Raad vanState 201012831/1/V3. Datum uitspraak: 2 februari 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: de minister voor Immigratie en Asiel, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 4 2 8 1 8 in het geding tussen:
en de minister.
201012831/1/V3
1.
2
2 februari 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2 0 1 0 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 december 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 december 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het voor bewaring van gezinnen met kinderen geldende beleid (paragrafen A 6 / 1 . 6 en A 6 / 5 . 3 . 3 . 8 van de Vreemdelingencirculaire 2 0 0 0 , hierna: de Vc 2000) moet worden afgeleid dat de minister alleen bewaring oplegt wanneer gedwongen vertrek op korte termijn kan worden gerealiseerd en dat, nu in het geval van de vreemdeling niet is gebleken dat haar gedwongen vertrek naar Mongolië binnen de in dat beleid vermelde termijn van veertien dagen kan worden gerealiseerd wegens het ontbreken van de daarvoor noodzakelijke reisdocumenten, de bewaring van aanvang af in redelijkheid niet gerechtvaardigd w a s . De minister betoogt daartoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voormeld beleid niet van toepassing is, omdat dit slechts ziet op de situatie waarbij aan een geheel gezin, te weten zowel ouder(s) als kind(eren), de maatregel van bewaring w o r d t opgelegd, terwijl de bewaring in dit geval uitsluitend aan de vreemdeling is opgelegd. 2.2. Volgens paragraaf A 6 / 1 . 6 van de Vc 2 0 0 0 , voor zover thans van belang, w o r d t ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie A 6 / 4 . 3 . 5 ) . Onder het begrip 'gezin' w o r d t hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt. Indien sprake is van een gezin met t w e e ouders en het gevaar van onttrekking aan het toezicht of de uitzetting bestaat, wordt zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel aan één ouder. Aan de overige gezinsleden wordt in dat geval een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Desalniettemin kan het gehele gezin de vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, ongeacht of sprake is
20101 2831/1 A/3
3
2 februari 2 0 1 1
van een één- of tweeoudergezin, in geval het gezin de toegang t o t Nederland - en daarmee het Schengengebied - is geweigerd, dit in het belang van een effectieve grensbewaking. Vrijheidsontneming van het gehele gezin blijft verder beperkt t o t die situaties waarin gedwongen vertrek op korte termijn kan worden gerealiseerd. Als uitzondering op de regel dat vrijheidsontneming - anders dan de in artikel 5 9 , vierde lid, van de V w 2 0 0 0 beschreven gevallen - geen maximale duur kent, kent vrijheidsontneming van een gezin met minderjarige kinderen wel een maximale duur. Zie A 6 / 5 . 3 . 5 voor de maximale duur bij vrijheidsontneming op grond van artikel 59 van de V w 2 0 0 0 en de gronden waarop deze termijn kan worden overschreden. De termijnen hebben overigens uitsluitend betrekking op vrijheidsontneming van het gezin. Deze maximale termijnen zijn niet van toepassing in geval slechts aan één ouder de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd terwijl de overige gezinsleden een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Volgens paragraaf A 6 / 5 . 3 . 3 . 8 van de Vc 2 0 0 0 kan bewaring op grond van artikel 59 van de V w 2 0 0 0 slechts aan gezinnen met minderjarige kinderen worden opgelegd wanneer gedwongen vertrek op korte termijn gerealiseerd kan w o r d e n . Hierbij gaat het om de situatie dat de voor het vertrek noodzakelijke reisdocumenten voorhanden zijn of binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Er kan in dat geval - al naar gelang w o r d t voldaan aan de voorwaarden - worden gekozen voor een maatregel op grond van artikel 5 9 , eerste dan wel tweede lid, van de V w 2 0 0 0 . De bewaring die op grond van artikel 5 9 , eerste of tweede lid, van de V w 2000 is opgelegd aan een gezin met minderjarige kinderen zal niet langer duren dan veertien dagen. Deze termijn kan slechts worden overschreden indien de binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vinden vanwege: - fysiek verzet van (één van) de gezinsleden; - het feit dat (één van) de gezinsleden na de inbewaringstelling één óf meerdere procedures is gaan voeren met het kennelijke doel de uitzetting te vertragen. 2.2.1. Het hiervoor weergegeven beleid is vastgesteld bij Besluit van de staatssecretaris van Justitie van 9 juni 2 0 0 8 , nr. 2 0 0 7 / 2 0 , houdende Wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2 0 0 0 (Stcrt. 18 juni 2 0 0 8 , nr. 115). Blijkens de toelichting op dit besluit, waarin de in de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 20 januari 2 0 0 8 (TK 2 0 0 7 - 2 0 0 8 , 2 9 3 4 4 en 1 9 6 3 7 , nr. 66) uiteengezette uitgangspunten van het beleid inzake vreemdelingenbewaring bij (gezinnen met) minderjarige kinderen zijn neergelegd, is het beleid erop gericht om inbewaringstelling van minderjarige kinderen zoveel mogelijk te voorkomen, dan wel de duur ervan te beperken. Van het in bewaring stellen van een gezin met één of meer minderjarige kinderen is in het onderhavige geval echter geen sprake, nu de minister alleen de vreemdeling in bewaring heeft gesteld. Aan haar minderjarig kind is geen vrijheidsontnemende - en overigens ook geen vrijheidsbeperkende - maatregel opgelegd. Het hiervoor weergegeven beleid is daarom in dit geval niet van toepassing. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt. Hetgeen overigens in de grief is aangevoerd behoeft geen bespreking.
201012831/1/V3
4
2 februari 2 0 1 1
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 december 2 0 1 0 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop nog moet worden beslist. 2.4. De vreemdeling heeft betoogd dat zij aansluitend aan haar strafdetentie automatisch in bewaring is gesteld. Vastgesteld wordt dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd in het belang van de openbare orde, omdat er aanwijzingen waren om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan haar uitzetting zou onttrekken. Daarbij is in aanmerking genomen dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4 . 2 1 van het Vreemdelingenbesluit 2 0 0 0 , zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn, niet beschikt over een vaste w o o n - of verblijfplaats, is veroordeeld voor een misdrijf, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. De vreemdeling heeft deze gronden niet bestreden. Het betoog faalt derhalve. 2.4.1. De vreemdeling heeft voorts betoogd dat de minister had moeten volstaan met een meldplicht, omdat zij een alleenstaande moeder is, haar kind t w i n t i g maanden oud is en zij zwanger is en naar verwachting begin maart 2 0 1 1 zal bevallen. Blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie is de vreemdeling tenminste zesmaal veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstal. Voorts heeft de vreemdeling verklaard niet naar Mongolië te willen terugkeren, Onder die omstandigheden kon de minister in redelijkheid besluiten o m niet met een lichter middel te volstaan. Dat de vreemdeling een minderjarig kind heeft en hoogzwanger is leidt niet tot een ander oordeel. De minister hééft bij de belangenafweging mogen betrekken dat de vreemdeling haar kind bij een vriend heeft ondergebracht. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat de minister voor het kind een laissez passer heeft aangevraagd, teneinde ervoor te zorgen dat de vreemdeling samen met haar kind naar het land van herkomst kan terugkeren. Voorts heeft de minister genoegzaam toegelicht op welke wijze in de uitvoeringspraktijk met zwangere vrouwen rekening w o r d t gehouden. 2.5. Het inleidende beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding. 2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201012831/1/V3
3.
5
2 februari 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III. IV.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 4 2 8 1 8 ; verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de V i n , leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van staat.
w . g . Lubberdink voorzitter
w . g . Bakker ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2 0 1 1
393. Verzonden: 2 februari 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
'WXJVS.ùïJ.U tJ. u c u *».C ' . ^ 0 6
*A
* Pofltadres Poeibw 264 2501CG 'ft-Oravenhage ftftglo Korp*o/idérdMl Behandeld door Telefoon Fa« V-nummer/ZaaJc Datum Onderwerp
Nr. 9254, P. 17/33 \:Hî:i
LITIE Haaglanden
Haaglanden IG vre«mdllln(ßnpeJW* R Oroote/iJ 0 7 0 - « 4 1111 070-42i 1129 /Zâ>J("A2/110Û1d 1371273010 M110-A Maatregel van B«w*rfng
Maatregel Van Bewaring ik, ondergetekende, Ryan Groo ten s, Inepeoteur van het regionaal politiekorps Haaglanden, belast met het toezicht op vreemdelingen, tevens hulpofficier van justitie, tag met het oog op de uitzetting aan
de vreemdelinge, zich noemende; Achternaam Voorn a(a)m(en) Geboortedatum Geboorteplaats Geboorteland Nationaliteiten) Geslacht
: Onbekend, Mongolische : vrouwelijk
de maatregel van bewering op, zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf). Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting tal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat betrokkene Niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld In artikel 4.21 van het vreemdellnaenbesluit 2000 • Zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermJJn • Geen vaste woon- A/erblijfplaats heeft • Veroordeeld Is terzake een misdrijf • Zich niet aangemeld heeft bij de korpschef • Geen middelen van beataan heeft.
De maatregel la opgelegd: Plaata Datum
: Haaglanden : 13/12/2010
V.nr.
Pagina 1 van 2
MUI ONTVANGEN I M 2 - 2 0 1 0
09:57
VAN-
NAAR-BEffARINGSFAX
PAC'S OlT
lo. vtc.
W)Q
9:59u
«r. 9254,
P. 13/33
: 10:50 uur.
T/Jd
De Minister voor Immigratie en Asiel, Voor deze, de hulpofficier van justitie, de Inspecteur, R G root© HB
Handtekening
Ben afschrift van deze maatregel Is onmiddellijk ô&r) de vreemdelinge uitgereikt.
Beroep tegen deze maatregel kan âchWftelIJk worden Ingesteld tij de rechtbank te 's-Gravennage, Centraal Intakebureau Vreemdelingenzaken te Haarlem! faxnummer 023 512 6796, Hierbij dient gebruik te worden gemaakt vun het model beroepschrift, zie 'www.rechtspraak.nl'.
V,nn
ONTVANGEN IM2-ZÛI0
Pagina 2 ven %
ßfl:57
VAN-
NAAR-flEMÄINGSFAX
PAG'S 018
29. Dec. 2010 15:5) <-ir«iv
uni
Nr. 3981
A
M»-80ftAlÄfiSfAX
•JIIOWHfT
«1102972577
P. 9
I - I H r.«d2/0fr«
'
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Besluursrechr Vreemdelingenkamer, enkelvoudig Nevenzitflngsplaats Rotterdam &>g.nr:AWB 10/42818 Y-mimmer: Intake: gemachtigde mr. A.D. Kupelien, advocaat re Amsterdam, tegen; de Minister voor Immigratie ca Asiel, verweerder, gemachtigde mr, P. Bosch.
I Procesverloop 1 Eiserea stelt te zijn geboren op 27 juni 1984 en de Mongolische nationaliteit te bezitten. 2 Op 13 december 2010 Is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder vm 13 december 2010 waarbij elseros op grond van artikel 59, eeisto Hd, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2Û00) do maatregel van bewaring is opgelegd. 3 De openbare behandeling van het beroep hooft plaatsgevonden op 21 december 2010. Eiserea Is ter fitting ventenenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M. van Lohuizen - Yarjamjav, tolk in de Mongolische taal, H
OvenvegïngBO
l Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrtjheidsonmemende maatregel In strijd Is mot deze wet, dan wol bö afweging van alle betrokken belangen in redehjkheld nter gerechtvaardigdfate achten, 2
DÓ rechtbank oordeelt als volgt
2,1,1 Eisere« heeft aangevoerd dat haar inbewaringstelling bij een afweging van belangen niet gerechtvaardigd is. Eisûres is alleenstaande moeder. Haar kind is twintig maanden oud. Daarnaast fs ofseres In verwachting; zfj Is begin maart 2011 uirgcrekend, Odor op de zorgplicht die eisere? heeft Voor haar kindjejiad verweerder kunnen en moeten Volstaan met een meldplicht, 2.12 ïn Onderdeel A671.6 van da Vreemdelîngçncireuiairo 2000(Vo 2000) is, voorzover hier Van belang; het volgende neergelegd: Ten'aanzien van gezinnenraetminderjarige kinderon wordt zo veel mogclyk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel In plaats Van een vrijbeidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereidea (zie A674,3,5). Onder her begrip 'gezm' wordt hier verstaan ren minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één afmeer m Indiaan go kinten feitelijk een gezin vormt"
r-558
29. Dec. 2010.15:52 2MZ-ZUI5
12:53
Nr. 3981
Â
MWEIMINGSttX
f3ll02W5tf
T-W
P. 10
P-003/004
F-«fl
+3 f Î02972577
AWB10/42815
2
2.13 Jh onderdeel A6/5.3.3.8 van de Vc2000 is, voor zover hier van belang, het volgende neergelegd; "Bewaring ap grond van artikel 59 Vw kan slechts aan gezinnen met minderjarige kinderen worden opgelegd waaneer gedwongen vertrek op korte termijn gerealiseerd kan worden. HierbU gaat hei om de situatie dat de voor hetvertrek noodzakelijke reisdocumenten voorhanden zijn of binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, Êr kan in dat geval - al naar gelang wordt voldaan aan de voorwaarden worden gekozen voor een maatregel op grond van anikel 59, eerste dan wel rweede lid, Vw. De bewaring die op grond van artikel 59, eerste of tweede lid, Vwt 1$ opgelegd aan «en gezin mei minderjarige kinderen zal niet langer dinen dan veerden dagen. Deze termijn ton slechts worden overschreden indien de binnen de hier bedoelde termijn geplande uitzetting geen doorgang kan vindon vanwege: - fysiek verzet van (één van) de gezinsleden; - het feit dat (één van) de gezinsledon na de inbewaringstelling een of meerdere procedures is gaan voeren mei het kennelijke doel de uteeirtog w vertragen," 2.1.4 Nier in geacht! is dar ciserea alleenstaande moeder is en een jong kind heeft Uit de hiervoor aangehaalde tekst uit de Vo 2000 leidt de rechtbank af dat verweerder In een dergelijk geval zoveel mogelijk tracht de volstaan met het opleggen Van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheldsonmemende maatregel en bewaring alleen oplegt wanneer gedwongen vertrek op korte termijn gerealiseerd kan worden. Evenwel is in het geval van efseres niet gebleken dat haar gedwongen vertrek naar Mongolia op korte remujn gerealiseerd ken worden. De noodzakelijke reisdocumenten zijn daarvoor niet. voorhanden. Weliswaar heeft verweerder een (aissez-passertraject voor Mongolie" opgestart, maar niet la gebleken dat dit op korte termijn zal leiden tot afgifte van een reisdocument, in elk geval nier binnen de veerden dagen die de bewaring van gezinnen met kinderen volgens het beleid van vorweerder in beginsel maximaal mag doren. Nu deze omstandigheid reeds . voor verweerder bij aanvang van de bewaring bekend was, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van aanvang af, In redelijkheid niet gerechtvaardigd was, 2.3 ïï&t beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 22 december 2010. 2.4 Voor» acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen, waarvan de hoogte aJs volgt b vastgesteld: - voor 2 degen-onrechtmatige bewaring In een politiecel (van 13 december 2010 tot \S december 2010); 2 x e 105,- = e210,-; - voor 7 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 15 december 2010 tot 22 december 2010); 7 x 6 80,- - 6 560,-, Het totale bedrag aan achadevergpeding komt daarmee op € 770,-. 2.5 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Àwb) te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten besrauisröcht vasrgesiold op € 874,- (1 punt voor hel beroepschrift en 1 punt voor het versohtfnen ter zitting met een waarde per punt van G 437.' en wegingsfactor 1). Aangezien ton behoeve van eiseres een toevoeging is verleimd krachtens de Wet op do rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag Ingevolge irtikel 8:75, tweede Üd, van de Awb te geschieden aan de grüïïcr van da rechtbank.
29. Dec. 2010 15:53 tï-it-tUV)
m-simmm
IZiöS
+31102972577
wmmm
Nr.3981 T-/VÏ
P. 1!
Y.\iU/m
3
A WB 10/42318
m Beslissing De rechtbank, recht doende: 1
verklaart het beroep gegrond;
2
beveejrde opheffing van de maarregel van bewaring met ingang van 22 december 2010;
3
wijst hetvereoek om schadevergoeding toe en kent aan elscrcs schadevergoeding toe ten bedrage van € 770,-, ten lasre van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Konlnkrijksrelaries), te betalen door de griffier van de rechtbank;
*
veroordeok verweerder in da proceskosten tot een bedrag van € 574,- en bepaalt dat, nu aan eieerea een toevoeging is verleend, dozc kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr, J, van âtn Bos, rechter, /n tegenwoordigheid van nar. A.L. van Jf Duijn Schouten, griffier* DogrizïÏLT,
Uitgesproken in bet openbaar dp 22 december 20^0 Rechtsmiddel Krachtens arrikej 95 van de Vw 2000 staat legen deze uitspraak hoger beroep open, Tngavolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 20ÛÛ sraat geen afzonderlijk hoger beroep open tagen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding, Ce termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak re worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van do rechtbank ie bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hogôr beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019j 2500 EA Den Haag. Voor Informatie over de wjfce van Indienen van het hoger beroep kant ü www.raadvftnstate.nl raadplegen. . . * Afschrift verzonden opr ^ 4.'ïfcC 20J0
HM
VOOR COPIE CONFORM Oo griffier v&n d$ rach&anK tö 's-Oiravenhage
29, Dec. 2010 1 5 : 4 8
r. 3981
P.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Kohinkrijksreiaties
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Putt»dnxPttibaa3O]2O.7S0aGCOiaHm
SenElcadrea Bofde*$tfaan ( 2
Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State D«n Haag Vreemdelingenzaken Tetfoom 070-779 7! is PûStbuS 20019 f«070-779 550« 2500 EA 's-GRAVENHAGE
RAAD VAN STATE f. 2 9 DEC Z01O Onderdeel Contactpersoon Doortieamimmerfe) Datum Ons kenmerk
Proces Procesvertegenwoordiging mr. P. Bosch 070-779 7113 29 december 2010 0901-05-1432
ZAAKNR.
-2-0\0
AAN: 8EHANDEL0 DD:
I^Sjl \/J) PAR:
Uw kernnet*
Brj/agefn) Ondeiwerp
(machtiging en een hoger beroepschrift met producties) Hoger beroep van de Minister voor Immigratie en Asiel
Hierbij ontvangt u het hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank te VGravenhage, zittinghoudende te Rotterdam, van 22 december 2010, verzonden diezelfde datum, met IcenmcrkAwb 10/42813. De machtiging tot het instellen van het hoger beroep is bijgevoegd. .Hoogachtend;
—-,
erg, gemachtigde
Si
29. Dec. 2010 15:49
Nr. 3981
P. 3
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 9 DEC 2010 ZAAKNR.
A/deling beatuurarechtapraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 BADEN HAAG
AAN: BEHANDELD DD:
Hnger beroepschrift vreemdelingenzaken Van:
de Minister voor Immigratie en Asiel te 'a-Gravenhage, appellant
Tagen:
de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingboudendß te Rotterdam van 22 december 2010 met kenmerk AWB10/42913 Inzake*
»
„
Prä« PnicUYEriegEimoanilgina
Z59IJQ1 Ointfiig Poilbuin Î500GC Ou Hi if Hr.P.floscft 0707737113
meikeamerk0901-05-1432 aan te dulden als verweerster gemachtigde; mr. A D , Kupellan advocaat te (1001GC) Amaterdam, poatbua U17
PAR:
29. Dec. 2 0 î 0 15:49
Nr. 3981
1
P. 4
Inleiding De Minister voor Immigratie en Asiel (hierna: Minister) komt in hoger beroep van de.uitspraak van de rechtbank 'a-Gravenhagc, zitdnghoudendc (e Rotterdam, van 22 december 2010, met kenmerkAwb 10/42818 (Productie I), in welke zaak de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 13 december 2010 gegrond heeft verklaard, de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring heeft bevolen, en (hierna: verweerster) een schadevergoeding heeft toegekend ten lad te van de Staat der Nederlanden van 6 770.'» alsmede de Minuter In de proceskosten, groot e 874,-, heeft veroordeeld.
2
Achtergronden
2.1
BIJ besluit van 13 december 2010 is verweerster krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) In bewaring gesteld..
2.2
BIJ uitspraak van 22 december 2010 heeft de rechtbank het daartegen door verweerster Ingestelde beroep gegrond verklaard, bevolen de bewaring op te heffen en verweerster een schadevergoeding tun laste van de Staat der Nederlanden toegekend.
2.3
Op 22 december 2010 Is de maatregel van bewaring opgeheven (Productie 2).
3
Standpunt van de Minister
3.1
De Minister Is van oordeel dat het besluit van 13 december 2010 rechtens juist Is. Met het oog daarop had het beroep tegen dit besluit ongegrond dienen te worden verklaard.
3.2
De Minister heeft één grief tegen de aangevallen uitspraak.
Grieß 3.3
Ten onrechts overweegt de rechtbank In rechtsoverweging 2.1.4 van do aangevallen uitspraak: "Niet Jn geschil li dat eiser« alleenstaande moeder is en een jongkind heeft. Uit dg hiervoor aang&aaldt tekst uttde Ve20O0 tefdtds rechtbank afdat verweerder tneendergelijk geval xoveel mogelijk trachtte volstaan methit opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel In plaats van een vrijhttdsontnemende maatregel en bewaring alleen oplegt wanneer gedwongen vertrek op korte termijn gerealiseerd kan worden. Evenwel is In het geval van eueres niet gebleken dat ftaar gedwongen vertrek naar Mongolie op korte termijn gerealiseerd kan worden. De noodzakelijke reisdocumenten zijn daarvoor niet voorhanden. Weliswaar heeft verweerder een latssez-passertraject voor Mongolië opgestarr. maar nfetis gebleken dat dli op korte termijn zal lelden totafgtftevan een reisdocument, tn elk geval niet binnen de veertien dagen die de bewaring van gezinnen met kinderen volgens het beleid van verweerder in beginsel maximaal mag duren,tfudeze omstandlgh etd reeds voor verweerder bij aanvang pan de bewaring bekend was, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van ewartng van aanvang af, in redelijkheid niet gerechtvaardigd was.' Ds griel richt zich met name tegen het hierboven gecursiveerde gedeelte.
1
29. Dec. 2010 15:50
Nr. 3981
Op de hiervoor genoemde en bestreden overweging van de rechtbank berusten de rechtsoverwegingen 2,3,2.4 en 2.5 van de aangevallen uitspraak. Gegrondbevindfng van de hiervoor geformuleerde grief tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.
Toelichting op de grieft 3.5
De Minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Minister zich niet In redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat la de onderhavige zaak de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. tiet behoort tot de discretion aire bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Minister om te kunnen oordelen over het toepassen van een lichter middel dan de opgelegde maatregel van bewaring, bijvoorbeeld fn de vorm van een meldplicht, dan wel het Juist niet toepassen van een dergelijk lichter middel en te besluitende betrokken vreemdeling een vrijheids ontnemende maatregel van bewaring op te leggen. Bij deze beoordeling komt de Minister beleidsvrijheid toe. De grens van de beleidsvrijheid wordt getrokken door het evenredigheidsbeginsel ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de overige (ongeschreven) beginselen van bestuur. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, Awb wordt door het betreffende bestuursorgaan een evenredige belangenafweging gemaakt, waarbij alle relevante belangen moeren worden meegenomen bij de afweging of en zo ja, op welke manier handhavend wordt opgetreden. De rechter toetst het resultaat van de belangenafweging marginaal aan artikel 3:4, tweede lid, Awb. Dit Impliceert dat de rechter in vreemdelingenzaken zich daarbij, In het kader van de toetsing van de opgelegde maatregel van bewaring Ingevolge artikel 94 Vw, terughoudend dient op te stellen en slechts dient te beoordelen of de Minister in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen tot oplegging van de maatregel van bewaring. Zie: • AbRS 23 juni 2006, nr. 200603030/1 OV200&323); . AbBS3I maart 2009, nr. 200901316/1 (UN: BI227S),
3.7
Van een dergelijke terughoudende toets fs In het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank heeft zich ten onrechte niet tot een terughoudende toetsing beperkt» doch haar eigen oordeel voordat van de tot dat oordeel bevoegde Minister fn de plaats gesteld. Reeds hierom dient de grief te slagen.
3.8
De Minister voert voorts aap dat de rechtbank ten onrechte het beleid zoals weergegeven In de onderdelen A6/1.6 en A6/5.3.3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna; Vc) op onderhavige zaak van toepassing heeft geacht Immers, dit beleid 2let enkel op de situatie waarbij aan een geheel gezin, te weten zowel ouderfc) als kindferen), de maatregel van bewaring wordt opgelegd. In het onderhavige geval Is enkel aan verweerster de maatregel van bewaring opgelegd. Het minderjarig kind van verweerster verbleef namelijk bij een vriend van verweerster. Aan het minderjarig kind Is dan ook geen maatregel van bewaring opgelegd. Nu er geen sprake Is van een situatie waarbij een gezin als geheel In bewaring Is gesteld Is het beleid zoals weergegeven in de onderdelen A6/1.6 en A6/5.3.3.S Vc niet van toepassing. De rechtbank heelt dit miskend.
2
P. 5
29. Oec. 2010 15:50
Nr. 3981 3.9
De Minister is voorts van oordeel dat verweerster in redelijkheid In bewaring kon worden gesteld, gezien de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, te weten; het nletbeschikken over een identiteitspapier als bedoeld In artikel 4.21 van het Vreemdelingen besluit 2000 (hierna: Vb); het zich niet gehouden hebben aan de vertrektermijn; het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats; - het veroordeeld zijn voor een misdrijf; het niet aanmelden bij de korpschef; en bet ontbreken van voldoende middelen van bestaan. Deze gronden zijn na een op de zaak toegespitste belangenafweging aan de maatregel ten grondslag gelegd en vinden hun grondslag Jn het dossier. De Minis ter merkt hieromtrent op dat deze gronden door verweerster onbetwist zijn gebleven
3.10
Gelet op de aard van deze gronden heeft dé Minister in redelijkheid kunnen afzien van de toepaislngvan een lichter middel dan bewaring. De Minister is van oordeel dat de rechtbank miskend heeft dat de herhaaldelijke veroordelingen voor misdrijven een zwaarwegend aspect betreft waarbij in de belangenafweging veel gewicht aan toekomt Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verweerster tenminste zesmaal is veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. De rechtbank heeft, door te overwegen dat de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd Is. de ernst, aard en frequentie van deze strafrechtelijke feiten miskend. De enkels verdenking van het gepleegd hebben van een misdrijf door een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling rechtvaardigt reeds op zich een inbewaringstelling op grond van artikel 59 Vw. Zi&
• 3.11
3.12
3.13
AbRS, l?augmtiu2QQ9,200905257/1, (www.raadvanstate.nl); AbRS, 11 juni 2010,201003137/1, (www.raadvanstate.nl).
Voorts Ia van belang dat verweerster meerdere malen te kennen heeft gegeven dat zij niet wenst terug te keren naar Mongolië. De Minister verwijst hiertoe ondermeer naar het proces-verbaal van het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 13 december 2010 en het vertrekgesprek van 17 december 2010. Tevens heeft verweerster niet aangetoond dat zij beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, voldoende middelen danwei een identiteitsdocument, hetgeen van belang is bij de beoordeling of een lichter middel geïndiceerd is. De omstandigheid dat verweerster een minderjarig kind heeft an dat zij zwanger Is doen daar niet aan af. Hiertoe is het van belang dat verweerster ervoor heeft gekozen om haar Idnd onder te brengen bij een vriend. Conform onderdeel A4/6.1 Vc is tevens voor het minderjarig kind een Jalssez-passer aangevraagd, zodat verweerster en haar kind gezamenlijk kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. In da uitvoeringspraktijk wordt voorts rekening gehouden met zwangere vrouwen. Doorgaans wordt In verband met een bevalling een vreemdelinge (tijdelijk) overgeplaatst naar het penitentiair ziekenhuis. Ingevolge onderdeel A4/7.4 Vc blijft bij zwangerschap de uitzetting per vliegtuig achterwege gedurende de petlode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling. Voorzover dit een beletsel zou opleveren voor terugkeer, dient te worden opgemerkt dat dit enkel een tijdelijk beletsel zou betreffen. Gelet op het vorenstaande heeft de Minister zich In redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de openbare orde de • Inbewaringstelling vorderde De Minister Is daarom van oordeel dat de rechtbank de opgelegde maatregel van bewaring rechtmatig had dienen te beoordelen en het Inleidende beroep daarom ongegrond had moeten verklaren. 3
P. 6
29. Dec. 2010 15:51
Nr. 3981
4.
Conclusie Gelet op het vorenstaande kan da uitspraak van de rechtbank nfec in stand blijven. De Minister verzoekt uw A/deUng het hoger b eroep gegrond te verklaren, de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en te doen wat de rechtbank had behoren te doen, namelijk het inleidende beroep alsnog ongegrond te verklaren.
Den Haag, 29 december 2010
gemachtigd^
C
'mr. p1. van den Berg, senior protes'vertegenwoorJtger Minuterie van Justitie Immigratie en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Vestiging Den Haag Postbus 30120 2500 CC Den Haag
4
P. 1