99
Vel 28.
13de ZITTING. -
Tweede Kamer. 25 NOVEMBER.
Mededeeling van ingekomen stukken.
De Voorzitter deelt mede: A. dat zijn ingekomen:
1:3,.e
1°. eene missive van .den heer Moens, houdende kenoisgeving van het overlijden zijner echtgenoote. Dit berigt wordt voor kennisgeving aangenomen.
ZITTING.
2°.
Koninklijke boodschappen, ten geleide van de vol-
gende wetsontwerpen, als:
ZITTING VAi\ MAANDAG 2 5 NOVBIBKR.
(OKOPKNI) TKN 1 UUK.)
vaststelling der begiooting van uitgaven van het fonds voortspruiten'Ie uit koopprijzen van domeinen voor 1871); goe'keuring van den onderhandschen verkoop van eenigo perceelen vestinggrond aan de gemeente Groningen; regeling van de verhouding der geldmiddelen van Nederlandseli India tot die van liet Rijk in Europa. Deze stukken zullen gedrukt en rondgedeeld en de wetsontwerpen naar de afdeelingen verzonden worden. 3'. de navolgende verzoekschriften: van curatoren van het gymnasium te Leiden, betrekkeiijk het wetsontwerp tot wijziging der wet op het hooger onderwijs;
Ingekomen: 1°. missive van den heer Moens, meldende liet overlijden zijnerechtgenoote; 2°. wetsontwerpen; 3°. adressen; 4°. boekwerken. — Verslagen uitgebragt omtrent de lioofdstukken III en IV der Staatsbegrooting voor 1879. — Regeling der orde van werkzaamheden. — Verslagen omtrent verzoekschriften uitgebragt. — Aanvang der beraadslaging over het wetsontwerp tot vaststelling iler begrooting van Nederlandse!] India voor het dienstjaar 1879.
van den gemeenteraad van IJlst, betrekkelijk het wet* ontwerp tot onteigening voor een spoorweg van Stavoren naar Leeuwarden; en van K. de Boer, namens de gezamenlijke brievenbestellers te Amsterdam, houdende verzoek om sehadeloosstelling voor afgeschafte emolumenten. Deze adressen zullen worden verzonden naar de Commissie voor de Verzoekschriften. 4°. de navolgende boekwerken , als: van den Minister van Finantien , een exemplaar van het tweede gedeelte der Statistiek van in-, uit- en doorvoer over 1877; en van den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, een exemplaar van het 2de gedeelte van de statistiek
der scheepvaart over 1877.
Deze boekwerken zullen worden geplaatst in de boekerij der Kamer.
Voorzitter: de heer Dullcrt. Tegenwoordig, met den Voorzitter, 73 leden, te weten de heeren: Schimmclpenninck van der Oye, de Casembroot, van Kerkwijk, de Kuiter Zylker, van der Kaay, Teding van Berkhout, Ilingst, Bichon van IJsselmonde, Vening Meinesz, Mirandolle, Corver Hooft, Kerens de Wijlre , van de Werk, Mees, de Beaufort, van Rees, van den Bercli van Heemstede, Ileydenrijck, Arnoldts , Gevers Deynoot, Wintgens, I.enting, Oldeuhuis Gratama, Godefroi, Borret, de Meijier, Fransen van de Putte, de Bieberstein, Rombaeh , van Delden , Patijn, Saaymans Vader, Blussé, Sickesz, Schagen van Leeuwen, de Vos van Steenwijk, Bergsma, Bastert, de Jong, Sandberg, Viruly Verbrugge, van der Feltz, Ilaiïmans, des Amorie van der Hoeven, Bredius, Luyben, Rüell, van der Schrieck, Cremers, van Eek, van Naatnen van Eemnes, Barge, Reekers, Insinger, Goeman Borgesius, Froger, van der Linden , Idzerda, Mackay, Verheijen, Schepel, de Bruyn Kops, van Wassenaer van Catwijck , Seiiiimnelpenninck, van Houten, Holtzman, van Tienhoven, liutgers van Rozenburg, Wybenga, Lambreehts, van Paar en van Gennep; en de heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Marine, van Finantien en van Koloniën. De notulen van het verhandelde in de vorige zitting (22 November) worden gelezen en goedgekeurd.
Handelingen der Staten-Genciaal
B. dat de Commissie van Rapporteurs gereed is met haar verslag over het wetsontwerp tot vaststelling van hoofdstuk IV der Staatsbegrooting voor 1871). Dit stuk zal worden gedrukt en rondgedeeld. De VoorzHtcr: Ik heb de eer aan de Vergadering voor te stellen om de beraadslaging over de Staatsbegrooting te dien aanvangen onmiddellijk na afloop van die over de Indische begrooting; evenwel op een volgenden dag.
Dienovereenkomstig wordt besloten. De Commissie voor da Verzoekschriften bengt de navolgende verslagen uit. De heer B r e d i u s , lid d^r Commissie: In handen der Commissie is gesteld een verzoekschrift van L. ten Cate Ez. en M. Hattink, beiden te Ainbt-Almelo, waarin requestranten, onder verwijzing naar een door hen en verscheidene andere ingezetenen van Ambt-Almelo aan den Minister van Binnenlandsche Zaken ingediend adres, aandringen op aanneming van het wetsontwerp tot verandering der grens tusschen de gemeenten Stad- en AmbtAlmelo. Vermits dit verzoekschrift betrekking heeft op een bij de Kamer aanhangig wetsontwerp, stolt Uwe Commissie voor het ter inzage voor de leden ter griffie neder te leggen.
1878-1879. II.
100 13de ZITTING. -
25 NOVEMBER.
Verslagen uitgebragt door de Commissie voor do Verzoekschriften.
Voorts kwam in handen van uwe Commissie een verloekaehlift van liet algemeen liestuur van Multapatiorshond, ter bestrijding van misbruik van bedwelmende dranken, waarin mededeeling gedaan wordt van den inhoud van een aan Z. IL den Koning ingediend verzoekschrift. In dit request aan Zijne Majesteit wordt aangedrongen op eene wet tot beteugeling van het misbruik van bedwelmende dranken , waarbij openbare dronkenschap streng gestraft, het aantal tappen* en slijterspatenten aanmerkelijk beperkt en het patent om sterken drank te verkoopen onvereenigbaar verklaard wordt niet eenigen anderen tak van handel. Adressant wendt zich tot dezo Kamer met het verzoek dat zij, mogt Z. M. do Koning eene dergelijke wet aanhaugig maken, daaraan hare goedkeuring verleene. Uwe Commissie heeft de eer voor te stellen dit verzoekschrift ter griffie neder te leggen ter inzage voor de leden. Nog werd aan Uwe Commissie toegezonden een verzoekschrift van verscheidene ingezetenen van Nederlandsch Indie, allen woonachtig te Probolinggo, waarin deze hunne volle instemming kenbaar maken met een door ingezetenen van Batavia bij deze Kamer ingediend adres, waarbij geprotesteerd wordt tegen de belastingplannen op Europeanen in Nederlandsch Indie. Dit request heeft betrekking op de begrooting van Nederlandsch Indie voor het dienstjaar 1879. De Commissie stelt mitsdien voor het ter griffie neder te leggen ter inzage voor de leden. Eindelijk kwam de Commissie in het bezit van eene Nota, afkomstig van den heer W. C. J. van der Moore, te 'sGravenhage, bevattende verscheidene opmerkingen over de Indische begrooting voor 1879. Steller keurt daarin de raming van den bijdrage-sluitpost op 4 millioen gulden af; hij verklaart zich tegen het stelsel van credietopening in Nederlandsch Indie, door het verleenen van voorschotten uit de Nederlamlsche schatkist; hij is van oordeel, dat door de toepassing van de suikerwet van Bosse-de Waal de suikernijverheid op Java haren ondergang te gemoet gaat; hij acht de aanstelling van een afzonderlijken directeur vau oorlog en van marine noodzakelijk, ten einde van hun beider individuele inzigten omtrent de noodige verdedigingsmiddelen te land en te water partij te kunnen trekken; hij wenscht de ommegaande geregten op te heffen en hunne bevoegdheden over te dragen op de landraden, vooral ook ten einde het prestige van den gewonen strafregter tegenover den inlander te verhoogen; hij keurt het af, dat de gewestelijke zorg over de openbare werken feitelijk is een ondergeschikt deel van het residentiebureau; hij zou een bijzonderen opzigter aangesteld wenschen te zien, die onder toezigt van den adsistent-resident met het onderhoud dier werken werd belast; zoo doende zou men, zijns inziens, geraken tot de wetenschap der werkkrachten en loonen, benoodigd tot overname van het onderhoud in vrijen arbeid ; eindelijk wenscht hij den Chineschen oosterling burgerregtelijk gelijkgesteld te zien met den Europeschen ingezetene, terwijl hij zonder deze gelijkstelling en zonder de beide laatstgenoemde hervormingen elkegemeentelijke inrigting in Nederlandsch Indie eene gevaarlijke proefneming acht. Ook deze Nota staat in verband met de aanhangige Indische begroeting. Zij is — hoewel op zegel geschreven — niet bepaald vervat in den vorm van een verzoekschrift. Deur zij echter enkele niet ongewigtige Indische onder\verpen behandelt, heeft uwe Commissie het raadzaam geacht voor te stellen haar ter griffie neder te leggen ter inzage voor de leden. De Vergadering vereenigt zich achtereenvolgens met de voorgestelde conclusien. De Voorzitter : Het is mijn voornemen om vóór het einde der zitting voor te stellen , gedurende de behandeling der Indische en der Staatsbegrooting, ook des Zaturdags zitting te houden en des Maandags ten 1 ure bijeen te komen.
Aan de orde is do beraadslaging over de WHTSONTWKHPKN TOT VA8TSTKU.INH VAN DK LIKIIKOOTINO VAN NUDUKLANDSCII INDIK VOOU 1879. Do Voorzitter: Alvorens de beraadslaging te openen, wensch ik aan de Vergadering mede te deelen , dat het nu niet meer noodig is , bij het wegvallen van den sluitpost, om hoofdstuk II van de uitgaven te doen voorafgaan aan hoofdstuk I. Het is mij evenwel wensehelijk voorgekomen om, daar men die gewoonte sedert jaren heeft gevolgd, en de beraadslagingen over beide hoofdstukken dikwijls over en weer in elkander grijpen, toch hoofdstuk I na hoofdstuk II te doen behandelen. De algemeene beraadslaging wordt geopend. De heer van Rees» Over de fmantiele verhouding met Indie zal ik, nu gister avond een wetsontwerp tot regeling daarvan aan de leden der Kamer is rondgedeeld, niet spreken. Daarvoor zal ik liever de meer praktische gelegenheid afwachten, als het wetsontwerp — naar ik hoop in een niet te ver verwijderd tijdstip — aan de orde komt. Thans wensch ik een paar andere punten te behandelen , die, naar mijne opvatting, voor het beheer van onze OostIndiaebe bezittingen in de naaste toekomst ook van belang zijn. Het eerste geldt de ontzaggelijke uitbreiding van het gebied dat in de laatste tijden onder de Nederlandsche souvereiniteit is gekomen, en de vraag, daaraan vastgeknoopt, of de middelen, en meer bepaald de personele middelen, voorhanden zijn om al dat gebied naar eisen te besturen. Als ik van die uitbreiding spreek, dient er op gelet te worden , dat wij de uiterste grenzen daarvan nog geenszins hebben bereikt. De vroegere onderhoorigheden van Atjeh hebben voor het meerendeel reeds ons oppergezag erkend, en de overblijvenden zullen wel spoedig dit voorbeeld volgen, terwijl de nog vijandelijke deelen der XXII en XXVI Moekim verinoeJelijk ook eerlang in onderwerping zullen komen. Op de oostkust van Sumatra zijn in de laatste jaren uitgestrekte landschappen aan ons gebied toegevoegd, en in Centraal-Sumatra openbaart zich , zoo als ook uit deze begrooting blijkt, meer en meer de neiging om onder ons bestuur te komen, eene neiging, die wij in het vereenigd belang, èn van Nederland, èn van de Indische volken, niet altijd mogen afwijzen. Voor mij is het dan ook aan geen twijfel onderhevig dat Nederland eerlang geroepen zal zijn om over geheel Sumatra zijn oppergezag te dom gelden. Op onze overige bezittingen in Indie bestaat weleenig, maar niet hetzelfde gevaar voor uitbreiding, wanneer onze ambtenaren slechts voorzigtig gelieven te zijn in hunne aanraking met inlandsche vorsten en volkeu , die tot dusver in naam onze opperheerschappij erkennen, maar waarmede wij ons weinig of niet hebben in te laten. Het is dringend noodig dat aan onze ambtenaren die vreedzame houding worde ingescherpt, want met het besturen van Java en Sumatra alleen hebben wij reeds meer hooi op de vork genomen dan wij kunnen dragen. De overige bezittingen , Banka en Menado uitgezonderd, mogen voor Nederland eene traditionele waarde hebben, met de beperkte middelen, waarover het beschikken kan , beloven zij geen fmantiele toekomst. Zij zijn in zekeren zin voorwerpen van weelde, maar van eene schadelijke weelde, omdat zij veel geld kosten en daardoor verhinderen aan de meer productive gedeelten van ons Indisch gebied al de zorg te besteden, die zij voor hunne ontwikkeling behoeven. Het is dus hoog tijd om al die grootsche denkbeelden van verovering, annexatie of uitbreiding van regtstreeksch gezag voor goed te laten varen, en, indien er nog ambtenaren op onze buitenbezittingen gevonden worden, die, ambitieus of oorlogszuchtig, zulkeu weg mogten willen opgaan, bij hen die neiging krachtig te onderdrukken. Daarmede zal echter slechts de helft bereikt worden van het doel, dat wij voor oogen moeten hebben. Het kwaad schuilt niet alleen in de uitbreiding van gebied, maar
101 13de ZITTING. 4.
25 NOVEMBER.
Vaststelling' tier begrooting van Nederlandsch Indio voor liet dienstjaar 1870.
even/.eer, j a nog meer, in de uitbreiding van den kring onzer bestuursbenioeijingen. De invoering van bet cultuurstelsel op Juva beeft ons meer en meer gehragt in d a g e -
waarde, mag het oog niet gesloten worden voor de hoogst aanzienlijke uitbreiding van de koffljcultuur in Moert hinden, noch voor de concurrentie, die de Begering 1W-
lij ksuhe en regtstreeksobe aanraking mat de inlandsohe pligt is geweest op baar eigen terrein aan de particuliere bevolking an ons gedwongen tot gestadige inmenging in nijverheid toe te laten.
al de détails der volksliuisliouding. Van daar eene toegO nomen en steeds toenemende behoefte aan ambtelijk personeel in alle dienst takken , die reeds nu niet /onder bezwaar kan worden vervuld. Ik behoef sleebts te wijzen op bet telkens voorkomend gebrek aan ambtenaren voor speeiale diensttakken opgeleid, en hoe de noodzakelijkheid
zieh dikwerf voordoet, om tot gewigtige ambten personen
te reenen die daarvoor niet behoorlijk opgeleid noch berekend zijn. Maar buiten Java werkt geen cultuurstelsel, en toch begint het meer en meer gebruikelijk te worden om zich ook daar met de inlandscbe huishouding te bemoeijen en de dagelijksehe bestuurder van bet volk te worden. De schuld daarvan moge niet in de eerste; plaats liggen bij de Regering, maar veeleer in eene overdreven en verkeerde toepassing van hare inzigten, bet is niet te ontkennen, dat er ook Regeringsmaatregelen zijn genoman, die op die rigting invloed hebben uitgeoefend. Jk noem er slechts één, dat is de reeds vrij ver gevorderde hervorming van het regtswezen in de buiteubezittingen. In beginsel bestrijd ik die hervorming niet, overtuigd dat onze regtspraak in allen gevalle beter zal zijn dan die van de Indische vorsten en volken. Ik kom alleen op de quaestie van opportuniteit, en vraag of men wel genoeg in het oog heeft gehouden, dat: qui trop embrasse mat étreint. Als eenmaal ganscb Suinatra ons opnergezag zal erkennen, als de hervorming van ons regtswezen een fait accompli zal zijn geworden, en met zijne onvermijdelijke nasleep van hoogere eischen op het gebied van politie- en administrative dienst steeds verder om zich heen zal grijpen , dan vraag ik: van waar moeten de ambtenaren komen, om in al die eischen van de dienst te voorzien? Zal het kleine Nederland bij voortduring in staat zijn, niet om een voldoend aantal personen, maar een voldoend getal ambtcnaren te leveren, met de noodige kennis en ervaring toegerust? Ik betwijfel dit ten sterkste en geloof dat. het goed en noodig zal zijn om niet verder in die rigting voort te gaan. Men moet veeleer een stelsel van inkrimping, dan van uitbreiding van bestuursbemoeijing volgen. Ik zou in elk geval wensehen dat in de deelen , onlangs aan ons gezag onderworpen , het zelfbestuur van Indische vorsten en volken , waar het nog bestaat, zal worden gehandhaafd , en waar het door den oorlog of door bijzondere omstandigheden uit zijn verband mogt zijn g e r u k t , zooveel mogelijk hersteld. Op de werking van dat zelfbestuur zal noodwendig een gestadig toezigt noodig zijn, maar dit kan door enkele geschikte ambtenaren naar behooren worden uitgeoefend. In de tweede plaats wenscb ik de aandacht te vestigen op de noodzakelijkheid om den grooten landbouw op Java, waarmede ik hier bedoel de cultuur van producten voor de Europesche m a r k t , krachtdadig te bevorderen. Ofschoon niet van geringe beteekenis, staat die cultuur niet in verhouding' tot den zeer vruchtbaren bodem en tot eene grootendeels landbouwende bevolking van 18 a 20 millioeu zielen, die gaarne werkt als zij weet dat zij de vruchten van haren arbeid zelve zal genieten. Wij staan én finantieel én oekonomisch in Indie op een keerpunt. Het cultuurstelsel, waarvan ik de groote verdiensten niet ontken , heeft zijn tijd gehad. W a t er van overblijft is de verpligte teelt van suikerriet, die krachtens de wet in de volgende jaren zal verminderen , om in 1800 geheel op te houden. De gouvernements-koflijeultuur bestond reeds lang vóór de invoering van dat stelsel en behoort er eigenlijk niet toe; doch, hoe dit zij, en ofschoon de voordeeden van die cultuur niet kunnen gemist worden , zoolang geen betere middelen om de schatkist te stijven gevonden zijn , is het eene andere vraag: hoe lang de gouvernements-koffij nog de . urk 7-al hiuinen blijven, waarop nu niet meer de Neder* AtV he -' m a a r d e l n m s c h e huishouding drijft. Afgezien toch van de wisselvalligheid in oogst en markt*
Indien de productie, gelijk te verwachten is, sterk toe-
neemt, zal de koffljmarkt, die reeds eene teruggaande neiging vertoont, UOg verder .dalen, en eene cenigzins
belangrijke daling, bijv. als de prijzen terug loopen tot die van 1870 en 1871, dus zoover nog niel achter ons
liggende, zal terstond in indie eene bedenkelijke geldnood doen ontstaan. Het oogenblik is dus niet geschikt om stil te zitten,
maar dringt integendeel om maatregelen te beramen, zoo-
wel om uit de koffljcultuur , als het mogelijk is, meer vaste en duurzame voordeden t e verkrijgen dan het bedrijf van koopman voor den Staat oplevert, als om den grooten
landbouw krachtdadig te bevorderen en alzoo in de toeneming der algemeene welvaart, zij het op indirecte wijze, de middelen te vinden om in de stijgende uitgaven te voorzien. Over de Gouvernements-koflijeultuur zal ik thans niet verder spreken. Maar voor de krachtige ontwikkeling van den grooten landbouw is eene ruimere beschikbaarheid van den bouwgrond noodig". Vraagt men naar de resultaten der agrarische w e t , dan kan slechts op één punt een gunstig antwoord volgen, en dat is de uitgifte van gronden in erfpacht. Daarover valt zeker niet te k l a g e n , als men in de koloniale verslagen leest dat sedert de in werking treding der wet, dus sedert 1870, reeds meer dan 50,000 bouws in erfpacht zijn u i t gegeven of toegezegd. Intusschen beeft mij een berigt getroffen, dat ik dezer dagen in ejn der bladen heb gevonden omtrent eene beschikking , door de Indische Regering genomen , dat de Maleijers, die op erfpachtsgronden koffij teelen , verpligt zijn het product in de landspakhuizen te leveren voor denzelfden prijs, waarvoor de landrentpligtige koffij moet geleverd worden. Is dat berigt' j u i s t , dan is bet groote voordeel van het erfpachtsregt voor den inlander tot nul gereduceerd, en dewijl in de betrekkelijke voorschriften geen onderscheid wordt gemaakt tussehen de inlanders en andere nationaliteiten, zoo meen ik dat die beschikking in strijd zou zijn zoo niet met de letter, dan toch met den geest en de bedoeling dier voorschriften. Het zou mij zeer aangenaam zijn van de Regering te mogen vernemen wat er van deze zaak i s , en liefst dat het berigt geheel ongegrond is. In den regtstoestand der geïrrigeerde velden , waarop het voor de suikercultuur en menigen tak van Indischen landbouw aankomt, is nog weinig verandering gekomen. De koloniale verslagen van de laatste jaren getuigen als om strijd boe de voorschriften der agrarische wet tot uitvoering van dit punt onvoldoende zijn gebleken en men tot dusverre achterlijk blijft om betere regelen te stellen. Nog altijd verkeert de conversie van communaal in individueel grondbezit — waaromtrent, zonderling gen o e g , de agrarische wet en de voorschriften tot hare uitvoering geheel zwijgjn, terwijl daarvan het hoofdelement had moeten zij:i gemaakt — in de periode van onderzoek en adviseren. Wel zegt de Hegering in haar antwoord op het Voorloopig Verslag, dat eenig verder uitstel geen kwaad k a n , omdat de bevolking toch volkomen vrij is tot de conversie over te gaan waar zij w i l ; maar ik geloof d a t , na al het gebeurde, wat ik bier niet behoef te herinneren , menig inlander in de binnenlanden verbaasd zou opzien als hij van die volkomen vrijheid hoorde. Bovendien , zat de conversie met orde en regelmaat geBChieden zonder te schaden aan de belangen van derden , en daaronder die van bet Gouvernement zelf en van het ambtelijk landbezit der dessabestuurders , dan zijn stellige voorschriften onmisbaar, en zou van eene volkomen vrijheid zonder voorschriften meer kwaads dan goeds te wachten zijn. De voorwaarden , waaronder het individueel bezit kan overgaan in het bij de agrarische wet gecreëerd zeer beperkt inlandsen eigendomsregt, schijnen zoo bezwarend
102 13da ZITTING. -
25 NOVEMBKB.
4. Vaststelling der begrooting van Nederlandsch Indie voor het dienstjaar 1879.
en tijdroovend te zijn , dsit er weinig of geen gebruik van wordt gemaakt, en ook de regelen op de huur en verhuur van gronden door inlanders aan niet-inlanders schijnen meer belemmering dan nut aan te brongen , althans beide partijen trachten zich daaraan zooveel mogelijk te onttrekken. Nu lees ik in het laatste Koloniaal Verslag: » Het voorSchrift dat elke deelgeregtigde in de gemeentegronden zijn aandeel slechts mag verhuren voorden tijd van zijn genot, is gebleken in geen enkel gewest bezwaar te hebben opgeleverd , zelfs daar niet waar jaarlijksche verdeeling van den grond gebruikelijk is. Uit den aard der zaak moet daar degene, die zijn aandeel ter beplanting met suikerriet wil verhuren, met het dessabestuur en de overige deelgeregtigden in overleg treden , maar deze weigeren nooit hem zoolang als noodig in het genot van zijn aandeel te laten." Maar dit is niet de openlijke, royale weg, en de correctie volgt dan ook dadelijk in deze mededeeling van het verslag: » Wat de conniventie tusschen ondernemers en dessahoofden betreft, het is waar dat vrij algemeen door de huurders van gronden voor de suikercultuur het een of ander aan de hoofden wordt betaald , en dat deze hunne bemoeijingen met de verhuringen on met de verhuurde gronden veelal verder uitstrekken dan met hunne ambtspligten is overeen te brengen." Wie de geschiedenis der bij het Indisch Staatsbladxtm 1838, n°. 50 , bedoelde overeenkomsten met de hoofden of oudsten der gemeenten kent, zal met mij moeten toejuichen dat daaraan in 1863 een einde is gemaakt, zal niet wenschen dat de bedekte corruptie, die door die overeenkomsten is ontstaan, op nieuw in het leven trede. Met zeer veel genoegen heb ik dan ook gelezen, dat de Indische Begering de voorstellen om op de verbodsbepalingen van 1863 terug te komen, en dus werler overeenkomsten met de gemeenten toe te laten, vierkant heeft afgewezen. De toekomst der suiker-industrie zal niet op die wijze verzekerd worden ; daarvoor is een beter gevestigde regtstoestand noodig. Met en welligt meer dan anderen ben ik gestemd te?en eiken maatregel, die de bevolking zou kunnen verleiden of haar de gelegenheid geven om zich op ligtvaardige wijze van hare zakelijke regten op den grond te ontdoen. Alvorens haar het regt van vervreemding toe te kennen, moet, nadat hare regten zoo langen tijd ligt zijn geteld — om geen andere uitdrukking te bezigen — zekere tijd verloopen, waarin zij de waarde van den grond leert kennen en waarderen. Alleen de zekerheid van voortdurend en ongestoord bezit kan aan den grond de waarde geven , die hij bij een tijdelijk en afwisselend bezit niet kan hebben, en zal de bevolking aansporen om zich toe te leggen op de teelt van producten voor de Europesche markt, omdat die meer voordeden oplevert dan de teelt van inheemsche gewassen. Daarom wensch ik niet enkel in het algemeen, maar ook in het Staatsbelang, dat zelfs in Indie — ofschoon men het tot nog toe weinig begrepen heeft, — betrokken is bij de toeneming van het nationaal vermogen, dat de Regering alle bezwaren, die nog bestaan tegen de vorming van een op regtszekerheid steunend inlandsen grondbezit uit den weg moge ruimen. Daarom moet aan het gebruik, of liever aan het misbruik om de ^emeentevelden jaarlijksch te verdeelen, — een gebruik, dr.t voor het cultuurstelsel grootendeels weder in het leven is geroepen en hier en daar vooral door de inlandsche bestuurders in het leven wordt gehouden, — een einde komen overal, waar de bevolking zich daartegen niet verklaart opgrond van toestanden , die buiten het bereik der Regering liggen. Daarom is het naar mijne overtuiging niet voldoende dat de vestiging van en den overgang tot een individueel grondbezit door de Regering als het ware schoorvoetende wordt toegelaten, maar ligt het op den weg eener vrijzinnige Regering, om, in het welbegrepen belang van Nederland en Indie , dien overgang openlijk aan te moedigen en gemakkelijk te maken. Waar men dikwerf niet gesehroomd heeft op zoo V2lerlei wijze inbreuk te maken op de regten en belangen der bevolking ter willo van het
Staatsbelang of ter wille der belangen van bijzondere instellingen of personen, daar verwacht ik van deze Begering dat zij den moed en het talent hebbe om voortaan in tegenovergestelde rigting werkzaam te zijn. De heer de Cascmbroot: Met genoegen vernam ik uit den aanvang der rede van den vorigon machten spieker dat hij van oordeel is dat eerlang Nederland zal kunnen geroepen worden geheel Sumatra te administreren. Ik deel in dit gevoelen niet, maar ik hoop van harte voor het vaderland dat die voorspelling bewaarheid moge worden. Toen ik bij de behandeling van het antwoord op de Troonrede de eer had een amendement te stellen, wan-van de strekking was om der Begerings oorlogspolitiek ter sprake te brengen, toen was bet niet het geschikt oogenblik een debat over die politiek verder uit te breiden. Rij de behandeling van deze begrooting echter is, geloof ik, deze aangelegenheid geheel aan de orde en zij het mij vergund, mijnheer de President, te spreken over de onstandvastige politiek van den oorlog welke het verlies van zooveel nienscheulevens en zooveel millioenen guldens reeds heeft veroorzaakt. De politieke leiding behoort der Begering toe, terwijl de uitvoering, het militair gedeelte zijnde, geheel moet worden overgelaten aan den militairen chef, die de krijgsopcratien aanvoert. Zoo schijnt de Regering er ook over te denken. Wat het stelsel der Begering betreft, lezen wij in de Memorie van Beantwoording, dat de Begering zich » tot taak gesteld heeft, en»." Mijnheer de President, ware die politiek in werkelijkheid van den aanvang af gevolgd en volgehouden en had de voorbereiding bedaard en zonder gejaagdheid plaats gehad, welligt ware dan Atjeh niet geworden de kanker der Nederlandsche finantien. Tot krachtige handhaving onzer militaire stellingen ontbreekt nu ten eenen male niets ineer en niets minder dan de verdedigbaarheid onzer militaire vestiging. Van dit ongeloofelijfc feit wordt in de gewisselde stukken niet gewaagd. Ik zou hierover ook gezwegen hebben, mijnheer de President, ware het niet dat de pers op Java dat ongeloofelijk feit reeds lang aan de wereld heeft kenbaar gemaakt, ware het niet, dat zoo lang die onhoudbare toestand bestaat er niet aan gedacht kan worden de levende strijdkrachten te verminderen. Ik betreur het, dat mij dit feit nog onbe'zend was, toen ik in September jl. mijn amendement stelde, want de strekking er van ware dan welligt door de Kamer gebillijkt geworden, en ik zoude het met eene kleine wijziging in den vorm nimmer hebben ingetrokken. Hoe kan de Begering, zoo lang deze onverschoonbare fout blijft bestaan, hare nu vastgestelde oorlogspolitiek doen uitvoeren ? Wie heeft het hevel gegeven om de verdedigbaarheid van onze vestiging op Atjeh op te heffen ? Mij dunkt, de natie heeft het regt zoodanige vraag tot de Begering te rigten. Aan het vervolgen van den vijand in een land dat niet in alle rigtingen kan doorkruist worden , zegt de Memorie van Beantwoording te regt, dat niet gedacht kan worden. Daaraan heeft ook niemand gedacht, Mijnheer de President, ook niet zij die met mij eene afwachtende vredespolitiek, dat wil zeggen eene overwinning door zoogenaamde humane en zedelijke middelen, zonder agressief op te treden, afkeurden. Neen, wel was de bedoeling, althans de mijne, in overeenstemming met geachte officieren die voor den vijand gestaan hadden , den vijand zoo min mogelijk rust te laten wanneer hij binnen het bereik onzer verdedigde stellingen durfde komen, hem steeds met agressive handelingen, wanneer daarvan eenig positief nut te verwachten was, aanhoudend te toonen dat wij hem niet vreesden. Mijnheer de President, dat is geheel wat anders dan agressief op te treden om het land te veroveren ; zoo iets is boven onze krachten. Ik stel er prijs op om dit te constateren, omdat ik in het Voorloopig Verslag mijne zienswijze niet terugvind , wanneer ik in § 1, de tweede zinsnede, lees, aanvangende met » sommige leden meenden, dat het stelsel, om zich te bepalen " en wat daarop verder volgt.
Vel 29.
103
Tweede Kamer.
13do ZITTING. - 25 NOVEMBER. 4.
Vaststelling der begrooting van Nederlandsch Indie voor bet «lionstjaar 1879.
Welligt, heb ik mij in de afileeling waartoe Ik behoor onduidelijk uitgedrukt, «laar ik tot oog toe, altijd blyf belmoren tot degenen die bet beleid der Regeriug ten opsigte van don oorlog hebben bestreden, en Ik met het woord vervolgen iteedi de agressive handelingen bedoeld 1K:1J , door mij zoo even aangegeven. Bene verdediging zonder nu on dan agresiief optetnd-n is altijd eene slechte verdediging. De bekende militaire schrijver Clauzewiti segt hieromtrent in de Revue militairc do 1'Etranger, van il .Mei 187(5, peg. 252: • Toute troupe qni s'attache a une poütion e;t paralytóe et a comme du plomb dans 1'aile; toute armee qui i'abrite et s'enferme dans un camp retranché est perdué; en renonfant & tenir la campagne, elk; i'avoue impuissante. La force morele, tolle est en dernière analyse la vóritable puissance d'une armoe, et tout co qui pont porter atteinte :ï la force morele, doit ètre redoute comme un Beau." D u s , Mijnheer de President, ware het alleen maar om do » force m o r e l e " der troepen te handhaven, dan reeds was het agressief optreden uit onze militaire vestiging drin-
gend voorgeschreven, maar vooral is die af te keuren tegenover een vijand, die met de grootste doodsverachting
meent te strijden voor zijne onafhankelijkheid; die elke humane handeling als eene /.wakheid beschouwt en nog zoo berbaarsch i s , dat hij niet geschroomd heeft den eersten
parlementair met de witte vlag, op hein afgezonden, op
de wreedaardigste wijze te vermoorden. Vooral is zoodanige verdediging' onmogelijk, wanneer, zoo als bij de invoering der humane politiek het geval w a s , de kralen met Kotta Bedje elk oogenblik, door een stouten aanval des vtjands, van elke communicatie met de zee had kunnen afgesneden worden. W a s zoodanige zonderlinge taktiek af te keuren , niet minder verdient de hoogste afkeuring uitgesproken te worden over een oorlogsheleid , dat hij een totaal gemis van het bestaan van een goed ingerigt transportwezen', na. de oorlogsverklaring besloot tot het doen eener landing in het noorden van Sumatra. Dat gemis alleen toch beeft aan directe en indirecte uitgaven in de jaren 1873 , 74 en 75 eene ronde som van 14 millioen gekost, en men rekent, dat na dien tijd alleen voor het vervoer van troepen en van zieken en gewondeu er nog ruim 11 millioen bijkomen , zoodat van 150 millioen 25 millioen alleen aan het treepenvervoer is uitgegeven, en wanneer men dan bedenkt, dat het vervoer van zieken en gewonden dikwijls hoogst gebrekldg is geweest, dan mag het gevraagd worden, of, alvorens tot eenige landing over te g a a n , het met volstrekt noodzakelijk w a s , het transportwezen zoodanig in te rigt e n , dat men niet zou afhangen van stoomboetmaatschappijen of reederijen , die f 1500 daags voor huur van hunne schepen eischten ; dit waren onder anderen ook de groote nemers, door den Minister van Koloniën bedoeld in zijne rede van 10 Mei jl. De aandeden der Neierlan lseh-lndische Stoombootmaatschappij stonden dan ook , volgens de mailcourant van 11 OctoberjL 180 pet. genoteerd; diezelfde aandeelen waren vóór den oorlog ter naauwernood e peri te verhandelen. Waar een oorlog al niet goed voor is! In de allereerste plaats had men moeten zorg dragen , dat er 4 of 5 groote transportschepen , waaronder een paar goed ingerigte hospitaalschepen voor de dienst in Indie beschik* haar waren. De toenmalige Ministers van Koloniën en van Marine, heiden geachten bewindslieden , wien het niet aan schranderheid ontbreekt, hadden toen misschien eenige onzer fregatten, die toch voor de marine ongebruikt lagen , in zes of negen maanden op die wijze; kunnen gebruiken en inrigte.i; en nog geef ik het den tegenwoordigen Minister in overweging, nu de oorlog nog zoo lang kan d u r e n , om, tot degelijke bezuiniging, zoowel het transportwezen in Indie , als het vervoer van troepen uit Nederland naar Indie zoodanig te regelen , dat het Gou-
vernement zich ten allen tijde"kan losmaken ven den woeker
der door mij bedoelde he.-.ièrs. Er is in 't begin van dit jaar een belangrijk werk geschreven dooreen kundia* officier van het Indisch leger, onder den pseudoniem van » Monitor", waarin men feiten geconstateerd vindt ten opzigte van het transportwezen, die eiken Minister van Finantien
de haren te bergen zullen doen rijzen, en waarvan ik de lezing niet genoeg kan aanhevelen aan allen die in 'sltinds
finantien belang stellen. Zij zullen dan ook met mij moeten instemmen , wanneer ik verklaar dat de belangrijkste! lak van dienst hij zoo'n oorlog, «liet transportwezen", niet naar liehoorou vóór het bevelen van eene landing in het
onbekende Noorden van Bumatra, ia geregeld geworden, en 'slands finantien ook daardoor geducht hebben geleden.
Op den 24sten September jl. vernam ik met genoegen van den Mini ter van Koloniën, dat hij met den (iouverneur-
Qeneraal het stelsel had aangenomen om bet oorlogvoeren geheel over te laten aan den militairen chef op Atjeb,en dat deze daarin volstrekt niet belemmerd word; men had
altijd de taktiek moeten overlaten aan hem die de troepen moet aanvoeren, en hem daarin niet moeten belemmeren. Maar is de Minister er wel zeker van dat onder anderen het beperken der zeemagt in het blokkeren van de kust geen belemmering is voordien militairen aanvoerder, waardoor toch de invoer van wapens en ammunitie voor den vijand gemakkelijker wordt gemaakt? Is het optreden sedert 1 Jenuarij jl., volgens het Koloniaal Verslag , van een civiel bestuur, bestaande uit 5 adsistent-residenten en 14controleurs, geen noodelooze belemmering der militaire autoriteit, daargelaten nog de nieuwe finantiele last hierdoor op den Staat geworpen? Is de ontevredenheid der troepen — veroorzaakt door kwalijk te motiveren vredesbezuinigingpn — geen groote belemmering T Ben ik wel ingelicht, dan heeft m e n , ja de entree de campagne aan den officier teruggegeven, maar wordt er nog voortdurend onderscheid gemaakt tusschen de uitrukkende en op post blijvende troepen in het verstrekken van campagne*vivree. In 't Koloniaal Verslag, blz. 50 en 6 4 , kan men lezen, dat vooral de minderen, te beginnen met 1 Julij 1878, in hunne tegemoetkoming voor buitengewone uitgaven ook op de schepen in de Atjehsche wateren aanmerkelijk zijn besnoeid geworden. Op blz. 50 leest men n o g : »wat de officieren betreft, werd een terugkeer tot den normalen toestand voor alsnog ontijdig geacht ". Zonder te gewagen van de groote verwarring, die door een en ander in de administratie gebragt wordt, mag ik vragen, ofhetstaatkuudig is de ontevredenheid der minderen juist te hevorderen in een tijd dat men alles moest dben om hen in zooveel vermoeienissen en ellende op te vrolijken. Men vindt in het jjatuviaasch Handelsblad van 9—12 en 21 Augustus jl. feiten aangehaald , d i e , zoo als het blad het n o e m t , een gevolg waren der vredes-mystificatie en bezuinigingswoede, waardoor de verdediging van de Nederlandsche vestiging op Atjeh zoodanig gebrekkig was geworden, dat op zekeren dag 4(5 verpleegden in het hospitaal zijn vermoord of vreesselijk verminkt zijn geworden en waardoor op 22 Junij jl. het den "ijand bijna gelukt i s , den Kraton van alle communicatie met de zee af te snijden. Wanneer zulke belemmeringen blijven bestaan , Mijnheer de President, dan behoeft waarlijk niet als geruststelling aangenomen te worden , dat er nu geen belemmeringen logen de taktiek van den militairen chef zullen bijkomen. Daarom vraag ik den Minister, die zonder twijfel naar een goed doel streeft, of er reeds iets gedaan is om die be-
lemmeringen op te heffen en den defensiven toestand te verbeteren, vooral of den militairen chef de nnodige manBCbappen en bet geld verstrekt zullen worden, om de Kraton in behoorlijken staat van verdediging. terug te brengen. Ook of onder anderen, wat het finantiele betreft, men niet de beide bevelhebbers te land en ter zee , wien men den titel van gouverneur en van staliouskommaddaid heeft gegeven, om daardoor tevens ettelijke honderden guldens op hun tractement of buitengewone toelagen te besnoeijen , of men aan die twee personen , die met de eer onzer vlag ook liet heil der Nederlandsche finantien als het ware tij.lelijk in handen hebben, of men aan die twee hoofdpersonen in den gevoerd wordenden oorlog , niet de gelden terug kan geven die men hun ontnomen heeft. Omtrent bezuiniging toch , zeide de Minister volkomen te regt op den lOden Mei j h : » dat het zaak is voor eeiie Regering om niet te karig te zijn ten aanzien van hen , die leven en gezondheid voor het land veil hebben".
Handelingen der Stnten-Gcnoraal. — 1S78—1870. II.
101 18de ZITTING. 4.
25 NOVEMBER.
Vaststelling' der begrooting vnn Nederlandsch Indiü voor het dienstjaar 187!).
In het reeds genoemde Ifawh'lsblad van 20 Julij jl. hel) Ik ook niet verbazing gelezen, dat door het departement van marine in Indie aan den advocaat-fiscaal voor land* en •/cemagt do vraag il gerigt wat verstaan moet worden door
staat van oorlog, — niettegenstaande bet feitelijk beetean van blokkade elke vraag naar bet bestaan van oorlog overbodig maakte; waarop door den iiseaal geantwoord wenl dat op Atjeh van een staat van oorlog geen sprake kan zijn!! Mijnheer de President, gold het niet eene MO ernstige zaak, dan moest zoodanig antwoord met een schaterend gelach bejegend worden. Ik wensehte wel te weten of de Regering niet erkent dat en die vraag én dit antwoord geen de minste raison d'etre kunnen hebben. » Terwijl de Atjeh-oorlog, zoo bloedig en kostbaar als er ooitin Indie een gevoerd is, (zoo schrijft het mail blad van 29 Julijjl.) bij uitnemendheid eene volkszaak is, heeft de natie belang bij het opsporen der oorzaken, waardoor de autoriteit is gekomen tot het vragen en geven van adviesen als het zoo even vermelde. I)e waarheid is, dat op 22 Junij jl. zoowel het leger als onze nederzetting op Atjeh in gevaar hebben verkeerd, dat het aan onze linien liggend terrein der VI Moekim ons door den vijand is ontweldigd, en dat dit alles het regtstreeksch gevolg is, zoo van het officieel ontkennen desoorlogs, als van het op alle wijzen offeren aan de vredes-lietie, in die mate, dat moordende en brandende vijanden niet a n ders werden aangeduid dan als » maraudeurs" en » kwaadwilligen."" Eindelijk, Mijnheer de President, nog een ander gewigtig punt waarop ik de welwillende aandacht dei Regering en der Kamer wenscli te vestigen. Het is anderhalfjaar geleden dat de toenmalige Minister van Koloniën der Kamer den voornamen inhoud mededeelde van een brief van den Gouverneur-Generaal over de reis naar Atjeh van dien tijdelijk zoo hoog geplaatsten staatsman. Omtrent die reis, waarvan eene vorige Regering de verantwoordelijkheid draagt, komt in het Koloniaal Verslag § 3 , bladz. 4 , het volgende voor: » Uit liet vorig Verslag is gebleken dat de staat van zaken in het noorden van !3umatra in Maart 1877, toen de Gouverneur-Generaal zich derwaarts begaf, deed verwachten dat in Groot Atjeh geen verdere veroveringen zouden behoeven te worden gemaakt sinds onze strategische positie volgens het plan van wijlen den generaal Pel volkomen geconsolideerd w a s . " Na alles wat er sedert die reis in en om Atjeh is voorgevallen , mijnheer de President, moge het niet al te vermetel genoemd worden, na de hoogste onderscheiding waarmede de Gouverneur-Generaal ter zake van die politieke daad is vereerd geworden , als eenvoudig volksvertegenwoordiger te twijfelen, of die reis eenig nut voor 's lands belang heeft opgeleverd , te twijfelen zelfs , of het zoo noodig prestige van ons gezag daardoor niets heeft geleden. Waneer toch een zoo hoog geplaatst staatsman zich naar het oorlogsterrein begeeft, dan moet deinlandsche bevolking van den Archipel niet anders kunnen oordeelen, dan dat óf die oorlog ten einde spoedt óf iets hoogst gewigtigs tüt stand moet gebragt worden. Bij zijne terugkomst op Java moet de Gouverneur-Generaal aan al zijne onderdanen officieel kunnen verkondigen, dat hij, in al zijne hoogheid gezeten, zich naar Sumatra begevende, de zich daar bevindende oproerige onderdanen, die als kwuad willigen en rustvcrsloordcrs zelfs nu en dan het snelvuur onzer troepen trotseerden, (luchtig heeft bestraft en tot onderwerping gebragt. De redenen van politieken aard welke zoodanige reis wettigden, moeten toch in harmonie zijn met het zoo hoog gezag door hem bekleed. Militaire of strategische aangelegenheden kan hij toch niet beoordeelen; daarvoor zou het zenden naar 't noorden van Sumatra van het legerhoofd en van den vice-admiraal der vloot voldoende geweest zijn. De door mij zoo even genoemde brief was dan ook doorspekt met allerlei onmogelijke illusien, die, helaas, alle spoedig in kruiddamp zijn verdwenen. Onder anderen leest men op bladz. 14Ö6 der Handelingen van verleden jaar in dien brief het volgende: » Volgens aller getuigenis was de plegtigheid (de voorstelling der hoofden en het uitreiken
van vlaggen) indrukwekkend en wol geschikt om bij de
aanwezige hoofden eene blijvende herinnering aan onze magt en rijkdom achter te laten. Algemeen verwacht men ook dat de verkregen indruk verder zal gaan dan de aanwezige personen, en dat de woorden vnn verzoening door 's Konings vertegenwoordiger zelf uitgesproken, beter dan elk ander middel zullen dienen om bij den vijand de bestaande gevoelene van vrees en wantrouwen weg te nemen." Dus woorden van verzoening g i n g do Gouverneur-Generaal den Atjehers brengen. Mijnheer de President, ik wil gaarne gelooven, dat die wel eens te pas kunnen komen na de welsprekende woorden van het gesehut en van de Beaumont-geweren. Maar ik vraag met de kennis, die toen reeds bestond, van het volkskarakter in 't noorden van Sumatra, dat zoo hemelsbreed verschilt met dat der rustige landbouwende Javanen, hoe het mogelijk was eenig ell'eet te verwachten van woorden van verzoening. Ik zal de Kamer niet ophouden met nog veel uit dien illusienbrief voor te lezen. Alleen dit n o g , dat eene afdoende tuchtiging van Samalangan door den Gouverneur-Generaal na volledige bespreking met de autoriteiten te Atjeh werd noodig geoordeeld, waarna, indien de toestand op Atjeh niet achteruitging, Zijne Excellentie hoopte, de troepenmagt te kunnen verminderen en binnen kort het blokkerende eskader te ontbinden. Üp 10 Augustus 1877, dus vier maanden i a die reis, Mijnheer de President, volgens het Koloniaal Verslag, bladz. 4 8 , had de tuchtiging van Samalangan plaats; daarop volgde de verwoede strijd op Temoelit, zie bladz. 40. Bij beide deze gevechten te zamengenomen sneuvelden van onze zijde 6 officieren en 5G minaeren, terwijl wij aan gewonden 14 officieren e n l 9 9 m i n deren telden. Onier de gewonden was ook de dappere kolonel van der Heydiii. Zie bladz. 40 van het Koloniaal Verslag. Üp dieselfile bladzijde, tweede kolom, onderaan, vindt men dat bij besluit van 17 Eebruarij 1878, n°. 5 8 , deformatie herzien en verminderd werd met 28 officieren en 904 minderen; daarna Mijnheer de President, werden er allerlei bezuinigingen ingevoerd door den oud-intendant Kroesen, waardoor de grootste ontevredenheid bij de militairen ontstond. Hoe dit ook zij, na alle inkrimping van troepenmagt en geschut veranderde plotseling de toestand in Mei j l . (zie bladz. 50 van het Koloniaal Verslag, 2de kolom), zoodat die 994 minderen en 28 officieren dadelijk met den meesten spoed moesten vervangen worden — en 2000 man uit Java naar Atjeh werden overgebragt. Alle vredes-illusien waren nu vervlogen. Expeditien naar Segli, n a a r l ' e d i r , naar Edi, naar Pedawa, naar Gedoeng en Blang P r i a , waarbij successivelijk 197 der onzen sneuvelden of gewond werden, namelijk gesneuveld 5 officieren en 37 minderen, gewond 5 officieren en 150 minderen, terwijl de vijand ongeveer 577 dooden en 400 gekwetsten bekwam. Het was toen, dat ook op den vermaarden 22 Junij dezes jaars de Kraton in zoodanigen weerloozen toestand verkeerde, dat men er op bedacht was geen krachten te verspillen aan het bezetten der wallen, die niet te verdedigen waren, maar den vijand op het Generaalsplein in carré af te wachten — eene ware daad van wanhoop, Mijnheer de President, waarvan het resultaat niet ü; voorzien was. Het mailberigt in het Balaviaasch llaiidlsMad voegt daarbij het volgende: » De'schatkist mogt bij het inrukken van posten belang hebben om bierdoor tot dat van troepen te geraken, bovenal hadden intusschen de eischen der verdeliging behoori>n ingang te vinden. Nederland beeft daar ontegenzeggelijk de ervaring opgedaan, dat het met zijn vredespolitiek de veiligheid voor zijne troepen heeft opgeofferd." Nu is mijne bescheiden vraag aan de Regering niet ten onpas, of zij meent dat de reis van den GouverneurGeneraal en de gevolgen er van eenig werkelijk nut heeft geslicht in 's lands belang f .Naar mijn bescheiden oordeel had men beter gedaan hem o]) Buitenzorg te laten blijven. Het prestige van ons gezag , zoowel als 's lands belang in 't algemeen, zouden als Ion niet in gevaar gebragt zijn geworden. Mijnheer de President, er zijn nog vele grieven ; misschien kom ik daar later op terug — Ik bepaal mij dus die slechts
105 13de ZITTING. 4.
25 NOVBMBBB.
Vaststelling der begrooting van Nedorlandsch Indie voor hot dienstjaar 1879.
mali; ongeoefend
« r u s t i g e " r u s t , die hij na een lang ambtelijk leven genieten m o g t , op te offeren om de waarlijk niet honijdens-
en onbekend zijn met de behandeling der gewennen van net veldgeschut — en de talrijke gevallen ren dienstweigerlng, eon gevolg onzer gebrekkige militaire straf-
Ik vlei mij dan ook, datwtf eindelijk het tijdperk zullen i n g a a n , waarin van deze active politiek bewijzen zullen
te noemen — hot zonden van allerlei aangeworven vreem* delingen uit Nederland, die ten oenen
wetten. Ten slotte veroorloof ik mij de woorden van liet Iiatavi/iasc/i Handelsblad, blad*. 7 1 1 , tot de Begering g e r i g t , voor een gedeelte tot de mijne to maken. Het gedeelte dat ik hoanm , luidt aldus: »Trek In het naar liersenBObimmea jagend civiel bestuur op Groot-Atjeh. Trek in het plan om op üleh-leh havengelden te vorderen en daardoor de eigen consumtie te belasten. Trek in de bentings op de kusten , welker aanleg ons op eens een veel te groot oorlogsterrein te bewaken heeft gegeven. Trek in de bepalingen, waarbij de marine aan banden wordt g e l e g d , en versterkt integendeel haar landingsvermogen. Trek i n , om kort te g a a n , de halve maat* regelen , tot dusver op elk gebied genomen , en kom tot het meest eenvoudige en dus het beat uitvoerbaar plan t e r u g , maar tevens, verwijder de tot dusver genoegzaam door niets opgewogan jaarltjksche uitgave van millioeuen." En nu voeg ik hier van mijne zijde bij, dat, wat ook door de Regering ten opzigte van Atjeh beraamd moge worden, welk plan ook gevolgd worde door haar, zij vóór alles onze vestiging op Atjeh zoo spoedig mogelijk zoodanig1 in verdedigbaren staat moet herstellen , dat bij eventueel agressief optreden, onze troepen den vijand veilig kunnen afwachten achter die verdedigde linien, indien de Atjehers bet ooit nogmaals zouden durven wagen van hunne zijde agressief te ageren om onze communicatie met de zee af te snijden , hetgeen onmogelijk is wanneer onze vestiging zoodanig bewajxmd en verdedigbaar is dat er ruim troepen steeds beschikbaar blijven om in urgente gevallen agressief op te treden. Agressief optreden van onze zijde wordt bepaald onmogelijk zoolang onze linien van defensie elk oogenblik door den vijand kunnen worden doorgebroken. Het oogenblik is ernstig , Mijnheer de President, ernstiger dan de groote meerderheid der natie weet; 't geldt hier de eer, misschien het voortdurend bestaan van het vaderland. De zaak op deze wijze nog langer te rekken, al kunnen onze finantien voor 't oogenblik nog ruim in de oorlogskosten voorzien, dat langer rekken op deze wijze gaat inderdaad onze materiele krachten te boven en leidt tot niets. Ik hoop van ganscher harte dat de Minister in het volle besef van de groote verantwoordelijkheid die op hem r u s t , mijne denkbeelden zal beamen en handelingen in dien geest zal voorschrijven. De heer L e n t l n g : Mijnheer de Voorzitter! Niemand zal ontkennen, dat voor Indie nog zeer veel te doen valt. De eerste spreker van heden heeft, d u n k t mij, uitvoerig bewezen wat er nog te doen valt ten opzigte van de agrarische aangelegenheden. Da suikercultuur, die belangrijke industrie van Indie, gaat eene donkere toekomst tegemoet tegen den tijd , dat de Staatsbemoeijing ophoudt Deptntjént en de andere heerendiensten zijn herhaaldelijk ter sproke g e b r a g t , zij zijn sedert lang in overweging. De vraag is echter: wanneer zal de tijd aanbreken, dat ook daaraan de hand zal worden geslagen? De laatste regeling van de landrente schijnt niet te beantwoorden aan de verwachting, en de tijd is aangebroken voor eene herziening; maar het schijnt dat men in Indie nog niet weet wat men wil; verschillende voorstellen worden gedaan, en: * entre ces lous Ie coeur dr Son Excellence balance". In één woord.de Minister, die aan het hoofd van het Departement van Kolonieu s t a a t , behoort eene activiteit aan den dag te leggen, die aan zijne betrekking eene hoogere beteekenis geeft dan die van administrateur van 'slands koloniën en overzeesche bezittingen. Deze active politiek ligt ook in het programma van dit Kabinet, en de heer van BOOM leverde , door in dat Kabinet zitting te n e m e n , het bewijs, dat hij zich aan de liberale politiek aangesloten en het liberaal programma met zijn naam onderteekend beeft. Hij heelt getoond moed en belangstelling voor onze koloniën te bezitten, door de
waardige laak van Minister van Koloniën op zich te nemen. geleverd worden. Tot dusver was liet wel eens: »de oude zaak ondereene nieuwe firma voortgezet". Misschien draagt de èn uit een linantieel én uit een strategisch oogpunt zeer gewigtige oorlog met Atjeh daarvan de schuld. Die oorlog mag intusschen het oog niet doen sluiten voor de
andere belangen van Indie, die niet minder gewigtig zijn
en ons niet minder ter harte gaan. Ik hoop, Mijnbeer de Voorzitter, dat de Minister voor die andere belangen niet alleen een open o o g , maar ook oen <>/i n hart zal hebben. Kr zijn een paar onderwerpen waarover ik met den Minister van gedachten wensen te wisselen.
Vooraf echter een enkel punt, naar aanleiding vanhet* geen de heer van Kees heden heeft gesproken, namelijk (ie agrarische wet. De heer van Kees beeft den Minister inlichtingen g e vraagd omtrent een berigt, dat mij verontrust heeft even als hem , een berigt dat in de Nieuwe Jiotlerdamsche Courant van PJ November als volgt luidt: » De Begering heeft beslist, dat de Maleijers, die op door hen ter Sumatra's Westkust in erfpacht bezeten //ronden koflij verbouwen, hun product evenzeer aan het Gouvernement moeten leveren als at koffij op ds negorugronden van welke geen verponding noch canon wordt betaald." De heer van Kees heeft de lioop gekoesterd, dat d a t b e ligt onjuist zou zijn, ik voor mij vrees dat het waarheid
bevat, ilet is voor mij zeer verontrustend. Van in erfpacht
uitgegeven gronden kan geen landrente worden geheven, en d.e verpligting om kotlij te leveren hangt samen met bet landreutestelsel. Waar dus geen landrente geheven wordt, kan geen sprake zijn van eene verpligting om het product van die gronden té leveren; en dat ook inlanders het regt hebben om gronden in erfpacht te ontvangen is een beginsel, dat in deze Kamer beeft gezegevierd, onder anderen bij de wet van den heer Trakranen tot regeling van de uitgifte in erfpacht, toen hier drie amendementen werden voorgesteld , door de hoeren van Goltstein, Wintgens en Fransen van de Putte , waarvan het laatste de meerderheid heeft verkregen en ook nedergelegd is in het besluit van 1870 tot uitvoering van de agrarische wet. Ik z e g : dat berigt is verontrustend , want indien dergelijke maatregelen op Sumatra's Westkust worden genomen, zou ik vreezen dat de tijd welligt niet ver meer is, dat zij ook op Java zullen overgebragt worden. E n wat nu de agrarische aangelegenheden betreft, de heer van Kees is tevreden met de toeneming van de uitgifte van gronden in erfpacht. Ik ben het met hem eens; maar ik zou den Minister wel de vraag willen doen, of het eene milde uitvoering va. 1 de wet van 1870 is, wanneer gronden uitgesloten worden die binnen dm tijd van tien jaren, zegge TIBM JAKEX, welligt noodig zullen zijn voor de gouvernementscultures t 01' het eene milde uitvoering der wet is, wanneer evenzeer gronden worden uitgesloten die in de nabijheid van dessa's liggen, omdat die evenzeer welligt noodig zullen zijn voor de vrijwillige koilijcultuur der bevolking ? Ik heb een warm hart voor de belangen der'Indische bevolking; maar ik vraag, of men hier niet te ver gaat. Dergelijke gronden toch, die in de nabijheid der dessa's zijn gelegen, zijn voor de industrie van groote waarde, omdat men daar de werkkrachten kan gebruiken die in de dessa's te vinden zijn, terwijl ook de bevolking in dat geval grootere voordeden zal genieten dan wanneer zij op die gronden koffij teelt en verpligt zal zijn die tegen den lagen prijs aan het Gouvernement te leveren. E n n u nog een woord over de pantjénsdiensteii. Die zaak is hier meermalen en ook nu weder in bet Voorloopig Verslag besproken. Wat antwoor It de Minister? i> Wanneer hel tegenwoordig oogenblik geschikt werd geacht om eene beslissing aangaande de afschaffing der pantjénsdieiisten te nemen , zou daarmede wel eene be-
106 13de ZITTING. 4.
25 NOVEMBER.
Vaststelling der begrootiug van Nederlandsch Indio voor hot dienstjaar 1879.
slissing aangaande da Indische voorstellen betreffende de afschaffing v;m lomnüge andere heerendiensten gepaaid kunnen gaan. A! moge dus vroeger de lamankoppeling
mogelijk dat men thans spreekt van f 5 ? Het aequivalent wordt in het jongste Koloniaal Verslag gesteld op f 1. Dat van 1874 spreekt van f 1 , f 0,50 of f 0,25, naar geeene oor/.nak van uitstel zijn geweest, op dit oogenblik lang van de verschillende dagdiensten. is zij dit niet meer." Het Ligt misschien aan m i j , maar \ an waar in dien korten tijd dat geheel veranderde /.eer duidelijk is mij dit antwoord niet. De iamenkoppe- stelsel f Wilde de Minister met een groot cijfer te noemen ling bestaat niet meer, en tocli zegt de Minister: » wan- ons afschrik aanjagen ? neer het tegenwoordig oogenblik daartoe geschikt ware, Hoe het zij , ik hoop dat de Minister spoedig de hand zou daarmede wel eeoe beslissing over de Indische voor- aan het werk sla. Wenscht de Minister de zaak hij afzonstellen aangaande de afschaffing van andere heerendiensten derlijko wette regelen , ik zal hem niet tegenwerken. Maar gepaard kunnen g a a n " . Dus alweder eene zamenkoppellng. ik kan niet begrijpen, dat de regeling moeijelijk kan zijn Het oogenblik u niet geschikt. Mag men vragen: waarom nadat de zaak reeds zoo lang is voorbereid en overwogen. niet? Uoelt de Minister op den linaniïelen toestand? Dan Het is nieei'daii tijd dat eene beslissing genomen worde, want wijs ik op het Koloniaal Verslag hlz. 8 3 , waarin wij lezen, de zaak is zeer urgent. nadat gezegd is dat een arquivalent van f 1 voldoende ia: Urgent, omdat het de eer en den naam van Nederland » De opbrengst van het boomgeld werd geacht voldoende geldt. De afschaffing der persoonlijke diensten ten behoeve te zullen zijn ter bestrijding niet alleen van de kosten van de inlandsche hoofden is in het begin van 18(>(i plegtig dier tractementsverhooging, maar ook van alle uitgaven , aan do inlandsche bevolking toegezegd , en in den herfst verhouden aan de voorzieningen weike genomen zouden van hetzelfde jaar is de uitvoering van den maatregel moeten worden bij de afschalling van heerendiensten, tot VOOIU.UOPIG uitgesteld. Sedert 12 jaren wacht de inlandsche dusver ten behoeve van het Gouvernement gevorderd." bevolking op de afdoening dier oude schuld, op de verEindelijk wordt daar gezegd , dat de Indische Begering vulling der plegtig gedane belofte! De inlandsche bevolking gewenscht had die afschaffing te doen ingaan niet 1 Januari] mag niet twijfelen aan de goede trouw van Nederland! 1879. Daaruit blijkt d u s , dat een linantieel bezwaar niet Haar de zaak is ook urgent uit een ander oogpunt. De bestaat; want de onkosten zullen gedekt worden doorliet afschaffing zal niet weinig bijdragen om de conversie van aequivalent van f 1. communaal in individueel bezit te bevorderen. Het is beDoelt de Minister op de pas ingevoerde belastingen , kend, dat daar w a a r d e heerendiensten drukkend zijn, de gelijk ook het Koloniaal Verslag doet ? Maar dan begrijp conversie van communaal in individueel bezit niet verlangt ik de zaak nog minder. Het aequivalent zal niet door de wordt, omdat, zoolang dat communaal bezit d u u r t , de dessa Europeanen of de vreemde Oosterlingen , maar door de telkens met opene armen nieuwe ingezetenen ontvangt en dienstpligtigen worden opgebragt. Bovendien, ik beweer hun zelfs stukkeu grond toekent. Üp die wijze worden dat juist de afschaffing van die diensten eene billijke com- de heerendiensten over meerderen verdeeld en wordt dus de pensatie voor die nieuwe belastingen zou zijn , omdat die druk verminderd. Worden die heerendiensten afgeschaft, diensten eene belemmering zijn voor de werkkrachten , dan zal de weerzin om het communaal in individueel bezit die de Europesche industrie noodig heeft, zoodat hare af- te veranderen grootelijks overwonnen worden. schaffing aan de Europesche bevolking, die zich nu verTen slotte nog een woord over een ander onderwerp. ongelijkt acht door de nieuwe belastingen, teil goede zal Herhaaldelijk is in deze Kamer aangedrongen op meerderen k o m e n ; en ik beu liet volkomen eens niet de Lommissie verkoop van koflij in Indie. Die zaak heeft lang gesluimerd ; van Rapporteurs, als zij z e g t : » De Regering kan toch maar een adres van de kamer van koophandel te Batavia heeft niet meenen , dat terwijl de Indo-Europeanen zich over verleden jaar de quaestie weder wakker gemaakt. Evenhet opleggen van nieuwe belastingen wrevelig toonen, zeer werd zij breedvoerig besproken in het Voorloopig de ontevredenJi-eid der inlandsche betolking zal opgewekt worden Verslag over de Indische begrooting voor 1878. De toendoor verligting tan hare lasten."" malige Minister was echter demissionair Minister en achtte Eindelijk beweert de Minister, dat eeue beslissing bij de het niet noodig daarop een definitief antwoord te geven. begrooting onmogelijk is met het oog op de ^attributen der Ook thans wordt zij in het Voorloopig Verslag behandeld , J'Jerste Kamer". » Naar het inzien van den ondergeteekende en de Minister antwoord daarop : » Ook de ondergeteekende kan echter eene ingrijpende hervorming op het stuk van is van oordeel dat het tegenwoordig oogenblik weinig geheerendiensten in geen geval bij de gewone begrooting schikt is voor uitbreiding van den verkoop van producten worden voorgedragen Men moge nu de geldigheid van de in Nederlaudsch Indie. Eene berekening van het rendeandere der genoemde redenen betwisten, het is naauwelijks ment der gouvernements-koffijveilingen te Batavia, tegenaan te nemen, dat men , lettende ook op de attributen der. over de uitkomst der op gelijke tijdstippen door de HanEerste K a m e r , op dit punt aan de Regering ongelijk zou dehnaatschappij geveilde gouvernementskoffij van gelijke geven." Zou dit de eerste maal zijn dat men bij de be- herkomst, over de jaren 1875 tot en met 1877, toont grooting een beginsel uitmaakt ? Ik wijs op het tweemalen trouwens aan , dat de verkoop in Nederland per pikol gegedane voorstel van den heer Fransen van de Putte tot middeld 74 cents meer heeft opgebragt dan te Batavia. " afschaffing der pantjénsdiensten. Het is waar dat beide malen Dus een verschil van 74 cents per pikol, of iets meer eene opvolgende Begering dien post heeft teruggenomen: dan Vs cent per oud poud , weerhoudt den Minister. Doch doch de heer van Goltstein nam dien niet terug omdat hij ik meen hier tegenover te mogen stellen: 1°. d a t , als de meende , dat de zaak niet bij de begrooting kon worden kofflj in Indie wordt verkocht, daarvan uitvoerregten zulbehandeld , maar omdat hij geen tijd had gehad de lijvige len worden betaald ; 2°. dat de Regering niet heeft te betalen dossiers te bestuderen. Bovendien gold ook bij hem de zamen- de onkosten van vervoer, assurantie, commissieloonen enz.; koppeling met de andere diensten. 3°. dat de kosten van overzending van specie en wisselMaar indien de Minister tegen eene beslissing bij de be- overmaking niet behoeven gedekt te worden. Ook zou ik grooting is, waarom dan deze lang voorbereide zaak niet willen vragen , of de verminderde prijs in Indie welligt niet hij afzonderlijke wet ingediend? Gedurende het gansche het gevolg zij van de slechtere sortering der koffij in Indie j a a r , dat de Minister aan het bewind is, heeft hij er den dan die hier te lande. tijd toe gehad. De Indische Regeering scheen gereed te De Minister beroept zich op het beschermend stelsel van zijn om die afschaffing te doen werken met 1 Januarij 1879. Amerika en Frankrijk , waarbij die landen den regtstreekEn wat betreft de schadevergoeding. De Minister rekent schen aanvoer uit de landen van productie, ten nadeele van f 5 per maand en per heerendienstpligtige. Ik beroep mij de overige Europesjhe markten, bevorderen. Doch dat arop bet Koloniaal Verslag van 1874, blz.76. Daar leest men: guineut zou pleiten voor een hoogeren marktprijs in Indie, » Het cijfer der vergoeding is gesteld op f 2.50 's maands want dan zal er eeue concurrentie komen tusschen deu voor iederen dienstpligtige. Hoogere betaling wordt als geld- Amerikaanschen en den Nederlandschen kooper, waardoor terspilling beschouwd Eene verhooging der bezol- de prijs zal worden opgejaagd. Maar bovendien, de vrees diging met f 2,50 's maands scheen eeue allezins voldoende van den Minister wordt geheel wederlegd door het adres compensatie toor liet gemis der diensten." Hoe is het n u der kamer van koophandel te Amsterdam, dat z e g t , dat
107
Vel 30.
13de ZITTING. 4.
Tweede Kamer.
25 NOVEMBER.
Vaststelling 1 der begrooting vnn Nederlandsch Indie voor liet dienstjaar 187'J.
van 1861 —1876 van den particulieren ko/Jijuitvoer 87 pet. naar Nederland, 7 pet. naar Amerika en 6 pet. U W andere lauden is gegaan. AlfOO,
naauwelijks opgeteerd , of reeds worden nieuwe leeningen aangekondigd om andere tekorten te (lekken. Bene nieuwe, hatelijke belasting is reeds aan de Nederlandsche natie opgelegd. Ook in Indie is men daartoe overgegaan, en niet Januarij eerstkomende stelt men zich voor ook daar nieuwe lasten in te voeren. In Nederland heeft de Kamer nog in dit jaar hare toestemming gegeven aan eene knellende, pijnlijke heffing, op de goederen getërfd in de regte lijn: — en nu reeds wordt ons het vooruitzigt geopend op andere belaattngen en tot een dubbel bedrag; belastingen van nog meer drukkenden aard voor het volk ; belastingen op bet roerend vermogen, waarvan ik mij nog zelfs de mogelijkbeid niet kan voorstellen. En Nederlandsch Indie levert nog uit anderen hoofde ruime stof op tot ernstige overwegingen. Het beginsel van Gezag heeft in Nederlandsch Indie veel geleden; liet heeft, naar het schijnt, uit de gebeurtenissen aldaar, op Java veel in kracht verloren. In Indie zien wij verder op verschillend gebied, zoowel van (inantielen aard als op het adininistrative terrein verschijnselen , die men niet te sterk qualiliceert, wanneer men ze met den naam van volslatjene wanorde bestempelt. Bn daarbij hebben wij nog te voeren een oorlog; een oorlog te kwader ure ondernomen, die nu eens op deze, dan weder op eene andere manier wordt gevoerd, en waarvan ik meen — de geachte spreker uit Arnhem , die dit debat opende , moge er optimistische verwachtingen van koesteren dat het einde in de verste verte nog niet is te voorzien. Die oorlog put onze krachten uit, de krachten der natie — in menschen en in geld. Als men dit tafereel overweegt, dan is het van zeer ernstigen aard; en in die omstandigheden had de Regering - het zij met allen eerbied gesproken — althans moeten zorgen dat wij tijdig met haar in overleg hadden kunnen treden over hetgeen bij dit alles het belang der Nederlandsche natie vordert. Men zou bij die trage bijeenroeping kunnen gaan twijfelen of dat besef bij de Regering wel bestaat. Als ik in een StaatMtuk de Memorie van Beantwoording op de zoogenaamde Kanalenwet — lees dat daar de Regering spreekt van de » rustii/e dar/en, die wij titans beleven mogen'' , dan bekruipt mij de vree*, dat de Regering "s lands toestand niet zoo ernstig beoordeelt als de tijdsomstandigheden gebiedend medebrengen. Indien ook ons , Mijne Heeren , die rustiije rust in dit debat overvalt, en wij niet letten op hetgeen er voor Nederland en zijne koloniën zorgwekkends, verontrustends bes t a a t , dan zouden wij, zoo ik meen, geraken in den toestand van den man , die inslaapt aan den rand van een afgrond . waarin hij op eens met een doodschrik kan worden neergestort. Daarom meen ik dat het mijn pligt is om den toestand van Nederland en van zijne koloniën , met u , Mijne Heeren , met de Regering en de Kamer — na te gaan en in volle openhartigheid te bespreken, om — kon het zijn — bij de vergadering de overtuiging op te wekken , die mij bezielt, dat op den nu ingeslagen weg niet m a g worden voort gegaan ; dat er afdoende en krachtige maatregelen dringend gevorderd worden om het gezag in Indie , en daarmede het evenwigt in de Nederlandsche finantien te herstellen , en d a t , zoo wij dit nalaten , als wij daartoe niet overgaan , indien én de Regering èn de Kamers, die geacht worden de natie te vertegenwoordigen, niet toonen de veerkracht te bezitten om het kwaad te keer te g a a n , — als men hier in rustige rust dat kwaad laat voortwoeke* ren , dat dan een onlangs gesproken woord , een woord dat mij diep heeft gegriefd , een onwaar, een onregtvaardig, vooral een onedelmoedig 'woord , maar een woord gesproken door den eersten minister van Engeland, waarbij Nederland op eene lijn werd gesteld met de gevallen republieken van GKNUA en VENETIË — in dien toestand wel eens zou kunnen worden eene maar al te harde waarheid. Ik zeide, Mijne Heeren, dat ik met u , met de Regering en de Kamer, den toestand van Nederland, in b e trekking tot zijne Oost-Indische bezittingen , wilde b e spreken. Het tegenwoordige tijdstip geeft daartoe nog een
Handelingen der Staten-Generaal. — 1878—1870. II.
108 13de ZITTING. 4.
25 NOVEMBER.
Vaststelling der begrooting van Nederlandse!) Indie voor het dienstjaar 1879.
eenigsins andere aanleiding, liet /.al tooh deie maand
bevoegde beoordeelaars, die zich hieromtrent
30 jaren geleden zijn i dat onze herziene Grondwet in werking trad.
hebben, op een getuigenis, dat ook nu nog bijzondere
verklaard
waarde bezit, van een Duitscher, die mede aan het hoofd
Mijnheer 'I'' Voorzitter! Er zijn in deze Kamer nog maar stond van een gedeelte eener 1'ruissische expeditie, welke enkele leden aanwezig die niet u de eer genoten om in in 18(i0 uitgezonden was om in Oost-Azie verschillende Februari] 1 H4ï>, voor 'teerst naar die nieuwe regeling ge- landen en volken en daaronder ook Java te bezoeken ; — kozen , als vertegenwoordigers der Natie hier o p t e t r s d e n . van een m a n , die in do laatste dagen veel van zich heeft Voor u en voor die anderen moet het een belangrijken doen hoeren, van den bekenden admiraal WKHNKH , terugblik opleveren om Hl te gaan wat, ingevolge die iemand, zoo als ge weet, van uitstekende bekwaamheid, nieuwe Staatsinstellingen, hier in de Vertegenwoordiging die Java heeft bezocht en onderzocht, en die een belangis omgegaan! ook ten opiigte onzer Oost-Indische bezit* rijk werk over zijne onderzoekingsreis heeft uitgegeven. tingen. Nog maar weinigen zijn er met u en mij overDaarin wordt lietoogl dat in ons koloniaal systeem, dat
geltleven die deze 3'i jaren hebben beleed— dertig jaren, in bet Nederlandsehe stelsel de eenige oplossing is te vinden
het dubbele cijfer van wat TACITUS noemde: •grande morta/is aevi spatium." Welnu, wat is er in dat tijdsverloop zoo al op enkele punten aan te wijzen wat op den tegenwoordigen toestand van oniniddellijken invloed ia geweest ? W a t is in 't algemeen de uitkomst geweest in dat tijdsverloop omtrent den toestand van onze koloniën I Op dat verleden behoort gelet te worden oin het tegen* woordige te begrijpen en met regtvaardigheid te beoordeelen; om misschien voor de toekomst enkele aanwijzingen te erlangen. Het kan voor de toekomst den w e g aantoonen die Nederland heeft in te slaan als het prijs stelt op 't behoud van zijne onaf hankelijkheid en op zijn voort* bestaan als de tweede koloniale mogendheid. Vóór dat tijdperk aanving was door VAN HAI.I. reeds de grond gelegd tot herstel onzer iinantien door den harden maatregel, die toen, in 1845 , voor ons behoud noodig was. Waarom f < )indat de toestand van 's lands schatkist ook toen , door een heilloozen, al te lang volgehouden oorlog, door het zoogenaamde volhardingsstelsel, geheel was uitgeput; omdat ook toen Nederland door een rampzaligen oorloge* toestand, door een stelsel van volhouden aan de rand van een Staatsbankroet was gebragt. Maar de maatregel van VAN HAI.I. redde het land uit dien wanhopigen toestand van zijn finantiewezen; en het koloniale systeem, dat destijds was in zijn opkomst, verschafte de mogelijkheid om op die grondslagen voort te bouwen ; om Nederland meer en meer op te heffen uit zijne diep ter neergedrukte gesteldheid. Datzelfde koloniale stelsel maakte het mogelijk, dat in het fatale jaar 1848 , toen alle Rijken op hunne grondvesten werden geschokt en alle lands-finantien werden verstoord, alleen Nederland opeen schitterende wijze daaruit te voorschijn trad en zachtkens* aan zijn toestand verbeterde , zoodat men eindelijk ruime overschotten zag vloenen met al wat er verder gebeurd i s : afschaffing van belastingen , schulddelging enz. In dien toestand kwain de nieuwe vertegenwoordiging bijeen en reeds terstond, in de allereerste dagen , werd bet koloniale vraagstuk hier op het tapijt gebragt. Toen hield hier een man , een Minister van Koloniën van wien het in 's lands belang diep te betreuren i s . dat hij sedert niet meer dadelijken invloed op dat belang heeft kunnen u i t oefenen , de heer G. L. B A I D , eene rede , waarin, naar mijne gedachte, de gezonde Nederlandsehe koloniale poli* tiek op meesterlijke wijze werd geschetst (12 Maart 1849. Bijblad 2 3 5 - 2 3 9 ; . Sedert dit tijdstip sluimerde de, koloniale quaestie en heeft zij niet dan slechts nu en dan, in deze Vergadering de gemoederen bezig gehouden. Het koloniale stelsel ontwikkelde zich ; het wierp rijke vruchten af en toonde bij uitnemendheid geschikt te zijn om een primitief, een tropisch nienscheriras te brengen tot arbeidzaamheid en ontwikkeling; en zulks tot groot voordeel van het moederland niet alleen -, maar ook van hen, die daar, in die verre gewesten, zich aan landbouwondernemingen wilden toewijden. En dat stelsel, sedert zoo zeer .miskend . werd door de beroemdste ethnologen in den vreemde . als WAI.I.ACE en menigte van anderen — als om strijd geprezen als bij uit* nemendbeid te zijn het eenige ware, goede koloniale stelsel, om eene primitieve bevolking op 1e leiden tot meerdere ontwikkeling. Daaronder, Mijne Heeren, meen ik uwe aandacht inzonderheid te mogen vestigen, onder de velen, vreemde en
van dat groote probleem: hoe een dergelijk land te be* heerschen f Hij betoogt hoe daarin het geheim bestond van de heerschappij van het kleine Nederland over het groote J a v a ; hoe in zoodanig stelsel de eenige mogelijkheid was gelegen om met zoo kleine materiele niagt, alleen door zedelijk overwigt, eene zoo uitgebreide en sterk bevolkte landstreek op den duur te beheersebeu. Die man , die door zijn Gou* vernement gezonden was om Java te loeren kennen, somt al de tegenwerpingen o p , en zijn besluit, zoo eervol voor ons land, luidt als volgt: » fik viel stekt f'esl' dass sie (de Hollanders — daar niet op ééne lijn gesteld met de Venetianen en Genuezen), das ('olouisiren versteken, w[e keiue andere Xation." Die expeditie had plaats in de jaren 1860 tot 1862, en nu is het opmerkelijk , dat het juist met dit tijdsbestek zamenvalt, dat hier in deze Kamer tegen dat stelsel, dat volgens dien schrijver zulke schoone uitkomsten opleverde, de veldtogt door de oppositie geopend werd. Wij herinneren ons wie aan het hoofd stond van de koloniale oppositie van dien tijd. Het was een man van uitnemende begaafd heden, van groote welsprekendheid — de baron VAN HOËVEI.I..
Hij kwam op inet eene bestrijding van dat stelsel; hij verlangde de vervanging daarvan , hij wilde iets anders in de plaats, iets wat hij noemde: » het stelsel van de vrije particuliere teelt". Bn nu — in onze dagen — verkrijgen de beraadslaslagingen van dien tijd op nieuw een zeker belang, omdat ook de flnantiele gevolgen van dat stelsel toen hier in deze Kamer tegenover dien begaafden redenaar zijn te berde gob r a g t ; omdat men toen hier aan den heer VAX HOÖVKI.I, heeft voorgehouden de vermoedelijke flnantiele gevolgen van het systeem, dat thans de zege behaald heeft. Destijds heb ik de vrijheid genomen hem te vragen : hoe bet mogelijk zoude zijn om, als het door hem aangewezen stelsel het toen bestaande zou hebben vervangen, in de ünantiele behoeften van Nederlandsch Indie en van Nederland te blijven voorzien? Men zou groote Staatsinkomsten hebben prijs gegeven, — op welke wijze zouden die kunnen vervangen worden ? Op deze mijns inziens belangrijke vraag antwoordde hij mij o]) 29 November 1861 het volgende: » Wij liberalen, willen die millioenen niet aan de sehatkist ontnemen, maar ons streven is die millioenen te verkrijgen uit eene meer zekere bron, onder andere ook uit belastingen. » Verwacht de geachte spreker dat ik hem zal voorleggen een uitgewerkt en volledig budget van de Iiij/tsiukomsteno\) Java. wanneer alle dwang daar zal zijn verdwenen en vervangen door particuliere ondernemingen ? Dan moet ik verklaren daartoe niet in staat te zijn. En is dit te verwon deren V Is het mogelijk dergelijke berekeningen met eenige juistheid te maken voor een toestand die nog geheel in de toekomst ligt, voor eene maatschappij, die dun geheel van i/edaante cal zijn veranderd ?
» De geachte spreker vergeet twee eigenschappen van ons stelsel. De eerste is deze: Wij willen niet plotseling, niet op ééns dien toestand als door een tooverslag scheppen. Wij willen ontwikkelen het een uit het ander. Wij behoeven dus dal budget der toekomst niet te geven. » De tweede eigenschap is deze: Wij verlangen dat iedere maatregel op dien w e g , iedere maatregel die ons
109 13de ZITTING. 4.
2ó NOVEMBER
Vaststelling' der begrooting vim Nedorlandsch Indie voor het dienstjaar 1879.
leiden moet tot den toestand dien wH beoogen, afzonderlijk getoetst worde aan de belangen van de schatkist.'" Eindelijk: » En nu nog iets tot geruststelling van hen, die voor oe niillioeiien bevreesd zijn: » Wij willen dat de Staat, zijne inkomsten van d'n'parlieuliere ondernemingen trekke. » Wij hebhen er sedert jaar en dag op aangedrongen, dat er toch verordeningen zouden worden gemaakt, waarbij de ondernemers aan eene, belasting worden onderworpen. » Dat is tot dusverre niet gesehieil; maar ik ben overtuigd d a t , indien de meerdere productie, welke in weerwil van alle tegenwerking is ontstaan, aan eene geregelde en redelijke belasting onderworpen ware, reeds nu de schatkist aanzienlijk gebaat zoude zijn." (Bijhlad 1861/62, I I , 272.) Mijne Heeren, die woorden klonken schoon , maar waren (och niet voldoende om mij gerust te stellen, en ik vroeg nader: W a t zullen dat voorbelastingen zijn? hoe en waar zult gij die kunnen opleggen? Ik vond toen een krachtigen steun bij den heer HEKMSKKHK en ook «enigermate bij den tegenwoordigen Minister van Koloniën. Deze laatste sprak over: > Pang ka-contracten in een anderen M m " , e n vroeg: » of er ooi waren die de liberale vlag hoog in top heschen, om die contracten te erlangen? (Bijblad, 241.) Ik kwam dus op de zaak terug en vroeg bij eene volgende gelegenheid weder aan den heer VAN HoëvKM.: Wat zal het budget der toekomst wezen onder het nieuwe stelsel, dat gij in de plaats van het vroegere brengen wilt? En daarop kreeg ik dit ten antwoord: » Wanneer de gouvernementscultures vervangen zijn door andere, dan zal de toestand van Indie zoodanig veranderd wezen, dat men daaromtrent op dit oogenblik geene berekeniug kan maken. Men kan natuurlijk wel een budget geven: waarom niet? Alles kan men doen, maar 't zou niets lwteekenen. Ik heb dus geen budget beloofd, maar iic heb beloofd deze stelling te verdedigen: »Deontwikkeling van vrijen, loontrekkenden arbeid op Java bevordert krachtig de ontwikkeling van de vrijheid en den handel in Nederland, en werpt tevens, bij een goed fmantieel beheer, voordeden voor de, schatkist af, veel minder aan onzekere kansen blootgesteld dan het tegenwoordig batig slot, dat niet komt uit belast'hu/en, maar tcitde hooge prijzender producten." (Bijblad 61/62, I I , 577.) Men lette op hetgeen daarop is gevolgd. De Minister van Koloniën LounOM trad af, met het zeggen d a t , zoo dit stelsel doorging, binnen tien jaren tijds de voordeden van het Gouvernement, dat is voor Nederland, zouden zijn opgegaan in voordeelen voor de particuliere teelt. Men weet wat verder volgde. De koloniale oppositie van 1861 werd Regering in 1862. Een ander Ministerie trad op, waarin echter niet wat gezeten de redenaar, dien ik zoo even heb aangehaald. Daarop doelende heb ik mij eenmaal veroorloofd te zeggen : » Der Mohr hal seine SchuK digkeit gethan: der Mohr kann gehen "; — maar nu was ik gebragt in de rijen der oppositie en herhaalde, bij de begrootingsdebatten van 1862, mijne vraag aan den nieuwen Minister van Koloniën. Ik zeide hier op 3 December 1862 bij de begrootingsdebatten : »Bij het toelaten der particuliere industrie op ruime schaal moeten de voordeden verdwijnen, die Nederland in 't algemeen en de Javaansche bevolking in zoo vele takken van handel en nijverheid tot nog toe genoten. De buiige saldo's zullen verdwijnen ; want men denke niet dat de kolonisten, die stoutmoedige pioncers in het verre Dosten, g ' n e i g d zullen worden bevonden, de schade te vergoeden. die door den Staat wordt geleden, door directe belastingen og te brengen. Men geloove ook niet dat de koloniale batige saldo's op die wijze zullen kunnen worden verrangen. Ik v r a a g , zou het billijk zijn, dat van die particuliere industrielen te vorderen? Ik zeg neen. De Staat zou zijne plaats aan hen hebben ingeruimd en zij zouden niet tegenover den Staat staan als de cultuurcontractanten , maar als vrije industriëlen, die niet met de hulp der Regering, maar op zich zelven handelen. Met welk regt zou men dan der'?[ ^ '"dustrielen met zulke exorbitante heffingen kunnen treilen ? En hoe lang zou men er zich aan onderwerpen ?
Ik vraag: ziet men mogelijkheid daartoe? Zoo j a , men legge liet mij uit. Ik vermeen , dat de beginselen van regt en staatsbeleid zich daartegen verzetten." Deze vraag, ofschoon t o e n , door het nieuw Bewind op
•i December 1862 niet beantwoord, krijgt nueenigemeerd e n actualiteit. Het antwoord toofa op die vraag ligt nu in de feilen; liet ligt voor ons in deze begrooting en in de tegenwoor-
dige omstandigheden. Het doel van de oppositie van 1861 is thans bereikt. De Indisehe maatschappij is van gedaante veranderd. Do gou • verneuients-suikercniitractant is nu een particuliere ondernemer geworden. En de J a v a a n , die hem zijne diensten presteert, brengt niet meer, naar den adat, zijn arbeid op als belasting aan de overheid, maar hij is een gewoon loonarbeider geworden naar tëuropeschen t r a n t , met dit verschil dat men hem straft als hij zijne diensten den particulieren ondernemer niet betoont. De suikerwinsten zijn voor den Staat verloren. De wegsmeltingsperiodc vangt aan. De batige sloten zijn verdwenen en vervangen door deficillen. Men is bezig met hier de successiebelasting in de regte lijn in te vorderen, en men is voor* oemens eene belasting op het roerend kapitaal en op de goederen in de doode hand in te voeren. In Indie is men reeds aan het heften eener bedrijfsbelasting en zal men ook — het is echter voor mij nog de vraag — met 1 Januari) 1S7!» eene belasting op het personeel, alsmede o p h e t patent invoeren. Dit zijn de vruchten. En met dit een en ander is alzoo het ideaal van 18'il bereikt. De maatschappij in Indie is werkelijk van gedaante veranderd. Nu rijst bij menigeen de v r a a g : hoe is zulk eene metainurphose , waarbij zulke teedere belangen betrokken zijn, mogelijk geweest? Hoe is die ommekeer in 16 of 17 jaren tijds kunnen worden tot stand g e b r a g t , — de overgang van een toestand, voor het algemeen zoo g u n s t i g , die zoo schitterende uitkomsten gaf, tot een toestand die het tafereel oplevert, dat ik U zoo even o p h i n g ? Het is zeer natuurlijk dat de dadelijk belanghebbenden , de suikermannen en andere industriëlen, daartoe al hunne krachten hebben in het werk gesteld : maar ik kan mij nog niet goed verklaren boe het mogelijk is geweest dat eene Lands Regering en eene Nationale Vertegenwoordiging tot die uitkomst hebben samengewerkt Ik zal het wagen enkele redenen aan te geven , die daartoe kunnen hebben bijgedragen. In de eerste plaats geloof ik dat het een groot ongeluk is geweest dat dit groote ethnologische en oekonomische vraag* stuk is verlaagd tot een object van partijbelang. Eene zaak als deze heeft met de banale quaestien van liberaal of COnservatief niets te maken. Het is toch geheel en al een ethnologiscb vraagstuk , na te gaan hoe en langs welken weg een primitief menschenras kan worden ontwikkeld. Dat beeft niets gemeens met de alledaagsche quaestien van al dan niet liberaal; maar intusschen werd het gesleept in die soort van debatten : het partijwezen heeft er zich meester van gemaakt. In vele andere opzigten geef ik dit toe, hoewel ik het beter acht dat men volgens de Grondwet in de afdeelingen te zanien komt om vooraf allen te zamen, met elkander te beraden wat ter zake dienstig i s , wat het landsbelang vordert; maar eene zaak als de bedoelde had bovenal niet mogen gesleept zijn in die nietige partijbewegingen; zij had geheel vrij moeten blijven, omdat het groote, het algemeen lielang van Nederland en Nederlandsch Indie daarin alleen gelden moest. Men zag, zoo 't schijnt, niet in dat het een zuiver ethnologiscb probleem was. Het particulier belang vond daarbij, gelijk altijd geschiedt, veel warmer, veel vuriger voorvechters dan het algemeen belang — het Staatsbelang; en het vond een steun bij de theoretici, bij de mannen die te rade gaan met afgetrokkene, oekonomische leerstellingen , bij de doetrinairen die niet geven om de nuchtere feiten en het gewone verstand der dingen; maar die zweven in den hongeren kring van hunne idealen. In die beide r i g tingen, in dat particulier belang en in die bespiegelende doctrinaire stelselzucht, vond bet bijzonder belang der land-
110 18de ZITTING. 4.
25 NOVEMBER.
Vaststelling 1 der begrooting van Nederlandseh India voor het dienstjaar 1879.
En wil men dat woord met een groot aantal gezegden Ijouwindustrielen zijn steunpunten oin de drijfkracht uit te oefenen, die na 16 jaren meester is geworden van het van de grootste mannen op politiek en historisch gebied zien vermeerderd — slaat dan eens op het Staatsregt terrein. In dat verbond, in die triple alliantie van eigenbaat, van BI.UNTSCHLI (I. 9 1 ) , en leest wat tegenover d a t magtpartijzucht en ideologie, ligt de hefboom die de groote woord, wat ik zooeven aanhaalde, gezegd is door FREOKvoordeelen, die Nederland, die het algemeen trok, hier IMK DKN GHOOTK en NAPOLKON I , door R A N K E , door Sisheeft doen verwerpen en overgaan op eenige weinige MONDI , door DK MAISTKK en anderen. bijzondere personen. Intusschen wenl » het stelsel van regeren dat onder alle Thans nog een woord over iets dat ook'groote dienst hemelstreken en omstandigheden het beste is", van de daken heeft bewezen in dien veldtogt tegen het vroegere stelsel. afgekondigd , en overal rondgevent met het meeste succes. En nog een ander dat niet minder van dienst is geweest, De moderne politiek heeft een arcanum, een geheim middel uitgevonden, dat oudtijds niet bestond, en dat reeds meer- en dat in mijn oog nog dwazer is. Dat werd ontleend aan malen ongeloofelijke resultaten heeft opgeleverd. Dat«raj- een ander Staatsman van den vroegeren tijd; ik meen alnnm is het gebruik van magtspreuken , van magtwoorden — thans dat het is afkomstig van den heer VAN DEK HEIM , den vader, maar die het zeker ook niet begreep in den sedert de Duitschers noemen ze Schlag- of Kraftwörter. Het is een zeker soort van orakelgezegden, berekend om gebruikten zin , getuige zijne schoone rede van 30 Junij niet op het koele verstand, maar wel op de verhitte ver- 1863, in de Eerste Kamer gehouden over de koloniale beelding te werken; korte volzinnen die een goeden khmk politiek. Dat luidde a l d u s : » liet Nederlandsche volk is hebben en op den eenvoudige van geest, op de goè-gemeente, door het langdurig genot van batige sloten, naar verstanden hart beiden, gedemoraliseerd." een onbegrijpelijken invloed kunnen uitoefenen. Ik moet opregt verklaren, Mijne Heeren, dat ook dit Dit is eene uitvinding geheel van den lateren tijd. Ik herinner u bij voorbeeld aan : » den Duitscheu schoolmeester niagtwoord naar mijne waardering niets anders is dan die den slag van Sadowa had gewonnen"; aan den: nieten klinkklare onzin. man te ConstantinopeV\ die toch later getoond heeft dat Waarom m a g een volk, dat van zijne voorvaderen heeft hem de krachten nog niet geheel waren ontzonken ; aan verworven en als een patrimonium geërfd eene rijke bezitting het woord van Bordeaux: » F Empire, c'est la paix", dat gelijk onze Oost-Indische bezittingen zijn, waarom mag ook niet volkomen is bewaarheid; en eindelijk aan liet aller- dat volk van die bezittingen niet trekken voordeelen , directe nieuwste voortbrengsel op dit gebied: de »Italia irredenta ". voordeelen, wanneer het daaraan verbindt eene regtvaarDit zijn intusschen alles onjuiste declamatiën, die allen dige, verstandige en goede behandeling van de bevolking? sedert onwaar zijn bevonden of bet zullen worden ; maar Dit verklaar ik niet te begrijpen. Waarom moet dat volk zicli die op de ligtgeloovige massa, op de eenvoudigen van hart laten om den tuin leiden met éen dergelijk dwaas gezegde om die voordeelen af te staan aan particulieren, aan enkele en geest, een geweldigen invloed uitoefenen. Die opmerking is niet nieuw, want MULTATUI.I heeft individuen, die er niets voor gedaan hebben » qui n"out reeds vroeger, zeer naar waarheid gezegd: »Hoe hebben eu que la peinc de naitre" ; zonder zelfs met eenige volde voorgangers dier partij aan een gedeelte van het volk doende zekerheiil te weten dat deze de grenzen van het — sommigen hunner ook zich ze/ven — weten diets te maken, regt tegenover die bevolking zullen eerbiedigen. dat het kul tuur stelsel een verderfelijke zaak was? Door Intusschen , Mijne Heeren die tweephrases, die inderdaad misbruik van woorden. Door het speculeren op klanken, als onzinnige magtspreuken — over het stelsel en de demovrijheid, dwang en dergelijkeu. {Nog eens vrije, arbeid. (1870) ralisatie — meer zijn het niet — hebben alom weerklonken. Men heeft een en ander aan den volke aanhoudend voorNu wensch ik u te wijzen op twee van die magtspreuk e n , die een werkelijk onbegrijpelijk grooten invloed hebben gedreund ; en er zijn werkelijk eenvoudige zielen in menigte uitgeoefend op de beoordeeling door velen van de koloniale geweest, die elkander hebben aangekeken en gezegd: ju ipuiestie. Het merkwaardige, het curieuse daarvan is nog waarlijk; wij zijn gedemoraliseerd — naar verstand en d i t : — dat men die heeft ontleend aan twee staatslieden hart — door het onmatig genot van batige sloten. En van den eersten rang in Nederland, staatslieden van zeer evenzoo zijn er doctrinaire dweepers gevonden , die van hun behoudende rigting, een ras dat hier te lande niet meer kant gezocht hebben naar het stelsel dat in alle hemelstreken en ouder alle omstandigheden het beste is, die uitriepen, bestaat. Men heeft aan hunne woorden oenen zin toegekend, die laat het ons trachten te vinden, om h e t , het koste wat daarin zeker naar hunne bedoeling niet gelegen was; maar het w i l , in de plaats van wat n u bestaat toe te passen. waarmede men wonderen heeft verrigt, om de lege te beAlzoo onder de werking van die Ijcide magtspreuken, vechten op het Nederlandsche eultuurstelsel. door het bondgenootschap van de Ideologen met de suikerHet eerste is een woord , uitgesproken door JEAN ('HHKTIKN planters, is men er in geslaagd te verkrijgen wat door BAUD; maar in een zinverband dat er op volgt dat wegviel professor VKTH in zijn overigens fraai geschreven boek over en zeker niet met de strekking die men (laaraan sedert beeft Java in bet laatste hoofdstuk wordt genoemd: de Zege van toegevoegd. Dat niagtwoord w a s : »Het stelsel van Regering het nieuwe, stelsel. dat onder alle hemelstreken en alle omstandigheden het Ik eindig over dit punt met de opmerking van een ander beste, is." Leidschen professor, van Ki.urr, die in de revolutiedagen Daarmede heeft men ontzaglijk geschermd; doch ik vraag leefde, en eene historie van de Hollandsche Staatsregeling u : welk verstandig man zal de waarheid, de mogelijkheid geschreven heeft, waarin men deze opmerking lezen k a n : » Groot zijn dikwerf de vooroordeeleu uit woorden geboren, zelfs van dergelijke stelling ooit toegeven? dwalingen". De politieke wetenschap leert immers integendeel, dat er en deze wekken in Staatszaken groote Ik geloof dat zoo al niet wij , dan de nakomelingschap geen grooter dwaasheid valt uit te denken , dan om de meest verschillende toestanden naar één stelsel te willen regeren. die woorden zal weten te waarderen, en dat de »vooroorAllerlei bijzondere omstandigheden moeten daarop van deelc» ru dwalingen uit woorden qesproten', ook door Nederinvloed zijn— van rassen en van klimaat, van oorsprong, land in ruime mate worden ondervonden. geschiedenis en ontwikkeling; dat alles heeft den groot sten Wanneer gij het goedvindt, zal ik hier voor heden eininvloed op het bestuur der volkeren . en nergens is dit meer digen , Mijnheer de Voorzitter! waar dan bij een koloniaal beheer. De V o o r z i t t e r : Heeft de heer Wintgens het inleidende In welk verstandig hoofd zou liet opkomen te leggen p u n t afgehandeld ? dat eene overzeesclie bezitting op dezelfde wijze moet worden beheerd als het moederland ? Die stelling is immers zoo De lieer W i n t g e n s : J a , Mijnheer de Voorzitter. onjuist mogelijk. Er ligt zeker veel meer waarheid in een beroemd woord van PASCAL: On ne voit presque rit* de De V o o r z i t t e r : Dan stel ik voor de verdere beraadjuste et d'injuste qui ne change de qvalite en chaugeant de climat. Trois degre's d'ele'ration du póle renrersent toute la slagingen te verdagen tot morgen ten 11 ure. jurisprudence." Dienovereenkomstig wordt besloten.
13de ZITTING.
- -2.-) NOVEMBER.
Regeling van
De V o o r z i t t e r deelt mades 1°. dut de Commissie van Rapporteurs gereed is met Imiir Eindverslag over hoofdstuk III der Staatsbegrooting voor 1879. Dit stuk zul worden gedrukt en rondgedeeld, terwijl de beraadslagingen over liet wetsontwerp zullen gehouden worden nu afloop van die over hoofdstuk II dier Staatsbegrooting. 2°. dut de Commissie van Rapporteurs voor het wetsontwerp betrekkelijk den onderhandschen verkoop van aanwas onder de gemeenten Werkendam en Dussen en eenige andere wetsontwerpen , zoo als nader gebleken is, niet den heer van der Feite, maar den heer de Ruiter Zylker tot haren voorzitter benoem I heeft. De V o o r z i t t e r : Thans neem ik de vrijheid aan de Vergadering bet voorstel te doen, dat ik in den aanvang der zitting beb aangekondigd, namelijk om te hepalen dat in het vervolg, gedurende de behandeling van de Indische en Stantsbegrootingen, ook des Zaturdags zitting zul gehouden worden, en om de zittingen des Maandags, als van oude, ten een ure aan te vangen. Verscheidene spreken!
Tweede Kamer.
111
Vel 3 1 .
leden:
Stemmen!
Stemmen!
Niet
\zuamheden.
In ieder geval staat toch de gelegenheid open om des morgana ten 10 ure aan te vangen of avondzittingen te houden. Dat is misschien niet aangenaam, en van sonimige genoegens zullen wij ons dan moeten Spenen, maar op die wijze zal het belang van allen het meest gediend zijn. Kn nu xegge men niet, dat slechts enkele Zaturdagen worden prijs gegeven, want, mag dit zonder dringende noodzakelijkheid geechieden, dan beteekent de vrije Zaturdag niets meer; immers worden toch voorafbeschik* kingen genomen voor dien d a g , en voor bijeenkomsten van genootschappen en dergelijke moeten de besluiten dikwijls maanden vooraf genomen worden, en dat maakt dergelijke voorstellen als er thans een wordt gelaan, ook voor elke andere gelegenheid onmogelijk. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den Voorzitter, oin gedurende de bobandeling der Indische en Staatsbegrootingen ,dea Zaturdags zitting te houden, wordt met 34 tegen 30 Stemmen naugenomen. Voor lieblMjn gestemd de heeren: Haffinans, Rüvll, van der Schrieck, Froger, van der Linden, Idzerda, Muckay, Verheijen, van Wassenaar van Catwijck, W y b e n g a , Lambrechts, van Haar, van Gennep, Schiminelpenninck van der Oye, de Casembroot, Kt-rens de Wijlre, Mees, van Rees, Heydenrijck , Amoldts , W i n t g e n s , L e n t i n g , Oldenbuis (irataina, (iodefroi, Fransen van de Putte, de Bieberstein, Rombach, van Delden, Parijn, Schagen van Leeuwen, de Vos van Steenwijk, Sandberg, van der Fcltz en de Voorzitter.
De heer v a n E e k : Mijne Heeren! Ik ben tegen den maatregel die wordt voorgesteld, vooral met het oog op de regten van de natie. De natie moet zooveel mogelijk in de gelegenheid zijn de vrije keus t e hebben voor de volksvertegenwoordiging, Ttgeu hebben gestemd de heeren: des Amorie van der en die keus wordt bijna onmogelijk, wanneer men aan Hoeven, Bradius, Luyben, van Kek, van Naanien van hen die men gaarne gekozen zoude zien, niet eenige Bemnes, Harge, Reekers, Insinger, Schepel, de Bruyn ruimte laat om op vast bepaalde tijdstippen hunne w e r k - Kops, van Houten, van Tienhoven, Rutgers van Rozenzaamheden te huis te kunnen vervullen. Velen — hetzij b u r g , van Kerkwijk, de Ruiter Zylker, Teding van Berkin de regterlijke m a g t , hetzij in andere betrekkingen,— hout, H i n g s t , lüchon van l.Isselmoiide, Veninir Meines/., bijv. waterschappen, hebben nu den Zaturdag voor die afirandolle, Corver Hooft, de Beaufort, van deuBerehvan werkzaamheden bestemd. Naar mijn inzien moet hun die Heemstede, Gevers Deynoot, B o m t , Saaymans Vader, tijd vrij gelaten worden. Maar indien het bepaald nood- Sickesz, Bergsma, Bastert en de J o n g . zakelijk ware, dat meer tijd voor onze beraadslagingen Bij deze stemming waren afwezig de heeren: Creiners, moest genomen worden, dan geloof ik dat wij niet moeten beginnen met de natie in de vrijheid harer keuzen te be- ! Goeman Borgeeius, Bchimmelpenuiiick, Holtzmnu, van der moeijelijken, maar dat wij dan in de eerste plaats iets Kaay, van de Werk, de Meijier, Blnsséen Viruly Verbrugge. moeten opofferen van hetgeen ons aangenaam en gemakkelijk is. De vergadering wordt daarna gescheiden.
Handelingen der Staten-Geneniul.
1878—1879.
II