Raad vanState 201102636/1/V1. Datum uitspraak: 28 juni 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 februari 2 0 1 1 in zaak nr. 10/1 9 4 5 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201102636/1/V1
1.
2
28 juni 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling tot het verlengen van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. Bij besluit van 18 mei 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 februari 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 maart 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede iid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201102636/1/V1
3.
3
28 juni 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w . g . Borman lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Ramrattansing ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2 0 1 1 408. Verzonden: 28 juni 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 's-QRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zlttinghoudendc te Amsterdam zaaknummer»; AWB 10/19453 (beroep) AWB 10/16922 (voorlopige voorziening) V-nn uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzteningenrechter in het geding tussen: geboren op van Iraakse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna; eiser), gemachtigde: mr. Y. Tamer, advocaat te 's-Gravenhage en: de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C.J. Tromp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Bij besluit van 21 april 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 februari 2010 tot verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking "voortgezet verblijf buiten behandeling gesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 mei 2010 ongegrond verklaard. Op 31 mei 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 10 mei 2010 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Bij brief van 4 juni 2010 heeft de rechtbank laten weten het verzoek tot voorlopige voorziening thans op te vatten als strekkende tot de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De voorzieningen rechte r/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
e-d
es90Eoeo
•rtpe josnoA^JSUJei
0 2 : 9 1 TT02 Uiu 10
Zaaknummers; AWB 10/19453 (beroep) AWB 10/16922 (voorlopige voorziening) inzake
Pagina 2 van 4
Overwegingen Ten aanzien van het beroep 1. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld omdat eiser de verschuldigde leges niet heeft voldaan. Volgens verweerder is eiser op op 16 februari 2010 middels een acceptgiro in de gelegenheid gesteld om de leges te betalen. Op 25 maart 2010 is eiser middels een aanmaning in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de verschuldigde leges te betalen. De acceptgiro's zijn verstuurd naar het adres van eiser zoals dit staat in de Gemeentelijke basisadministratie, namelijk Haveltestraat 183,2541 SH te 's-Gravenhage, zodat ervan uitgegaan wordt dat eiser de acceptgiro's heeft ontvangen. Eiser heeft betwist dat hij de eerste acceptgiro, van 16 februari 2010, heeft ontvangen. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag van eiser niet mocht afwijzen omdat in artikel 16 de afwijzingsgronden limitatief zijn opgesomd, 2. De rechtbank overweegt ten eerste dat verweerder de aanvraag van eiser niet heeft afgewezen, zoals door eiser aangevoerd, maar deze buiten behandeling heeft gesteld. De vraag die derhalve voorligt is of verweerder de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld. 3. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan onder meer besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien; . de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag; of - de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. 4. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag en omtrent de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de vreemdeling, in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door de Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. 5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 27 april 2004 (UN: API 161). dient ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk Is verzonden. 5.2. Nu eiser heeft ontkend dat hy de eerste acceptgiro heeft ontvangen, ligt het in navolging van bovengenoemde jurisprudentie op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de acceptgiro naar het juiste adres is verzonden. 5.3. Verweerder heeft een uitdraai van de geautomatiseerde administratie van het Centraal Justitieel Incassobureau overgelegd met betrekking tot de onderhavige aanvraag. Hierin zijn de naam en het adres van eiser correct vermeld en voorts is de datum van de eerste acceptgiro van 16 februari 2010 aangegeven. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling
**d
ES90E0e0dIEDQ
•/\pe jesnoA'BJâUjei
02*91 1102 ^Jw 10
Zaaknummers: AWB 10/19453 (beroep) AWB 10/16922 (voorlopige voorziening) inzake
Pagina 3 van 4
van 23 december 2005 (LJN: AU9187) heeft verweerder, nu niet is gebleken van problemen bij de verwerking en verzending ten tijde van de verzending van de brief, aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat de acceptgiro van 16 februari 2010 U verzonden. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om de ontvangst van de acceptgiro op voldoende geloofwaardige wijze te ontkennen. De enkele stelling dat hy de acceptgiro niet heeft ontvangen en dat hij daar met verweerder telefonisch contact over heeft gehad la daartoe onvoldoende. 5.4. Verweerder heeft eiser bij acceptgiro van 16 februari 2010 in de gelegenheid gesteld om de leges te voldoen. Bij aanmaning van 23 maart 2010 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om voor 8 april 2010, dus binnen twee weken, het verzuim te herstellen. Vast staat dat eiser niet binnen de genoemde termijn heeft betaald. Verweerder heeft de aanvraag binnen de in artikel 4:5, vierde lid, van de Awb daartoe gestelde termijn van vier weken (na B april 2010) buiten behandeling gesteld. Verweerder was aldus ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 gehouden de aanvraag om die reden buiten behandeling te stellen. De rechtbank verwjjst naar de uitspraak van dé Afdeling van 21 augustus 2006 (LJN: AY7466). Verweerder heeft aldus eisers aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. 6. Over de beroepsgrond van eiser dat hij niet op zijn bezwaarschrift is gehoord, overweegt derechtbankhet volgende. De vraag of in bezwaar al dan niet een hoorpLicht bestaat wordt beheerst door hoofdstuk 7 van de Awb. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen betrokkene in eerste instantie heeft aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiser in eerste instantie heeft aangevoerd en hetgeen in de primaire beslissing daaromtrent is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser kon worden afgezien. De beroepsgrond faalt derhalve. 7. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 8. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat derechtbankheden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 9. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
S'ol
eS9DE0E0iie00
•rtpe j a s n o A ' S - i s i u e j .
02:91
1102 au ui
io
Zaaknummers: AWB 10/19453 (beroep) AWB 10/16922 (voorlopige voorziening) inzake
Pagina 4 van 4
Beslissing De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/19453, verklaart het beroep ongegrond. De voorzien ingenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/16922, wyst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr, M. Verbeme, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2011.
[)J^J^^^ De rechter VOOR KOP C fÊBoi^rWOÊ QHtFFIER DER" ARRONOl&S^f^SQHf&ANK TTT AMSTERDAM
Afschrift verzonden op: Q 1 PPR
2011
Cone..; JK Coll.:'MC D:C VK Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, A Wel Ing bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus (16113,^500 BC VGravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vtenweksn-Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 'yan-dr Awb (zoals het o verleggen van een afschrift van deze uiapraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 ecu of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) ii niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
E990EDe0iTeû0
'Ape j3snoA'8-t3U]Bi
0S!9T
1102
*Jui
Advocatenkantoor Tamer Mr. Y. Tamer Vuursteen 13 2497 CZ Den Haag Tel.: 070 380 56 38
Mob.: 0653 725 979 Fax: 070 303 06 53 E-mall:y.tarner®llve.nl
Aan Raad van Staate Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG Den Haag, 1 maart 2011 Procedure nr. 10/19453
RAAD VAM S'^/VTS INGEKOMEN
0. \ MR1 2011.
Jusritienummex; 0003-19-2024
lEolfc' - /
HET HOGER BEROEPSCHRIFT geboren op van Iraakse nationaliteit te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag aan de Vuursteen nr, 13, ten kantore van de advocaat Mr Y. Tamer die ten deze voor hem occupeert en door hem hiertoe bepaaldelijk is gevolmachtigd dit hoger beroepschrift bij de Raad van Staate in te dienen; Dat ondergetekende kennis heeft genomen van de uitspraak van de rechtbank d.d. 1 feb. 2011 met kenmerk AWB 10/19453 Dat appellant zich niet met deze uitspraak kan verenigen en hiertegen in beroep komen by Raad van Staate Afdeling Bestuursrechtspraak op basis van de volgende grieven.; Appellant heeft in beroepsfase naar voren gebracht dat hij in het beroepsfase niet in gelegenheid is gesteld leges te voldoen. Beschikking in primo dateert van 21 april 2010, Appellant heeft op 30 april 2010 een bezwaarschrift tegen genoemde besluit ingediend. Verweerder had appellant mogelijkheid moeten bieden om alsnog binnen 4 weken na primaire besluit gedurende behandeling van het bezwaarschrift als nog aan de legesvervlichting te voldoen. De rechtbank heeft bovengenoemde stelling van appellant ten onrechte niet meegenomen bij de uitspraak d.d. 1 feb. 2011. De toetsing door de rechtbank van dat besluit naar de feiten en omstandigheden ten tijde daarvan staat er niet aan in de weg en voorts verbiedt geen rechtsregel dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. Ingevolge artikel 6:5 en artikel 6:6 van het AWB genoemde bepalingen wordt de aanvang van de termijn voor het betalen van lege's bepaald door de datum van aangetekend toezending van een acceptgiro.
Ü Ä I L . VS «* tr«n 15
I'd
es9oeoeü
*Ape j s s n o A ^ J ^ u i B i
GTJSI
TTO2 ^J«J
to
Indien echter, zoals hier aan de orde, een appellant op niet ongeloofwaardige wijze stelt dat hij het verzoek om betaling van verschuldigde lege's niet heeft ontvangen en niet door verweerder kan worden aangetoond dat die appellant dat verzoek wel heeft ontvangen omdat het - zoals in het onderhavige geval - niet aangetekend of met bericht van ontvangst is verzonden, kan de appellant niet worden verweten dat hij niet binnen de gestelde termijn lege's heeft voldaan. In een zodanig geval ligt het naar het oordeel appellant bij betwisting van de ontvangst, op de weg van verweerder (afzender) om aan te tonen dat verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In deze procedure is door verweerder de daadwerkelijke verzending van herrinneringsacceptgiro d.d. 25 maart door middels van een minuut van verzending niet aangetoond. Pasop 7 januari 2011 heeft verweerder een uitdraai van CJIB overgelegd dat door de rechtbank als voldoende bewijs is geaccepteerd. Appellant meent dat de rechtbank in strijd met goede procesorde bij de besluitvorming heeft betrokkenen nu deze uitdraai van de CJIB niet 10 dagen voor de zitting is overgelegd Appellant meent dan ook dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van AbRS van 21 augustus 2006 heeft overwogen dat door verweerder voldoende aannemelijk is gemaakt dat de acceptgiro's van 16 f eb. 2010 en 25 maart 2010 zijn verzonden. REDENEN DAN OOK WAAROM appellant zich wendt tot de Raad van Staate, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken met het eerbiedig verzoek de uitspraak waarvan hoger beroep te vernietigen. Gemachtigde - Advocaat
.... .-.."'3
2 *ol
EQ90e0£0Z.ÏË00
*ApB J^snOA 1 « J a u i e i
02:91
TT 02 3Jui TO