VERSLAG van de VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN OVERIJSSEL
gehouden op maandag 26 mei 2003
Aanvang 9.30 uur. Voorzitter: de heer Jansen. Griffier: de heer Alberda van Ekenstein. Aanwezig zijn de leden Antuma (CDA), Antuma-Duisterwinkel (CDA), Beckmann (CDA), Been (VVD), Beldsnijder (SP), Van der Bent-van den Hout (CU), Beugelink (CDA), Broeze-van der Kolk (CDA), De Bruin (GroenLinks), Bussink (VVD), Van Dalfsen (PvdA), Dalhuisen (PvdA), D. van Dijk (SGP), G. van Dijk (D66), Dijkhuis (LPF), Dijkslag (VVD), Engbers (CDA), Evering (CDA), De Greef-Moes (D66), Haan (VVD), Van Harsselaar-Timmer (VVD), Hollemans (CDA), Husselman-Oosterom (CDA), Jaegers (PvdA), Kerkdijk (CDA), Knoeff (CDA), Koggel-Alferink (CDA), Kok (VVD), Koopman (CDA), Leussink (CDA), Leussink-Jonker (PvdA), Van der Lied-Homeijer (PvdA), Lulofs (PvdA), Mercanoglu (PvdA), Morskate (CDA), Netjes (CDA), Nieuwenhuis (CU), Nijhof-Sander (CDA), Oldenburger (CU), Van Olphen (GroenLinks), Van Ommen (SP), Oostra (CU), Pot (PvdA), Relker (PvdA), Ter Schegget (PvdA), Schipper (VVD), Schulten (CDA), Sijbom (VVD), Slagman (SGP), Slijkhuis (CDA), Tunc (PvdA), Visscher (VVD), Visser-Hendriks (CDA), Voortman (PvdA), Van Voorst tot Voorst (CDA), Vruggink (GroenLinks), Weegenaar-Bosch (CDA), Weijnen (PvdA), Welten (CDA), Wichers Schreur (CDA), Yildirim (SP) en Zwart (PvdA). Tevens zijn aanwezig de gedeputeerden Abbenhues, Jansen, Klaasen, Kristen, Ranter en Rietkerk. De voorzitter: Ik open de vergadering en deel mede dat bericht van verhindering tot het bijwonen van deze vergadering is ontvangen van de heer Harmelink. Vaststellen van de agenda De agenda wordt vastgesteld overeenkomstig het concept. Vragenuur De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Bussink voor het stellen van vragen over een tweetal onderwerpen. De heer Bussink (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie wil mondelinge vragen stellen over twee onderwerpen, in de eerste plaats het natuurlijk rolpad in Lemele, gemeente Ommen. Ons is ten gehore gekomen dat de ruimtelijke-ordeningsprocedure voor de aanleg van het rolpad ten behoeve van de Imminkhoeve stagneert doordat een stukje bos moet worden gekapt en dus een andere bestemming moet krijgen, wat dus een nieuwe artikel 19-procedure vergt. Dat houdt in dat de subsidiestroom die door Europa en de rijksoverheid is toegezegd in gevaar kan komen, omdat is afgesproken dat het pad in september zal zijn gerealiseerd waarna de subsidie zal worden uitgekeerd. Is het college van de materie op de hoogte? Wij hebben begrepen dat de nieuwe artikel 19-procedure in de ruimtelijkeordeningsprocedure gelijk kan lopen met de subsidieverstrekking. Is het college bereid te onderzoeken of verlenging mogelijk is van de periode van uitkering van de subsidie? Of heeft het college daartoe al stappen gezet? Ons tweede onderwerp betreft de zorgen over de reconstructie die de GLTO vorige week heeft
Staten, 26 mei 2003
2
verwoord in een brief. Die zorgen worden gedeeld door andere maatschappelijke organisaties die in het Overijsselse buitengebied werkzaam zijn. Men maakt zich zorgen over het in overeenstemming brengen van het ambitieniveau bij de reconstructie met het financieel kader dat erbij hoort. In de brief wordt voorgesteld, met de invulling en vaststelling van de definitieve plannen te wachten tot het moment dat de landelijke politiek meer helderheid heeft gegeven over de financiële kaders voor de uitvoering van die plannen. Daarnaast wordt voorgesteld de ambities aan het financiële kader aan te passen. Wij willen graag weten wat de koers van het college in dezen is. Wij willen ook graag weten hoe het binnen de contouren van de afspraken in de diverse streekcommissies is gesteld met het behoud van het draagvlak voor de reconstructie. Gedeputeerde Abbenhues: Voorzitter. GS zijn op de hoogte van de vertraging die kan ontstaan in het project vanwege de noodzaak van het afgeven van de artikel 19-verklaring. Daartoe hebben wij de beschikking met drie maanden verlengd. Op zich moet binnen die periode het plan ruimtelijkeordeningstechnisch gereed kunnen zijn. De uitvoering is aan degene die daarvoor staat. Kortom, het college heeft er kennis van en heeft maatregelen genomen die het mogelijk maken om het project te realiseren. Gedeputeerde Jansen: Voorzitter. De brief van GLTO is niet aan het college van GS gericht, maar aan de reconstructiecommissie, zoals het ook hoort. Want op dit moment bereidt de reconstructiecommissie het plan voor dat vervolgens in handen wordt gesteld van het college van GS. De GLTO maakt zich zorgen over het ambitieniveau in relatie tot de middelen en over de onzekerheid rond de ammoniakwetgeving. Het ministerie is met de laatste kwestie bezig. Wij weten niet of die onzekerheid op heel korte termijn zal worden weggenomen. De reconstructiecommissie waar ik als adviseur van het college bij zit, heeft gekozen voor de lijn van het zo beperkt mogelijk houden van het extensiveringsgebied. GLTO heeft al opgemerkt dat de problemen wat dat betreft haars inziens in Overijssel wat anders liggen dan bijvoorbeeld in Utrecht of Gelderland. De reconstructiecommissie heeft de bereidheid uitgesproken om het plan aan te passen zodra de wetgeving verandert. Wij moeten in de gaten houden dat wij te maken hebben met een dynamisch gebeuren: de wetgeving van dit moment is niet dezelfde als over vier jaar. De reconstructie zal worden uitgevoerd in een tijdvak van twaalf jaar. In de komende twaalf jaar zal best nog het een en ander veranderen. Het plan zal zo nu en dan moeten worden aangepast. Er wordt gestreefd naar een zo realistisch mogelijk plan waarbij ambities en middelen niet te ver van elkaar afwijken. Dat het gaat om een periode van twaalf jaar betekent dat er waarschijnlijk een niet erg ambitieus plan komt, indien bij het maken ervan geheel wordt uitgegaan van de huidige beroerde financiële situatie. Wij willen er echter wel enige ambitie in houden, maar tevens de werkelijkheid zoveel mogelijk benaderen. Nadat wij als provincie Overijssel in het onderhandelingsakkoord duidelijkheid hebben gegeven over het bedrag dat wij de komende vier jaar ter beschikking stellen voor de reconstructie, een kleine 45 miljoen, heeft het kabinet-Balkenende II duidelijkheid gegeven in het regeerakkoord. Er is van rijkswege de komende vier jaar 700 miljoen beschikbaar voor EHS, reconstructie en milieu. Hoe de verdeling precies is, weet ik niet. Afgelopen zaterdag sprak ik toevallig een van de verantwoordelijke bewindslieden en die zei: kom als provincies zo snel mogelijk met een bestedingsvoorstel zodat wij ook weten waaraan wij toe zijn. GLTO heeft tot nu toe steeds heel constructief meegewerkt. Wij hebben er als reconstructiecommissie vertrouwen in dat wij constructief zullen blijven samenwerken en dat wij met een goed plan zullen kunnen komen bij het college van GS en de staten. De heer Bussink (VVD): Voorzitter. Het is duidelijk dat het financiële kader nog niet geheel helder is. Er is wel helderheid over de maatvoering, maar niet over de doeluitkeringen naar de drie genoemde beleidsterreinen. Ons baart het tijdpad dat hoort bij het vaststellen van de plannen enige zorg. De staten komen als ik het wel heb pas in september weer bij elkaar, terwijl volgens onze informatie in juni de verdere invulling van de reconstructie aan het ministerie moet worden voorgelegd. GS moeten voor die tijd misschien al overgaan tot vaststelling van het plan. Dat betekent dat wij als staten niet de mogelijkheid hebben om lopende dat traject mee te discussiëren of het plan te toetsen aan het koepelplan dat eerder is vastgesteld. Daarover hebben wij nog zorgen. Dat wijziging van wetgeving automatisch bijstelling van plannen moet inhouden, is een antwoord dat wij zelf ook wel hadden kunnen bedenken. Gedeputeerde Jansen: Voorzitter. Over de betrokkenheid van de staten is een procedure afgesproken in overleg met de staten en de commissie. Die houdt in dat na de zomervakantie het veld wordt ingegaan met het plan dat door de reconstructiecommissie is vastgesteld. Daarna volgt de normale procedure van behandeling in de commissie en de staten.
Staten, 26 mei 2003
3
De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Dit laatste punt is niet onbelangrijk. U zult zich herinneren dat mijn fractie in het presidium heeft ingebracht dat zij grote moeite heeft met het procedurevoorstel dat er ligt, omdat de staten daarin pas weer op het eind aan bod zijn. In die zin onderschrijf ik de gedachte van de heer Bussink dat het verstandig lijkt dat de staten, eventueel in de commissie die wij vandaag gaan instellen, discussiëren over de vraag of het ontwerpplan past binnen het koepelplan, de Reconstructiewet en andere zaken. Het lijkt mij gewenst dat de staten een en ander gedurende het traject kunnen toetsen en zich niet behoeven te beperken tot een ja of nee aan het eind van het traject. De heer Morskate (CDA): Voorzitter. De CDA-fractie heeft de afgelopen jaren met bijzondere belangstelling het proces van reconstructie gevolgd. Wij staan nu vlak voor het vaststellen van de plannen en hebben tegelijkertijd te maken met nieuw ontwikkeld beleid. Wij hebben er als CDA-fractie ontzettend hard aan getrokken om te bereiken dat een dergelijk beleid zou worden ontwikkeld waarbij met name meer ruimte wordt gegeven aan realistische plannen en meer geld voor het op de rails krijgen van die plannen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de gedeputeerde nu zegt: laten wij er vooral voor zorgen dat wij met de reconstructie op korte termijn aan de slag kunnen. Die wens is door de vorige staten uitdrukkelijk uitgesproken. Wij moeten resultaten kunnen laten zien. Wij hebben er naar ik meen 40 miljoen voor uitgetrokken in ons eigen onderhandelingsakkoord. Het zou jammer zijn, het geld onbenut te laten liggen. Dat kan nauwelijks in het belang van de partijen zijn. Het lijkt mij een goede gedachte om nadat de reconstructiecommissie het plan heeft vastgesteld de statencommissie erover te informeren. De voorzitter: Ik wil een opmerking van procedurele aard maken, want dat is ook mijn rol in dezen. Ik wijs op wat de heer Oldenburger naar voren bracht, namelijk dat uw staten als het goed is straks een commissie op dit terrein instellen. Die commissie heeft een eigen rol te spelen in dit verband, ook wat de informatie betreft die van GS kan worden verkregen. Gedeputeerde Jansen: Voorzitter. De heer Morskate schetste al het spanningsveld: graag op korte termijn en tegelijkertijd zorgvuldigheid en betrokkenheid van de staten. Ik pleit er sterk voor het plan in december in de staten vast te stellen, zodat wij volgend jaar inderdaad aan het werk kunnen en pogingen kunnen doen om de voor dat jaar bestemde 10 of 11 miljoen te besteden. Tegelijkertijd heb ik heel goed begrepen dat in de staten de wenst leeft om er wat nauwer bij betrokken te worden. Wij zullen nagaan wat het meest geschikte moment is om de zaken in ieder geval voordat wij het veld ingaan toe te spelen aan de griffie van uw staten. Die moet dan maar in overleg met de statencommissie bekijken hoe het in zijn werk moet gaan. Eventueel zal het dan gaan over een voorontwerp van het plan. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Ik heb de woorden van de gedeputeerde aangehoord en meen dat het in wezen de staten zijn die bepalen wat er gebeurt. In wezen betekent dit dat de commissie voor 19 juni de gelegenheid heeft er zich over te buigen. Gedeputeerde Jansen: Voorzitter. Dat lijkt mij niet zo'n verstandige weg, want de staten hebben een opdracht gegeven aan de reconstructiecommissie en deze commissie voert die uit. De commissie zal op 19 juni of, zoals het er nu naar uitziet een week later, het plan vaststellen. Ik denk dat de staten die bevoegdheid aan de commissie moeten laten. Als het plan er ligt, zal het zo snel mogelijk aan de staten worden voorgelegd. De heer Oldenburger (CU): Akkoord. De voorzitter: Ik geef thans het woord aan de heer Beckmann voor het stellen van vragen. De heer Beckmann (CDA): Voorzitter. Normaliter worden in het vragenhalfuur vragen aan het college gesteld. De CDA-fractie wil nu evenwel een vraag stellen aan een fractie, en wel die van de SP. Wat is er aan de hand? Jaren en jaren zijn wij in deze staten met elkaar bezig om te spreken over de zorg, met name jeugdzorg, ambulancezorg en huisartsenzorg. Jaren en jaren proberen wij er geld voor te voteren, zodat wij die zorg toch dicht bij de burger kunnen brengen. Het is uit het diepst van mijn hart als ik zeg dat het ons zeer veel deugd doet dat de SP vragen heeft gesteld over de zorg en met name de huisartsenzorg. Wij wachten de antwoorden van het college daarop met zeer veel belangstelling af. De SP-fractie wil zich kennelijk voor de zorg inzetten; de enige vraag die ik aan de SPfractie heb te stellen is: als u zo voor de zorg wilt gaan, iets waarmee onze fractie heel blij is en ik neem aan dat dit ook voor de andere fracties geldt, ondersteunt u dan ook hoofdstuk 7 (investeren in zorg) van het onderhandelingsakkoord, met name waar het gaat om projecten en experimenten, voorgesteld door het college?
Staten, 26 mei 2003
4
De heer Yildirim (SP): Voorzitter. Ik zou deze vraag met ja of nee kunnen beantwoorden en dan zijn wij gauw klaar, maar dat doe ik niet. Ik constateer dat er sprake is van een culturele verandering in deze staten, want er wordt een fractie uitgedaagd. In het kader van het dualisme vind ik het een goede ontwikkeling dat statenleden onderling in gesprek gaan over bepaalde maatschappelijke items. Ik doe er graag aan mee. Wij hebben onze vragen aan het college gesteld. Het college is aan zet om erop in te gaan, maar dat verhindert ons niet om voordat het college komt met een vooronderzoek en een definitief voorstel onze visie hierop kort te verwoorden. Wij hebben vragen gesteld naar aanleiding van de ontwikkelingen tot nu toe. Wij hebben dit punt op 5 februari ook al aan de orde gesteld. Toen was het verkiezingstijd. Iedereen was hevig bezig met het uiten van zijn standpunt over allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Nu de collegeleden zijn benoemd en aan het werk zijn, wilden wij werk maken van het item huisartsenzorg. Mevrouw De Bruin (GL): Voorzitter. Eigenlijk heb ik een vraag aan de heer Beckmann. Misschien kan hij daarop antwoorden als de heer Yildirim klaar is. Het doet mij deugd dat het CDA wederom blij is dat andere partijen zorg hebben voor de zorg. Alleen wil ik de heer Beckmann wel vragen wat hij eigenlijk vindt van het feit dat er vorig jaar sprake is geweest van een enorme onderuitputting van de middelen die beschikbaar waren voor zorg. Hij kan in de jaarrekening zien dat de post zorg een van de twee posten is waarop anderhalf miljoen euro minder is besteed dan was begroot. Wat vindt de CDA-fractie daarvan? In dat bedrag zit onder andere het miljoen voor ambulancezorg. De heer Yildirim (SP): Voorzitter. Vroeger ging de huisarts gewoon naar patiënten toe en kwam bij hen over de vloer. Er was tijd en ruimte voor de huisarts om te weten hoe het woonleefklimaat van een patiënt eruit zag. Tegenwoordig is dat niet meer het geval. De huisartsenzorg is geïnstitutionaliseerd. Dat betekent dat de drempel voor de toegang tot die zorg is verhoogd, zeker voor mensen die een slechtere financiële positie in de samenleving hebben. Dit kabinet en de voorgaande kabinetten hebben ertoe bijgedragen dat die drempel voor mensen met een lager inkomen alleen maar hoger is geworden. Dat vinden wij een kwalijke zaak. Daarnaast neemt het aantal klachten op het gebied van de zorg steeds meer toe. Wij hebben gezegd: college, u staat ervoor en probeert er wat van te maken! Daarom hebben wij het college gevraagd om op basis van onderzoek met een concreet voorstel te komen dat ons de gelegenheid geeft om gezamenlijk te beslissen over wat eventueel de oplossing zou kunnen zijn. Ondertussen zijn wij geïnformeerd over meditaxi. Dat middel wordt op dit moment op verschillende plekken ingezet. Het is nog altijd te zien op Schiphol. Het was ook te zien in Rijssen, naar ik meen afgelopen maandag. Wij hebben het college gevraagd zich ook zo goed mogelijk te verdiepen in die problematiek en te komen met voorstellen. Dat is onze intentie bij de vraagstelling aan het college geweest. Wij hebben het college verzocht de antwoorden te agenderen voor de betreffende commissie, zodat wij in commissieverband met elkaar in discussie kunnen gaan. Mijn antwoord op de concrete vraag is dus ja. Alleen, wij geven niks om papieren tijgers, papieren plannen, folders enzovoort. Het probleem is pas opgelost wanneer mensen geen klachten meer hebben op dat gebied. Elke maatregel die bijdraagt aan het oplossen van de problematiek juichen wij dan ook toe. Ten slotte nodig ik u allen uit voor onze bijeenkomst van 13 juni in het Twenteborgziekenhuis in Almelo waarop wij met huisartsen, verplegenden en Tweede-Kamerleden in gesprek gaan over deze problematiek. De heer Beckmann (CDA): Mevrouw De Bruin, op die onderuitputting komen wij uitgebreid terug bij de behandeling van de jaarrekening. Punt twee is dat wij natuurlijk vorig jaar en het jaar daarvoor hebben geprobeerd extra middelen vrij te maken voor de ambulancezorg en enkele andere zaken waarvoor wij niet verantwoordelijk zijn. Eigenlijk maakte ik een compliment aan alle fracties en alle statenleden, want wij hebben met elkaar getracht er wat aan te doen. De CDA-fractie hoopt dat wij dit in de toekomst kunnen voortzetten, zij het misschien op een wat andere manier dan de laatste jaren het geval is geweest, want het was allemaal zeer beperkt, wat te maken heeft met de beperkte middelen. Mevrouw De Bruin (GL): Voorzitter. Nogmaals, wij komen tot de constatering dat de CDA-fractie de zorg een warm hart toedraagt, maar op het moment dat zij een portefeuillehouder levert niks uitgeeft op dat vlak. Dat vind ik een heel cynische constatering. De heer Beckmann (CDA): Deze opmerking is mijns inziens misplaatst, al mag u het natuurlijk wel zo
Staten, 26 mei 2003
5
zeggen. Als u kijkt naar alle initiatieven van de laatste jaren, zult u zien dat het CDA en andere collegepartijen en kleine partijen initiatieven hebben ontplooid. Ingekomen stukken Overeenkomstig de op de agenda vermelde voorstellen wordt besloten. Diversen Verkiezing van leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal De voorzitter: Ik benoem tot lid van het stembureau de heren Ter Schegget, Welten en Kok. Ik verzoek hen in deze volgorde naast mij plaats te nemen. De heer Harmelink heeft verzocht gebruik te mogen maken van de bevoegdheid om bij volmacht te stemmen. (De voorzitter verzoekt de leden om, na hoofdelijke oproeping door de griffier, bij hem een stembiljet in ontvangst te nemen en het dichtgevouwen biljet, na invulling met een rood potlood, persoonlijk bij hem in te leveren. Hierna wordt tot stemming overgegaan.) De uitslag van de stemming is, dat zijn uitgebracht: op lijst 1: 24 stemmen, waarvan 22 op mevrouw Y.E.M.A. Timmerman-Buck en 2 op mevrouw H.J. NapBorger; op lijst 2: 9 stemmen, waarvan 7 op mevrouw E.M. Kalsbeek-Schimmelpenninck van der Oye en 2 op de heer J.J. Van Heukelum; op lijst 3: 15 stemmen, waarvan 6 op de heer J. Stekelenburg, 3 op mevrouw M.C. Meindertsma, 2 op mevrouw I.Y. Tan, 2 op de heer H.C.P. Noten, 1 op mevrouw M.Y. Linthorst en 1 op de heer D.J. Wolfson; op lijst 4: 3 stemmen, alle op mevrouw D.J.B. de Wolf; op lijst 5: 2 stemmen, beide op de heer J.W.M. Engels; op lijst 6: 2 stemmen, waarvan 1 op mevrouw M.J.M. Kox en 1 op mevrouw A.H. Meulenbelt; op lijst 7: 2 stemmen, beide op de heer G. Holdijk; op lijst 9: 1 stem, op de heer R.H. Hessing; op lijst 10: 4 stemmen, waarvan 3 op de heer E. Schuurman en 1 op de heer E. van Middelkoop. Ongeldig was 1 stem. De voorzitter: De griffier maakt nu het proces-verbaal op van de stemming en de stemopneming. Het proces-verbaal zal worden getekend door mij en de drie leden van het stembureau. De geldige stembiljetten worden lijstgewijs gerangschikt en in een pak gedaan dat wordt verzegeld. Op het pak wordt de naam van de provincie vermeld en het aantal stembiljetten dat het bevat. De ongeldige stem wordt afzonderlijk in een pak gedaan dat op dezelfde wijze wordt behandeld. De aldus verzamelde stembiljetten worden met het proces-verbaal onmiddellijk overgebracht naar het centraal stembureau te Den Haag. (De door de voorzitter genoemde handelingen worden uitgevoerd.) De vergadering wordt voor een halfuur geschorst. Voorstellen van gedeputeerde staten A-voorstellen Nr. 24. Voorstel van gedeputeerde staten van 8 april 2003, kenmerk WB/2003/1114, betreffende wijziging reglement waterschap Regge en Dinkel. Nr. 26. Voorstel van gedeputeerde staten van 15 april 2003, kenmerk WK/2003/482, betreffende overdracht weggedeelte provinciale weg N763 Kampen-grens Gelderland. Deze voorstellen worden zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen. B-voorstellen
Staten, 26 mei 2003
6
Nr. 15. Voorstel van gedeputeerde staten van 28 januari 2003, kenmerk MI/2002/623, betreffende herziening nota Reserves en voorzieningen. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Dit statenvoorstel is in februari besproken in de commissie SBM en heeft daar weinig weerstand ondervonden. In de achterliggende nota, de nota Reserves en voorzieningen, staan heldere conclusies die destijds ook door de commissie werden gedeeld. In die zin is er weinig reden om er nu het woord over te voeren, ware het niet dat er inmiddels een andere situatie is ontstaan. In de tussentijd zijn er verkiezingen geweest, met als gevolg een nieuwe samenstelling van de staten en het college en een onderhandelingsakkoord. Dat heeft mij ertoe gebracht de vraag te stellen of het college en de coalitiepartijen vinden dat de nota zoals die voorligt met al haar conclusies wel kan worden aanvaard. Er zijn natuurlijk enkele merkwaardige dingen. In de nota staat dat wij het beleid met betrekking tot de reserves ongewijzigd voortzetten en dat dit nodig is voor aanvaard beleid. Er wordt gemeld dat er geen aanleiding is tot wijziging en dat zal worden vastgehouden aan de uitgangspunten. Een aardig punt daarin is dat in deze nota staat dat er rente zal worden toegeschreven. Bovendien staat erin te lezen dat reserves nodig zijn, wat overigens ook wordt gemeld door de accountant bij de jaarrekening. In mijn visie betekent aanvaarding van dit voorstel dat er heel weinig reserveruimte is en dat wij wel rente gaan toevoegen. Naar mijn idee slaat dat een gat in de financiële dekking van het onderhandelingsakkoord. Ik ben buitengewoon benieuwd hoe het nu moet. Wat mij betreft, wordt dit voorstel aanvaard. Mijn fractie zal er ook voor stemmen. Volgens mij moet er dan wel binnen de kortste keren een nota van wijziging op dit verhaal komen of een nieuw voorstel, mogelijk bij de perspectiefnota. Het doet merkwaardig aan om als nu wordt besloten dit beleid voort te zetten, waar mijn fractie dus voor is, straks bij de perspectiefnota te besluiten een ander beleid te gaan voeren. Daarover wil ik graag helderheid hebben. De heer Sijbom (VVD): Voorzitter. De herziening van de nota Reserves en voorzieningen is ook voor de VVD aanleiding tot het maken van een enkele opmerking. In de eerste plaats iets over het proces. Al in september 2002 werd ons het plan van aanpak aangeboden. Ik kan mij herinneren dat de VVD er toen in de commissie op heeft aangedrongen om de besluitvorming nog in de "oude" staten te laten plaatsvinden. Hier staan wij dan, bijna een jaar verder en in de staten in nieuwe samenstelling. Het toen voorgestelde tijdpad is in ieder geval bij lange na niet gehaald. Dat vindt de VVD jammer. In de versie van het statenstuk die nu voorligt, wordt er melding van gemaakt dat bij de doorlichting van de verschillende reserves en voorzieningen onder andere is gekeken naar het accountantsrapport behorende bij de jaarrekening van 2001. Door de accountant is toen opgemerkt dat: - een toelichting op de reserves en voorzieningen in algemene zin in alle planning- en controldocumenten diende te worden opgenomen; - een oordeel over risicobuffer en vrij besteedbare ruimte per reserve nodig is; - het opnieuw beoordelen van de risicobuffer wenselijk is en dat deze waar nodig dient te worden aangepast. Inmiddels is het accountantsrapport behorend bij de jaarrekening 2002 er. Ik heb dat nieuwe rapport maar even vergeleken met het vorige. Met de VVD constateert de accountant — en ik verwijs naar onze bijdrage over de beleidsbegroting 2003 — dat de omvang van de reserves en voorzieningen ook in 2002 fors is toegenomen en wel tot maar liefst 223 mln. Die groeiende omvang en de tijdige inzet van middelen vormen kennelijk in toenemende mate een aandachtspunt. De VVD concludeert dat wat dat betreft 2002 een min of meer verloren jaar is geweest. Er valt nog het nodige te verbeteren aan de beheersing. De accountant concludeert dat het goed is dat een actualisatie van de nota Reserves en voorzieningen heeft plaatsgevonden en aan de staten wordt voorgelegd. Daarbij worden aanbevelingen gedaan en aandachtspunten geformuleerd ter verbetering van het financiële beheer. De vraag rijst — en de VVD wil die stellen — wat het college doet met die aanbevelingen en aandachtspunten. In de nota wordt op die vraag in ieder geval geen antwoord gegeven. Het college concludeert dat er gelet op de risicoparagraaf en het bestaande weerstandsvermogen geen aanleiding is de hoogte van de risicobuffer aan te passen. Direct daarna merkt het college op dat een specifiek voor Overijssel opgesteld risicoprofiel noodzakelijk is. Dat is in onze ogen een beetje vreemd. De VVD begrijpt dat het opstellen van een dergelijk profiel niet past binnen de voorliggende nota, maar vraagt het college de staten een plan van aanpak voor te leggen met bijbehorende financiering, gericht op het opstellen van een specifiek risicoprofiel. De VVD gaat verder akkoord met het voorstel en meer in het bijzonder met het opheffen van de in de nota genoemde reserves en voorzieningen. De heer Dalhuisen (PvdA): Mijnheer de voorzitter. De heer Sijbom heeft in belangrijke mate punten aan de orde gesteld die ik ook naar voren wilde brengen. Ik zal die punten niet herhalen. Het is mijns inziens
Staten, 26 mei 2003
7
goed dat aandacht wordt besteed aan de risicobuffer en het onderzoek dat door de accountant wordt gevraagd. In het kader van de controleerbaarheid in de toekomst en de taak die wij als staten daarbij in het nieuwe dualistische systeem hebben, is het, zoals de heer Sijbom zei en naar ik meen in het voorstel staat, wenselijk om een goede monitoring van de reserves te doen plaatsvinden. Ik zou nog verder willen gaan. Ik denk dat het noodzakelijk is om een onderzoek te doen naar de hoogte van het risicoprofiel. Gedeputeerde Klaasen: Voorzitter. Het is, zoals in de stukken staat, terecht dat de provincie een paragraaf aan het risicoprofiel wijdt en met name inzichtelijk maakt welke risico's wij lopen en aangeeft of daaraan consequenties moeten worden verbonden, zowel in positieve als in negatieve zin. Wij nemen dan ook graag de suggestie van de heer Sijbom over om er bij de begroting op terug te komen, zodat de staten dan middelen kunnen voteren om het onderzoek te doen uitvoeren. Terecht is opgemerkt dat de reserves per saldo zijn gegroeid. Dat is met name een uitvloeisel van een tweetal statenvoorstellen van verleden jaar over het grondbeleid en het regionaal mobiliteitsfonds. Die middelen konden nog niet worden besteed, doordat er nog geen plannen zijn gemaakt. In die zin moet ik de opmerkingen dus nuanceren. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Ik heb een opmerking gemaakt over de uitgangspunten die wij herbevestigen bij aanneming van dit statenvoorstel. Ik heb geconstateerd dat hiermee, indien er niet op korte termijn tot heroverweging wordt overgegaan, een gat wordt geslagen in de financiële dekking van het onderhandelingsakkoord. Het verbaast mij dat daarop niet is gereageerd. Gedeputeerde Klaasen: Excuus voor deze omissie. U zegt terecht dat dit gaten zou kunnen slaan in de begroting voor volgend jaar, maar u mag van ons aannemen dat wij eventuele gaten zullen dichten in de begroting 2004 of via tussentijdse begrotingswijzigingen. De heer Oldenburger (CU): Het is niet een kwestie van "zou kunnen". Ik denk dat die gaten een gegeven zijn, gelet op de financiële paragraaf van het onderhandelingsakkoord. Gedeputeerde Klaasen: Helder. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen. Nr. 23. Voorstel van gedeputeerde staten van 18 maart 2003, kenmerk MI/2003/132, betreffende Jaarrekening 2002; 8e wijziging van de Beleidsbegroting 2003. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Mijn fractie heeft een aantal vragen ingediend in het kader van de schriftelijke voorbereiding van deze behandeling. Die vragen zijn door het college op een goede manier beantwoord. Wij kunnen ons in de beantwoording vinden en zullen dan ook akkoord gaan met de jaarrekening. De heer Kerkdijk (CDA): Mijnheer de voorzitter. Toen deze stapel papieren bij mij op de deurmat belandde, dacht ik: poeh. Ik heb de stapel daarna geparkeerd op de begrotingen voor 2002 en 2003 en dacht: poeh, poeh. Het is een hele stapel en het is ook droge kost, maar het is net als met het belastingaangifteformulier. Als dat begin januari binnenkomt, denk je: ja, dat moet ook weer gebeuren. Op het moment dat je aan het invullen gaat en erachter komt dat het eigenlijk toch wel meevalt (of misschien tegenvalt), zie je dat je er inzicht in krijgt en dan wordt het toch opeens leuk. Ik beperk mij nu tot de grote lijn, zij het wat uitgebreider als gevolg van de beperkte behandeling van dit stuk in de commissie SBM, zodat ik een aantal vragen moet stellen die eigenlijk in de commissie thuishoren. Ik volg bij mijn opmerkingen de lijn van het accountantsverslag, dat op zich een goede sublimatie geeft van de problematiek waarvoor wij staan. Allereerst een drietal complimenten. Een compliment voor de ambtelijke staf voor de samenstelling en de verdere verzorging van de jaarrekening. Wij onderschrijven het gestelde op pagina 5 van het accountantsverslag ten aanzien van verbetering van opzet en inhoud van de verslaglegging ten opzichte van voorgaande jaren. Een compliment voor het college in verband met het bereikte positieve resultaat van 9,6 mln. Dat is niet niks. Misschien is het zelfs nog meer, maar daar kom ik nog op. Het derde compliment is voor de fractie van de ChristenUnie voor haar vragen. Wij kwamen op dezelfde punten uit. Ik ben het ermee eens dat de beantwoording in lijn was van de vragen en zeer zeker een verduidelijking gaf. Dan nu de inhoudelijke kant waarbij ik, zoals gezegd, als leidraad neem het accountantsverslag. Op pagina 7 van het accountantsverslag gaat het over de kwaliteit van de toelichting en de analyses. De accountant schrijft dat een aantal afwijkingen is ontstaan, welke afwijkingen in veel gevallen niet worden
Staten, 26 mei 2003
8
toegelicht, wat een beperkt inzicht tot gevolg heeft in de resultaatontwikkeling en de uiteindelijke kwaliteit van het rekeningresultaat. Wij onderschrijven dit. Als nieuwkomer snap je niet waar men het over heeft: 9,6 mln. positief of 25,3 mln. Het laatste bedrag wordt bevestigd in een voetnoot op pagina 66 van het jaarverslag. Wat doe je dan? Je gaat SIS te hulp roepen en probeert in te loggen, wat de ene keer niet lukt en de andere keer wel en je haalt de stukken erbij. Uiteindelijk blijkt dat je door een aantal begrotingswijzigingen op die 25,3 mln. uitkomt. Waar wij het hebben over transparantie van de jaarrekening, openheid voor burgers en misschien ook wel verduidelijking voor nieuwe statenleden, zou het prettig zijn geweest als bij het geheel een specificatie was gevoegd leidend tot die 25,3 mln. Dat wordt ook onderschreven door de accountant, want die adviseert uiteindelijk om het jaarresultaat pas per jaareinde te bepalen en ter bestemming aan PS voor te leggen. Dat helpt de burger en dat helpt nieuwe statenleden. Graag krijg ik hierop een reactie. Op pagina 8 van het accountantsverslag wordt inzake de bedrijfsvoering gerept van onderbenutting van de toegestane formatie in 2002 van 62 fte's en in 2001 55 fte's. Dat betekent dat 3% van de toegestane formatie niet is benut, in ieder geval niet op deze manier. Mogen wij hieruit concluderen dat de in het onderhandelingsakkoord overeengekomen efficiencytaakstelling van 0,5% ruimschoots te realiseren is? Het wordt wat lastiger als je het zet tegenover de toelichting in het jaarverslag op pagina 70 waar sprake is van een stijging van de personeelsgebonden kosten van 16%. Aan de ene kant is er dus onderbenutting van de formatie en aan de andere kant zijn de personeelsgebonden kosten in 2002 16% hoger dan in 2001. Dat is een saillant verschil. De vraag naar de toelichting hoort eigenlijk in de commissie thuis, maar ik stel haar toch maar hier. Uiteindelijk komen wij bij de resultaatsamenstelling, vermeld in het jaarverslag op pagina 66. Ik onderstreep nogmaals dat wij bijzonder verheugd zijn over het positieve resultaat, maar de specificatie in de toelichting vanaf pagina 67 roept het beeld op van een hoog ambitieniveau. Ik geef enkele voorbeelden: aan bodemsanering is € 128.000 minder besteed, voor recreatie en toerisme is vooralsnog € 300.000 niet besteed, € 567.000 voor zorginfrastructuur zit nog in het jaarprogramma en € 1 mln. voor de ambulancediensten is eveneens niet besteed. De toelichting op die punten is niet echt diepgaand. Als nieuweling in de staten stel ik de vraag waarom dat miljoen voor de ambulancedienst niet is besteed. Dat zou ook de vraag van een burger kunnen zijn. De zittende leden zullen het wel weten, maar ik heb er weinig zicht op. Enerzijds vind ik dat er iets meer verantwoording moet worden afgelegd over waarom programma's anders lopen dan voorgenomen en anderzijds is het een uitdaging voor het nieuwe college om concreet invulling te geven aan de in de begroting voorgenomen beleidsuitgangspunten. Want ons onderhandelingsakkoord is getiteld "Ruimte voor actie", niet Ruimte voor niet-uitgeven. Wij hopen dat het nieuwe college aanmerkelijk beter zal scoren op de beleidsuitvoering. Dat lijkt mij een belangrijk aandachtspunt voor de nieuwbenoemde gedeputeerde van financiën. Ook hierop krijg ik graag een reactie. Mevrouw De Greef-Moes (D66): Voorzitter. Uit het overschot van ongeveer € 10 mln. blijkt eens te meer dat goed begroten kennelijk nog steeds een moeilijke zaak is. Wat onze fractie stoort, is dat het overschot van 2002 al in het onderhandelingsakkoord is verwerkt en in incidenteel beleid voor 2003. Het komt erop neer dat de onderhandelaars al hebben aangegeven hoe de verdeling respectievelijk de bezuiniging zal plaatsvinden. Deze politieke discussie zou volgens ons evenwel moeten worden gevoerd bij de behandeling van de perspectiefnota. Onze fractie neemt aan dat dit de laatste stuiptrekkingen van het monisme zijn. In de toekomst ziet zij het graag anders. Verder pleit D66 ervoor de jaarrekening ook uit te brengen als jaarrekening in één oogopslag vergelijkbaar met de begroting in één oogopslag. De heer Dalhuisen (PvdA): Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de dank en complimenten aan het college en het ambtelijk apparaat voor de stukken. De leesbaarheid is inderdaad bijzonder positief beïnvloed en de hanteerbaarheid van het een en ander is uiterst plezierig te noemen. Er is natuurlijk altijd ruimte voor verbetering, maar dit is al een mooie stap voorwaarts. Ik ga niet zover als mijn collega van het CDA dat ik het begrotingsresultaat een compliment waard vind. Ik heb er een iets andere opvatting over. Ik vind dat een overschot van 9,7 mln. (eigenlijk 25,3 mln.) te ver van de begroting af ligt. Dat betekent dat een aantal zaken bij de verwachtingen is achtergebleven. Het moment waarop wij de jaarrekening behandelen is een beetje merkwaardig. Enerzijds zitten wij tussen het monistische en dualistische systeem in, wat een behoorlijke verandering betekent van de behandeling van begroting en rekening en de taak die de staten daarin hebben. Anderzijds zitten wij tussen een oud en een nieuw college, wat ook een merkwaardig moment is voor de behandeling. Ik kijk dan ook niet naar incidentele punten en details. Ik kijk wel naar de relatie met het onderhandelingsakkoord Ruimte voor actie en naar het dualistische systeem van werken. In Ruimte voor actie is heel duidelijk gekozen voor een accent op uitvoering: niet heel veel plannen en weinig uitvoering, maar weinig plannen en veel uitvoering. In het kader van het dualistisch werken moet het accent worden gelegd op kaderstelling en controle. Die zaken worden namelijk onze
Staten, 26 mei 2003
9
taak. In de eerste plaats moet een rekening dan laten zien dat er een concreet en realistisch financieel beleid is gevoerd. Daarmee bedoel ik te zeggen dat niet de voorzichtigheid en het indekken tegen tegenvallers leidraad moeten zijn, maar de realiteit van alle dag. Dat betekent dat de begroting en de besteding zo dicht mogelijk bij elkaar moeten liggen. Mijn collega van het CDA heeft een aantal voorbeelden genoemd waarbij dat nadrukkelijk niet het geval is. Ik ga die voorbeelden niet herhalen. Ik neem wel aan dat er verklaringen voor te geven zijn, maar duidelijk is dat er niet tijdig op is ingehaakt bij de monitoring van de ontwikkeling gedurende het jaar. In het kader van onze controletaak zou ik het toejuichen als er in de toekomst wel op wordt ingehaakt. Dat moet ook gebeuren. In de tweede plaats zijn nodig een intensieve en zeer controleerbare doorzichtige planning en controle van het verloop binnen het begrotingsjaar. Noodzakelijk zijn rapportages over de voortgang, zodat indien nodig tussentijds kan worden bijgestuurd. In het kader van onze controlerende taak moet er sprake zijn van inzichtelijkheid voor de staten en van de mogelijkheid tot bijstelling van de kaders. Er dient een koppeling te zijn tussen het bestuursakkoord, de producten en de planning of controle. De doelmatigheid is al genoemd. Het is belangrijk dat er een uitgebreidere verklaring komt van de verschillen tussen begroting en rekening. Nu worden die verschillen vaak afgedaan als: de uitgaven zijn achtergebleven bij... Dat is een constatering, maar het waarom van het achterblijven wordt niet vermeld, terwijl dat van wezenlijk belang is voor een goede beoordeling door provinciale staten van het gevoerde beleid. Wij moeten mijns inziens beleid formuleren op het gebied van doelmatigheid om vast te leggen hoe wij het als staten willen hebben. Gezien de ontwikkelingen die er zijn geweest en die ook zichtbaar zijn in de rekening zal het subsidiebeleid wat strakker in het jasje moeten worden gestoken. De tussentijdse controleerbaarheid ervan zal moeten worden aangescherpt. De accountant heeft opmerkingen gemaakt over tijdigheid en kwaliteit van de rekening en de verantwoording van het beleid. Ook daarvoor vraag ik de aandacht van het nieuwe college. Ik heb bij het vorige agendapunt al gezegd dat wij de monitoring van reserves sterk in de hand moeten houden en dat tussentijds bijsturing moet kunnen plaatsvinden bij wijziging van beleid op onderdelen. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Ik kan mij goed vinden in het betoog van de heer Dalhuisen, maar ben nog benieuwd naar één ding. Hij noemt een afwijking van bijna 10 mln. van de begroting te groot. Als hij het kwalitatief invult, welk afwijkingspercentage zou hij dan redelijk vinden? Denkt hij bijvoorbeeld aan 1% of 2%? De heer Dalhuisen (PvdA): In begrotingsland is 2% een heel aanvaardbare afwijking, maar ik vind het gevaarlijk om het generaal te beschouwen, want je kunt in z'n totaliteit op 2% uitkomen, maar er op onderdelen verschrikkelijk naast kleunen. Ik zou het dus wat meer in detail willen bekijken. De heer Oldenburger (CU): Ik constateer dat die 10 mln. met 2% overeenkomt. De heer Dalhuisen (PvdA): Dat klopt. Mevrouw De Bruin (GL): In de allereerste plaats complimenten voor het college en de ambtelijke organisatie. Zoals een aantal uwer weet, moeten wij met ingang van deze periode ons financiële brein missen, maar gelukkig hebben wij kunnen concluderen dat inmiddels de stukken zo goed leesbaar zijn, dat wij er ook zonder dat financiële brein op een heel goede manier doorheen konden komen. Ik vond het zelfs geen saaie kost, maar bijzonder interessant. Ik maak wel een kanttekening bij dit compliment en dat vloeit voort uit het feit dat ik een tijdje in de commissie Beleidsevaluatie heb gezeten. Ook deze keer is het zeker in de toelichting op de producten in het geval dat gelden niet zijn besteed, niet altijd helder welke resultaten niet zijn gerealiseerd. Daar valt nog een nieuwe slag te maken. Aan het begin van de statenvergadering heb ik al gerefereerd aan ons enige inhoudelijke punt in dezen: het positieve saldo van deze rekening. GroenLinks kwalificeert dat als een eigenlijk negatief politiek gegeven. Ik herinner bijvoorbeeld aan de vele discussies in 2002 in deze statenzaal over de Telefonische hulpdienst Overijssel, een onderwerp waarmee enkele tienduizenden euro's zijn gemoeid. Ondanks alles is het niet gelukt daar geld voor vrij te krijgen, al zijn er uiteindelijk wel andere afspraken gemaakt. De beschikbaarheid van middelen zegt heel veel over de politieke ambities die je met elkaar kunt realiseren. Het is dan heel treurig te moeten constateren dat wij op onderdelen heel veel geld overhouden. Natuurlijk is het, zoals de heer Oldenburger met name in het interruptiedebatje aangaf, over de gehele linie beschouwd wellicht een acceptabel percentage, maar als je naar onderdelen kijkt niet. Bij zorg bijvoorbeeld blijkt er een fikse achterstand te bestaan in de uitvoering van het jaarprogramma. Dat zit 'm niet alleen in de € 583.000 die niet wordt besteed, maar ook in het feit dat een flink deel van de voor zorg bestemde middelen niet is onttrokken aan de IJsselmij-gelden. Er is dus eigenlijk nog meer niet uitgevoerd. Wat gaat dit college doen om dat probleem in ieder geval terug te dringen bij die onderwerpen die absoluut bij een meerderheid van deze staten prioriteit hebben, zodat daadwerkelijk tot uitvoering overgegaan kan worden?
Staten, 26 mei 2003
10
Wij zijn minder rouwig over het positief uitpakken van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting. Ook deze keer vallen de inkomsten daaruit hoger uit dan begroot. Dat is een trend. Ieder jaar weer krijgen wij op deze post meer dan wij hebben begroot. Moet op dat soort posten niet veel realistischer worden begroot? Wij zullen er in ieder geval kien op zijn bij de begroting. Kan echt niet worden voorzien hoeveel die opcenten gaan opleveren? Nogmaals, de trend is dat de inkomsten steeds hoger zijn dan begroot. Dat moet men toch kunnen voorzien. Dit geldt overigens ook voor een aantal andere posten. Wij vragen het college wat wij eraan kunnen doen om op dat punt scherper te begroten. Tevens kondig ik aan dat wij dit punt bij de begrotingsbehandeling heel sterk zullen volgen. De heer Dalhuisen (PvdA): Ik vraag mij af of je wel zo blij moet zijn met die meeropbrengst van de opcenten. Begrotingstechnisch ben ik het met u eens, maar ik denk dat je er niet zo blij mee moet zijn gezien het feit dat dit duidt op toegenomen autogebruik in Overijssel. Mevrouw De Bruin (GL): Had u verwacht dat ik het niet met u eens zou zijn? De heer Dalhuisen (PvdA): Nee, maar u was aardig positief over de meeropbrengst van de opcenten. Ik denk dat daar een heel gevaarlijke kant aan zit. Mevrouw De Bruin (PvdA): Wij zijn het er absoluut over eens dat het feit dat de auto's steeds zwaarder worden — want dat is een van de oorzaken van het zo gunstig uitvallen van de opcenten — een treurig gegeven is. Mensen kunnen zich permitteren steeds grotere auto's te nemen. In dit licht zijn wij daar evenwel minder rouwig om. Wij zijn er rouwiger om dat wij als provincie blijkbaar het jaarprogramma zorg niet uitvoeren. De heer Oldenburger (CU): Ik constateer overigens dat in het onderhandelingsakkoord de opcenten op de motorrijtuigenbelasting wel voor een miljoen zijn ingeboekt. In die zin is het dus kennelijk echt nodig. Gedeputeerde Klaasen: Voorzitter. Ik dank eenieder voor de complimenten die zijn uitgesproken aan het adres van het ambtenarenapparaat en het college, met name het oude college onder wiens verantwoordelijkheid dit stuk totstandgekomen is. Wij zullen die dank graag overbrengen aan al diegenen die hem verdienen. Er zijn opmerkingen van inhoudelijke en van technische aard gemaakt. De opmerkingen die vooral aansporingen inhouden om een betere werkwijze te volgen bij de jaarrekening volgend jaar zullen wij ter harte nemen. Wij zullen de staten mogelijk uitnodigen om daarover nog eens op een ander moment te spreken en ons de richting aan te geven waarin zij verbetering wensen. Ik zeg dit met name aan het adres van de heer Kerkdijk die daartoe een aantal voorzetten heeft gegeven. Ik hoop dat hij het goed vindt dat ik die nu voor kennisgeving aanneem en er niet op reageer. Er is veel gezegd over de overschotten die zijn ontstaan op deze jaarrekening. Dat die overschotten er zijn, is zichtbaarder geworden door de grotere transparantie van de stukken. In het verleden werden die overschotten op de reserves automatisch weer bestemd voor het beleid in het volgende jaar. In dat opzicht is het de vraag of de situatie nu zoveel anders is dan vorig jaar. Wat het aanpakken van beleid en het boeken van resultaten betreft, zou het natuurlijk het allermooiste zijn om aan het eind van het jaar bij het opmaken van de jaarrekening op nul uit te komen. Het college wil met Ruimte voor actie bewerkstelligen dat de plannen die er op de plank liggen worden uitgevoerd en dat het volgend jaar tegen de staten kan zeggen dat het resultaat minder mooi is dan nu, omdat de plannen daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Het college hoopt dat de staten behulpzaam zullen zijn bij het tot uitvoering brengen van die plannen. De heer Dalhuisen heeft gesproken over de planning- en controlcyclus. Een van de eerstvolgende momenten waarop wij het daarover zullen hebben, is de behandeling van de najaarsnota. Willen de staten dat wij op eerdere momenten of helderder rapporteren, dan horen wij graag wat zij van ons verwachten. In het bestuursakkoord staat iets over de hoogte van het bedrag van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting en over de manier waarop wij het in de toekomst opgebouwd willen zien. Het is waar dat wij vorig jaar 1,2 mln. meer binnen hebben gekregen dan wij hadden begroot. Dat komt doordat wij de begroting maken op basis van gegevens die zijn aangereikt door de dienst motorrijtuigenbelasting. Het is moeilijk om het gewicht en het aantal auto's dat er komt in te schatten. Wij moeten niet al te progressief ramen, maar het maken van een raming die achteraf dichter bij de werkelijkheid blijkt te liggen, is een uitdaging voor komend jaar. Bij de begroting komen wij er uiteraard op terug. Mevrouw De Bruin heeft al voorstellen aangekondigd. Die zien wij graag tegemoet. Wat de resultaatanalyse betreft, kom ik terug op een opmerking die ik eerder heb gemaakt. GS hebben er met de staten een gedragslijn over afgesproken. In de reactie van het college op het accountantsverslag staat daarover: Deze gedragslijn functioneert naar tevredenheid van zowel het
Staten, 26 mei 2003
11
college als provinciale staten. De wijze waarop het resultaat wordt bepaald, wordt in de jaarrekening inzichtelijk gemaakt en wij presenteren eveneens een gezuiverd saldo. Het uiteindelijk doel is dat transparant is voor uw staten hoe het rekeningresultaat is opgebouwd. Voorzitter. Ik hoop dat de staten zich daarin kunnen vinden. Nogmaals, als zij het anders willen, hoor ik dat graag. Collega's zullen nog inhoudelijk ingaan op de onderwerpen zorg en personeelszaken. De heer Van Dijk (D66): Wat de planning- en controlcyclus betreft, heeft de gedeputeerde gemeld dat de behandeling van de najaarsnota het eerstvolgende moment is waarop wij bezien hoe dit jaar is verlopen. Meestal is dat eind november. Vroeger hadden wij nog wel eens een voorjaarsnota waarin die controlefunctie ook zat, dus een soort termijnbericht. Er zijn zelfs gemeenten (geweest) die drie of vier termijnberichten uitbrengen om te bepalen hoe de gemeente in het betreffende jaar reilt en zeilt. Ik wil hier in de week leggen dat één moment van planning en controle nogal mager is. Gedeputeerde Klaasen: Ik heb aangegeven dat het het eerste moment is in de planning en controle, maar wij hebben natuurlijk ook nog een voorjaarsnota en de begroting zelf. De heer Van Dijk (D66): Door de vorige gedeputeerde is de controlefunctie uit de voorjaarsnota weggeschreven. Ik herinner mij dat er een discussie over heeft plaatsgevonden. U bent slim en zegt: het eerstvolgende controlemoment is de najaarsnota. Dat is correct. Ik leg alleen bij het college en mijn collega's de gedachte in de week om wat vaker een controlemoment in te bouwen. Ik denk dat de heer Dalhuisen mij daarin wel zal steunen. Ik laat in het midden of het dan termijnberichten moeten heten of anders. De voorzitter: Ik concludeer dat u hiermee binnen de staten wilt aangeven wat uw intenties op dit punt zijn. Dat zal ongetwijfeld in commissieverband of anderszins aan de orde komen. Gedeputeerde Ranter: Voorzitter. Mevrouw De Bruin en de heer Kerkdijk hebben terecht de vinger gelegd bij de onderuitputting op de post zorginfrastructuur. Dat was ook het eerste wat mij opviel toen ik de jaarrekening voor het eerst tot mij nam, toen nog in een andere positie onder het oude college. Die redelijk forse onderuitputting heeft twee oorzaken. Ten eerste moeten de gelden voor de ambulances die de staten vorig jaar ter beschikking hebben gesteld formeel nog worden uitgekeerd. Er komt heel binnenkort een subsidieaanvraag van de ambulancediensten. De gelden zullen dan worden uitgekeerd. De gelden zijn al besteed, maar moeten formeel nog worden overgedragen. De twee ambulanceposten draaien al volop, zoals de staten hebben kunnen constateren. De heer Beckmann (CDA): Voorzitter. De gedeputeerde geeft aan dat de gelden al zijn besteed. Dat is nu juist het probleem. Vier jaar geleden zijn gelden beschikbaar gesteld voor routeplanners. Tot voor drie maanden waren die evenwel nog niet uitgegeven! Ik wil weten of er nu vaart achter wordt gezet en of er een goede controle plaatsvindt. Gedeputeerde Ranter: Het miljoen dat de staten vorig jaar ter beschikking hebben gesteld wordt heel binnenkort overgemaakt. Ik kan op dit moment niet zeggen of de gelden die de staten voor de routeplanners beschikbaar hebben gesteld al uitgegeven zijn. Ik stel mij voor hierop terug te komen in de eerstvolgende commissievergadering. Mochten de gelden niet zijn uitgegeven, dan zullen wij nader moeten overleggen over hoe deze middelen wel voor de ambulances kunnen worden gebruikt. De onderuitputting op de zorginfrastructuur is een gevolg van het feit dat het jaarprogramma verleden jaar relatief laat (medio april) van kracht kon worden. Het is destijds in de adviescommissie Meedoen aan de samenleving besproken. Daar is gezegd dat de programmalijnen in dit jaarprogramma minimaal twee jaar vragen. Misschien kan ik de staten geruststellen met de mededeling dat inmiddels binnen de kaders van de diverse programmalijnen allerlei projecten zijn ontwikkeld en dat gelden uit de projectgelden voor 2002 zijn toegezegd. De aanvragen worden in de eerste helft van 2003 ingediend en de gelden worden dan uitgekeerd. Via de resultaatbestemming in de jaarrekening moeten ze weer terugkomen. Door de late inwerkingtreding van het jaarprogramma kon een en ander dus niet formeeltechnisch in 2002 worden verwerkt. Mevrouw De Bruin (GL): Betekent dit dat het opschuift? Krijgen wij het correcte kasritme dan in de begroting? Of gaat u binnen een beperkte periode nog uitvoeren wat er in het jaarprogramma zat? Gedeputeerde Ranter: Dat laatste is het geval. Wij gaan een deel van het geld dat was bestemd voor 2002 in 2003 uitbetalen. Gedeputeerde Kristen: Voorzitter. De heer Kerkdijk heeft een vraag gesteld over enerzijds
Staten, 26 mei 2003
12
onderuitputting op de post personeel en anderzijds opvallende kostenstijgingen in de personele sfeer. De heer Kerkdijk heeft kunnen lezen dat een percentage onderuitputting nodig is om flexibiliteit in het geheel te behouden. Je kunt niet één op één begroten. Er is dus sprake van enige flexibiliteit en die is van een dusdanig bescheiden omvang dat deze acceptabel is. Anderzijds is niet altijd alle noodzakelijke kennis aanwezig in dit overigens voortreffelijke ambtelijke apparaat. Daarom moeten er wel eens mensen worden ingehuurd. Daarop heeft dat percentage van 16 betrekking. De heer Dalhuisen heeft over het subsidiebeleid gesproken. Ik kan hem in algemene zin geen antwoord geven, maar voorzover het mijn portefeuille betreft, moet ik zeggen dat er de afgelopen jaren al sprake is geweest van een, om in zijn termen te spreken, "strakker in de jas"-slag. Bovendien hebben wij voor de komende periode afspraken met elkaar gemaakt over de subsidieverordening welzijn. Mevrouw De Bruin heeft gesproken over de THD. In het onderhandelingstraject hebben wij inderdaad gesproken over wat wij met de THD moeten doen. Wij hebben gezegd: wíj zullen niet met voorstellen komen. Je kunt vanuit een bijna geconditioneerde reflex vragen wie er dan wel mee moet komen. Het is mij in het duale stelsel niet meer gegeven om daar advies over te geven. Mevrouw De Bruin (GL): Dank. De heer Dalhuisen (PvdA): Voorzitter. De beantwoording kwam in belangrijke mate overeen met wensen onzerzijds. Alleen, de opmerking van gedeputeerde Klaasen over de hoop de uitvoering in de toekomst te verbeteren dient volgens mij aangescherpt te worden. Namens de fractie van de Partij van de Arbeid zeg ik: de volgende keer rekenen wij het college erop af. Het is zaak dat het gebeurt. Met hopen alleen kom je er niet. Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat hij het goed had gezien dat hij mij aan zijn zijde had. De heer Kerkdijk (CDA): Voorzitter. De heer Oldenburger vroeg bij interruptie wat een acceptabel afwijkingspercentage is. Er werd met percentages gespeeld alsof je daarin rigiditeit kunt betrachten. Het lijkt mij dat iedere afwijking op zich acceptabel is als zij goed wordt toegelicht en uitgewerkt, en met name daaraan ontbrak het. Ik denk dat er niet veel problemen ontstaan over een afwijking van 10% of 15% als die goed wordt onderbouwd en toegelicht. Mevrouw De Bruin had het over saaie kost. Ik heb gezegd dat het droge stof leek, maar dat het echt leuk is als je ermee bezig bent. Van die stapel papieren word ik wel wat angstig, maar ik heb inmiddels begrepen dat stapels papier in dit huis een gegeven zijn. Wij juichen het ten zeerste toe dat gedeputeerde Klaasen de komende periode frequent van gedachten wil wisselen, naar ik aanneem ook met de commissie Economie en bestuur, over een aantal invullingen. Wij zullen graag meedoen aan die discussie. Gedeputeerde Kristen gaf aan dat 3% onderbenutting nodig is voor de flexibiliteit, maar dat er ook mensen worden ingehuurd en dat daardoor de personeelsgebonden kosten 16% hoger zijn. Mag ik het kort door de bocht zo zeggen: het extra inhuren verhoogt de personeelsgebonden kosten uiteindelijk met 13%? Wij zouden het inhuren van externe krachten eigenlijk alleen maar sporadisch willen laten plaatsvinden. In het verleden paste inhuren wellicht beter bij de krappe arbeidsmarkt, maar de arbeidsmarkt is helaas minder krap. Een kritische lijn inzake extern inhuren lijkt mij toe te juichen. Gedeputeerde Kristen: Dat ben ik met u eens, maar de berekening die u nu maakte, kan natuurlijk niet zomaar worden gemaakt. De voorzitter: Ik concludeer dat alle opmerkingen die hier zijn gemaakt in de komende periode hetzij in commissieverband hetzij plenair nog aan de orde zullen komen. Ik geef thans gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen. De heer Dijkhuis (LPF): Voorzitter. Aan de orde is de vaststelling van de jaarrekening over 2002. U weet dat in dat jaar de LPF geen deel heeft uitgemaakt van deze staten en dat onze fractie derhalve niet heeft kunnen meedenken, laat staan meebeslissen over de aanwending van gelden. Wij wensen ons daarom van stemming te onthouden. De heer Van Dijk (SGP): Voorzitter. Ook wij hebben waardering voor de stukken. Over de hoogte van het resultaat zijn verschillende gedachten uitgesproken. Ook wij vinden dat het gezien de begroting acceptabel is. De heer Dalhuisen zei dat het wat strakker in het pak moet. Je kunt daar wel naar streven, maar een maatpak zal het nooit helemaal worden. De heer Kristen zei ook al dat één op één niet lukt. Ik zit dan aan het eind van de rit liever wat ruimer in het pak. Wat de opcenten op de motorrijtuigenbelasting betreft, moeten wij ervoor oppassen ons niet rijk te rekenen en te denken dat de opbrengst ieder jaar wel een miljoen hoger zal zijn. Er zal toch een keer een verzadigingspunt worden bereikt, tenzij de persoon gelijk krijgt die naar ik meen in verkiezingstijd de
Staten, 26 mei 2003
13
heer Ter Schegget naar de kroon wilde steken in de Partij van de Arbeid en suggereerde dat in Overijssel iedereen in een Bentley zou moeten rijden, maar die persoon is niet aan de macht gekomen. Voorzitter. Wij stemmen in met het voorstel. Het voorstel wordt zonder stemming aangenomen. De voorzitter: De fractie van de LPF wenst de aantekening geacht te worden zich van stemming te hebben onthouden. Nr. 27. Voorstel van gedeputeerde staten van 15 april 2003, kenmerk MI/2003/181, betreffende verordening Rechtspositie statenleden, gedeputeerden en commissieleden 2003. Mevrouw De Greef-Moes (D66): Op 22 april hebben provinciale staten een amendement aangenomen om het mogelijk te maken dat burgerleden, zogenaamde lijstopvolgers, lid zijn van commissies. Gezegd is dat burgerleden als volwaardig lid zouden kunnen deelnemen aan de commissievergaderingen. Wij vinden dan ook dat zij dezelfde voorzieningen moeten krijgen als de commissieleden die uit de staten afkomstig zijn. Wij zouden graag zien dat de burgerleden ook gebruik kunnen maken van de computerapparatuur. Vandaar dat wij een amendement op dit voorstel hebben opgesteld dat ik u hierbij mag overhandigen, voorzitter. De voorzitter: De overwegingen en het dictum van het amendement luiden als volgt: overwegende dat: - lijstopvolgers die lid zijn van een commissie uit provinciale staten als volwaardig lid in een statencommissie moeten kunnen functioneren; - het daarom gewenst is hen ook de computer- en communicatieapparatuur als bedoeld in artikel 11 ter beschikking te stellen; - als uitvloeisel daarvan artikel 11 aan te vullen met een tweede lid waarin wordt bepaald dat het eerste lid van dit artikel ook van toepassing is op die commissieleden, die als lijstopvolger lid zijn van een commissie uit provinciale staten; besluiten: - artikel 11 aan te vullen met een tweede lid dat luidt als volgt: "Het bepaalde in het eerste lid is ook van toepassing op die commissieleden, die als lijstopvolger lid zijn van een commissie uit provinciale staten" - het ontwerp-besluit, onderdeel 1, als in bovenstaande zin gewijzigd vast te stellen. De heer Welten (CDA): Voorzitter. Onze fractie heeft uiteraard niet over dit amendement gesproken. Ik stel voorop dat de gedachtegang die aan het amendement ten grondslag ligt redelijk is. Toch denk ik dat het uit zorgvuldigheidsoverwegingen verstandig is niet meteen te besluiten tot aanpassing van het voorstel doch het voorgestelde eerst te laten toetsen op evenwichtigheid, de verschillende verantwoordelijkheden die in het rechtspositiebesluit zijn uitgewerkt, de uitvoering en de dekking. Onze fractie stelt voor om het presidium uit te nodigen om via de griffie een nader voorstel uit te werken voor een passende facilitaire regeling voor commissieleden. De voorzitter: Uw woorden samenvattend stel ik vast dat u D66 in overweging geeft, dit amendement aan te houden, het eerst inhoudelijk in het presidium te laten bespreken en het dan weer terug te laten komen. De heer Van Dijk (SGP): Voorzitter. Als je niet-statenleden tot commissies toelaat en hen als volwaardig commissielid wilt laten functioneren, ligt het voor de hand om hen ook in aanmerking te laten komen voor de regeling op het gebied van communicatie. De heer Kok (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie volgt de lijn van Rob Welten. Dat lijkt mij een hele logische. Lijstopvolgers benoemen in een commissie, maar niet faciliteren, dat kan niet, maar je moet het wel zorgvuldig doen en ook kijken naar dekking, de eigendomssituatie van de computer en dergelijke. Ik begrijp dat het amendement alleen betrekking heeft op de aanschaf van de computer, maar misschien zijn er nog meer zaken relevant. Het lijkt mij heel verstandig dat het presidium via de griffie komt met een fatsoenlijk voorstel, waarin ook de dekking zit. Er is ook wat mij betreft geen reden om het amendement nu al aan te nemen, want ik lees het als een soort motie. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter. Ik kan mij aansluiten bij de woorden van de vorige spreker.
Staten, 26 mei 2003
14
De heer Ter Schegget (PvdA): Voorzitter. Het wordt een beetje saai, al is dat in het dualisme niet de bedoeling. Ook ik sluit mij aan bij de woorden van de voorgaande sprekers. Het lijkt mij inderdaad goed, het presidium uit te nodigen om een aantal zaken in deze verordening nog eens tegen het licht te houden. De heer Welten sprak netjes over evenwichtigheid. De fractie van D66 haalt er, hoe sympathiek ook, één element uit, maar er zijn meer elementen die voor statenleden gelden doch nog niet zijn geregeld voor niet-statenleden in een commissie. Ik vraag mij ook af of je dat ook moet willen, maar dat is een andere vraag. Je moet er in ieder geval wel naar kijken. Ook bij ons in de fractie ontbreekt het zicht op criteria hier en daar, bijvoorbeeld in artikel 9, lid 1. Ik denk dat het goed is, het presidium uit te nodigen om bij een aantal regelingen criteria neer te zetten, want wij zullen onszelf in die zin ook moeten controleren. De voorzitter: Geven de suggesties van andere fracties de D66-fractie aanleiding om het amendement aan te houden? Mevrouw De Greef-Moes (D66): Wij kunnen er verder mee akkoord gaan. De voorzitter: Dit betekent dat u het amendement thans niet voorlegt ter besluitvorming en dat het via het presidium in dezelfde of een andere gedaante terugkomt. Ik concludeer dat het voorstel zonder stemming wordt aangenomen. De heer Ter Schegget (PvdA): Ik neem natuurlijk aan dat de voorzitter van het presidium bereid is dit onderwerp op de agenda van... De voorzitter: Ziet u mij niet glunderen? Mevrouw De Bruin (GL): Ik neem aan dat de voorzitter van het presidium ook alert zal zijn op de rol en verantwoordelijkheid van het presidium. Wij moeten voorkomen dat het presidium een soort werkgroep van de staten wordt waarin wij tal van dingen gaan uitwerken. Volgens mij heeft het presidium vooral een agenderende functie ten opzichte van de staten. Uitwerkingen en het ontwikkelen van voorstellen zouden zoveel mogelijk op een andere manier moeten worden geregeld. Ik wil dit wel meegeven aan de voorzitter van het presidium. De voorzitter: Al diegenen die de presidiumvergaderingen de afgelopen periode hebben meegemaakt, zullen niet kunnen ontkennen dat vooral wordt getracht om het politieke hier te laten plaatsvinden, om hier een aantal deskundige vragen bij het presidium neer te leggen en het resultaat vervolgens aan de staten voor te leggen. Maar deze oproep zal ik zeer ter harte nemen. Voorstellen van het presidium Nr. 28. Voorstel van het presidium van 20 mei 2003, kenmerk PS/2003/251, betreffende instelling en samenstelling vaste commissies van provinciale staten. De voorzitter: Vanmorgen is in het presidium nog gesproken over een brief van het college van GS die is binnengekomen. Besloten is om de staten voor te stellen conform het voorstel te opereren en om in mei 2004 de nu voorgestelde werkwijze te evalueren. Daarbij zullen dan de brief van het college en de opmerkingen van verschillende fracties worden meegewogen. Het voorstel wordt zonder beraadslaging en zonder stemming aangenomen. Nr. 29. Voorstel van het presidium van 20 mei 2003, kenmerk PS/2003/286, betreffende benoeming voorzitters en plaatsvervangend voorzitters van de statencommissies. De voorzitter: Aan uw staten is een lijst overgelegd van de personen die bij dit voorstel en de volgende voorstellen kandidaat zijn gesteld. De heer Been (VVD): Mijnheer de voorzitter. Ik wil mijn teleurstelling uitspreken over het feit dat de fractie van GroenLinks voor het plaatsvervangend voorzitterschap van provinciale staten een mannelijke kandidaat naar voren heeft geschoven, terwijl de fractie in meerderheid uit vrouwelijke statenleden bestaat. Niets ten nadele van de heer Vruggink, maar ik neem aan dat dit als een zo belangrijke functie is gezien dat zijn collega-fractiegenoten alsnog een man naar voren hebben geschoven.
Staten, 26 mei 2003
15
Mevrouw Van Olphen (GL): Ik vind dit zo flauw dat ik eigenlijk niet wil reageren, maar wij zijn gezien het aantal leden van onze fractie, de kwaliteiten die wij hebben en de taken die wij inmiddels hebben verdeeld uitgekomen bij het kandideren van de heer Vruggink. Er is gekeken naar kwaliteit en beschikbaarheid. Aangezien wij voor kwaliteit gaan en daar tijd voor nodig is, is volgens ons de inzet van de heer Vruggink op dit moment op z'n plaats. De heer Been (VVD): Ik ben het van harte met u eens dat kwaliteit en beschikbaarheid de doorslaggevende factoren zouden moeten zijn. Mevrouw Van Olphen (GL): Even teruggrijpend naar de vorige statenvergadering wijs ik erop dat wij van mening zijn dat waar er zoveel vrouwelijke kwaliteiten in de provincie zijn, de aanwezigheid van slechts één vrouw in het college niet leidt tot representativiteit daarin. Op dit moment is volgens ons daar de kwaliteit ondergesneeuwd. De voorzitter: Ik constateer dat de stemming over de plaatsvervangende statenvoorzitter op een later moment aan de orde komt. Ik benoem tot lid van het stembureau de heren Van Voorst tot Voorst, Slagman en Vruggink en mevrouw Tunc. Ik wijs erop dat voorgedragen zijn als voorzitter respectievelijk vice-voorzitter van de statencommissie Ruimte en groen de heren Haan en Evering, van de statencommissie Verkeer, milieu en water de heren G. van Dijk en Oostra, van de statencommissie Zorg en cultuur de heer Antuma en mevrouw Leussink-Jonker en van de statencommissie Economie en bestuur de heren Dalhuisen en Schipper. De uitslag van de schriftelijke stemming is dat benoemd worden: - tot voorzitter van de commissie Ruimte en groen de heer Haan met 62 stemmen; - tot vice-voorzitter van de commissie Ruimte en groen de heer Evering met 60 stemmen, terwijl 2 stemmen blanco zijn uitgebracht; - tot voorzitter van de commissie Verkeer, milieu en water de heer G. van Dijk met 58 stemmen, terwijl 1 stem is uitgebracht op mevrouw De Greef-Moes en 3 stemmen blanco zijn uitgebracht; - tot vice-voorzitter van de commissie Verkeer, milieu en water de heer Oostra met 61 stemmen, terwijl 1 stem blanco is uitgebracht; - tot voorzitter van de commissie Zorg en cultuur de heer Antuma met 61 stemmen, terwijl 1 stem blanco is uitgebracht; - tot vice-voorzitter van de commissie Zorg en cultuur mevrouw Leussink-Jonker met 61 stemmen, terwijl 1 stem blanco is uitgebracht; - tot voorzitter van de commissie Economie en bestuur de heer Dalhuisen met 61 stemmen, terwijl 1 stem blanco is uitgebracht; - tot vice-voorzitter van de commissie Economie en bestuur de heer Schipper met 60 stemmen, terwijl 2 stemmen blanco zijn uitgebracht. De voorzitter: Ik complimenteer de tot voorzitter respectievelijk vice-voorzitter van een statencommissie benoemden met de rol die zij gaan vervullen. Nr. 30. Voorstel van het presidium van 20 mei 2003, kenmerk PS/2003/287, betreffende benoeming plaatsvervangend voorzitter van provinciale staten. De voorzitter: Aangezien de heer Vruggink een van de kandidaten is, verzoek ik mevrouw De Bruin bij deze stemming zijn plaats in het stembureau in te nemen. Ik geef achtereenvolgens de heren Vruggink en Oldenburger en mevrouw Husselman-Oosterom de gelegenheid om uw staten voor te houden waarom zij het meest geschikt zijn voor deze functie. De heer Vruggink (GL): Voorzitter. Ik wil het kort houden, omdat ik vind dat je geen ellenlange verhalen moet houden. De statenleden die ook in de vorige statenperiode zitting hadden in de staten kennen mij ondertussen wel. Ik probeer mij dan ook vooral te richten tot de 33 nieuwe statenleden die mij niet of nauwelijks kennen. Ik heb mij met name kandidaat gesteld vanwege het functieprofiel. Vooral de laatste wens, gevoel voor humor, sprak mij aan. De andere punten deden dat ook: kennis van besluitvormingsprocedures, dualisme een warm hart toedragen, ruime ervaring in het werken in een politiek-bestuurlijke omgeving (ik ben vijf jaar statenlid), ruime ervaring met voorzitten. Ik ben jarenlang voorzitter geweest van een volleybalvereniging. Het leek mij tijd voor een carrièresprong, zoals je in je normale werkzaamheden ook wel eens maakt. Dat de plaatsvervangend statenvoorzitter toegankelijk
Staten, 26 mei 2003
16
moet zijn voor alle leden van provinciale staten lijkt mij voor de hand te liggen. De statenleden die mij kennen, weten dat het daaraan niet zal mankeren. Ik ben in staat te luisteren, ik probeer althans op te vangen wat er rondom mij heen gebeurt. Een voorwaarde is ook dat je de discussie kunt samenvatten. Ik heb vandaag geluisterd hoe u dat doet, voorzitter, en denk dat dit ook wel te doen is. Dat gevoel voor humor mogen de staten zelf beoordelen. Ik vind het te ver gaan om te zeggen dat ik zeer humoristisch ben. In aanvulling op wat Mimi van Olphen heeft gezegd in reactie op de eerdere interruptie van de heer Been merk ik op dat GroenLinks in het algemeen opkomt voor minderheidsgroeperingen. Ik ben als man een minderheid in deze fractie. Vandaar dat ik in dit geval een streepje voor had en dat ik ben gekandideerd en niet een van mijn twee vrouwelijke collega's. Mijn fractiegenoten hebben gisteravond een mail rondgestuurd die door een aantal uwer is gelezen. Mij is daarop gevraagd of ik wel voor mijzelf kan spreken. Het leek mij in dit geval niet handig om mijzelf voor het voetlicht te brengen, maar ik ben wel degelijk in staat voor mijzelf te spreken. Serieus wanneer nodig en humor wanneer mogelijk, dat zijn kenmerken waarmee ik mijzelf enigszins probeer te beschrijven. Ik hoop dat het verhaaltje dat ik net heb gehouden een beetje inzicht geeft in de manier waarop ik over het algemeen denk te opereren. Oftewel, de mensen die een goede humoristische voorzitter willen kiezen die invulling zal weten te geven aan het dualisme kunnen op mij stemmen. Ik wacht de uitslag van de stemming af. De heer Oldenburger (CU): Voorzitter, collega's. In het statenvoorstel wordt zo aardig geciteerd wat er in de wetstekst staat, namelijk dat het voorzitterschap bij verhindering van de commissaris wordt waargenomen door het langstzittende lid van provinciale staten. Als er één argument is om op mij te stemmen, is het dat wel. Tegelijkertijd wordt gesteld dat dit geen argument is en ik moet zeggen dat ik het daar van harte mee eens ben. Het moet geen automatisme zijn. Terecht is door het presidium gesteld dat wij eerst naar kwaliteit moeten kijken en dan pas naar andere zaken. Het is natuurlijk wat lastig om over jezelf te spreken als het om kwaliteit gaat. De staten zouden dat in hun stemgedrag tot uitdrukking kunnen laten komen. In de profielschets wordt ruime ervaring als eis gesteld. Ik kan de nieuwe leden zeggen dat ik zeer ruime ervaring heb. Ik weet niet of dit een negatieve dan wel positieve uitwerking zal hebben. Ik ben in 1987 in deze staten gekomen in een periode waarin er nog zeven commissies waren. Dat moet u zich eens even voorstellen. Dat is voor een kleine fractie bijna niet te doen. In een volgende periode, toen een begin werd gemaakt met het proces Staten aan Zet — ik was voorzitter van de commissie-Staten aan Zet — hebben wij het aantal commissies ogenblikkelijk teruggebracht naar vier en is het college bij het voorzitterschap van de commissies buitenspel gezet, zodat de staten zelf hun rol daarin konden vervullen. In die zin was het een buitengewoon aardige voorzet op het vervolg dat is gekomen in de commissie-Docter, waarin zoals bekend alle fractievoorzitters zaten. Ook daarmee heb ik dus ervaring opgedaan ter voorbereiding van het dualisme. Zeer ruime ervaring kan mij dus zeer zeker niet worden ontzegd. Ik ben ook lid geweest van de nodige commissies ad hoc. Voorts ben ik lid geweest van de buitengewoon aardige commissie Beleidsevaluatie die ook veel werk heeft verzet om ter voorbereiding van het dualisme te komen tot een andere manier van denken en tot een andere cultuur in de staten. In die zin is het heel aardig dat net vorige week een nieuwe brochure van het IPO is uitgekomen met de titel Dualisme, een kwestie van doen. Wij hebben er lang genoeg over gediscussieerd. Nu moeten wij gewoon gaan uitvoeren. In die zin past het bij het onderhandelingsakkoord dat er nu ligt. Ik ga niet op alle afzonderlijke punten van de profielschets in, maar wijs er wel op dat ik nogal wat ervaring heb in het leiden van kwaliteitsprocessen. Statenleden die mij kennen, zullen dat ongetwijfeld herkennen. Mevrouw Husselman-Oosterom (CDA): Men zegt dat wat de luisteraar hoort voor 20% de inhoud betreft en voor 80% te maken heeft met de non-verbale communicatie. Bij sollicitatiegesprekken — en ik vind dit eigenlijk een sollicitatiegesprek — schijnt het nog maar 10% te verschuiven. Deze wetenschap en het feit dat de twee eerste sprekers al aandacht hebben besteed aan de profielschets doen mij besluiten om het daar dan maar niet meer over te hebben. Want dat is echt de inhoud, maar naar mijn gevoel is het vooral een basis; een basis voor een volstrekt nieuwe functie. Als jurist en opleider in een vorige werkkring en als doorgewinterd statenlid dat in een flink aantal commissies heeft gezeten, herken ik dat profiel en denk ik dat ik erin pas. Maar wees eerlijk, waar het vandaag gewoon over gaat, is: wat willen wij met elkaar? Hebben wij er vertrouwen in en hebt u er vertrouwen in? Ik zou wat bovenop die profielschets willen zetten, noem het ambitie. Ik kijk eerst naar het college van GS. Het zakt nu wat onderuit, maar toen ik deze tekst schreef, zag ik het anders. Het herstelt zich nu. Wat ik daar zie, is ambitie, een blaken van zelfvertrouwen en Ruimte voor actie. Tegenover dat profiel zet ik het profiel van de staten. Als de staten actie willen ondernemen, moeten zij de ruimte daarvoor claimen. Alleen dan komen wij tot die cultuuromslag, en dat is een kwestie van durven. Aan het in goede banen leiden van dat proces zou ik
Staten, 26 mei 2003
17
graag leiding willen geven, want door het duale stelsel krijgen wij wel de kans om herkenbaarder te worden en ons een eigen positie te verwerven. Dat geeft voor mij een aanvulling op het profiel: zelfstandig denker, bruggenbouwer, boven de partijen staan, maar ook kritisch zijn en de staten een spiegel durven voorhouden. Dat moeten de staten aandurven. Ik durf het wel. Nodig is creativiteit, want zo gemakkelijk is het natuurlijk niet. Wij hebben drie conferenties gehad over dualisme. Ik weet niet hoe het u is vergaan, maar ik ben er nog niet erg duaal van geworden, hoogstens wat gespleten. Maar dat is allemaal intern gericht en het gaat vooral om de extern gerichte processen, want wij kunnen ons niet permitteren er hier in dit huis nog eens een paar jaar over te delibereren. Het afgelopen weekend stond in de Volkskrant het volgende over het Laakkwartier in Den Haag: In de wijk keert langzaam maar zeker het gevoel van voor 15 mei 2002 weer terug, het gevoel vergeten te worden door politici en politie. Wij hebben ook wel zulke wijken. Ik wil mij verzetten tegen het weer bij de burgers opkomen van die gedachte. Ik hoop dat dit ook voor uw staten geldt. De vicevoorzitter van de staten kan daarin een samenbindend element zijn. Hier in deze zaal hebben wij ons eigen geluid, onze eigen partituur, en dat moet ook vooral zo blijven, maar de mooiste arrangementen ontstaan door de verscheidenheid aan klanken. Het blijft daarmee wel uw concert. Mijn partituur wil ik illustreren aan de hand van twee afstudeerscripties die ik heb gemaakt. De ene was getiteld Vrijheid van meningsuiting. Ik had het specifiek over de plakverboden, een soort van recht dat is ontstaan uit rechtersrecht. Er was geen wetgeving over, maar door een opeenstapeling van uitspraken van de rechter ontstond er iets, een ontwikkeling waarbij men de ruimte zocht. Zowel de rechter als de plakkers zochten de grenzen op. Mijn tweede scriptie schreef ik in het kader van sociologie. De titel luidde: Hoezo klantgericht werken? Het ging over de synergie tussen de klant en de producent of, zo u wilt, de burger en de overheid. Voor mij is het de uitdaging om die twee lijnen met elkaar te verbinden: ontwikkelen binnen de ruimte, maar vanuit het perspectief van de vraag: hoezo burgergericht? En dat onder het adagium actief ruimte nemen. De voorzitter: Vanwege de tijd zullen meteen ook de stembriefjes worden rondgedeeld voor de agendapunten nrs. 31, 32 en 33. De uitslag van de schriftelijke stemming is, dat wordt benoemd tot plaatsvervangend voorzitter van provinciale staten mevrouw Husselman-Oosterom met 43 stemmen, terwijl 11 stemmen zijn uitgebracht op de heer Oldenburger en 8 op de heer Vruggink. De voorzitter: Ik wens mevrouw Husselman van harte geluk met deze benoeming. (applaus) Ik verzoek de heer Vruggink zijn plaats in het stembureau weer in te nemen. Nr. 31. Voorstel van het presidium van 20 mei 2003, kenmerk PS/2003/288, betreffende benoeming voorzitter, leden en plaatsvervangende leden van de commissie Beleidsevaluatie. De voorzitter: Ik stel vast dat uw staten ermee akkoord gaan om conform het ontwerpbesluit de heer Havermans te herbenoemen tot voorzitter van de commissie. De uitslag van de schriftelijke stemming is, dat worden benoemd: - tot lid de heer Netjes met 61 stemmen, de heer Schipper met 59 stemmen, de heer Mercanoglu met 61 stemmen, de heer Oldenburger met 61 stemmen en mevrouw Van Ommen met 60 stemmen, terwijl 1 stem is uitgebracht op de heer Van Dijk zonder vermelding van de voorletter; - tot plaatsvervangend lid de heer Hollemans met 60 stemmen, de heer Sijbom met 60 stemmen, de heer Dalhuisen met 61 stemmen, de heer Oostra met 60 stemmen en de heer G. van Dijk met 58 stemmen, terwijl 1 stem is uitgebracht op mevrouw Van Ommen. Nr. 32. Voorstel van het presidium van 20 mei 2003, kenmerk PS/2003/289, betreffende benoeming leden en plaatsvervangend leden van de Hooradviescommissie provinciale staten tevens Klachtadviescommissie provincie Overijssel. De uitslag van de schriftelijke stemming is dat zijn benoemd: - tot lid de heer Beugelink met 60 stemmen, de heer Sijbom met 60 stemmen, mevrouw Pot met 62 stemmen, mevrouw Beldsnijder met 60 stemmen en de heer Nieuwenhuis met 60 stemmen; - tot plaatsvervangend lid mevrouw Nijhof-Sander met 61 stemmen, mevrouw Van Harsselaar-Timmer met 61 stemmen, de heer Harmelink met 62 stemmen, de heer G. van Dijk met 60 stemmen en mevrouw Van der Bent-van den Hout met 60 stemmen. Nr. 33. Voorstel van het presidium van 20 mei 2003, kenmerk PS/2003/290, betreffende benoeming leden van de algemene vergadering van de vereniging IPO.
Staten, 26 mei 2003
18
De uitslag van de schriftelijke stemming is dat zijn benoemd de heer Leussink met 61 stemmen, de heer Jaegers met 62 stemmen, de heer Yildirim met 58 stemmen, de heer Oostra met 61 stemmen en de heer Been met 60 stemmen. De voorzitter: Ik feliciteer eenieder die is benoemd. Ik bedank van harte de leden van het stembureau, want zij zijn de enige statenleden die het vanochtend echt druk hebben gehad. (applaus) Sluiting 13.42 uur.