Vel 38.
14Ö l l d e VERGADERING. -
Tweede Kamer.
20 NOVEMBER 1894.
Mededeeling van ingekomen stukken. - . een Koninklijk besluit van den lilden de/er n° 3 3 , betreffende de belediging van het nieuw benoemd lid der Kamer , den lieer A. B. Straalman. Dit besliit wordt voor kennisgeving aangenomen:
U de V E R G A D E E I K } . VERGADERING VAX DIXSMU 80 XOYEMBEB !Ks»'.. (oEOPnrs TE 11 URI:\\)
Ingekomen : )'. een bericht Tan een Ii
Voorzitter: de heer Gleiclininu. Tegenwoordig, met den Voorzitter, 81 leden, te weten de heeren: Seret, Pyttersen, Viruly Verbrugge, Rink, Haflmans, Dobbelmann. Zijlma, de Savorniu Lohman, van den Bereh van Heemstede , Roessiugh , Everts , Pijnappel, de Lange . Conrad . E. Smidt. Pijnacker Hordijk, van Vlijmen, van rter Schrieck , Travaglino, F. van Bylandt, Cremer, Hintzen, Donner, Mees, Plate , A. Smit, van Alphen, lleldt. Goeman Borgesius . van Berckel. Bool, Kerdijk, Drucker, Beelaerts van Blokland, d'Ansembourg, Guyot, Rutgers van Kozenburg, Lely, van Kerkwijk , Bastert, Bouman. van Gijn , Kolkman , W. de Beaufort, Veegens, Tak van Poortvliet, Borret. Schepel, Schaafsma , T. Maekay, »an Limburg Stirum, .E. Mackay , de Beaufort, 't Hooft, Bahlmann , Farncombe Sanders , van Gennep , Hartogh , Houwing, Ferf, Lieftinck, de Ram, Miebiels van Verduynen , Tydeman , Vermeulen , van Karnebeek . Mot—ers , Tragen , de Boer. van Basten Batenburg. Hesselink van Suehteien , Smits van Dijen, van Dedem, Harte, Sebimmelpenninck , van Deinse, Vos dé Wael. Roijaards van den Ham, Meesters, Heemskerk, de Kanter. van Delden en van der Kun, en de heeren Ministers van Koloniën en van Buitenlandsche Zaken. De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen: 1". een bericht van den heer Knyff dat hij ten gevolge van familie-omstandigheden verhinderd is de vergadering, ook de volgende dagen dezer week, bij te wonen. Dit bericht wordt voor kennisgeving aangenomen. Handelingen der Staten-Generaal. — 1894—1895. — II.
:! . twee Koninklijke boodschappen, ten geleide van de volgende ontwerpen van wet: acht tot naturalisatie van P. R. Stang en zeven anderen ; en definitieve raststelling van de koloniale huishoudelijke begrooting van Suriname voor het dienstjaar 1895. Deze stukken zullen gedrukt en rondgedeeld en de wetsontwerpen naar de afdeelingen renonden worden j 1 . eene missive van den Minister ran Waterstaai , Handel en Nijverheid, ten geleide van eene tweede Nota wegens den bouw van eene brug over don IJsseL Deze brief is gedrukt en rondgedeeld, en de Nota, onder geheimhouding, ter griffie nedergelegd, ter inzage voorde leden : 5 . de volgende adressen: een van
Het woord is aan den heer Minister van
De heer Bergsma , Minister run Koloniën ' Mijnheer de Voorzitter! Op het oogenblik dat ik van het Departement naar de
14« lldo VERGADERING. 4.
Kamer
20 N O V E M B E R 1894
Vaststelling der begrooting van Nederlaiidsch-Iudië voor h e t dienstjaar 1805.
wilde g a a n , ontving ik van den Gouverneur-Generaal
een telegram, gedagteekend .Boitenxorg, heden 12.10.", van den volgenden inhoud: „(justeren verkenning oostrund Soeik zonder tegenstand bevolking. Aldaar begonnen met opruiming muren. weg irest Tjakra-rïegara veilig gemaakt Oude radja soa in poeri gewond en naar liet Noorden gevlucht zijn. Bevolking bracht beide nog verloren veldkanons en een bergkanou terug. Mn' werpen kruit, in vijver uit magazijn beoosten poeri ontstond ontploffing.
waarbij kapitein Tainenburg, luitenant Oampioni en dertien gestraften ernstige brandwonden bekwamen. Officieren buiten gevaar. Drie compagnieën gelegerd in gedeelte poeri, ook tot bewaring geld. N a a r Anipenan vervoerd: 2:i*l kilogram goudgeld en :5.slo kilogram zilvergeld Hoeveel meer niet te bepalen, daar in grond verborgen is en moet geaoebt worden. Heden operaties vervolgd. W e d e r blijft gunstig. De V o o r z i t t e r : I k h e b de eer den heer Minister van Koloniën namens de Kamer d a n k t e zeggen voor de gedane niededeelingen.
Aan de orde is de b e h a n d e l i n g v a n de WETSONTWERPEN TOT VASTSTELLING HEB MOBOOT1M VAN N ! H>i:i'I.ANl>Seil-Jxi»If. VOOE HET MENSTJAAK 1 8 9 5 . ( 4 )
De algemeene beraadslaging wordt voortgezet. De heer C r e m e r : Mijne vorige rede eindigde ik met er op te wijzen d a t de Regeering naar mijne overtuiging t e veel streefde n a a r eenvormigheid bij hare tractaten m e t inlandsche vorsten. Ik wensen om dit aan t e toonen vooral t e wijzen op de bepalingen o m t r e n t h e t mynwezen. Evenals de heer Farncombe Sanders n u , h e b ik indertijd eene studie gemaakt van de bepalingen d a a r o m t r e n t en i a mijne rede van lO December ÏS'JI) h e b ik aangetoond hoe er allengs eigenlijk vier rubrieken waren ontstaan van bepalingen omtrent de o n t g i n n i n g van mijnen in de tractaten met inlandsche vorsten. Ik zal daarom n u de opsomming niet h e r h a l e n , maar ik wensch er op te wijzen, d a t in h e t tegenwoordige Siak-tractaat vier wijzen zijn t o e g e l a t e n , waarop mijnoutginning kan worden toegelaten : l a . o n t g i n n i n g door eigen onderdanen ; 2 . h e t geven door den vorst van concessie aan particulieren onder goedkeuring van de R e g e e r i n g : 3 J . o n t g i n n i n g door de Regeering zelf; 4°. het geven van concessie a a n particulieren door de R e g e e r i n g , na schikking m e t d e n vorst. U i t het Koloniaal Verslag en de Memorie v a n lieantwoording blijkt d a t de bedoeling is om de laatste wijzen , namelijk de bemoeienis van de Regeering m e t de uitgifte van vergunningen of met de m ü n o n t g i n n i n g zelve, op den voorgrond t a doen treden. E r blijkt verder d a t de zienswijze der Regeering medebrengt d a t in h e t algemeen h e t recht van uitgifte van uiijnconcessiën door de vorsten zoo mogeljjk geheel zal vervallen e n de toelichting daarvan l u i d t , d a t dit is eenvoudigheidshalve, ook t e r voorkoming van formaliteiten Daaruit schijnt te blijken dat de Indische Regeering op het oogenblik een heiligen schrik gevoelt voor formaliteiten. W y verkeeren tot n u toe in de meening , d a t de vrees daarvoor vroeger zoo e r g groot niet was. Maar bovendien, die formaliteiten h e b b e n t o t n u t o e niet veel zorg g e b a a r d . want daar waar inlandsche vorsten h e t recht hadden t o t h e t uitgeven van verg u n n i n g e n , hetzij voor l a n d - . hetzij voor mijnbouwondernei n i n g e n , hebben zeker de formaliteiten, verbonden a a n die uitgifte of aan het toezicht der Itegeering , daarbij voorgeschreven, nooit de ontwikkeling eener landstreek belemmerd. In plaats van b\j de nieuwe wijze v a n uitgifte eene schikking te eischen voor elk g e v a l , wordt ons verder g e z e g d , zal er nu bepaald worden dat de helft van den c\jus en h e t vast recht a a n h e t inlandsch zelfbestuur zal worden o p g e d r a g e n , terwijl de andere helft aan h e t Gouvernement zal komen als vergoeding voor zijne bestuurskosten. Terloops wijs ik er o p , dut de bestuurskosten ook op andere wijs gedekt w o r d e n , want d a t , waar dergelijke ondernemingen o n t s t a a n , in- en uitgaande rechten en pachten gewoonlijk worden overgenomen en verder personeele, patent- en bedrijfsbelastiiig en zoo voorts worden geheven.
(Algemeene beraadslaging.)
Voor die uitbreiding van de Etegeeringsbemoeienis in zake het mijnwezen wordt nu prggagsndagtnnsBKt, ttfiriftpropagandai die blijkens h e t Koloniaal Ver-lag nog al afmetingen aanneemt. Alleen in hel laatste Verslag lezen w i j , d a t ieeds drie staatjes
op Borneo'i Oostkust zijn toegetreden. Op Celebes wordt daarnaar gestreefd, naar 't schijnt n o g /.onder succes. T e r n a t e en onderhoorighedeu is toegetreden. Tidoie nog n i e t , maar er zal worden gebruik gemaakt van de aan* staande troonsver!:et'ting f a n den jongen vorst om d e n slag t e slaan. Zelf* op liali is gewerkt. Baiieli is toegetreden . maar Gianjar bedankte er voor. Dit heeft bij mij de vrees doen rijzen dat er eene soort j a c h t geopend werd op eigen mtjiibouwondernemingen of op h e t recht l o t uitgifte d a a r v a n : eene vrees voor uitoefening van pressie op de inlandsche hoofden , welke ook in bet Voorloopifl Verslag is vermeld. Xu zegt de Begeering in de Memorie v a n A n t w o o r d : voor het uitoefenen van eenige pressie behoeft niet t e worden gevreesd. Mijnheer de Voorzitter! V a n deze verklaring neem ik gaarne a c t e , maar de Minister dolde h e t mij niet t e n k w a d e , dat zij mij toch niet geheel en al geruststelt. Dergelijke verklaringen worden zoo dikwerf geheel t e goeder trouw gedaan . maar men weet hier werkelijk niet altijd w a t daarginds in dat uitgestrekte gebiedt overal geschiedt. I n Indische zaken worden schoone woorden zoo dikwerf g e b r u i k t . die niet de werkelijkheid niet op te goeden voet staan . en i n mijne zooeven genoemde rede h e b ik dit uitvoerig trachten a a n t e toonen. I k zal d u s daarop n u niet t e r u g k o m e n , maar wensch er op te wjjzeu , dat bijv. in het nieuwe Siak-tractaat ook de werkelijkheid niet de woorden niet geheel en al overeenkomt. Volgens h t tractaat is a a n den sultan ongeveer niets overgelaten. H e t Gouvernement heeft h e t recht om , met enkele uitzonderingen , de belastingen te heffen , het recht tot beschikking over den grond , de mijnen , de havens ; a a n het Gouvernement verblijft in hoogste instantie h e t recht v a n polit'.e en justitie , j a zelfs worden de politie-keureu en -verordeningentoepasselijk verklaard op de eigen onderdanen van d e n sultan , omdat de resident d i t noodig acht"'. Toch wordt in datzelfde tractaat opgenomen de v e r k l a r i n g , dat de vorst en de rijksgrooten het welzijn des volks zullen moeten b e . o r d e r e n , den l a n d b o u w , de nijverheid, d e n handel en de scheepvaart e n alle overige wettige en n u t t i g e bronnen v a n volksbestaan beschermen en bevorderen. D a t zij zee- en rivierroof krachtig zullen tegengaan . de vaccine bevorderen , het volksonderwijs in h u n rijk met de beschikbare middelen krachtdadig zullen ondersteunen en bevorderen. Ik v r a a g . Mijnheer de Voorzitter, of hier niets vloekt, of hier niet moet worden gedacht a a n : words . worde? Maar d a t is n o g niet alles. Aan het slot van het tractaat wordt gezegd: „Het Gouvernement v a n Nederlandsch-Iudiê' zal den sultan en de rijksgrooten van Siak Sri Indrapoera en onderhoorighedeu en h u n n e opvolgers, zoolang z[\ de h u n in d i t contract opgelegde verplichtiugen trouw en stipt o p v o l g e n , i n h u n n e wuardigheden en rechten als zoodanig handhaven en zich niet wet de iiiii('ii
147 llde VERGADERING. 4.
20 N O V E M B E R 1891.
Vaststelling der begrooting van Nederlandsch Indië voor het dienstjaar JHHÓ. (Algemecnc beraadslaging.)
met het beleid der zaken n e e t in aanraking brengt en dat sedert reden tot klagen is o n t s t a a n . ten gevolge waarvan de sultan enkele melen geweien moest worden op behoorlijke naleving m n zijn politiek contraet.
gesteld, houdende modellen van contracten met die vorsten te s l u i t e n , en het Gouvernement beeft er steeds op toegezien, dat het voordeel der vorsten behoorlijk werd bevorderd ; en waar
«Onder «'ie omstandigheden komen ook de onderhandelingen over het denkbeeld van overneming onzerzijds van belaetingen
mgnconees«ie wist te ontfutselen, waarbij het belang van dezen niet behoorlijk werd bevorderd , dan werd , er zyn vele voorbeelden van, het contract niet goedgekeurd.
in dat land weinig vooruit Tot een persoonlijk optreden van
den resident is onlange van Batavia uit last gegeven." Toen ik dat las heb ik er een schrap bij gezet en g e d a c h t : die overneming van belasting zal dan wel spoedig geschieden.
dit niet geschiedde en deze of gene particulier een vorst eene
Ik gelooi dan ook dat de goedkeuring van den heer Sanders voor dat streven meer het gevolg is van diens bekende voorliefde root Gouvernements-münooncessièn. Dab ik daarvan geen vijand
Het duurde geen 14 dagen, of ik las in eene Indische courant, ben behoef ik niet meer te bewijzen, (laar i k , naar ik m e e n . dat uit Bandjennasing aan het 8oerabafjauk HaudeUblad was de eerste geweest ben die opgekomen is tegen
ident met die opdracht daarheen werd gezonden. Anders ware deze immers ongeschikt geweest. Wat mij nu in deze mededeeling — waarvan bet al of' niet juist zijn niis-ehien door den Minister zal k u n n e n worden a a n gegeven — liet mee-t treft, i s , dat de overgave v a n die rechten weder geschiedt tegen eene vaste schadeloosstelling. Tegen dit principe ben ik dikwijls opgekomen. Bij het verleeuen van eene vaste jaarlijksche schadevergoeding verliest de vorst alle b e l a n g stelling in de verdere ontwikkeling van het land. De Kompanie, de r e s i d e n t . de saaist -nt-resident belasten zich met de zaken en de vorst — ik spreek in het algemeen — in den regel al niet zeer energiek, kan gaan rusten op zijne lauweren. Dit is zoo in het algemeen de gang van zaken . wanneer de vorsten eenmaal op een tractaat van suzereiniteit met ons ingaan. N u vraag i k : waarom het Rijksbestuur geen aantlvrl in die opbrengst toegestaan ? Die v r a a g , reeds vroeger gedaan meeu ik nu met m e e r r e c h t te mogeu h e r h a l e n , nu door de Regeering bij d e mijneoncessiën het principe is aangenomen van deeling der opbrengst. Waar dit principe bij de mijnconcessiè'n g e l d t . waarom zou het dan niet gelden op bet veel belangrijker gebied van de rechten en pachten ? Of' is het antwoord misschien dat „ook ter vermijding van formaliteiten" het in dit geval maar eenvoudiger is de vorsten af te koopen in eens t Ik hoop dat dit antwoord niet zal gegeven w o r d e n . ter wille van de genegenheid van en de goede verstandhouding met de inlandsche vorsten en grooten . welke wij niet kunnen ontberen. Wil onze zich steeds uitbreidende macht in den Archij>eleen vasten steun hebben en tegen groote schokken bestand blijven, dan moeten wij er voor zorgen dat zij geworteld is in de liefde van de o n d e r d a n e n , de rijksgrooteu en bestuurders i n de verschillende deelen. Komen door eene vrijgevige staatkunde de Buitenbezittingeu tot b l o e i . dan zullen ook daar de middelen vanzelf vloeien. De s c h a t k i s t , de vorsten en de bevolking k u n n e n gelijkelijk daarbij welvaren, zonder een al te duidelijk streven onzerzijds om het belang van de schatkist voorop te zetten. Ik kom nog even terug op het streven van de Begeering omtrent de mijnconcessiën. naar aanleiding van wat de heer Farncombe Sanders daarover Vrijdag 11. gezegd heeft. Deze keurde het streven goed om de vorsten „te doen a f z i e n " van hun recht om niijnconcessiën aan particulieren uit te g e v e n , omdat zij anders licht geneigd zouden rijn conditié'n aan t e nemen van particulieren, welke h u n slechts tijdelijk voordeel zouden
Deel ik dus de voorliefde van den heer Sanders voor Staatso n t g i n n i n g , waar dit eenig.-zins k a n , die liefde moeten wij niet te ver drijven. De Gouvernements-exploitatie wordt iu Indië in twee mijnen uitgeoefend. De eerste , de B a n k a - o n t g i n n i n g , wordt sinds lange j a r e n ontgonnen met behulp van (,'hineesche mijnwerkers en is gunstig gelegen voor den aanvoer dezer lieden ; de t w e e d e , de Oinbiliën-iuijn , wordt ontgonnen door d w a n g arbeiders, maar put ook die bron geheel u i t , zooals dezer dagen
nog voor de Lombok-behoefte gebleken is.
Men moet niet uit het oog verliezen, dat wij voor elke nieuwe mijn welke wij zouden willen o n t g i n n e n , groote moeilijkheden zouden hebben om niet alleen het noodige E u r o p e e s c h e , maar ook het inlandsche personeel daarvoor te vinden. W a n t dat het gemakkelijk zal geschieden om een sedentair geslacht van mijnwerkers in Indië te fokken geloof ik niet. H e t middel om daarvoor Duit.sche mijnwerkers aan te voeren, zooals in E n g e l a n d geschiedde, zal wel niet g e l u k k e n : en ik geloof dat wij zeer tevreden mogen zijn, als eene dergelijke proef na honderd jaren op één p u n t mocht slagen. Voor verdere ontginningen zou ik liever op haar niet rekenen. \ e r d e r rijst de vraag: is dat jachtveld in Indië wel zoo rijk, als menigeen misschien denkt-' H e t wordt nu vrij wel afgejaagd zoo door particulieren als door het Gouvernement. E n wat is het gevolg daarvan V Heel veel teleurstelling. Slechts eene zeer enkele mijn is e r . die rendeert. Toch kan het zijn dat hier of daar schatten gevonden w o r d e n , maar als die gevonden w o r J e n , w e l n u , dan is ook volgens de ou Ie bepalingen Gouvernements-goedkeuring noodig voor particuliere o n t g i n n i n g en k a n dus het Gouvernement n o g altijd handelen naar omstaiidigliedeu en billijkheid. Ik twijfel. Manheer de Voorzitter, of' het onzekere voordeel van eene uniforme regeling met de inlandsche vorsten, waarvan sommigen bepaald ongenegen zijn de voorwaarden aan te nemen en anderen misschien n e t tegenzin toegeven, opweegt tegen de mogelijkheid, dat van de vijftig' tractaten misschien een eenig meerder gemak zal geven, als er eene mijn te ontginnen valt. Alvorens van de tractaten af te s t a p p e n , wensen ik nog te wijzen op één punt. Tegenover h e t mijns inziens fiscaal en centraliseerend streven dour onze Regeering meer en meer daarbij g e v o l g d , wensch ik te wijzen op een anderen weg die gevolgd kan worden en in onze b u u r t zelfs gevolgd wordt. Ik bedoel namelijk de mogelijkheid om de a a n r a k i n g met dergelijke rijkjes ook te doen strekken tot decentralisatie op administratief' en financieel gebied. Bij de staatjes op het eiland Malakka — ik verwijs hier n a a r opleveren. Het noemen van deze reden heeft mij wel verwonderd van het Paagkor-tractaitt — w a a r het Britsche Gouvernement de verdien geachten afgevaardigde, die zulk eene groote studie heeft > stoorde orde had te herstellen. en nieuwe vorsten had aan t« gemaakt van de bepalingen daaromtrent in. de tractaten voor- ; stelieu, heeft ook de su/.erein de macht in handen gehouden. komende , want in de bestaande tractaten is de goedkeuring van Maar waar een resident geaccrediteerd werd bij eiken vorst werd de Regeering steeds vereischt voor de uitgifte van land- of b e p a a l d . dat .diens advies moest worden gevraagd en gevolgd mijnbouw-concessiën. De vorsten hadden niet het recht die con- '
148 i -
11 de VERGADERING. - 20 NOVEMBER 1894. 4. Vaststelling der begrooting van Nederlandsch-Indië voor het dienstjaar 1895. (Algemeene beraadslaging.) Daïtruit worden betaald ile bijdragen aan den suzerein voor bescherming en bestuurtonkosten, do civiele lyst van den vorst zelven. de salarissen van het Britsche personeel, en de overige Staatsuitgaven.
Het gevolg daarvan is verder, dat die vorsten en hunne ró'ksgrooten of ambtenaren opgevoed worden tot een beter stelsel van bestuur dan zij gewend waren: dat zij werkelijk worden de
uitvoerende macht in die rijkjes en hetEuropeesch bestuureene adviseerende mocht, terwijl )>ij ons het gevolg is, dat de vorsten nu alleen fungeeren als een soort ornament. Een verder gevolg is dat het centraal gezag ontlast wordt van
eene taak. die het te zwaarder moet vallen naarmate het machts gebied zich uitbreidt.
gesteld , zouden toch alle quaestifin, de gewestelijke en plaat selijke raden rakende, ter beoordeeling aan den raad van direc teuren worden gegeven. Een enkel woord over het antwoord van den Minister op de berinnering in het laatste Voorloopig Verslag aan hetgeen bet vorig jaar in het Voorloopig Verslag en in do openbare zitting door den heer van der Kaa.y is gezegd aangaande het groot verschil in traktementen en vooral in pensioen bij betrekkelijk kleine opklimming in rang. Allerlei voorbeelden zijn toen aan gehaald. Er is toen gewezen op de groote, uiteenloopendetrak tementen van den vice-president en de leden van den Raad van Indië, in vergelijking met de gouverneurs en residenten, van de directeuren en ambtenaren van departementen van algemeen bestuur en oolc van de ambtenaren van bet■ binnenlandsch bestuur
Ik ben alzoo allengs gekomen op het gebied van decentra lisatie: na de redevoeringen der heeren van < iennep en Pijnacker en de rechterlijke macht. Hordijk van laatstleden Vrijdag zal ik er niet veel van zeggen. Er werd toen aangetoond, boe dat moest leiden tot promotieIn onze oude auihtenaarskolonie, zooals de heer van Gennep haar jacht en instabiliteit in die belangrijke rangen ; vooral tot on n u , en ik baar voor 1 jaren noemde, beeft men daarvoor geen matig verse hil pensioen. gevoel, is het denkbeeld niet populair, gelijk de .Minister bet Nu heeft de Minister zich gemakkelijk van die taak afgemaakt formuleerde. bij zijn antwoord . want bij spreekt wel over verschil van trak Ik begrijp dat wij Nederlanders op dat gebied heel wat moeten tement bij de ambtenaren van justitie en het binnenlandsch veranderen alvorens wij dat besei aandurven. Wat elders niet bestuur, maar de beschouwingen over die andere groote ver succes geschiedt kan bij ons zoo licht falen, niet waar? En schillen laat Zijne Excellentie geheel onbeantwoord. Waar de Minister verwijst naar de memorie van professor daarom moeten wij er telkens op terugkomen. De Minister schijnt niet veel te gevoelen voor de ontlasting van Geer omtrent de pensioenen in het leger, spreekt hij niet van het centraal bestuur en de algemeene schatkist door ver over het verschil van pensioen bij de burgerlijke ambtenaren, schuiving van lasten naar plaatselijke bestureu en een plaatselijk terwijl juist bij liet leger die enorme sprongen in het traktement belastinggebied. Volgens de Memorie van Antwoord schijnt de en het pensioen niet voorkomen, maar wel in de hoogere rangen Minister te meenen dat als iets plaatselijk betaald wordt, bet van burgerlijke ambtenaren. ook betaald moet worden uit de centrale scbatkist: alsof twee ik geef dus dit onderwerp den Minister opnieuw in ernstige belastingen gelijk zijn aan een dubbele. Hij schijnt aan gewes overweging, daar hetgeen daaromtrent nu door hem gezegd is, telijke decentralisatie alleen te denken met vaste subsidiën uit niet afdoende is. de algemeene kas, onafhankelijk van baren stand; maar de door Een enkel woord over Atjeh. ons gewenschte decentralisatie beoogt in zekere gevallen juist In de laatste vijftien maanden zijn wij , volgens het oordeel de verdeeling van het belastinggebied en andere toekenning aan dat wij ons aangaande die zaak kunnen vormen, werkelijk in de plaatselijke of gewestelijke besturen van de opbrengst van Atjeh vooruitgegaan, en ik schrijf dien vooruitgang voornamelijk zekere middelen. In mijne rede van 10 December 1890 heb ik toe aan de innige samenwerking, welke in den laatsten tijd er op gewezen dat, toen twee en een half a drie jaren geleden tnsschen militair en civiel bestuur heeft geheeracht. Van den onderzoekingeu waren ingesteld omtrent de vraag of bepaalde tijd af dat de tegenwoordige directeur van binnenlandsch bestuur, middelen kouden aangewezen worden ter voldoening aan plaatse de heer Scherer, daarheen gezonden is om de scheepvaartrege lijke behoeften en ook daarop dat verschillende hoofden van ling met den gouverneur Devkcrhof in te voeren , heeft men, gewestelijk bestuur gunstig adviseerden. wat men anders zoo dikwijls bij eene aanraking van civiele en Ik zeide toen: „men had voor de middelen, die aan de ge militaire ambtenaren anders ziet, nimmer gehoord van tegen westelijke of plaatselijke besturen zouden worden toegewezen , werking, meeningsversehilleu of iets van dien aard. Integendeel bepaaldelijk bet oog op de belastingen op het, personeel, het sedert dien tijd is , ook na het vertrek van den heer Scherer, patent, het bedrijf, de verponding, de landrenteu, het hoofd tnsschen den militairen gouverneur en het civiele personeel dat geld van de heerendiensten en verder plaatselijke inkomsten". hem ter zijde staat, den resident en den assistent-resident, daar. Op bladz. 16 Memorie van Antwoord, zeide ik toen, is te naar het schijnt, eene eendrachtige samenwerking blijven be lezen „ dat de hoofden van departementen van algemeen bestuur staan , die zeer ten bate strekt van de bevordering van de hun gevoelen hebben doen kennen en dat het onderwerp tbans in rust in Atjeh. Maar niet alleen dit, het komt mij ook voor dat overweging is bij de Indiscbe Regeering". Welnu, na de in trek de personen die daar bet bewind voeren . een zeer goeden in king van hefc voorstel van 's Minister ambtsvoorganger — die vloed hebben op de Atjescbe hoofden. Nu is het bekend hoe ik met leedwezen heb gezien — heeft Zijne Excellentie beloofd het vertrouwen van de Atjehers in de stabiliteit van onze maat zijnerzijds een onderzoek te doen plaats hebben naar de moge regelen — en daarop komt bet aan — zoozeer afhankelijk is lijkheid om de denkbeelden in bedoeld voorstel nedergelegd te van de stabiliteit van de personen. En wanneer wij personen verwezenlijken. Nu is mijn beleefd verzoek aan den Minister bij hebben voor wie zij eerbied koesteren , dan is het wenschelijk dat onderzoek tevens gebruik te maken van de adviezen over die zooveel mogelijk te behouden. Wij lezen in het Koloniaal de zaak, toen uitgebracht door de hoofden van gewestelijk Verslag, bijv. op blz. 7 , dat den lOden Juli van het vorige jaar onze assistent-resident Kroesen daar de eerste ontmoeting bestuur, en door de besturen van de departementen. Heeft het mij smartelijk getroffen dat door dezen Minister het had met Toekoe Oemar. Deze Toekoe Oemar. nu T. Djohan wetsontwerp op de gewestelijke en plaatselijke besturen is in Pahalawan, hebben wij leeren kennen als eene zeer krach getrokken, ik betreur het niet dat hij het wetsontwerp tot uit tige persoonlijkheid, met wien het voor eiken ambtenaar niet breiding van den Raad van Indië voor goed heeft ingetrokken. gemakkelijk zal zijn om te gaan. Maar eene krachtige persoon Ik heb daarvoor nooit iets gevoeld; integendeel, ik meen dat in lijkheid — ik weet het bij ervaring — is ook de man met de tegenwoordige omstandigheden die Raad van Indië Avel kan wien hij , zooals zoo even gezegd, het eerst te doen had. Krach tig waarschijnlijk zelfs in nog hoogere mate dan hjj , iemand , worden gemist. De heer Pijnacker Hordijk beeft in zijne laatste rede daarover die den Sumatraan door en door kent, en , wat de hoofdzaak reeds een en ander gezegd; ik zal dus niet in herhalingen tre i s , zich niet licht — om het eens plat uit te drukken — i n d e den , doch meen dat de raad van directeuren met een breederen luren zal laten leggen. Ik meen dat dit waardeerend woord voor den gang van zaken werkkring en misschien eenigszins aangevuld , de taak , die tot nu toe door den Raad van Indië werd vervuld, zeer goed kan in Atjeh hier op zijne plaats is. En als ik een zeer bescheiden raad mag geven, dan is het deze, dat er geene instabiliteit waarnemen. Bij de indiening zjjner twee wetsontwerpen schijnt de vorige kome door noodelooze overplaatsing : dat de Regeering promotie Minister eenigszins dat beginsel gehuldigd te hebben , want of late maken op de plaats zelve. Verplaats zoo mogelijk niet, toon schoon nitbreiding van den Raad van Indië daarbij werd voor waardeering voor daar bewezen diensten: is vervanging noodig,
Vel M.
140 llde VERGADERING. -
4.
Tweede Kamer.
20 KOVEMBEB 1894.
Vaststelling der begrooting ren NederUndeeh-Indil voor het dienstjaar lS'Jó. (Algemeene beraadslaging.)
.laren geleden heb ik reeds, en sedert bij berhali er die leer bestreden, aantooneude hoe zy alleen >monszelven een rad voor de oogen te draaien; hoe, wel u waar veel uitgaven, die buitengewoon genoemd worden, ieder op zich zelve ( slechts een enkele maal plegen roor te komen . doch gezamenlijk opleveren een gewoon rerschijnsel, waarmede wel degelijk rekening gehouden moet worden, al* uitmakende een voortdurend element van uitgaveu . dat mei gewone middelen moet worden bestreden. Aangetoond heb ik dan tevens hoe op het gebied van publieke werken in India* nog z indeloos veel te doen valt, dat ons in er nog eenwen mede bezwaard zuilen worden, en aangetoond, noe oorlogen en expeditiën tol «Ie demping van opstanden in lier vervolg vooral niet minder, of minder ernstig te duchten zijn. dan zij voorkwamen tot nog toe. Er was een tijd. de jaren 1878—1880, dat men vooral die voor den Atjeh-oorlog onder de buitengewone uitgaven plagt te rangschikken, en iemand die daartegen opkwam, uitkreet voor een stokpaardjes berijdende pessimist. Thans -'-' jaren geduurd . en heeft hij misschien kante halen, gelijk indertnd die pessimist, in figuurlijken zin sprekende . roorgesteld heeft. X,,l men nu den Atjeh-oorlog nog onder de buitengewone begrool . ven durven rangschikken? Trouwens oorlogen, opstanden en expeditiën volgen elkander in Indië steeds op. De oor!o Atjeh werd voorafgegaan door den Java-oorlog, den Padri-oorlog op Sumatra, door die op Boni, Bali, Bandjermassing en Sintan . Later deden zich geiden Bantam. Flores, Lombok; en zoo zal het blijven gaan. Het gaat dus allerminst aan oorlogen en expeditiën in het algemeen te beschouwen als abnormale toestanden, door buitengewone middelen te bekostigen. Neen, als buitengewoon zijn alleen ie beschouwen directrentegevende uitgaven, als die voor spooraanleg, welke met geleend geld mogen betaald worden, indien zij althans eene rente opleveren gelijk staande met die iegen er voor geleend wordt De heer van Gennep vermeldde Vrijdag jl datde spoorwegen in Indië thans afwerpen'■>'■2 pet Ik heb dat cnfer niet geverifieerd; i onemende dat het juisi i-. geef ik toe dat de Staar dan voor zulke spoorwegen casu auo mag leenen. Maar gesteld dat er verder zijlijntjes moeten aangelegd worden, die uit hunnen aard minder productief zijn, dat andere werken worden ondernomen, waarvan het te voorzien is dal zij bijv. '1 pet. of minder afwerpen, dan mogen w\j daarvoor slechts leenen in zooverre al< zy rentegeveud zijn, dat wil zeggen, wanneer zij 2 pet. opleveren, ze uit geleend geld betalen voor de helft of roor het geheel, mits in dat laatste al uit geld, geleend om te worden afgelost in reel korteren termijn. Verscheidene Ministers . die er oogenschijnlijk in de eerste plaats op uit waren hunne begrooting Bluitende te praten, mogen dit hebben uit het oog verloren, te meer heeft de tegenwoordige Minister aanspraak op mijne instemming, waar hij in de Memorie van Antwoord op Idadz ".> zegt: „In landen als Indië ia nog zooveel te doen d a t . wanneer men daar productieve werken uitsluitend uit geleend geld wilde bekostigen . de toekomstige geslachten de weldaden der voor hen gemaakte werken wel eens te duur zouden moeten betalen.'' Zoo is het. De uitgaven voor werken . die , omdat zij bestemd De heer Ilutgers van Rozenburg: Mijnheer de Voorzitter! zijn de volkswelvaart te verhoogen. indirect productieve uitDat er over den graad van rooskleurigheid of wankleuri^heid gaven genoemd worden , mogen in den regel niet bekostigd worvan ons Indisch financiewezen verschil van meening bestaat is den uit geleend geld, vooreerst omdat de beoogde verhooging niet onnatuurlijk; maar dat de een den toestand van dat wezen van volkswelvaart nog al problematiek is, getuige de irrigatieonrustbarend noemt, en de ander hem zoo bloeiend vindt, dat werken — ik meen — van Demak, die men, na er jarenlang iedere versterking van de middelen naar afin oordeel overbodig schatten aan besteed te hebben, beeft geabandonneerd, toen is. mag wel eenigermate vreemd heeten. Eu toch. onoplosbaar men tot de overtuiging was gekomen , dat het doel er niet mede is het raadsel niet. De kneep zit — meen ik — in twee wan- zou worden bereikt. In de tweede plaats omdat, indien al door begrippen of fictiëu . die niet nieuw meer zijn Het eene geldt zoodanig werk de volkswelvaart verhoogd wordt. dit eerst zal 'deden na eene lange reeks v a n j a r e n , en die verhooging de uitgaven, hefc andere de middelen van den Indischen dien.-t. Het wanbegrip omtrent de uitgaven vooral is oud, en komt zoo langzaam effect voor de schatkist in ruimer opbrengst van hierop neder, dat men een deel van de uitgaven onder den de belastingen pleegt te hebben, dat inmiddels de aanlegkosten naam van „ buitengewone" ter Egde legt bij het opmaken van door renteverlies eenige malen kunnen zijn verveelvuldigd. ramingen, het voorstellende alsof de zoodanige niet behoeven De weg, dien optimisten meestal bewandelen ten aanzien van opgenomen te worden in het bedrag, dat door de gewone in- de middelen om zich zelven van de overbodigheid van nieuwe komsten moet gedekt worden, maar dat daarvoor mag worden middelen te. overtuigen , is dat zij de rekeningen van afgeloopen geleend. dienstjaren kiezende als uitgangspunt, en aam.emen gratuitehetzij om gezondheidsredenen. hetzij «regens aoodzakeljjke opfrissching, geef dan tijdelijk rerlof, maar rerrang de nienschên die daar zijn, /.oo mogelijk niet, en tracht de verloven zoo I • regelen, dar de personen, die gewend zijn samen te werken, niet ter celfder tijd het land rerlaten. Het U misschien onbescheiden van deze plaats te .-preken over zaken die uit den aard van de zaak alleen de nitroerende macht aangaan, maar dan zn mijne verontschuldiging, dat wij in dit opzicht zooveel leed al hebben door -taan, dat eene enkele bescheiden opmerking toch hare goede zijde kan hebben. Ten slot! n enkel woord orer Lombok Na de gunstige telegranunen die wn gisteren en heden omtrent den stand van zaken uii Lombok heboen rernomen, verwachte men van mij op dit oogenblik geen critiek of 1 irdeeling. Mij dunkt dat, onder den indruk van het wapenfeit dal nn afgespeeld wordt — een feit, dat ran zoo elang ide handhaving van onze rlag in Indië. nu daar t«*n koste van ongekend /.ware en bloedige oflers, wordt afgerekend mei een bestuur, waartegen on., ni>'t~ anders overbleef dan een strijd op leven en dood te voeren — dat daar alleen past een woord van waardeering en hulde aan hen die op dit oogenblik daar waarschijnlijk nog berig zijn om hun leven roor hun vaderland te wagen, aan onze dappere en trouwe Europeescheeninlandsehe militairen. En wanneer ik dat doe. en daarbjj een woord van medelijden reeg voor de rele slachtoffers in dien strijd gevallen . en voor hunne trekkingen, dan wensch ik ook in gedachten de hand te reiken aan den man, die, in het begin door tegenslag getroffen, nnind legenheid is gesteld om op de schitterendste wijze te doen blijken, dat hij als krijgsman op zijne plaats i s — a a n den opperbevelhebber, aan wien de schooue gelegenheid gegeven is om te toonen, wat er ook in liet begin moge gebeurd zijn — en dat ik thans niet wil beoordeelen— dat hij de man i s , die met krachtige hand en met voortvarendheid de zaken thans in de goede rh-luin. stuurd heeft. Eu dan past mijns inziens ook een woord ran waardeering aan den Landvoogd in Iudië. die, nadat hij de verpletterende tijding gekregen h a d , dat de eerste expeditie, ook naar mijn inricht volkomen goed toebereid en uitgerust, door een — wegens door hem voorzeker niet te voorziene omstandigheden — zoo zware ramp was getroffen, niet versaagde, maar onmiddellijk maatregelen wist te nemen . noodig om de expeditie weer in orde te brengen en te versterken, en die toen zijn zedelijken moed getoond heeft, om niet te zoeken naar een zondenbok, maar om den man te handhaven in het bevel , die naar zyne meening, ook toen, het best op die plaats nog paste. Ik meen dat hij daardoor heeft voorkomen eene desorganisatie, die anders allicht het gevolg van het gebeurde htui kunnen zijn: dat zeer zeker het succes, dat nu behaald is. eene la uwer is voor hem en dat de moreele moed door hem betoond, zijn terugslag gehad heeft op de onderdanen in Indië; want. waar critiek niet gespaard werd, zijn alle Indische organen eenparig geweest waar het gold het vertrouwen op de leiding van den Landvoogd, die als een krachtig man de teugeis voerde. Ik meen hierbij te moeten voegen een woord van gelukwensen aan den Minister van Koloniën , die den Gouverneur-tieneraal steeds heeft gesteund met zijn vertrouwen , en die nimmer geschroomd heeft met zijne verantwoordelijkheid de daden van de machthebbendeu in In lië te dekken.
Handelingen der Staten-C4eneraal. — 1894—1895. — I I .
150 11de VERGADERING. - 20 NOVEMBER 1894 4.
Vaststelling der begrooting van Nederlandsch-Indiê' voor het dienstjaar 1895. (Algemeens beraadslaging.)
ment. dat wij uit «Ie producten voortaan betzelfde zullen onto laatstleden Vrijdag door den heer van Gennep in het vangen als tot nojjtoi!. niet andere woorden, dat zij voor de midden is gebracht omtrent het oude thema van scheiding van toekomst rekenen op dezelfde winsten uit de koftiecultunr als Indische en moederlandsche financiën . den indruk van eene betot nogtoe. naar strnisvogelmethode bet oog sluitende voor de keering, helaas niet ronduit beleden, maar gesluierd achter onmiskenbare, maar toch vaak miskende waarheid dat die bros een naar mijne overtuiging ongangbaar excuus. hard aan het opdrogen is en bezig is ons in den steek te laten. Dit excuus was, dat de omstandigheden waren veranderd, en Verleden Vrndag heeft ons de heer van Gennep medegedeeld, op dit oogenblik op batige sloten ten behoeve van het moederdat wij naar zijne Berekening thans uogeene bate ran f 24 400 000 land niet meer te rekenen was. Eenmaal, zcide de heer van 'sjaars trekken uit de producten en dat er bij vergelijking van Gennep, had hij zich warm geloopen voor die scheiding, maar de opbrengst der laatste •"> jaren met die der roorlaatste viji' onder de tegenwoordige omstandigheden was hij vrij wat afgejaren een-' vermindering was te bespeuren van 5 ton 's jaars . ■ id. welk,' dns ook in 't vervolg te verwachten is, zoodat wij nog Dat is gelukkig ook! Ik herinner mij zeer goed hoe de heer 49 jaren een grooter of kleiner bate uit de producten-rekening \an Gennep zich eenmaal warm — ik zou bijna zeggen in het genieten zullen. In twee opzichten evenwel gaat die berekening zweet geloopen heeft — voor die theorie. Maar. wat ik my mank. In de eerste plaats omdat alle producten te zAmen genomen teven- herinner, is, dat bet was in 1885 bü de behandeling van zijn. dus met inbegrip zelfs van de tin uit Banka en Billiton, her voorstel-van Dedem. en reeds in 1880 bij de behandeling welk product is eene kapitaal-ontvangst, welke, naarmate de van liet voorstel des Ministers van 0 pikols. Ben der -preker- V a n die dagen, wien men 't toen n o g a l alzoo een teruggang bij den doorslag van 1806—1886 van IK) pet.; kwalijk nam dat hij met het heilig denkbeeld der financieele Waaruit dan deze conclusie is te trekken, dat wanneer dezelfde scheiding oneerbiediglijk den draak had gestoken, zeide onder teruggang blijft voortduren, dat wil zeggen van 7'/ : pet. van meer: , Ah ik denk — en als met mij ieder lid dezer Vergadedendoorslag over de -1 jaren 1866—1886, de opbrengt van de ring denkt — aan hetgeen in Indiê nog is te doen ter ontkoffie, ad 376522 pikols, den doorslag van 18^7—189'J, in 0 jaren wikkeling van een volk zoo primitief als het Javaansche, aan zal zijn verdwenen . en wij ons l>ij afloop van dat tijdperk ge- de openbare werken, daar nog noodig, als: spoorwegen, feleheel zullen hebben te spenen van de winsten uit de koffie. graamet, havens, irrigatiewerken enz., dan. ieder zal het met De vorige Minister van Koloniën maakte ach daaromtrent mij eens zijn . creloof i k . dat wij aan geen overschotten van geene illusiëu. Hij heeft meer dan eens gezegd, dat wij in de Indische diensten meer te denken hebben: ik ten minste, heb toekomst van de koffiebaten hebben af te zien: en deze Mi- er. gelijk de heer Wintgens, voorhing afscheid van genomen. nister zegt op bladz. 4 van de Memorie van Beantwoording: Als men daarbij zijne gedachten niet kan afwenden van de est, van d • !. Efieziekte en van lage prijzen der gezonde „Van deze noodzakelijkheid is .'.e ondergeteekende te doordrongen, omdat de gouvernenients-koftieeultuur eenmaal koffie, dan gelooft men niet alleen niet langer aan Indische geheel zal moeten verdwijnen en niet haar de thans nog zoo overschotten , maar men zou wel met mij al zeer tevreden zijn zoo de Indische begrooting maar sloot; dan ziet men veeleer onmisbare inkomsten uit die cultuur. «Hoe behoedzaam ook op den weg der geleidelijke opheffinir aan den horizon eene reeks van tekorten opdoemen en zou ik van de gouvernements-koffiecultuur worde voortgegaan. toch is zeer verheugd zijn. als een bankier. een consortium van banhet reeds aanstonds de onaangename plicht der Regeering bij- kiers of de/.e of gene Mogendheid te vinden ware, gezind en tijds te zorgen dat tegenover de wegsmeltende baten uit die solide genoeg om ons. tegen afstand van alle mogelijke overschotten . te waarborgen tegen de tekorten en tegen subsidiën cultuur andere inkomsten komen te staan." Eene volkomen juiste redeueering, Mijnheer de Voorzitter, aan Indië. als tot nu toe gebruikelijk zijn ten aanzien van waarmede ik geheel instem, maar die geheel uit het oog ver- Suriname." Diezelfde spreker haalde toen ook aan eene zinsnede uit de loren wordt door hen, die, om de noodzakelijkheid van het zoeken naar nieuwe middelen uit den weg te praten, het oog Memorie van Toelichting van een vroeger soortgelijk wetsontwerp van den Minister van Rees — een man die het weten kon — sluiten voor dat wegsmelten. Ik behoor tot ben, die den staat der Indische financiën on- en die zeide: , En • oo zal het gaan, indien men het stelsel van de bijdragerustbarend vinden ; en ik geef daarom den Minister den raad: laat u niet door het verzet. dat zich reeds openbaart tegen uwe sluitpost handhaaft, als men geen nieuwe regelingen maakt in voorstellen van belastingversterking, eene oppositie die bij elk den geest van het aangeboden wetsontwerp. Alsdan zal op de voorstel van dien aard tot den jongsten dag zich zal openbaren, Indische begrootingen van eene bydrage aan het Rijk geen sprake van de wijs brengen, of uit het veld slaan; houdt vast aan uwe meer kunnen zijn, tenzü er weder baten, in den vorm van voorstellen, en ik. geloof dat, wanneer het gezond verstand de overschotten van vroegere diensten, beschikbaar komen. Er is bovenhand verkrijgt, wat niet missen kan te gebeuren, gij met echter" — en de drie volgende woorden staan cursief rredrukt— uw voorstellen succes zult hebben. Wat nu de beste middelen .hiel ih' minste reden om hierop te rekenen." Uit een en ander trok toen de bedoelde spreker deze conclusie: zijn van versterking , welke belastingen aanbevelenswaardig en de verkieslykste zijn, en of daarvoor juist de belastingen, door „Ik herhaal dus: er zullen geen overschotten meer zijn en wat den Minister nu voorgesteld, te houden zijn, heb ik nu niet uit helpt ons dan de aanspraak op een absent overschot?'' Dit werd gezegd den lOden November 1880; en 11. Vrijdag, te maken ; dat zal meer te pas komen bij de behandeling van het wetsontwerp n'. SI onzer Gedrukte Stukken. Ik zwh'g dus thans den 16den November 1894, mitsdien juist 14 jaren later — o daarover ; een ander zou misschien , bezigende een tegenwoordig j coïncidentie , welke wylen een vroegeren Minister van Koloniën , zeeren vogue, afschuweln'k, taalbedervend barbarisme, zeggen: tevens afgevaardigde beurtelings van alle mogelijke anti-revolutionnaire kiesdistricten, zou hebben doen watertanden! —juist 14 daarop wil ik thans niet verder ingaan. Alvorens af te stappen van myne financieele beschouwingen, jaar later is de heer van Gennep tot de ontdekking gekomen moet ik nog wedergeven den indruk op mij gemaakt door net- van eene daadzaak . welke voor 17 jaar al bestond. namelijk dat
151 ^ — — • ^ — — —
—
~
~
—
—
—
—
llde VERGADERING. 4.
.
^
—
-
1
^
»
_
_
_
_
_
_
_
_• NOVEMBER 1894.
Vaststelling der begrooting van Nederlandsch-Indië voor bet dienstjaar 1895. (Algemeene tmr—diltgingi)
er geen overschotten in Indiè* meer waren. Waarlijk heeft de Wat na eigenlijk mijn doel w» met te inreken over Lombok, heer van Gennep nch zelregeeQonreoht aangedaan met de roor- het ii aan te toonen de leering welku daaruit te trekken is •telling, alsof' hij xooree] trager was ran begrip dan anderen, voor het vervolg. In de eerste plaats deze, dat wü niet straffeloos die hetzelfde 14 jaren vroeger opgemerkt en verkondigd hadden ï in onze koloniën een beleid kunnen voeren als dat, hetwelk En zou hij niet raiterljjker gedaan hebben, indien hij was komen wij na het vijlde van eene eeuw in Atjeh gevoerd hebben, en verklaren, mede namens zijne geloorVgenooten in hei vroegere dat aoo menigmaal, doeh vruchteloos, hier bestreden is: idéé chériê der scheiding van de financiSn van koloniën en moe- dat niet tonder invloed blijven kon in den geheelen Archipel derland: wij belijden nu om vroeger te hebben vergist, en willen hel gemis van energie, waarmede daar te werk gegaan werd. thans de vlag strijken voor liet trevoelen onzer tegenstanders van nooit, als de zaken goed gingen, den [ ing er in gehouden, "HII en *86f maar telkens den vijand, als hij geslagen was. tijd om op adem [ntusschen doet mij de bel ring genoegen, als is •/.'<] wat laat te komen gegund werd; niet zond-r invloed de standvastige gekomen. Het zal ons in het vervolg heel wat moeite besparen, wispelturigheid, oorzaak ran dat beurtelings opmareheer* indien biermede dat idee ao afgedaan heeft. Ware de bekeering stilzitten, havens blokke vrijlaten, herblokkeeren en harwat eerder gekomen, hel bad aan de Landsdrukkerij veel papier openen, dat wij oorlog voeren >-n den vrede afkondigen, zonder en inkt. aan deze Vergadering veel tijd en aan ons oudere leden dien te hebben ge loten, om straks in bet quasi gepacificeerde de/er Vergadering nog al hoofdbreken bespaard. land een nieuwen veldtocht te beginnen : niet zonder invloed Na Manheer de Voorzitter, wensen ik nog te spreken over die zuinigheid, welke de w\jsheid bedroog, waardoor men ten Lombok; maai- alvorens te komen tot de zaak zelve, heb ik een opzichte van marine en leger meestal veel te karig te werk ging. woord van voldoening uit te spreken over de laatste heuglijke Wat hebben wij immers zien gebeuren ? Wanneer geblokkeerd gebeurtenissen op het oorlogsterrein aldaar. En niet alleen moest worden . ontbraken de schepen en moest men baggeren'/-, maar mede hij gelegêHneid van die gebeurtenissen, aan- machines te hulp roepen, die minder vaart liepen daneen roefgezien het niet alleen de inneming van Tjakra-Negara is, schuit. En wanneer de blokkade was opgeheven, liet men. in waarover ik voldoening gevoel. Wij zijn tan het roemvol gedrag plaats van te zorgen dat wij voor eene volgende gelegenheid en van ons Indisch leger zóó gewoon geraakt, dat wij over zijne beboette schepen op stapel zetten, ook dit weer na, en was men heldendaden wel dankbaarheid, maar geen verwondering meer hij die volgende gelegenheid opnieuw au dépourvu gelijk bij de gevoelen. Naast dapperheid en élan in het vuur staan nog een eerste. paar andere krygsniansdeugden meer waard nagenoeg dan die Met het leger ging het niet anders. Moest er gevochten worbeide: volharding en kalmte op zijn tijd. die voorzeker beide d e n , dan klaagde men dat de werving niet of te weinig gaf; aan ons Indisch leger eigen zijn. Geestdriftig voor het vaderland kreeg men even lucht, dan staakte men de werving uit benauwdzijn leven te wagen in oogenblikken van voorspoed is ver- heid, dat er een klein o vercompleet zoo komen boven de formatie dienstelijk, maar, wanneer het firmament der omstandigheden van het leger, eene verouderde formatie uit de dagen toen wij bewolkt i s . in oogenblikken van tegenspoed het hoofd ervoor, Atjeh nog niet op den hals hadden, en althans van beteekenis en voet bij stuk te houden, zie. dat is grooter kunst. En die nooit om dien extra last gewijzigd kunst heeft laatst ons Indisch leger getoond goed te verstaan. Zoo ging het steeds voort : en ;-.oo moest men wel komen in Alle berichten, zonder één enkelen dissonant, kwamen hierin den toestand, waarin wij thans met betrekking tot Atjeh verovereen, dat na den 26sten Augustus de kalmte, discipline en koeren, den toestand van een chronisch lijden, dat zijn nadeegoede geest onder officieren en manschappen geen oogenblik ligen invloed uitoefent, ver buiten Atjeh, in den gansenen zijn verstoord, onwrikbaar steeds zijn bewaard en gehandhaafd. Archipel. Die eigenschappen mogen vanouds ons Indisch leger eigen Of denkt men dat hetgeen nu jaren lang op Sumatra vertoond geweest zijn. nooit zijn zij meer in het licht getreden dan na i s . onbekend is gebleven op Fiores en Lombok? Dat het een de groote ramp op Lombok; maar die eigenschappen hebben geheim gebleven is voor den radja van Lombok en zijnen vriend voorkomen dat de groote ramp nog grooter. nog ontzettender oi onzen vriend Djilantik, hoe wij in het voetspoor van 1874 en onherstelbaarder werd; zij hebben den generaal in staat ge- ons hoofd gestooten hebbende voor de benting Lampoe Oek vlak steld om dadelijk na de ramp weer handelend, actief en aan- bij den kratou, ons dat ongewroken lieten aanleunen: een vallend op te treden. En mij dwingen zij op dit oogenblik linde het geheim hoe «ij ons hielden in 1891-1892 tegenover Kaloet ? u i t t e spreken: Braaf leger, geluk met en dank voor uw jongste Hoe zelfs generaal van der Heydeu onverrichter zake van succes, maar dubbel geluk met en dubbele dank voor uwe Sammlangan moest terugtrekken, omdat hem de artillerie onthouding onder, na en in weerwil van uwen vorigen tegenspoed! houden werd of niet kon gezonden worden, benoodigd om Wanneer ik mi verder over Lombok spreken g a . dan is het Batoe Hik plat te schieten ? Een geheim hoe 1'rnys van deiniet om een oordeel te vellen, wat te reeht door alle vorige Hoeven der patrouilles verbood de vijandelijk-.' hinderlagen besprekers ook nagelaten i s , over het aanvankelijk oorlogsbeleid zijden den weg te molesteeren of te alarmeeren; een geheim :_• aldaar, noch om te roemen, noch om te gispen. De gegevens bleven onze smadelijke retraite of quasi concentratie van Djerir daartoe ontbreken mij en zijn in de eindelijk door den .Minister en Glékambing naar Kotta Radja V Of een geheim eindelijk die van Koloniën ons verstrekte inlichtingen niet te vinden, onvastheid in ons tactisch en politiek beheer met hare herhaalde Er is misschien veel goeds i n . maar dan deden die inlich- wisselingen van civiel op militair en van militair op civiel bestuur? tingen het niet genoeg uitkomen. Van al wat goeds gebleken is Natuurlijk wisten zij dit alles even goed als wij en heeft dit moet intusschen ieders aandacht wel het meest getrokken zijn alles hunne hooghartigheid, overmoed en verzet versterkt of verdoor het aandeel, dat de Gouverneur-Generaal in het beleid gehad oorzaakt. En zoo hebben wü op Lombok geoogst het onkruid heeft, en dat reeds door den heer Cremer is opgemerkt en gehul- door ons zalven op Atjeh gezaaid. digd. Hij heeft, brekende met de traditie, gezorgd, dat deze expeAls wij dat nu maar beseffen , is er licht te zien in de toeditie niet ten halve. niet te zwak werd georganiseerd en nitgezon- komst, aangezien de eerste voorwaarde van bekeering is de den; hü heeft, toen de troep door den overval aanmerkelijk gedund kennis van onze zonden; beseffen wjj d i t . en houden wij in was. gezorgd, dat binnen enkele dagen de verliezen waren aange- het oog dat wy met dezen Gouverneur-Generaal en dezen vuld niet alleen, maar 3 of 4 malen vergoed in materieel en per- Minister o p den goeden weg z y n , dan is nu goeden raad ook soneel. En hij heeft, toen generaal Vetter 8 of 0 November om nog langer niet verspild, en daarom waag ik het dan dezen raad twee bataljons versterking gevraagd h a d , beloofd: binnen eene te geven: Laat ons niet te karig zijn voortaan waar het geldt week zult gy ze hebben; en woord heeft hn gehouden: den onze militaire uitrusting in ludië; zorgen wy in de eerste plaats 17den, toen de week om was, of vroeger, moeten die bataljons dat wy onze Indische marine houden op de hoogte vandentyd ter plaatse geweest zyn, anders hadden wij niet gisteren de en van de behoefte. Het is nog niet lang geleden dat de vorige tijding kunnen ontvangen hebben van de inneming van Tjakra- Minister geld gestipuleerd had voor twee nieuwe schepen , typeN egara. Gold/inch , maar uit zuinigheid er één deed bouwen; en toch In hem is blijkbaar de geest van indolentie — d i e , veel, was het toen ook eene uitgemaakte zaak dat de marine niet maar gelukkig lang niet allen, Europeanen onder den invloed was wat zy behoorde te zyn. van het tropisch klimaat eigen wordt — nog niet gevaren! Onze Indische marine is geen paradevloot, maar eene marine Dat dit zoo blijven moge wensch ik hem ten behoeve van den die veel werk heeft en veel werk doet, maar dientengevolge lande van harte toe.
i:>2 llde VERGADERING. -
20 NOVEMBER L804.
4. Vaststelling der begrooting vuu Nederlandseh-Indiè' voor bet dienstjaar L895. (Algemeene beraadslaging.) ook veel slijt; welnu, men zorge dus voor tijdige aanvulling door regelmatige vernieuwing ea bjjbouwing van Beliepen. Hoe is op 'toogenblik de toestand? Wij nebben in de wateren van Atjcli schepen voor de handhaving van Seherer's scheep vaartregeling . rond de Aroë-eilandeu schepen tot wering van de Australisch-' parelstroopers, en Knepen bovendien voor een dagelijksclien transportdienst tnsscben Ampenan en Boerabaga, zoodat er ons niets rest voor de bewaking van bet vaarwater tnssehen Lombok en Bali, en wij den liraven DjUantik wel kunnen verbieden maar niet belenen tnssehen Ijakra-Negara en Karan Assam heen en weer te reizen. Nu moge men hopen dat wh' , als Lombok geredderd is, spoedig minder groote behoefte aan schepen krijgen • maar wie waarborgt ons dat wij iets vroeger of later niet geraken in een soortge lijken neteligen toestand, en weer in uiteen gelegendeelenvan den Archipel te gelijk een aantal schepen noodig nebben, gelijk nu bij Atjeh en hij Lombok? Moeten wij niet vooruit zorgen, de gevaren het hoofd te kunnen bieden, waaraan wij, ten ge volge van vroegere zorgeloosheid, thans zijn blootgesteld? Het bezit van eene sterke zeemacht in Indië is een eerste vcreischte tot behoud van onze koloniën, en niet minder bet bezit van eene sterkere legermacht. Hoe ging het daaromtrent tot nu toe? Ik heb het daareven reeds geschetst: groote verlegenheid heden; maar als margen de nood ZOOWat voorbij was. staking van de werving. Het is vier a vijl' jaren geleden (ik meen dat het was onder den Minister Keuchenins*, dat men . geen man schappen genoeg kunnende krijgen om het Europeesch element compleet te houden, besloot tot uitbreiding van bet [nlandsch element met verbreking van de oude verhouding: natuurlijkniet zouder gevaar, want die oude verhouding berustte op de onderstelling, dat bet onveilig was het inlandsch element sterker te maken. Het is pas twee jaren geleden dat de handgelden voor de werving werden verminderd . zoo 't heette omdat in weerwil van hoog hsvndgeld de werving toch niet vlotte, alsof men na inkrimping van het bindgeld meer reernten zou krijgen, die dienst namen alleen om de eer of uit liefde voor het vak; en thans, nu men door den nood gedwongen het handgeld weder heeft verhoogd, vloeien de manschappen ruim toe, wat een vreemd licht werpt op liet vroeger sustenu . dat de handgelden moesten worden verlaagd omdat de werving toch niets gaf. Wanneer eenmaal, gelijk wij hopen, de zaak op Lombok weer in 't reine gebracht i s . zullen wij dan weder vervallen in de oude fout, nogmaals de handgelden verlagen en de werving inkrimpen, uit vrees dat het leger iets zoude gaan boven de formatie? Dat ware zeker een groote misgreep, want die formatie is — gelijk ik deed opmerken —■ verouderd en uit een tijd, toen wij nog geen 4- a 5000 man alleen voor de bezetting van Atjeh noodig luidden. Maar er is een andere weg om het overcompleet te ontgaan, namelijk de formatie uit te breiden, wat hoog noodig i s , niet alleen om hetgeen wij om den thans reeds ondervonden nood en omdat wij Atjeh ingelijfd hebben, maar tevens en vooral om den snellen vooruitgang der inlanders in strijdbaarheid in alle opzichten. Jaren geleden stonden wij in Boni tegenover drommen, ge wapend met pijl en boog; maar aangezien hunne pijlen zoo ver niet droegen als de kogels onzer toenmalige percussie- en mis schien nog vuursteen-geweren, bleven wij baas. Toen wij in 1849 eene expeditie hadden uitgezonden naar Bali, kwam een der vorstjes van dat eiland zijn door ons in 't nauw gebrachte kameraad te hulp met 5000 lansdragers, die het ons te Kasoemba en elders toen lastig genoeg maakten. Wat zoude gebeuren, als wij nu nog eens in Boni moesten ageeren , en dezelfde drommen kwamen dan u i t . niet gewapend met pijl en boog, maar met goede vuurwapenen? Hoe moest het gaan. wanneer een of andere Balinees Lombok te hul]) kwam met 6000 man, voorzien van uitstekende repeteergeweren uit Singapore'' Ik weet niet uit te maken hoe nood lottig het resultaat zoude zijn; maar zonder den minsten twijfel zoude het noodlottig zijn. Daarom moet onze legerformatie uitgebreid worden. Thans zijn wij de inlanders nog maar in ëén opzicht vooruit, in getal overtreffen ons de inlanders altijd: wat aangaat de bewapening zijn zij ons in Atjeh bij en op Lombok vooruit. Het eenige,
waarin rij bij de Europeanen achterstaan, is de discipline; maar wie waarborgt ons, dat zij dit niet, gelijk kort geleden de Japanners deden, /.uilen gaan beseffen en verhelpen? Het eenige middel om ons daarvoor te vrijwaren is, dat wij ons leger en onze leemacht in Indië op veel broederen voet inrichten dan tot nog toe het geval was. Het moei,, veel geld kosten en lastig voor de schatkist zijn, maar het is niet anders, het mag onmisbaar heeten. Tot nog toe hebben wij geteerd op en gepronkt met de koloniale erfenis onzer vaderen . maar , hebben wij ons zelven wel eens afgevraagd of wij ons waardige erfge namen betoonden? Mij hoide:i in [ndië een leger van vrijwilli gers, omdat wjjoni eigen lijf er niet aan durven wagen, gelijk bij de jongste grondwetsherziening nog gebleken is. Dat Indische leger is dus eene quaeatie \ ior ons van geld. .Moeien wij daar mede nu ook nog Karig zijn? Indien wij ons leger en onze zeemacht niet op de hoogte houden of brengen van onzen tijd, van den "-wijzigden toestand en behoefte, zoodat /ij in staat zijn hunne taak behoorlijk te vervullen. zuilen wij aan de steeds ernstiger wordende verhou dingen niet lang meer het hoofd kunnen bieden: rijn wij bereid het uoodige geld hieraan te wagen . laten wh' het dan tijdig d. i. spoedig bewijzen door te handelen; zoo neen, blijven wij ons aanstellen als onwaardige erfgenamen van eene kostbare koloniale erfenis, laat ons dan ook maar van den luister, den rang en den titel van koloniale Mogendheid afstand doen, en Indië abandonneeren, om er niet binnenkort te worden uit gejaagd. De vergadering wordt voor een half uur geschorst, en daarna hervat. De algemeene beraadslaging wordt voortgezet De heer Goeman BorgesilM: Mijnheer de Voorzitter! (Jok ik wensch een enkel woord te spreken over Lombok, door den heer Pjjnacker genoemdeene zwarte wolk aan onzen Inlischen horizon. Reeds gisterenmorgen liep hier het gerucht, dat TjakraNegara geheel veroverd en verwoest was. En al is dat bericht door de offieieele telegrammen nog niet geheel bevestigd . al is die sterkte nog niet geheel in onze macht — intnsschen werd mij zoo straks een telegram vertoond waarin te lezen stond dat ook het overige gedeelte van het paleis van den vorst genomen was — en al heeft ook deze aanval weder tal van offére gekost, bhjkbaar is dan toch de overwinning aan ons gebleven en .wij zijn nu ten minste een heel eind «gevorderd. Terecht zeide zoo straks de heer Cremer: met aandoening en erkentelijkheid gedenken wij ook thans weder de dapperen, die voor ons gezag hun leven hebben veil gehad. Volkomen ook stem ik in met de welsprekende hulde zoo straks door den heer Rutgers van Rozenburg aan ons dapper Indisch leger gebracht. Nederland mag trotse!) zijn dat de heldenmoed van onze dappere strijders overal bewondering afdwingt. En als v,{\ denken aan die strijders. dan mogen wij in deze Kamer ook niet vergeten de inlanders , die aan onze zijde hebben gestreden. Nederland mag trotsch zyn «lat onze trouwe Javanen, onze trouwe Amboineezen, onze trouwe Madureezen. tegenover wie wy naar ik hoop voortaan niet alleen door woorden , maar ook door daden onze erkentelijkheid zullen toonen , dat die inlanders aan de zijde van onze Europeesche strijders blijk hebben gegeven van eene volharding, van eene toewijding en van eene doodsverachting, zóó groot, dat zij zelfs niet meer dapperheid ten toon hadden kunnen spreiden als zij geroepen waren geworden hun eigen vaderland te verdedigen tegen een overmachtigen vijand. Laat ons het, dankbaar erkennen . als wh" ook na den tijdelijken tegen spoed in Augustus nooit het vertrouwen hebben verloren in de toekomst, vast overtuigd zijn gebleven dat ten slotte onze troepen zouden zegevieren , dan was «lit voornamelijk hierom, omdat wij zagen dat onze legermacht zich door geen tijdelijke nederlaag liet ontmoedigen, stand wist te houden ook in het grootste ge vaar en voor geene opofferingen terugdeinsde om de Ncderlandsche vlas te doen eerbiedigen. Onder den indruk van die laatste berichten zal ook ik niet treden in eene beoordeeling van het militaire beleid in Augustus jl. of in beschouwingen over de meerdere of mindere onvermijde-
Vel 40.
15!)
Tweede Kamer.
11de VERGADERING. - ■ 20 NOVEMBER 1894. 4.
Vaststelling der begroeting van Nederlandseh-Indié' voor het dienstjaar 189Ó. (Algemeens beraadslaging.)
voor de Begeering begon, geen deugdelijk onderzoek ingesteld geworden? En zoo er werkelijk een speciaal onderzoek heeft
lykheid van de expeditie, maar toch mag ik vragen: ging de heer Cremei vanmorgen niet wat ver. toen hij, beginnende eindigde met hei brengen van eeoe wanne hulde, niet alleen
te gegaan, dat hij thans gaan oordeel aal uitspreken, tenslotte
plaats gehad, wat uit niets blijkt. hoe komt het dan dat dit zoo weinig resultaat heeft gehad f
voor bet militair, maar ook voor Int politiek beleidV \'erbaziug zon het niet kunnen wekken . als zij . «Il*» minder
kan afmaken door eenvoudig te verklaren : toen eenmaal onze
.Mij wil het voorkomen dat de Regeering er rich na niet mede
critiek. Toch zal ik het niet doen . en mij geheel bepalen tot
eischen waren gesteld met bijvoeging dat zij door wapengeweld zouden worden afgedwongen . zoo ie niet vrijwillig werden inge willigd, SMed na de weigering ook onmiddellijk de expeditie
Alle sprekers, die vrijdag 11. over Lombok ach uitgelaten hebben . waren . indien ik mij niet vergis. het hierover eens . dat de expeditie ondernomen u zonder voldoende kennis van het land en de bevolking, waartegen men oorlog wilde voeren.
eischen . zoolang men niet gereed was. niet terstond moeten stellen, of men had des ondanks, voor de uitzending van de expeditie den voor ons meest gesehikten tijd moeten afwachten. Zoo handelt op ditoogenblik ook Frankrijk in zake Bfadagascar. Ook daar ziiu eischen gesteld met de bijvoeging dat rij anders met gewapende
gunstig over dat beleid denken, zich daardoor lieten verleiden tot bet aanteekenen van protest en het leveren van scherpe
een punt, dat ook reed* vrijdag 11. door verschillende ipreken te berde gebracht is.
volgen. Dat was niet ooodlg, want één van beide óf men had die
Is die besehuldiging, is dat verwijt gegrondr Ziedaar de vraag, di'i ik een oogenblik wenoch te bespreken En dan wenaeh ik in de eerste plaats daarbij in herinnering te brengen het standpunt, dat deze .Minister van Koloniën in Juli 11. in de Eerste Kamer heeft ingenomen, toen hij over zijne voornemens betrekkelijk Lombok werd geïnterpelleerd. Bij die gelegenheid beeft de .Minister van Koloniën het woord van vim .Moltke .eerst wegen, dan wagen", tot het zijne ge mankt — een woord dat bestemd was om vertrouwen te wekken. En inderdaad. indien volgens dien stelregel werd gehandeld . moest men vertrouwen dat het meest voorzichtige beleid in deze zaak zou voorzitten, dat niet weer zou gebeuren wat wij toodikwjjls in de Oost gezien hebben. nat men . zonder de gevolgen te voorzien, er maar op los gaat, zonder van het land en de bevolking, ■waartegen men oorlog wil voeren. voldoende gegevens te hebben. klaar is nu werkelijk volgens dien stelregel gehandeld ? Heelt de uitkomst werkelijk aan die verwachting beantwoord? Ik aarzel vooralsnog om die vraag bevestigend te beantwoorden. De punten waaromtrent, mijns inziens. de Regeering op de hoogte moest zijn, waren deze: hoeveel vijanden zon men tegen over zich vinden: van welke munitie en geweren zijn zij voor zien : over hoeveel geweren kunnen zij ongeveer beschikken; welke versterkte plaatsen zijn er op Lombok; hoe zijn die ver sterkingen, ingericht; welken steun kunnen wij vinden bij de Sasaks; hoe is de verhouding op Lombok tusschen de verschil lende stammen ? Als de Regeering dat alles geweten had dan zou zij waarschijn lijk 61' een grooter, öf voorloopig geen expeditie hebben gezonden. Men werpe mij niet tegen dat de Regeering niet was gewaar schuwd. Al ware dat zoo, dan toch zou de Minister al het mogelijke hebben moeten doen om die gegevens te verkrijgen. Maar de Regeering was wel degelijk gewaarschuwd. Van gezag hebbende zijde was tot de Regeering gezegd : er zijn op Lom bok veel meer manschappen en geweren dan gij denkt; de bezwaren zullen oneindig giooter blijken te z\jn dan gij u d;ii voorstelt. Maar de Minister meende zich eenvoudig van de zaak te kunnen afmaken met te zeggen: daar heb ik nooit iets van gehoord : eene expeditie van 2500 man zal ruim voldoende zijn en van een militair echec behoeft geen sprake te zijn. Het is waar . dat die zaken alleen in de Eerste Kamer behandeld zijn geworden en dat die waarschuwingen niet in de Tweede herhaald zijn geworden. Maar daarvan kan ons geen verwijt gemaakt worden. Want toen hier de zaak voor de eerste maal ter Sprake kwam . klonk het ons terstond te gemoet: gij staat reeds voor een fait accompli. De vorst van Lombok heeft onze eischen niet ingewilligd ; over ee.iige dagen gaat de expeditie door en met een gerust geweten neem ik alle verantwoorde lijkheid op mij. O, zeker, formeel zou de Kamer volkomen bevoegd zijn ge weest , om. als rij dat nuttig had geacht, eene motie van at keu ring aan te nemen, maai dat zou dwaas en onverstandig gewe. st zijn . al ware 't alleen maar omdat de Kamer niet be schikte en niet beschikken kon over de noodige gegevens. Bovendien bestond nog altijd de mogelijkheid . dat de Regeering wel op grond van gegevens. die zij geheim hield, volko men te recht had kunnen verklaren dat het militaire succes bij voorbaat was verzekerd, en in dat geval zou inmenging van de Kamer zeer verkeerd zijn geweest. Maar juist omdat de Kamer zich van alle inmenging heeft onthouden, heeft zij , naar ik meen, des te meer recht om thans te vragen: Waarom is er, ! 1
Handelingen der Staten-Geueraal. — 1894—1895. — II.
macht zouden worden afgedwongen. Welnu, de eischen zijn verworpen; eene expeditie schijnt onvermijdelijk, maar de Re geering heeft verklaard daar niet toe te zullen overgaan. dan nadat :-.ij zelve geheel gereed en van alles op de hoogte zal zijn. Aan de Volksvertegenwoordiging in Frankrijk is, vóór dat men be gint, een krediet aangevraagd van ecu groot aantal millioenen, en als die gelden worden toegestaan, dan zal men er nog niet terstond op losgaan, maar eerst dan als de Regeering meent dat het geschikte oogenblik is gekomen en het seizoen het uit zenden der expeditie toelaat. Onze Regeering heeft, en zij zal daarvoor wel hare redenen gehad hebben, een geheel anderen weg gevolgd; zij heeft de Volksvertegenwoordiging voor een fait accompli geplaatst, maar daardoor ook hare verantwoordelijkheid dubbel verzwaard. Ik wil wel aannemen dat de rapporten van onze ambtenaren en de klachten van de Sasaksche hoofden niet geleden hebben aan het euvel van eenzijdigheid, ofschoon men dal ook nog wel eens had mogen onderzoeken ; ik wil ook aannemen . ofschoon mij dit moeilijker valt, dat de Sasakers onze hulp volkomen waard zijn en zelf geen aanleiding hebben gegeven rot de ge spannen verhouding en tot den oorlogstoestand waaronder Lom bok gedurende eenige jaren gebukt heeft gegaan. Maar al neem ik dit alles aan. dan blijft ik toch vragen: waarom heeft men niet gewacht totdat men volledige gegevens omtrent land en volk te zijner beschikking had? Nu zegge men niet: alles zon zooveel beter gegaan zijn, indieD de Baliërs in Augustus geen verraad hadden gepleegd. Daartegenover stel ik deze vraag : zou onze positie misschien niet nog veel hachlijker zijn geworden, als de Baliërs, zonder in schijn alles toe te geven, onze te kleine troepenmacht, zooals later gebleken is, maar terstond naar Mataram en Tjakra Negara, hadden laten oprukken ? Nu hebben wij ten minste dit voordeel verkregen. dat wij gedurende eenige weken in de sterkten van den vijand hebben doorgebracht, dat wij het geheele terrein hebben kunnen openen, dat wij de wetenschap hebben be komen dat tot onderwerping van den vijand meer noodig was dan men oppervlakkig had gedacht. Bij al het leed dat de 25ste Augustus aan ons land heeft veroorzaakt, is het nog een geluk geweest, dat de vijand onze macht ook in den beginne heeft overschat, want anders ware misschien ons échec nog grooter geworden. Xiemand in deze Kamer zal aan deze Regeering de middelen willen onthouden, die noodig zijn om te toonen. wat in de laatste dagen trouwens reeds getoond is, dat Nederland nog sterk genoeg is om zijn gezag te doen eerbiedigen, maar dit neemt niet weg. dat men het in hooge mate kan betreuren, dat in den beginne een onverklaarbaar optimisme bij de Regee ring heeft voorgezeten. Alleen dan zou er mijns inziens reden zijn om over dit alles maar te zwijgen . indien men overtuigd was , dat de Regeering reeds geheel van dit optimisme is ge nezen en indien ons niet het gevaar boven het hoofd hing, dat straks weder öf deze öf eene andere Regeering in hetzelfde euvel vervallen zal. (hndat ik die zekerheid niet heb , acht ik spreken plicht en ik doe dit met te meer vrijmoedigheid , omdat wij het hierover allen eens zijn. dat thans met kracht moet worden doorgezet wat eens is begonnen. Zeker, Mijnheer de Voorzitter. de thans behaalde overwin ning geeft weder meer vertrouwen in de toekomst, maar toch alleen dan, als men straks op het Plein zich maar niet gaat
ir>4 llde VERGADERING. - 90 NOVEMBER 1894. 4. Vaststelling der begrooting van Xederlandsch-Indië voor liet dienstjaar l^i'5. (Algemeene bltraadllaging) inbeelden. dat nu alles in orde en tot era goed einde il ge- en ons zelfs eenige opoffering moet-m getroosten om de welvaart bracht. De hevige tegenstand. dien Wfj hebben ondervonden. van d» inlandsche bevolking te bevorderen. de doodsverachting waarmede ook on/e vijanden hebben gestreden, Op die twee zaken komt het boven alles aan, nog meer dan zij moeten OOI tot dubbele waakzaamheid stemmen. \\ at ons o)) versterking van legermacht. in de laatste weken is bekend geworden. geeft naar Bljjne En nu i- het mij niet mogeUjk om de vrees te onderdrukken innige overtuiging nog niet veel hoop, dat zelfs met de inne- dat di'/.'' .Minister van Koloniën van dat besef nog niet geheel ming TH geheel Tjakra-Xegara het einde van den krijg zal doocdrongea i-. De Memorie van Antwoord heeft op mij een zijn bereikt. Eene aanzienlijke troepenmacht zal. al zijn alle hoogst onbevredigenden indruk gemaakt. sterkten genomen . nog langen tijd op Lombok moeten bleven. Kort na het optreden van dezen Minister en na het indienen Ook Atjeh zal DOg Been troepen kunnen missen en daarom is van zyne begrootiiiir schreef de Aietnte Rotieréawutkt ('(mniut, het thans m. i. meer dan ooit plicht om de Regeering te waar* niet gewoon om deze Minister! zwarter te maken dan zij in schuwen tegen hen, die haar straks misschien weer zuilen in- werkelijkheid zijn: . d e koloniale richting van dit Kabinet openblazen: buitengewone maatregelen zyn niet meer noodig: alles baart zich uitsluitend — h-t wel uitsluitend! — in de zorg voor is nu in orde. Neen. Mijnheer de Voorzitter, naar het mü voor- de verbetering der Indische middelen". komt , is nog o]) verre na alles niet in orde, de rampen zijn Ik vond die uitspraak overdreven en meende dat de Minister niet te overzien als men straks op de behaalde overwinningen daarmede onrecht werd gedaan; maar ik nu de Memorie van gaat inslapen. De troepen die tegen hun eigen zin hier te lande Antwoord heb gelezen kan ik die woorden volkomen onderop straat . om het woord maar te gebruiken. rondslenteren schrijven. Eere wieu eere toekomt: de Xieiiuv ftatterdmmtehe en gaarne in Indië het land zouden dienen, behoorden op dit Courant heeft op dit punt getoond dat liefde voor vrijzinnige oogenblik niet hier. maar in Indië te zijn. «iij begrijpt. Mijn- koloniale politiek b\j naar sterker woog dan de lust om een heer de Voorzitter, dat ik het oog heb op onze mariniers, die bemind .Minister aangenaam te rijn niets liever wenschen dan zoo schielijk mogelijk na ir het oorAl verklaart de Minister zich niet pertinent tegen alle ingrijlogsveld te worden geëxpedieerd. Xti zegt de Minister in zijne pende hervormingen,— zelfs de meest reactionnaire Minister zal Memorie van Beantwoording: als men die troepen hier houdt, zich nooit verklaren tegen eiken vooruitgang, maar altyd bedan heeft men hier altijd nog eene uiterste reserve als er eens weren dat hij van gematigden, beaadigden vooruitgang geen iets heel bijzonders voorvalt en de nood op het hoogste i s . maar tegenstander is — op de vraag welke hervormingen van dezen die re leneering begrijp ik volstrekt niet. Dit is toch duidelijk : als Minister dan wel te wachten zyn. wordt ons geen antwoord onverhoopt door buitengewone omstandigheden een uiterste re- gegevi n. serve tot aanvulling noodig i s . dan is het hoogstgewenschtdat De hervormingen door zijn voorganger voorbereid, zij worden die reserve reeds in Indië i s . en niet eerst. misschien nog wel op eene enkele uitzondering na. nl. de technische wijzigingen langs de Kaap. eerst van Holland naar Indië moet worden ge- der comptabiliteitswet, in de Memorie van Antwoord alle afzonden . want anders kon het wel eens te laat zijn. Al worden gebroken, alleen met deze reserve, dat hij omtrent de beginselen die meriniers morgen aan den dag naar Indië gezonden, dan welke aan die hervormingen ten grondslag liggen nog wel behoeven zij daarom niet terstond naar Lombok te worden ge- nadere overweging wil toezeggen, edoch op eene w;jze die mij expedieerd. Volstrekt niet: zij kunnen zeer goed eerst op Java in verzoeking brengt om met wijlen Klaas de Jong uit te blijven en daar geoefend worden . maar als de nood aan den roepen: daar komt toch niets van ! man komt, dan moeten zij terstond beschikbaar znn. De Minister is ook wel bereid om maatregelen te nemen tot Uit hetgeen ik gezegd heb, is , dunkt mij , reeds gebleken, dat bevordering van de welvaart der inlandsche bevolking, maar op ik volstrekt mij niet verzet tegen de adviezen ook in deze Kamer welke wijze dat dan zal geschieden blijft nog voorloopig een aan den Minister gegeven . om toch vooral in dezen tijd goed geheim. Dat door het opleggen van nieuwe belastingen die te zorgen voor het leger in Indië. maar ais ik den heer Rutgers welvaart niet bijzonder bevorderd zal wordeu: de Minister zal van Rozenburg hoor zeggen: het leger moet ontzaglijk worden de eerste zijn om mij dit toe te geven. versterkt, moet veel meer op Europeeschen voet worden ingeMaatregelen in het belang van den inlander — dit voegt de richt : er moet meer rekening wordeu gehouden met de betere Minister er bij — mogen alleen genomen worden voor zoover uitrusting en de grootere strijdkrachten van onze vijanden in de financieele toestand dat gedoogt. Natuurlijk, men moet Indië'. dan vroeger het geval was: er moet op gerekend worden altijd rekening houden met den nnancieelen toestand, maar als dat de oorlogen in Atjeh en Lombok voortdurend door anderen men dit gezegde beschonwt in verband met andere beschouwinzullen worden gevolgd: — maar daarbij voegt: intnsschen gen, beteekent dit dan in den mond van dezen bewindsman moeten wij niet gaan wenen voor Indië, maar aan de inlanders iets anders dau dat die maatregelen geen geld mogen kosten, nieuwe belastingen opleggen waaruit die oorlog-uitgaven kunnen tenzij men de kosten door nieuwe belastiugen op de inlandsche worden betaald, en tot bevordering van de welvaart der in- bevolking kan verhalen? landers Keen nieuwe werken aanleggen. tenzij die uit die nieuwe Schering en inslag bij dezen Minister zijn de woorden: voorbelastingen kunnen worden bestreden. —dan moet ik toch vra- zichtigheid, bezadigdheid, gematigdheid, geen overhaasting, gen: waar gaan wij heen met eene dergelijke politiek? Dergelijke niet te spoedig: allemaal voortreffelijke zaken op zich zeil: maar politiek acht ik verderfelijk voor moederland en koloniën, en ik wil toch gevraagd hebben, of dan 's Ministers ambtsvoorik sta dan ook op een geheel ander standpunt. Versterking van gangers rich aan te weinig voorzichtigheid, te weinig gematigdonze legermacht in Indië is in den eersten tijd misschien noodig, heid en te weinig bezadigdheid hebben schuldig gemaakt V maar als wij oorlogen gaan voeren niet alleen voor de inlandsche Il het niet waar. dat te groote voorzichtigheid in het nemen bevolking op Java. maar voor ons prestige en voor het Xeder- van goede en verstandige maatregelen ook groot nadeel kan toelandsch gezag, dan zijn wij verplicht te handelen zooals Enge- brengen aan e >n land t land doet, dat wel degelijk onderscheid maakt tosschen oorlogen Ik wiet wel. er zijn er die juist met de politiek in de Memorie waarbij het belang der koloniën op den voorgrond treedt, en van Antwoord ontwikkeld, zeer zijn ingenomen, maar mij wil die, waarbij het belang van Engeland den doorslag geeft. En het voorkomen dat zij in optima forma eene oorlogsverklaring ia waar de inlandsche bevolking reeds te zwaar is belast, daar aan de vooruitstrevende koloniale politiek. tnoeten wij. waar het oorlogen geldt voornamelijk in ons beHoor;, om een voorbeeld te noemen, een blad dat hier te lande lang gevoerd, er niet voor terugdeinzen om daarvoor ook geld altijd beschonwd werd als de incarnatie van de meest stellige uit de Nederlandscbe schatkist beschikbaar te stellen. reactie op koloniaal gebied. Welnu, in dat blad wordt aan den In deze dagen kan er niet genoeg aan worden herinnerd dat .Mini-ter voor zijne Memorie de grootst mogelijke hulde gebracht door wapenmacht alleen het gezag in onze Indien oiet is te en het heet: , Kr zit nn een werkelijk Indisch man op het Plein, handhaven , maar dat, wil men ons gezag op den duur bevestigen. ;en gematigd denkend man tevens; dat feit is eene weldaad voor twee zaken nooit uit liet oog mogen verloren worden. Indië en geruststellend voor Nederland". In de eerste plaats dat wij de trouwe inlandsche boofden in Mijnheer de Voorzitter! Het komt mij voor. dat niemand een moeten honden en goed moeten hel «men. beter dan de heer van ••enr.ep de verandering in de koloniale tiek, die van het optreden van dezen Minister het gevolg is In de tweed' plaats, dat wij in het algemeen de rechtvaardigheid moeten betrachten tegenover de inlandsche bevolking, geweest, juister heeft gekarakteriseerd, toen hij zeide, dat wij
155 llde VERGADERING. 4.
Vaststelling der begrooting van Nederlnndsch-Indië TOOT het dienstjaar ]8!'ó.
niet de/.en Minister van liet parlementaire in liet ambtelijkezeg zn'n overgedaan. Wel is w a a r , voegde hij er b i j , dat dit in zoover een voordeel i s , dat het een waarborg kan zijn tegen eenzijdigheid . doch dit kan in zijn mond niet andere dau ironisch bedoeld zn'u. Jk kan mij niet voorstellen , dat «Ie heer van it gaat zoo ver . dat het meermalen v o o r k o m t . dat iemand .
die aan de beurt is voor eene promotie, in eene geheel andere b e t r e k k i n g wordt overgeplaats . ofschoon men reeds w e e t . dat de nieuwe titularis over enkele maanden reeds naar Nederland zal vertrekken en dus niet in staat zal zijn om in zijne nieuw.carrière iets meer in het belang van den dienst te doen. De promotie mag niet stilstaan : het belang van den dienst schijnt nevenzaak te zijn. Zoo is bijv. bet presidentschap van den raad van j u s t i t i e i n Batavia langzamerhand .'en doorgangsnuit g.-worden voor de leden van het Hooggerechtshof, om nog hooger te klimmen op d e n ambtelijkeii ladder. Zoo kon men dezer dagen in de dagbladen lezen . d i t in den tijd van drie jaren drie leden van int
Hooggerechtshof achtereenYolgei.a zijn benoemd tot voorzitter van dien raad
Mag die toestand zóó blijven? Zoo neen, zal de Minister daarin verandering brengen? Ik ontken niet. dal er ook in Indië zeer verdienstelijke ambtenaren zijn . maar het ambtelijke zog werkt verderfelijk en van Als het gemeld, re.'.N i'
20 N O V E M B E R 1894.
hieruit mag daaraan geen voedsel worden gegeven. waar i s , wat de Indische bladen dezer dagen hebben dat de directeur van de Ombiliën-steenkolenvelden , die 2000 traktement in d- maand bad , nu reedt weder
(Algemeens beraadslaging.)
eene traktementsverhooging heeft gekregen van f 400 in de maand . dan beschouw ik dit als eene aanwijzing van de verkeerde r i c h t i n g , waarin men zich beweegt. Bij al de schaduwzijden . waarop ik gemeend heb de aandacht te moeten Vestigen, is er echter één lichtpunt . en dat i.s: dat de Minister er in toegestemd heeft om de belastingverhooging. door hem voorgedragen . voorloopig te laten rusten. Maar nu ' is mijne v r a a g : tot hoe lang wil de Minister dat voorstel buiten behandeling laten ? Moet het al - een zwaard van Damocles boven het hoofd van de bevolking en van de industrie blijven hangen t Of i^- de Minister tot de overtuiging g e k o m e n , dat hn' goed doet. in dit stadium althans, zijne plannen van belastingverhooging voorgoed te laten v a r e n ?
Misschien heelt de Minister roor de handhaving van zijn voor* stel weer nieuwen moed geput uit de red.-, die hedenmorgen de heer Rutgers heeft gehouden — eene r e d e , waarin ' - M i n i s t e r s voornemen om de in- en uitvoerrechten te verhoogen. hemelhoog werd geprezen. Intusschen meen ik het te moeten betwijfelen, of zelts de Minister alle a r g u m e n t e n . door dien spreker aangeh a a l d . zou wiiieii beamen. De rede van den heer Rutgers moge in vele opzichten verdienstelijk zijn, voor zoover daarin het financieele vraagstuk werd besproken , was het toch een stukje uit de oude d o o s . want het b e g i n s e l . waarvoor die geachte spreker den handschoen heeft opgenomen . is in deze Kamer reeds herhaaldelijk veroordeeld. Ik herinner bijv. aaa de be-li>sing over de werken voor d e .Solo-vallei. Te recht heeft deze Kamer begrepen . dat het niet aangaat het tot stand brengen
van groote irrigatiewerken te beperken tot dezulke, die bekostigd kunnen worden uit de gewone inkomsten. uit de gewone belastingen. En waarom ook te meten met tweematen in Nederland en in Indië? Waarom zou men in Indië alleen mogen leenen voor u i t g a v e n , die direct 3 a 4 p e n a n t rente in de schatkist brengen en niet voor productieve w e r k e n . die de weivaart doen toenemen en indirect dus ook baten voor de schatkist afwerpen, terwijl men in Nederland zelfs gaat leenen voor geheel improductieve werken':' Ik zal het hierbij l a t e n . Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat de Minister alsnog zal willen terugkeeren van den weg der fiscaliteit, waarop hrj verdwaald is g e r a a k t , en dat uit zijn antwoord zal b l i j k e n . d a t hij zich niet vijandig wil plaatsen tegenover de vrijzinnige koloniale politiek . hem met zooveel welsprekendheid door den heer van Gennep aangewezen. Zoo n e e n . dan zal de Minister het aan zich zelf hebben te w i j t e n , als hh straks bij het doorzetten zijner fiscale plannen in deze Kamer bjj zeer velen op krachtigen tegen-tand stuit. De heer zitter! Ik woord van gaderingen
B c r g s m H , Minister run Koloniën'. Mijnheer de Voorwenseh mijne redevoering aan te vangen met een dank aan die geachte afgevaardigden, die in de vervan \ rijdag en van heden te kennen hebben gegeven.
dat zij in het algemeen, of in zekeren zin met waardeenng of instemming hebben kennis genomen van de door mij ingediend) Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van Ge Commissie van Rapporteurs. Dat tegenover d e g e n e n , die eene dergelijke verklaring hebben afgelegd, anderen s t a a n , die zich teleurgesteld hebben v e r k l a a r d , ligt in den aard der zaak. Op koloniaal gebied zijn verschillende richtingen in deze Kamer vertegenwoordigd, en het zal d a a r o m , d u n k t m i j . altijd een ondenkbaar geval zijn. dat hier een Minister zou kunnen
Btaan, met wien alle leden van de Kamer liet eens zijn. Ik berust dan ook met kalmte in de verklaring van enkele l e d e n , dat ik hen heb teleurgesteld Ik heb er geen oogenblik aan g e d a c h t , dat i.-t- ander- mogelijk zoude zijn. Als men zoovee, algevaardigden heeft hooreu spreken over verschillende onderwerpen . i.- hel niet gemakkelijk daarop in eenigszins goede orde te antwoorden. Het kan dan ook licht g e beuren dat ik enkele tegen mjj ingebrachte bezwaren niet rescontreer, misschien zelfs dat ik een of meer vragen niet beantwoord. In dit geval verzoek ik den heeren, die de vragen s t e l d e n , dat niet te beschouwen als gebrek aan belangstelling in hetgeen zij gezegd hebben . maar all een onwillekeurig verzuim. W a n n e e r zij de goedheid willen hebben de vragen andermaal te d o e n . zai men mij volkomen bereid vinden ze alsnog te be atwoorden. De geachte afgevaardigde die her debat verleden Vrijdag in,
150 —
leidde was de hen Bool, wiens belangrijke rade ik tnet de meeste aandacht heb aangehoord Hij begon met de klacht
versterking van de Indische middelen zal kunnen leiden ; een voorstel dat niet speciaal van mij afkomstig i s . maar dat reeds voor senige jaren bij het D e p a r t e m e n t van Koloniën door de
over het nuttelooze van een debat in deze Kamer, over een zoo belangrijk koloniaal vraagstuk als de financieele toestand van
Indische Regeering aanhangig was gemaakt, en dat, wanneer er geen verandering van Kabinet had plaatsgehad, waarschijn gevecht met w o o r d e n " , waarvan men nog nooit eenig bepaald lijk door mijn geaehteu ambtsvoorganger ion zijn ingediend. Ik gevolg heelt genen. DE, dieeersi betrekkelijk korten lijd geleden zal over het wetsontwerp nn niet verder spreken, omdat ik reeds uit Indië ben teruggekeerd . kan de gegrondheid van die klacht te kennen heb gegeven, dal ik aan het verlangen van de K a m e r , niet beoordeelen; maar wel kan ik verklaren dat van alles wat om het ten minste niet te gelijk met deze begrooting te doen door den heer Hooi en andere leden in deze Kamer zal gesproken behandelen . zal voldoen Ik zal van dit uitstel gebruik maken worden en van de verschillende onderwerpen . waarop de aan* en aan de Indische Begeering de gelegenheid geven om de be dacht van den Minister v;.n Koloniën zal worden gevestigd, zwaren . die in het \ oorloopig Verslag tegen bei wetsontwerp niet alleen door mij met de meest mogelijke belangstelling kennis zijn ingebracht te beoordeelen en zoo mogelgk op te heften. genomen zal worden maar dat ik het ook ernstig zal over Ik zal echter waarschijnlijk geen gevolg kunnen geven aan wegen. De klacht dat hetgeen hier gesproken wordt on den raad van den heer van Gennep om het ontwerp nog vruchtbaar zou zijn, zal dus, wat mij aangaat, niet juist bevonden maar een poosje te laten liggen, ik stel mij integendeel voor in het begin van het volgend jaar mijne Memorie van Antwoord worden. Ue heer Hooi geide verder, dat hij teleurgesteld is door mijne te kunnen indienen, en vlei mij dat dan de bezwaren, die verklaring, dat ik her aanhangig wetsontwerp betreffende de aanvankelgk bij vele leden dezer Kamer tegen dat wetsontwerp herziening der comptabiliteitswet wel weder zal indienen,maar zijn gerezen, zuilen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Wat nu verder den financieelen toestand aangaat heeft men dan ontdaan van de artikelen die betrekking hebben op eene
Xederlandscli-lndië is, en noemde ■oodanig debat «een ipiegel-
scheiding van de Indische en de Nederlandsche geldmiddelen. ' gevraagd of deze Minister voor productieve werken niet zou De geachte afgevaardigde voegde daaraan t o e , dat ik wel mijn durven leenen. Mijnheer de Voorzitter! wanneer de tijd daar voornemen heb te kennen gegeven om later dat gedeelte van i - . zal ik geen oogenblik aarzelen o m , i n vereeniging altijd met
het ontwerp nog aan een nanwgeset onderzoek te onderwerpen, mijn geachten ambtgenoot van Financiën, niereen wetsvoorstel tot maar dat dit. naar parlementair spraakgebruik, wilde zeggen: het sluiten van eene leening bjj de Kamer te komen. Maar ik zal daarmede wachten tot het dringend noodzakelijk is. De raad dus dat het was opgeborgen. Toen ik de Memorie van Beantwoording schreef, was i k , zooals ik ook v e r k l a a r d e , werkelijk van p l a n , dit onderwerp n o g eens nader nauwgezet te overwegen. De heer Bool heeft wel gezegd , dat een dergelijk nader onderzoek voor mij niet noodig was , omdat het onderwerp mij niet onbekend kon zijn. maar ik zou mij niet verantwoord achten indien ik wilde afgaan alleen op de kennis verkregen door eene studie van j a r e u her. N a den heer Bool heeft echter de heer van G e n n e p de quaestie der scheiding hier op zeer geestige wijze besproken en nu moet ik erkennen dat i k . n a het aanhooren van die redevoering, wel tenigstüu verzwakt ben in mijn oorspronkelijk te goeder trouw gevormd plan . en dat ik nu méér geneigd ben de vrees van den heer Bool tot waarheid te zullen moeten m a k e n , dan ik dit w a ; , toeu hij die vrees in deze Vergadering te kennen gaf. De heer van G e n n e p toch heeft op zeer juiste wijze aange toond dat scheiding van de Nederlandsche en Indische geld middelen , op een o o g e n b l i k , dat men al aan het leenen is en dat er geen batige sloten meer in het vooruitzicht zijn , eigenlijk wat men noemt mosterd na den maaltijd is of, dat m e n , gelijk hij het u i t d r u k t e , zou l e g g e n : . n u wordt de wetgever braaf, nu hij niet meer zondigen k a n " . Ik geloof daarom , ook na hetgeen de geachte afgevaardigde uit A m s t e r d a m , de heer Kutgers van Rozenburg , daaraan heeft toege voegd , dat de v r a a g , of het werkelijk een groot koloniaal belang is , dat de scheiding der Nederlandsche en Indische geldmiddelen bij de wet worde vastgesteld , voorloopig zonder bezwaar on opgelost kan blijven. De financieele toestand van Indië is verder door verschillende afgevaardigden ter sprake g e b r a c h t , en dat daarover in deze K a m e r geene eenstemmigheid bestaat, is opnieuw gebleken. De een acht dien toestand o n g u n s t i g , de ander gunstig. In de Memorie van Antwoord heb ik reeds doen uitkomen , dat men mijns inziens niet beter kan doen dan in dit geval den regel te v o l g e n : /// vialin te/üstssHi ibis. Ik geloof werkelijk, d a t de financieele toestand van Indië hoewel niet bepaald zorgelijk toch niet gunstig mag worden g e n o e m d , vooral met h e t oog op hetgeen ons te wachten s t a a t . dat namelijk de groote inkomsten. die wij gedurende zoovele jaren uit de komecoltnnr hebben g e t r o k k e n . beginnen te verminderen. E n er komt een t i j d . dat alle rechtstreeksche inkomsten uit die cultuur zullen ophouden te vloeien. E n wanneer men daar van overtuigd is . dan is h e t . geloof ik , een bewijs van een voorzichtig regeeringsbeleid, als men reeds bijtijds rond ziet naar versterking van de middelen en zich afvraagt: waar moeten wij in de toekomst de Indische uitgaven mede d e k k e n ? Ik zal thans niet in détails terugkomen op het v o o r s t e l , dar reeds door enkele geacht.,- sprekers is a a n g e r o e r d , en dat ik gemeend heb reeds te moeten doen als eersten stap op den weg die tot
;
i ' ;
;
,
van den heer van Gennep, om vooral niet te banu- te zijn om te leenen, neem ik niet zoo aanstond- a a n : liever dien van den heer JE. Maekay, om daartoe niet over re gaan wanneer het niet rechtstreeks noodig is. Mocht men zich echter voorstellen dat het misschien nog lang zal kunnen d u r e n , eer geleend behoeft te worden — en aan die opvattin»- hebben de beschouwingen van den heer Maekay misschien wel eenigen voet gegeven — dan moet ik er toch even aan herinneren dat op het oogenblik zware lasten op ons rusten. Groote publieke w e r k e n , door de Kamer g e r o t e e r d , zijn onderhanden. Ik noem slechts de irrigatie van de .Solo-vallei, een werk dat ± 20 millioen zal Kosten. Dat groote irrigatiewerk zal mettertijd tot vermeerdering der inkomsten leiden, omdat de bevolking in welvaart zal toenemen, maar als meu zich voorstelt dat de daaraan bestede 20 millioen reeds in de eerste jaren eene noemenswaardige r e n t e zullen o p brengen , dan bedriegt men zich. Dat zijn van die groote werken — de heer Butgers wees er reeds op — die slechts langzamer hand iets in de schatkist b r e n g e n , en inmiddels m o e t e n , van hetgeen daarvoor geleend i s , rente en aflossing uit de schat kist betaald worden. Buiten dat groote irrigatiewerk hebben wij onze spoorwegen, die ook veel geld kosten. Met de spoorwegen zijn wij HOLT geenszins aan het einde. Denk ik daarbij aan eene verhooging van de begrooting van het loopende .jaar. waarmede ik later wel zal moeten aankomen wegens de maatregelen die zoo hier te lande als in Indië voor de expeditie n a a r Lombok zijn g e n o m e n , dan is het niet onmogelijk dat er reeds in 1S95 ge leend zal moeten worden. De onderwerpen besprekende in de volgorde waarin ze door de verschillende afgevaardigden behandeld zijn. kom ik n u aan een o n d e r w e r p , dat aan de K a m e r , j a zeker aan het geheele Nederlandsche v o l k , de meeste belangstelling i n b o e z e m t : de zaken van Lombok. De geachte afgevaardigden uit Haarlem . Veghel. 's G r a v e n h a g e , Amsterdam en Zutphen hebben allen over dit onderwerp ge s p r o k e n , en duidelijk te kennen gegeven dat men de bespreking van het beleid en de aanleiding , en het al of niet onvermijde lijke van de expeditie, tot later wenscht uit te stellen. Met de meeste waardeering. Mijnheer de Voorzitter, heb ik de woorden gehoord die do heeren C r e m e r , Butgers van Rozenburg en Goeman Borgesius zooeven hebben g e u i t ; de hulde door die afgevaardigden aan ons dapper Nederlandsen-Indisch leger ge b r a c h t , is zeker ten volle verdiend. Ook aanvaard ik voor de Indische Regeering gaarne de er k e n n i n g , ook door andere leden u i t g e s p r o k e n , van de energie die bij de reconstructie der expeditie door den Landvoogd in I n d i ë , den vertegenwoordiger onzer Koningin a l d a a r , betoond is geworden.
J KW
Vel 41.
11.1c VERGADERING. 4.
Tweede Kamor.
I.K 90 NOVEMBER 1894.
Vaststelling der begrooting van Nederlaiidsch-Indië voor het dienstjaar l!S!>5. (Algemeene beraadslaging.)
Ik zon hiermede gaarne van de Lomhok-cpiaestie afstappen , ware het niet dat de heer Goeman Borgesius zulke pertinente vragen heelt gesteld, dat het onverantwoordelijk zon zijn er het stilzwijgen op te bewaren. Hij vroeg en anderen deden het insgelijks: Is men niet zeer lichtvaardig op die zaak ingegaan ? .Men wist immers niets van de toestanden aldaar, van de sterkte der bevolking, van de bewapening. -Mijnheer de Voorzitter! Wij wisten precies zooveel van Lombok als \v|j konden weten. Wij konden toch niet tot den vijand gaan met de vraag: laat ons even uw land opnemen en zien hoe gy gewapend zyt. opdat wij weten hoe te moeten handelen als wij u gaan aanvallen? Europeanen werden er eenvoudig niet toegelaten. Als de resident of een controleur het eiland kwam bezoeken. dan werd een boodschap naar den wal gezonden, en de ambtenaar werd dan b\j zijn komst op het eiland met alle statie afgehaald en door den sultan te logeeren gevraagd. Daar zat hij dan in een speciaal voor de afgevaardigden van het Nederlandsen-Indisch Gouvernement bestemd gebouw, zonder iets van het land te zien. Van opneming van het land of van kennis maken met de toestanden was geen sprake. Toen men in 1893 de reede van Ampenan wilde opnemen, liet de vorst eenvoudig de drijfbakens wegnemen. Doch ondanks die moeilijkheden , die niet onderschat mogen worden, hebben wij heel wat gegevens verzameld, zooals uit het boekje dat aan de voor de expeditie aangewezen officieren werd verstrekt en dat hier voor m;j ligt. zal kunnen blijken. . Wh kennen bijv. de ligging van het eiland, de bergen. de rivieren , de inrichting van het bestuur, de samenstelling der bevolking uit Balische Hindoes, en Sasaksche Mahomedaneu, wier aantal hier wordt geschat op 650 000 , waaronder 50 000 Baliërs: verder Arabieren, Chineezen en Boegineezen. Van de krijgsmacht wordt vermeld : het getal weerbare mannen , dat vóór den opstand werd geschat op 100 000 Sa-akkers en 10 000 Baliërs: de bewapening der Sasaks met lansen en pieken; slechts enkelen met vuursteen- en percussiegeweren; de bewapening der Baliërs. die nagenoeg allen van geweren voorzien zijn waaronder vuursteen-, Snider- en Baumontgeweren. Voorts vindt men eene beschrijving hoe de vorsten altijd omringd zijn door lijfwachten: eene beschrijving van verschillende plaatsen en wegen en eene vrij duidelijke kaart: opgaaf van de namen van de voornaamste hoofden , zoowel Baliërs als Sasaks : kortom men wist van Lombok, toen men daar heenging. precies alles wat men kon weten ; niets meer of niets minder. Ik geloof dat het beter is om hetgeen ik verder nog over Lombok zou kunnen zeggen te bewaren tot bij de behandeling van hoofdstuk X. De heer Farncombe Sanders heeft verleden Vrijdag gezegd , dan op de zaak te zullen terugkomen. Wij zullen dan alweder meer weten dan nu. Ik weet natuurlijk van het gebeurde altijd iets meer dan de heeren, maar toch nog niet genoeg om de Indische Regeering te verdedigen tegen alle mogelijke aanvallen van lichtvaardigheid, gebrek aan beleid en dergelijke meer. Maar. Mijnheer de Voorzitter, toch moet ik nog een oögenblik b;i Lombok stilstaan. Er is gesproken van de dagen van 25 en 20 Augustus. Ik heb reeds in de Eerste Kamer met een enkel woord gezegd, dat. gelijk elke medaille hare keerzijde heeft, het gebeurde op Lombok tegenover hare schaduwzijde eene lichtzijde heeft. Uit de Indische couranten is mij gebleken, dat men in Indië met dankbaarheid heeft kennis genomen van het élan . van de algemeene belangstelling , die het Nederlandsche volk betoond heeft in de lotgevallen onzer troepen en in de verliezen die geleden zun. Vroeger zeide men in Indië nog al eens : in Holland deukt men niet aan ons. Thans heeft men begrepen dat er tusschen Nederland en Indië nog een hechte band bestaat. Ik geloof dan ook gerust te mogen verklaren. dat geheel Nederlandsch-Indië het op hoogen prijs stelt, dat in Nederland zooveel élan , zooveel belangstelling is betoond in de treurige catastrophe van 25 en 26 Augustus! Ik kom thans — ik volg de heeren in de orde waarin zij gesproken hebbeu — tot de rede van den heer Farncombe Sanders. De geachte afgevaardigde wenschte regeling bij de wet van enkele onderwerpen van Indisch staatsbeleid, waartoe de Grondwet gelegenheid geeft, en noemde het mijnwezen en de weduwen- en weezenpensioenen; omtrent het mijnwezen zeide Handelingen der Staten-Generaal. — 1894—1895. — II.
de geachte afgevaardigde d;it wij het eens zu'u, maar gal' nih' den raad om, wanneer de omwerking van het vroegere ontwerp door een technicus had plaats gebad, daaraan niet te veel vast te houden, maar ook te letten op de politiek»; en de oeconoinische zijden van het vraagstuk. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het ontwerp, sedert het uit handen van den mijningenieur, aan wien het ter behandeling was toegezonden, is terugontvangen, nog niet kunnen bestudeeren, maar ik geef den heer Farncombe Sanders gaarne de verzekering, dat ik het met de meeste nauwgezetheid zal nagaan en dac ik daarbij ook de denkbeelden zal overwegen, door hem nedergelegd in zyne belangrijke redevoering van December 1S89 over dit onderwerp, mits mij dan ook vergund worde tevens mijne aandacht te schenken aan de critiek van deskundige zijde over die redevoering gepubliceerd in de Tmlisilie Gids van 1890. Wettelijke regeling van de Indische weduwen- en weezenpensioenen durf ik den geachten afgevaardigde nog niet beloven. Eerst onlangs zijn bij Koninklijk besluit de militaire weduwen- en weezenpensioenen geregeld. overeenkomstig de voorschriften van de wetenschap, zoodat ookdeójarige wetenschappelijke balans zal worden opgemaakt enz Waar nu deze zaak bij Koninklijk besluit goed en deugdelijk is geregeld . meen ik niet, dat het noodig is daarvoor eene regeling bij de wet in de plaats te stellen. Ik heb integendeel het voornemen om, wanneer het onderzoek naar de grondslagen van de weduwenen weezenpensioenen voor Europeesche ambtenaren in Nederlandsch-Indië, dat thans door prof. van Geer wordt ingesteld, is afgeloopen . de noodzakelijkheid daarvan aantoont , de thans geldende regeling van 1854 te vervangen door eene nieuwe regeling in den geest van die, welke voor de militaire weduwenen weezenpensioenen is vastgesteld, dat is, meer overeenkomstig de eischen des tijds. Verder heeft de geachte afgevaardigde Besproken over de exploitatie van het Ombiliën-kolenveld . waar hij de dwangarbeiders, die daar thans werkzaam zijn , wenscht vervangen te zien door eene vaste mijuwerkersbevolking. Mijnheer de Voorzitter! Men kan wel zien. dat de heer Farncombe Sanders nooit in Indië is geweest. Daardoor toch kan hij zich moeilijk eene voorstelling ina*.en van eene streek als waar de Ombiliën-kolenvelden liggen. Het is eene streek waar weinig groeit en bijna geen bevolking is. Om daar nu eene vaste mijnwerkersbevolking te krijgen, vooral van Javanen, die zoo gehecht zjjn aan hun eigen grond , acht ik onmogelijk en het zou vergeefschc moeite zijn daartoe pogingen in bet werk ti' stellen. Eindelijk heeft de geachte spreker mij de vraag gedaan, of ik niet met mijne collega's van Marine, Waterstaat en Oorlog zou willen overleggen ten einde eene betere nomenclatuur te verkrijgen voor de verschillende soorten van ijzer die wij gebruiken by onze openbare werken. Mijnheer de Voorzitter! Ieder Departement zorgt natuurlijk in de eerste plaats voor zichzelf, zoo ook het Departement TUI Koloniën. Wanneer wy eene brug moeten uitzenden ot een spoorweg aanleggen, gaan wy' niet eerst aan het Departement van Waterstaat vragen hoe wij dit moeten doen. Daaruit verklaart het zich dat in bestekken van 't eene Departement en van het andere de benamingen der materialen wel eens verschillen en dat bijv. wat aan het Departement van Koloniën vloeiijzer wordt genoemd, bij het Departement van Marine staal heet. Ter geruststelling van den heer Sanders, wat het Departement van Koloniën betreft. kan ik echter wijzen op het feit. dat op last van het Departement van Koloniën een stel technische voorschriften is uitgegeven, dat zoo goed schijnt te zijn . dat de technici die voorschriften meer en meer beginnen te volgen. Wij hebben het geluk sedert 1878 aan het Departement een technisch bureau te bezitten dat in alle opzichten beantwoordt aan de eischen van de wetenschap, dank zij de kundige mannen daaraan verbonden. De heeren die daarvan meer willen weten, geef ik in overweging om kennis te nemen van de belangrijke verhandelingen over het gebruik van vloeiijzer in bouwcontracten van de heeren Alpherts en Verbrngh . beiden ingenieurs. verbonden aan het Departement van Koloniën. Ik kan den heer Sanders derhalve de verzekering geven dat bij mijn Departement de goede nomenclatuur gevolgd wordt.
I .VS lid* VERGADEBING. - - 30 NOVEMBER 1894. 4
Vaststelling der begrooiing ran Nederlandseh-Indië voor bei dienstjaar 1895. (Algemeene beraadslaging.)
Ik kom thans tot den geachten afgevaardigde uit Veghel,
tementen te verminderen en ook de pensioenen te bekrimpen. Deze quaestie, die ook door den geaehten afgffraaTdigdfi uit A m s t e r d a m , den heer Cremer, is aangevoerd, is niet nieuw. Bij de Indische Regeering zelf is dikwijls de vraag overwogen of de
Indische staatshnishonding niet op een te weelderigen voet is ingericht en dit heeft, gelijk de geachte afgevaardigde de beer Mackay beeft a a n g e r o e r d , geleid tot eeue opdracht aan een hooggeplaatst a m b t e n a a r , den president van de Aigerueene Rekenkamer . om nauwkeurig na te gaan op welke punten bezuiniging mogelijk zou zijn. Die opdracht heett weinig resultaat g e h a d : en dat spreekt ook wel vanzelf, o m d a t , wanneer men tot be zuiniging op traktementen o v e r g i n g . de oogst mager zou zijn. Men n e e n gesproken over de traktementen van een lid van
den Raad van Indië (f2400 'smaands), ran een directeur (f 2000 'smaands) en van een resident (f 1500 'smaands). Residenten eerste klasse namelijk . want er zijn ook residenten 2de en 3de klasse De heer van Vlijmen heeft betoogd dat een traktement van f 1 8 0 0 0 ' s j a a n , van een resident lste klasse dus. voldoende is voor elk hoofdambtenaar, dus ook voor een directeur en een lid van den Raad van Indië. Het is hier weer de quaestie cc que Pon ruil el et que /'»// ne voit pas. Ken resident eerste klasse bij voorbeeld, de resident van Soerahaija iit'Saniarang, heeft f1500'smaands, waarbij k o m t vrije woning (dit kan uien op f 2 5 0 a f 3 0 0 ' s m a a n d s stellen, w a n t de indem niteit bij gemis van vrije woning ÏS f 2 5 0 ol t 275), bovendien zoogenaamde representatiekosten, ad f 500 ' s m a a n d s . en f 100 ' s m a a n d s reiskosten. Dit is dus f 2 3 0 0 ' s m a a n d s , en zoodoende komt men ongeveer tot het traktement van een lid van den Raad van Indië. Wanneer ik dus den raad , door den heer van Vlijmen gegeven, v o l g d e , zou ik dien ambtenaren dezelfde voordeden moeten toekennen en dan geloof ik dat er weinig verandering in zou komen. Wanneer men eene behoorlijke inrichting van bet bestuur wil hebben — en daartoe zon ambtenaren onmisbaar moet er hij het ambtenaarspersoneel gelegenheid bestaan tot geleidelijke opklimming. Tegenwoordig zijn de t r a k t e m e n t e n geleidelijk opklimmende — niet met zulke aanzienlijke sprongen als verleden jaar in deze Vergadering is betoogd. Dat b e t o o g , was niet in alle opzichten op juiste kennis van feiten gegrond. Er werd o. a. gezegd — er is in het Voorloopig Verslag uitdrukkelyk op ge wezen en ik hel) het beantwoord ■- dat•men heeft een procureurgeneraal op een t r a k t e m e n t van f 2 0 000 's j a a r s , en dan een advocaat-generaal op een traktement van f 9(300 's .jaars. Gaat de procureur generaal met verlof naar Europa , dan is h e t . meende men , de advocaat-generaal die hem opvolgt ; doch dit is nog nooit geschied. Men beeft vergeten welk onderscheid er bestaat tusschen de rechterlijke macht hier en de rechterlijke macht in Indië. Voor de betrekking van procureur-generaal komt in Indië in geval van vacature in aanmerking de oudste vicep r e s i d e n t , die f 18 000 'sjaars heeft en dan eene promotie maakt van f 2 0 0 0 ! Ieder die Indië k e n t , weet dat zoo'n geldelijke promotie- niet van groote beteekenis is. Over de hooge traktementen sprak ook de heer Goeman Borgesius. Hij liad in de bladen gelezen , dat onlangs de chef van de Ombiliën-kolenvelden-exploitatie eene bezoldiging bad ge kregen van f 2 4 0 0 ' s m a a n d s . Dit is volkomen w a a r . en de reden daarvan is deze. Toen men de Ombiliën-veblen in Staatsexploitatie wilde brengen , moest men een man hébben , aan wieu men deze zaak kon toevertrouwen. Men vond daarvoor den heer I J z e r m a n , en bood hem de b e trekking aan, waartoe hij bereid was, mits op billijke conditiën. Als chef van de mijn •exploitatie en als chef van de Staatsspoorwegen
op Siimatra , zeide hij, bekleed ik twee betrekkingen en mag ik «lus ook wel heter bezoldigd worden dan een ander. Geef m i j . zoo stelde hij voor. f2000 ' s m a a n d s en na twee jaren f 2400. Dit rOOrstel Werd aangenomen, want het was om dezen nitneineiiden ingenieur aan de zaak te verbinden in het belang van het land en dan moet niet op een paar honderd golden gezien worden. Men heeft er mij eene grief van g e m a a k t , dat ik niet van be zuiniging op de traktementen weten wil. I n d e r d a a d , ik wil er niets van weten. De traktementen dit weet ik zeker — zn'n niet meer dan voldoende om behoorlijk overeenkomstig zijn r a n g of stand te kunnen leven. Eén bewijs . dat nog al voor de hand ligt. leveren de particu liere handelsinstellingen in Indië. Een particulier , die iemand in zijn dienst n e e m t , z a l . dit zal men wel eens z^jn , liefst niet meer betalen dan noodig is , en vraagt men nu hoe de chefs van groote handelslichamen worden betaald in vergelijking met de a m b t e n a r e n . dan blijkt, dat de eerste vrij wat meer salaris hebben dan de hoogste ambtenaren. Zoo g e n i e t . bijvoorbeeld . de president van de Javasche Bank. behalve een aandeel in de t a n t i è m e s , een traktement van f 3000 in de maand. De twee directeuren genieten ieder f 2000 in de maand. N u zegge men n i e t : deze personen hebben geen verlofs t r a k t e m e n t e n of pensioen, w a n t , Mijnheer de Voorzitter, daar voor zijn fondsen. W o r d t zoo iemand z i e k , dan gaat hij , soms met behoud van zijn volle t r a k t e m e n t , doch in ieder geval met een deel daarvan n a a r E u r o p a en valt later weder in. Bij de faetory van de Nederlandsche Handelmaatschappij zijn de inkomsten nog hooger. De president geniet f 4000 t r a k t e m e n t ' s m a a n d s , de leden f 3500 , de agenten . meestal jonge menschen, f 1500 's maands. De Nederlaiidsch-indische Handelsbank betaalt haar hoofd agent f 8000. De Landbonwmaatsehappg f 1750 tot f 2000. E r zijn verder Engelsche b a n k e n , die ook f 2000 a f 2500 t r a k t e m e n t 's maands uitkeeren. Nu m a g i k : waarom zouden die instellingen zulke hooge traktementen b e t a l e n , als het niet was dat de levenswijze h e t noodzakelijk maakte. Als men overeenkomstig zijn stand wil l e v e n , kan men het niet met minder doen. Dezer dagen ontving ik een brief van den Gouverneur-Gene raal . over dit o n d e r w e r p . waarin hij z e g t , dat het de slechtste maatregel zou zijn, die kon worden voorgesteld , om bezuiniging te zoeken in het beknibbelen op de traktementen van enkele hooge ambtenaren. Ik vrees, schrijft de lrouverneur-Generaal.dat daardoor het gehalte der ambtenaren langzamerhand zeer zou achteruitgaan. Hiermede ben ik h e t volkomen eens. Maar . z^gt m e n , is er dan niet te bezuinigen op de pensioenen ? De pensioenen, Mijnheer de V o o r z i t t e r , zijn nog j u i s t z o a . als zij in 1831 bepaald zijn. H e t tegenwoordige pensioenreglement
van 1SS1 is op denxelfden grondslag gebaseerd als het reglement van 1837. N u vraag i k . als men n a g a a t hoe de toestanden zijn v e r a n d e r d , of het waarschijnlijk i s , dat de pensioenen werkelijk zoo overdreven zijn ? V a n al d e g e n e n , die in dienst komen bij h e t Rijk. w o r d t slechts een klein deel Lrcpensionneerd. De meesten sterven voor dieu tijd. Als m e n 30 jaren heeft moeten d i e n e n , is een p e n s i o e n , waarvan men behoorlijk k a n l e v e n , waarlijk wel verdiend. Op een p u n t wensch ik nog even de aandacht te vestigen. Ik boud er n i e t van om bij mijn b u u r m a n over de schutting te k i j k e n , maar ik wilde toch gaarne even mededeelen welke t r a k tementen m e n in Britsch-Indië betaalt Voor b e n . die wenschen n a te gaan d i e n e , dat ik ze gehaald heb uit den W h i t a k e r Almanae van 1894. De Gouverneur-Generaal van Britsch-Indië heeft 20833 rupees ; de secretarissen — bjj ons de directeuren — hebben 4100; de residenten 2000 a 4000 rupees per m a a n d ; de legercommandant 100 000 j a a r l i j k s , dit is 8333 rupees per maand ; de Gouverneurs van Bombay en van Madras 10 000 rupees per maand. N u de leden van het Hooggerechtshof: d e cliief of justice 6000, de president 4 0 6 6 . de leden 3750 rupees per maand. Mij d u n k t , deze cijfers h o o r e n d e . zal men terugkomen van de meeuing dat er weelde zou heerseben in de traktementen der Indische a m b tenaren in het algemeen. De geachte afgevaardigde u i t Veghel zeide ook dat bezuiniging kon verkregen worden op het kadaster. Deze zaak is reeds sedert lang overwogen ; de laatste ministerieele dépêche d a a r o m t r e n t
159 11.ie VERGADERING. - 20 NOVEMBER 1894. Trekking der afÜeelingen. — Benoeming van voorzitters en ouder voorzitters der afdeelingen, is van 10 Januari 1894, waarbij gevraagd is of op het kadaster niet kon worden bezuinigd. Daarop is liet antwoord nog niet ingekomen. Het onderwerp wordt in elk geval niet uit bet oog verloren. Dezelfde geachte afgevaardigde vroeg wat wij hebben aan die kostbare opnemingen in de Preanger. Ze hebben voorzeker eeue belangrijke som gevorderd, maar wij zijn er door tot de kennis gekomen, dat de berekeningen van de bouwvelden voor de landrente zeer veel te wenschen overlaten. Er zijn in de Preanger streken, waar het aantal kadastraal aangewezen bouwvelden vijfmaal grooter is dan dat waarover landrente geheven werd. Het spreekt vanzelf dat de inlander, die weet hoeveel h|j te betalen heeft, dit ook doet als hem de zaak duidelijk wordt gemaakt. Het is minder juist wat de heer van Vln'men zegt. dat de landrente eene gehate belasting i s ; integendeel; de heeren die met Indië bekend zijn zullen mij toestemmen dat er geen belasting is waarin de inlander zich kalmer schikt: hij weet dat die belasting steeds geheven i s , zelfs vóór dat de Nederlanders op Java kwamen. Ik acht het dus niet verkeerd, gelijk de heer van Vlijmen beweerde, dat op deze begrooting de landrente met 5 ton is verhoogd Ik herinner mij, dat van 1887 tot 1889 de landrente zonder rechtstreeksehe aanleiding verminderd is met een bedrag van ruim 3 millioen. Wanneer wy nu zien, dat er zoo menigmaal meer gronden zijn dan in de kohieren waren aan geteekend, dan baart het geene verwondering. dat die belasting toeneemt. Ik verwacht zelfs dat de landrente nog zal stijgen , zonder dat zij daarom voor den inlander een te groote druk zal worden. De Voorzitter: Indien de heer Minister tot een rustpunt gekomen is. geef ik hem in overweging, zijne rede morgen voort te zetten, met het oog op de werkzaamheden die de Kamer nog te verrichten heeft. De heer Berjrsma, Minister ran Koloniën: Mijnheer de Voorzitter! Ik zoude juist aan een nieuw onderwerp: de versterking van het leger, beginnen. De Voorzitter: Dan stel ik voor. den heer Minister morden de gelegenheid te geven tot voortzetting van zijne rede. Daartoe wordt besloten.
Schaafsnia, Meesters. Smeenge, van Bylandt (Apeldoorn), van Karnebeek. T. Mackay. Kerdijk, 't Hooft, Beelaerta van Blokland, van Berckel, van Limburg Stirum, Lucasse, Hennequin, de Savomin Lohman, de Kam, Michiels van Verduynen en van der Schrieck; tot de tweede afdeeMng, de heeren Veegens, Gerritsen, Bouniau, de Kanter, van Delden, Goeman Borgesius, Rink, Travaglino, Heldt, Tak van Poortvliet, Rutgers van Rozenburg, de Boer, Douner, Goekoop, van Gun, vanDeinse, Vermeulen, d'Ansembourg, Lambrechts en Harte; tot de derde afdeeling, de heeren Schepel, E. Smidt, Lieftinck. Pyttersen, van Alphen, Vos de Wael, Lely, Kolkman, van Basten Batenburg, Dobbelmann, van Borssele. B'erf, Zn'p, Oremer, Pijnappel, Farncombe Sanders, Viruly Verbrugge, Mutsaers, Smits van Oyen en van Vln'men; tot de vierde afdeeliuq, de heeren Roessingh. Houwing, van Dedem, M. Mackay, Hesselink van Suchtelen, de Beaufort (Wijk bij Duurstede). Schimmelpenninck, Bastert, Hartogh, Borret, Hintzen, van Gennep, Pijnacker Hordijk, A. Smit, van den Berch van Heemstede, van der Kun, Bahlmann, Haffinans en Truijen; tot de rijfde (ijileeliinj, de heeren Drucker, Heemskerk, Schaepman, Tydeman. Roijaards van den Ham. de Lange, de Beaufort (Amsterdam), Bool, van Bylandt (Gouda), Knijft', Mees, Plate, Conrad, Guyot, Seret, Kuyper, van Kerkwijk, de Ras en Everts. De Voorzitter: Ik noodig de leden uit zich naar de kamers der afdeelingen te willen begeven tot het kiezen van de voorzitters en de tweede-voorzitters. De vergadering wordt geschorst en na eenigen tijd hervat. De Voorzitter: Ik heb de eer mede te deelen. dat door de afdeelingen benoemd zijn tot voorzitters de heeren de Savomin Lohman, Tak van Poortvliet, Gremer. M. Mackay en de Beaufort IA msterdam): en tot tweede-voorzitters de heeren van der Schrieck, Veegens, Lely, Haffmans en Mees. De vergadering wordt gesloten.
De Kamer gaat over tot de trekking der afdeelingen. VERBETERING.
De uitslag daarvan is dat zullen behooren: tot de eerste afdeetiug, de heeren Zijlma, Tijdens, Willinge,
In de rede van den heer Bonnrr, voorkomende opbladz.131 . kol. 2, reg. 26 v. o., staat: bescherming; lees: „be-chaviny".