665
Vel 183.
Tweede Kamer.
60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T .
Mededeeling
van ingekomen
stukken.
De V o o r z i t t e r deelt mede dat zijn ingekomen: 1°. de geloofsbrieven van het nieuw benoemd lid der Kamer, den heer mr. Ph. van Blom.
60ste
Deze stukken worden tot onderzoek gesteld in handen eener commissie van drie leden, waartoe de Voorzitter benoemt de heeren Dullert, Kappeyne van de Coppello en Hollingerus Pijpers, met verzoek daaromtrent zoo spoedig mogelijk verslag uit te brengen.
ziï'TIN'G.
2°. berigt van den heer storm van 'sGravesande, dat hij wegens een sterfgeval in zijne familie verhinderd wordt de eerstvolgende zittingen der Kamer bij te wonen; 3°. een Koninklijk besluit van 13 Maart j l . , n°. 57, waarbij de Voorzitter der Kamer gemagtigd wordt tot het afnemen der gevorderde eeden aan den heer van Blom als lid der Kamer.
ZITTING VAN ZATURÜAtt 18 MAART.
Deze berigten worden voor kennisgeving aangenomen. 4°. (OEOPKV'D TEN 1 1 UUE.)
de navolgende verzoekschriften, als :
vier adressen betrekkelijk het wets-ontwerp tot regeling der schutterijen , als van : de raden der gemeenten Hoogvliet, Poortugaal, 'sGravesande en Oudshoorn; ' een adres van den raad der gemeente Meppel, houdende adhaesie aan het wets-ontwerp tot wijziging van de gemeentewet;
Ingekomen: geloofsbrieven van
acht adressen, aandringende op het nemen van maatregelen tot wering van het misbruik van sterken drank, als van : W. A. Immink en anderen te Doetinchem on omstreken; J. W Haverkamp Begemann en anderen te Gouda; Teding van Berkhout en anderen te Arnhem, en vijf adressen van ingezetenen van 'sGravenhage.
van den heer van Blom; be-
noeming eener Commissie van onderzoek;
2°. berigt
een lid dat verhinderd wordt de zitting bij te
wonen ; 3°. Koninklijk besluit tot beëediging van den heer van Blom, eedsaflegging en toelating van dat lid;
Deze adressen zullen worden verzonden naar de Commissie voor de Verzoekschriften.
4°. verzoekschriften : 5°. boekwerk ; 6°. wets-ontwerp.— Verslagen uitgebragt door de Commissie voor de Ver-
5°. van den schrijver mr. de Pesters, een exemplaar van een proefschrift, getiteld: de Voorzitter der Staten-Generaal.
zoekschriften. — Voortzetting der beraadslaging over het gewijzigd
wets-ontwerp regelende de voorwaar-
Dit werk zal worden geplaatst in de boekerij der Kamer.
den tot verkrijging der bevoegdheid van geneeskundige, apotheker, hulpapotheker, leerling-apotheker en vroedvrouw ; aanneming van de artt. 1, 3 , 4 en 5.
Aan de orde is de voortzetting der beraadslaging over het I WETS-ONTWERP REGELENDE DE VOORWAARDEN' TOT VERKRIJGING DER BEVOEGDHEID VAN GENEESKUNDIGE, APOTHEKER, HULPAPOTHEKER , LEERLING-APOTHEKER EN VROEDVROUAV.
Alvorens de beraadslaging wordt geopend brengt de Commissie voor de Verzoekschriften de navolgende rapporten uit dit wetsontwerp betreffende: Voorzitter : de heer v a n K e e n e n . De heer C u l j c , Voorzitter der Commissie: Tegenwoordig, met den Voorzitter, heeren:
63 leden , te weten de
Heemskerk B z . , Reinders , Geertsema, van Kerkwijk , Lycklama a Nyeholt, van Mulken, de Bieberstein , Simons, Idzerda, de Poorter, Jonckbloet, Hollingerus Pijpers, Dirks , Hoekwater, Guljé , Godefroi, Wybenga, Wintgens, Kien , Blussë van OudAlblas, van Limburg Brouwer, Blom, IJssel de Schepper, Taets »an Amerongen, Dullert, Kappeyne van de Coppello, van den Heuvel, J< K. van Goltstein , WesterhofF, van der Veen , Heydenrijck, van Beyma thoe Kingma, de Lom de B e r g , Beens, van Foreest, de Laat de Kanter, Fokker, D u m b a r , Mijer, van Delden , Luyben , van Heiden Reinestein, van Zuylen van Nyevelt, Bots, Viruly Verbrugge, Poortman, Hoynck van Papendrecht, «« van Goltstein, de Brauw , van Voorthuysen, Schimmelpenninck , v an Asch van Wijck, Cornelis, van der Maesen de Sombreff, ' a n Nispen van Sevenaer, Hoffman , Rochussen, van Lynden, ^ylker , van Blom , van Swieten en Bcgram; en de heeren Ministers van Binnenlandsche Oorlog
Zaken
en van
De notulen van het verhandelde in de vorige zitting worden gelezen en goedgekeurd. BIJBI.AD VAN DE NEDERI.ANDSCHE 8TAATS-COUKANT.
1864
I. Den heer P . J. Clement te Krommenie geeft aan uwe Vergadering zijne ingenomenheid te kennen met den inhoud van het adres, door vier apothekers te Workum op din 7den Januarij j l . aangeboden , en waarover in uwe bijeenkomst van den 7den Maart jl. verslag is uitgebragt. Hij doet danrhij den treurigen toestand der apothekers, inzonderheid van het platteland, uitkomen, en vertrouwt dat die stand door het wetsvoorstel voor ondermijning zal worden bewaard, hetgeen hij van uwe wijsheid verwacht en van uwe regtvaardigheid verzoekt. Dit adres betrekking hebbende op liet bij deze Kamer aanhangig wetsvoorstel, heeft uwe Commissie voor de Verzoekschriften de eer voor te stellen hetzelve ter kennisneming van de leden op de griffie der Kamer neder te leggen. I I . De heer P . F . Otten, medicinae et chirurgiae doctor te Amsterdam, onderwerpt, onder dagteekening van den 12den dezer maand, aan de overweging uwer Vergadering zijne beschouwingen omtrent de behandeling der geneeskundige wetten, waarbij zoude gewaagd zijn van het eigenbelang, hetwelk die ontwerpen tot wetten wenscht verheven te zien. Zijne eenzijdige beschouwingen, liefdelooze beoordeeling en ongunstige gevolgtrekkingen over de voorstanders van deze wetsvoorstellen, in tegenstelling harer bestrijders, gezwegen nog van de beleedigende bewoordingen waarin het adres is vervat, doen uwe Commistie voor de Verzoekschriften der Kamer in overweging 1865.
II.
666 608IE Z I T T I N G . — 18 HAART. XV.
Regeling
van hel geneeskundig
Staalstoezigt
geren, omtrent dit adres over te gaan tot de orde van den d a g , te meer daar hetzelve geen bepaald verzoek behelst. De Vergadering vereenigt zich met de voorgestelde conclusien. De beraadslaging wordt geopend over ABT. 1 van het gewijzigd wets-ontwerp, lnidende: » Tot uitoefening der geneeskunst, in haren geheelen omvang, of der artsenijbereidkunst als apotheker, hulpapotheker of leerlingapotheker, of der verloskunst als vroedvrouw, zijn in het geheele Kijk bevoegd zij, die op de hierna volgende wijze den graad van genees-, heel- en verloskundige of van apotheker, hulpapotheker of leerling-apotheker of van vroedvrouw verkregen hebben." De heer G o d e f r o i : Mijnheer du President, ik vat alleen het wooi d op om eene korte toelichting te leveren van het amende ment , dat door mij met vier geachte medeleden dezer Vergadering is vooigesteld. Breede toelichting schijn; hier niet noodig; na de voorafgegane discussien over dit ontwerp kan de portee van het amendement voor de Vergadering nh t onduidelijk zijn. Het strekt ter tegemoetkoming aan het bezwaar, geopperd in § 2 van het Eindverslag over het gewijzigd wets-ontwerp, het bezwaar na melijk, «dat alle toekomstige geneeskunstoefenaren aan de bij het tegenwoordig wets-ontwerp bepaalde staatsexamina zouden worden onderworpen, zoodanig, dat ook de theoretische exame: s aan de akademien het regtsgevolg zouden verliezen, dat zij volgens de oorspronkelijke bepaling van art. 7 van liet ontwerp behielden." Mij dunkt, alles hangt hier af van de vraag, wat de Staat zich voorstelt niet het medisch staatsexamen te bereiken. Wat is het karakter van dat examen ? Zoo als het althans door mij is opgevat bij de bespreking van de algemeene strekking van dit wets-ont werp, zie ikdaaiin een ondeizoek,of de wetenschappelijke kenni.-, die men heelt opgedaan, voldoende is om, toegepast op de uit oefening van de geneeskunst, waarborgen op te leveren voor de geschiktheid tot uitoefening. E r zijn twee vragen, die hier in aanmerking komen: is men een man van wetenschap, van theorie; en; is men een man van praktijk? Nu komt het mij voor, dat de vraag; »ziit gij een man van praktijk", het object is van het staatsexamen; in dien zin is het staatsexamen een examen, dat beslissen meet over de geschiktheid tot uitoefening der kunst; een examen, dat getuigen moet van praktische bekwaamheid op wetenschap gegrond. Dat examen nu wil dit wets-ontwerp te regt aan de akademische faculteiten ontnemen. Al kan men aannemen, dat het praktisch examen, bij die faculteiten afgelegd, waarborgen kan op'everen, men wil, waai- het geldt denlaatsten eindpaal der studie, het meest gewigtige stadium, de toelating tot de praktijk meer waarborgen, men wil hier xooral waarborgen, waardoor het examineiend personeel zooveel mogelijk geplaatst is buiten eiken anderen invloed, dan dien van de geschiktheid van den examinandus. Maar volgt nu daaruit dat ook het constateren van de theoretische kennis van universitair onderwezenen, die den grondslag moet uit maken vau het praktisch examen, die de voorwaarde moet zijn van de toelating, aan geen ander examinerend ligchaam dan aan de Staatscommissie van examinatoren moet worden toevertrouwd , dat het aan de akademische docenten moet worden onttrokken? Dio vraag beantwoordt het ontwerp bevestigend, zonder dat wij op dit oogenblik met de motiven van den Minister bekend zijn. Ons voorstel beantwoordt de vraag ontkennend. Naar het mij voorkomt zijn daarvoor hoofdzakelijk drie redenen aan te voeren. Vooreerst de strekking en het karakter van het staatsexamen, ge lijk ik die zoo even heb aangewezen. Daarbij is bet te doen om het bewijs van praktische bekwaamheid. Geene toelating tot levering van dat bewys zonder voorafgaand bewijs van het hezit van theoretische kennis. Maar waarom zou dit niet kunnen geleverd worden door het bewijs van afgelegde theoretische examens aan de akademie? L a a t men dit niet toe, dan, dunkt mij. zal een gevoelige slag worden toegebragt aan het universitair onderwijs, waarvan de Minister zelf met zooveel warmte bij de algemeene discussie gesproken heeft. Ontzegt men aan de akademische examens eiken waarborg, men verkleint de waarde van de akademische opleiding zelve. Eene tweedereden. De theoretische akademische examens zijn examens dio den gang der studiën moeten leiden, controleren, die dus in de studiën zelve moeten zijn ingeweven; die met de verschillende wetenschappelijke stadiën van het onderwijs gelijken tred moeten houden. Daarin ligt een waarborg voor geleidelijke, grondige, wetenschappelijke opleiding, die met de wegneming van de facnlteits-examens noodwendig moet verloren gaan.
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
Eindelijk eene derde reden. Dit ontwerp stelt wel nieuwe regelen voor de toelating, maar het besluit van 1815 en zijne regels voor de examens ter verkrijging van de akademische graden laten het onaangetast. Daarvan is het gevolg, dat wie universitair onderwijs wil genieten , de examens zal moeten afleggen noodig tot verkrij ging der verschillende graden, leidende tot toelating tot de pro motie ; en diezelfde examens zullen dan nog eens bij de Staats commissie moeten worden afgelegd. Mij dunkt, daarin ligt niet alleen onbillykheid, maar ook nadeel voor de akademische vorming. Ik ontleen hierbij nog eene opmerking aan het primitief ontwerp. In art. 7, n°. 2 , van dat ontwerp werd aan hen, die aan eene Nederlandsche hoogeschool het doctoraal examen in de genees kunde hebben afgelegd en tot de promotie zyn toegelaten, vrij stelling verleend van alle theoretischo examens, en zelfs van het overleggen eenor verklaring, dat zij ge lurende min-tcns twee jaren de geneeskundige behandeling van zieken gevolgd hadden. Alleen het praktisch examen bleef verpligtend voor studenten, dio, na hel akademisch doctoraal examen te hebben afgelegd , zich aan het staatsexamen verlangden te onderwerpen. liet is w a a r , het staatsexamen was, volgens bet oorspronke lijk ontwerp, voor dezen facultatief, volgens het gewijzigde imperatief; maar waar is de ratio distinguendi? E r was naar mijn inzien bij dat fucultative karakter geene re den om de theoretische akademische examina niet even zoo hun regtsgevolg te doen verliezen, als thans. Met hetzelfde regt had men ook toen aflegging van een staatsexamen in de theoretische vakken kunnen vorderen , op grond dat de akademische theore tische exaa.ens geen voldoenden waarborg opleveren. Ik meen mij hier nog te mogen beroepen op de Staatscommis sie van 1848. Ik kan het te eer.ier doen, omdat ik tot dien arbeid wel heb medegewerkt, maar dat gedeelte daarvan, waarop ik iny hier beroep, bijna uitsluitend het werk was van de uit stekende medici, die leden waren der Commissie, van mannen dus bij uitnemendheid deskundig. Die Commissie stond het Staatsexamen met warmte voor; maar nam het alleen aan voor het praktisch examen. Art. 9 van haar ontwerp op de examens luidde: » Het toegepast examen voor doc toren en het geneeskundig toegepaste examen voor geneesmeesters (een tweeden stand, waarvan geen sprake meer is) worden afgeno men door eene Staatscommissie, door den Koning te benoemen." De eigenaardige benaming »toegepast examen" drukte volkomen het karakter uit. In hare Memorie van Toelichting zeide de Com missie dan ook : n Men heeft aan dit examen den naam van toegepast gegeven, omdat bij hetzelve de bewijzen moeten worden geleverd, dat de wetenschap, van welke de vroegere examens hebbeu getuigd, met vrucht door de candidaten op de uitoefening der kunst kan worden aangewend." De theoretischo examens zouden volgens datzelfde ontwerp worden afgenomen door de faculteiten bij de akademien. De Commissie van 1848, hoe warm ook het staatsexamen voorstaande, begreep dus ook, niet zo> ver te moeten gaan als de Minister thans is gegaan. Ik heb nog een woord te zeggen van de andere, minder belangryke wijziging door ons voorgesteld, ter vervanging in art. 1 van de woorden: nop de hierna volgende wijze", door de woorden: ■ door het afleggen van een examen op de wyze door deze wet geregeld". Het kwam ons voor, dat door de inlassching tusschen de artt. 1 en 3 van art. 2 , voorloopig regelende de bevoegdheid der officieren van gezondheid, het verband tusschen art. 1 en art. 3 verbroken, en zekere stoornis wordt veroorzaakt in don gedachtengang vnn het ontwerp, die weggenomen wordt door de veaandering, die wjj voorstellen. Het amendement door de heeren Godefroi, Kappeyne van de Coppello, Idzerda, van Limburg Brouwer en Jonckbloet voorge steld, en strekkende om in art. 1 van het gewijzigde wets-ontwerp de woorden: »op de hierna volgende wijze", te veranderen in de woorden: »door hel; afleggen van een examen op de wijze door deze wet geregeld", en aan dit zelfde artikel toe te voegen de volgende nieuwe alinea: » Voor hen, die aan eene Nederlandsche hoogeschool het doctoraal examen in de geneeskunde hebben af gelegd en tot de promotie zijn toegelaten, bepaalt zich het examen in de genees-, heel- en vorloskundo tot hot praktisch examen", wordt ondersteund door de heeren Wybenga, Dirks, Zylker es Bots, en komt mitsdien in beraadslaging. De heer J o n c k b l o e t : Het ligt in den aard der zaak, dat, als vijf leden zich vereenigen om een amendement voor te stellen, zij in het algemeen geleid worden door dezelfde motiven, doch die genuanceerd zijn naar de bijzondere individualiteiten. Men zal het dus niet vreemd vinden , dat ook ik er prijs op stel het stand-
667 60BTK Z I T T I N G . - - 18 MAART. XV.
Regeling
van het genee*knndig
Staatstoezigl
punt aan te wijzen, waarop ik mij geplaatst heb toen ik dit amendement mede heb onderteekend. Toen dit wets-ontwerp, gelijk het door de Regering in beraadslaging was gebragt, behandeld werd, hub ik verklaard, dat ik er mij waarschijnlijk niet mede zou kunnen vereenigen , zoolang het bleef gelijk het daar lag. Mijne bezwaren waren van tweeërlei aard. Ik meende in de eerste plaats, dat het doel hetwelk men zich by deze wet voorstelde, eenheid van stand, niet zou worden bereikt. Maar in de tweede plaats vreesde ik als onvermijdelijk gevolg, indien niet te gelijker tyd eene wet op het hooger onderwijs wierd ingediend , dat de medische wetenschap hier te lande zou dalen beneden het gewenschte peil. Dit vooral deed mij aandringen op het indienen van die wet, daar het hooger onderwas bij art. 1 van de primitive redactie geheel in het status quo werd gelaten, waarin het zich thans bevindt. Ik kon, toen ik zoo sprak, niet gissen, dat de Regering het standpunt zou opgeven, waarop zij zich had geplaatst; en ik > oorzag dus dat ik mijne stem aan dit ontwerp zou moeten weigeren, hoe ongaarne ook , omdat ik innig overtuigd ben d a t , hetgeen bij dit ontwerp geregeld wordt, noodwendig geregeld dient te worden en die regeling geen uitstel kan lijden. Wat is intusschen gebeurd? De Regering heeft eene stoute wending gemaakt, het gekozen standpunt verlaten en toegegeven aan de bezwaren die van verschillende zijden tegen het ontwerp waren geopperd. Zij heeft art. 1 van het primitive ontwerp ingetrokken en het staatsexamen toepasselijk verklaard op allen zonder onderscheid. Ik zag in die wijziging na werkelijk een eersten stap om toe die oenheid van stand te komen, die zoo algemeen gewenscht wordt. Ik zag er teven.- een groot en liberaal beginsel in, en voorspelde mij van dat beginsel velerlei gelukkige vruchten. Ik had gevreesd, dat bij de niet-onderwerping van de meer wetenschappelijk ontwikkelden aan onze akademien aan dat staatsexamen , dat examen zelf van lieverlede zou dalen beneden het gewenschte pril: dat dien ten gevolge de wet, zoo als zij daar lag, geen voortilurenden waarborg gaf voor wetenschappelijke medische ontwikkeling, en dus ook geen 'waarborg voor de gelukkige toepassing van die wetenschap Op de maatschappij. De wijziging der Regering kwam aan dat bezwaar te gemoet, want nu z
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
Ik juichte dat beginsel toe on ik zou niet geaarzeld hebben , gelijk ik ook nu nog doe, het zelfs zoo in transitu aan te nemen , omdat ik in de gelegenheid ben geweest mij te overtuigen, dat zoo niet allo bevoegden, althans de overgroote meerderheid het sedert jaren daarover eens zijn, dat werkelijk voor onze akademien aan de toepassing van dat beginsel groote behoefte bestaat. Op die wijze zag ik d u s , als met een tooverslag, in en door de wijziging, die de Regering voorstelde, als het ware een nieuwen dageraad voor onze akademien en voor ons hooger onderwys aanbreken. Ik had wel niet datgene wat ik wenschte, namelijk eene geheele en volledige regeling van het hooger onderwijs; maar ik meende mij toch bij die wijziging te moeten en te kunnen nederleggen, omdat ik gedachtig was aan de leer, voor weinige dagen door den Minister van Binnenlandscbe Zaken verkondigd, dat wij hier niet zijn om te pleiten en om gelijk te krijgen, maar dat het ons te doen behoort te zijn om gemeen overleg te bevorderen, ten einde op die wijze iets werkelijk goeds tot stand te kunnen brengen. Ik zal daarom het gewijzigde ontwerp met een veel geneigder oog aan dan het vroegere. Wanneer ik daarbij bedacht, hoe gunstig de Minister van BinnenlanJsche Zaken zich den 13den dezer met betiekking tot onze akademien had uitgelaten; wanneer ik mij herinnerde, dat de Minister verklaard had: » ik ben een oud vriend en getrouw voorstander van de universiteiten en van dat verband van studiën, dat het universitair onderwijs kenmerkt;" dat hij daarop heeft laten volgen, dat de universiteiten de hoofdzetels moeten blijven van het hooger onderwijs in de ware en edelste beteekenis van het woord; dat hij uitdrukkelijk verklaard heeft, dat hij persoonlijk niet aarzelde om eene wet op het hooger onderwijs voor te dragen, zoodra hij meende dat de geschikte tijd geboren was; wanneer ik mij herinnerde, dat de Minister beloofd had: n de wet zal komvn ", — dan meende ik het er voor te mogen houden, dat de Regering zou toegeven aan den aandrang, die vau velschillende zijden heeft plaats gehad , en dat de Minister van Binnenlandscbe Zaken eene verklaiing zou kunt.ei: afleggen, ik zes niet, dat de wet op een bepaald tijdstip zou woiden aangeboden (want dat is onmogelijk van den Minister te vorderen), maar tocii van dien aaid, dat men nog moer gerust gesteld zou zijn. Ware dat het geval geweest, dan zou ik aan het door de Regering gewijzigde wets-ontwerp met de meeste gerustheid mijne stem hebben kunnen geven. Dat was de eerste indruk, dien de wijziging van het wets-oulwerp op mij maakte. liij nadere overweging werd die indruk eenigzins getemperd. Wel bleef de lichtzijde van de wijziging dezelfde, maar de schaduwzijde trad meer op den voorgiond. In het algemeen zou zekerde onderwerping van allen aan het staatsexamen een guustigeu invloed hebben op de studie van de geneeskunst; op de akademische faculteiten zou de invloed ook niet ongunstig zijn; maar de vraag deed zich toch voor, of die invloed onverdeeld voordeelig zou wezen? En dan kon men zich niet verhelen, dat er in de organisatie van het hooger onderwijs eene forsche, eene al te fbrsche, misschien wel, zo> als het laatste verslag der Kamer het genoemd heeft, eene >; bedenkelijke " greep gedaan werd. Immers het kon niet ontkend warden dat er u aarheid ligt in de opmerkingen, opgenomen in de tweede paragraaph van dat verslag, waarop de vorige spreker zoo even heeft gewezen en die ik der Kamer nog een oogenblik moet voorhouden. » Men stelde daar op den voorgrond, dat als men de theoretische examens op de akademien vervallen liet, daardoor de vernietiging van het hooger onderwijs, zoo als dit thans hier te lande geregeld is, voor zoover de medische faculteit betreft, wordt uitgesproken. Aan die regeling toch ligt het begrip ten grondslag, dat do akademische cursus in bepaalde stadiën verdeeld moet zijn, MOdat men niet tot het verkrygen van eenen hoogeren graad wordt toegelaten, dan nadat vroeger een voorafgaande, mindere graad is toegekend. Worden nu evenwel aan het verkrijgen der voorbereidende graden aan de akademie geenerlei praktische gevolgen meer verbonden; zal mon daarentegen, welke ook de vroegere opleiding zij geweest, gelijkelijk aan het staatsexamen worden onderworpen, terwijl wat de rangorde betreft, waarin de onderscheidene gedeelten van het staatsexamen, moeten worden afgelegd, alles aan de vrije keus der examinandi wordt overgelaten, gelijk het geval schijnt te zullen zijn, — dan wordtinderdaad de akademische inrigting ten eenen male verbroken. Is eenmaal het hooger onderwijs wettelyk goregeld, dan zal dit bezwaar, dunkt mij, vervallen. Maar zeer zeker niet eer. W a n neer de voorbereiding en opleiding in letteren en natuurwetenschappen in het vervolg plaats heeft aan Latijnsche en hoogere burgerscholen; wanneer aan de akademien — ik zeg niet uitsluitend — maar hoofdzakelijk onderwijs wordt gegeven in het theoretisch gedeelte der medische wetenschappen ; en wanneer de ken-
668 60STE Z I T T I N G . — 18 MAART. XV.
Regeling
van het geneeskundig
Staatstoezigl
nis van het praktisch gedeelte zou te verkrijgen zijn aan groote, uitgebreide klinische inrigtingen.—dan houdt het bezwaar, dat thans zeer ge wittig is, op. En ik vei beeld mij dat wij dien weg, bij de regeling van het medische onderwijs aan onze hoogescholen wel zullen moeten inslaan. Maar voor het tegenwoordige werd de vrees dus opgewekt, dat door aanneming van art. 1 van het gewijzigde wets-ontwerp de regelmatige gang van het hooger onderwijs aan onze akademien, allhans in do medische faculteit, zou worden verstoord, tn dat dien ten gevolge die faculteit en tevens die der wis- en natuurkundige wetenschappen zouden worden blootgesteld, vooreerst aan eene kwijning en weldra aan een geheel verval. En dan behoeft het geen betoog, dat, wanneer die twee faculteiten op die wijze zouden zijn achteruitgegaan, dit invloed zou uitoefenen op de andere faculteiten en dat de stoute greep der Regering uit zou loopen op eene slooping van oude geheel universitaire inrigtingen. Dit «leed mij dan ook weder aarzelen om mijne goedkeuring te geven aan de wijzigingen, door de Regeri ng vastgesteld. De viaag deed zich nu op. of er niet een middenweg zou te vinden zijn, waarbij al de voordeelen behouden wierden, die ons door de wijzigingen der Regering werden voorgespiegeld, en waarbij tevens de nadeelen werden geweerd die mijns inziens voor het oogenblik inhaerent zijn aan die wijzigingen der Regering; een middenweg dus, waardoor voor mij althans de wet aannemelijk werd en toch het hooger onderwijs niet alleen niet benadeeld , maar werkelijk gebaat en in beginsel hervormd werd. Na lang aarzelen meen ik werkelijk dien middenweg gevonden ie hebbon in het voorstel, dat ik met vier mijner geachte medeIepen heb onderteekend. Vooral ook na het gesprokene door den .heer Godefroi acht ik eene nadere toelichting van dat voorstel overbodig. Ons voorstel strekt om niet zoo volledig het status quo te behouden als de Regering bij haar primitief ontwerp wenschte, doch tevens om «een zoo diep ingrijpenden maatregel te wagen, waardoor de akademien zouden worden benadeeld. Ik wensch het beginsel der Regering te handhaven, maar het voor het oogenblik niet toe te passen op onze akademien in meerdere mate dan strookt met het behoud van regelmatige universitaire studiën. Mogten onze wijzigingen worden aangenomen, dan zal ik hoogst waarschijnlijk mijne stem aan dit wets-ontwerp niet weigeren, vooral omdat ik, gelijk reeds gezegd, de behoefte erken aan eene wijziging van do regeling, waarop tegenwoordig wordt vorkregen de bevoegdheid iMjtnW purgandi, saijnandi, en helaas ook niet zeldzaam tuandi. per totas terras. Ik geloof intusschen , dat in vele opzigten nog verbeteringen in dit wets-ontwerp kunnen worden aangebragt, en daartoe zal ik gaarne medewerken. De heer v a n Limburg; B r o u w e r : Als mcde-onderteekenaar van het amendement, en na het aandeel door my in deze discussie genomen, acht ik mij verpligt ook mijn gevoelen kenbaar te maken over den tegenwoordigen stand van de /aak dio ons bezig houdt. Ik blijf vooraf alle hulde brengen aan de Regering voor de wijze, waarop zij het onjuiste denkbeeld van het oorspronkelijk wets-ontwerp heeft laten varen, en daarvoor het tegenwoordige, ware beginsel heeft aangegrepen. Dat dit beginsel het eenige ware en juiste is, 't welk men in eene materie als deze moet omhelzen, behoeft wel niet meer te worden aangetoond. Het is, geloof ik, erkend, dat alleen langs den nu ingeslagen weg kan worden verkregen wat men wenscht: eenheid van stand, gelijkheid van regten, vernietiging van monopolie en privilegiën , en het behoud van het universitair onderwijs. Dit werd dan ook door niemand, noch in het verslag der Kamer, noch bij de discussie der vorige zittingen, weersproken. In elk geval, ik voor mij zou geen ander beginsel kunnen aannemen. Doch als dat beginsel nu in het gewijzigd wets-ontwerp is opgenomen , dan zou men al ligt vragen: waartoe dan een amendement? Indien een amendement wordt opgevat in den letterlijken zin van eene absolute verbetering, dan is dit voorgestelde voor mij geen amendement; ik had mij liever gehouden aan het laatst gewijzigd ontwerp. Doch een amendement kan ook de strekking hebben om datgene aannemelijk te maken, wat in zich zelf goed mag zijn, maar bij velen nog onoverkomelijke bezwaren ontmoet, en als zoodanig meen ik het voorgestelde te moeten beschouwen. Daardoor wordt, met behoud van het beginsel waarop ik hoogcn prijs stel, te gemoet gekomen aan de bezwaren, die do overeenstemming van de wet in den weg staan. Al die bezwaren, gelijk my gebleken is uit het verslag en ook uit de zamenspreking met leden der Kamer, ontstaan tegen het nieuw gewyzigd wetsontwerp daardoor, dat het staatsexamen daarbij wordt uitgestrekt ook tot het theoretische gedeelte van de geneeskundige studiën,
enx.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
terwijl het akademisch onderwijs onveranderd behoudon wordt met zijne dwangcollegien en stadiën van opleiding. Nu werd van de aanneming van dit wets-ontwerp gevreesd, vooreerst praktische moeyelijkheid in de uitvoering van de wet, verwarring van den gang der studiën; er werd ook gevreesd dat er eene groote revolutie zou ontstaan in het universitair onderwijs, en wel voor één vak, terwyl alle andere vakken gelaten worden wat zij zijn, hetgeen al ligt nadeelig voor deze kon worden; en eindelijk zag men ar bezwaar in, dat hier incidenteel, als bij verrassing, nu reeds een der grondbeginselen voor het hooger onderwys wordt vastgesteld wanneer deze partiele regeling mogt worden doorgedreven. Zijn nu die bezwaren niet voor eene redelijke oplossing vatbaar? Ik geloof dit wel; voor mij althans zijn die bezwaren zoo overwegend niet; er valt wel veel voor, maar ook veel en nog al zeer veel tegen te zeggen. Intusschen, voor zeer vele leden zijn die bezwaren gebleken te zijn onoplosbaar, en daarom heb ik mij afgevraagd wat ons nn te doen stond. De Minister heeft ons in eene vorige zitting eene wijze les herinnerd, nog zoo even door den geachten spreker uit Groningen herhaald, namelijk: dat wij hier niet zijn om te pleiten, niet om halsstarrig aan eigen individuele denkbeelden vast te houden, maar om tot stand te brengen datgene wat ons gezamenlijk goed voorkomt. Zal ik nu onverzettelijk bij mijne eigen denkbeelden blijver staan , nu 't er op wagen dat in 't geheel niets van de wet tot stand komt; dan wel. zal ik, met volkomen behoud van mijn beginsel, iets opofferen van mijne wenschen? Ik houd my overtuigd dat de Minister zelf de eerste zal zijn om mij dit en niet het andere aan te raden. Ik zeg: met volkomen behoud van het beginsel; ware dit niet het geval, ik zou zeker niet het amendement mede onderteekend hebben, en ik zou er mij zelfs tegen hebben verklaard. Maar het beginsel blijft geheel onaangetast; wat toch wa« het hoofdbezwaar tegen het oorspronkelijk wets-ontwerp? Daarin vonden wij gemis aan het groote beginsel 't welk ann alle hooger onderwijs ten grond moet liggen : dat het staatsexamen gelijke waarborgen voor de bekwaamheid van gegradueerden en ongegradueerden opleveren moet; ons bezwaar bestond du-s ook hierin, dat de eenheid van stand op die wijze niet verkregen werd. Dat bezwaar uu wordt terstond opgelost zoodia het staatsexamen voor allen wordt voorgeschreven , en dit geschiedt thans bij het tegenwoordig wetsontwerp , ook wanneer het wordt geamendeerd. Het komt toch vooral aan op het vertrouwen van het publiek in de praktische bekwaamheid van den geneeskundige; en wanneer nu het staatsexamen zóó is vooi geschreven voor allen, dat ook de gegradueerde geneesheer blijken geeft van praktische kunde, dan zal het doel, het vestigen van vertrouwen bij het publiek ook in laatstgenoemden, bereikt zijn. Ongetwijfeld, ik ontken het niet, zou de toepassing van het beginsel veel beter, veel consequenter zijn, indien het nu voorgedragen ontwerp tot wet wierd vei heven zoo als het daar ligt, dan wanneer het wordt geamendeerd; en ik zou mij daarom veel liever aan dat ontwerp houden; maar, al kan dit laatste nu niet worden bereikt, de hoofdzaak is toch gewonnen en de b< ofdzaak is : waarborgen voor bekwaamheid van gegradueerden en niet-gegradueerden en eenheid en stand. Daarenboven ligt er geen bijzonder voordeel in het amendement. De drangreden tot de spoedige regeling van het hooger onderwys, die by het gewijzigd ontwerp wel eenigzïns was verzwakt, is nu in het amendement weder versterkt. Het is eene bijkomendereden, ir aar die toch wel in het oog mag worden gehouden. Eindelijk staat het wel buiten twijfel, dat het amendement den maatregel weder transitoir maakt. Het is mij intusschen gebleken dat bij e-nige leden daaromtrent nog twijfel bestaat. Mij dunkt, het spreekt van zelf, dat de maatregel transitoir is. omdat door deze wet de vrijheid van den wetgever in de regeling van het hooger onderwijs toch wel niet kan worden gebonden. Evenwel geloof ik dat mijne mede voorstellers evenmin als ik bezwaar zullen maken tegen eene bijvoeging in het amendement, waardoor alle twijfel wordt weggenomen. Welligt zal bovendien de redactie nog eenige wijziging moeten ondergaan tot voorkoming van mogelijk misverstand. Ik laat nu die bijzonderheden evenwel ter zijde en bepaal mij tot de algemeene strekking van het voorstel. Het doet mij leed , ik herhaal het, dat het nieuwe ontwerp zooveel onoverkome'ijke bezwaren ontmoet heeft bij vele leden. Ware dit niet het geval, dan zou een groot en belangrijk beginsel zijn aangenomen en de ware grondslag gelegd waarop het hooger onderwijs zou moeten rusten. Tevens zou men dan eene geschikte regeling hebben gekregen voor de uitoefoning der geneeskunde. Om het gemeenzaam uit te drukken: men zou twee vliegen in één klap geslagen hebben. Maar van den anderen kant bestond er ook een gevaar: indien dit wets-ontwerp mogt worden verworpen, . al was dan het grondbeginsel voor het toekomstig hooger onder-
Vel 184.
669
Tweede Kamer.
6 0 » T I Z I T T I N G . — 18 M A A R T .
XV.
Regeling
van het geneeskundig Staatttoetigt
wy's niet absoluut afgekeurd, het zon toch een gevoeligen stoot hebben gekregen. Ook erken ik, niet gaarne als by overrompeling groote beginselen te willen doordryven. Op die wijze zou de aanneming der wet toch weinig wezenlijke waardo hebben. Om al deze redenen heb ik niet geaarzeld het amendement mede te onderteekenen. Ik deed het ongaarne; maar ik vind toch ook een troost. Zoo wij niet te gelijker tijd een greep, dien ik een gelukkige zou noemen, in het hooger onderwijs kunnen doen, moeten wij toch bedenken dat het nu niet geldt eene regeling van het hooger onderwijs zelf', maar dat wij alleen hier geroepen zijn om te beslissen, hoe de uitoefening der geneeskunde moet geregeld worden. Zoo dus niet veel wordt gewonnen, is er ook nog niets verloren. Eene vraag ten slotte. Kan de Minister zich bij het amendement nederleggon ? Zal hij daardoor niet eene schijnbare inconsequentie, het verwijt van, by hem, ongewone weifeling op zich laden? I k durf gerust zeggen: niets daarvan! De zaak toch is deze. Eerst wil de Regering een geheel transitoircn, nietbeslissenden maatregel nemen. In het eerste ontwerp werd het universitair onderwijs geheel gelaten zoo als het i s , zonüer eenig staatsexamen hoegenaamd. Dit vindt tegenstand, men wenscht tevens het hooger onderwijs te verbeteren, door toevoeging va^n het staatsexamen in alle vakken. Dat denkbeeld vindt bij niemand tegenspraak, zelfs niet bij den heer Kappeyne, die alleen terloops van het nu voorgestelde praktisch examen sprak, maar het andere stelsel niet bestreed. Natuurlijk komt de Minister daardoor in de meening dat de Kamer werkelijk een algemeen staatsexamen voor alle vakken van het medisch onderwijs verlangt. Te regt zegt dus de Minister: ik wensch niets liever, het ligt op myn weg; en hij stelt het thans gewijzigde wels-ontwerp voor. Maar nu breekt de storm van bezwaren van alle zijden los, en het blijkt ten slotte dat do Minister vroeger juist had gezien, toen hij oordeelde dat de Kamer nog niet gezind was een zóó radicalen maatregel aan te nemen. Welk bezwaar kan er dan nu bij den Minister zijn tegen de goedkeuring van dit amendement? Eerst zette de Regering den voet byna niet op den door haar gewenschten weg, en nu, wanneer zij het amendement goedkeurt, zal zij wèl eene schrede doen in hare eigene rigting, schoon dan niet zulk een wijden stap, als zij by het gewijzigd ontwerp zich voorstelde. Maar ligt dat mindere toch niet evenzeer op den weg van den Minister? Ik vrees op die vraag geen ontkennend antwoord te ontvangen; en ik durf mij dan ook vleijen met de hoop dat de Regering , inziende dat hare anders regtmatige verwachiing bedrogen is geworden en dat de Kamer niet zöö vergaan wil als zij meende en wenschelijk keurde — thans niet door eene bestrijding van het amendement misschien het evaar zal doen ontstaan , dat van de gansche zaak niets tot stand omt. Ik hoop, zeg ik , dat de Regering den aangeduiden stap zal willen doen in hare ï igting, ook al reikt die niet zóó ver als zij wilde; want op die wijze toch zal er iets goeds tot stand kunnen komen, en dit is immers hot doel, waarnaar Regering en Kamer, door gemeen overleg, steeds te streven hebben.
f
De heer W l n t g e n s : Bij deze nieuwe voordragt van de Regering — want eene wijziging van het eerste voorstel kan ik het niet noemen — wordt een geheel ander stelsel aan ons oordeel onderworpen. Bij het vroegere voorstel werd de bevoegdheid tot uitoefening der geneeskundige praktijk toegekend aan tweeërlei geneeskundigen. De bestaande toestand werd onveranderd gehandhaafd ten aanzien van hen, die aan de universiteit den doctoralen graad hadden verkregen, en er werd een staatsexamen ingevoerd, waardoor bij anderen de graad van genees-, heel- en vroedmeester kon worden verkregen. Men had dus tweeërlei vorming, tweeërlei examen, tweeërlei graad; maar desniettemin eene en dezelfde bevoegdheid voor beide soorten van geneeskunstoefenaren. Tegen dat stelsel is zeer te regt, naar ik meen, in en buiten de Kamer groot bezwaar gerezen. Hierop heeft de Regering een nieuw voorstel gedaan. Zij is van haar stelsel teruggekomen en heeft nu één staatsexamen voorgesteld, door allen gelijkelijk af te leggen, èn door hen die aan de akademien zijn gepromoveerd, èn door hen die zich op eene andere wijze hebben gevormd. Daarvan zal wederom eene en dezelfde bevoegdheid voor allen het gevolg zijn. Tegenover dit voorstel der Regering hebben vijf geachte medeleden een amendement voorgesteld, volgens hetwelk de gepromoveerden van de hoogescholen alleen aan een praktisch staatsexamen zullen worden onderworpen, en de anderen daarenboven een theoretisch staatsexamen zullen moeten afleggen, waarop aan allen gelijke bevoegdheid tot uitoefening van de geneeskundige praktijk sal worden toegekend. BUBI.A.D VAN DE NEDERT.AND8CHE STAATS-COURANT.
1864
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
Die beide voorstellen, zoo plotseling gerezen, schijnen mij beide toe aan bedenkingen onderhevig te zijn, en dit wèl niettegenstaande ik een voorstander ben van een staatsexamen voor het praktisch , voor het toegepaste gedeelte der geneeskunst, gelijk dit — de geachte spreker uit Amsterdam heeft het reeds opgemerkt — ook door de Staatscommissie van 1848 gewild is. Ik zal de gronden aangeven , op welke mijne bedenkingen rusten. Ik heb reeds bij mijne vroegere rede te kennen gegeven, d a t , naar mijn inzien, deze voorstellen van wet zoowel op het gebied der maatschappelijke vrijl.eid als op dat der wetenschap geen vooruitgang konden worden genoemd. Wij hebben hier thans meer speciaal te doen met de vraag: voldoen wij, dit aannemende, aan de eischen der wetenschap ? Het is, helaas, eene door alle bevoegde beoordeelaars erkende waarheid, dat de geneeskundige studie en het geneeskundig onderwijs hier te lande, vooral door het gemis van voldoende hulpmiddelen, niet beantwoordt aan hetgeen mag worden verwacht in een land als het onze. De hoogleeraren zelven zyn de eersten om dit te erkennen. Zien wij hoe het staat in het buitenland; ik spreek nu niet van die groote geneeskundige scholen te Berlijn en te Weenen, maar men vergelijke eens hetgeen hier bestaat met plaatsen van den derden en vierden rang in het buitenland. Gaat naar Göttingen en ziet wat men daar heeft, in vergelijking met Nederland. Ziet eens de series der lessen: te Berlijn worden bij de medische faculteit wekelijks 341 uren aan die lessen gewijd, te Weenen 317; doch let nu op Göttingen, eene plaats van minderen rang; daar worden wekelijks 176 uren aan het onderwijs van de aanstaande geneeskunstoeleiiaren besteed. Vergelijkt men dit met onze akademien, dan zal men bevinden hoe aan twee daarvan niet mee, dan vier professoren met den ganschen omvang van het geneeskundig onderwijs belast zijn; zij moeten trachten het onmogelijke te volbrengen, het onvereenigbare te vereenigen. De hoogleeraar Donders zegt dan ook met het volste regt, n dat aan de kleimle universiteit van een der kleinste Staten van Duitschland nagenoeg hel dubbele personeel voor het onderwijs in de geneeskundige wetenschappen gevonden wordt." Ziedaar het kwaad van den tegenwoordigen toestand ; daartegen moet het geneesmiddel worden aangewend; wij zoeken het kwaad steeds waar het inderdaad niet is gelegen. In de eerste plaats moet het onderwijs worden uitgebreid en verbeterd en daaraan meerdere gelden worden besteed. Als men dit gedaan heeft, daarna eerst zou men de eischen behooren te stellen voor de aanstaande geneeskundigen , door namelijk examina te bepalen, waaruit blijke dat zij èn theoretisch èn praktisch bekwaam zijn om de belangrijke taak waartoe zij zich bestemmen te aanvaarden. Naar mijn inzien moest het theoretisch examen voor allen aan deakademie, en het praktisch examen voor allen door eene Staatscommissie worden afgenomen, gelijk de Commissie van 1848 dit vei langde. Dat is de toestand in die landen, waar men ons in dit opzigt ver vooruit is, in Pruissen, Beijeren, Hannover en andere Duitsche Staten. Daar geeft het akademisch diploma nog geen bevoegdheid om de geneeskundige praktijk uit to oefenen , maar moeten zij, die dien akademischen graad hebben verkregen, nog nader door een staatsexamen van hunne praktische bekwaamheid doen blijken. In Oostenrijk en Saksen bestaat die laatste eischniet; daar wordt men, aan de akademie gepromoveerd zijnde, alleen daardoor toegelaten tot do uitoefening der geneeskundige prak'ijk. Maar vooral dient daarbij gelet to worden op hetgeen in Saksen bestaat. Daar zijn do examens van de aanstaande geneeskundigen op uitnemende wijze geregeld. Het is niet één examen, zoo als hier wordt voorgesteld, maar eene geheele reeks van examens, waardoor het bewijs van voldoende bekwaamheid moet woiden geleverd. Door één enkel geneeskundig examen is de zekerheid, dat de persoon bekwaam i s , onmogelijk te verkrijgen. Ik heb bij eene vorige gelegenheid reeds de aandacht gevestigd op het rapport, dat door den hoogleeraar dr. Jaccoud aan de Fransche regering is uitgebragt ten aanzien van de organisatie der mediscbe faculteiten in Duitscbland. Het verdient opmerking, wat daar over den toestand in Saksen wordt medegedeeld. Na de inrigiing der examens in dat land te hebben uiteengezet, zegt de verslaggever: » Voila certes des examens bien nombreux, f en convxens; peut être mime les di/ficultés mate'rielles inhérentes a un tel ordre de choses, Ie rendraient-elUs impraticable ; dans une Faculte' plus nombreuse que celle de Leipzig, la chose est possVle; mais on tie peut nier que eet i nsemble d'epreuves ne réponde a toutes les exigences de la seience et de la pratique, on ne peut nier que cette organisation ne soit infiniment prê/érable, non seulement a celles que j'ai exposées prècédemment, mais encore a celles qui sont en vigueur dans les autres pays de CEurope; e'est la Ie seul fait que je de'sire constater." Wat zal hier gebeuren ? Volgons het voorstel van de Regering aal de doctorale graad geenerlei regten geven dan alleen om den 1865.
II.
670 60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T . XV.
Regeling
van het geneeskundig
SlaaMoezigl
titel te voeren; maar allen zullen, waar ook onderwijzers, gelijkelijk aan een algemeen staatsexamen worden onderworpen, alvorens de geneeskundige praktijk te mogen uitoefenen. Dit acht ik voor de wetenschap hoogst bedenkelijk. Volgens het voorstel van de vijf leden zal men tot het staatsexamen worden toegelaten zonder de universiteit to hebben bezocht, en dat acht ik onvoldoende voor de wetenschap. Men zal daardoor erlangen een peil voor hetgeen men weten moet, een wetenschappelijk niveau om te mogen praktiseren, en dat peil, dat niveau, zal, naar ik vrees, zeer laag dalen , dalen beneden de vereischten voor een wetenschappelijk gevormd geneeskundige. De opmerking is reeds gemaakt, dat de examens zich naar de examinandi regelen; dit is w a a r ; zoo zal hier maar al te zeer blijken, d a t , minder ontwikkelde, minder wetenschappelijk gevormde personen zich aanmeldende, het gehalte van het examen zal afnemen. Maar het is ons hier te doen niet om minder te verkrijgen dan wij hebben, maar om meer to erlangen. Daarom moeten, mijns inziens . de akademische examens en de doctorale graad niet worden prijs gegeven ; de laatste moet niet worden beschouwd als een object van weelde , als een ijdele titel, als een hors d''oeuvre, maar als een deugdelijk blijk dat men de hooge wetenschappelijke ontwikkeling heeft verworven, die op dien titel regt geeft. Daarenboven moet men bewijzen leveren van praktische geschiktheid en bekwaamheid. Daartoe is de uitbreiding van het klinische onder wijs een eerste veroischte; praktische studie aan de akademie in alle vakken , die voor eene praktische demonstratie vatbaar zijn. Dit gtschiedt overal in Duitschland. Daar wordt de student aan het ziekbed gebragt en praktisch door zijn leermeester onderwezen. Dit gebeurt aan de 25 universiteiten in Duitschland. Ook ilaarin zijn wij schromelijk ten achter. E r moet dus, naar mijne meening, ook na het vei krijgen van den doctoralen graad, van praktische bekwaamheid blijk worden gegeven. Dit wenscht ook de hoogleeraar Donders. In zijn bekenden brief zegt hij : » Tegen de toepassing van het staatsexamen ook op de kweekelingen der hoogescholen bestaat geen bezwaar. Veeleer meen ik het wenschelijk te moeten achten. De hoogescholen kunnen niet verlangen dat aan den doctoralen graad, wanneer haar het regt overblijven zal dien te verleenen, tevens de bevoegdheid tot de uitoefening der geneeskunde verbonden blijve." Ziedaar mijne gedachten. Ik heb hier echter vooral het woord gevraagd om ten slotte uwe aandacht te bepalen bij een voorbeeld, in Duitschland gegeven, van de rigting, waarin men zich hier wil begeven; een voorbeeld dat strekken kan tot waarschuwing en afschrikking tevens, om ons op dien weg niet te begeven. In één Duitschen Staat heeft men gedaan wat ons hier nu wordt voorgesteld. In Baden is, zelfs niet zoo sterk als het hier is geformuleerd , het stelsel ingevoerd , dat de doctorale graad niet noodzakelijk is om het beroep van geneeskundige uit te oefenen. Men wordt daar tot het staatsexamen en de geneeskundige praktijk toegelaten zonder den doctoralen graad verkregen te hebben. Men moet er evenwel meer bewijzen geven dan hier worden verlangd. Men vindt dit vermeld in de mededeelingen van den hoogleeraar J. van der Hoeven. Zij moeten de gymnasiale studiën hebben volbragt en aan eene universiteit de lessen hebben gevolgd. Promoveren is niet noodzakelijk. Wat is daarvan het gevolg geweest? Men vindt dit wederom opgegeven in het Fransche rapport. In Baden zijn de beide universiteiten, die van Heidelburg en Freyburg, in diep verval geraakt. De heer Jaccoud, nagewezen te hebben op den eerbied die overal elders voor den akademischen graad werd in acht genomen, zegt: » On na pas eu partout laméine sagesse, et, dans Ie Grand-duché de Bade on ent arrivé, surcepoint, aune tolérance pour laquelle il ne peut y avoir de bldme trop séoère. Poursuivant jusqua ces conséquences extrêmes Vidée qui a provoqué la séparation entre Ie titre scientifique et Ie titre professionnel. Ie gouvernement badois admet, d texamen détat, lesélèves non-docteurs,pourvu qu'ils présentent des certificats d'étudcs provenant d'une université quelconque; si Vexamen est heureusement passé, ces hommes, qui n'ont aucun titre, qui n'offrent, a vrat dire, aucvne garantie scientifique sufjisante, sont autorisés en qualité de médicins praticiens; ils peuvent, adat er de ce moment, pratiquer dans toute tétendue du grand-duchè. Triste abandon des droits de la science, qui a eu pour premier e f et la décadance lamentable des deux facultés du pays." Treurig verlaten van de regten der wetenschap, die tot onmiddellijk gevolg heeft het betreurenswaardig verval van de twee medische faculteiten des lands. Ik lees daar verder dat men dan ook overal in Duitschland afkeurt wat in Baden is geschied: » Partout en Allemagne on bldme Ie gouvernement badois d'admettre d la Staatsprüfung et d"autoriser a la pratique des hommes qui ne sont pas docteurs." Maar het is volgens hem dan ook niet » une mesure scientifique, eest avant tout
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp lf.)
une mesure politique, qui a pour but et pour ejet de déconside'rer lafaculté et d'amoindrir, si ce nest dannihiler la valeur des grades qu'elle con/ère." Ziedaar hetgeen ik u wenschte mede te deelen ; mijne meening omtrent het voorstel der Regering en het amendement komt hierop neder, dat ik noch wenschelijk acht een algemeen examen, voor allen gelijk, ook voor hen die geen doctoralen graad hebben verkregen, noch het openen van eene gelegenheid om buiten het doctoraal examen om, do bevoegdheid tot uitoefening der geneeskunde te erlangen. Ik wensch eenheid van stand, eenheid van pligton en regten, doch verkregen op goede, volledige grondslagen endoor eene breede inrigting van het hooger onderwijs. De regeling van dit laatste ga vooraf, en dus wensch ik thans geene maatregelen te nemen, die later onderzoek zouden praejudicieren wanneer wij welli"t berouw zullen hebben over hetgeen thans plotseling op deze wijze zou zijn tot stand gebragt. Daarom wensch ik dat men het theoretisch onderwijs en de kliniek aan de hoogescholen uitbreide en inrigte op ruimen voet; vooral dat men aan het klinisch onderwijs de zoo noodzakelijke uitbreiding geve, waarvan men in Duitschland zulke navolgenswaardige voorbeelden aantreft. Laat dan hen, die dat onderwijs genoten hebben, ook door praktische examens de bewijzen geven dat zij de bekwaamheid bezitten voor hunne zoo gewigti"e t a a k ; en geef dan bovenal de vrijheid; dan geene banden, geene beperkende voorschriften, geene gênes, zoo als in deze vier politiewetten worden voorgesteld. De heer I d z e r d a .
[Deze rede zal nader worden medegedeeld].
De zitting wordt vjor een kwartieruurs geschorst. De V o o r z i t t e r deelt na de hervatting der zitting mede dat is ingekomen eene Koninklijke boodschap, ten geleide van een ontwerp van wet tot onteigening van perceelen ten behoeve van den aanleg van een spoorweg van Eindhoven naar de Belgische grenzen in de rigting van Hasselt. Deze stukken zullen gedrukt en rondgedeeld en het wetsontwerp verzonden worden naar de afdeelingen van het loopend tweeraaandelyksch tijdvak. De V o o r z i t t e r geeft het woord aan den heer Dullert, om verslag uit te brengen namens de Commissie, in wier handen zijn jresteld de geloofsbrieven van het nieuw benoemd lid in het hoofdkiesdistrict Dokkum. De heer D u l l e r t : Door den heer van Blom zijn ingezonden: 1°. het proces-verbaal van de opening der stembriefjes, die den 21sten Februarij zijn ingeleverd; en 2°. het proces-verbaal van de herstemming, gehouden den 7den Maart in het kiesdistrict Dokkum. Uit die stukken blijkt dat bij de eerste stemming al de onderkiesdistricten, met uitzondering van de gemeenten Ameland en Schiermonnikoog, hunne stembussen hebben ingezonden. Van die beide onder-kiesdistricten waren geen stembussen of eenig berigt aangaande de stemming ingezonden. De zegels der bussen waren ongeschonden en het getal der uilgebragte stemmen is gebleken gelijk te zijn aan dat der gestemd hebbende kiezers. Dat getal bedroeg 1514. Daarvan zijn van onwaarde verklaard acht briefjes, als zijnde in blanco. Het getal der geldig uitgebragte stemmen bedroeg alzoo 1506. Van dat getal zijn uitgebragt op mr. Philippus van Blom 719 stemmen, op van O. Wassenaer Catwijck 420, op Jouwert Andreae 365 en\>p verschillende anderen eenige stemmen. Bij deze eerste stemming was derhalve geen meerderheid verkregen en moest eene herstemming plaats hebben tusschen de heeren van Blom en van Wassenaer Catwijck. Uit het procesverbaal, opgemaakt van de herstemming op 7 Maart, blykt dat op dien dag 28 stembussen uit de onderkiesdistricten zijn ingeleverd en dat het stembureau van Schiermonnikoog berigt had dat daar geen stembriefjes waren ingeleverd. De zegels der bussen waren ongeschonden. Het is gebleken dat het aantal der kiezers die briefjes hadden ingeleverd even groot was als het getal der kiezers die gestemd hebben, en dat 1622 stembriefjes waren ingeleverd. Het bureau heeft van onwaarde verklaard 17 briefjes, als zijnde twaalf in blanco, een dat het in art. 37 der kieswet bedoeld zegel miste, vier die geen persoon duidelijk aanwezen. Het getal geldige stembriefjes was alzoo 1605. Daarvan waren uitgebragt op mr. Philippus van Blom 950 en op O. van Wassenaer
671 60STE Z I T T I N G . — 18 MAART. XV.
Regeling
ra» hel geneeikundig
Staalttoezigt
Catwijck 625 stemmen. Het bureau vim stemopneming heeft derhalve den heer van Blom verklaard te zijn gekozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Verder heeft de heer van Blom overgelegd eon uittreksel van het register van den burgerlijken stnnd, waaruit blijkt dat in het jaar 1824 den 16den Augustus te Oadega is geboren Philippus , zoon van den heer Jan Gelinde van Blom en van mejufvrouw Maria Johanna Kuipers, echtelieden, destijds te Oudega woonachtig. Voorts heeft de heer van Blom overgelegd de navolgende verklaring: » De ond' rgeteekende mr. Philippus van Blom, te Heerenveen, benoemd tot lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal, verklaart, dat de openbare betrekkingen welke hij bekleedt, zijn die van regter in de arrondissements-regtbmk te Heerenveen en lid van den raad dor gemeente Aengwirden." Uit al de overgelegde stukken blijkt dat zuowel by de eerste stemming als bij de herstemming alle bepalingen der wet behoorlijk zijn opgevolgd, dat de heer van Blom bij de herstemming de volstrekte meerderheid van stemmen heeft verkregen, dat hij de bij de Grondwet gevorderde jaren heeft bereikt, en dat hy geen betrekkingen bekleedt die onvereenigb.iar zijn met het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Uwe Commissie heeft mitsdien de eer te adviseren tot toelating van den heer van Blom als lid der Kamer, nadat hij de bij de Grondwet voorgeschreven eeden zal hebben ufgelegd. De V o o r z i t t e r : Ik zeg der Commissie dank voor haar uitgebragt verslag en stel u voor, Mijne Heeren, eenigen met de conclusie en alzoo te bepalen dat de heer als lid zal worden toegelaten, nadat hij de gevorderde hebben afgelegd.
het door u te vervan Blom eeden zal
Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer v a n B l o m , door den Griffier ter vergaderzaal binnengeleid , legt in handen van den Voorzitter de bij de Grondwet gevorderde eeden af en neemt zitting. De V o o r z i t t e r : Ik wensch den heer van Blom geluk met zijne benoeming en verzoek hem als lid der Kamer zitting te nemen. De heer van Blom zal behooren tot de eerste afdeeling. De beraadslaging wordt hervat over ART. 1 van het wets-onlwerp regelende de voorwaarden tot verkrijging der bevoegdheid van geneeskundige, apotheker, hulpapotheker, leerling-apotheker en vroedvrouw. De heer W e s t e r l i o l T : Ik heb jongstleden Maandag, Mijnheer de President, met verbazing de wijzigirg vernomen, die door den Minister, zoo maar in transitu, in dit wetsvoorstel gebragt is geworden. Ik zal over die wijziging, die ik, na al wat over dit punt in de gewisselde stukken verhandeld is, van dozen Minister nimmer verwacht had, niet in breedvoerige beschouwingen treden, hoezeer het onderwerp en het hooge belang, daaraan voor de opleiding en vorming van aanstaande geneeskundigen zoowel als voor de toekomst van liet akademisch onderwijs verbonden, daartoe ook moge uitlokken. Ik heb alleen het woord gevraagd om hier openlijk te verklaren dat ik den Minister hier op dit, met zekere ligtzinnighoid, ingeslagen pad niet zal volgen, omdat ik de gevolgen van de voorges telde wijziging, die niet tor elfder, maar eerst ter twaalfder ure voorgesteld is geworden, zoo voetstoots niet kan berekenen of beoordeelen; omdat het zeker is dat daardoor op de regeling van het hooger onderwijs op eene ongehoorde wijze wordt vooruitgeloopen, en op de definitive vaststelling dezer wijziging later bezwaarlijk kan worden teruggekomen; omdat daardoor eene geweldige en voorbeeldelooze greep wordt gedaan in de wettelijke verordeningen omtrent ons hooger onderwijs, zoodat het als 't ware in 't hart aangegrepen en in zijne grondvesten geschokt wordt en omdat belandhebbenden en deskundigen niet in de gelegenheid gesteld zijn geworden omtrent zulk een hoofdpunt, omtrent zulk een geweldige revolutie, hunne zienswyze en bezwaren te doen kennen. Mijnheer de President, ik ben, zoo als ik Zaturdag jl. gezegd heb, een voorstander van het universitair, van klassiek onderwijs voor geneeskundigen, een voorstander van éénheid in opleiding, van éénheid in eischen en verpligtingen, van éénheid in regten en bevoegdheid en dus ook van éénheid van stand. Ik verlang dat men ook in dezen het voorbeeld van België en andere Staten volge «n dat men alzoo handhave art. 123 der verordeningen omtrent het hooger onderwijs van Augustus 1815 en art. 8 van de wet van den 12den Maart 1818, onder bepaling evenwel, dat men verpligt zal zyn, om na de promotie, bij het verlaten der hooge-
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
scliool, in alle drie hoofdtakken der geneeskunde voor eene staatscommissie, voldoende bowijzen van kunde en praktische bekwaamheid af te leggen , vóór en aleer men tot de uitoefening der praktijk mag worden toegelaten. Wil de Minister dien, in mijn oog rationelen, breeden en koninklijken weg op, gaarne zal ik hem dan volgen , want dat is mijn hoogste wensch en daardoor zal men in het hooger onderwijs geen zoo geweldigen en schendenden greep doen als nu door de voorgestelde wijziging zal plaats vinden. Integendeel , daardoor zal het akademisch onderwijs, althans in de geneeskunde , verzekerd zijn en de geneeskundige studie op een beleren voet komen, meer overeenkomstig de eischen van onzen tijd, meer overeenkomstig het verlangen van velen die daarover een oordeel mogen uitspreken. Maar ook Mijnheer de President, zou ik er welligt nog toe kunnen komen, om de nu voorgestelde wyziging, die door den Minister, jongstleden Maandag, «eene zeer geringe en zeer eenvoudige maar afdoende wijziging" genoemd is geworden, goed te keuren , indien de Minister aan die wijziging liet voorafgaan, verbetering, uitbreiding, opbeuring en versterking van het medisch onderwijs aan onze hoogescholen — vooral ook met het oog op het practisch onderwijs , — dat volgens de eigen verklaring van den Minister thans onvoldoende en gebrekkig is, opdat dan de hoogescholen den strijd of liever de concurrentie met de bestaande ot' misschien nog op te rigten klinische scholen zullen kunnen doorstaan en volhouden, en daarbij tevens bepaalde, dat het regt om den doctoralen titel te verleenen, alléén aan de hoogescholen zal verblijven. Onder deze voorwaarden zou ik mij met de voorgestelde wijziging — hoewel altijd nog ongaarne omdat ik het universitair onderwijs voorsta — kunnen vereenigen, want ofschoon ik er, zoo als sommigen, niet mede dweep, ben ik toch geen vijand van Staats-examens, maar dan zou ik toch niet hebben willen toegelaten , zoo als (blijkens het vei slag van het vei handelde in de af'deelingen over de door de Regering ingezonden Nota van Wijziging en ook blijkens het nu voorgestelde amendement van eenige leden) sommigen verlangen. dat alle theoretische examens aan de hoogescholen, door leermeesters wierden afgenomen, aangezien er dan weder geen gelijke eischen zoud'-n worden gesteld, aangezien er dan toch met verschillende maten gemeten, met verschillende balansen gewogen zou worden, iets dat in mijn oog altijd onbillijk en onregtvaardig zou zijn en dit bovendien aan de Regering de waarborgen van kunde en bekwaamheid die zij verlangt, niet zou verschaffen. In mijn oog toch zijn de theoretische examens van veel meer betcekenis, van veel meer gewigt dan het praktisch examen aangezien een goed theoreticus niet ontbloot van waai nemingsgeest, met een helder hoofd, practische blik en juist oordeel, aan het ziekbed van zelf wel spoedig een goed practicus moet worden, dat bij gemis van theoretische kundigheden het geval nooit in die mate zal kunnen worden, want men wordt zonder theoretische kundigheden nimmer een goed practicus. Wordt aan geen dezer twee door mij gestelde voorwaarden voldaan, Mijnheer de President, dan zal ik de Regering, tot geen prijs ter wereld volgen, dan zal ik tegen ieder ander voorstel, hoe ook ingekleed, mijne stem uitbrengen, omdat ik innig en vast overtuigd ben, dat ik daardoor en vooral dour de goedkeuring der door de Regering voorgestelde wijziging, het doodvonnis over de medische, en ook over de wis- en natuurkundige faculteiten zou helpen uitspreken en daartoe, Mijnheer de President, zal ik mij nooit laten gebruiken. Do heer K a p p e y n e v a n d e C o p p c l l o : Wij verkeeren, begrijp ik het wel, in eene groote moeijelijkheid en hebben van de andere zyde een groot geluk. De gr 'Ote moeijelijkheid ligt in den aard van het onderwerp, hetwelk vele vragen , die niet slechts één antwoord, hetzij dan in bevestigenden hetzij in ontkennenden zin , toelaten , maar waarover men vrij eenstemmig kan denken in de hoofdzaak en toch zeer kan uiteenloopen in de onderdeelen , doet ontstaan. Wil men dus, ieder van zijn standpunt, blijven hechten aan zijne bijzondere opinie , dan is het niet mogelijk tot een behoorlijk besluit te komen. Maar van de andere zijde hebben wij een zeer groot geluk en dat i s , dat door deze beraadslaging tot helderheid gekomen zijn oenige punten, waaromtrent men zeer konde betwijfelen of zij door de verschillende leden dezer Vergadering wel zoo eenstemmig wierden opgevat — de wenschelykheid namelijk om in de uitoefening der geneeskunde te hebben eenheid van stand, om die eenheid van stand te verkrijgen door aflegging van een staatsexamen en om met dit laatste te vereenigen het behoud niet alleen , maar ook de verbetering van een behoorhjk hooger onderwys. Kn nu moeten wg gezamenlijk trachten die werkelijk verkregen overeenstemming te constateren; maar overigens moeten wij zoo weinig mogelijk vooruitloopen op die punten, waaromtrent wy nog niet geheel tot
672 60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T . XV.
Regeling
van het geneeskundig
8taat»toezigt
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
eenheid geraakt zijn. De zacht tot conciliatio in dien zin, dien akademische inrigting te verbeteren, en die spoorslag zal zijn een men den zin van de groote meerderheid noemen mag, ligt ten tweeledige; een spoorslag om te verbeteren door het voordragen grondslag aan het voorgestelde amendement. van eene betere organisatie bij de wet, en een spoorslag om onderIk zal dat amendement niet behoeven te verdedigen wat het wijl het aantal hoogleeraren en de hulpmiddelen te vermeerderen, positief gedeelte betreft, want dat is door mijne medevoorstellers door meer gelden daarvoor op het budget beschikbaar te stellen. reeds op uitnemende wijze gedaan; ik zal alleen de bedenkingen Gaan wij toch inmiddels voort het hooger onderwijs in zich zelf behoeven op te lossen, die er tegen zijn ingebragt en die schier te verbeteren, dan zal het later gemakkelijker vallen eene beuitsluitend gekomen zijn van de zijde van den geachten afgevaar- hoorlijke organisatie bij de wet te maken en zal dus deze wet digde uit Delft. Hem te beantwoorden valt mij evenwel juist transitoir gunstig werken op de wet op het hooger onderwijs. daarom zoo moeijelijk, omdat, wanneer ik zijne redevoering ana- Daarom kan, mijns inziens, het bezwaar van den geachten afgelyseer, er inderdaad tusschen ons wederom omtrent de hoofd- vaardigde uit Appingadam tegen ons amendement althans niet punten eene groote overeenstemming bestaat. Het stelsel van den heer gelden. Hij wil nu behouden universitair onderwijs, hij wil het Wintgens is: dat als er een praktisch examen wordt afgenomen, het verbeteren, en eenheid van stand. Maar nu vraag ik: zal bij aangeen staatsexamen zij, maar dat hot theoretisch examen aan de neming van ons amendement het universitair onderwijs vervallen? akademien blijve. Welnu, dat is de strekking van het amen- Neen, het zal behouden blijven; er zal een stap tot verbetering dement. Maar de geachte afgevaardigde wil verder alleen hen gedaan en al dadelijk eenheid van stand verkregen worden. Hij toelaten, die het akademisch onderwijs hebben genoten. Ik voor behoort dus, als hij ten minste niet alles in ééns wil, met ons mij wensclite, even als hij, dat dit mogelijk ware. Maar indien dien eersten stap te doen op den weg dien wij zeer gaarne in den al wat over deze wet gewisseld i s , niet ter zijde moet worden geest, dien ook hij voorstaat, met hem willen betreden. gesteld als eigenlijk niets beduidend, geheel buiten de zaak, wat Wanneer ik nu naga de stemming van dezo Vergadering, en is dan van al die overleggingen de slotsom geweest ? Dat wij voor met vreugde erken dat de Regering een stap tot toenadering gehet oogenblik den stand van geneeskundigen nog niet kunnen missen , daan heeft, dan vraag ik: zou de Kegeiing zich ook niet met ons die men onder den naam van de plattelandsheelmeester bezit, en amendement kunnen vereenigen? Zou zij, na ons geschonken te dat het voor alsnog niet mogelijk is hier het Belgische stelsel in hebben het beginsel dat wij verlangen, al hebben wij op dit te voeren en de uitoefening der geneeskunst uitsluitend toe te oogenblik minder moed dan de Regering, om terstond te aankennen aan hen die eene akademische opleiding hebbeu genoten. vaarden al de gevolgen, niet aan onze kleinmoedigheid willen te En wanneer die feitelijke onmogelijkheid voor het oogenblik bestaat, gemoet komen? Zal niet het gemeen overleg bevorderd worden moeten wij dan de wet van 1818 behouden met al de verkeerdhe- door thans vast te stollen hetgeen boven discussie is en waarvan den die er uit voortvloeijen ? Moeten wij in een onhoudbaren de wenschelijkheid algemeen is erkend, maar voor het oogenblik toestand blijven, omdat wij de middelen nog niet in 't werk kun- niet verder te gaan en niets meer te praejudicieren ten opzigte van nen stellen om tot een volkomen toestand te geraken? Dit geloof het hooger onderwijs, dan dat er een algemeen examen zal zijn ik niet dat eene wijze politiek zou zijn ; want wat moet er geschie- en eenheid van stand? Vereenigt de Regering zich daarmede, den om tot dien beteren toestand te komen? Daartoe moet men dan zouden deze debatten een groot nut hebben geslicht en mag het akademisch onderwijs hervormen, en wel in dien zin, dat er men aannemen dat de wet op het hooger onderwijs zeer zeker veel aan de eene zijde eene groote uitbreiding aan dat onderwijs gege- spoediger zal komen dan anders het geval zou zijn en kunnen wij ven worde, en dat aan de andere zijde (en dit is een voornaam inmiddels omtrent het lot van het hooger onderwijs gerust zijn. punt, hetwelk de geachte afgevaardigde over het hoofd heeft gezien) de kosten der akademische opleiding worder. verminderd. Hoe De heer C i e e r t s e m a : Ofschoon ik injgeenen deele wil voorbijzullen wij, terwijl wij de uitoefening van de geneeskunst regelen, zien de gelukkige omstandigheid door den vorigen geachten spreker, te gelijk de verbetering en hervorming van het medisch onderwijs gereleveerd met betrekking tot de gelegenheid die de beraadslaging regelen ? Dan zouden wij van het terrein waarop wij bij de be- over dit ontwerp heeft gegeven om de opinie van vele leden omhandeling dezer wet moeten staan, op een ander terrein overgaan, trent zoo menig belangrijk punt te leeren kennen, zoo geloof ik hetwelk het voor 't oogenblik zelfs gevaarlijk zon zijn te betreden. toch, dat de Kamer ten gevolge van de meer of min gecompliWij hebben thans niets anders te vragen dan dit: hoe zullen wij ceerde wijze waarop deze wet is behandeld, is geraakt op het eene betere wet op de uitoefening van de geneeskunst verkrijgen, standpunt waarop zij thans ontegenzeggelijk in een eenigzins en dat wel op zoodanige wijze, dat wij niet vooruitloopen op eene moeijelijken toestand is gebragt. Immers wat is het geval? Wij latere verbetering van het hooger onderwijs in den geest (en in hebben van de Regering een wets-ontwerp ontvangen, waaraan het constateren van dien geest ligt het groote gewigt van deze ten grondslag lag eene verbetering van het examen, af te leggen beraadslaging) in welken wij allen de verbetering wenschen ? Dit door hen die niet aan-de akademie waren opgeleid. Daarbij werd, kan geschieden door te handelen gelijk bij ons amendement wordt in afwachting dat de wet op het hooger onderwijs te dien opzigte voorgesteld. Dan blijft de akademische inrigting in haar geheel, anders zou beschikken, als overgangsmaatregel aangenomen, dat maar wordt reeds nu het beginsel van een staatsexamen, althans promotie aan eene hoogeschool het regt zou blijven geven om voor het praktische gedeelte, geposeerd; dan moet het staats- overeenkomstig de bepaling vervat in het organiek besluit van examen ook voor liet theoretische gedeelte worden afgelegd door 1815 in het gansche land de geneeskunde te mogen uitoefenen, degenen die niet in de mogelijkheid zijn geweest de akademie te terwijl in art. 7 eene gedeeltelijke vrijstelling werd opgenomen volgen, en dan wordt in de behoefte aan geneeskunstoefenaren op ten opzigte van hen, die aan eene Nederlandsche hoogeschool den het platteland inmiddels evenzeer voorzien. graad van candidaat in de geneeskunde hadden verkregen, als Dat het medisch onderwijs ten onzent achterlijk is kan ik niet voorbereiding tot de promotie. toegeven in die mate en in dien onbepaalden zin, waarin de geToen dat wets-ontwerp in discussie kwam , werd van verschilachte afgevaardigde uit Delft zich bevoegd heeft geacht zijn oor- lende zijden in de vergadering aan de Regering de vraag voorgedeel uit te spreken. Ik ben niet genoegzaam op de hoogte van legd , waarom het heilzame beginsel, waarvan het wets-ontwerp de zaak, om zoo zeer over al onze hoogleeraren en medische fa- klaarblijkelijk was uitgegaan, niet aanstonds was ingevoerd en in culteiten den staf' te breken. Ik kan mij zelfs ook niet voorstel- toepassing gebragt; waarom niet aanstonds werd overgegaan tot len hoe het mogelijk is voor de studenten, al is het dan een de invoering van een staatsexamen, ook voor hen, die den graad minimum van 176 uren lessen in de geneeskunst per week waar van doctor aan eene van onze Nederlandsche hoogescholen hadden te nemen, want, indien althans de Zondagen als rustdagen aan de verkregen, ten einde zoo doende tot de zoo gewenschte eenheid akademie beschouwd worden, dan blijven er in zes werkdagen van stand te komen. Dat beginsel, met meerdere of mindere slechts 144 nren over ; en hoe men nu in eene natuurlijke tijds- kracht door ettelijke sprekers voorgestaan, werd door geen der ruimte van 144 uren 176 uren lessen kan bijwonen, is mij niet leden van deze vergadering tegengesproken. duidelijk. Wil de spreker echter zeggen, dat men het aantal proDe Minister gaf' te kennen, dat hij volgaarne het aangewezen fessoren aan onze akademien moet vermeerderen, dat men in pad zou willen volgen, juist omdat die weg in overeenstemming dezelfde vakken onderwijs moet laten geven door verscheidene hoog- was met de denkbeelden, die hij zich te dien opzigte bij de inleeraren, dat men privaat-d ocenten moet toelaten, — dan zijn dit alle Toering van eene nieuwe wet op het hooger onderwijs als wenpunten, die, wanneer wij het hooger onderwijs regelen, evenzeer schelijk had voorgesteld. De Minister deelde daarop aan de Kamer door mij als door den geachten afgevaardigde met warmte zullen het voornemen tot wijziging in den zin van die sprekers aan de worden voorgestaan. Maar wat doet dit tot deze zaak ? Wij moeten de Kamer mede, waarbij een staatsexamen werd ingevoerd ook voor uitoefening der geneeskunst behandelen die nu aan de orde i s , hen, die aan de Nederlandsche hoogescholen waren gepromoveerd, maar niet de wet op het hooger onderwijs die wij allen verlangen, en diende een gewijzigd wets-ontwerp in. doch welke op het oogenblik niet in discussie is. Integendeel, als Wat geschiedt nu? Het nienwe ontwerp, naar de afdeelingen wij nu ons bepalen om te doen wat wij moeten doen en het amen- verzonden, werd begroet met een Voorloopig Verslag, waaruit dement wil, zal het voor de Regering een spoorslag zijn, om de blijkt, dat verreweg de groote meerderheid van deze Kamer dat
673
Vel 1*5.
Tweede Kamer. ■«
60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T .
XV.
Regeling
van hel geneeskundig
Staatstoezigl
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
staatsexamen, althans op dit oogenblik, nog niet wenschelijk acht. Als het mij vergund is, Mijnheer de Voorzitter, wensch ik tot Dat gewijzigde ontwerp, zoo als het door de Regering is inge- toelichting hier nog bij te voegen, dat in dit amendement alleen diend, heeft dus geene kans hoegenaamd van te worden aange- wordt gesproken van het doctoraal examen in de ijeneeskunde, en nomen. Door de door de Regering ingediende wijziging is echter daarbij niet is gevoegd het doctoraal examen in de chirurgie en de het vroeger ingediende wets-ontwerp vervallen en zal er bij ver- obstetrie. De noodzakelijkheid hiervan vervalt als men let op de bepawerping van het laatst ingediende wets-ontwerp niets geregeld zijn. ling van art. 89 van het organiek besluit van 1815, hetwelk zegt: Men zal weder terugkeeren onder de werking van de wet van » Tot het doctoraal examen in de medicijnen wordt vereischt een .1818, waarvan de mérites zoowel als de herkomst in eene vorige examen over de praktijk der medicijnen, over de theorie der chirurgie Vergadering zoo duidelijk en krachtig door den geachten afge- en ars obstetricia." zoodat in het vooropgezet denkbeeld van dien vaardigde uit de residentie, den heer Kappeyne van de Coppello doctorandus niets kan worden gevorderd dan het bewys van zijne zijn geschetst. De wijze waarop die begaafde spreker de ge- praktische kennis in die vakken. volgen en de toepassing van die wet heeft geschilderd, was, dunkt Ten slotte acht ik het niet noodig te doen opnerken dat het mij, volkomen voldoende om ons allen den wensch te doen uiten, bij deze redactie duidelijk is, dat het denkbeeld, als zoude van den dat wy onder het régime van die wet niet weder mogen terug- doctorandus nog worden gevorderd het afleggen van het natuurkeeren. kundig examen, bedoeld bij art. 4 , ten eenen male vervalt. Ik geloof Ten einde nu aan dat bezwaar, dat ieder onzer raoost gevoelen, dat door de woorden nyenees-, heel- en verloskunde", van art. 5 , te gemoet te komen, is door vijf leden dezer Vergadering een alle mogelijke dubbelzinnigheid wordt weggenomen. amendement ingediend, dat de strekking heeft om wel met de Ik acht het niet noodig de aanneming van dit amendement Regering mede te gaan op den weg die laatstelijk door haar was verder aan te bevelen: de gronden tot die aanneming zijn te juist ingeslagen, maar om niet zóó ver te gaan; dat de strekking heelt en te krachtig door den heer Kappeyne uiteengezet, dan dat ik om het zoogenaamde staatsexamen, dat volgens dit ontwerp zou mij daardoor niet van allen verderen aandrang ontslagen zou worden gevorderd ook van hen, die aan eene hoogeschool zijn mogen rekenen. gevoimd, te beperken tot een onderzoek naar de praktische bekwaamheid. Het amendement van den heer Geertsema wordt ondersteund Ik geloof dat in dit denkbeeld, dat aan het amendement ten door de heeren : Jonckbloet, Kappeyne van de Coppello, van grondslag ligt, zeer veel goeds is; dat dit denkbeeld het eenigeis Limburg Brouwer, Zylker en Idzerda, en komt mitsdien in bewat ons redden kan uit de moeijelijklieid, waarin wij op dit oogenblik raadslaging. verkeeren. Ik erken dat noch het eerste, noch het tweede ontwerp in alle opzigten aan mijne wenschen voldoet. Ik zal niet noodig hebben dit nader te betoogen. Hetgeen ik bij de eerste behanDe heer v a n B e v m a t h o e K l i i g i n a : Mijnheer de Voorzitter, deling van dit wets-ontwerp heb in het midden gebragt strekt met dit amendement, het laatste amendement, zal ik mij, hoezeer daarvan ten bewijze. Ook de wijze waarop de gedacliten van ik de bedoeling van den voorsteller niet misken, niet mede vereenigen. de voorstellers in het voorgestelde amendement is geformuleerd, Het komt mij voor, dat alle uitbreiding van amendementen bij subis niet volkomen in mijn geest en in mijne bedoeling. De geachte amendementen geene verduidelijking is. Het komt mij ook voor dat afgevaardigde uit de residentie heeft, geloof ik , zoo even zeer juist daarin iets op den voorgrond wordt gesteld, dat volstrekt niet bij opgemerkt dat het in eene materie als deze, waarin zich zoo vele een wetsartikel behoeft te worden bepaald. Wanneer toch eene opinien, zoo vele nuances voordoen, onmogelijk is eene wet tot opvolgende wet op het hooger onderwijs, die ons in de toekomst stand te brengen zonder dat ie'ler iets van zijne individuele meening wacht, eene bepaling bevat ten opzigte van het hooger onderwijs, opofïere. Van de juistheid van dit gezegde geheel doordrongen, in strijd met do wet die op het oogenblik in behandeling is, dan ben ik ook gaarne bereid mijne individuele opinie omtrent menig spreekt het, dunkt mij, van zelf dat volgens allo regelen van regt punt op te offeren , ten einde daardoor mede te werken om eindelijk en naar den aaid der zaak de laatste wet geldt en de eerste in de zoo gewenschte regeling dezer zaak, reeds sedert 20 jaren ver- zooverre is afgeschaft, of daaraan is gederogeerd. Ik geloof' dus langd, tot stand te brengen. te dien opzigte dat het amendement in den aanvang eene overHet hoofddeukbeeld van het amendement wensch ik volgaarne tolligheid bevat; ik misken de bedoeling niet, deze is goed , namelijk te ondersteunen als het eenige middel om iets nuttigs en goeiis te om door onderling overleg, zoo als het behoort, ie komen tot een verkrijgen, doch in de wijze waarop dat amendement is aange- goed geheel. Met het eerste amendement kan ik mij ook niet verboden word ik weerhouden het aan te nemen, immers gelijk het eenigen; ik beschouw niet den geachten spreker voor mij gezeten, I den heer Westerhoff, het universitair hooger onderwijs van daar ligt. Het is wan de Kamer bekend dat het eerste ontwerp, door den j groot gewigt; ik zou het zelfs wenschelijk achten, dat men alleen Minister ingediend, op verschillende plaatsen de bepaalde meening langs den weg van het hooger onderwijs komen kon tot de beuitdrukte, dat dat ontwerp is van geheel tijdelijken aard, terwijl voegdheid van het uitoefenen van alle takken der geneeskunst; het gewijzigde ontwerp juist eene bepaald definitive regeling op ik zeg, ik acht dat wenschelijk. Het is mij nog onbewust wat het oog heelt, zoo en in dier voege als de Regering meende dat door het plan is van do Regering met dat hooger onderwijs, en ik de mee; derheid der Vergadering werd gewenscht. Ofschoon ik acht het van hoog belang dat men de plannen dor Regering eenigvoor mij in het algemeen voor eene definitive regeling van deze zins vooraf kenne. Ik zeg, even als ik bij de behandeling van de zaak gestemd was, zoomoeten wij, mijns inziens, bij het gedeeltelijk wet betrekking hebbende tot de regterlijke organisatie er op heb toegeven aan datgene wat door de Regering en ook door vele gewezen, dat men daar behoort aan te vangen waar het begin i s , leden der Kamer als bepaald wenschelijk is voorgesteld, thans dat men ook hier nut de wet op het hooger onderwijs moet beginweer terugkeeren tot het geheel tijdelijk en voorloopig nen, of daar waar het fundament is gelegen. Men beginne het karakter, dat het eerste ontwerp aankleefde; wij moeten ons gebouw te vestigen op een goed fundament, en dan zie ik voor mij wachten eene definitive regeling te maken ten opzigte van hen, weinig licht om hier met goed gevolg bepalingen te maken voor en die aan onze hoogescholen zijn gepromoveerd; en wij moeten aleer men weet hoedanig dat hooger onderwijs zal worden ingerigt. een geheel temporairen maatregel aannepren, in afwachting dat Ik heb hooien zegge i dat ons universitair onderwijs gebrekkig is de wet op het hooger onderwijs tot stand kome. Wordt het ar- en veel minder goed is dan in het buitenland. Het is mogelijk, tikel in dien zin gewijzigd, ik geloof dat daarin ligt opgesloten maar in geene faculteit geniet men zulk praktisch onderwijs als de krachtige uitdrukking van den wensch der Vergadering, dat de in de medische. Ik kan dwalen , want als jurist ben ik met die wet op het hooger onderwijs zoo spoedig mogelijk worde aan- medische faculteit weinig in aanraking, maar toch de regtsgeleerde die van de akademie komt is sleehts zuiver theorist en moet dan geboden. eerst beginnen praktische kennis op te doen. Aan al onze akadeNaar aanleiding van dat een en ander neem ik de vrijheid eene mion zijn toeh ziekenhnizen verbonden, waarin de geneeskunde kleine wijziging voor te stellen op het amendement, dat door vijf praktisch onderwezen wordt. Men beweert dat in gropte plaatsen, leden dezer Vergadering is voorgesteld. in Amsterdam bijv., waar eene klinische school bestaat, beter Ik heb de eer voor te stellen om achter de woorden » bepaalt gelegenheid is om praktisch onderwijs te geven. Het is mogelijk, zich" in de toe te voegen tweede alinea te lezen: »in afwachting maar dat zal ter sprake kunnen worden gebragt bij de regeling dat de wet op het hooger onderwijs anders beschikke, het examen van het hooger onderwijs , als het de vraag zal zijn hoe veel hoogetot verkrijging van den graad van gences-, heel- en verloskundige scholen er zullen worden gevestigd en in welko plaatsen. Indien overeenkomstig art. 3 tot het praktisch examen in de genees-, het algemeen belang het medebrengt, zal ook daarin verbetering heel- en verloskunde, bedoeld in art. 5 dezer w e t . " mogelijk zijn. In die kleine wijziging ligt in de eerste plaats duidelijk de meening van deze Kamer, dat deze maatregel wordt beschouwd M a a r , èn de amendementen, èn het ontwerp van wet doen mij ' a n geheel transitoiren aard te zijn, terwijl ik in de tweede plaats eene te ibrsche greep in het hooger onderwijs, dat nader moet meen dat door die redactie eenige meerdere duidelijkheid aan de worden geleverd, en daarom zal ik mij togen beide verklaren. bedoeling wordt gegeven. BHBI.AD VAN DE NEDERI.ANDSCHE STAATS-COUBANT.
1864
1865.
II.
674 60»TE Z I T T I N G . — 18 MAART. XV.
Regeling
van het geneeskundig
Staalsloezigt
De heer H a p p e y n e v a n d e C o p p e l l o : Namens mijne mede voorstellers, verklaar ik over te nemen de redactie van het amendement van den heer Geertsoma, zoodat onze wijziging zal luiden gelijk de heer Geertserna ze heeft voorgedragen.
enz.
(Beraadslaging over wets-outwerp I I . )
met zoo vele woorden heeft gezegd, dat universitair onder wys voorwaarde van toelating moet zijn. Hetgeen mij voorkomt (misschien heb ik den geachten spreker verkeerd begrepen , maar daarom is het wenschelijk tot klaarheid te komen) met andore woorden te beteekenen, dat men, om toegelaten te kunnen- worden tot uitoeDe heer W i n t g e n s : Het komt mij voor, ook uit hetgeen de fening der geneeskunst, niet bevoegd is zijne kennis op te doen laatste geachte spreker heelt gezegd , dat wij hier al meer en meer waar men wil, maar verpligt is te bewijzen dat men zijne opleiding geraken op den weg van tatonnement. De beide voorstellers van aan eene staatsinstelling genoten heeft. Ik noem dit monopolie in het amendement, de geachte afgevaardigden uit Winschoten en die den volsten zin des woords, een beginsel waarin ik onmogelijk uit Almelo, de sprekers uit Leeuwarden en uit Groningen hebben kan deelen. Ik heb het reeds in mijne rede, gehouden bij de allen gezegd dat zij zich eigenlijk met de strekking van het amen- algemeene beraadslaging over dit ontwerp, gezegd: Ik kan aan dement niet goed kunnen vereenigen. Zij hebben allen te kennen den Staat het regt niet toekennen, om van mij die toegelaten gegeven, dat het toch eigenlijk niet was hetgeen zij wenschelijk wil worden tot een geleerd vak, iets anders te vorderen dan keurden. Ziedaar eene rigting, die ik niet kan volgen. Mij is de kennis, waardoor ik de bliji<en geef van mijne geschikteenmaal toegevoegd: «gij zijt een radicaal"; welnu, die qualifi- heid tol uitoefening van het vak. Verder strekt zich het regt catie neem ik gaarne aan waar liet geldt grondige verbetering van van den Staat niet uit; hij mag niet vorderen, dat ik die kennis bestaande gebreken, waar het geldt doortastende verbetering van uitsluitend hebbe opgedaan aan zijne instellingen. Ik ga dan ook in dit opzigt verder dan de spreker uit de residentie, die mij het hooger onderwijs, speciaal wat de geneeskunde betreft. Dan verlang ik niet dat tatonneren, dat plooijen, dat wonden, voorkwam het monopolie van het universitair onderwijs eenigdat zoeken te redden, dat stokken uitsteken om een zinkende zins in bescherming te nemen. Volgens hem toch zouden wij nog boven te houden , om eene wet, die men merkt dat zal ondergaan, niet kunnen missen een stand, die den stand der plattelandsheelonder allerlei protestatien en amendes honorubles drijvende te hou- meesters vervangt, en daarom zou afwijking van het universitair den; — dan acht ik het beter het kwaad in zijne hartader aan te onderwijs, als voorwaarde van toelating, nog noodig zijn. Dit is asten en te zeggen: geen plooijen en wenden, maar iets gceds, mijn m t i e f volstrekt niet. Ik verlang zoozeer als iemand te handhaven de groote waarde van het universitair onderwijs. Ik geloof iets definitiefs. Ik heb nog een woord tot den geachten afgevaardigde uit de niet, dat daaraan hier wordt te kort gedaan. Ik heb het bij de residentie ten aanzien van mijne bedenkingen, die hij heeft be- algemeene discussien reeds gezegd : een deugdelijk ingerigt akadestreden. Hij heeft de strekking mijner rede juist opgevat, be- misch onderwijs zal altijd aantrekkingskracht genoeg bezitten, dan halve in één punt. Hij heeft gezegd, dat ik zou verlangen, dat dat men behoeft te vreezen, onze universiteiten te zien verlaten. alleen tot de examina in de theoretische vakken , aan de univer- Maar zoover te gaai van te zeggen: » Geene toelating tot eenig siteiten af te nemen , zouden worden toegelaten zij , die het aka- geleerd vak, tenzij er blijke dat gij uwe kennis hebt opgedaan aan demiseh onderwijs hadden genoten. Dat is mijn verlangen geens- de instellingen die ik, Staat, bekostig", daarmede kan ik niet inzins; ik wensch geen zoodanig monopolie aan de akademien te stemmen. Maar daarom geloof ik ook, dat het, ter voorkoming geven. Zij, die buiten'slands of waar dan ook hunne opleiding van misverstand, noodig i s , den geachten afgevaardigde uit Delft hebben verkregen, moeten volgens mijn gevoelen ook tot die te doen gevoelen, dat hij, zoo hij beweert dat bet universitair onexamina worden toegelaten. Ik wil geen gedwongen opleiding; derwijs moet zijn de conditio sinc qua non van toelating, zich onik heb altijd vrijheid van opleiding voorgestaan en doe dit ook mogelijk noemen kan een voorstander van vrijheid. hier. Waar men de kennis hebbe verkregen is onverschillig, mits men bewijze die kennis te bezitten, en DU verlang ik alleen De heer W i n t g e n s , voor de derde maal het woord bekomen dat, wat de theoretische kennis betreft, dit bewijs worde gegeven hebbende, zegt: Ken enkel woord slechts, om hat misverstand, bij de theoretische examina, aan de akademien af te nemen. dat bij den geachten vorigen spreker bestaat, weg te nemen. Ik De geachte afgevaardigde uit de residentie heeft gezegd, dat ik heb noeh in mijne eerste, noch in mijne laatste rede beweerd, dat mij bevoegd zou gerekend hebben een ongunstig oordeel uit te het universitair onderwijs verpligtend moest worden gemaakt, in spreken over het geneeskundig akademisch onderwijs hier te Ian'ie. dien zin dat men, zonder de akademie bezocht en aldaar de studiën Dit is verre van mij. Alleen heb ik gezegd , dat ik mij durfde gevolgd te hebben , niet zou worden toegelaten tot het verkrijgen beroepen op het eenparig oordeel van deskundigen, Tan den hoog- van den doctoralen graad. Dat heb ik niet bedoeld. Dat heb leeraar Donders, wiens woorden ik heb aangehaald, en van vele ik niet gezegd; maar wat ik wèl gezegd heb is dit, dat ik aan andere bevoegden, en dat zij dat onderwijs afkeurden. Ik heb de akademie het theoretisch examen in de geneeskunst wenschte mij geen oordeel aangematigd : dit, zou van iemand buiten het vak te vestigen, terwijl het praktische gedeelte het onderwerp van een staatsexamen zou uitmaken. allezins verwaten zijn. Dat is ook thans de toestand, in zooverre dat men thans, waar De maatstaf, door mij aangegeven, van hetgeen aan vreemde universiteiten wordt gedaan in vergelijking met hetgeen aan onze ook zijne kennis hebbende verkregen, bij een examen aan de akademien plaats vindt, is ook door den geachten spreker ver- akademie de bewijzen van zijne kennis moet geven. Indirect, j a — zal het gevolg daarvan zijn , dat de akademien niet te gronde keerd opgevat. Die uren onderwijs volgens de series der lessen aan de vreemde zullen gaan, gelijk ik vrees dat maar al te zeer het gevolg zou universiteiten geven den gewonen maatstaf aan van den omvang zijn van de aanneming dezer wet. Men zal dan genoopt worden van het onderwijs, dat daar kan worden verkregen, maar dat wil zijne kennis te gaan zoeken, daar waar men zal moeten bewijzen niet zeggen dat één persoon zoo vele uren zou besteden aan het die kennis te bezitten. Dit was mijne bedoeling. Als mijn geachte studeren in het vak der medicijnen. Zulk een zou spoedig van de vriend uit de hoofdstad dit zal nagaan , dan zal hij moeten erkennen universiteit naar een ander gesticht worden overgebragt. Ik herhaal: dat er geen misverstand tusschen ons verder bestaat. het is de gewone maatstaf van den omvang en de uitbreiding der lessen die aan de universiteiten, aan verschillende personen De heer T h o r b e c k e , Minister van Binnenlandsche Zaken: en in verschillende cursussen verdeeld, worden gegeven. Mijnheer de President, de laatste woorden der vorige rede van Daarbij zal ik het thans laten. Maar ik herhaal hetgeen waar- den laatsten geachten spreker , den heer Wintgens, waren: » ik ben mede ik begon. Het is niet goed dien weg van plooijen en tran- voor het afdoende." M.;ar men vergunne mij te zeggen: de gesigeren op te gaan, dien weg om coüte que coüle te redden wat achte spreker is voor uitstel en wel voor uitstel van iets dat nog te redden is. Ik geloof dat dit niet is in het ware nationaal geen uitstel lijdt. Dit brengt mij tot hetgeen ik over den loop der belang. Het is boter geene halve maatregelen te nemen die tot in discussie te herinneren heb. Een kort woord. Ik zal bij hetgeen het oneindige kunnen blijven bestaan, want wij weten allen wat voorgevallen is weinig tijds stil staan. D provisioneel" hier te lande beteekent, en wy hebben van de Waarmede ben ik begonnen ? Met het voorstellen van een Regering zelve vernomen dat het nog wel tien jaren kan duren eer overgangsmaatregel, die het akademisch onderwijs, de akademide wet op het hooger onderwijs zal zijn tot stand gebragt. Ik ben sche examina vooral, laat op den voet waarop zij zijn. Doch voor afdoende maatregelen, en kan mij dus met het amendement wat vorderde vooral regeling zonder uitstel? Het was het axaraen van den spreker uit Groningen, door de voorstellers van het eerste van hen die geen akademiscbe opleiding hadden, die het grootste amendement overgenomen, niet vereenigen. deel der geneeskunstoefenaren uitmaken, aan wier zorg twee derden der bevolking zijn toevertrouwd. Dit was myn doel. Die regeling De heer Ciodefrol: De geachte afgevaardigde uit Delft zegt gedoogt geen uitstel. Daarop zegt men my, en zeggen juist zy , dat wy op den weg zijn van tatonnement. Ik zou eerder gelooven die in myne beginselen zijn: » wij kunnen ons daarmede niet verdat wij na zijne rede op den weg van misverstand en verwarring eenigen, wij willen een Staatsexamen doch niet voor die klasse geraken. Hij zegt: ik wil geen monopolie, ik sta vrijheid voor. alleen": maar men stelt geen amendement voor; men zegt zelfs Hoe is dit overeen te brengen met zijne eerste rede, waarin hij niet dat men genegen is er een voor te stellen; men wacht het
675 *mBmmMmmmuKMtmmmimmmi»smammamm^tmaatmM*amiimmËÊÊmaara&ï^.,';.~~j*.',»
60STB Z I T T I N G . — 18 MAART. XV.
Regeling
van het geneeskundig
Staatstoez'
initiatief van de Regering af. Wat moust nu de Regering, bovenal overtuigd dat hier zonder verwijl moest geregeld worden, doen? Zij H'Oest voordragen wat de geest bleek te zijn van hetgeen in de Voorloopige Verslagen als het gevoelen der meerderheid was uitgedrukt; van hetgeen wederom in deze discussie door hen , die verklaarden het in beginsel eens met de Regering te zijn, verlangd werd als eene voorwaarde om de voorgestelde regeling aan ' te nemen. Men wüde het Staatsexamen nu reeds, ook voor akademieburgers, algemeen zien maken en daardoor de verlangde I eenheid van stand verzekeren. Niemand deed een voorstel. De Regering bood daarop de hand tot gemeen overleg. Zij had een amendement kunnen afwachten ; i zij heeft meer gedaan: zij heeft van hare zijde het sein gegeven. Zij ! verklaardo, in de onderstelling dat medewerking gevonden wierd, op den weg, die haar weg is, te zullen voorgaan, en den definitieven maatregel, dien zij zich voorbehouden had, aanstonds te te willen nemen; iets vroeger hetgeen in haar stelsel later toch gebeuren moest. Toen niemand een voorstel deed, heeft de Regering het gedaan. Ziedaar do toedragt der zaak. Ieder onpartijdige zal den Minister de getuigenis moeien geven, dat hij, om gemeen overleg te bevorderen en om iets tot stand te brengen, daar tot Stand gebragt I moest worden, zoo en niet anders handelen kon bij den loop en de kruising van de beraadslagingen, die wij hadden bijgewoond. Ik had verklaard, dat wanneer iemand in den geest dien ik voor den duur evenzeer als de leden wil, een amendement voorstelde, ik zou medewerken. Niemand deed evenwel den stap. Derhalve ware de kans om te reyelen, op welke wijze dan ook, voorbij, zoo de Regering niet had gedaan, hetgeen zij gedaan heeft. Nu verwijt, men — en dit is het eenige punt van het Verslag van de laatste raadplejing in de afdeelingen, waarover ik een woord zal zeggen, zoo ik niet tot meer verpligt worde — aan den weg, door de Regering in de laatste plaats geopend, dat die eene groote nieuwigheid, eene verrassing is, eene veel te stoute greep in het hooier onderwijs. Eene verrassende nieuwigheid ? Degenen, die dat zeiden, hebben vergeten, dat in alle Voorloopige Verslagen, no
enz.
(beraadslaging over wets-ontwerp II.)
wenscht slechts een tijdelijke maatregel zal zijn. Indien toch het beginsel van het amendement een duurzaam beginsel zijn moest, scheiding van theorie en praktijk, dan zou ik daartegen meer dan eene bedenking hebben in het belang van het hooger onderwijs : in het belang van het karakter dat een universitair onderwijs steeds moet behouden; in het belang van die innige verbinding van theorie en praktijk, die vordert dat praktijk op degelijke iheoretisehe kennis ruste. De heer Wintgons heeft het voorbeeld aangehaald van Duitsche Staten, die — zoo als hij zeide — ons verre vooruit zijn. Dikwijls verblindt luxe de oo^en, en omdat men elders groote clinica, inusea en andere inrigtingen vindt, meent men dat daarom hel onderwijs op een zooveel boogaren voet staat. Met dien maatstaf evenwel meet men niet altijd juist. Hij noemde onder de Duitsche Staten Prui^sen bovenaan. J a , men kan in Pruissen zonder den graad van medicinae doctor niet wordea toegelaten tot liet Staatsexamen; daarbij wordt de doctor eerst aan een praktisch examen onderworpen. Heeft hij daaraan voldaan, dan wordt hij eerst tot het theoretisch examen toegelaten. Over het algemeen ligt, zoo als ieder weet die Duitschland niet alleen als tourist bezocht, maar zich met de inrigting dor akademien gemeenzaam gemaakt heeft, het zwaartepunt aldaar niet in de akademische, maar in de Staatsexamens. Ik zou niet gaarne tot eene orde van zaken medewerken, waarin theoretische kennis voor praktische bekwaamheid wierd verzaakt, en wierd bij de regeling van het hooger onderwijs een voorstel van zulk eene strekking aangenomen, ik zou de wet intrekken. Wanneer het er evenwel op aankomt de examina te regelen inzonderheid van hen die men plattelands-Iieclmeeste.s noemt; en men een algemeen praktisch examen vraagt, waaraan allen gelijkelijk zullen zijn onderworpen, ook zij die welligt aan eene onvolledige ziekeninrigting van eene akademie zijn onderwezen , dan geloof ik niet dat dit een bezwaar behoeft op te leveren , zoover dergelijke maatregel een tijdelijk karakter heeft. Dat karakter nu is daaraan juist door het overgenomen subamendement verzekerd, en de discussie over mijn voorstel blijft gaai' voorbehouden aan die over de wet van het hooger onderwijs. Alsdan hoop ik te zullen ontmoeten hetgeen de lieer Jonckbloet aan den tegenwoordigon lijd toekent; een tijd van scheppen, zegt hij, i) waarin ieder genegen zal zijn van zijne meeningen, zijne veroordeelen en belangen iets af te staan.*' Wij zullen die geneigdheid dan behoeven , en ik reclameer ze in liet belang van de groote en gewigtige zaak, die wij gezamenlijk zullen te regelen hebben. Wat den tekst van het amendement betreft, geef ik in bedenking of het geheel aannemelijk is , hetgeen de geachte spreker uit Groningen, de heer Geertsema, zeide; hij was gestuit op de woorden "doctoraal examen in de geneeskunde" ; laar wordt niet gewaagd van heelkunde en verloskunde; maar, zeide h i j , » dat is ook niet noodig, want het examen in de medicijnen omvat volgens het re dement van 1815 de theorie van de chirurgie en obstetrie". Intusschen staat in art. 9 0 , dat wanneer iemand, den graad van medicinae doctor bekomen hebbende, zich vervolgens opzettelijk tot de heelkunde, de ars pharmaceutica, of de vroedkunde bepalen wil, het hem zal vrijstaan, gelijk ieder medicinae doctor die zich daartoe van buiten 'slands aanbiedt, don afzonderlijken titel van chirurgiae, artis obstetriciao of artis phamiaceuticae doctor te vragen , in welk geval hij behalve een afzonderlijk theoretisch examen in de heelkunde ook nog een praktisch examen in de daar opgenoemde vakken zal moeten doen. De medicinae doctor moet dus nog afzonderlijk een theoretisch examen in de heelkunde doen , behalve praktische oefeningen ; het reglement van 1815 eischt dus van den aanstaanden chirurgijn meer theorie dan in het medisch examen begrepen is. Daarom zou ik wel in bedenking geven, het amendement aan te vullen, zoodat de medicinae doctor niet alleen in de heel- en verloskunde een praktisch, maar ook nog een theoretisch examen moet doen. Anders zouden wij bij deze wet beneden de eischen blijven van het reglement van 1815, hetgeen zeker niemand wil. De heer G e e r t s e m a : Mijnheer de Voorzitter, er bestaat inderdaad in zeker opzigt strijd tusschen de bepalingen van art. 90 en art 89 van het organiek besluit van 1815. In art. 90 wordt voorgeschreven , dat wanneer iemand, den graad van medicinae doctor bezittende , wenscht te promoveren in de heelkunde of vroedkunde, hg verpligt is te doen een afzonderlijk theoretisch examen in de heelkunde, en een praktisch examen in dat v a k , terwijl bij art. 89 reeds bepaaldelijk een theoretisch, examen in de chirurgie en obstetrie bij het afleggen van het doctoraal examen in de geneeskunde wordt gevorderd. Bij de andere regeling dier aangelegenheid in voege is geschied
676 nlLIJI I I I I I I — 1
608TK Z I T T I N G . — 18 MAART. XV.
Regeliug
van het geneetkundig
Staatttcezigt
bij Koninklijk besluit van 17 Januarij 1816, hoeft men die moeijelijkheid gevoelt, en toen dat examen gequalificeerd theoretischpraktisch. In de eerste plaats ligt in 'ie redactie van die artikelen het bewijs van de juisthei f der bewering van den heer Jonekbli>et, dat hot besluit van 1815, aan alle zijden mank gaat en inderdaad niet meer bruikbaar is. Maar in de andere plaats mag niet uit ket oog worden verloren, dut het amendement heeft eene algeineene strekking en niet alleen ziet op de gepromoveerden, maar ook op hen die het doctoraal examen hebben afgelegd en tot de promotie zijn toegelaten. De zaak kwam echter ook mij eenigzins twijfelachtig voor en he'i ik ze daarom juist bij de toelichting v.m mijn amendement aangeroerd. Ik zal niet in herhalingen treden over het verband dat bestaat tusschen het doctoraal examen en de promotie; ik zal niet herhalen hoe de laatste slechts is het complement van het eerste. Het is duidelijk dat dit verband bij de redactie van de artt 89 en 90 geheel uit het oog is verloren. Hoe dat echter ook zij . ik geloof dat de algemeene bepaling van art. 89 in ieder geval genoegzame waarborgen oplevert — en dat is destrekking van het amendement— dat de examinandus , die zich bij de Staatscommissie aanbiedt om het praktisch examen af te leggen, genoegzame kunde in het theoretisch gedeelte bezit door het afleggen van het doctoraal examen iu de geneeskunde voor de geneeskundige faculteit, 't welk bepaaldelijk over die vakken heeft geloopen. Meent men echter dat mijn amendement verduidelijkt moot worden op grond van de bedoelde tegenspraak tusschen de artt. 89 en 90, ik zal daarmede gaarne genoegen nemen.* Het beginsel, waarop het amendement rust, blijft geheel onverlet. Of nu met het oog op de bepalingen van het organiek besluit van 1815 die theoretische kennis in do chirurgie en obstetrie moet blijden bij het doctoraal examen in de geneeskunde dan bij de promotie in de even bedoelde vakken , is vrij onverschillig. De heer T h o r b e c k e , Minister van Binnenlandsehe Zaken : Ik wil daarop niet aanhouden. Het is een tijdelijke maatregel. Zoo er eene leemte mogt wezen, zal de aanvulling van twee zijden kunnen geschieden. Vooreerst door de medische faculteit. Zij weet dat de doctorandus zich zal moeten onderwerpen aan het Siaatsexamen in de zoogenaamde inwendigo praktijk, chirurgie en verloskunst Zij zal dan waarschijnlijk diep genoeg in het theoretisch gedeelle van het examen over de heel- en verloskunde doordringen om enkel het praktisch gedeelte aan het Staatsexamen te laten. Mogt dat niet gebeuren, dan zal men het praktisch examen gemakkelijk tevens tot een theoretisch examen kunnen maken, zoodat hetgeen bij het examen der medische faculteit mogt hebben ontbroken, door de Staatscommissie bij haar praktisch examen zal worden aangevuld. Nog een woord over den invloed op de Akademie, dien ik van Staatsexamens wacht. Van een algemeen Staatsexamen — en ik zal geen andere bij de wet tot regeling van het hooger onderwijs voordragen — van een algemeen Staatsexamen, wél ingerigt, verwacht ik den gunstigsten invloed op het akademisch onderwijs. De Staatsexamina, af te nemen door eene gioote commissie, waarin althans voor de helft professoren zitting hebben, in het volle licht der publiciteit, zullen niet alleen eene gansch andere controle, dan thans, mogelijk maken over hen die geëxamineerd en toegelaten worden; maar ook eene controle over het onderwijs aan de akademien; zij zullen het onderwijzend personeel tot de edelste eerzucht wekken en aanvuren. Dat nu, wat ik van een algemeen examen ten aanzien van het akademisch onderwijs in het algemeen verwacht, dat voorzie ik ook, wat het praktisch gedeelle van het onderwijs betreft, van het examen dat nu is voorgesteld. De leemten, die er in het praktisch gedeelte van het onderwijs aan onze universiteiten mogten bestaan, zullen aan den dag komen. Hoe komen die thans aan den dag? In den regel door de voordragt van dezen of genen professor, die voor zich meer verlangt dan ter zijner beschikking is. Dan zal zich een algemeen oordeel van mannen van het vak kunnen vormen, en daardoor zal de Regering op een vasten, helderen weg worden gebragt die aanwijst welke aanvullingen noodig zijn. Wij zullen dus ook in dit opzigt eene controle verkrijgen over het hooger onderwijs en over hetgeen van Regeringswege daarvoor moet worden gedaan. En wat betreft de inspanning, meer dan alle materiële hulpmiddelen waard, die men na instelling der Staatsexamens van de professoren te wachten heeft, mij dunkt de schoonste drijfveer zal hen tot hooger krachtsontwikkeling nopen , nu het er op aan zal komen te toonen , dat de universiteiten zijn hetgeen zij moeten blijven, en, zoo ze het niet zijn , moeten worden: de ware school van het hooger onderwijs; en d a t , al gebeurt het soms bij uitzondering dat de vorming, die wij daarmede aanduiden, buiten de universiteiten wordt verkregen, zij daaraan toch eigenaardig verbonden en het best toevertrouwd is.
enz.
(Beraadslaging over wets-outwerp II.)
De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement voorgesteld door de heeren Godefroi, Kappeyne van de Coppello, Idzerda, van Limburg Brouwer en Jonckbloet en met inbegrip van de 'loor de voorstellers overgenomen wijziging van den heer Geertsema, strekkende, om in art. 1 de woorden: i) op de hierna volgende wijze", te vervangen door de Woorden : n door het afleggen van een examen op du wijze door deze wet geregeld " , en aan art. I eene tweede alinea toe te voegen, luidende: ii Voor hen, die aan eene Nederlandsche hoogeschool, het doctoraal examen in de geneeskunde hebben afgelegd en tot de promotie zijn toegelaton , bepaalt zich, in afwachting dat de wet op het hooger onderwijs anders bescliikke , het examen tot verkrijging van den graad van genees-, heel- en verloskundige, overeenkomstig art. 3 , tot het praktisch examen in de genees-, heel- en verloskunde, bedoeld in art. 5 dezer w e t " ; in stemming gebragt, gekeurd.
wordt met 39 tegen 24 stemmen goed-
Voor hebben gestemd de heeren : Zylker, vau Blom, van Swieten, Heemskerk B z . , Reinders, Geertsema, van Kerkwijk, Lycklama a Nyeholt, van Mulken, de Bieberstein, Idzerda, Jonckbloet, Hollingerus Pijpers, Dirks, Guljé, Godefroi. W y benga, Blussé van Oud-AIblas, van Limburg Brouwer, Blom, IJssel d i Schepper, Dullert, Kappeyne van de Coppello, van den Heuvel, Heydenrijck , de Lomde Berg, Beens , de Laat de Kanter, Fokker. Dumbar, van Delden , Luyben.Bots, Viruly Verbrugge, Poortman, Hoynck van Papendrecht, Cornelis,van der Maesen de Sombreff en de Voorzitter. Tegen hebben gestemd de heeren: van Lynden, Begram, Simons, de Poorter, Hoekwater, Wintgens, Kien, Taets van Amerongen, J. K. van Goltstein, Westerhoff, van der Veen, van Beyma thoe Kingma, van Foreest, Mijer, van Heiden Reinestein, van Zuylen van Nyevelt, W. van Goltstein, de Brauw, van Voorthuysen, Schimmel pen ninck , van Asch van Wijck, van Nispen van Sevenaer, Hoffhian en Kochusson, Art. 1 , thans gewijzigd luidende: ii Tot uitoefening der geneeskunst in haren gebeelen omvang, of der artsenijbereidkunst als apotheker, hulpapotheker of'leerltngapoiheker, of der veiloskunst als vroedvrouw, zijn in het geheele Rijk bevoegd zij, die door het afleggen van een examen den graad van genees-, heel- en verloskundige of'van apotheker, hulpapotheker of leerling-apotheker of van vroedvrouw verkregen hebben. i) Voor hen, die aan eene Nederlandsche hoogeschool het doctoraal examen in de geneeskunde hebben afgelegd en tot de promotie zijn toegelaten, bepaalt zich, in afwachting dat de wet op het hooger onderwijs anders beschikke, het examen tot verkrijging van den graad van genees-, heel- en verloskundige, overeenkomstig art. 3 , tot het praktisch examen in de genees-, heel- en verloskunde, bedoeld in art. 5 dezer wet", wordt daarna zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over ART. 2 , luidende : n Voorloopig blijft de wijze, waarop de bevoegdheid tot uitoefening der genees- en heelkunst door de officieren van gezondheid der zee- en landmagt krachtens de thans bestaande bepalingen wordt verkregen , in stand, en zijn genoemde officieren van gezondheid bevoegd tot het verleenen van genees- en heelkundigen bijstand: 'i a. aan allen die behooren tot 's Rijks zee- en landmagt en in dier huisgezinnen; i) b. aan niet-miiitairen, die aan de ziekeninrigtiugen tot 's Rijks zee-en landmagt behooren, of aan 's Rijks werven en werkplaatsen in dienst zijn, en in dier huisgezinnen; «e. in de gevangenissen, wanneer Onze Minister van Justitie dit noodig oordeelt; u d. wanneer zij daartoe door den geneeskundigen inspecteur, op magtiging van Onzen Minister van Binnenlandsehe Zaken, met toestemming en door tusschenkomst van Onzen Minister van Marine of van Oorlog, zijn uitgenoodigd; ne. in elk geval waarin geneeskundige hulp op een oogenblïk noodig is, waarop die door geen ander verleend kan worden; ii / . wanneer hun raad of hunne hulp door in deze wet genoemde geneeskundigen wordt ingeroepen." De V o o r z i t t e r : Op dit artikel is door den heer van Mulken
Vel 1S6.
677
Tweede Kamer
60STE Z I T T I N G . — 18 MAAKT.
XV.
Regeling
van /tel geneeskundig
Staatstoezigt
enz
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
een amendement voorgesteld, strekkende um don aanhef, van do ' Het amendement van den heer van Mulken, wordt ondersteund woorden: » Voorloopi;.: blijft de wijze", tot en met: >genees- on door do heeren : van Swieton, de Biebersteiu , van der Maesen heelkundigen bijstand", te doen vervallen, en te vervangen dooi- de Sonibrcflf, Dirks en Idzerda, en komt mitsdien in beraadslaging. de woorden : » Do bevoegdheid van de officieien der zee- en landmaat, krachDe V o o r z i t t e r : I k stel voor, dit amendement te doen drukken tens de thans bestaande bepalingen verkregen, strekl zich uit tot en ronddeelen en de beraadslaging daarover op Maandag aanhet verleene'i van genees- en heelkundigen bijstand." staande te doen plaats hebben, maar voort te gaan met de Verder do alinea's « — ƒ van het artikel te doen volgen, en behandeling der volgende artikelen. eindelijk aan het artikel twee nieuwe alinea's toe te voegen, Dienovereenkomstig wordt besloten. luidende: De ARTT. 3 en -1 worden zonder beraadslaging en zonder i) De rang van officier van gezondheid wordt na het invoeren dezer wet niet verleend dan aan hen, die volgens de wet bevoegd zijn hoofdelijke stemming goedgekeurd. tot uitoefening der geneeskunst in haren geheelen omvang in het Beraadslaging over ABT. 5 , luidende : Kijk. w Hiervan zijn zij vrijgesteld, die bij de invoering dezer wet als il Het geneeskundig examen betreft: kweekeling tot 's Rijks kweekschool voor militaire geneeskundigen na. de ziektekunde en ziektekundige ontleedkunde; zijn toegelaten." i' b. de geneesmiddelleer; De heer v a n !tf u l k e n , het woord tot toelichting van de door hem voorgestelde wijziging erlangd hebbende, zegt: Mijnheer de Voorzitter. Toen ik de eer had een amendement op art. 2 van dit wets-ontwerp voor te stellen om de toekomstige officieren van gezondheid der zee- en landmagt, die aan de r i j k s kweekschool voor militaire geneeskundigen gevormd worden, in de eenbeid van stand te doen opnemen, door hem het staatsexamen te laten afleggen, vöör dat zij den rang van officieren van aezondheid konden erlangen, was het niet, omdat ik twijfelde, dat de examina aan de genoemde school, geen voldoende waarborgen opleveren, omdat het daargegevon onderwijs, niet beantwoordde aan de eischen van onzen tijd. N e e n , Mijnheer de Voorzitter, integendeel, ik ben genoegzaam overtuigd, dat de examina, aldaar met rcgtvaardige gestrengheid worden afgenomen, en dat aan die school een degelijk goed onderwijs wordt gegeven; maar het w a s , omdat de officieren van gezondheid in dit wets-ontwerp, niet in de eenheid van stand der geneeskundigen zijn opgenomen , waarop zij ten volle regt hebben ; het was omdat in dit wets-ontwerp, den officieren van gezondheid wel de bekwaamheid toegekend wordt, om geneeskundige hulp te verleenen aan militairen en hunne gezinnen , maar niet aan andere ingezetenen , zelfs dan niet, wanneer zij op eene eervolle wijzo de dienst hebben verlaten , en eindelijk, om den schijn weg ie nemen, dat de Regering door deze wet, aan den militairen stand een minderen waarborg zou willen geven, dan aan alle andere standen van de maatschappij , door hen van minder bekwame geneesheeren te voorzien. Nu echter door de i an neming van het amendement op art. 1 gebleken i s , dat men aan den doctorandus aan de hoogescholen gevormd, de bevoegdheid geeft om de prakjijk uit te oefenen, zoo hij slechts oen praktisch geneeskundig examen heeft afgelegd; nu acht ik het ook billijk, dat de kweekelingen die tot officier van gezondheid zullen worden bevorderd, en die aan de Rijkskweekschool voor militaire geneeskundigen het eindexamen hebben afgelegd, worden vrijgesteld van het examen in de natuurkunde. Indien het amendement op art. 2 wordt aangenomen, dan zal dit artikel van het wets-ontwerp moeten luiden: » De rang van officier van gezondheid wordt, na het invoeren dezer wet, aan de kweekelingen van 's Rijks kweekschool voor militaire geneeskundigen niet verleend, dan nadat zij den graad van genees-, heel- en verloskundige hebben verkregen. » Op hen, die bij de invoering dezer wet reeds als kweekelingen zijn toegelaten, is zulks niet van tot passing. » Z i j , die als kweekelingen der Rijksschool voor militaire geneeskundigen aan die school hot eindexamen hebben afgelegd, kunnen den graad van genees-, heel- en verloskundige verkrijgen, zonder zich te onderwerpen aan hel natuurkundig examen, in art. 4 bedoeld. Dat de kweekelingen, die zich aan die school bevinden, tijdens [ de wet wordt ingevoerd, van het staatsexamen worden vrijde- ' steld, is noodig, omdat daar geneeskundige vakken zullen moeten I worden onderwezen, die tot hiertoe niet gevorderd werden. Men zal mij misschien tegenwerpen dat de examina aan do militaire geneeskundige school niet in het openbaar worden afgenomen, en dat derhalve er geen waarborg bestaat, dat het eindexamen voldoende zal wezen. Mijnheer de Voorzitter, er bestaat geen eene reden, waarom de examina aan de Rijkskweekschool voor militaire geneeskundigen niet even als aan de akademien voortaan in het openbaar zullen plaats hebben. De Regering heeft slechts daartoe de bevelen te geven, daardoor zal dan voldoende waarborg worden verkregen, dat ook de kweekelingen aan de geneeskundige school te Utrecht in die vakken genoegzaam zijn onderwezen. BIJBLAÜ VAN I>E NEDÏRLAND8CHE SÏAATS-COUBANT.
n c.
de gezondheidsleer ;
» d.
de geregtelijke geneeskunde ;
ii e. de genees-, heel- en verloskunde ; » /*.
de artsenijmengkunde.
n Het examen in de genees-, heel- en verloskunde is theoretisch en praktisch. Bepaaldelijk worden ook voldoende bewijzen gevorderd van praktische kennis aan het ziekbed, in het verrigten van heel- en verloskundige operatien, en in het gereedmaken van recepten. ij Vóór de toelating tot het geneeskundig examen moet de verklaring van een hier te lande bevoegd geneeskundige worden overgelegd, dat de candidaat gedurende minstens twee jaren de genees- en heelkundige behandeling van zieken gevolgd heeft, en het bewijs dat hij in tegenwoordigheid van eenen vroedmeester hier te lande minstens tien gewone en twee buitengewone verlossingen verrigt heeft." De heer v a n A s c l i v a n W i j c k . den medegedeeld.] I .
[Deze rede zal nader wor-
De V o o r z i t t e r : Door de Regering is eene wijziging gebragt in de laatste alinea, strekkende om in de plaats van » vroedmeester", te lezen: » verloskundige." De beraadslaging wordt gesloten. De hoer T h o r b e c k e , Minister van Binnenlandsche Zaken i Artikel 5 en vooral de laatste a'inea doelt inzonderheid op nietakademisch geëxamineerden. W a t betreft degenen, die op dit oogenblik reeds aan de akademien in medische studiën zyn getreden, is mijne meening, dat zij die kunnen volbrengen volgens de regelen , welke vóór deze wet golden. Maar dit Ï9 een punt waarin bij eene overgangsbepaling, zorgende voor personen, die reeds op weg zijn, kan voorzien worden. De heer v a n A s c h v a n W i j c k . den medegedeeld.] I I .
[Deze rede zal nader wor-
De heer T h o r b e c k e , Minister van Binnenlandsche Zaken: De opmerking van den geachten afgevaardigde is juist. Zoo als ik reeds de eer had te zeggen, is het artikel oorspronkelijk of in de eerste redactie bestemd voor hen die niet akadomisch geëxamineerd zijn, doch het zal in de uitvoering geen bezwaar bobben voor de akademisch geëxamineerden. Hij, die het doctoraal examen heeft afgelegd, bezocht zonder twijfel twee jaren lang de kliniek, en zal dus enkel de moeite moeten nemen, zoo de commissie voorliet Staatsexamen zeer formeel is, daarvan het testimonium te vertoonen, zonder hetwelk hij niet tot het doctoraal examen zou toegelaten zijn. De heet H a p p e y n e v a n d e C o p p e l l o : Zoo als art. 1 nu is geamendeerd, wordt tot het praktisch staatsexamen, ook in de verloskunde, hij toegelaten, die nog slechts doctorandus en geen doctor in de medicijnen is. Evenwel is ook bij het besluit betreffende het hooger onderwijs voorgeschreven dat hij, die na doctor in de medicijnen te zijn geworden , verlangt afzonderlijk te promoveren in deobstelrie, moet overleggen een bewijs, dat hij onder het oog van een bekwaam verloskundige of aan eenig klinisch instituut een genoegzaam aantal natuurlijke en onnatuurlijke verlossingen heeft verrigt.
1864™ 1865.
II.
678 60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T . XV.
Regeling
van Aet geneeiknndig
Slaalttoexigt
Daar dus voortaan den doctorandus in de medicijnen, tot toelating ook als verloskundige, terstond zal worden afgenomen het praktisch examen, zoo ligt er gewis geen bezwaar in oin dat bewys van hem te blijven vorderen. Men blijft alsdan geheel in den geest van de tegenwoordige wet op het hooger onderwijs. Ik wenschte alleen te vragen, of er ook bezwaar zou zijn om in de laatste alinea van dit artikel het woord » vroedmeester", dat in den tegenwoordigen styl der wet toch een verkeerde benaming is, te veranderen in » verloskundige". Hij die aan de akademie de lessen in de verloskunde heeft gevolgd, zal dan bovenbedoeld bewijs van zijnen hoogleeraar kunnen verkrijgen. De heer T h o r b e c k e , Minister van Binnenlandsche Zaken i Het woord « vroedmeester" werd opzettelijk gebezigd, omdat het de tegenwoordige officiële benaming is, en ook de tegenwoordige vroedmeester wordt bedoeld. Evenwel zie ik geen bezwaar om "verloskundige" te schryven. Art. 5 , thans luidende:
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp IL)
» c.
de gezondheidsleer;
» d.
de geri'gterlyke geneeskunde;
» e.
de geneees-, heel- en verloskunde;
»f.
de artsenijmengkunde.
n Het exarrj' n in de genees-, heel- en verloskunde is theoretisch en praktisch. Bepaaldelijk worden ook voldoende bewijzen gevorderd van praktische kennis aan het ziekbed, in het verrigten van heel- en i erloskundige operatien, en in het gereedmaken van recepten. » Vóór de toelating tot het geneeskundig examen moet de verklaring van een hier te lande bevoegd geneeskundige worden overgelegd , dat de candidaat gedurende minstens twee jaren de genees- en heelkundige behandeling van zieken gevolgd heeft, en het bewijs dat hij in tegenwoordigheid van eenen verloskundige hier te lande minstens tien gewone en twee buitengewone verlossingen verrigt heeft", wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
» Het geneeskundig examen betreft: »a.
de zicktekunde en ziektekundige ontleedkunde:
» h.
de geneesmiddelleer;
De verdere beraadslaging wordt daarna verdaagd tot Maandag, 20 M a a r t , des voormiddags ten 11 ure.
6781
Vel 1861.
Tweede k;micr
60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T .
XV.
Regeling
van het geneeskundig
StaaMoezigt (iUPPLEMEN
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp TI.)
TBLAI).)
bekwaamheid en geschiktheid bezitten. Daarvoor geeft het doctoraal examen geen voldoende waarborgen: men kan toch tegenwoordig doctor in de chirurgie en obstetrie worden zonder ééne operatie of verlossing gedaan te hebben; en daarin kan verbetering R E D E V O B B I N G , uitgesproken door den heer gebragt worden zonder hervorming van het hooger onderwys, I d z e r d a , in de zitting van den Uiden Maart 1865. zonder eene greep te doen in den bestaanden toestand der hoogescholen, door aan de gewone examina, welke door de hooglecraren worden afgenomen, toe te voegen een staatsexamen in de practische heel-, genees- en verloskunde. Alle geneeskundi[Zie bladz. 670.J gen zullen daar dezelfde waarborgen van praktische bekwaamheid Mijnheer de Voorzitter, de wijziging, door de Regering in het geven , en er zal dan werkelijk eenheid van geneeskundigen stand wets-ontwerp gebragt, is eene groote verandering; daardoor toch zijn, dat is gelijke bevoegdheid van allen; en de doctorale graad heeft de wet huar karakter van overgangsmaatregel verloren, en is blijft evenwel als eeretitel bestaan. Zoodanig praktisch examen eene definitive regeling geworden, toepasselijk op alle geneeskun- zal zeer gunstig werken op de beoefening van het theoretisch gedeelte dor geneeskunde, omdat hij alleen een goed praktisch digen. Liever had ik gezien dat het oorspronkelijk wets-ontwerp on- examen kan afleggen, die eene voldoende theoretische kennis bezit. veranderd ware behouden, ten einde hij de hervorming van het Praktische kennis is voor den geneeskundige meer nog dan vooihooger onderwijs partij te kunnen trekken van hetgeen de ervaring ieder ander wetenschappelijk opgeleide van belang, omdat hem bij zijn optreden in de maatschappij als geneeskundige dadelijk het te dezen opzigte zal hebben geleerd. leven en de gezondheid van de ingezetenen wordt toevertrouwd, Ik erken dat het beginsel van staatsexamina bij eene hervorming van het liooger onderwijs algemeen behoort toegepast te worden, en hij geroepen kan worden de meest gewigtige ziektegevallen te ten einde het afrigten op examens te voorkomen, hetgeen zoo behandelen. De geachte spreker uit Üelft heeft gevraagd: wat ligt geschiedt wanneer de leerlingen 'loor hunne eigene leermeesters baat een praktisch examen wanneer geene hulpmiddelen bestaan om die praktische kennis op te doen? Ik erken dat die hulpmidworden geëxamineerd. delen vooral bestaan in groote ziekenhuizen, en deze vindt men Het is evenwel de vraag, ot' nu de tijd reeds daar is om partieel in onze akademiesteden niet; maar ziekenhuizen alleen zijn niet de examina der geneeskundige faculteit te vervangen door staatsvoldoende, men moet ook eene groote verscheidenheid van zieken examens. Ik geloot', Mijnheer de Voorzitter, dat dit minder behebben, en deze kan men niet naar willekeur scheppen: alleen de dachtzaam, minder rationeel is. groote steden, waar eene uitgebreide bevolking i s , zoo als AmMinder bedachtzaam, omdat de akademische geneeskundige op- sterdam en Rotterdam, zijn daarvoor geschikt. Het zijn deze steden leiding, waarop te regt zooveel prijs wordt gesteld, zal ondermijnd vooral waar de geneeskundigen hunne praktische kennis voortaan worden, wanneer het afleggen van het gewone faculteitsexamen zullen moeten opdoen. geene regtabevoegdheid meer eeef't; de prikkel om voortaan de hoogescholen te bezoeken zal voor velen ophouden. Minder rationeel, omOns amendement grijpt dus niet in de bestaande organisatie van dat vooraf het hooger onderwijs behoort geregeld te worden en ingerigt het hooger onderwijs, maar strekt alleen om in eene leemte te iip eene wijze dat het voldoet aan de eischen van kennis, die voortaan voorzien, die door de hoogleeraren zelven wordt erkend te bestaan hij de staatsexamens gevorderd wordt. Men zou andersbeginnen met in de toelating van de geneeskundigen wanneer zij de akademie het dak van een oud huis af te breken voor dat het nieuwe gereed verlaten ; tevens zal het een overgangsmaatregel zijn tot de latere is. Maar wat is het groote gebrek van de meeste geneeskundigen, als organisatie van het hooger onderwijs. zij de hoogeschool verlaten ? Dat zy geen genoegzame praktische
BtJBT.AD VAN D l .VEDÏRI.AN'DSOHK STAATS-COURANT 1 8 6 4 — 1 8 6 5 .
II.
<
Vel 1862.
678s
Tweede kamer,
60STE Z I T T I N G . — 18 M A A R T .
XV.
Regeling
van het geneeskundig
Staatstoezigt
enz.
(Beraadslaging over wets-ontwerp II.)
{SUPPLEMENTBLAD.)
REDEVO KRINGEN,
uitgesproken door den heer
op het oog. Mijne vraag is, of het de bedoeling is dat zij , die het doctoraal examen aan de hoogescholen hebben afgelegd, ook de bewijzen, die hier worden gevorderd, zullen behooren over te leggen om tot het praktisch gedeelte van het examen toegelaten te worden.
v a n A s c h v a n W i j c k , in de zitting van den
[Zie bladz. 677.] I L
I8den Maart 1865. [Zie bladz. 677. J I. Ik wonsch eeno opheldering met betrekking tot de laatste alinea van art. 5 te vragen. Zal de bepaling van art. 5 , wat de laatste zinsnede betreft, al of niet van toepassing zijn op hen dieopeene der hoogescholen het doctoraal examen in de geneeskunde hebben afgelegd ? Volgens het zoo even aangenomen amendement worden zij vrijgesteld van het theoretisch gedeelte van het examen en zijn zij alleen verpligt het praktische gedeelte af te leggen. Zullen zij nu tot dat praktische gedeelte van het examen niet toegelaten worden dan na overlegging van de bewijzen hij den slotzin van art. 5 bedoeld ? Zoo nis het artikel luidt, zou ik wel van meening zijn dat die vraag bevestigend zou moeten worden beantwoord. Er staat toch : » Voor de toelating van het geneeskundig examen" enz., dus lot het examen in zijn geheel, waaruit kan worden afgeleid dat dit ook een vereischte is voor de toelating tot ieder deel van het examen. E r kan echter deswege eenige twijfel ontstaan , vermits de bepaling aanvankelijk zoodanige strekking niet had, als hebbende alleen de niet-gegradueerden
8IJB1.AU VAN DB VKDKHI.ANDSCHI 8TAATS-0OUBANT 1 8 6 4
Het komt my voor dat de Minister de strekking van infjne bedenking niet juist heeft gevat. Ik sprak over het verband dat er bestaat tusschen het nu aangenomen gewijzigde art. 1 en de slotalinea van dit artikel. Deze artikelen zijn niet van transitoiren aard, doch houden bepalingen in van hetgeen in de toekomst gelden zal. Volgens het thans aangenomen art. 1 zal voor hen, die aan eene Nederlandsche hoogeschool het doctoraalexamen in de geneeskunde hebben afgelegd, het examen in de genees- , heel- en verloskunde zich bepalen tot het praktisch examen. Nu is mijne vraag, of van dezen — en hieronder versta ik niet alleen degenen die thans reeds het doctoraal examen hebben afgelegd , maar allen die het in het vervolg nog zullen afleggen — de bewijzen zullen worden gevorderd dat zij gedurende minstens twee jaren de genees- en heelkundige behandeling van zieken hebben gevolgd, en hetgeen verder in art. 5 wordt voorgeschreven, alvorens tot het praktisch gedeelte van het examen te worden toegelaten ? Mij dunkt de aanneming van het amendement op art. 1 geeft tot deze vraag van zelf aanleiding en het schijnt wenscholijk ten einde misschien latere moejelijkheden te voorkomen, dat er omtrent de bedoeling te dezen opzigte geen twijfel kunne worden geopperd.
1865.
II.