VERSLAG van de VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL
gehouden op woensdag 17 maart 2004
Aanvang 18.00 uur. Voorzitter: de heer Jansen, commissaris der Koningin. Griffier: de heer Alberda van Ekenstein. Aanwezig zijn de leden Antuma (CDA), Antuma-Duisterwinkel (CDA), Beckmann (CDA), Been (VVD), Van der Bent-van den Hout (CU), Beugelink (CDA), Broeze-van der Kolk (CDA), De Bruin (GroenLinks), Bussink (VVD), Dalhuisen (PvdA), D. van Dijk (SGP), G. van Dijk (D66), Dijkhuis (LPF), Dijkslag (VVD), Engbers (CDA), Evering (CDA), De Greef-Moes (D66), Haan (VVD), Harmelink (PvdA), Van HarsselaarTimmer (VVD), Hollemans (CDA), Husselman-Oosterom (CDA), Jaegers (PvdA), Kerkdijk (CDA), Knoeff (CDA), Koggel-Alferink (CDA), Kok (VVD), Koopman (CDA), Leussink (CDA), Leusink-Jonker (PvdA), Van der Lied-Homeijer (PvdA), Lulofs (PvdA), Mercanoglu (PvdA), Morskate (CDA), Netjes (CDA), NijhofSander (CDA), Van Olphen (GroenLinks), Van Ommen (SP), Oostra (CU), Pot (PvdA), Relker (PvdA), Ter Schegget (PvdA), Schipper (VVD), Sijbom (VVD), Slagman (SGP), Slijkhuis (CDA), Tunc (PvdA), Visscher (VVD), Visser-Hendriks (CDA), Voortman (PvdA), Van Voorst tot Voorst (CDA), Vruggink (GroenLinks), Weegenaar-Bosch (CDA), Weijnen (PvdA), Welten (CDA), Wichers Schreur (CDA), Yildirim (SP) en Zwart (PvdA). Tevens zijn aanwezig de gedeputeerden Jansen (CDA), Klaasen (VVD), Kristen (PvdA), Ranter (CDA) en Rietkerk (CDA). De voorzitter: Ik open de vergadering en heet u allen van harte welkom. Ik verzoek u met mij te gaan staan. Ik moet u mededelen dat de heer Koert Meuleman is overleden. Hij was voor de SGP ruim achttien jaar lid van provinciale staten, van 1969 tot 1987. Hij had voorts een lange staat van dienst als wethouder en Eerste- Kamerlid en was woordvoerder over zeer uiteenlopende onderwerpen. Hij liet daarbij een orthodox-christelijk geluid horen. Hij was als bestuurder eenvoudig, nuchter en bescheiden. (De aanwezigen nemen enige ogenblikken stilte in acht.) De voorzitter: Ik deel u mede dat bericht van verhindering is ontvangen van de heren Van Dalfsen, Nieuwenhuis en Oldenburger en mevrouw Beldsnijder, terwijl de heer D. van Dijk heeft gemeld iets later te zullen komen. Ik deel u voorts mede dat zich vier insprekers hebben aangemeld en stel voor, hen direct voorafgaand aan de behandeling van het onderwerp waarover zij zich hebben aangemeld voor maximaal vijf minuten de gelegenheid te bieden in te spreken. Naar mij blijkt, stemmen de staten hiermee in. Vaststellen van de agenda De agenda wordt vastgesteld overeenkomstig het concept. Vragenuur Vredestein
Staten, 17 maart 2004
2
De heer Weijnen (PvdA): Voorzitter. Zoals de collega-statenleden al in het schrijven van de PvdA-fractie hebben kunnen lezen, zijn wij van mening dat er waar het gaat om de brand bij Vredestein veel behoefte bestaat aan het boven tafel krijgen van feitelijke informatie. De PvdA-fractie heeft behoefte aan die feitelijke informatie om een constructief debat te kunnen voeren over wat er is gebeurd. Ik spreek niet voor niets over een constructief debat. De PvdA-fractie wil een debat voeren om daaruit te leren voor de toekomst. Dat leren geldt niet alleen voor GS, maar ook voor PS, dus ook wij als staten moeten er lering uit trekken. Vanuit deze behoefte heeft de fractie van de Partij van de Arbeid de staten het voorstel gedaan om een onafhankelijk onderzoek te laten doen. De politieke situatie van dit moment laat zien dat er binnen de staten nog geen meerderheid bestaat voor een dergelijk onderzoek. Bij de behandeling van de ingekomen stukken zal ik aangeven welke consequenties dat heeft voor de door ons verzonden brief. Om al een begin te maken met het verkrijgen van de door ons gewenste informatie stel ik GS de volgende vragen naar aanleiding van het rapport van de VROM-inspectie. - Stemt het college in met de feiten die in chronologische volgorde in het rapport zijn genoemd in hoofdstuk 3? - Stemt het college in met de beschouwing en analyse in het rapport in hoofdstuk 4? - Stemt het college in met de conclusies van het rapport, zoals genoemd in hoofdstuk 5? - Stemt het college in met de aanbevelingen die in hoofdstuk 6 zijn gedaan? - Zijn er naar de mening van het college aanvullingen of correcties nodig op het rapport? Zo ja, hoeveel tijd denkt het college dan nodig te hebben om met een afgewogen reactie te komen met aanvullingen en correcties op het inspectierapport? Mevrouw De Bruin (GL): Voorzitter. Vorig jaar is brand uitgebroken bij het bedrijf Vredestein in Enschede; een ernstige brand, ontstaan in het grondstoffenmagazijn, met grote consequenties voor de waterkwaliteit van het Twentekanaal. Nog steeds is het zo dat er tussen Enschede en Hengelo als het ware één bak met water staat dat voorbij de sluizen van Hengelo niet verder kan. Naar aanleiding van die brand heeft de fractie van GroenLinks vragen gesteld en daarop antwoord gekregen. Vervolgens hebben wij in januari opnieuw vragen gesteld en daarop antwoord gekregen. Wij zijn wat dieper in het dossier gedoken. Op grond daarvan heb ik nu, eigenlijk voor de laatste keer, nog een aantal vragen. Na de beantwoording van die vragen willen wij komen tot een afronding; iets waartoe ik de staten oproep. Het lijkt ons erg verstandig om op een ander moment in de commissie Economie en bestuur tot een afrondend debat met elkaar te komen. Ik stel nu dus alleen vragen en geef geen oordeel over het handelen van GS of PS. Wij zijn, en vele anderen met ons, van mening dat in feite op grond van de uitspraak van de Raad van State in 2000, waarbij eigenlijk het Decompbesluit van GS is vernietigd, in feite kan worden gezegd dat de provincie sinds 1993 bevoegd gezag is voor het bedrijf Vredestein. Dat betekent dat de provincie politiek aanspreekbaar is op wat er bij Vredestein gebeurt. Betekent politiek aanspreekbaar hetzelfde als civielrechtelijk aansprakelijk? Hoe beoordelen GS in dat kader de aangekondigde rechtsvordering van kantoor Kienhuis namens een zevental bedrijven? Wellicht hebben zij in Tubantia gelezen dat enkele bedrijven grenzend aan het Twentekanaal, van plan zijn juridische stappen te ondernemen tegen de provincie. Is er sprake van aansprakelijkheid van de provincie op basis van een onrechtmatige overheidsdaad? In hoeverre speelt de uitspraak van de rechtbank van Den Haag over de Enschedese vuurwerkramp een rol? Daarbij speelde deze kwestie ook. In de beantwoording van de GroenLinks-vragen hebben GS aangegeven dat Vredestein zelf verantwoordelijk is voor de naleving van regels, inclusief de inmiddels beruchte CPR 15-2, een richtlijn die voorziet in allerlei veiligheidsmaatregelen op het bedrijfsterrein zelf. Wij zetten vraagtekens bij de stelling van GS dat Vredestein zelf verantwoordelijk is, want de CPR 15-2 is destijds opgesteld in samenwerking met een aantal brancheorganisaties in Nederland. De brancheorganisatie van rubberbedrijven waartoe Vredestein behoort, was daar niet bij. Met andere woorden, Vredestein hoefde niet uit zichzelf aan die richtlijn te voldoen. Dat moest het bedrijf door een bevoegd gezag worden opgedragen. Kan Vredestein nu dan wel feitelijk iets worden verweten? GS noemen als argumenten voor het niet-correct hanteren van de vergunning bij Vredestein dat Vredestein eigenlijk geen probleembedrijf was en dat er heel veel bestuurlijke wisselingen waren. Wij denken dat deze argumenten niet valide zijn, want de wettelijke actualiseringsplicht maakt geen onderscheid tussen probleembedrijven en niet-probleembedrijven. Probleembedrijf of niet, de provincie moet actualiseren als er nieuwe juridische kwesties zijn. In dit geval had de CPR 15-2 voor 1995 geactualiseerd moeten worden. GS melden in de beantwoording van de GroenLinks-vragen dat "de dossiers thans op orde zijn" bij de provincie. Voor ons is de cruciale vraag of de provinciale dossiers op het terrein van vergunningverlening en handhaving op orde zijn. Wij vragen ons af of dat wel zo is, omdat op grond van het VROM-rapport kan worden geconstateerd dat ten tijde van de verlening van de vergunning aan Vredestein per 1 januari 2003 het dossier nog niet op orde was. Immers, VROM heeft in
Staten, 17 maart 2004
3
het najaar van 2003 onderzoek gedaan en concludeerde dat het dossier-Vredestein niet deugde. Dat betekent dat het ten tijde van de vergunningverlening ook niet deugde. Is de vergunning dan wel correct? De heer Engbers (CDA): Voorzitter, leden van provinciale staten. Zoals de collega van GroenLinks al heeft gemeld, is er een heel traject geweest van vragen vanuit provinciale staten aan gedeputeerde staten en informatie van gedeputeerde staten aan provinciale staten. Ik ga er verder niet op in. Ook onze fractie is zelf dieper in het dossier gedoken. Wij zijn het met mevrouw De Bruin eens dat het goed zou zijn om vandaag te komen tot afsluiting van dit dossier. Naar aanleiding van gesprekken met partijen uit het veld en informatie die wij hebben opgevraagd, hebben wij ook nog enkele vragen. Had de provincie het traject van vergunningverlening en -handhaving bij de aanvraag van Vredestein in 2000 voor een nieuw grondstoffenmagazijn kunnen versnellen, zodat er op het moment van de brand, dus in 2003, al een nieuw grondstoffenmagazijn had kunnen staan dat aan alle moderne eisen en wetten en regels voldeed? Zo ja, zou de omvang van de ramp dan kleiner zijn geweest? Wij moeten ook vooruitkijken. Wij hebben dit weekend een brief ontvangen van gedeputeerde staten over een bestuurlijk overleg dat is gepland op 8 april a.s. Welke verwachting hebben GS daarvan inzake het door alle betrokken partijen nemen van verantwoordelijkheden? Wij vragen het college, zijn best te doen om ervoor te zorgen dat er dan oplossingen op tafel komen. Dus, niet nog langer stilstaan en terugkijken, maar vooruitkijken en ervoor zorgen dat alles goed gaat draaien! Zijn GS bereid erop aan te sturen dat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid daarbij nemen? Gedeputeerde Rietkerk: Mijnheer de voorzitter. De PvdA-fractie heeft een aantal vragen gesteld over het boven tafel krijgen van feitelijke informatie. Vanaf de brand is er feitelijke informatie op tafel gekomen via het rapport van de inspectie van VROM en via de antwoorden die GS hebben gegeven op de schriftelijke vragen die de GroenLinks-fractie tot tweemaal toe heeft gesteld. Recentelijk hebben GS nog het initiatief genomen om feitelijke informatie over te leggen naar aanleiding van een persbericht van Rijkswaterstaat. Wij hebben daarbij aangegeven dat het bedrijf Vredestein een melding heeft gedaan en dat wij willen bekijken hoe wij daarmee willen omgaan. Het bedrijf wil overigens nog verder gaan dan de CPR 15-2normering die is voorgeschreven. Aan die feitelijke informatie heb ik op dit moment niets toe te voegen anders dan dat ik zal ingaan op de vragen die nu zijn gesteld. Wat het rapport van de VROM-inspectie betreft, begin ik met de aanbevelingen en conclusies. Het lijkt mij relevant om met name te kijken naar de aanbevelingen en conclusies die direct betrekking hebben op de rol en taken van de provincie, hetzij provinciale staten, hetzij het dagelijks bestuur, dus gedeputeerde staten. Ik kan zeggen dat alle aanbevelingen zijn uitgevoerd die betrekking hebben op de rol van de provincie. Aanbeveling 1 betreft de rol van Rijkswaterstaat. Ik kan melden dat het aanbevolen onderzoek door de onafhankelijke inspectie op dit moment wordt uitgevoerd. Dat is overigens niet relevant voor onze taak en positie. Daar gaan anderen over. Ik ga nu in op de vragen van de fractie van GroenLinks. Het is niet zo dat het Decompbesluit van gedeputeerde staten uit 1997 door de Raad van State is vernietigd. De staten zelf hebben in 1992 een besluit tot Decomp genomen. Dat besluit is niet door de Raad van State vernietigd. Wel zijn twee besluiten vernietigd die door gemeenten zijn genomen over bedrijven die in het kader van Decomp zijn overgedragen. Naar aanleiding hiervan is landelijk besloten de overgedragen bedrijven terug te nemen. Dit is in 2000 in Overijssel gebeurd. Onzes inziens is de conclusie dat GS vanaf 1993 onveranderd bevoegd gezag zijn geweest dan ook niet correct. Het antwoord op de vraag of politiek aanspreekbaar hetzelfde is als civielrechtelijk aansprakelijk is nee. In het algemeen kan worden gezegd dat gedeputeerde staten verantwoording hebben af te leggen aan provinciale staten over hun handelen en nalaten inzake de aan GS toevertrouwde taken en verantwoordelijkheden. Het kader van die verhouding is in de Grondwet en de Provinciewet neergelegd. Dat is de politieke aanspreekbaarheid. Eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid die op het Burgerlijk Wetboek is gebaseerd moet daarvan worden onderscheiden. Niet gedeputeerde staten, maar dé provincie Overijssel als rechtspersoon wordt dan vermogensrechtelijk aangesproken door een partij die schade heeft geleden als gevolg van verwijtbaar handelen of nalaten van het bestuursorgaan. Dat een persoon of college politiek aanspreekbaar is, wil niet zeggen dat er ook sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid, en omgekeerd. De aangekondigde rechtsvordering van het kantoor Kienhuis namens een aantal bedrijven is in handen van Centraal Beheer, de WA-verzekeraar van de provincie. Centraal Beheer beraadt zich thans over deze claim en zal op korte termijn met de provincie overleggen over een standpunt. Op basis van de WA-polis dient de provincie zich op straffe van verlies van polisdekking te onthouden van al hetgeen de positie van de provincie en verplichtingen waarvoor de WA-verzekeraar moet opkomen, kan schaden. Uitlatingen die neerkomen op erkenning van aansprakelijkheid kunnen en mogen door een verzekerde niet worden gedaan. Om die reden voelen GS zich niet vrij om op dit moment inhoudelijk op deze claim in te gaan.
Staten, 17 maart 2004
4
Mevrouw De Bruin vroeg of er sprake is van aansprakelijkheid van de provincie op basis van een onrechtmatige overheidsdaad. Gelet op wat ik net heb gezegd, maak ik een algemene opmerking. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid ingevolge een onrechtmatige overheidsdaad, dan dient de claimende partij te bewijzen dat de provincie een verwijt kan worden gemaakt, inhoudende dat de provincie in strijd met de wet heeft gehandeld of een door de wet geboden handeling heeft nagelaten dan wel uit anderen hoofde in een aanmerkelijke mate verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld. Verder dient onder meer sprake te zijn van schade die zonder de aan de provincie toerekenbare fout niet zou zijn ontstaan. Het college verwacht dat de uitspraak van de rechtbank in Den Haag over de vuurwerkramp in Enschede van invloed zal zijn op lopende discussies over overheidsaansprakelijkheid. Nu is nog niet aan te geven wat de impact is van deze uitspraak zal zijn. Ik teken hierbij aan, dat nog niet bekend is of de eisers in die zaak in hoger beroep zullen gaan. Na verloop van tijd zal blijken of het vonnis van de rechtbank in Den Haag in stand blijft. Wij blijven van mening dat Vredestein primair verantwoordelijk is voor een veilige opslag van grondstoffen. Ik heb dat bij mijn bezoek van afgelopen maandag aan het bedrijf ook gezegd. Het bedrijf ziet het ook zo en neemt die verantwoordelijkheid zeer serieus. Het maakt niet uit dat de branchevereniging waarvan Vredestein deel uitmaakt niet behoort tot de branches waarmee in het kader van CPR 15-2-afspraken zijn gemaakt. Met diverse branches zijn afspraken gemaakt over wanneer de opslag aan de CPR 15-2 moet voldoen. In de circulaire over CPR 15-2 is gesteld dat álle bestaande opslagplaatsen uiterlijk in 1995 moesten zijn aangepast. Dat gold dus ook die opslagplaatsen van branches waarmee niet via de branchevereniging afspraken waren gemaakt. Mevrouw De Bruin (GL): Wij hebben begrepen dat de richtlijn CPR 15-2 geen rechtstreekse rechtskracht heeft, dus geen algemeen verbindend voorschrift is, maar dat het erin gestelde via de milieuvergunning moet worden voorgeschreven. Die milieuvergunning is een verantwoordelijkheid van de provincie. Wij hebben begrepen dat alleen voor de branches waarmee afspraken over de richtlijn zijn gemaakt, geldt dat deze moeten voldoen aan de richtlijn en dat voor andere branches de richtlijn via de milieuvergunning moet worden opgelegd. Gedeputeerde Rietkerk: Ik blijf erbij dat in de circulaire zelf is gesteld dat álle bestaande opslagplaatsen uiterlijk in 1995 moesten zijn aangepast, dus ook op die in branches waarmee geen afspraken waren gemaakt. De GroenLinks-fractie heeft gevraagd naar de juistheid van de vergunningen van Vredestein. De wettelijke actualiseringsplicht mag dan geen onderscheid maken naar de mate waarin een inrichting al dan niet wordt getypeerd als probleembedrijf, in de dagelijks uitvoeringspraktijk worden wij geconfronteerd met de noodzaak, prioriteiten te stellen. Hierbij geldt wel degelijk dat, conform de opdracht van de staten aan het college, de zwaarste problemen het eerst moeten worden aangepakt. In het verleden is de wisseling van bevoegd gezag wel degelijk van belang geweest. Zoals wij hebben aangegeven, heeft de provincie in 2000 vanwege een uitspraak van de Raad van State over iets anders weer de verantwoordelijkheid gekregen voor de vergunning. Vanaf 2000 hebben wij de CPR 15-2 in de vergunning verwerkt. In de periode 1997-2000 lag de vergunningverlening feitelijk niet in onze macht. De laatste vraag van GroenLinks gaat over het VROM-rapport en de dossiervorming. De conclusies die de VROM-inspectie heeft getrokken over dossiervorming over het bedrijf Vredestein worden door dit college niet gedeeld. Ik ga nu ook in op de vraag die de heer Weijnen in algemene zin stelde over het rapport. Zowel in onze schriftelijke reactie op het VROM-rapport alsook in het bestuurlijk overleg met de inspectie dat namens ons college is gevoerd door de gedeputeerden Kristen en Ranter hebben wij onze bedenkingen duidelijk weergegeven. De stukken die de inspectie niet heeft kunnen vinden, waren in behandeling en hadden naar ons idee zonder probleem kunnen worden geleverd als de VROM-inspectie ernaar had gevraagd. Verder wordt een vergunning verleend op basis van een aanvraag, niet op basis van een dossier. De kwaliteit van het dossier staat dus wat ons betreft los van de kwaliteit van de vergunning. Een van de conclusies van het VROM-rapport is dat de vergunning van 3 december 2002 van voldoende kwaliteit is. De CDA-fractie heeft gevraagd of de provincie niet wat sneller had kunnen handelen bij de vergunningverlening. Nee, het college had het traject van vergunningverlening en -handhaving bij de aanvraag van Vredestein in 2000 niet kunnen versnellen. Bij alle procedures inzake Vredestein is namelijk spoed betracht. De aanvraag voor een revisievergunning hebben wij op 11 december 2000 ontvangen. Vervolgens hebben wij om aanvullende gegevens gevraagd, die wij in april 2001 hebben ontvangen. De vergunning is op 31 oktober 2001 beschikt. Vervolgens is daarop beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Daarna heeft de Raad van State de vergunning geschorst. In verband met deze schorsing is de aanvraag door Vredestein ingetrokken. Daar waren redenen voor. De nieuwe revisieaanvraag hebben wij op 5 juli 2002 ontvangen. Op 6 augustus is door Vredestein aanvullende informatie geleverd. Op 3 december 2002 is de vergunning beschikt en op 1 februari 2003 is de vergunning in werking getreden. Het kon niet sneller. De als/dan-vragen zijn op dit moment niet
Staten, 17 maart 2004
5
relevant. Dit zijn de feiten. Conclusie: het college heeft de aanvraag van Vredestein met voorrang behandeld en door het instellen van bezwaar en beroep is de zaak vertraagd. De tweede vraag van de heer Engbers was of de omvang van de ramp kleiner zou kunnen zijn geweest. Ik onderstreep dat tot op dit moment de oorzaak van de brand niet is achterhaald, zodat het ook niet mogelijk is om een uitspraak te doen over het effect van aanvullende veiligheidsmaatregelen uit CPR 15-2 op het verloop van de brand. Wel kan naar ons idee in algemene zin worden gesteld dat de CPR 15-2-richtlijn is gericht op het verkleinen van de kans dat dergelijke incidenten zich voordoen. Ik wil het hierbij laten, omdat, zoals gezegd, de oorzaak van de brand niet is achterhaald. Wat het overleg op 8 april betreft, mogen de staten wel weten dat het college zich heeft ingespannen om met de betrokken medeoverheden niet te zwartepieten, maar wel duidelijk te krijgen dat er verantwoordelijkheden zijn bij overheden. Voor het schoonmaken van het water ligt de eerste verantwoordelijkheid bij Rijkswaterstaat. Daarom heeft Rijkswaterstaat ook een persbericht uitgegeven. Wij hebben onze verantwoordelijkheid genomen bij de sanering van de bodem bij Vredestein. Ik heb maandag nog gekeken. Die sanering is zo snel mogelijk aangepakt. Rijkswaterstaat heeft er wat langer over gedaan om te komen tot het schoonmaken van het water. Ik zeg dit zonder gevoel van understatement. Ons college heeft zich ervoor ingezet om afstemming te laten plaatsvinden tussen Rijkswaterstaat, de VROM-inspectie, de gemeente Enschede en de provincie Overijssel, opdat wij niet meer zonder dat wij als overheden op de hoogte zijn van elkaars persberichten worden verrast door megakrantenkoppen met beelden die niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn. Rijkswaterstaat is de initiatiefnemer van het overleg op 8 april. Wel hebben wij mede om dat overleg gevraagd om te bereiken dat wij niet over, maar met elkaar praten. Wij zijn blij dat die datum is geprikt. Na 8 april zal ik graag de staten op de hoogte stellen van wat daar is besproken. Tot slot nog een opmerking naar aanleiding van de vraag van de heer Weijnen over het feitenmateriaal van de VROM-inspectie. Wij hebben ingestemd met de in het rapport genoemde feiten. Bij de beschouwingen en aanbevelingen heb ik mijn noties geplaatst. Dat geldt met name de dossiervorming waarover wij het volstrekt oneens zijn en blijven met de VROM-inspectie. Problemen op parkeerplaatsen Mevrouw Van Olphen (GL): Voorzitter. Ik begin met voorlezing van een artikel uit de Stentor met als kop: "Borkeld probeert homo's met borden te weren". Dat artikel luidt: "In de omgeving van natuurgebied De Borkeld — tussen Markelo en Holten — worden maatregelen genomen om de overlast door homoseksuele mannen tegen te gaan. Er komen stopverboden en op de parkeerplaats bij de schaapskooi mag 's avonds en 's nachts niet meer worden geparkeerd. Homo's zoeken contact op en rond de Oude Rijssenseweg en de Apenbergerweg. Het "homotoerisme" heeft in de buurt tot ergernis geleid. Omwonenden hebben een onveilig gevoel. Staatsbosbeheer en de gemeente Hof van Twente klagen over achtergelaten afval. De overlast is uitvoerig besproken tijdens een bijeenkomst waarbij buurtbewoners, de politie en de gemeente aanwezig waren. Burgemeester Ank Bijleveld kondigde aan dat er — vóór eind april — 24 verkeersborden moeten worden geplaatst. Dat kost de gemeente 6000 euro. Volgens Bijleveld is het mogelijk dat het probleem zich met de huidige maatregelen opnieuw zal verplaatsen. "Daarom gaan we in het gehele gebied van De Borkeld projectmatig handhaven." De overlast is toegenomen nadat Rijkswaterstaat twee "homoparkeerplaatsen" langs de A1 had afgesloten." Voorzitter. Ik had wel wat leuke vragen naar aanleiding van de tekst, maar zal die niet stellen, omdat wij dit wel een serieus item vinden. Wij vroegen ons af of dit vraagstuk bekend was bij het college en, zo ja, of er contact over is geweest met Rijkswaterstaat en Hof van Twente. Het probleem kan zich in beide richtingen een heel eind langs de A1 verplaatsen. Waar hebben wij het over en op welke manier wil de provincie met dit vraagstuk omgaan? Indien er geen communicatie is geweest, willen wij weten of het college van plan is alsnog daartoe over te gaan en of het bereid is beleid te ontwikkelen over hoe met dit probleem moet worden omgegaan. Welke rol denkt het college hierin te gaan vervullen? Gedeputeerde Klaasen: Voorzitter. Toen de vragen werden gesteld, moest ik diep nadenken over de relevantie in relatie tot de beleidsonderwerpen die wij hier in de provincie behartigen. Toch wil ik proberen enige informatie te geven over de problematiek die er in zijn algemeenheid is op de pleisterplaatsen van Rijkswaterstaat en overigens ook op een aantal pleisterplaatsen die de provincie in beheer heeft. Mevrouw Van Olphen (GL): U kunt wat de beleidsterreinen betreft, denken aan emancipatie en integratie. Wij hebben het over mensen en zaken die mensen aangaan. Ik denk dat wij in onze provincie daarmee toch rekening moeten houden. Vanuit die achtergrond zijn de vragen gesteld. Vanochtend werd nog gedacht over de optie ruimtelijke ordening, maar dat vond ik geen goede.
Staten, 17 maart 2004
6
Gedeputeerde Klaasen: Ik zijn algemeenheid is er sprake van vrij veel overlast op pleisterplaatsen die niet zijn voorzien van een horeca- of tankfaciliteit. Dat is overlast in de breedste zin van het woord. U hebt in de krant kunnen lezen dat er nogal wat buitenlandse vrachtwagenchauffeurs hun auto parkeren op die parkeerplaatsen en dat er, doordat er weinig sociale controle is, ook de nodige criminaliteit is. Ook is een veel gehoorde klacht dat parkeerplaatsen dienen als ontmoetingsplek voor mensen die ergens anders niet terecht kunnen. Dat veroorzaakt grote overlast, met als gevolg dat die parkeerplaatsen niet te gebruiken zijn voor het ermee beoogde doel, namelijk het even kunnen strekken van de benen door automobilisten en het even kunnen rusten van vrachtwagenchauffeurs. De problemen in De Borkeld zijn verhevigd doordat Rijkswaterstaat de parkeerplaats aldaar heeft afgesloten en is begonnen met de aanleg van het wildviaduct over de A1. Dat heeft geleid tot de nodige vragen in de gemeenteraad van Hof van Twente alsook bij de burgers die in de omgeving van De Borkeld wonen en er op gewone momenten van de dag graag willen recreëren. De gemeente heeft de al door u genoemde maatregelen genomen. De provincie is daarbij niet betrokken en heeft er ook geen beleid voor. Wij hebben ons wel laten informeren over dit onderwerp. Toekomst luchtvaart in Twente De heer Dijkhuis (LPF): Voorzitter. De LPF-fractie heeft een groot aantal vragen over de toekomst van de luchtvaart in Twente. Gezien de actualiteit wil ik vier vragen daarvan nu voorleggen aan het college. Heeft het college kennisgenomen van het initiatief van de Nederlandse Academie voor Verkeersvliegers c.q. de heer Brouwer om te komen tot een general aviation vliegveld op het terrein van de vliegbasis Twenthe? Zo ja, hoe staat het college dan tegenover de plannen van de heer Brouwer? Hecht het college belang aan het behoud van een vliegveld in Twente in welke vorm dan ook? Heeft het college een voorkeur voor Airport Enschede gezien zijn inspanningen bij de lobby voor Airport Enschede of worden alternatieve plannen tot behoud van de luchtvaart in Twente op een gelijkwaardige manier behandeld en beoordeeld? Voorzitter: mevrouw Husselman-Oosterom. Commissaris der Koningin Jansen: Voorzitter. Het antwoord op de eerste vraag is nee en ja. Het initiatief was niet formeel aan ons bekend, maar ook wij lezen de krant. Het college staat neutraal tegenover de plannen van de heer Brouwer, want het college gaat in essentie niet over wat zich in het bedrijfsleven ontwikkelt. Wij zitten op de toer van waar de overheid hoort te staan. Wij hechten zeker belang aan het behoud van het vliegveld Twente. Dat kan ook niet anders, omdat wij daarover vorig jaar een formeel besluit hebben genomen als GS, daarin gesteund door de staten. Wij hebben toen besloten tot het privatiseren van de burgerluchtvaart in Twente. Wij hebben daarvoor ook middelen beschikbaar gesteld. Gisteren is tijdens de presentatie van de plannen, getiteld Het nieuwe perspectief voor Twente, tot uitdrukking gebracht dat wij hechten aan het behoud van het vliegveld. In dat verband is het voor ons niet mogelijk om in het kader van onze relatie tot EAT te oordelen over een plan dat wij niet kennen. Er is geen businessplan ingediend. De heer Dijkhuis (LPF): Mocht het college die plannen officieel onder ogen krijgen in de vorm van een voorstel, worden ze dan op dezelfde manier behandeld en beoordeeld als de plannen van Airport Enschede? Commissaris der Koningin Jansen: Met Airport Enschede hebben wij op dit moment een betrekking vanwege het feit dat wij als overheid de luchthaven op afstand hebben gezet. Wij hebben daar maatschappelijk geld in gestopt. Daar ligt onze eerste verantwoordelijkheid. Een tweede is dat wij geen eigenaar zijn van het terrein en dat wij als zodanig niet verder in overleg kunnen treden met particuliere ondernemers. Wij blijven in onze rol van overheid op dit punt afwachten welke plannen er komen. Wij kunnen er pas een oordeel over vellen als wij er ook enige zeggenschap over hebben, wat op dit moment op geen enkele wijze het geval is. Voorzitter: de heer Jansen, commissaris der Koningin Ingekomen stukken De heer Weijnen (PvdA): Voorzitter. Refererend aan wat door mij is gezegd in het vragenuurtje, stel ik de staten voor, de brief op stuk nr. II.8 (voorstel van de PvdA-fractie tot het doen van een onderzoek) te behandelen in de volgende vergadering van de commissie Economie en bestuur. De heer Welten (CDA): Voorzitter. Ik vind de toelichting die de heer Weijnen geeft op de actie die nu
Staten, 17 maart 2004
7
wordt ondernomen uiterst summier. Dat is een kwalificatie die hij zelf ook heeft gebruikt bij de toelichting op de brief die hij aan de staten heeft gezonden. Ik nodig de heer Weijnen uit iets uitvoeriger in te gaan op de motivering van het verzoek. Ik vraag hem daarbij in te gaan op de kwalificaties die in de brief zelf zijn gebezigd: uiterst summiere informatie, onvolledige en onbetrouwbare informatie. Vervolgens verzoek ik hem het onderwerp van onderzoek toe te lichten. Ten slotte vraag ik hem een toelichting op het instrument dat hij had willen kiezen. De heer Sijbom (VVD): Voorzitter. De vragen die ik te stellen hebben, liggen in de lijn van de vragen die de heer Welten heeft gesteld. Daarom wil ik mijn vragen stellen alvorens de heer Weijnen reageert op de heer Welten. Onze fractie is ook uitermate verbaasd over, maar ook geïrriteerd door de wijze waarop de Partij van de Arbeid-fractie dit proces heeft ingezet. Die verbazing heeft meer te maken met het feit dat naar ons idee wat het dossier-Vredestein betreft kennelijk nog niet alle vragen zijn gesteld. Wij vinden dat je die vragen dan ook moet stellen. Het voorstel van GroenLinks om daaraan aandacht te besteden in de commissie ondersteunen wij van harte. Ik wil trouwens ook een reactie van de Partij van de Arbeid op dat voorstel hebben, want die fractie heeft in de brief gesteld dat een debat niet nodig zou zijn, omdat er onvolledige en onbetrouwbare informatie zou zijn. Dat verdient uitleg. Ook staat in de brief dat dit kennelijk nu niet nodig is gezien de politieke situatie. Dat wil ik graag uitgelegd zien. De irritatie van de VVD-fractie schuilt met name in het feit dat wie een zwaar middel als een enquêtecommissie van stal haalt daarover ook even moet overleggen met z'n coalitiepartners. De heer Weijnen (PvdA): Dat je een enquêtecommissie niet zo maar van stal haalt, blijkt onder andere uit de politieke actualiteit. De Partij van de Arbeid-fractie is nog steeds van mening dat het zeer wenselijk is dat er een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld naar het gebeurde rond de brand bij Vredestein. Voor de motivatie verwijs ik naar de brief die nu als ingekomen stuk wordt behandeld. De heer Welten (CDA): Wilt u toelichten wat u bedoelt met "geen betrouwbare informatie voorhanden"? U gebruikt die term in dezelfde zin als waarin u concludeert dat GS in de beantwoording van de vragen van GroenLinks niet volledig zijn geweest. Moet ik daaruit concluderen dat u vindt dat de beantwoording door GS niet betrouwbaar is? De heer Weijnen (PvdA): Nee. De heer Welten (CDA): Bent u het dus met mij eens dat uw formulering dan niet zorgvuldig is? De heer Weijnen (PvdA): Nee. De heer Welten (CDA): Wilt u dat dan toelichten? De heer Weijnen (CDA): Ja, dat wil ik heel graag. De gedeputeerde heeft er daarnet terecht aan gerefereerd dat er in de brief wordt uitgegaan van meer informatie dan die welke is neergelegd in de beantwoording door GS. En dat is maar goed ook, want de informatie die door GS is verstrekt is, zoals in de brief staat, summier. De kwalificatie "onbetrouwbaar en onvolledig" heeft betrekking op andere informatie die ons dus ook heeft bereikt. Zoals u, als u hebt opgelet, hebt kunnen merken heeft ook de heer Rietkerk al aangegeven dat er bijvoorbeeld op het onderzoek dat door de VROM-inspectie is gedaan nogal wat valt af te dingen. De heer Welten (CDA): U kiest het instrument van onderzoek. U schrijft in de volgende alinea van de brief dat u onderzoek wilt instellen naar het gevoerde bestuur van GS op een viertal punten. U geeft daarmee aan dat u daarover nadere informatie wilt. Dat sluit aan op de constatering dat er opheldering moet komen over de informatie die u daarvoor onvolledig noemt en onbetrouwbaar. De heer Weijnen (PvdA): Zoals in de Provinciewet wordt vermeld, kunnen PS een onderzoek instellen naar het door GS gevoerde beleid. Dat is letterlijk uit de Provinciewet overgenomen door de Partij van de Arbeid-fractie. De heer Welten (CDA): U bedoelt dus te zeggen dat u onderzoek wilt naar het beleid dat GS hebben gevoerd. De heer Weijnen (PvdA): En daarbij zal ongetwijfeld ook de rol van PS aan bod komen, want, zoals ik al vaker, ook vanavond, heb gezegd, hebben ook PS en misschien wel vooral PS een essentiële rol gespeeld in dit verhaal.
Staten, 17 maart 2004
8
De heer Welten (CDA): Ik constateer dat u niet helder bent. U stelt in uw brief dat u onderzoek wilt naar het gevoerde bestuur van gedeputeerde staten... De heer Weijnen (PvdA): Ik zei net dat de Provinciewet mij dat voorschrijft. Dus dan doe ik dat. De heer Welten (CDA): Daarmee geeft u het signaal af dat u alleen onderzoek wilt naar het gevoerde bestuur van gedeputeerde staten. De heer Weijnen (PvdA): Nee. De heer Welten (CDA): Dat signaal hebt u afgegeven, zowel in de brief als in het persbericht als in uw toelichting op de radio. De heer Weijnen (PvdA): Dat ben ik niet met u eens. De heer Welten (CDA): Ik lees wat er staat. De heer Weijnen (PvdA): Overigens doen wij in dezelfde brief een procedurevoorstel waarin wij de staten voorstellen om bijvoorbeeld de commissie Economie en bestuur tot een nadere uitwerking van de opdracht te laten komen. De heer Welten (CDA): Het blijft onderzoek naar het gevoerde bestuur van GS. Dat is uw insteek. De heer Weijnen (PvdA): Ja, omdat de Provinciewet ons dat voorschrijft. De heer Welten (CDA): Ik concludeer dat u wat dat betreft op twee schaatsen rijdt en daarmee twee verschillende kanten op wilt, want u zei bij het vragenuurtje dat u zowel GS als PS bij het onderzoek wilt betrekken. De heer Weijnen (PvdA): Dat klopt. De voorzitter: Ik beschouw dit nog als een interruptiedebatje, maar wijs erop dat als de bespreking van een ingekomen stuk te lang duurt het betreffende onderwerp gewoon ter discussie op de agenda hoort te staan. De heer Weijnen (PvdA): Nogmaals, voorzitter, ik heb de staten voorgesteld deze brief te behandelen in de volgende vergadering van de commissie Economie en bestuur. De heer Welten (CDA): U hebt een helder signaal willen afgeven, maar geeft nu een onhelder signaal af waar u zegt dat u ook PS bij dat onderzoek wilt betrekken, wat ik op zich verstandig vind. Ik vraag mij af of u dan wel het juiste instrument hebt gekozen, want als u een commissie wilt — bestaande uit statenleden — die onderzoek doet naar zowel het bestuur van GS als het beleid van PS, dan wekt u daarmee de indruk op z'n minst als slager ook het eigen vlees te willen keuren. De heer Sijbom (VVD): Ik constateer dat de heer Weijnen de informatie die GS hebben gegeven als onvolledig en onbetrouwbaar beschouwt. Daarover wil ik nog uitleg hebben. Ik heb ook nog geen antwoord op mijn vraag wat er ineens in de politieke situatie is gewijzigd dat heeft geleid tot het intrekken van het voorstel. De heer Weijnen heeft evenmin gereageerd op de uitnodiging van mevrouw De Bruin om het debat in de commissie te voeren. Mag ik hieruit afleiden dat hij dat debat wel wil, hoewel hij het blijkens zijn brief niet noodzakelijk vindt? De heer Yildirim (SP): Voorzitter. Het standpunt van de PvdA-fractie lijkt mij helder. Het is niet aan de orde om er op dit moment inhoudelijk verder op in te gaan. Voorgesteld wordt het ingekomen stuk te agenderen voor de commissievergadering en daar dan een uitgebreide discussie te voeren. Ik meen dat dit ook moet kunnen. Mevrouw De Bruin (GL): Voorzitter. Wij vonden het voorstel van de Partij van de Arbeid-fractie buitengewoon sympathiek. Het heeft ons verbaasd dat het binnen de staten oorverdovend stil is gebleven na de ramp bij Vredestein. Wij hebben het initiatief opgevat als een bewijs dat er meer fracties in de staten zijn die vinden dat je dit serieus moet oppakken. Wij hebben ons buitengewoon geërgerd aan het met de vinger naar de ander wijzen door alle partijen rondom dit dossier. Dat maakt volgens mij dat een
Staten, 17 maart 2004
9
statenfractie best kan voorstellen, een onderzoekscommissie in het leven te roepen. Ik heb eerder aangegeven dat ik graag het onderwerp wil afronden in de commissie. Ik heb de fractie van de Partij van de Arbeid horen zeggen dat zij haar voorstel wil doorgeleiden naar de commissie. De fractie van GroenLinks vindt dat een goed voorstel en gaat ermee akkoord. De heer Weijnen (PvdA): Voorzitter. Om met het laatste te beginnen, ik ben het eens met de interpretatie van mevrouw De Bruin. Laat één ding duidelijk zijn aan iedereen die hier aanwezig is: de Partij van de Arbeid-statenfractie geeft nog steeds de voorkeur aan een onafhankelijk onderzoek naar wat er is gebeurd rond Vredestein. Dat verzoek sluizen wij nu door naar de commissie Economie en bestuur en willen wij graag daar met de andere fracties bespreken. De heer Welten (CDA): Ik concludeer dat de wegen van de PvdA-fractie onnavolgbaar zijn, omdat er verschillende signalen zijn afgegeven. Wat het instrument betreft, concludeer ik dat er tamelijk onbezonnen is gehandeld. Ik ben het eens met de opmerking van mevrouw De Bruin dat het niet verstandig is zo'n signaal aan elkaar en richting GS af te geven. Ik ben het eens met de afspraak om inhoudelijk verder in de commissie over dit onderwerp te spreken. Voor het overige blijf ik erbij dat het niet verstandig is geweest. De heer Weijnen (PvdA): Ik meld graag nogmaals dat dit zeker niet in een onbezonnen bui is bedacht. Daarom vertel ik voor de ik weet niet hoeveelste keer dat wij nog steeds achter het voorstel staan om een onderzoek in te stellen. Als het aan ons had gelegen — wij hadden graag steun van meer statenleden gehad — dan zou de onderzoekscommissie vandaag al door deze staten ingesteld zijn. De voorzitter: Ik concludeer dat de brief op stuk nr. II.8 onderwerp van beraadslaging zal zijn in de volgende vergadering van de commissie Economie en bestuur. De ingekomen stukken op de stukken nrs. I.16, I.17 en I.32 Behelzen het voornemen van GS om af te wijken van het streekplan. Ik verzoek de voorzitter van de commissie Ruimte en groen, de heer Haan, te melden wat de commissie hierover adviseert. De heer De Haan: Voorzitter. Een aantal fracties wil een stemverklaring afleggen over de voorgenomen afwijking van het streekplan vanwege een herziening van het bestemmingsplan Holterberg (I.16) en de woonbestemming voor 26 panden in Haaksbergen (I.17). De commissie stemde in meerderheid met de afwijkingen in. De commissie stemde unaniem in met de voorgenomen afwijking voor Beter met bos en recreatie (I.32). De commissie stelt derhalve voor met de genoemde punten in te stemmen. Tevens stelt de commissie voor de ingekomen stukken I.23 (herijking experiment nieuwe landgoederen) en I.31 (informatie nieuw rijksbeleid inzake permanente bewoning recreatiewoningen) van de agenda af te voeren ter bespreking in de commissie. De voorzitter: Ik geef thans gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen. De heer Vruggink (GL): Voorzitter. De fractie van GroenLinks is tegen het voornemen van GS over "villaverruiming" op de Holterberg (I.16). Wij zijn het absoluut niet eens met de argumenten op het stuk van rechtsbescherming die het college aanvoert om de verruiming toe te staan. Wij hebben er vanmorgen een uitgebreide discussie over gevoerd in de commissie. Die wil ik hier niet overdoen. Dat moet je trouwens ook niet willen, maar het mag duidelijk zijn dat wij absoluut niet achter het voorgestelde beleid staan. De heer Van Dijk (D66): Voorzitter. Ook wij zijn tegen het voornemen van GS over de Holterberg. Niet, omdat wij tegen verruiming van het aantal kubieke meters in het algemeen zijn, maar omdat wij vinden dat verruiming op deze plek niet kan. De fractie van D66 wenst ook een stemverklaring af te leggen over het voornemen van GS over Haaksbergen (I.17), omdat daarbij volgens ons sprake is van willekeur. D66 is net als het college van mening dat het permanent bewonen van recreatiewoningen in het buitengebied moet worden teruggedrongen. D66 vindt rechtsgelijkheid van groot belang en adviseert het college een ander besluit te nemen en wel, de gemeente Haaksbergen te verzoeken het bestemmingsplan buitengebied te herzien in die zin dat aan alle 81 permanent bewoonde recreatiewoningen de bestemming recreatiewoning wordt toegekend. Hiermee ontstaat grote rechtsgelijkheid en wordt het doel van het college beter bereikt dan met het nu voorgenomen besluit.
Staten, 17 maart 2004
10
De heer Yildirim (SP): Voorzitter. Ook de SP-fractie is tegen het verder toestaan van bouwconstructies op de Holterberg. Dat gaat ten koste van het groen en de leefomgeving. Wij stellen voor, dit ingekomen stuk te agenderen als bespreekpunt in een volgende statenvergadering. De voorzitter: Ik wijs erop dat de commissie in meerderheid een standpunt heeft ingenomen over de genoemde ingekomen stukken. Dat houdt in het voorstel om in te stemmen met deze stukken. Ik heb de indruk dat uw fractie zich hier niet in kan vinden. Bij een stemverklaring kan alleen worden gemeld dat men voor of tegen iets is of zich van stemming onthoudt. Daarvoor kunnen wel argumenten worden aangevoerd. De heer Dijkhuis (LPF): Voorzitter. Alleen omdat hier sprake is van grote rechtsongelijkheid, zijn wij tegen de voornemens, vermeld in de stukken I.16 en I.17. Zonder stemming wordt overeenkomstig de voorstellen van de commissie Ruimte en Groen besloten. Over de overige ingekomen stukken wordt overeenkomstig de op de agenda vermelde voorstellen besloten. De voorzitter: Mij is gebleken dat er een groot aantal mensen zijn gekomen voor de behandeling van de voorstellen over windenergie. Aangezien ik verwacht dat het nog minstens een uur duurt voordat wij toe zijn aan die voorstellen stel ik voor, deze nu meteen te behandelen. Daartoe wordt besloten. B-voorstellen Nr. 41. Voorstel van gedeputeerde staten van 13 januari 2004, kenmerk RWB/2003/3811, betreffende startnotitie Streekplan Overijssel 2000+; partiële herziening windenergie. Nr. 4. Voorstel van gedeputeerde staten van 16 januari 2004, kenmerk RWB/2003/3810, betreffende beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel, inclusief de aanvulling op het ontwerpbesluit van 4 maart 2004. Hierbij zijn tevens aan de orde het advies van PCFL en het standpunt van NMO over beide voorstellen (ingekomen stuk I.8) en de brief van Zwolle over de totstandkoming van de beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel (ingekomen stuk II.10). De voorzitter: Alle aangemelde insprekers willen bij deze voorstellen het woord voeren. Ik geef allereerst het woord aan de heer Van Dijk. De heer Van Dijk: Mijnheer de voorzitter. Dank voor de geboden gelegenheid. Mijn naam is Lammert van Dijk. Ik ben inwoner van Kamperveen en ik spreek mede namens een groot aantal inwoners van Kamperveen. Het gaat mij om de partiële herziening van het streekplan vanwege windenergie. Waar ligt Kamperveen? Tot het gebied van de provincie Overijssel behoort een klein gebied dat niet over-de-IJssel ligt. In de driehoek gevormd door de IJssel, het Randkanaal en de provinciegrens met Gelderland liggen Kampen, Kamperveen en Zalk. Het gaat om Kamperveen. Er is een Windmolenplan N50-midden in ontwikkeling bij de gemeente Kampen. Mijn inspraak heeft het karakter van "een schot voor de boeg". En dat voor het geval de ontwikkeling van dit windmolenplan wordt voortgezet en ook aan uw staten wordt voorgelegd! Het gaat om landschappelijke kwaliteit. In het voorliggende voorstel staan daarover veel mooie woorden waar het gaat om het inpassen van windmolens in een ruimtelijke relatie met andere infrastructuur als wegen en spoorwegen. Tegen een dergelijke voorstelling maak ik bezwaar. Dat kan wellicht op de tekentafel zo lijken of vanuit de lucht gezien, of ook vanuit het oogpunt dat er reeds geluidsverstoring aanwezig is, maar visueel horizontaal betekent een windmolen een ernstige verstoring van het woon- en leefmilieu. Dat geldt zeker voor Kamperveen. Kamperveen bezit nu links en rechts van de N50 nog een ruim vlak onbebouwd gebied. Daar willen wij geen visuele vervuiling van de zichtlijnen. De N50 ligt er al en straks ligt er de Hanze(spoor)lijn. Kamperveen verzet zich niet tegen deze inbreuken in het landschap. Maar hiermee is het wel genoeg geweest! Met de N50 en de Hanzelijn is te leven, maar windmolens detoneren in onze leefwereld in het weidse landschap waarop wij zo gesteld zijn! En dan de torens van Kampen. Het Kamper stedenlied zingt van "Al van värre zie-j de torens..."
Staten, 17 maart 2004
11
Daarin zitten emoties die ook te maken hebben met de beleving in dit gebied. Wij willen dat beeld niet laten verpakken in windgiganten die bij dag en nacht een eens zo mooi uitzicht verpesten! De heer Van Ankum: Voorzitter, geachte leden van provinciale staten. Wij willen u bedanken voor de gelegenheid om onze zienswijze op de beleidsvisie Windenergie nader toe te lichten. Ik spreek namens het Windinitiatief Ruitenveen dat in het onderzoek van Haskoning bekend staat onder de naam Nieuwleusen-West. Het Windinitiatief Ruitenveen is een initiatief van elf grondeigenaren en WIOM en betreft een windpark van tien turbines in Ruitenveen. Hiermee kan een windpark van circa 15 tot 20 MW worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om een lijnopstelling met tussen de turbines circa 400 meter afstand. Het windpark kan energie leveren voor circa 11.000 huishoudens. Wij zijn verheugd dat de beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel is opgesteld. Het besluit om het aantal grootschalige locaties voor windenergie te beperken tot twee vechten wij dan ook niet aan. Wel zetten wij kanttekeningen bij het expliciet aangeven van de twee locaties op dit moment. De praktijk in Nederland laat zien dat het plannen van een aantal megawatts aan windenergie iets heel anders is dan het daadwerkelijk realiseren ervan. Bij het zoeken naar windenergielocaties in een groot zoekgebied kunnen niet alle zaken die relevant zijn voor de realisatie van windenergie op voldoende detailniveau worden onderzocht. Dit is ook het geval in de provincie Overijssel. Haskoning heeft prima werk geleverd, maar de opdracht was te beperkt om alle relevante detailinformatie te verwerken in het onderzoek. Dit betekent ons inziens dat uw staten als politiek bestuur van de provincie weliswaar duidelijke kaders dienen te stellen, maar ook enige ruimte in het beleid dienen in te bouwen om toekomstige verrassingen die de realisatie van windturbines bemoeilijken of uitsluiten, te kunnen opvangen. Graag geven wij u enige informatie over het windpark Ruitenveen dat in het onderzoeksrapport Nieuwleusen-West wordt genoemd. Allereerst benadrukken wij dat het windpark De Ruitenveen voldoet aan de voorschriften voor opstelling uit de beleidsvisie voor infrastructuur. Tevens voldoet ons windpark aan de voorschriften voor geluid, schaduw, afstand tot woningen, zoals opgenomen in de AMvB Voorzieningen en installaties. Het project De Ruitenveen is gelegen in het gebied dat kansrijk wordt bevonden voor het plaatsen van windmolens. Daarnaast kan het windpark voldoen aan de richtlijnen voor landschappelijke inpassing als gelijke afstanden tussen de turbine en een rechtelijnopstelling. Verder sluit de lijnvorm van het windpark goed aan op de wegenstructuur van het landschap ter plaatse. In de scoringssystematiek van Haskoning scoren de locaties Dalfserveld en Nieuwleusen-West vrijwel gelijk. Alleen op de punten cultuurhistorische waarden en landschappelijke karakteristiek zijn de scores verschillend. In het ene geval scoort Dalfserveld hoger en in het andere geval Nieuwleusen-West. Dat betekent ons inziens dat beide locaties gelijkwaardig zijn. Wij vragen de provincie niet om meer dan twee locaties aan te wijzen. Er is door de provincie slechts een globale studie verricht. Nu zal eerst de verdere detaillering moeten geschieden om uit te wijzen welke locaties inderdaad kunnen worden gerealiseerd. De ervaring leert dat een nadere detaillering meestal leidt tot vermindering van de mogelijkheden voor windenergie. Daarom: beperk de mogelijkheden op dit moment niet onnodig, want in een latere fase kan dit tot onaangename verrassingen leiden. Daarnaast willen wij u meegeven dat wij van het Windinitiatief Ruitenveen bereid zijn om een eventuele samenwerking met andere initiatiefnemers in de gemeente Dalfsen aan te gaan om tot een zo goed mogelijk afgestemd landschappelijk geheel te komen. Ook zijn wij bereid om mee te denken over de mogelijkheden voor participatie door omwonenden van het windpark, zodat windenergie in Ruitenveen niet alleen iets is van de grondeigenaren, maar ook van de gehele gemeente Dalfsen. Samenvattend: u hebt tot nu toe uw voorkeur uitgesproken voor het realiseren van slechts twee grootschalige locaties. Wij pleiten ervoor bij de westelijke grootschalige opstelling de keuze open te laten tussen Dalfserveld en Nieuwleusen-West. Beide locaties liggen in de gemeenten Dalfsen waardoor u de locatiekeuze overlaat aan de gemeente Dalfsen. De heer Van der Scheer: Dames en heren, ik maak deel uit van de initiatiefgroep N50 Kamperveen te Kampen en ben pachter/grondeigenaar. Sinds het jaar 2000 zijn wij bezig met een plan voor een lijn van zes windturbines, aansluitend aan de zuidzijde van de N50, daar waar over een aantal jaren ook de aanleg van de Hanzelijn wordt verwacht. De Hanzelijn zal aan de noordzijde van de N50 worden gerealiseerd. Onze gedachte was en is dat een lijn van zes turbines langs een combinatie van een drukke N50 en een Hanzelijn niet zal misstaan. Daarnaast is de afstand tot de woningen ruimschoots groter dan de regelgeving voorschrijft. Van hinder voor omwonenden zal dan ook geen sprake zijn. In januari 2003 is de gemeente Kampen gestart met een haalbaarheidsonderzoek waarbij een extern onafhankelijk bureau betrokken is. Dit onderzoek is afgerond met een positief resultaat. De gemeente Kampen is inmiddels gestart met de planologische procedure. Vanavond gaat het waarschijnlijk vooral over de windenergie in Noordoost-Overijssel, waar wij niet onder vallen. Het gaat ons om de partiële streekplanwijziging waarin sprake is van het uitsluiten voor windenergie van gehele
Staten, 17 maart 2004
12
gebieden, waaronder de IJsseldelta. Wij weten niet wat daarmee exact wordt bedoeld en of wij daar onder vallen. Indien dit het geval is, hebben wij er problemen mee. De locatie voldoet aan het huidige provinciale beleid, maar blijkbaar is er sprake van een omslag. Zowel voor ons als voor de gemeente Kampen is dat een onaangename verrassing. Wellicht bent u bang voor wildgroei van windturbines. Het is ook uw taak om die niet te laten plaatsvinden. Uw angst komt misschien voort uit het grote aantal plannen voor windenergie in de provincie. De praktijk met windenergie in Nederland laat echter zien dat er behalve in Flevoland in iedere provincie problemen zijn om de gestelde doelen te halen. Ook in de andere provincies zijn plannen genoeg voor windenergie, maar de realisatie blijkt vaak vast te lopen op complexe lokale problemen. Wij willen met dit inspreken onder andere voorkomen, dat ons plan wordt gezien als een van de vele plannen in Overijssel. Wij denken dat wij een bijzondere positie innemen. Onze locatie is immers door de gemeente Kampen al diepgaand onderzocht en positief bevonden. Op iedere concrete locatie voor windturbines zal er sprake zijn van tegenstand. Zo is er — en dat hebt u vanavond kunnen horen — ook tegenstand tegen onze locatie. Als deze tegenstand massaal was geweest, zouden wij zonder meer zijn gestopt, aangezien wij niet in conflict met onze buren willen leven. Wij worden echter breed gesteund door vele collega-agrariërs en buren. Deze brede steun is voor ons belangrijk om ondanks de tegenstand die er ook is door te gaan. Wij hebben een realistisch en haalbaar plan en weten ons gesteund door de gemeente Kampen. Het plan zal u binnenkort bereiken bij het doorlopen van de planologische procedure. Wij vragen u om ons plan serieus en, zoals het hoort, kritisch in behandeling te nemen en het niet bij voorbaat af te wijzen door grote gebieden voor windenergie uit te sluiten. Wij zouden dat niet eerlijk vinden na al onze inspanning van ruim vier jaar in studies die zijn gebaseerd op het huidige beleid. Wij kunnen ons niet voorstellen dat u dat laat gebeuren. Het inspreken in een vergadering van provinciale staten is voor ons nieuw. Wij stellen het zeer op prijs dat wij de gelegenheid hebben gekregen om ons verhaal te laten horen en danken u voor de belangstelling. Wij hopen op uw begrip. De heer Smit: Mijnheer de voorzitter, dank voor de tijd die u ons gunt. Ik woon aan de Driehoekweg in Stegeren en vertegenwoordig hier het grootste deel van de bewoners van de buurt De Driehoek. Die buurt ligt in de gemeente Ommen tegen Dedemsvaart aan en tegen Hardenberg aan. Als ik u zeg dat de geplande omleiding van de N34 vanaf de Witte Paal door ons gebied loopt, weet u waarschijnlijk wel waar De Driehoek ligt. Wij hebben een brief gericht aan provinciale staten met een tweetal voorstellen. Ik hoop dat die bij u is aangekomen. Ik wil onze voorstellen nog kort toelichten. Ons eerste voorstel is, het aantal windmolens te beperken tot een totale capaciteit van 30 MW. Ik heb gezien dat de doelstelling ten minste 30 MW is. Ik heb ook gezien dat in de nota zelf staat dat de capaciteit misschien wel wat groter zal kunnen zijn. Ik heb dat ook in allerlei krantenberichten gelezen. Ik wil u het een en ander voorhouden. In het convenant BLOW dat is afgesloten, is een totale capaciteit van 1500 MW afgesproken. Daarvan is voor de provincie Overijssel 30 MW weggelegd, oftewel 2%. Waarom? Omdat de provincie de minst geschikte provincie van Nederland is voor windenergie. Van internet kun je alles plukken. Zo komt het dat ik uit overdachte hoek, namelijk uit een windmolenfolder voor de glastuinbouw, de informatie heb dat, wat ook logisch is, de oostkant van Nederland, zo van Overijssel tot aan Limburg, de minste wind heeft en dus niet zo geschikt is voor windenergie. In die folder staan allerlei zones in Nederland. Die 1500 MW in 2010 zal neerkomen op 5% van de totale energiebehoefte. Als u dan uitrekent wat 2% van 5% is, weet u waarover wij het hebben. Wij hebben het over een uiterst geringe bijdrage aan de levering van duurzame energie. Wij hebben het, met enige overdrijving, over bijna niets. Als wij het dan over twee keer zoveel hebben, hebben wij het over twee keer bijna niets en als wij het over drie keer zoveel hebben, hebben wij het over drie keer bijna niets. Het is overdreven, maar ik zeg dit om het in het juiste perspectief te plaatsen, want wij hebben het hier niet over iets waarmee wij de aarde een stuk schoner kunnen maken. Dezelfde overdrijving zie ik in argumentaties voor de windmolens, bijvoorbeeld hoeveel huishoudens duurzame energie zouden krijgen van één windmolen. Het gaat niet om huishoudens. Het beslag van huishoudens is een kwart van het energiegebruik van Nederland. Die vergelijking is dus scheef. Op de collegetafel staat een heel klein model van een windmolen. In werkelijkheid gaat het om molens ter hoogte van de Domtoren in Utrecht. En dan zitten er aan die hoge "toren" ook nog wieken. Dat lijkt mij nog iets anders. Windmolens zijn nog nieuw. Er staan nog niet veel windmolens in het oude land. Wel staan er in de Flevopolder. Op weg van Overijssel naar Tsjechië zag ik in de krokusvakantie dat Duitsland boordevol windmolens staat. Ik vind dat een verschrikkelijk gezicht en meen dat wij niet al te lichtvaardig over het plaatsen van windmolens moeten denken. Iedereen die je spreekt, zou zo'n windmolen niet in z'n achtertuin willen hebben. Ik vraag mij af wie van de statenleden zo'n windmolen in z'n achtertuin krijgt. Wij krijgen dat wél. Dat betekent dat er zorgvuldig mee moet worden omgegaan en dat er voorshands niet meer moeten worden neergezet dan nodig is en met in het achterhoofd de vraag:
Staten, 17 maart 2004
13
waar hebben wij het eigenlijk over? Ons tweede voorstel is om een zorgvuldige procedure te volgen. Ik weet wel dat er een procedure is opgenomen in het statenvoorstel dat voorligt, maar wat gebeurt er? Drie weken geleden zijn in Ommen zeven bouwvergunningaanvragen ingediend voor windmolens. Vorige week zijn er zestien bouwvergunningaanvragen ingediend in Hardenberg. Samen zijn dat 23 windmolens. De aanvragen waren van de Initiatiefgroep Verlengde Zestiende Wijk. Er is ook nog een groep die zich noemt Windturbinepark De Driehoek. Er zijn dus grootse plannen. Ik heb het idee dat iedereen zich het hoofd dol laat maken en een goudmijn ziet in windmolens. In De Boerderij van augustus 2003 staat een lijstje van dingen die een boer kan doen om bij te verdienen. Het varieert van natuurbeheer (€ 3000 per jaar), minicamping, kaasmakerij, zorgboerderij en crèche tot windenergie. Dat staat met stip bovenaan: € 70.000 per jaar per molen. Dan wil iedereen natuurlijk zo'n molen. Dat er concrete bouwaanvragen zijn ingediend, zet de besluitvorming enorm onder druk. Als je de gemeente belt met de vraag wat je moet doen, krijg je daarop geen duidelijk antwoord. Er gelden wettelijke termijnen. Wij moeten zienswijzen indienen, maar het is de vraag of wij dat nu moeten doen, terwijl wij nog geen alternatieven hebben. Er is een mooi voorstel ingediend voor communicatie. Dat moet in 2005 afgerond zijn, maar er zijn nu al bouwvergunningaanvragen ingediend, waarop de gemeentes volgens mij nú moeten antwoorden. Mijn verzoek aan uw staten is om zo snel mogelijk een duidelijke uitspraak te doen in die zin dat de aanvragers pas op de plaats moeten maken en moeten wachten tot de provinciale besluitvorming is afgerond. De heer Been: Voorzitter, dames en heren leden van de staten. Eigenlijk zouden wij het op een mooie dag als deze hogerop in het gebouw hebben moeten zoeken om in noordoostelijke richting te kijken. U zou dan zien welke invloed de drie windmolens die daar staan op het landschap hebben. Het is nu helaas te laat om dat te doen, want nu kun je de windmolens niet meer zien, maar het zou een goede opening van deze discussie zijn geweest. U zou het misschien ook niet gedaan hebben, voorzitter. Ik spreek namens veel verontruste bewoners en gebruikers, namelijk boeren, van het gebied ten westen van Nieuwleusen. Wij zijn laat in de procedure. Wij weten dat. De fractievergaderingen zijn al achter de rug net als de vergadering van de statencommissies. Toch vragen wij uw staten om begrip. Wij vragen u nog naar ons te luisteren en zo mogelijk in uw discussie straks onze argumenten mee te wegen. Ik heb jarenlang aan uw kant van de tafel gezeten, zij het bij een veel lagere overheid. Ik weet dus hoe moeilijk dat is en kan zijn, maar toch vraag ik het u, namens al die bewoners. Er heerst ongerustheid bij ons in de buurt, niet alleen vanwege de windmolens, maar ook en vooral vanwege de zorglijke situatie in de landbouw. Er ontstaan problemen. De grond wordt niet meer te koop aangeboden of is bijna niet meer te verkopen. Boerengezinnen komen in grote problemen. Agrarische gebouwen zijn straks niet meer te verkopen. Gelukkig doet u er iets aan. Gelukkig liggen er provinciale notities die daarvoor ruimte bieden. Toch is er aanleiding om ons zorgen te maken om dat gebied. Wij willen ervoor zorgen dat dit gebied in stand blijft. Wij, enkele bewoners, hebben op 8 maart jl. een bijeenkomst georganiseerd in de plaatselijke horecagelegenheid. Wij deden dat op het laatste moment. Pas in weekend hebben wij een briefje bij de mensen in de bus gedaan, hopend dat er enkele mensen zouden komen. Ik moet eerlijk zeggen dat wij ook wat vrienden en kennissen hadden uitgenodigd, zodat er in ieder geval tien of vijftien mensen zouden zijn. Er kwamen zoveel mensen dat zij de zaal niet meer in konden. Mensen moesten blijven staan. Dit onderwerp houdt onze omgeving in hoge mate bezig. Veel boeren waren niet aanwezig, maar hebben ons gebeld dat zij het een moeilijke zaak vinden, omdat het tenslotte gaat om collega's die ook hun brood proberen te verdienen en door economische omstandigheden gedwongen zijn om windmolens te plaatsen, terwijl dat helemaal niets met het boerenbedrijf te maken heeft. Het is puur een methode om inkomen te verwerven. Wij hebben ook onder collega-bewoners veel goed rentmeesterschap, als ik die term mag lenen, gezien. Toen wij bij elkaar waren, hebben wij gezegd: wij kunnen het niet alleen hebben over windmolens in Nieuwleusen, wij moeten het ook hebben over de toekomst van de landbouw en over wat wij over tien jaar met dit gebied willen. Wij waren het eens dat wij een visie moeten ontwikkelen. Iedereen zei: laat het niet gebeuren dat er in Nieuwleusen-West of het Dalfserveld of daar in de buurt windmolens komen! Het gebied is dan in één keer voor ons allen verloren voor de toekomst. Ik had het net over die drie windmolens die u van bovenin het provinciehuis zou kunnen zien. Die windmolens staan in Staphorst, 20 kilometer verder. In de stukken staat, dat je als je in elkaars zicht staat een afstand van 4 of 5 kilometer zult moeten aanhouden. Dat is echt onzin, dames en heren. Wij zijn eigenlijk allemaal voor windenergie, want wij moeten werken aan alternatieve energie en aan beperking van de CO2-uitstoot, maar niet op deze manier. Ik ben het met u eens dat wij er met ons allen voor moeten zorgen dat in ieder geval het platteland niet verrommelt. De drie windmolens staan formeel in Staphorst, maar materieel staan ze voor de bewoners aan de Meeleweg in Nieuwleusen. Als wij er iets aan willen doen om te voorkomen dat het landschap verrommelt, dan zullen wij ervoor moeten zorgen dat er niet op een afstand van twee of drie kilometer in Nieuwleusen-West iets komt. Gelukkig hebt u daar voorlopig van afgezien. Wat ons betreft, moet u er definitief van afzien. Ook in Dalfserveld
Staten, 17 maart 2004
14
zouden er zeker geen windmolens moeten komen. Er ontstaat dan een chaos van windmolens. Ik laat nog maar onbesproken de initiatieven die er mogelijk zijn op het bedrijventerrein Hessenpoort. Wij hebben u per e-mail op de hoogte gebracht van onze bezwaren in hoofdlijn tegen zoals het nu gaat. Wij hebben gemeld dat wij voor windenergie zijn. Wij hebben ook gemeld — en ik wil dat hier toch nog eens zeggen — dat de windkaart van het KNMI, die u allemaal kunt downloaden van internet, aantoont dat het te gek is om los te lopen om in Overijssel windmolens te willen neerzetten. Niemand die rendement nastreeft, bedenkt plaatsing in deze provincie. Maar goed, soms is er sprake van een gelopen koers en moet je daarvan uitgaan. U baseert zich op het rapport-Haskoning. Dat is zo licht van argumentatie! Niet bewust waarschijnlijk, maar wij hebben het bekeken en de universiteit van Groningen erbij gehaald. Wij kunnen gemakkelijk met dezelfde argumenten andere gebieden aanwijzen, maar dat wilt u vast niet weten. Ik noem een voorbeeld. Haskoning houdt heel serieus rekening met de laagvliegroute boven Zwolle, wat een heleboel gebieden uitschakelt, maar sinds oktober 2002 wordt er niet meer gevlogen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat het niet meer moet. Binnenkort zal in het structuurschema Militaire terreinen waarschijnlijk worden vastgelegd dat het er helemaal afgaat. Moet u eens kijken dat dit betekent voor het rapport-Haskoning. Wij hebben gezegd: als wij toch windmolens willen bouwen, wat waarschijnlijk het geval is, laten wij het dan doen op twee of drie grote industrieterreinen verspreid over Overijssel en niet in elkaars zicht. Dat lijkt ons nog steeds de beste oplossing. Wilt u het toch anders doen, dan vraag ik u er rekening mee te houden dat het een forse ingreep in het landschap is, dat het verrommelend is als je in elkaars zicht komt. Laten wij dat voorkomen. Geef een grens aan van 15 kilometer als minimumafstand. Ik hoef dan gelukkig niet meer te spreken over Dalfserveld, Tolhuislanden en Nieuwleusen-West. Staan uw staten er toch op dat er in ons gebied nog meer worden gebouwd, dan lijkt mij de enige oplossing dat u er een paar op de Hessenpoort zet, aan de westkant van de A28, waar nu de zandwinning is, wat kan vanwege de laagvliegroute of dat u er een paar zet bij de windmolens die er nu al staan richting de A28. Wij zijn daar niet blij mee, maar het zou nog een enigszins consistent beeld kunnen opleveren. Wat de procedure betreft, hoop ik dat u de koninklijke weg volgt en dat u voor zo'n belangrijke beslissing als deze eerst het streekplan wijzigt en dan via de gemeenten de bestemmingsplannen. Geef voor dit soort belangrijke zaken niet richting aan de gemeenten via een beleidsnota om vervolgens artikel 19-procedures te gebruiken. De heer Jaegers (PvdA): Voorzitter. Windenergie zal voor onze provincie slechts een bescheiden bijdrage in de winning van schone energie kunnen betekenen; het waait hier meestal niet hard genoeg en ons mooie kleinschalige landschap leent zich er niet zo toe. Over wat fraai is, kan men twisten, maar het zal niet bijdragen aan verbetering van ons landschap. In de bestuursovereenkomst tussen het rijk, de VNG en het IPO is de opgenomen taakstelling voor Overijssel dan ook slechts 30 MW, heel weinig zoals een van de insprekers zei, afgezet tegen het totaal van 1500 MW. Het gaat naar ons idee vooral om een belangrijk psychologisch effect: wij moeten gaan denken over een andere vorm van energiewinning. En dat is prima. Wij zullen wel onze taakstelling moeten halen; daar staan wij voor. De PvdA-fractie staat uiteraard positief tegenover iedere mogelijkheid om schone energie te winnen en daarmee fossiele brandstoffen te sparen en milieuvervuiling tegen te gaan, maar toch staat mijn fractie vooralsnog een terughoudend beleid voor met name om de al genoemde verrommeling van ons landschap tegen te gaan. Als wij toch windmolens plaatsen, dan moet dat gebeuren in grootschalige clusters; dat is een goed uitgangspunt. Wij zijn dan ook tevreden met de opvattingen van het college, neergelegd in de reactienota (de brief van 2 maart) waarin voor de beleidsvisie voor Noordoost-Overijssel wordt aangegeven dat wij plaatsing van windturbines voorlopig beperken tot clusters in de twee meest kansrijke gebieden, te weten Dedemsvaart-Zuid en Dalfserveld. Daar moet voldoende energie kunnen worden opgewekt om aan de afgesproken taakstelling voor onze provincie te voldoen. Misschien is het wel verstandig om af te spreken dat wij, als na een bepaalde tijd, bijvoorbeeld twee jaar na dato, geen daadwerkelijke initiatieven zijn gestart om in deze twee gebieden een aantal turbines te bouwen, op basis van goede criteria kijken naar andere gebieden. Wat ons betreft, blijft het in Noordoost-Overijssel wel beperkt tot maximaal twee locaties. Uit de talloze brieven die ons hebben bereikt en de bijdragen van enkele insprekers vanavond, maken wij op dat er kennelijk verwachtingen zijn gewekt bij ondernemers en gemeenten, die graag willen overgaan tot het plaatsen van windturbines. Ik moet zeggen dat ik dat prematuur vind: uiteindelijk zijn het de staten die over het streekplan gaan. Het ware dus verstandig om eerst het besluit van de staten af te wachten. Ik mag hier overigens niet verhelen mij wat zorgen te maken over de talloze initiatieven die nu worden genomen om windturbines te plaatsen in de kansrijke gebieden en over de dreigende conflicten daar tussen voor- en tegenstanders. Ik denk dat hier een taak ligt om dit te coördineren. Mogelijk is bemiddeling noodzakelijk. Ik vraag mij af of GS daarin een rol kunnen spelen. Graag een reactie hierop.
Staten, 17 maart 2004
15
Ook ten aanzien van de startnotitie Windenergie heeft de gedeputeerde goed geluisterd naar de staten. Ons verzoek om de criteria die in de beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel zijn vastgelegd, duidelijk als basis te nemen voor de partiële streekplanherziening, is overgenomen. Ook met de overige aanpassingen van de startnotitie zoals voorgesteld in de reactienota zijn wij het eens. Toch nog een paar opmerkingen. In de startnotitie wordt voorgesteld te kiezen voor optie C, dat wil zeggen "Windturbines toestaan in nog te bepalen kansrijke gebieden, passend binnen het nog op te stellen ontwikkelingskader van de provincie en de actieprogramma's van de gemeenten". Het laatste mag wat ons betreft wegblijven: de provincie bepaalt de kaders en legt die vast in het streekplan! En wij doen dat op basis van de vastgestelde criteria. Aanvullend onderzoek naar andere kansrijke gebieden kan wat ons betreft dan ook alleen maar op deze basis geschieden en initiatieven van anderen dienen ook op deze basis te worden beoordeeld. Als wij de tekst zo mogen vertalen, gaat mijn fractie akkoord met deze keuze. Graag helderheid daarover. Provinciale staten stellen in deze startnotities de kaders voor de te maken verordening. Daarna gaan de initiatiefnemers aan de slag en die zullen met gebruikmaking van overheidssubsidies een aantal windturbines realiseren en exploiteren. De ontwikkelingen met betrekking tot duurzame energie staan echter niet stil en het is dan ook heel wel mogelijk dat over een aantal jaren de windmolens in onze provincie niet meer rendabel zijn, bijvoorbeeld door het toenemend gebruik van zonne-energie. Ook daarbij gaan de ontwikkelingen snel. Ik geef in ieder geval de suggestie mee om in de verordening dan ook op te nemen dat na buitengebruikstelling de eigenaar verplicht is tot sloop. Dit om een situatie te voorkomen zoals wij die nu hebben met de overcomplete stallen: eerst met subsidie bouwen en later met subsidie afbreken. Ten aanzien van de aanvragen van initiatiefnemers en gemeenten buiten de thans aangewezen kansrijke gebieden in het kader van het interimbeleid, gaat mijn fractie ervan uit dat in ieder geval de in de beleidsvisie vastgelegde criteria ook daar onverkort en nauwgezet worden toegepast. En dat geldt, met enige aanpassing, ook voor bedrijventerreinen. Er is veel onduidelijkheid op dit moment. Het is dan ook wenselijk, het interimbeleid op zo kort mogelijke termijn om te zetten in een partiële herziening van het streekplan om ongewenste initiatieven tegen te gaan en om zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen. Er is naar mijn mening spoed geboden. Wij zullen het college dan ook minimaal houden aan het tijdschema, dat in deze startnotitie is neergelegd. De heer Slagman (SGP): Voorzitter. In de afgelopen commissievergadering heeft de SGP-fractie bij de behandeling van het voorliggende onderwerp een duidelijk standpunt ingenomen. Hier ligt aan ten grondslag dat de SGP een voorstander is van duurzame energie vanwege het feit dat dan geen fossiele brandstof nodig is en op deze manier invulling wordt gegeven aan het bijbelse rentmeesterschap. Hoewel het aantal op te wekken megawatts niet aan een maximum is gebonden, zijn wij van mening dat de voorgenomen plaatsing van windturbines moet geschieden in de twee zeer kansrijke gebieden, namelijk Dedemsvaart-Zuid en Dalfserveld. Met de voorgenomen plaatsing voldoet de provincie ruimschoots aan de verplichting die haar is gesteld tot het jaar 2020, namelijk het opwekken van 30 MW. De drie andere kansrijke gebieden dienen daarom naar onze mening zo lang als mogelijk is verschoond te blijven van plaatsing van windturbines. Windenergie mag dan een vorm van schone energie zijn, mooi is ze in onze ogen niet. De turbines zijn naar onze mening erg horizonvervuilend. Op het gebied van windenergie gaan de ontwikkelingen ook door. Onlangs las ik in een artikel dat de mast van windturbines 100 meter hoog kan zijn, met dan nog een wiek erop van 40 tot 50 meter. Denkt u zich dat eens in: een totale hoogte van ruim 140 meter en dat zo maar ergens midden in het landschap. Eigenlijk horen zulke windturbines niet thuis op het platteland. Tijdens de commissievergadering heb ik een vraag gesteld over horizontale turbines. Ik wist niet wat ik mij daarbij moest voorstellen, maar ik werd op mijn wenken bediend door collega Visser van de VVD — en ik dank hem daarvoor hartelijk — die mij na afloop een artikel aanreikte over een zogenaamde windwall. Dat artikel was gepubliceerd in het blad Verwarming & Ventilatie van september 2003. Deze horizontale turbine is geplaatst op het dak van het Deltion College in deze stad. Het artikel en de naam van de betreffende scribent wekten mijn nieuwsgierigheid. Achteraf bleek dat ik hem van heel nabij kende. De SGP-fractie vindt dat de ontwikkeling van de kleine turbines en dan vooral van de horizontale turbines moet worden gestimuleerd. Kleine turbines en vooral horizontale turbines vallen minder of niet op in het landschap en vervuilen daardoor de horizon niet. Wel is nadelig dat de horizontale turbines tot nog toe op een vaste plaats moeten worden gemonteerd en niet met de windrichting meedraaien. Wellicht kan worden overwogen een of meer van dergelijke horizontale turbines te plaatsen op het dak van dit provinciehuis. Naar ik mij heb laten voorlichten moet dit een uitstekende locatie zijn. De renovatie lijkt mij een uitgelezen kans om het te doen. De heer Vruggink (GL): Mag ik nog een nadeel noemen van horizontale windturbines? Die wekken 600
Staten, 17 maart 2004
16
keer minder energie op dan een verticale windturbine. Volgens mij zijn er enige miljoenen nodig om de capaciteit te halen die de verticale windturbines waarover wij het nu hebben zullen leveren. De heer Slagman (SGP): Dat weet ik, mijnheer Vruggink. Daarom sta ik ook voor, de ontwikkeling hiervan te stimuleren. Misschien halen de horizontale windturbines de verticale wel in. De heer Vruggink (GL): Technisch gezien zal het nooit harder gaan waaien op het dak van het gebouw dan het nu doet, met die kleine turbines zal het dus ook nooit harder gaan dan nu het geval is. De heer Slagman (SGP): Daarover heb ik mij ook laten voorlichten, mijnheer Vruggink. Tegen de rand van het gebouw aan waait het het hardst. Daar neemt de wind zich als het ware op. Middenop het dak is de wind weg. Op 29 januari jl. is in Amsterdam een workshop gehouden onder de titel "Amsterdam gaat voor de wind". In de stukken daarover staan dergelijke horizontale turbines voor de prijs van € 19.500 exclusief btw. Ik meen dat wij ons als provincie niet door dat bedrag moeten laten afschrikken, de proef op de som moeten nemen en daardoor het plaatsen ervan moeten gaan stimuleren. De ontwikkeling van dit soort turbines moet, zoals gezegd, naar de mening van de SGP-fractie door de provincie worden gestimuleerd. Bovendien hebben wij het over een producent, niet zijnde de scribent van het artikel dat ik zojuist noemde, die in Delden, dus in onze provincie, is gevestigd. Wellicht kan een en ander ook nog positief uitwerken op de werkgelegenheid in onze provincie. Bij fabrieksmatige productie wordt de terugverdientijd van sommige turbines geschat op 7 tot 8 jaar. Ik heb vernomen dat er nog twee ondernemers in Twente zijn die de productie van dergelijke kleine turbines willen opstarten. Andere provincies zouden nu al jaloers zijn op dit initiatief. Wellicht zou dit kunnen leiden tot de windturbineprovincie Overijssel, maar dan mogen het niet van die hele grote turbines zijn. De SGP-fractie pleit voor een optimale plaatsing van de grote windturbines in de voorgestelde twee zeer kansrijke gebieden waardoor het beoogde aantal megawatts ruimschoots wordt gehaald. Wel dient dan naar onze mening rekening te worden gehouden met vogelgebieden. Daarbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van infrastructuur die toch alreeds verstoring geeft. Wat de partiële streekplanherziening windenergie (voorstel nr. 41) betreft het volgende. De SGPfractie is van mening dat men het bij deze twee locaties moet laten. Wij zijn tegen wildgroei van grote turbines in het landschap. Wij zijn er daarom voorstander van, het streekplan in die zin aan te passen. De drie overige kansrijke gebieden kunnen naar onze mening altijd nog door middel van een partiële herziening worden aangemerkt als gebied voor plaatsing van windturbines. Wij verwijzen daarbij naar de paragraaf over opstellingsvormen in het buitengebied, waarin staat dat alleen grootschalige opstellingen zullen worden toegestaan. De SGP-fractie kan zich daarom dan ook prima vinden in het aangepaste ontwerpbesluit dat ons bij brief van 8 maart is toegekomen. De heer Jaegers heeft voorgesteld om al bij de ingebruikstelling van een windturbine vast te leggen dat de eigenaar de turbine moet slopen als die niet meer wordt gebruikt. Die suggestie is ons uit het hart gegrepen. Ik zou nog verder willen gaan: eigenlijk zou bij plaatsing een soort borg moeten worden gevraagd die wordt teruggestort bij sloop. De heer Van Dijk (D66): Mijnheer de voorzitter. Waar hebben wij het over? Toen ik de beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel las, dacht ik: dat ziet er goed uit, dat is interactief totstandgekomen. De criteria die er onder liggen om te bepalen: in welke gebieden niet en in welke gebieden wél, zijn van vooral milieutechnische aard, prima. Vervolgens werd de beleidsvisie in de commissie behandeld en maakte de commissie van de mogelijke vijf zoeklocaties er twee. Dat is een verenging, eine Beschränkung, zoals de Duitsers zeggen. Ik vind dat jammer. Het is zonneklaar dat wij voorstander zijn van windenergie, overigens ook van zonne-energie, maar die is nu niet aan de orde. Wij zijn er voorstander van om te proberen dat op redelijke termijn daadwerkelijk te realiseren. Wij spreken nu nog slechts over een startnotitie, niet over een wijziging van een streekplan waarbij ook andere afwegingen plaatsvinden. Je moet dan niet op voorhand in je startnotitie de planologische discussie verengen die nog moet plaatsvinden. Dat lijkt mij niet verstandig. Er is een aantal redenen voor te noemen. De heer Jaegers zei dat wij er over twee jaar weer naar moeten kijken. Het is nog maar de vraag of over twee jaar de grond voor die twee locaties beschikbaar is. Je kunt met elkaar praten tot je een ons weegt, maar als de werkelijkheid een andere zal zijn, is het niet slim om het te beperken tot die twee. Een ander aspect is dat er waarschijnlijk sprake zal zijn van een grondprijsopdrijvend effect. U zult zeggen: "daarvan hebben wij als staten geen last", maar ik denk dat wij dat effect toch goed in de gaten moeten houden. Waar ik helemaal niets van snap, is de opstelling van de VVD-fractie. Ik was er niet bij in de commissie, maar mijn partijgenoot die in de commissie zit, heeft mij erover verteld. De VVD-fractie is voorstander van particuliere initiatieven, los van waar die vandaan komen. Ik zou zeggen: kijk eens naar de brief van de gemeente Zwolle, de brief van de ondernemers in Staphorst en andere brieven en denk
Staten, 17 maart 2004
17
aan de woorden van de insprekers van vanavond. Ik vind dat de VVD-fractie een enorme draai heeft gemaakt en puur betuttelend bezig is geweest. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Ik vind de vraag die de heer Van Dijk impliciet stelt, niet relevant. Het zou relevant zijn als wij volledig tegen het voorstel zouden zijn, maar wij geven, zij het in beperkte mate met begrenzingen, ondernemers de kans windmolens te plaatsen. Ik heb ook een vraag aan de heer Van Dijk. Hij wil veel geld en tijd steken in het opwaarderen van natuurgebieden in Overijssel. Tegelijkertijd gaat hij die verpesten — excuus voor mijn woordgebruik — met windmolens. Wil hij dat aan mij en alle mensen op de tribune verklaren? De heer Van Dijk (D66): Voorzitter. Als de heer Visscher met mij wil straatvechten, wil ik dat graag doen. Het is absolute onzin wat hij hier vertelt, want in de beleidsvisie worden heel nadrukkelijk de criteria en kaders aangegeven. Er worden geen natuurgebieden, beeldbepaling of anderszins, verengd of aangevallen. Ik heb om puur pragmatische redenen gezegd dat het op dit moment in de kaderstelling van de startnotitie veel slimmer is om op die vijf locaties uit te komen. Wil je op redelijk korte termijn daadwerkelijk tot uitvoering komen, dan kan het best zijn dat je over twee of vier jaar vaststelt dat je op slechts twee of drie locaties bent uitgekomen. Het is veel slimmer om het zo te doen. De heer Visscher (VVD): Mijnheer Van Dijk, u bent uw verhaal begonnen met te zeggen, zoals ook uw commissielid in de commissievergadering heeft gedaan, dat windmolens verschillend kunnen worden bekeken. De een vindt ze schitterend en de ander niet. U bent democraat, D66'er. U moet ook luisteren naar de bewoners van de gebieden die de windmolens als vreselijk ervaren. U moet niet uitgaan van wat u zelf vindt, maar u moet kijken naar wat anderen ervan vinden, anderen die er blijkbaar last van hebben. De heer Van Dijk (D66): U pakt de boterham met pindakaas eruit, maar alleen al de vijf insprekers waren het niet met elkaar eens. Als wij naar de brieven kijken, zien wij hetzelfde. Alleen, het mandaat ligt bij ons als staten. In sommige gevallen betekent dat een moeilijke afweging en een moeilijk besluit. Dat geldt ook in dit geval, maar wij staan er wel voor. Het is niet zo, dat het veld vrijwel unaniem een bepaalde visie verwoordt. Er ligt een zeer wel afgewogen beleidsvisie op basis waarvan het college in eerste aanleg heeft gekozen, waarin ik het prijs. Vervolgens heeft het college, luisterend naar de commissie, een en ander bijgesteld. Zo hoort het ook. De D66-fractie vindt het evenwel niet verstandig van de staten om op dit moment een dermate verengd besluit te nemen. De heer Dijkhuis (LPF): Mijnheer de voorzitter. Om te beginnen maak ik graag een compliment aan Royal Haskoning voor het uitstekende rapport Windenergie in Noordoost-Overijssel. Het is een duidelijk en goed leesbaar overzicht van allerlei aspecten en een uitvoerige inventarisatie en beoordeling van diverse locaties in Overijssel. Waar echter Haskoning niets aan kan veranderen, is de hoeveelheid wind. Sterker nog, sinds 1988 is er een dalende trend in het niveau van het windaanbod. Het vijfjarengemiddelde is in de periode 1999-2003 ten opzichte van de periode 1988-1992 met bijna 12% gedaald; 2003 was zelfs een extreem slecht windjaar. In 1991 werd door het rijk en de zogenaamde zeven windrijke provincies de Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie ondertekend. Overijssel was daar niet bij. Onlangs zag ik in een schoolboekje voor het basisonderwijs de volgende multiple choice-vraag: Bekijk een windkaart in de atlas. In welke provincie kan het best een windturbine worden neergezet? Kruis het goede antwoord aan. Overijssel was daar niet bij. In het plan van aanpak Windenergie 2002-2010 van de provincie Overijssel staat een zeer juiste conclusie: Overijssel is geen windprovincie. Waarom dan toch windturbines in Overijssel? De Bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie uit 1991 moest leiden tot een windvermogen van 1000 MW in het jaar 2000. Eind 2000 was er nog geen 500 MW gerealiseerd, dus minder dan de helft! Nederland keek ondertussen met argusogen naar landen als Denemarken en Duitsland die in diezelfde periode windenergie sterk zagen groeien. Wij konden uiteraard niet achterblijven. Er moest dus wat op worden gevonden. De oplossing was even simpel als geniaal: Nederland heeft geen zeven, maar twaalf provincies! Dus: laten wij een convenant afsluiten met alle twaalf provincies, die samen zorgen voor voldoende plaatsingsruimte. Elke provincie neemt een deel voor haar rekening. Geld speelt geen rol. En zo werd op 10 juli 2001 de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie, afgekort BLOW, ondertekend. En passant werd de ambitie nog wat opgeschroefd naar 1500 MW op 31 december 2010. Zoals gezegd, geld speelt geen rol. Naar de kosten en baten van windenergie hebben veel onderzoekingen plaatsgevonden en er zijn talloze berekeningen over gemaakt. U hebt vast het artikel gelezen in Elsevier van 5 juli 2003 met de kop: "Nieuwe studie toont aan: windmolenplan van de overheid kost 23 miljard euro, verziekt eenderde
Staten, 17 maart 2004
18
van het landschap en levert niets op". Naar aanleiding hiervan zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld aan de minister. Deze bevestigde noch ontkende de resultaten van het onderzoek, maar gaf toe dat er veel onzekerheden zijn. Dat de kosten bijzonder hoog zijn, is inmiddels bij iedereen wel duidelijk. Wat de baten betreft, een windturbine heeft wind nodig en deze waait lang niet altijd. Er zal dus altijd een back-up nodig zijn: conventionele centrales, die in werking moeten worden gezet als er te weinig wind is. En dat zal in de provincie Overijssel, met haar lage windaanbodniveau, vaak het geval zijn. Er is berekend dat voor driekwart van het windmolenpark gewone elektriciteitscentrales achter de hand moeten worden gehouden. Zelfs in Duitsland, wereldwijd koploper windenergie, is nog geen enkele elektriciteitscentrale gesloten en vervangen door windmolens. De zeer hoge kosten en het lage rendement zouden met heel veel voorbeelden kunnen worden gestaafd, maar voor de Overijsselse omstandigheden is wel duidelijk welke vragen moeten worden gesteld: - Waarom proberen wind te halen waar weinig wind is? - Waarom grote investeringen doen in iets waarvan je weet dat het rendement laag is, althans op een andere plek hoger zal zijn? De Energieraad heeft een advies uitgebracht over duurzame energie. Daarin staat: "Stimulering van duurzame energie moet in het bredere kader van het hele energiebeleid worden gezien. Het gaat immers om het realiseren van een energievoorziening die duurzaam dient te zijn in de zin van economisch aantrekkelijk, ecologisch houdbaar en maatschappelijk acceptabel. Het is wenselijk voor deze componenten van een duurzame energievoorziening werkdoelstellingen vast te leggen. Voorkomen moet echter worden dat deze doelstellingen een eigen leven gaan leiden en al te rigide worden nagestreefd. Het langetermijnbeeld van een duurzame energiehuishouding laat immers nog een scala van mogelijkheden open en het is ook wenselijk dat deze mogelijkheden open blijven." Voor de duidelijkheid, de LPF is voorstander van duurzame energie, maar wel rendabel als het enigszins kan. Voor Overijssel betekent dat volgens mij dat wij duurzame energie niet moeten zoeken in de wind, maar in iets waar wij meer van hebben of kunnen produceren, bijvoorbeeld biomassa. Er is in Overijssel al een aantal heel interessante initiatieven op dit gebied die volgens de berekeningen rendabele energie opleveren en bovendien kunnen afrekenen met een ander probleem van Overijssel: het mestoverschot. De heer Vruggink (GL): Ik begrijp hieruit dat alle ondernemers die op dit moment windturbines in Overijssel willen plaatsen niet kunnen rekenen en dit over een jaar of vijf met zwaar verlies zullen moeten bekopen. De heer Dijkhuis (LPF): Ik denk dat ondernemers zeer goed kunnen rekenen. Als ik een windmolen in mijn tuin plaats en daarvoor € 80.000 krijg, opgebracht door de belastingbetaler, zou ik dat onmiddellijk doen. Vanavond is die mogelijkheid ook genoemd. Dat wil niet zeggen dat daarmee rendabele energie wordt opgewekt. Het andere alternatief, dat vanavond ook al is genoemd, zou de horizontale turbine zijn. Tot slot zou ik tegen het college en de staten willen zeggen: kijk nog een keer goed naar de windkaart en kruis het goede antwoord aan! De heer Evering (CDA): Voorzitter, dames en heren. Onze fractie is content met de aanvulling op het statenvoorstel die het college heeft gestuurd bij brief van 2 maart. Wij ondersteunen als fractie het statenvoorstel beleidsvisie Windenergie Noordoost-Overijssel met de aanpassing die uw college voorstelt na het horen van de commissie Ruimte en groen, namelijk om de twee meest kansrijke gebieden in te vullen. Dat wij zeer zorgvuldig moeten omgaan met de opmerkingen vanuit de samenleving spreekt voor zich, maar ook als staten hebben wij een bepaalde verantwoordelijkheid. Wat het statenvoorstel startnotitie Streekplan Overijssel 2000+; partiële herziening windenergie betreft, zijn wij akkoord met de criteria en met het overnemen van het toetsingskader alsook met uw reactie inzake de minimale oppervlakte van bedrijventerreinen. Ook kunnen wij akkoord gaan met het handhaven van de formulering van de taakstelling. Wij onderschrijven de argumentatie die u geeft, mede gehoord de discussies die nu plaatsvinden onder de bevolking naarmate de consequenties van de taakstelling beter in beeld komen. Onze verwachting is dat na vaststelling van de partiële herziening de gemeenten na het vastleggen ervan in hun bestemmingsplannen met de daaraan gekoppelde procedures hieraan kunnen voldoen. Wij gaan er in ieder geval van uit dat zij hierin zullen slagen. Daarnaast ligt er een brief van de gemeente Zwolle. Er zijn ook brieven van anderen. Hoe denken GS hiermee om te gaan? Onze fractie vindt dat er op korte termijn ook een beleidsvisie moet komen voor het overige deel van de provincie om daar vroegtijdig te kunnen inspelen op aanvragen die er komen. Verder vindt onze fractie dat GS de staten moeten blijven informeren over de ontwikkeling van de aanvragen en van de procedures, zodat wij de taakstelling kunnen volgen.
Staten, 17 maart 2004
19
De heer Van Dijk (D66): Ik vind het eigenlijk niet zo relevant op welke wijze het college van GS omgaat met de brieven van Zwolle en Staphorst. Ik meen dat die brieven vooral aan de staten zijn gericht. Mijn vraag aan de CDA-fractie is hoe zij hiermee denkt om te gaan. U hebt net gezegd: wij luisteren naar mensen in de samenleving. Dit zijn ook groeperingen van mensen in de samenleving. Die vraag is dus niet voor het college maar voor u. De heer Evering (CDA): Wij stellen de vraag in eerste instantie toch aan het college, met name vanwege het feit dat in de voorbereidende fase door de provincie is deelgenomen aan de discussie in die gebieden. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heren Jaegers en Slagman over het stellen van voorwaarden aan het bouwen van windmolens merk ik op dat het volgens mijn fractie de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf is om bepaalde voorwaarden te stellen. Volgens ons is het niet aan de staten om hierbij het voortouw te nemen. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Excuses voor mijn verkouden stem, ik heb een aantal dagen mogen doorbrengen in winderige gebieden in de Kop van Overijssel. Voorzitter, collega's, dames en heren. Tijdens de vergadering van de commissie Ruimte en groen hebben wij al uitvoerig stilgestaan bij dit onderwerp. Wij zullen die vergadering vandaag niet meer overdoen, mede vanwege de tijd. Namens mijn fractie heb ik gemeld dat wij voorstanders zijn van windenergie, maar ook beperkingen zien voor het plaatsen van windturbines in het mooie Overijsselse landschap. Wij hebben ons akkoord verklaard met de aanwijzing van de twee meest kansrijke gebieden, te weten Dalfserveld en Dedemsvaart-Zuid. Verder wilden wij op dat moment niet gaan. Inmiddels merken wij dat het enthousiasme om turbines te plaatsen tanende is. De raad van Staphorst heeft uitgesproken dat het voorlopig blijft bij de drie geplaatste turbines. De gemeenteraad van Hardenberg heeft ook duidelijk op de rem getrapt en de begrenzing van het meest kansrijke gebied behoorlijk ingedamd. Ook binnen de raad van Dalfsen is een behoorlijke oppositie waarneembaar. Als VVD-fractie zullen wij rekening moeten houden met die politiek-bestuurlijke realiteit. Nu de plannen wat vastere vormen gaan aannemen, zien wij dat ook veel bewonersgroepen uit de aangewezen gebieden en de omgeving erom heen zich bundelen en verzet aantekenen tegen de plaatsing van die turbines. Hun argumenten komen overeen met de argumenten die ik namens mijn fractie in de vergadering van de commissie Ruimte en groen heb uitgesproken. Voorzitter, collega's, dan kom ik nu bij beide voorstellen alsmede de reactienota van gedeputeerde staten. De VVD-fractie gaat akkoord met de voorgestelde locaties Dalfserveld en Dedemsvaart-Zuid, wat het laatste gebied betreft analoog aan het besluit van de gemeenteraad van Hardenberg. Die beperking willen wij dus overnemen. Het zijn uiteraard, zoals mijn CDA-collega al zei, de respectieve gemeenten zelf die uiteindelijk beslissen waar de turbines worden geplaatst en aan welke voorwaarden die plaatsing dient te voldoen. Wij willen ons daar niet in mengen. Wij gaan ervan uit dat beide locaties voldoende mogelijkheden bieden om te kunnen voldoen aan onze taakstelling: het realiseren van ongeveer 30 MW voor het jaar 2010. Wel hebben wij een vraag over de te volgen procedure. Mijn collega van de Partij van de Arbeid heeft er ook al over gesproken. Onze vraag is: wie coördineert wat als het gaat over het aantal te plaatsen turbines, waar en hoe? Enerzijds moet ervoor worden gezorgd dat er sprake is van een evenwichtige verdeling over beide locaties. Het kan natuurlijk niet dat in de ene gemeente alles wordt geplaatst en dat de andere gemeente laksheid vertoont. Anderzijds moet ervoor worden gezorgd dat het aantal te realiseren megawatts ook wordt gehaald. Wie bewaakt wat? In het kader van de startnotitie gaat wat mijn fractie betreft de discussie over slechts twee punten: hoe gaan wij om met het overige gebied van Overijssel en hoe gaan wij om met de bedrijventerreinen? Om met het laatste te beginnen, wijs ik nogmaals op ons eerder ingenomen standpunt dat wij akkoord gaan met de twee meest kansrijke gebieden en verder niets. Echter, wij kunnen ons voorstellen dat er bedrijventerreinen in Overijssel zijn die zich lenen voor het plaatsen van windturbines. In de reactienota stellen GS voor om bij de partiële herziening van het streekplan die gebieden te onderzoeken, ze verder in beeld te brengen, ter discussie te stellen en om kaders te stellen. Wij hebben het hier niet over een minimale grootte van 5 ha. Het kan evenzogoed 7,5 ha of 10 ha zijn. Wij komen daarop nog terug. Wij gaan akkoord met het voorgestelde onderzoek. Het zal u verbazen, voorzitter, maar wij doen deze handreiking puur om de verrommeling van het prachtige Overijsselse landschap te voorkomen. Om dezelfde reden hebben wij meer moeite met de invulling van de overige gebieden in Overijssel. Op dat punt hebben wij duidelijk aangegeven zeer terughoudend te willen zijn. Wij laten ons daarbij leiden door een aantal feiten en omstandigheden, die ik puntsgewijs zal aanhalen. Met ons erkennen gedeputeerde staten in de reactienota dat de plaatsingsmogelijkheden van turbines in de rest van Overijssel niet moeten worden overschat. Een ander gegeven is dat Overijssel een prachtige provincie is die zich niet leent om er, zoals onze Oosterburen
Staten, 17 maart 2004
20
zeggen, Fremdkörper in te plaatsen. De heer Van Dijk (D66): Voorzitter. Ik heb ernstig bezwaar tegen het neerzetten van beelden die niet juist zijn. Ik teken tegen bezwaar aan tegen de suggestie dat de vijf locaties die in de aanvankelijke beleidsvisie werden genoemd, zouden leiden tot verrommeling van het mooie landschap van Overijssel. De groep die zich heeft beziggehouden met de beleidsvisie heeft zich zeer precies over deze zaak gebogen. Ik vi nd het onterecht dat wordt gesteld dat uit de nota blijkt dat er sprake zal zijn van verrommeling. Dan kan ik wel andere onderwerpen noemen waarvan dat geldt, zoals de kwestie Holterberg. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Ik kan de heer Van Dijk niet overtuigen. Wij noemen het verrommeling, zoals ik al een aantal keren ook in de commissievergadering heb gezegd. De heer Van Dijk mag het best anders noemen, bijvoorbeeld minder fraai of minder prachtig. De heer Van Dijk (D66): Het is niet een kwestie van overtuigen, mijnheer Visscher. Ik zeg slechts dat u de beleidsvisie foutief aanhaalt. U blijft dat ontkennen en dat vind ik jammer. De heer Visscher (VVD): Het zij zo. Het is nu eenmaal ons standpunt, mijnheer Van Dijk. Het spijt mij dat wij niet tot elkaar komen. Zoals gezegd, hebben wij in de commissievergadering aangegeven dat wij akkoord zijn met de twee kansrijke gebieden, maar dat daarmee wat ons betreft de koek op is. Ik heb voorts genoteerd dat, zoals blijkt uit de inspraakreacties van een aantal groepen en uit de standpunten van een aantal gemeenten, dat er steeds meer reacties in negatieve zin komen. Hoe dichter wij bij het beslissen komen, hoe meer verzet er komt, omdat men nu pas inziet wat de gevolgen kunnen zijn voor de woonomgeving. Ook dat is voor ons een feit. Niet onbelangrijk is verder, dat de reactienota van GS ons niet van mening heeft doen veranderen. Al die feiten brengen ons tot de volgende conclusies: wij zijn akkoord met de aanwijzing van de gebieden Dalfserveld en Dedemsvaart-Zuid, wij zijn akkoord met nader onderzoek naar bedrijventerreinen die zich lenen voor de plaatsing van windturbines en wij zullen daarop terugkomen met een positief-kritische houding, maar wij zijn niet akkoord met de door GS voorgestelde optie C om in principe grootschalige opstellingen van windturbines in de kansrijkste gebieden en in het buitengebied in geheel Overijssel toe te staan. Wel zijn wij bereid om sec te beslissen in het geval dat nader onderzoek op basis van de vast te stellen criteria waarover de PvdA-fractie heeft gesproken, leert dat er zich toch nog andere mogelijkheden aandienen binnen Overijssel. Eerder is vanavond al gezegd dat dit kan via een procedure die wij wel vaker toepassen, namelijk een afwijkingsprocedure, dus een herziening van het streekplan. Wij denken dat het aantal voorstellen dat ons zal bereiken minimaal zal zijn. Het college schrijft in de reactienota dat zulke gebieden weinig zullen voorkomen. Wij durven de stelling aan: als het om enkele gebieden gaat, komt u dan maar terug bij provinciale staten die er dan wel over zullen discussiëren. Wij zullen dan heel goed met elkaar overleggen of wij het wel of niet willen. Er komt dan een goed afgewogen beslissing. Een gevolg van het plaatsen van windturbines wil ik nog onder de aandacht brengen. Dat aspect is nog niet zo besproken, omdat het om een uitvoeringszaak gaat. Ik doel op de zogenaamde slagschaduw die de turbines al draaiend werpen. Hoewel wij van mening zijn dat de beoordeling van het voldoen aan de criteria een taak is van de gemeenten, merken wij toch op dat de slagschaduw, net als bij geluidsnormen geldt, een belemmering kan inhouden voor bijvoorbeeld vestiging van bedrijven op een bedrijventerrein. In Soest moet een bedrijf overdag de windmolen stilzetten, omdat het kantoorpersoneel gek wordt van de slagschaduw. Het plaatsen van zo'n windmolen op bijvoorbeeld het RBT Bornerbroek kan gevolgen hebben voor de vestiging van nieuwe bedrijven en wellicht ook voor de uitbreiding van woongebieden in Overijssel. Wij zijn erg benieuwd naar de reactie van het college op het voorstel van de PvdA-fractie om te voorkomen dat er met gemeenschapsgeld een soort sloopfonds moet worden ingesteld als windmolens moeten worden afgebroken. Laat de mensen zelf betalen. Wie weet kan worden gewerkt met een bankgarantie. Het is goed om na te denken over deze suggestie van de PvdAfractie. Mevrouw Van der Bent-van den Hout (CU): Voorzitter. De bespreking van het onderwerp windenergie heeft heel wat stof doen opwaaien. Dit is beslist een onderwerp waarvan burgers en groepen burgers heel goed weten wat het belang is van politieke besluitvorming door provinciale staten. Voor mij als statenlid van de ChristenUnie was het een goede gelegenheid mij te verdiepen in de problematiek rond windenergie. De afgelopen maanden trof ik een tweetal artikelen aan die mij aan het denken zetten. Het eerste was een artikel in Trouw van zaterdag 14 februari jl. over het Milieumanifest, geschreven door Han Labohm, onderzoeker bij het Instituut Clingendael. Hij schreef: "Kyoto werd nooit onderworpen aan een kosten-batenanalyse. Noch de regering, noch het parlement, noch het publiek leek hieraan behoefte te hebben. Dat gold niet alleen voor Nederland, maar voor de hele EU." En even
Staten, 17 maart 2004
21
verderop: "Windmolens kunnen nooit conventionele centrales vervangen, ze kunnen gedurende de tijd dat het flink waait hooguit een gedeelte van de stroomopwekking overnemen." Een kritische kanttekening dus. In het consumentenblad "Helemaal thuis" van Essent (inderdaad, een bron van een andere orde) staat ook een artikeltje over windenergie gericht op de consumenten. Eén zinnetje trok mijn aandacht, namelijk: "...de energiebehoefte neemt toe, terwijl de voorraad fossiele brandstoffen afneemt." Alsof die toename maar vanzelfsprekend is. Voorzitter. Wie voor zichzelf eens nagaat hoe enorm de welvaart — en daarmee het energieverbruik — de afgelopen 40 jaar in het Westen is toegenomen, zal gevoelens van enerzijds dankbaarheid en anderzijds verantwoordelijkheid kennen. Dankbaarheid, omdat onze aarde (Gods schepping) in staat is gebleken deze energiegrondstoffen te genereren, waardoor wij over de grote linie in goede welvaart kunnen leven. Aan de andere kant moet dat ons ook tot verantwoordelijkheid brengen: minder energieverbruik bij bedrijven en burgers is noodzakelijk. Denk alleen maar aan de vele LED-lampjes die continu aanstaan voor TV en computers. Moeten wij nu windenergie gaan toepassen om de toename van ons energieverbruik goed te praten? Of hebben wij met elkaar ook de bereidheid om pas op de plaats te maken met ons energieverbruik? Daar komt bij dat mede door subsidiemogelijkheden windenergie een booming business is geworden. In de zes weken na de vergadering van de commissie Ruimte en groen hebben wij kennis kunnen nemen van velerlei projecten die op stapel staan. Wie heeft een goed overzicht van de totale kosten en baten van windenergie op langere termijn? Deze argumenten bij elkaar zijn voor de fractie van de ChristenUnie reden om te kiezen voor windenergie in de twee meest kansrijke gebieden in Noordoost-Overijssel: Dedemsvaart Zuid/Ommen Noord en het Dalfserveld. Daar kan de Overijsselse Kyoto-opdracht royaal worden gerealiseerd. Gezien het feit dat Overijssel geen winderige provincie is én wij ook een taak hebben in de bescherming van het landschap, vinden wij dit voorlopig genoeg. Onze fractie is voor een beheerste aanpak en opzet van de windenergie. Voorzitter. Naar aanleiding van de reacties die ons de afgelopen weken bereikten, hebben wij nog een aantal concrete vragen. Stel dat de voorliggende voorstellen (dus inclusief het wijzigingsvoorstel van GS) ongewijzigd worden aangenomen, kunt u mij en via mij ook de betreffende initiatiefnemers van plannen dan aangeven wat ons besluit voor hen betekent? Concreet: welke kans heeft hun project, op zeer korte of wat langere termijn? Ik wil dit graag weten voor: - de projecten in het gebied Dedemsvaart-Zuid/Ommen-Noord. Betekent dit dat alle aanvragen (er zijn inmiddels zeer concrete plannen voor 29 windmolens van minimaal 2 MW) wat de provincie betreft gehonoreerd kunnen worden? Kan het gebied deze hoeveelheid windmolens aan? Zijn GS van plan in de vorm van hun regierol overleg te hebben met de gemeenten Hardenberg en Ommen over de plaatsing? Onze voorkeur gaat uit naar wat kleinschaliger projecten van zes tot acht windmolens. - het project in Ruitenveen bij Nieuwleusen en het project Tolhuislanden in Zwolle, die wij nu buiten werking zetten. Komen die in het streekplan weer terug? - het project "Windpark N50" in Kampen. Het antwoord van uw college zal mede bepalend zijn voor de opstelling van onze fractie in tweede termijn. De heer Yildirim (SP): Voorzitter. De woordvoerder van mijn fractie heeft het helaas laten afweten. Al improviserend zal ik kort proberen ons standpunt over dit onderwerp weer te geven. Ik heb vandaag gekeken naar de miniatuur windmolen die voor gedeputeerde Rietkerk staat. Ik ben het met veel sprekers eens dat zo'n windmolen visuele vervuiling betekent. Wij zijn het met velen eens dat de plaatsing in het landschap zorgvuldig moet geschieden. Wij zijn voorstander van energiebronnen. Wij zijn dus tegen kernenergie en wij zijn ervoor om zo goed mogelijk duurzaam energie op te wekken. In het kader van die ontwikkelingen zou een windmolenpark een belangrijke bijdrage kunnen leveren. De vraag is alleen hoe zorgvuldig je dan bent, want niemand wenst de realisering van een windmolenpark in zijn buurt. Het lijkt op een daklozenopvang: iedereen is het ermee eens dat de opvang van daklozen goed moet worden geregeld, maar niemand vindt dat zo'n opvang er in zijn buurt of achtertuin moet komen. Dat is een paradox waarmee wij moeten leven. De vraag van zorgvuldigheid blijft. Hebben GS rekening gehouden met het landschap, trekvogels, natuur en milieu? Van GS hoor ik graag in het kort hoe zorgvuldig zij te werk zijn gegaan. Dat is van belang voor onze standpuntbepaling bij dit agendapunt. Tegelijkertijd vindt de SP-fractie dat niet moet worden gestreefd naar het continu realiseren van zulke projecten in Overijssel. Die twee windmolenparken moeten voor nu en in de toekomst het maximum zijn van wat wij op dit terrein nog realiseren. Bovendien zijn andere energiebronnen mogelijk die milieuvriendelijk zijn. Zonnepanelen zijn al genoemd. Ook moet zorgvuldig worden omgegaan met het gebruik van elektriciteit. Willen GS over een jaar evalueren of conform de criteria die in het voorstel zijn neergelegd is
Staten, 17 maart 2004
22
geopereerd? Wordt bij de evaluatie ook nagegaan in hoeverre rekening is gehouden met de inbreng van de insprekers en van de mensen die rond de geplande windmolenparken wonen? De heer Vruggink (GL): Voorzitter. Ook ik ben in de krokusvakantie in Duitsland geweest. Ik ben niet naar Tsjechië geweest, maar naar Zuid-Duitsland en ik heb ook heel veel windmolens gezien onderweg. Ik ben ook in Zweden geweest waar er ook heel wat in de heuvels stonden. Ik vond ze mooi. Oftewel de beleving van windmolens is zeer subjectief, ook in het landschap. Ik heb overigens de indruk dat de meeste mensen windmolens minder mooi vinden dan ik. Afgelopen vrijdag hebben wij een werkbezoek gebracht met als hoofdthema windenergie. Wij zijn in Dedemsvaart-Zuid geweest en kwamen daar dames tegen die een chalet hadden op een vakantiepark en er absoluut tegen waren. In die zin merk je dat het onderwerp absoluut leeft. Ik heb het gebied in ogenschouw genomen. Ik denk dat als je ergens windmolens wilt plaatsen Dedemsvaart-Zuid en Dalfserveld daarvoor uitstekend geschikt zijn qua landschapsbeleving, maar omdat windmolens in het open landschap staan zul je ze zien. En ze zijn dus storend als je er een hekel aan hebt. De heer Visscher (VVD): Wij hebben vanmorgen in de commissie gediscussieerd over een ander onderwerp, de kwestie Holterberg. Wij hebben gesproken over de verstening in de buurt van de Holterberg en over de hoogte van de gebouwen. Vindt u het verhaal dat u nu houdt in dat kader niet merkwaardig? U hebt geen bezwaar tegen palen van 80 tot 100 meter hoog met daar bovenop nog een wiek, maar wel tegen bebouwing op de Holterberg. Wilt u mij dat eens uitleggen? De heer Vruggink (GL): GroenLinks geeft prioriteit aan duurzame energie. Dat is al een begin van het antwoord. Duurzame energie staat wat ons betreft qua prioriteit op gelijk niveau met natuur. Ik zeg uitdrukkelijk niet: natuur en landschap. Landschap heeft bij ons een lagere prioriteit. Het klimaatprobleem is het grootste probleem op milieugebied waarmee wij te kampen hebben. Het is onbeheersbaar, heeft zeer grote effecten die miljarden kosten. Kijkt u maar naar de natuurrampen, de bosbranden, de orkanen en met name naar de wateraspecten waarmee wij in Nederland te maken hebben. Die vragen hoge kosten voor dijkverhogingen. Ik verwijs naar de kaderrichtlijn Water en Waterbeheer 21ste eeuw. Dat alles vergt uiteindelijk miljarden. Deze problemen hebben met name te maken met klimaatverandering oftewel met veranderingen die ontstaan door onder andere energiecentrales. Duurzame energieopwekking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tackelen van dat probleem op lange termijn, want het zal nog wel een poosje duren voordat wij terug zijn bij de goede situatie. Kortom, klimaat en duurzame energie hebben zo ongeveer de grootste invloed op natuur en landschap. Oftewel, als je dat niet goed voor elkaar hebt, kun je het op termijn schudden met je natuur en landschap. Er wordt wel gepraat over nadelige effecten van windmolens op ganzengebieden, maar als het zo doorgaat met de klimaatontwikkeling komen de ganzen uit Scandinavië en Rusland niet eens meer naar Nederland, omdat het hier te warm is. In die zin zijn de effecten zeer groot. Wij geven absoluut prioriteit aan het oplossen van dat probleem. Bij de Holterberg praten wij over beleid dat is vastgesteld en waarvan de VVD-fractie nu gemakkelijk afwijkt, omdat zij niet luistert naar de mensen. Daar hecht men blijkbaar geen belang aan natuur en landschap, wat men ineens wel doet inzake windmolens. De leden van de VVD-fractie plegen te luisteren naar mensen als die over windmolens praten. Ik zou zeggen: luister dan ook naar de mensen in Bornerbroek wat het bedrijfsterrein betreft. Als ik in een kantoor naast de snelweg zit en ik last heb van de auto's die op die weg rijden, wordt het verkeer niet stopgezet tijdens de kantooruren. De heer Jaegers (PvdA): Ik vind het verhaal van de heer Vruggink best sympathiek, maar er ontstaat zo wel een verkeerd beeld. De heer Vruggink doet het voorkomen alsof wij met windenergie onze energieproblemen zouden kunnen oplossen. Dat is een absoluut fake verhaal. Daar klopt helemaal niets van. Windenergie is slechts een druppel op de gloeiende plaat. Dat wil niet zeggen dat wij er niets aan moeten doen, maar wij moeten niet de indruk vestigen dat wij met windenergie onze problemen kunnen oplossen. De heer Vruggink (GL): Dat het een druppel op een gloeiende plaat is, klopt. Wij zeggen: hoe meer druppels hoe beter, maar die windmolens moeten dan wel worden geplaatst binnen een duidelijk toetsingkader en onder strenge condities en criteria. In Overijssel zou zo minstens 100 tot 150 MW kunnen worden opgewekt zonder al te veel effect op natuur en landschap. Ik denk dat bij zo'n benadering de huidige doelstelling voor alle provincies samen van 1500 MW zou kunnen worden opgerekt tot 3000 à 4000 MW, en dat is wel een substantieel aandeel in de energieproductie. Daar bovenop zouden nog andere duurzame energiebronnen kunnen worden benut, zoals getijdenenergie en zonne-energie. Ik denk dat op die manier al een redelijke slag kan worden geslagen. Wij moeten er alles aan doen om op die lijn in te zetten en niet op de huidige lijn, want dan zullen sowieso over een jaar of zestig de fossiele energiebronnen op zijn. Doen wij nu niets anders, dan moet dat over vijftig jaar gebeuren. Onze
Staten, 17 maart 2004
23
prioriteitstelling is duidelijk. Wij zien het dilemma tussen opwekking van windenergie en de aantasting van natuur en landschap. In het oorspronkelijke voorstel van GS stond dat er een duidelijk toetsingskader moet zijn en dat per initiatief en per locatie maatwerk moet zijn. Op basis van het Haskoning-rapport is men tot een voorlopige keuze gekomen: twee meest kansrijke gebieden en drie minder kansrijke. In de commissievergadering is al gebleken dat die drie minder kansrijke gebieden voorlopig absoluut afvallen. Wij zijn een groot voorstander van plaatsing van windmolens op bedrijventerreinen, omdat dat tot veel minder landschappelijke verrommeling leidt dan een clusteropstelling in een open landschap. Met plaatsen op bedrijventerreinen door heel Overijssel zou veel winst te boeken zijn. Veel gemeenten hebben er belangstelling voor, bijvoorbeeld Zwolle dat Hessenpoort wil gebruiken en Deventer dat EpseNoord ervoor wil benutten. Ik meen dat er ook bij Twentse gemeenten belangstelling is om windmolens op bedrijventerreinen te plaatsen. Kortom, wat ons betreft, moet er veel meer aan worden getrokken en moeten de kansen worden benut die er in Overijssel liggen, te beginnen met de visie die Haskoning heeft neergelegd. Die heeft zeer nadrukkelijk bij de afweging rekening gehouden met natuur- en landschapswaarden en waarden van flora en fauna. In die zin is de situatie die de VVD-fractie schetst van verrommeling van het landschap absoluut niet aan de orde. Ik zou willen dat juist de VVD dat aspect wat meer in ogenschouw zou nemen bij allerlei andere beleidsbeslissingen. In die zin zal ik deze fractie bij volgende beleidsbeslissingen herinneren aan haar opstelling in dit kader. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Ik vind dit een merkwaardige opmerking van de heer Vruggink. Lid zijnde van de commissie Ruimte en groen weet hij als geen ander dat met name mijn collega Bussink enorm veel aandacht besteedt aan het opwaarderen van het landschap van Overijssel. Dat kan ons niet ver genoeg gaan. De opmerking dat wij op eerdere momenten bezig zijn met verrommeling van het landschap en hier selectief zijn met ons verzet daartegen, leg ik naast mij neer. De heer Vruggink (VVD): Ik heb u argumenten gegeven. Uw fractie heeft geen enkel probleem als het gaat om aanleg van infrastructuur, uitbreiding van bedrijventerreinen of aanleg van woonwijken. Natuur- en landschapsargumenten — en terecht want de VVD staat daar tenslotte niet voor... De heer Visscher (VVD): Waarop baseert u dit? De heer Vruggink (GL): Dat baseer ik op de politieke situaties en de keuzes die uw fractie maakt. Die zijn over het algemeen zeer duidelijk en consequent. In die zin snap ik uw beweegredenen in dezen absoluut niet. Waarschijnlijk hebt u aandelen in een oliemaatschappij. Dat kan bijna niet anders. De voorzitter: Ik herinner eraan dat wij vandaag een jaar duaal functioneren. De vergadering wordt voor een kwartier geschorst. Gedeputeerde Rietkerk: Voorzitter. Het is misschien goed dat ik, alvorens op de vragen van de statenfractie in te gaan, eraan herinner dat wij een aantal weken geleden in de statencommissie als gedeputeerde staten een zeer intensief debat hebben gevoerd. Er lagen namelijk een nota en een startnotitie voor over windenergie, plaatsing van windturbines en de ruimtelijke effecten daarvan. Het bleek een onderwerp te zijn dat leeft bij de statenleden en bij de leden van gedeputeerde staten. Je zag dat de wind soms een kant opwoei die je niet verwachtte. In dit afrondende debat zullen wij de hoofdlijnen van de behandeling in de statencommissie niet overdoen. Wij zullen uitdrukkelijk ingaan op een aantal vragen die door uw staten zijn gesteld. Toch heb ik er behoefte aan, aan te geven dat wij niet alleen met de staten een debat hebben gehad, maar dat er voor Noordoost-Overijssel een heel intensief overlegtraject is geweest met de gemeenten. De gemeenten hebben de provincie verzocht op dit terrein de regie te voeren. De colleges van B&W van Zwolle, Dalfsen, Nieuwleusen, Hardenberg, Staphorst en Ommen hebben de laatste maanden nadrukkelijk intensief meegedacht om een goed voorstel mogelijk te maken. Dat voorstel is niet uit de lucht komen vallen. Wij hebben dat als overheden niet alleen kunnen maken. Wij hebben er uitdrukkelijk kennis voor ingehuurd. Het bureau Haskoning is al genoemd. Ik ben de staten erkentelijk dat zij het rapport van het bureau Haskoning als zeer waardevol beschouwen. Ik onderstreep dat het waardevol is. Zonder dat rapport zouden wij zowel bij de beleidsvisie — die u nu als het aan het college ligt gaat vaststellen — als bij de startnotitie tot onvoldoende afwegingsmomenten komen. Op basis van dat fundament van Haskoning hebben wij de beleidsvisie voor Noordoost-Overijssel ingevuld die voor u ligt en waaraan uw staten nu een conclusie kunnen verbinden, wat u wat ons betreft ook doet. Immers, de initiatiefnemers, ondernemers met lef — en er zijn er vele — hebben recht op duidelijkheid. Dat geldt ook voor de omwonenden. In de reactienota hebt u kunnen lezen dat de omwonenden de afgelopen anderhalf jaar
Staten, 17 maart 2004
24
niet alleen geschreven, maar ook gebeld hebben. Ik vind dat de staten hun verantwoordelijkheid moeten nemen en duidelijkheid moeten geven aan de omwonenden en de initiatiefnemers en ondernemers die willen bijdragen aan het halen van onze Kyoto-opdracht. Deze staten en het college willen CO2vermindering via duurzame energie. Iedere stap voorwaarts is er één. Ik hoorde zeggen dat het een druppel op de gloeiende plaats is, maar dat vi nd ik te negatief. Iedere stap voorwaarts op het gebied van duurzaamheid is winst, zeker als die wordt gezet onder strenge landschappelijke condities. Dát is aan de orde. Daarom heeft het college kwetsbare gebieden, natuurgebieden en zone III- en IV-gebieden uitgesloten van plaatsing van windturbines. De heer Visscher ondersteunt in feite het college daarin. Er is in die zin geen sprake van de tegenstelling die soms in deze staten wordt geforceerd als het gaat om het behoud van cultuurhistorisch waardevolle natuur en landschap in deze prachtige provincie. Dat zijn mooie gebieden die nationaal en internationaal ons visitekaartje zijn en moeten blijven. Overijssel wordt absoluut geen windmolenpark. Het gaat om een paar initiatieven om enigermate bij te dragen aan het halen van de Kyoto-opdracht. Die bijdrage zal minimaal 30 MV zijn; niet ongeveer 30 MW, zoals de heer Visscher stelde, want dan zou het ook iets minder kunnen zijn. De opdracht die het college heeft meegekregen is het realiseren van minimaal 30 MW. Dat móéten wij halen. Van de initiatieven die in Nederland worden genomen, blijken er heel wat te stranden. Ik doe een beroep op uw staten om die realiteit in het oog te houden. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. De gedeputeerde heeft in de commissie gezegd: wij hebben het steeds, ook in het programmakkoord, over minimaal 30 MW. Ik heb het akkoord nog eens doorgelezen en vastgesteld dat het daar niet in staat. Wel is op blz. 31 van het huidige Milieubeleidsplan sprake van ongeveer 30 MW, te bereiken in 2010. Waar de gedeputeerde het woord minimaal vandaan haalt weet ik niet. Die ongeveer 30 MW is geldend beleid. Gedeputeerde Rietkerk: Dan neem ik het woord minimaal terug, maar ik houd vast aan 30 MW. Volgens mij is dat bij het onderhandelingsakkoord afgesproken. Dat is na het Milieubeleidsplan door de staten vastgesteld. Ik werk op basis van het onderhandelingsakkoord. U zult het in de praktijk zien. Als er "twee gebieden plus" wordt geboden, geloof ik in het realiseren van die 30 MW. Dat moeten wij ook uitstralen. Uw staten hebben al eerder vastgelegd dat op industrieterreinen van 5 ha en meer windturbines kunnen komen te staan. Als er een initiatief tot plaatsing komt in de gemeente Deventer of Kampen — en zulke initiatieven zijn er — dan zullen wij dat als het aan ons wordt voorgelegd krachtig ondersteunen op basis van het door u vastgelegde beleid. Het vergt dan niet een afweging in het kader van het streekplan. U mag wel kijken naar die 5 ha en dat aantal verhogen. Duidelijkheid geven hoort er ook bij. Iedereen mag weten dat volgens het interimbeleid van de provincie Overijssel initiatieven mogelijk zijn op industrieterreinen groter dan 5 ha. Heel goed vind ik het dat in dit debat in feite invulling wordt gegeven aan het begrip ruimtelijke kwaliteit. Dat is een lastig begrip. Eenieder beleeft dat als partij op zijn eigen manier. Dat is interessant, want wij hebben daarmee ook te maken bij een aantal andere thema's, zoals wonen en bedrijfsterreinen. De heer Jaegers heeft ingestemd met het aanvullende voorstel en het college ermee gecomplimenteerd dat het in het voorstel een plek heeft gegeven aan de criteria, waarvan hij overigens zelf in de staten de aanjager was. Hij vroeg hoe het met de evaluatie zit. Ik geloof dat hij sprak over evaluatie over twee jaar. Medio 2005 zullen wij het concept van het nieuwe streekplan aan uw staten voorleggen. Daarover neemt u dan een besluit, zodat u sneller aan beleidsvoorstellen toe bent dan bij evaluatie over twee jaar. In de streekplanherziening zullen wij de stand van zaken verwerken. De heer Jaegers heeft gevraagd naar bemiddeling tussen voor- en tegenstanders. Het college heeft inmiddels bemiddeld in de gemeente Kampen, omdat daar vier initiatieven zijn. Kampen ligt niet in Noordoost-Overijssel. Conform het interimbeleid heeft het college toestemming gegeven om door te gaan met het plan dat is gericht op een industrieterrein van meer dan 5 ha. Een tweede initiatief is gericht op de rand van het bedrijventerrein bij rijksweg 50. De gemeente wacht daar nog even, omdat er eerst de bedrijvigheid moet komen. De vraag of bedrijven last zullen hebben van een windmolen wordt meteen betrokken bij de ontwikkeling van een bedrijventerrein. Ik heb vertrouwen in maatwerk daarbij. Er komt nog een discussie over Kampen-Midden, waarover is ingesproken, en over Kampen-Zuid (langs de N50). Anderhalf jaar geleden heeft het ambtelijk apparaat van de gemeente Kampen provinciale ambtenaren gevraagd hoe de provincie dat (informeel) woog. Wij hebben gezegd dat wij er problemen mee hebben gelet op de landschappelijke kwaliteiten en de ligging in de IJsseldelta. Er heeft zich vervolgens een proces ontwikkeld dat ik hier niet uiteen ga zetten. Ik stel wel vast dat er veel onrust is ontstaan onder de bevolking van Kamperveen. Een van de insprekers heeft erop gewezen. Nadat ik met de commissie had gesproken, heb ik met wethouder Piederiet in de Hoge Weg met zo'n dertig à veertig mensen een bijeenkomst bijgewoond, omdat er sprake was van onderlinge onrust en wantrouwen. Het was voor de eerste keer dat voor- en tegenstanders in één zaal bij elkaar waren. Dat was gewoon nodig. Los van hoe het eventueel afloopt, zullen wij dat soort initiatieven blijven nemen, indien dat nodig mocht zijn. Wij
Staten, 17 maart 2004
25
vinden het primair een taak van de gemeente, maar mocht het nodig zijn dat de provincie een handje helpt, dan doen wij dat op verzoek graag. Wat de vraag betreft hoe wij ons de streekplanwerkwijze voorstellen, kan ik zeggen dat wij het net zo gaan doen als in Noordoost-Overijssel, want wij hebben ervaren hoe je goed met gemeenten kunt samenwerken inzake dit lastige thema windturbines. Gemeenten werken daar goed samen bij grensoverschrijdende projecten. Ik noem als voorbeeld Zwolle en Dalfsen en Hardenberg en Ommen. U zult zich de discussies over herindeling herinneren, maar nu werken die gemeenten prima samen waar het gaat om de plaatsing van windturbines, omdat zij zien dat die grote invloed hebben op het landschap. Wij hebben een werkgroep Oost voor Dedemsvaart-Zuid, dus met Ommen en Hardenberg, en een werkgroep West met Dalfsen en Zwolle, waarbij Staphorst ook zal worden betrokken. Die werkgroepen bestaan uit een ambtelijke projectgroep voor het hele gebied die wat vaker bijeenkomt met daarboven een bestuurlijke stuurgroep voor de bestuurlijke afstemming in het gebied. Ik mag die stuurgroep voorzitten. In de startnotitie wordt voorgesteld om in Twente, Salland en Noordwest-Overijssel in overleg met de gemeenten te bekijken of ook daar op deze wijze kan worden gewerkt. Ik ben het van harte eens met de suggestie van de heer Jaegers om de eigenaar te verplichten de windmolen na buitengebruikstelling op eigen kosten af te breken. In Staphorst staan inmiddels drie windmolens. De initiatiefnemers willen er overigens graag nog vier bij plaatsen. Deze transactie is met de bank zodanig geregeld dat van het rendement geld is gereserveerd om later het afbreken van de molens te kunnen betalen. Waar banken dat niet willen, zal de NOVEM bekijken of samen met VROM een soortgelijke regeling kan worden gemaakt. Wij proberen de gedachte van de heer Jaegers uit te werken bij de streekplanuitwerking. De heer Slagman zeg ik dat ik Overijssel liever niet namens het college afficheer als windmolenpark. Die kant moeten wij niet op. Bedrijven willen hier investeren en mensen willen hier wonen vanwege de parels van het Overijssels landschap. Dat zou niet het geval zijn als er hier grote windturbineparken waren. De heer Slagman (SGP): De gedeputeerde heeft mij verkeerd begrepen, voorzitter. Ik sprak niet over de windmolens op dat moment, maar over de horizontale turbines. Ik heb duidelijk gezegd dat wij eigenlijk tegen die grote windmolens zijn, omdat die horizonvervuilend zijn. Gedeputeerde Rietkerk: U bedoelt die platte kleine windturbines die op het Deltion College staan, begrijp ik. Dergelijke initiatieven stimuleren wij graag. Van gedeputeerde Kristen heb ik begrepen dat hij serieus bezig is na te gaan of zulke turbines ook op het provinciehuis kunnen worden gezet. Er hangt wel een prijskaartje aan. Ik ben dan ook benieuwd of u een eventueel voorstel van het college tot plaatsing van zulke turbines zult ondersteunen. Gedeputeerde Kristen: Ze kosten twee ton. De heer Slagman (SGP): In de folder die ik bij mij heb staat dat ze € 19.500 kosten. De voorzitter: Dat is een wel erg groot prijsverschil. Het lijkt mij goed dat u die brochure aan het college overhandigt. Gedeputeerde Rietkerk: Dan zou ik het college van een financieel probleem kunnen afhelpen. De heer Slagman (SGP): Misschien bedoelt de heer Kristen dat het hele dak vol wordt gezet voor twee ton. Gedeputeerde Rietkerk: Als u ons die folder geeft, zal ik die zeker samen met de heer Jansen bestuderen, want die heeft ook verstand van die energiewindwalls. De heer Slagman kan ik nog zeggen dat het college de drie gebieden niet uit het streekplan wil halen. Zoiets moet integraal en in één keer goed worden gedaan. Ik stel vast dat hij instemt met het voorstel, inclusief de aanvulling en het voorstel van de heer Jaegers. De heer Van Dijk van D66 heeft gezegd dat hij het oude voorstel van het college van harte ondersteunde. De heer Dijkhuis heeft ook geen echte vragen aan het college gesteld. De heer Dijkhuis (LPF): Ik heb gevraagd om nog eens goed naar de windkaart te kijken en de juiste conclusie te trekken. Gedeputeerde Rietkerk: Dat is meer een opmerking dan een vraag. De heer Evering steunt het voorstel en stelt een vraag over de brief van de gemeenten Zwolle en
Staten, 17 maart 2004
26
Dalfsen die aan provinciale staten is gestuurd, maar ook aan gedeputeerde staten. In die brief vragen de grote stad Zwolle en de sterke plattelandsgemeente Dalfsen-Nieuwleusen aan de staten en het college om nog eens goed te kijken naar een paar initiatieven die eigenlijk in de zone A28-spoorlijn liggen. Het college heeft erover nagedacht. Wij nemen die brief zeer serieus. Ik geef de staten daarom in overweging om wellicht wat ruimte te bieden in de zone A28-spoorlijn, zodat Dalfsen ruimte krijgt om daar meer te sturen dan mogelijk is in het open Dalfserveld. Dat wil ik een twee-plus variant noemen. De heer Visscher heeft de opmerking van de gemeente Hardenberg overgenomen dat er eigenlijk een stukje bij Dedemsvaart-Zuid af moet tot de hoogspanningsleiding. Als er geen meerderheid voor die twee-plus variant is, blijft het college bij het aangevulde voorstel met twee gebieden plus het interimbeleid op de industrieterreinen. Wij willen echter graag ingaan op de positieve gedachte van de gemeenten Zwolle en Dalfsen-Nieuwleusen om de zone A28-spoor als twee-plus in te vullen. Daarmee komen wij de gemeenten Hardenberg, Dalfsen-Nieuwleusen en Zwolle tegemoet. Het gebied in Dedemsvaart-Zuid tot de hoogspanningsleiding kan dan afvallen. In het collegevoorstel is het hele gebied nog opgenomen. Ik wil wel rekening houden met de raad van Hardenberg, maar dan ook met de raden van Zwolle en Nieuwleusen-Dalfsen door de zone langs de A28 en het spoor daarvoor in te wisselen. Wij zullen de staten informeren via de streekplanherziening. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Visscher zeg ik dat wij gemeenten niet dwingen. De gemeenten komen zelf met een bestemmingsplan dat wij dan toetsen. Wij bieden de randvoorwaarden, de kaders. Ik heb al gezegd dat het interimbeleid betekent dat op industriegebieden van 5 ha of meer windturbines kunnen worden geplaatst. Wij zijn overigens zeer terughoudend voor de overige gebieden. Ik heb al gewezen op Kampen-Midden. Dat wij daar terughoudend mee omgaan is ambtelijk en bestuurlijk (door mij in de commissie) duidelijk gemaakt. Mevrouw Van der Bent citeerde Han Labohm uit Trouw. Ik hoop dat zij ook de reactie van staatssecretaris Van Geel in Trouw van 21 februari heeft gelezen. Ik lees daar een paar zinnen uit voor. Mijnheer Labohm citeert namelijk maar uit één studie. Als u de IPPC-studies van de wetenschappelijke kostenstudies over Kyoto kent, dan komt u op een veel lager kostenniveau uit dan Labohm. Misschien een beetje flauw, maar wat doet meneer Labohm? Hij schept naar mijn idee verwarring en hij maakt daarbij behendig gebruik van de media die gretig op dissidente geluiden inspringen. En hij maakt zich wat mij betreft ook schuldig aan dat wat hij wetenschappers, politici en milieubeweging verwijt: het creëren van irreële angsten en het opblazen van wetenschappelijke bevindingen. Tot zover de heer Van Geel. Voorzitter. Wij willen intensief overleggen met de gemeenten, omdat die primair verantwoordelijk zijn voor het maken van bestemmingsplannen. Die vragen de provincie ook om met duidelijkheid te komen. De heer Yildirim had een opmerking over de evaluatie. Via de streekplanherziening blijven uw staten in beeld. U bent er, om het zo maar te zeggen, interactief en kaderstellend bij. Uw staten nemen medio 2005 het besluit. Ik wil op dit moment geen aparte evaluatie of een apart jaarverslag of wat dan ook voorstellen inzake de windturbines of de beleidsvisie. Op pagina 5 van het statenvoorstel staat de procedure rondom de streekplanherziening, die in juli 2005 eindigt als alles loopt zoals wij verwachten. De heer Van Dijk (D66): Ik vond de opstelling van de heer Visscher van de VVD helder. Hij heeft nog een suggestie gedaan en zei: stel dat er na verloop van tijd initiatieven komen van met name het bedrijfsleven, dan zouden wij opnieuw in deze statenzaal kunnen discussiëren over een wijziging van het streekplan. Wilt u op die procedure ingaan? Vindt u het verstandig om hier hapsnap streekplannen te wijzigen? Wij hebben het dan over effectiviteit van besturen. Of bent u er als college meer voor — u moet het uiteindelijk uitvoeren, dat is tenslotte uw vak — om het in één keer goed met elkaar te regelen? Gedeputeerde Rietkerk: In het kader van behoorlijk bestuur en integrale afweging is het goed om zo mogelijk met integrale streekplanherzieningen te komen. Wij hebben het er vanmorgen in de statencommissie over gehad dat dit in dit geval niet mogelijk is. Dat betekent dat wij daarnaast zoveel mogelijk met partiële herzieningen op thema moeten komen. In dit geval dus op windturbines. Ik ben geen voorstander van te veel hapsnap-werk. Ik heb begrepen dat dit inmiddels ook voor de staten geldt. Vanmorgen hadden wij drie partiële herzieningen vanwege een wijziging die de staten hebben aangegeven op het thema wonen. Ik hoop dat wanneer de integrale herziening op het thema wonen in november in de staten aan de orde komt, college en staten een en ander in één keer integraal kunnen afwegen. Ik zou dat winst vinden. Het voorkomt ook discussie met ondernemers. Die vragen duidelijkheid van de staten. Het voorkomt ook papierverslinding, omdat je anders iedere keer weer een procedure door moet. En het is naar mijn idee goedkoper. De heer Van Dijk (D66): Zou de heer Visscher dat ook hebben begrepen? De heer Visscher (VVD): Mijnheer de voorzitter. Ik begrijp de heer Rietkerk erg goed. Hij zegt: ik wil zo
Staten, 17 maart 2004
27
weinig mogelijk terug naar de commissie en de staten; ik wil gewoon mijn werk kunnen doen. Dat begrijp ik. Toch stellen GS in het aangepaste ontwerpbesluit nr. 4 onder punt 2 voor: "tot de vaststelling van de partiële streekplanherziening windenergie plannen voor windparken via een afwijkingsprocedure te beoordelen". Dat is toch ook hapsnap. Gedeputeerde Rietkerk: Wij stellen dit voor, omdat het college, indachtig de wens van de staten, een zeer stringent beleid wil voeren wat windturbines betreft, omdat die een landschappelijk effect hebben, met name op de openheid. Vanwege de scherpe randvoorwaarden die wij voorstellen — nu in NoordoostOverijssel, maar straks ook voor de rest van Overijssel via de totale streekplanherziening — kan ik mij voorstellen dat er dan een keuze wordt gemaakt. Echter, indien na het vaststellen van de integrale streekplanherziening windenergie medio 2005 er bijvoorbeeld in 2007 een fantastisch initiatief komt van ondernemers, gesteund door de NOVEM en Natuur en Milieu Overijssel, dat vindt dat het zo goed is voor het landschap, dan is het op dat moment vanwege de grootschaligheid noodzakelijk dat de staten zelf een instrument hebben waarmee zij een keer kunnen afwijken. Wij willen zoveel mogelijk kaderstellend regelen, maar het moet mogelijk zijn op af te wijken van de hoofdlijnen, zij het zo min mogelijk. In de startnotitie staat ook dat het zo min mogelijk moet. Uw staten mogen aangeven of zij het daarmee eens zijn. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Wat de heer Rietkerk nu zegt, hebben wij in onze eerste termijn voorgesteld. GS hebben zelf aangegeven dat er slechts enkele plekken in Overijssel denkbaar zijn voor de plaatsing van windturbines. Wij zeggen: daarvan nemen wij kennis en de enkele keer dat het nodig is, komt u naar de staten met een voorstel waarover wij dan inhoudelijk kunnen discussiëren, zoals in een goede democratie gebruikelijk is, en kunnen wij alles meewegen. Niet op voorhand moet worden gezegd dat bepaalde gebieden van Overijssel toegankelijk zijn voor het plaatsen van turbines. Wij willen de controle en de toetsing, zo mogelijk aan de voorkant. Wij denken dat de bevolking er recht op heeft dat wij als staten er inhoudelijk over discussiëren. Uw college biedt zelf die handreiking. De heer Jaegers (PvdA): Voorzitter. Misschien kunnen wij deze kortsluiting uit de wereld helpen. Ik heb gevraagd hoe ik optie C moet interpreteren, omdat er in de reactienota sprake is van een ontwikkelingskader waarin het toetsingskader en de criteria uit de beleidsvisie zullen worden opgenomen. Als wij instemmen met de startnotitie, dan stemmen wij in met optie C, want dat is de keuze die wordt voorgelegd. Ik heb de gedeputeerde gevraagd of dit betekent dat optie C anders moet worden gelezen, namelijk conform wat er op de tweede bladzijde onder punt 1 bij de criteria is aangegeven. Als dit het geval is, zijn wij er wat mij betreft uit en zijn dat de kaders waarbinnen straks de streekplanherziening vormgegeven wordt. Wat dat betreft, hoef ik dan niet samen met de VVD-fractie opnieuw in de commissie terug te komen om weer een afwijking van het streekplan te bespreken. Gedeputeerde Rietkerk: Wij hebben de criteria overgenomen die ook voor Noordoost-Overijssel golden door de koppeling aan C. Zo moet u het lezen. De heer Visscher (VVD): In het aangepaste ontwerpbesluit staat aan het eind van onderdeel 1: "in het kader van de partiële streekplanherziening windenergie de positie van de overige drie kansrijke gebieden wordt bepaald". Wij strepen daar het woord "drie" door. Als u dat gedeelte in die vorm overzet naar ontwerpbesluit nr. 41, dan zijn wij er volgens mij uit. Dat is een afwijking van uw voorstel, waarop mijn collega Jaegers wijst, om te kiezen voor optie C. Dat willen wij absoluut niet. De voorzitter: Dit is redelijk gedetailleerd. Je zou hopen dat dit soort dingen in commissieverband zouden zijn uitgesproken. Ik neem aan dat het zo goed met elkaar is besproken, dat hier alleen maar een korte herhaling heeft plaatsgevonden van wat zich in de commissie heeft afgespeeld. Gedeputeerde Rietkerk: Gelet op de discussie wil ik graag dat over het aangepaste ontwerpbesluit wordt gestemd. Bovenaan pagina 2 van onze brief staat de toelichting op de criteria. Dit, omdat de heer Jaegers en anderen er in de commissie terecht aan hebben gehecht. Wij hadden dat over het hoofd gezien. Door die bril zullen wij de streekplanherziening voor geheel Overijssel, inclusief die drie gebieden, gaan bekijken. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Uw opmerking is op zich terecht. Het had een zaak voor de commissie moeten zijn, ware het niet dat de reactienota dateert van ná de commissievergadering. Wij hebben het daar dus niet kunnen bespreken. De voorzitter: Ik bedoelde alleen maar te zeggen: laten wij een beetje opschieten.
Staten, 17 maart 2004
28
De heer Visscher (VVD): Dat hangt ook af van de gedeputeerde. Als hij ja zegt tegen mijn voorstel, dan zijn wij eruit. Gedeputeerde Rietkerk: Ik houd mij aan het aangevulde voorstel van het college. Daarover mogen uw staten stemmen. De € 70.000 winst kan alleen worden geboekt met heel grote windturbines op zee en absoluut niet in Overijssel. Met een verwijzing naar die winst wordt onrecht gedaan aan die ondernemers, vaak (boeren)gezinnen, die op dit moment in vaak meer dan problematische situaties zitten en op zoek zijn naar aanvullend inkomen. Ook in het kader van deze ontwikkeling zal die mensen duidelijkheid moeten worden gegeven of zij kunnen blijven boeren met een alternatieve inkomstenbron. De voorzitter: Ik verzoek de leden van de staten alleen in tweede termijn het woord te voeren als zij iets nieuws in te brengen hebben. De heer Visscher (VVD): Voorzitter, collega's, het lijkt erop dat wij tot elkaar kunnen komen. De VVDfractie is graag bereid een helder beleid te voeren en heeft daarover een duidelijk standpunt ingenomen. Ik heb de beantwoording van de gedeputeerde niet zo goed begrepen. Wij hebben voorgesteld om de handreiking van het college aan de staten te aanvaarden. Ik herhaal mijn voorstel om in punt 1 van het aangepaste ontwerpbesluit nr. 4 te besluiten dat "in het kader van de partiële streekplanherziening windenergie de positie van de overige kansrijke gebieden wordt bepaald". Dit in afwijking van optie C. Daarmee zijn wij uit ons probleem. Dat betekent dat wij de discussie in de statencommissie en later de staten krijgen. Zo zijn alle gebieden van Overijssel vooraf helder in beeld gebracht en kunnen wij er als staten inhoudelijk een oordeel over geven. De heer Jaegers (PvdA): Voorzitter. De heer Visscher doet nu een voorstel. Het lijkt mij verstandig dat hij met een amendement komt als hij voorstelt om iets te veranderen. De heer Visscher (VVD): Dan moet ik een schorsing aanvragen. De voorzitter: Schorsing lijkt mij ook verstandig, omdat er twee conceptbesluiten voorliggen. Met de heer Jaegers vind ik dat daarin alleen verandering kan worden gebracht langs de weg van het amendement. Misschien kunt u tijdens de schorsing vaststellen of het niet mogelijk is er met woorden uit te komen. Ik schors de vergadering voor vijf minuten. Gedeputeerde Rietkerk: Voorzitter. In de aanvulling van het college op het statenvoorstel Windenergie (nr. 41) staat op pagina 2 bovenaan dat de criteria die in de beleidsvisie Windenergie NoordoostOverijssel staan in de partiële streekplanherziening voor geheel Overijssel moeten worden meegenomen, zoals in de commissie is gevraagd. Dat heb ik in de commissie ook toegezegd. Het laatste zinnetje van deze paragraaf luidt: "Wij zullen de criteria en het toetsingskader uit de Beleidsvisie dan ook overnemen in de partiële streekplanherziening." Ik onderstreep dit nu nog eens namens het college. De heer Visscher (VVD): Voorzitter. Mede naar aanleiding van de discussie die tot nu toe is gevoerd en de heldere uiteenzetting van de gedeputeerde, kan ik u mededelen dat onze fractie akkoord gaat met het voorstel zoals dat nu voorligt. De voorzitter: Alvorens tot de stemming over te gaan, meld ik dat de heer Netjes heeft aangegeven dat hij zich vanwege mogelijke schijn van belangenverstrengeling van stemming zal onthouden. In stemming komt het aangepaste voorstel nr. 4. De voorzitter: Ik constateer dat het voorstel is aangenomen en dat alleen de heer Dijkhuis ertegen heeft gestemd. In stemming komt voorstel nr. 41. De voorzitter: Ik constateer dat het voorstel met dezelfde stemverhouding is aangenomen. In een informeel beraad met het presidium tijdens de schorsing is vastgesteld dat het PVVP meer tijd vraagt dan vanavond beschikbaar is. Ik stel derhalve voor dit onderwerp te verschuiven naar de vergadering van 14 april.
Staten, 17 maart 2004
29
Naar mij blijkt, stemmen uw staten hiermee in. Gezien de tijd, verzoek de woordvoerders bij de volgende punten kort te zijn. Startnotitie van gedeputeerde staten Nr. 1. Voorstel van gedeputeerde staten van 16 december 2003, kenmerk WB/2003/6206, betreffende de startnotitie Water. Hierbij is tevens aan de orde de brief van de gemeente Rijssen-Holten over de startnotitie (ingekomen stuk II.3). Mevrouw Pot (PvdA): Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid kan instemmen met de voorliggende startnotitie Water. Deze geeft een aardig beeld van de richting die wij als Overijssel uit willen daar waar het water betreft. In het provinciale verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid staat onder andere: Overijssel moet natter worden, zonder overlast te veroorzaken. Deze startnotitie geeft gehoor aan dit uitgangspunt. Er is veel aandacht voor veerkracht, veiligheid en kwaliteit van water. Deze onderwerpen vormen in de startnotitie een goed totaal waar de Partij van de Arbeid graag mee instemt. Voorzitter. Toch wil ik een aantal opmerkingen plaatsen. Voor wat betreft de veerkracht van het watersysteem het volgende. Dat het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime oftewel GGOR, gericht moet zijn op de handhaving van de natuur vinden wij een goede zaak. Volgens de Partij van de Arbeid is er in deze startnotitie echter ook plaats voor het apart benoemen van beleid, gericht op de bestrijding van verdroging van de natuur, het zogenaamde antiverdrogingsbeleid, dus een soort inhaalslag om de natuur te herstellen van het decennialang blootstaan aan verdroging. Verder, voorzitter, wil ik over het aspect veiligheid het volgende opmerken. Zoals u weet, heeft veiligheid haar prijs: hoe groter de veiligheid, hoe hoger de prijs. En ook in het kader van water is absolute veiligheid een illusie. De Partij van de Arbeid streeft wel een reële veiligheid na. Voor waterberging is veel ruimte nodig. Wat betekent dit voor de andere functies in het gebied? Verder wil onze fractie duidelijk hebben wanneer iets als een pijplijnproject wordt beschouwd. Kunnen daarvoor objectieve criteria worden opgesteld? De fractie van de Partij van de Arbeid hoopt dat GS de ruggen recht houden en niet verleid worden de ambities neerwaarts bij te stellen: laat water daadwerkelijk meer een leidend principe worden. Tot slot een paar aantekeningen over de kwaliteit van water. In deze startnotitie wordt aangekondigd dat er binnenkort een integrale regiorapportage te verwachten valt over de kwaliteit van ons water. Dit om gehoor te geven aan de Europese kaderrichtlijn Water. Een gebiedsanalyse zal gemaakt worden van het water en er zullen kwaliteitsdoelen voor 2015 vastgesteld worden waarnaar wij ons hebben te richten. De Partij van de Arbeid stelt alvast voor om deze doelen net zo ambitieus te stellen als deze startnotitie. Verder hoopt onze fractie dat u onder andere de volgende zaken betrekt bij de te nemen maatregelen: het aanpakken van riooloverstorten en het aanpakken van ongezuiverde lozingen in het buitengebied. Bij dit alles, voorzitter, vindt de Partij van de Arbeid dat er geen moeite moet worden gespaard om de betrokkenheid van de bevolking met water te vergroten. De heer Oostra (CU): Voorzitter. De startnotitie Water is een eerste aanzet om het watersysteem in 2015 op orde te krijgen en te houden. Dat is nodig om de gevolgen op te vangen van de klimaatverandering, de zeespiegelstijging, de bodemdaling en de verstedelijking. Nederland is ingedeeld in zestien deelstroomgebieden. Deze startnotitie betreft met name de stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water en de doorwerking ervan in het streekplan en het waterhuishoudingsplan. De gekozen kaders geven duidelijk aan op welke punten wijzigingen in het streekplan en het waterhuishoudingsplan noodzakelijk zijn, ervan uitgaande dat water weer meer een leidend principe moet worden bij ons handelen. Wij hebben in de commissie gezegd, te kunnen instemmen met de aangegeven kaders. De noodzaak van verandering staat ons helder voor ogen, maar wij moeten tegelijkertijd toegeven dat wij de consequentie van dit uitgangspunt op dit moment niet in hun volle omvang kunnen overzien. In het Nationaal Bestuursakkoord Water wordt gesteld dat met de zestien deelstroomgebiedsvisies een start is gemaakt met de implementatie en uitvoering van de Europese kaderrichtlijn. Het nationaal bestuursakkoord geeft aan dat voor de korte termijn (2003 tot 2007) wordt gestart met de uitvoering van een maatregelenprogramma inclusief de nodige aanpassing van de bestaande plannen op basis van de beschikbare financiële middelen. In 2006 doet zich een evaluatiemoment voor waarbij ook wordt gekeken naar de periode 2007 tot 2015, met een doorkijkje naar 2050. 2006 is dus een belangrijk moment om de financiële gevolgen in beeld te krijgen, evenals de daaruit voortvloeiende lastendruk. Het lijkt mij verstandig daar al eerder een
Staten, 17 maart 2004
30
globale schatting van te maken om te zien op welke manier wij de kosten van de wateropgave in de hand kunnen houden. Kernvraag is: hoe houden wij het allemaal betaalbaar? Een slimme combinatie van het realiseren van de wateropgave en het tegelijkertijd realiseren van economische dragers is een forse uitdaging om de wateropgave betaalbaar te houden. Ik weet dat daaraan wordt gedacht, maar laten wij niet opnieuw een fout maken door te sterk in te zetten op economische groei alleen. De druk op het milieu is de afgelopen tientallen jaren door eenzijdige nadruk op de economische groei erg groot geweest ten koste van de schepping zelf. Bij een goed beheer van Gods schepping hoort dat wij ons afvragen of onze levensstijl niet al te uitbundig is geweest én of wij bereid zijn, deze bij te stellen. Het combineren van economische dragers met de realisatie van de wateropgave is dus goed, maar wat ons betreft moet dan bij de economische dragers het accent worden gelegd op duurzaamheid. People, planet, profit dienen als uitgangspunt voor een betere en duurzame economische ontwikkeling. De heer Slagman (SGP): Mijnheer de voorzitter. In de commissievergadering hebben wij bij de startnotitie Water de opmerking gemaakt er een groot voorstander van te zijn om in verband met de doorgaande verstening van het aardoppervlak in stedelijk gebied zoveel mogelijk de afvoer van het hemelwater in de bodem te laten gebeuren via een gescheiden rioolsysteem. Dit kan ertoe bijdragen om de wateroverlast en de overstromingen te beperken. Wij vragen uw college weer, dit te bezien bij het opstellen van de diverse uitbreidingsplannen. Wij dringen hierop aan, omdat een reactie van de gedeputeerde in de commissie op onze suggestie niet in het verslag is opgenomen. Wij zouden het toch wel graag zien. Verder waren er toen weinig vragen en mocht de startnotitie wat de SGP-fractie betreft als hamerstuk op de agenda van deze vergadering worden gezet. Uw college heeft de staten echter verzocht bij deze behandeling de ingekomen brief van de gemeente Rijssen-Holten te betrekken. Deze brief heeft ons aan het denken gezet. Hier spelen grote belangen een rol in verband met de toekomstige uitbreiding van bedrijventerreinen van beide kernen. Op dit moment is een op uw verzoek gestart gezamenlijk onderzoek gaande om te bezien of in het gebied tussen Rijssen en de kern Enter in de gemeente Wierden de mogelijkheid aanwezig is om gezamenlijk een bedrijventerrein te realiseren in verband met de beperkte ruimtes die beide kernen elders hebben. Beide gemeenten hebben in hun brief d.d. 11.11.2003 te kennen gegeven dit samenwerkingsproject als een pijplijnproject aan te merken. Op verzoek van beide gemeenten zou het gebied in de ruimtelijke plannen niet aangewezen moeten worden als primair watergebied, maar als aandachtsgebied wateroverlast. De gemeente Rijssen-Holten loopt in Rijssen tegen haar grenzen aan voor wat betreft bedrijventerreinen en woningbouw. De SGP-fractie kan zich dan ook prima vinden in hetgeen beide gemeenten hebben voorgesteld. Wij vragen u dringend bij de verdere procedure inzake de startnotitie Water nadrukkelijk rekening te houden met de belangen van beide gemeenten. Mevrouw Antuma-Duisterwinkel (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie wil enkele opmerkingen maken over de startnotitie Water. Waterbeleid is, zoals uit de betogen van de voorgaande sprekers bleek, geen eenvoudige stof. Wij hebben dat reeds gemerkt in de commissie. Wij hebben met allerlei doelstellingen te maken: Europees, nationaal, regionaal en lokaal. Voorbeelden hiervan zijn de Europese kaderrichtlijn Water en de stroomgebiedsvisie Vecht-Zwarte Water. En verder hebben wij natuurlijk te maken met de diverse belangen van bijvoorbeeld landbouw, natuur, industrie, toerisme en de individuele burger. Alhoewel wij ons in de uitgangspunten kunnen vinden, willen wij toch nog een aantal kanttekeningen maken. Het CDA ziet water als een groot maatschappelijk belang. De bescherming tegen overstroming en het voorkomen van wateroverlast vragen extra aandacht. Essentieel daarbij is dat water meer ruimte krijgt en daarom als een medeordenend principe wordt gehanteerd bij ruimtelijke ontwikkeling. In de strategische plannen van 2000 is op hoofdlijnen het nieuwe denken over water verwoord: niet alles kan op elke plaats en dat vraagt afwegingen. Afwegingen op basis van maatschappelijk belang. Deze startnotitie is een eerste praktische vertaling: bijvoorbeeld niet bouwen op plaatsen waar problemen te verwachten zijn en dús in het streekplan de primaire watergebieden en aandachtsgebieden wateroverlast aanwijzen. Voorzitter. Er zijn met regelmaat voorbeelden in de media van waar het al fout is gegaan. Woonwijken die zijn gebouwd op plaatsen waar op voorhand meer aandacht zou moeten zijn voor het grondwaterprobleem. Bewoners hebben nu veel wateroverlast in kelders, kruipruimtes, in tuinen en zelfs op betegelde oppervlaktes. Dus duidelijkheid over wat waar kan of niet kan, is erg belangrijk. Duidelijkheid bijvoorbeeld voor gemeenten betreffende hun bestemmingsplannen. Meer ruimte voor water, maar hoever gaan wij daarin? Daar is het laatste woord nog niet over gezegd. Want ook voor landbouw, natuur en industrie heeft het gevolgen. Wij wachten dus op de voorstellen van GS tot aanwijzing van de gebieden. Wij gaan ervan uit dat dit in goed overleg met de waterschappen en de gemeenten gebeurt. Maar de vraag blijft wel: hoeveel ruimtebeslag zal dit nemen en hoeveel gaat het kosten? De heer Oostra had het daar ook al even over. Dan bedoel ik dus niet het
Staten, 17 maart 2004
31
plan op zich, maar bijvoorbeeld de realisering van meer ruimte voor water en compensatie voor gebruikers en eigenaren. In de commissie hebben wij daar reeds naar gevraagd. Concreet kon daar toen nog geen antwoord op gegeven worden. Bij het aanwijzen van primaire watergebieden en aandachtsgebieden water kun je uitgaan van verschillende ambitieniveaus. Dit heeft direct en/of indirect een prijskaartje en direct gevolgen voor de ruimteverdeling. Is er bij de vertaling naar het streekplan nog een keuzemoment voor provinciale staten wat betreft ruimte en financiën? Want als de mate van tariefstijging het gevolg is van provinciaal beleid, kan de provincie daarop worden aangesproken en zijn wij daarvoor verantwoordelijk. Denkbaar is een aantal scenario's, voorgelegd aan provinciale staten, gekoppeld aan een gewenst ambitieniveau. Om tot een voorspoedig verloop van de procedure te komen, is het misschien goed om dit in commissieverband te bespreken. In de startnotitie wordt gerept van pijplijnprojecten. De heer Slagman had het daar ook al over. Kunnen GS dit nader toelichten? Want vanuit Rijssen, Holten en Wierden kwam een reactie op deze nota: zij geven aan met onderzoeken bezig te zijn. Goed dat er duidelijkheid komt. Ook op het gebied van waterkwaliteit komt nog het nodige op ons af. Maar laten wij met z'n allen — want water heeft impact op vele beleidsterreinen — wel het haalbare voor ogen houden. Want de lasten zullen beheersbaar moeten blijven, voor de overheden en uiteindelijk voor de burger. Ruimte voor actie betekent keuzes maken, ook op dit terrein. Vanmorgen rolde dit stuk — ik laat het u even zien — van Regge en Dinkel in de bus, met als titel Droge voeten kost geld. Dit ter illustratie. Gedeputeerde Jansen: Voorzitter. Ik dank de staten voor de instemming met de startnotitie. Op alle positieve geluiden ga ik nu maar niet in. Ik ga wel in op de concrete vragen die zijn gesteld. Mevrouw Pot heeft gelijk dat de waterberging veel ruimte kost, maar wij proberen natuurlijk wel een combinatie van functies te vinden met natuur en landbouw. Wij hoeven dus niet voor alles apart ruimte te reserveren. Dat zou ook niet kunnen, omdat wij daarvoor niet de ruimte hebben. De criteria aan de hand waarvan wordt bepaald wanneer iets een pijplijnproject is, staan vermeld in het standpunt van GS dat bij de stukken was gevoegd. De heer Slagman en mevrouw Antuma vroegen naar de pijplijnprojecten Rijssen-Wierden. De ingediende projecten worden aan de criteria getoetst. Is de conclusie dat zo'n project geen pijplijnproject is en betrekking heeft op een primair aandachtsgebied water, dan wordt vervolgens de situatie zorgvuldig afgewogen. Er wordt dus wel degelijk rekening gehouden met de belangen van de gemeente, maar daaronder valt ook het waterbelang in die gemeente. In goed overleg met de gemeenten en de waterschappen wordt een evenwichtige afweging gemaakt en een conclusie getrokken. Ik realiseer mij dat er op een bepaald moment tegengestelde meningen kunnen zijn, maar terecht is gezegd dat wij maatregelen zullen moeten nemen als wij droge voeten willen houden. Het zal ook geld kosten. Betrokkenheid van de bevolking is zeer belangrijk. Wij proberen die ook te bevorderen, bijvoorbeeld in de campagne Nederland leeft met water, Overijssel leeft met water. Wij zijn er druk mee bezig. Na de uitvoerige discussie vanmiddag in de commissie over (realistische) ambities ga ik nu maar niet in op de kaderrichtlijn. Ik ben het eens met wat de heer Oostra heeft gezegd die geen concrete vragen heeft gesteld. De heer Slagman meld ik dat er in nieuwbouw gescheiden rioolsystemen voorkomen. Men zou zichzelf zeer tekortdoen als men die niet aanlegde. De heer Slagman (SGP): Gescheiden rioolsystemen komen natuurlijk meer voor. Het ging mij specifiek om het meteen in de grond bergen van het hemelwater. Gedeputeerde Jansen: U doelt op de afkoppelprojecten. Die worden volop uitgevoerd, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt allereerst op het terrein van de gemeenten. Wij proberen het wel te bevorderen. De gemeente Almelo is er op het ogenblik op een heel leuke manier mee bezig. Ik denk dat dit in meer gemeenten het geval is, maar het zou in nog meer gemeenten kunnen gebeuren. De heer Slagman (SGP): Het zou de gemeenten kunnen stimuleren om het in elk geval in nieuwbouwwijken te doen. Gedeputeerde Jansen: Wij nemen het in ieder geval mee. Uw staten hebben ook middelen beschikbaar gesteld om projecten van de grond te laten komen in het kader van WB21. Wij hebben er de komende jaren wat geld voor. Dergelijke projecten zullen, als ze worden ingediend, in dat kader kunnen worden meegenomen, maar dat moeten wij nog met elkaar vaststellen. Ik ben blij met de concrete uitspraak van mevrouw Antuma dat moet worden voorkomen dat wordt gebouwd op plekken waarvan wij later spijt krijgen. Op de vraag hoe wij ermee omgaan als dat toch gebeurt in gemeenten, kan ik zeggen dat die afweging wordt uitgevoerd. Ik denk dat de kosten
Staten, 17 maart 2004
32
waarop zij duidt de algemene kosten zijn die voortvloeien uit WB21, dus niet zozeer de kosten ingevolge de streekplanherziening die wij gaan voorbereiden. De kosten voor de komende vier jaar hebben wij trouwens redelijk in beeld. Voor het Overijsselse grondgebied zal het om zo'n 68 mln. gaan, waarvan 60% voor rekening van de waterschappen komt. Reguliere subsidiebudgetten, zoals de subsidieregeling gebiedsgericht beleid en POP, de grondwaterheffing en dergelijke leveren het nodige geld. Volgens de afspraken die wij hebben gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water staat de provincie voor zo'n 8 mln. op de lat en voor nog eens 4 mln. voor het stedelijk water. Dat is 3 mln. per jaar, terwijl wij voor de komende vier jaar 4,5 mln. beschikbaar hebben. Wij zullen er dus op een creatieve manier mee moeten omgaan om toch zoveel mogelijk van onze doelstellingen te bereiken. Is er een keuzemoment voor PS? Dit wordt vertaald in een streekplanherziening die uiteraard wordt vastgesteld door u als staten. Dan hebben de afwegingen met de gemeenten plaatsgevonden. Voorzitter. Volgens mij ben ik op de belangrijkste punten ingegaan in de vijf minuten die ik mijzelf als spreektijd had gegeven. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen. A-voorstellen Nr. 38. Voorstel van gedeputeerde staten van 13 januari 2004, kenmerk WB/2003/6185, betreffende wijziging stimuleringsregeling Bodemonderzoek Overijssel 2002. Dit voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen. Nr. 40. Voorstel van gedeputeerde staten van 13 januari 2004, kenmerk MI/2004/8, betreffende activering en afschrijving van investeringen in materiële vaste activa. De voorzitter: Ik deel mede dat mevrouw Antuma-Duisterwinkel geacht wenst te worden zich van stemming te hebben onthouden om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Dit voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen. B-voorstellen Nr. 54. Voorstel van gedeputeerde staten van 13 januari 2004, kenmerk BA/2003/2967, betreffende de nota Veiligheidsbeleid "Overijssel op veilig 2004-2007". Voorzitter: mevrouw Husselman-Oosterom. De heer Van Dijk (SGP): Voorzitter. Wij stemmen in met de nota. Die is helder. De daarin verwoorde speerpunten jeugd en veiligheid en externe veiligheid onderschrijven wij volledig. Op sommige punten is de nota erg ambitieus: in 2010 50% minder doden en 40% minder gewonden. In relatie met het speerpunt jeugd en veiligheid en die ambitie om het aantal doden en gewonden met het verkeersbeleid terug te brengen, heeft mijn fractie een punt van zorg waarvan ik aanneem dat het breed in de staten zal worden gedeeld, namelijk het overmatig alcoholgebruik bij jongeren en de gevolgen daarvan voor dat speerpunt en de ambitie om het aantal verkeersdoden terug te brengen. Het kan moeilijk zijn om er beleidsmatig greep op te krijgen, maar ik verzoek het college om in de uitwerking aandacht te geven aan dit aandachtspunt. Commissaris der Koningin Jansen: Mijnheer Van Dijk, ik constateer dat het door u aangekaarte onderwerp meer dan de moeite waard is om er bij stil te staan. Ook al zouden wij er geen formele rol in hebben te vervullen, dan nog is het onze verantwoordelijkheid om er in de komende periode voorzover dat binnen onze mogelijkheden ligt de aandacht op te vestigen. Ik zeg u dit in antwoord op uw vraag graag toe. Ik hoop bij de uitwerking op enig moment er iets meer concreet over te kunnen zijn. De heer Van Dijk (SGP): Ik dank de voorzitter van het college graag voor de loyale en royale toezegging om dit onderwerp op te pakken. Ik denk dat er iets mee te doen is in de preventieve sfeer, bijvoorbeeld richting onderwijs. Ik heb geen cijfers paraat, maar uit krantenberichten blijkt dat er vooral in het weekend nogal eens eenzijdige ongevallen zijn waarbij jongeren betrokken zijn. Concreet staat het niet in zo'n krantenbericht, maar het verhaal dat erbij hoort, kan de lezer zelf wel invullen. Commissaris der Koningin Jansen: De portefeuillehouder Verkeer en Vervoer kwam zojuist weer binnen. Ik kan daarom nu zeggen dat ik het in overleg met hem zal uitwerken.
Staten, 17 maart 2004
33
Voorzitter: commissaris der Koningin Jansen. De voorzitter: Ik geef thans gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring. De heer Oostra (CU): Voorzitter. Onze fractie is voor dit voorstel ten aanzien van jeugd en veiligheid en externe veiligheid. Wij merken daarbij evenwel op dat wij in de toekomst ook graag aandacht wensen voor ouderen en veiligheid. Ik denk aan rolstoelen en dergelijke in het verkeer. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen. Nr. 208. Voorstel van gedeputeerde staten van 17 januari 2004, kenmerk LNL/2004/307, betreffende wijziging Verordening beheer en schadebestrijding dieren in Overijssel. De voorzitter: Ik geef het woord aan de voorzitter van de commissie Ruimte en groen, de heer Haan, om mededeling te doen over de standpuntbepaling in de commissie. De heer Haan: Voorzitter. Bij de behandeling in de commissie is gebleken dat enkele fracties een stemverklaring willen afleggen. De voorzitter: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van een stemverklaring. Mevrouw Van Ommen (SP): Voorzitter. Mijn plotseling ziek geworden collega heeft de volgende boodschap achtergelaten. Met verwijzing naar de op handen zijnde nieuwe landelijke regeling zijn wij tegen het voorstel, omdat wij vinden dat de provincie moet anticiperen op nieuwe wet- en regelgeving en derhalve beide vogelsoorten waarom het gaat moet beschermen. Wij vragen dus om het meteen aanpassen van de verordening. De heer Vruggink (GL): Voorzitter. Ook wij zijn tegen het voorstel. Dat heeft te maken met de discussie die wij veelvuldig in het verleden hebben gevoerd. Wij zijn in principe tegen de jacht. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen, met de aantekening dat de fracties van de SP en GroenLinks geacht wensen te worden ertegen te hebben gestemd. Presidiumvoorstel Nr. 208. Voorstel van het presidium van 19 februari 2004, kenmerk PS/2004/210, betreffende het Communicatieplan voor provinciale staten. Voorzitter: mevrouw Husselman-Oosterom. Mevrouw Van der Lied-Homeijer (PvdA): Voorzitter, statenleden. Als fractie van de Partij van de Arbeid kunnen wij ons vinden in de opzet van het voorliggende presidiumvoorstel Communicatieplan voor provinciale staten. Wij gaan er dan ook mee akkoord om extra gelden die nodig zijn om de communicatie van provinciale staten naar het gewenste niveau te brengen eenmalig te dekken uit nietbestede incidentele middelen die van 2003 zijn overgeheveld naar 2004. Tijdens de behandeling van de begroting 2005 willen wij graag met de staten in debat gaan over de middelen die nodig zijn voor de voortzetting van de uitvoering van het communicatieplan. Toch willen wij nog een enkele opmerking kwijt over het voorliggende stuk. Wij zijn namelijk van mening dat bij het maken van het plan te veel van binnenuit, dus vanuit het provinciehuis is gekeken. Wij vinden het spijtig dat er niet wordt gerefereerd aan het onderzoek naar het imago van de provincie Overijssel. Als er gebruik was gemaakt van het imago-onderzoek zou naar ons idee het communicatieplan meer op de burger gericht zijn geweest. Goede communicatie is namelijk tweezijdig en kan en mag niet door één partij, in dit geval de provincie, worden bepaald, vooral niet in de politiek waar de belangen voor de burger veel te groot zijn. In het imago-onderzoek van 2003 en dat van 2002 geeft de burger aan dat het noodzakelijk is dat de provincie en de burgers meer over elkaar weten. Verder komt de functionaliteit van de website www.prv-overijssel.nl naar voren. Zo blijkt dat de internetsite bij het merendeel van de respondenten niet bekend is. Toch wordt in het communicatieplan gesteld dat wij moeten werken aan een verbetering van de website. Vergeten wordt dat wij er tevens voor moeten zorgen dat de site een algemene bekendheid krijgt in Overijssel.
Staten, 17 maart 2004
34
Tot slot wil ik nog een enkele opmerking maken over de debatnotities. Naar ons idee moeten debatnotities niet alleen op vastgestelde momenten worden uitgebracht, maar ook op ad hoc-basis, omdat op die manier kan worden ingespeeld op de ontwikkelingen in de provincie Overijssel en daarmee op de behoeften en vragen van burgers. Mevrouw Visser-Hendriks (CDA): Voorzitter, collega-statenleden. Het communicatieplan dat voor ons ligt, is een duidelijk plan en ambitieus, zeer ambitieus van opzet. Het moet het werktuig zijn waarmee PS zich in hun nieuwe rol van volksvertegenwoordiger als medecontroleur en -kadersteller beter kunnen profileren. Gesteld wordt dat provinciale staten met name in de eerste fasen van de beleidscyclus bij signalering en beleidsvoorbereiding meer zichtbaar zullen moeten worden. Dit kan ook worden bereikt door de verschillende mogelijkheden die door het ambtelijk apparaat eerst aan GS worden voorgelegd integraal door te geleiden naar PS. De heer Engbers refereerde hier ook aan bij de behandeling van de startnotitie Burgerparticipatie vanmiddag in de commissie. In het gisteren ontvangen nummer van Vernieuwingsimpuls van het IPO pleit onze plaatsvervangend voorzitter, mevrouw Husselman, ervoor dat GS gedetailleerde informatie aan PS geven, zodat PS zich als volksvertegenwoordiger kunnen waarmaken. Immers, als de burger van Overijssel daarom vraagt, moeten statenleden wel weten waarop hun antwoorden zijn gebaseerd. Wel is de CDA-fractie van mening dat bij de communicatie met de Overijsselse burgers en instellingen en bedrijven slechts selectief gebruik moet worden gemaakt van het fenomeen startnotitie respectievelijk debatnotitie. Lang niet alle onderwerpen lenen zich ervoor om tot onderwerp van een startnotitie te worden verheven. Het gevaar bestaat dat een te grote aanlevering de burger kopschuw maakt en dat daarmee dus mogelijk het tegengestelde wordt bereikt van wat men beoogt. Bij een eventueel op te stellen jaarprogramma voor startnotities moet ook altijd de mogelijkheid openblijven om op de actualiteit in te spelen. De vorige spreekster herinnerde er ook aan. Of dit alles, zoals de bedoeling is, het "stoffige" imago dat nog steeds bij het begrip provincie hoort, zal doen verdwijnen, zal mede afhangen van wat wij staten zelf van deze nieuwe rol maken. Communicatie mag geen eenrichtingsverkeer zijn. Interactie versterkt de meningsvorming van statenleden. De bereikbaarheid van de provinciale website en met name de toegankelijkheid van het stateninformatiesysteem vragen nog om verbetering. Dan nog het volgende. Ik dacht hieraan toen ik van de week een krantenartikel las over gemeenten die negatieve ervaringen hebben met burgerparticipatie in het algemeen. Gewaakt moet worden tegen de beeldvorming dat inspraak en meepraten kunnen worden opgevat als "je zin krijgen". Het blijkt dat gemeenten de afgelopen tijd er nogal eens tegen aanlopen dat burgers zich miskend voelen, omdat zij hadden ingesproken, maar niet bereikt hebben wat zij voor ogen hadden. Goede verslaglegging en afronding zijn voorwaarden om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen. De CDA-fractie kan instemmen met de in het ontwerpbesluit genoemde punten. Wat de gedachte betreft aan een structurele uitbreiding van de formatie voor communicatie blijft de fractie van mening dat ruimte dient te worden gevonden binnen de bestaande formatie. Bij de behandeling van de programmabegroting zullen wij hierop nader terugkomen. Commissaris der Koningin Jansen: Mevrouw de voorzitter. Ik begin met de financiële aspecten. Terecht is net door mevrouw Van der Lied opgemerkt dat de extra kosten voor 2004 binnen het budget van de griffie worden opgevangen, Zij gaat daarmee akkoord. Ik wil er overigens voor waken een interpretatie te geven aan het betoog van mevrouw Visser, want ik denk niet dat zij bedoelt dat het binnen de begroting van de griffie moet worden opgevangen. Zij bedoelt het mijns inziens in algemene zin. Ik zou ertegen willen maken die dingen te vermengen. Het duale stelsel brengt volgens mij met zich dat uw staten het begrotingsrecht hanteren en bepalen hoeveel middelen er naar de griffie gaan en welke taken er door de griffie worden uitgevoerd. Ik wil ertegen waken het door elkaar heen te laten lopen, zodat u bij wijze van spreken iets bij GS vandaan kunt halen en dat dan mixt met wat u doet. Ik stel daarom voor om de middelen die nodig zijn voor de griffie, en dus ook voor communicatie, via de begroting 2005 te regelen. Mevrouw Van der Lied pakte ook het punt op waaraan wij zelf het meest moeten doen. Zij zei dat het plan te intern gericht is. Eigenlijk zegt zij natuurlijk dat onze houding veel te intern gericht is. Met een plan heb je nog geen communicatie. Wij zullen het zelf moeten gaan invullen. Als je het debat van vanavond als het ware als film kon terugdraaien, zou je zien dat een paar elementen daarin heel interessant zijn, ook voor dé burger. Als je jezelf kritisch bekijkt zul je zien dat bepaalde momenten of onderwerpen zich minder voor communicatie lenen. Daarin moeten wij reëel zijn. Van groot belang is om je doelgroepen te kennen en te weten met wie je wilt communiceren. Dit sluit aan bij wat mevrouw Visser naar voren bracht. Je moet je rol kennen, je bereik kennen en je domein, wil je geen valse verwachtingen wekken. De provincie heeft op een aantal terreinen direct met burgers te maken, soms in de subsidiesfeer, soms op het terrein van verkeer en vervoer enz. Op andere momenten heeft de provincie eigenlijk uitsluitend te maken met gemeenten en maatschappelijke organisaties. Wees daarin helder, zodat je geen misverstand krijgt. Ik denk dat wij daar zelf veel aan kunnen doen. Het punt dat mevrouw Van der Lied noemde met betrekking tot de website koppel ik maar even aan de mogelijkheden
Staten, 17 maart 2004
35
die wij ook hebben om de provinciale pagina in de lokale bladen te gebruiken om de website duidelijk te profileren, zodat die aandacht stap voor stap kan worden versterkt. In reactie op wat mevrouw Visser zei, wijs ik erop dat burgerparticipatie tot problemen kan leiden als verkeerde verwachtingen worden gewekt. Daarom ben ik er sterk voor om je rol en je bereik helder te maken en je die twee iedere keer vooraf te realiseren. In goed overleg tussen college en presidium van de staten is besloten het aantal startnotities te beperken tot hoogstens acht per jaar omdat anders het systeem verwatert en men zich niet meer richt op kernpunten. Het vragenuurtje leent zich natuurlijk verreweg het beste voor vragen over de actualiteit. Dan kan een actueel punt naar voren worden gebracht. Daarmee kan iets worden gedaan. Het is weliswaar een kwestie van aan de ene kant GS en aan de andere kant PS, maar je kunt wel aankondigen dat je erover gaat praten en je kunt er duidelijk je mening over naar voren brengen. Dat is een heel mooi middel om de actualiteit te beheersen. Verder meld ik het belang om als staten tijdig op de hoogte te zijn van wat er speelt en om tijdig te kunnen reageren. Ik vertaal dat in de vraag richting het college van GS om continu stil te staan bij de actieve informatie die is besproken en er inhoud aan te geven, zodat de staten zo tijdig mogelijk kunnen beschikken over alle materiaal dat misschien ook politiek relevant is. Als ik het zo mag vertalen, hoop ik dat mevrouw Visser met deze notitie als voorbereid akkoord kan gaan. De opmerkingen die zijn gemaakt kunnen dan in dat licht worden meegenomen en via het presidium voor een deel naar GS en voor een deel naar onszelf als staten. De voorzitter: Misschien is het goed nog op te merken dat bij de bespreking van deze communicatienotitie met name is gekeken naar wat de criteria zijn van de startnotities, zodat wij die ook als goed instrument kunnen gebruiken. Daarnaast is er het nieuwe fenomeen van de debatnotities waarmee wij invulling kunnen geven aan ons volksvertegenwoordiger zijn en meer naar buiten kunnen, maar het moet nog helemaal vorm krijgen. Het is wel een instrument dat wij als staten op een andersoortige manier zouden kunnen invullen. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen. Voorzitter: commissaris der Koningin Jansen. De voorzitter: Dames en heren, ik dank u voor uw bijdrage om deze vergadering toch in een behoorlijk tempo af te afwikkelen. Ik meld dat de volgende vergadering wordt gehouden op 14 april en dat daarin nadrukkelijk het PVVP aan de orde zal komen. Sluiting 22.25 uur