. Het wordt momenteel gebruikt voor het aanmelden van interne scholingen, het doorlopen van e-learning en het bijhouden van scholingspunten.
Jaargang 8 nummer 2
Wij hebben gemerkt dat als je toekomstige gebruikers betrekt bij de implementatie, ze graag willen meedenken in oplossingen. Veel persoonlijke aandacht geven als mensen tegen problemen aanlopen en elke klacht, hoe klein ook, serieus nemen. Dit advies is dan misschien niet Evidence Based maar zeker wel Best Practice!
Desiree Hintzen” VAR bestuurslid Laurentius Ziekenhuis Roermond Mijn advies aan iedereen die aan de slag gaat met zo’n omvangrijk traject is om alle betrokkenen in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken.
Pagina 10
Van verpleegkundige tot ….. - Door—S. Coenen De afgelopen jaren is er veel veranderd binnen de gezondheidszorg. Verschuivingen van taken en verantwoordelijkheden en het ontstaan van nieuwe beroepen en specialisaties. Bepaalde medische handelingen die vroeger alleen door artsen mochten worden uitgevoerd, kunnen tegenwoordig ook uitgevoerd worden door andere beroepsbeoefenaren die hier speciaal voor zijn opgeleid. Dit biedt mogelijkheden voor bijvoorbeeld verpleegkundigen om zich verder te ontwikkelen en nieuwe taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen. Op een dag word je wakker en ineens weet je het: “Je wordt Physician Assistant”. Nee, zo ging het bij mij in ieder geval zeker niet. Sterker nog, toen ik aan de opleiding tot verpleegkundige begon had ik van “Physician Assistant” niet eens gehoord. Je begint aan de opleiding tot verpleegkundige en gaat je ontwikkelen totdat je op een punt komt en denkt: “En nu wil ik een stapje extra maken.” In 2004 ben ik begonnen aan de opleiding tot HBO-verpleegkundige. In 2007 studeerde ik af en kreeg de mogelijk om te gaan werken op het Maag- Darm- Levercentrum in het Laurentius Ziekenhuis te Roermond. Een poliklinische afdeling waar onder andere maag- en darmonderzoeken plaatsvinden. Om hier te kunnen werken, heb ik de specialisatie tot endoscopieverpleegkundige gevolgd. Als endoscopie -verpleegkundige kun je een patiënt bijstaan voor, tijdens en na het onderzoek. De begeleiding is dan wel van korte duur, maar is wel intensief. Op de Endoscopie-afdeling komen ook technische vaardigheden van pas. Deze combi van techniek en persoonlijke begeleiding van patiënten was voor mij de ideale combinatie. Het assisteren tijdens de endoscopieën vond ik het aller-leukste en al snel begon het dus te kriebelen om ook zelf de endoscoop in handen te nemen. Als je als verpleegkundige toe bent aan een extra uitdaging en extra verantwoordelijkheid heb je tegenwoordig genoeg keuze. In overleg met onze maag
- darm- leverartsen en de afdelingsmanager hebben wij uiteindelijk gekozen voor de opleiding tot Physician Assistant. Het grote verschil tussen de Physician Assistant (PA) en de Verpleegkundig Specialist (VS) is dat de PA alleen medische taken verricht, terwijl de VS wel verpleegkundige taken verricht en daarnaast enkele medische taken verricht. Om de opleiding tot PA te volgen hoef je dan ook niet eerst verpleegkundige te zijn geweest, hetgeen uiteraard wel verplicht is als je de opleiding tot VS gaat volgen. In september 2009 ben ik begonnen aan de opleiding tot PA, die ik inmiddels ruim een jaar geleden heb afgerond. Op het moment dat je aan de opleiding begint, is het eerst behoorlijk wennen. Ineens kom je in een “andere” wereld terecht. Je leert een andere manier van denken en je bekijkt een patiënt en zijn klacht(en) vanuit een heel ander perspectief. In het begin loop je alleen maar mee met de artsen, maar langzaam krijg je steeds meer eigen taken en verantwoordelijkheden totdat je op een gegeven moment steeds meer zelfstandig aan het werk bent. Uiteraard is er altijd één van de artsen beschikbaar voor overleg bij vragen of problemen en vindt er dagelijks terugkoppeling plaats tussen de artsen en mij over de patiënten die ik gezien heb.
Op dit moment werk ik als Physician Assistant Maag- Darm- Leverziekten op de polikliniek en op het endoscopiecentrum. Ik verricht zelfstandig darmonderzoeken en zie patiënten met allerlei aandoeningen op de polikliniek. De klachten waarmee
patiënten worden verwezen zijn heel breed: van rectaal bloedverlies en obstipatie tot buikpijnklachten, misselijkheid, braken etcetera. Op het moment dat ik een patiënt voor het eerst zie, weet ik vaak nog niet goed wat er aan de hand zou kunnen zijn. Met een klacht zoals buikpijn kan het namelijk alle kanten op gaan. Door het afnemen van een anamnese en lichamelijk onderzoek te verrichten, stel ik een differentiaal diagnose op en vraag vervolgonderzoek aan om uiteindelijk een diagnose te kunnen stellen. Doordat ik tijdens de opleiding ook stage heb gelopen op andere afdelingen zoals chirurgie, cardiologie, SEH, neurologie en de huisartsenpraktijk heb ik een bredere blik en kan ik ook aandoeningen buiten mijn eigen specialisme herkennen. Als Physician Assistant heb ik een hele speciale positie. Je staat tussen de arts en de verpleegkundige in en eigenlijk krijg je het beste uit twee werelden. Je hebt dan wel een lange witte jas aan en een stethoscoop bij je, maar toch ben je laagdrempelig te bereiken voor patiënten en heb je net wat meer tijd voor een gesprek met een patiënt. Er zijn korte lijnen tussen mij en de verpleegkundigen. Het is vaak makkelijker mij even te bellen of aan te klampen voor een vraag dan de dokter te moeten bellen. Doordat ik zelf eerst als verpleegkundige heb gewerkt, kan ik mij makkelijker verplaatsen in het perspectief van de verpleegkundigen: problemen waar zij tegenaan lopen, herken ik makkelijker. Daar tegenover staat ook dat ik weet hoe artsen een bepaalde situatie benaderen of bekijken. Het verandert je blik op de hele zorg rondom patiënten. Voor mij is het beroep Physician Assistant het leukste beroep wat er bestaat. Iedere dag is weer een uitdaging. Ik ben dan wel alleen bezig op het medische vlak, toch kan ik de patiënt wel dat beetje extra tijd en aandacht bieden. En als het dan echt spannend of moeilijk wordt… dan is de arts zo geroepen. Silvie Coenen Physisian assistent Laurentius Ziekenhuis Roermond
VAR Limburg Atrium MC Parkstad Orbis MC, Sittard-Geleen Maastricht UMC Laurentius ziekenhuis, Roermond VieCuri MC, Noord-Limburg, St. Jans Gasthuis, Weert
De redactie van het Verpleegkundig Magazine Limburg is altijd op zoek naar suggesties, reacties en/of artikelen voor het magazine. Mail naar
[email protected] Marieta Brand redactie.
Redactie:
[email protected] Telefoon: (045) 5766776
Met dank aan: Bernie Kirschbaum, Guido Koonen, Mar jo Hupperetz, Desiree Hintzen, Floor Heinink en Silvi e Coenen
augustus 2013 Jaargang 8 Nummer 2 ISSN 1871-658X Verenigd sterk!
.
VAR Limburg VAR Limburg Kwaliteit en veili ghe id van ver plee gkun dige zorg waar borge n en ver betere n.
Kwaliteit en veiligheid van verpleegkundige zorg waarborgen en verbeteren. Organisatie Organisatie
Provinciaal Provinciaal
Landelijk Landelijk
Expertise overdragen Expertise overdragen (vakinhoudelijk en procesmatig) (vakinhoudelijk en procesmatig)
Gezamenlijk organiseren van Gezamenlijk organiseren vandag refereermomenten, symposia, refereermomenten, symposia, dag van de verpleging van de verpleging
Invloed uitoefenen op beleid Invloed uitoefenen op beleid (politiek en AVVV, curriculum (politiek en AVVV, curriculum van de vakinhoud) van de vakinhoud)
www.cbo.nl www.cbo.nl www.avvv.nl www.venvn.nl www.levv.nl www.zorgprotocollen.nl www.nizw.nl www.prismant.nl
Interessante websites Interessante websites www.bigregister.nl www.Webnurse.nl www.bigregister.nl www.decubitus.nl www.decubitus.nl www.verpleegkunde.net www.verpleegkunde.net www.verpleegkunde.pagina.nl www.verpleegkundige.goedbegin.nl
www.zorgportaal.nl www.nursing.nl www.nursing.nl www.verpleegkunde.startkabel.nl www.atriummc.nl/bibliotheek www.gobnet.nl www.verpleegkundigspecialismen.nl
Agenda 20-24 augustus Voor de agenda 13 september 14 september 14 september 20 – 27 september 21 september 27 september 28 september 4 oktober 5 oktober 8 oktober 11 oktober 19 oktober 25-27 oktober November 2007
International Continence Society ( Rotterdam )
van interessante symposia, lezingen en workshops verwijzen wij U naar de site van Symposium V&VN Palliatieve Verpleegkunde Zorgen voor jezelf ( Antwerpen ) VARVWS, Atrium MC Parkstad: 6e Congres Spoedzorg; Universiteiten van Utrecht en Nijmegen www.integratedcare.nl
November 2007
Voor meer informatie:
Workshop richtlijnen, LEVV, Utrecht www.atriummc.nl/var Cursus Stomazorg ( basisprogramma ), Amsterdam Overgewicht in de jeugdzorg, Nunspeet Nurse Practitioner als onderzoeker Andere informatie? Bezoek: Workshop Patiëntveiligheid, LEVV , Utrecht www.varlimburg.nl V&VN Netwerkdag VAR ( Ede ) Humor in de hulpverlening, Geestelijke Gezondheidszorg Duffel ( België ) Refereeravond Wetenschap in Praktijk www.venvn,nl Jonge drenkelingen, Nijmegen Afasie, Neurologie Duffel ( België ) 5th European Congress on Violence in Clinical Psychiatry (Amsterdam) Tweedaagse workshop www.nursing.nl palliatieve zorg Turnhout ( België ) info bij: Felix Punt, telefoon: 06-52087858, e-mail:
[email protected] Leerwerkafdelingen: hype of de toekomst? www.google.nl Vooraankondiging symposium over het project ZIC (samenwerking onderwijs- en zorginstelling). Plaats: Heerlen. Kosten: niet bekend. Organisatie: Sevagram www.zicsevagram.nl
www.venvn,nl of www.nursing.nl of w ww.google.nl