Raad vanState 200907946/1/V2. Datum uitspraak: 3 0 november 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 1 5 september 2 0 0 9 in zaak nr. 0 8 / 1 5 2 2 7 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
2 0 0 9 0 7 9 4 6 / 1/V2
1.
2
30 november 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2 0 0 8 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 15 september 2 0 0 9 , verzonden op 17 september 2 0 0 9 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 oktober 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200907946/1/V2
3.
3
30 november 2009
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Hent lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2009
309-638. Verzonden: 30 november 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
14/10 2009 13:06 FAX 020S267093
&008/015
Haneslag en van Haren
AFSCHR/FT
itspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer
Zaaknummer Awb 08/15227 Uitapra&k in het geschil hissen:
geboren op van Sudanese nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. UM. Oomen, advocaat te Amsterdam,
en PE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. AJt. Vos, ambtenaar ten departemente.
1.
Ontstaan en loop van het gcscfaO
1.1. Op 5 april 2007 heeft eiser een aanvraag om verlening van etn verbUj&vergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 2 april 2008 afwijzend op de aanvraag beslist 1.2. Op 25 april 2008 beeß eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 2 juni 2008 zijn de gronden van het beroep ingediend. Op 17 juli 2008 heeft eiser nadere-stukken ingezonden. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 17 december 2008 nadere stukken ingediend, Voorts heeft eiser brieven van 22 april 2009 en van 4 juni 2009 ingezonden. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 9 juni 2009. Etser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder toeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
14/10 2009 13:06 FAX
0206267093
Haaeslag en van Haren
Zaaknummer Awb 08/15227
2.
blad 2
Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen 2.1. Eisa heeft eerder, te weten op 30 januari 2003, een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij bestuit van 3 februari 2003 is deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, neveazjttingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 21 februari 2003, Awb 03/6897 en Awb 03/6S9S, het hiertegen gerichte beroep gegrond verklaard en het bestreden bestuit vernietigdten het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen boger beroep ingesteld. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 20 oktober 2003 de aanvraag opnieuw afgewezen, op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder £ Vw 2000. Daarbij is de door eiser gestelde - in 2002 ondergane - óetenne, alsmede de ontsnapping daaruit, ongeloofwaardig geacht Ten aanzien van de in 2001 ondergane detentie heeft verweerder geoordeeld dat niet is gebleken dat de aandacht vaa<de autoriteiten specifiek op eiser was gericht Bij uitspraak van 4 april 2005 (Awb 03/59536) heeft deze rechtbank, nevenzitting&plaatB Leeuwarden, overwogen dat verweerder in redelijkheid artikel 51, tweede Hd, aanhef en onder f, Vw 2000 aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Voorla heeft deze rechtbank in die uitspraak overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers verklaringen aangaande zijn detentie en ontsnapping in 2002 ongeloofwaardig zijn. Ten aanzien van eisers verklaringen die door verweerder wel geloofwaardig zijn geacht, heeft deze rechtbank in genoemde uitspraak overwogen dat verweerder zich terecht en op goede gronden op bet standpunt beeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat en dax verweerder terecht eiser een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000 hoeft geweigerd Dezerechtbankheeft bij genoemde uitspraak het besluit van 20 oktober 2003 niettemin vernietigd en het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder in dat besluit eisers beroep op het traumatabcleid ten aanzien van tijdens de detentie in 2001 ondergane rnishsruleungen niet kenbaar heeft betrolicen. Bij uitspraak van 25 augustus 200S (200503918/1 ) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) de uitspraak van 4 april 2005 bevestigd. Verweerder heeft bij besluit van 18 januari 2006 wederom afwijzend op de aanvraag beslist, op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000. Voor wat betreft artikel 29, eerste ltd, aanhef en onder c, Vw 2000 tweft verweerder overwogen dat de tijdens de eerste detentie ondergane mishandeling niet valt onder de limitatieve gebeurtenissen als opgenomen in de Vreemdelingenchxultaire 2000 (Vc 2000), nu die mishandeling niet als ernstig kan worden aangemerkt. Voorts is riet gebleken dal eisers vertrek uit zijn tand van herkomst verband houdt met bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard, die maken dat van hem in redciykheic niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst. Eisers stelling dat hij als gevolg van zijn traumatische ervaringen met moeite over zijn detenties kan spreken, leidt niet tot een ander oordeeL Uit niets valt immers af te leiden dat hij onvoldoende m de gelegenheid zou zijn geweest, dan wel niet in staat zou zijn geweest om zijn relaas voldoende naar voren te brengen. Eiser heeft aan het eind van het nader gehoor en het aanvuttend gehoor verklaard dat hij voldoende tijd heeft gekregen om alles met betrekking tot zijc, aanvraag naar voren te brengen en dat hij alles heeft verteld wat van belang is. De omstandigheid dat eiser onder behandeling zou staan van een psychiater maakt dat niet anders. Eerst in de zienswijze van
14/10 2009 13:07 FAX 0206267093
Zaaknummer Awb 08/15227
Haoeslag en van Haren
«.'. '
1^010/015
Wad 3
14 december 2005 heeft eiser naar voren gebracht dat hij homoseksueel is. Dat had hij eerder Kloeten doen. Daar komt bij dat eiser tijdens het op 2 februari 2003 nftjenornen nader gehoor expliciet heeft verklaard dat hij geen homoseksueel is, aldus verweerder. Bij uitspraak van 14 juni 2006 (Awb 0677489) heeft deze rechtbank, nevenattingsplaats Leeuwarden, het beroep tegen voormeld besluit ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 augustus 2006 (200605137/1) heeft de AbRS deuhspTaakvanÏ4juni 2006 bevestigd. Daarmee is de beslissing op de aanvraag van 30 januari 2003 in rechte onaantastbaar, 2.2. Eiser heeft aan zijn, thans aan de orde zijnde, herhaalde aanvraag van 5 april 2007 ten grondslag gelegd dat bij vanwege zun gezondheid - eiser wordt behandeld voor ernstige psychische klachten - niet kan terugkeren naar Sudan en voorts met, omdat hij homoseksueel is. Verder Is eiser op 13 februari 2007 in Den Haag op de Sudanese ambassade gepresenteerd ten overstaan van de Sudanese consul. Als gevolg van die presentatie zijn de Sudanese autoriteiten er van op de hoogte dal eiser asiel heeft gevraagd in Nederland. Daardoor zal hij problemen ondervinden bij terugkeer naar Sudan. Ten slotte heeft eiser naar voren gebracht dat mj er in Sudan van werd beschuldigd «iminwHtt te zijn en dat bö uit de gevangenis is gevlucht. Bij terugkeer vreest eiser om die redenen gedetineerd te werden, waarbij bij naar hij vreest weer mishandeld en verkracht zal worden. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op de algemene situatie in Sudan. Ten slotte heeft eiser een verklaring overgelegd, waarin staat dat hij lid is van de Culturele Nubische Club in Nederland (CNCN). 2.3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, op grond van artikel 31, eerste lid, Vw 2000. Aan dat besluit heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd het advies van 7 november 2007 van het Bureau Medische Advisering (BMA), alsmede het ambtsbericht over Sudan van juli 2007. 2.4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het besluit heeft gebaseerd op onvoldoende zorgvuldig onderzoek. Verweerder betwist niet dat eiser ernstige psychische klachten heeft, waarvoor hij wordt behandeld. Het BMA-advies van 7 november 2007 had verweerder ten onrechte niet bij het voornemen van 18 februari 200 & gevoegd, zodat eiser dat nog heeft moeten opvragen, hetgeen eiser gedaan heeft bij brief van 7 maart 2008. Met verweerder was eiser overeengekomen dat hem een termijn werd gegeven voor een reactie op bet medisch rapport Die reactie heeft verweerder echter niet afgewacht Met de brief van 7 april 2008 van M- van Egmond-vna Es, eisere psychiater, heeft eiser voldoende aanknopingspunten geleverd voor twijfel aan dan wel de juistheid van het BMA-advies van 7 november 2007. Deze brief heeft verweerder echter ten onrechte rüet meegenomen in de beoordeling; het bestreden besluit was immer» al op 2 april 2008 genomen. Eiser ia homoseksueel; verweerders ongeloof te dien aanzien is niet terecht Bij gedwongen terugkeer zal de presentatie ten overstaan van de Sudanese autoriteiten een reëel risico op strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mena en de fundamentele vrijheden (EVRM) inhouden voor eiser. De Sudanese ambassade weet dat eiser is, behoort tot de en lid is van het verbond inNederiand. Tezamen.met de wetenschap dat eiser asiel heeft gevraagd in Nederland concludeert eiser dat de Sudanese autoriteiten op de hoogte zijn van voor eiser belastende informatie. Tijdens de presentatie is door een medewerker van de ambassade gedreigd met detentie in Sudan. Eiser heeft gewezen op het ambtsbericht van juli 2007. Op grond van de DefinitierichtliJD moet niet alleen de algemene situatie in Sudan worden beoordeeld, maar ook de individuele situatie van eiser.
14/10 2009 13:07 FAX 0206267093
Zaaknummer Awb 08/15227
Haœeslag en van Haren
l^ 011/015
blad4
Beoordeling van het beroep 2.5. Vooropgesteld moet worden dal met de uitspraak van 14 juri 2006 van deze rechtbank, sevenzittingsplaau Leeuwarden, in rechte is komen vast te staan dat verweerder op goede gronden heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en ontfer a, b en c, Vw 2000. De aanvraag van 5 april 2007, die thans ter beoordeling voorligt, wordt aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Uii de rechtspraak van de AbRS - onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007, AB 2007,378 - volgt dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het door de AbRS gehanteerde beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat bestuit, de motivering ervan en de wijze waarop het toe stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst Indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, :ehen en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europese Hof voor de Slechten van de Mens van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederlaad, JV 1998/45) voordoen, staat voornoemd beoordelingskader evenmin in de weg aam een rechterlijke toetsing van het besluit als ware het een eerste afwijzing. 2.6. De AbRS merkt als nieuw gebleken feiten of veranderde onfitanmgheden aan, reiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het »eerdere bestuit of die tiet vóór het nemen van dat bestuit konden en derhalve gelet op artflcsl 31, eerste lid, Vw 2000, behoorden te woiden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van seeds eerder aangevoerde fetten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijk© beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust 2.7. De rechtbank is van oordeel dat door eiser ter ondersteuning van zijn herhaalde asielaanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangedragen die maken dal een hernieuwde rechterlijke beoordeling dient plaats te vinden als-hiervoor omschreven en overweegt daartoe als volgt. 2.8. De omstandigheid dat eiser homoseksueel is kan naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als nieuw feit. Het is aan eiser om alles wat ran belang is voor zijn aanvraag tijdig naar voren te brengen. Uit de eerder vermelde in rechte vaststaande uitspraak van de voorderungenrechter van deze rechtbank en rievenzittingsplaata van 21 februari 2003 volgt dat het bloedsuikergehalte van eisertijdenshet afnemen van het nader gehoor niet in orde was en dat aldus niet viel uit te stuiten dat zich tijdens het afnemen van dat gehoor omstandigheden hebben voorgedaan, die van invloed zijn geweest op de door eiser afgelegde verklaringen en antwoorden. Voorts heeft de voorzienmgenrechter van deze rechtbank in voormelde Uitspraak overwogen dat verweerder hetgeen eiser tijdens iet nader gehoor heeft verklaard, niet aan zijn beslissing ten grondslag heeft mogen leggen. Het op dat nader gehoor gebaseerde besluit van 3 februari 2003 is echter met de uitspraak van 21 februari 2003 vernietigd, waarna verweerder etser op 12 mei 2003 opnieuw een nader gehoor heeft
14/10 2009 13.08 FAX
0206267093
Zaaknummer. Awb08/15227
Haneslag en van Haren
10012/015
blad5
afgenomen en vervolgens net besluit van 20 oktober 2003 heeft genomen. Het voorgaande betekent dat het aan eiser was om tijdens het gehoor van 12 mei 2003 zijn homoseksualiteit naar voren te brengen. Aan het begin van dal rapport van nader gehoor staat dat de ambtenaar eiser heeft meegedeeld dat het twlangryk is dat eiser geen gegevens betreffende zijn asielaanvraag achterhoudt Voorts heeft de ambtenaar gevraagd (op bladzijde 2) of etser nog tets wil toevoegen aan zijn eerdere verklaringen, (op bladzijde 8) of eiser nog tets wenst toe te voegen aan hetgeen hij verklaard heeft, of Inj alles heeft verteld wat voor de beoordeling van de aanvraag van belang kas zijn en (op bladzijde 9) of hij voldoende tijd heeft gekregen om alles wat hij met betrekkmg tot zijn aanvraag wilde vertellen, ook naar voren heeft gebracht Van genoemde uitdrukkelijk aan eiser voorgehouden gelegenheden om aan zijn asielaanvraag gerelateerde zaken (alsnog) naar voren te brengen, heeft eiser geen gebruik gemaakt om mee te delen dat hij homoseksueel is. Dat had eiser wel moeten doen. Daar komt bij dat eiser tijdens bedoelid gehoor (op bladzijde 6) op eigen initiatief heeft verklaard dat hij geen homoseksueel is. Eerst nadat deze rechtbank, ncvenzittingsplaats Leeuwarden, op 4 april 2005 uitspraak had gedaan en het besluit van 20 oktober 2003 had vernietigd, de AbRS op 25 augustus 2005 uitspraak op het daartegen gerichte hoger beroep had gedaan en nadat verweerder eennieuw voornemen had genomen, heeft eiser in de daarop uitgebrachte zienswijze voor het eerst naar voren gebracht dat hij homoseksueel is. Dat is te laat zoals deze rechtbank. nevenzitangsplaats Leeuwarden, bij uitspraak van 14 juni 2006 onder rechtsoverweging 2.6 ook beeft overwogen. Het rapport van nader gehoor van 12 mei 2003 biedt geen grond voor het oordeel dat eiser niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om over alles wat voor de beoordeling van zijn aanvraag van belang kon zijn te verklaren, of dat hij daartoe onvoldoende in staat was. Dat angst en/of psychisch onvermogen eraan in de weg zouden hebben gestaan zijn homoseksualiteit naar voren te brengen, kan niet tot een ander oorded leiden. Uit de door eiser overgelegde stukken kan evenmin worden afgeleid dat eiser destijds niet dan wel onvoldoende in staat is geweest alles wat voor zijn aanvraag relevant is, naar voren te brengen. Eiser had zijn homoseksualiteit eerder naar voren kunnen er derhalve ook behoren te brengen. 2.9. Ten aanzien van de verklaring van de CNCN van 16 maart 2008 overweegt de rechtbank als volgt m de verklaring staat dat eiser sinds januari 2005 lid is van de CNCN. Weliswaar volgt hieruit dat eiser lid is gewotden ni het besluit van 20 oktober 2003, maar op voorhand is uitgesloten dat de verklaring kan afdoen aan het eerdere bestuit- De verklaring ziet immers niet op het asielrelaas van eiser, zodat de verklaring niet langemerkt kan worden als nieuw feit 2.10. Het beroep van eiser op de algemene situatie in Sudan kan niet worden aangemerki als nieuw feit, reeds niet nn dat in relatie tot eiser persoonlijk niet nacer onderbouwd is. Het in het kader van het beroep op de algemene situatie ingeroepen artikel 4, derde lid, a en c, DefijjitierichUijn leidt de rechtbank niet tot een ander oordecL 2.11. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (BHRM; arresten van 2 mei 1997 in de zaak St Kitts, nr. 146719967767/964, RV 1997,70,6 februari 2001 in de zaak Bensaid, nr. 44599/98, JV 2001/103 en laatstelijk 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk; nr. 26565/05, JV 2008/266) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling, onder mtaondedijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die
H / 1 0 . 2 0 0 9 13:08 FAX
O2O6267093
Zaaknummer: Awb 08/15227
Haoeslag en van Haren
©013/015
blad 6
j jrisprudenne slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte h een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, 2.12. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS is een BMA-advies een ceskundigenadvies aan de staatssecretaris ten beboeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient een dergelijk advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Als aan die vereisten is voldaan, mag bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel van een dergelijk advies worden uitgegaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn om aan de juistheid of volledigheid van het advies te twijfelen. 2.13. In ha BMA-advies van 7 november 2007, dat onder meer is gebaseerd op informatie van de eiser behandelend psychiater, is» voor zover hier van belang, bet volgende vermeld: "4. Zal, gelet op de huidige medische imichten, het uitblijven van de ender 2. genoemde behandeling leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn (voorheen genoemd acute jüdische noodsituatie)? Hen medische noodsituatie op korte termijn is op basis van de informatie van de bebandelend sector mogelijk bij uitblijven van de huidige behandeling. 5a. Kan betrokkene op basis van de huidige medische imichten geziea diens klachten reizen? Nee, tenzij kort voor een reis een onderzoek door een arts plaatsvindt om te beoordelen of betrokkene op dat moment kan reizen en om vast te stellen welke begeleiding tijdens de reis noodzakelijk is. Bij gedwongen uitzetting kan bet psychiatrisch beeld wisselen waarbij met de mogelijkheid van suïcide terdege rekening moet worden gebonden. 6a. Bevindt betrokkene zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte? Nee, betrokkene is met lijdende aan een ongeneeslijke ziekte.** 2.14. In de brief van 7 april 2008 heeft eisers behandelend psychiater aangegeven dat zij bet BMA-advies met verbazing beeft gelezen en dat zij in dat advies niet de ernst van de situatie herkent, die zij als psychiater eerder heeft geprobeerd aan te geven in de brief van 26 oktober 2007, gericht aan het BMA. m die brief heeft zij opgenomen dat eiser PTSS beeft, depressieve klachten, veel last heeft van nachtmerries en van nudüdijke incontinentie en voorts dat eiser sinds juni 2007 is geplaatst in het COA-PIT project in Schalkhaar. Dat project is een van de twee intensieve begeleidingsprojecten binnen het COA in Nederland. Daarvoor komen slechts asielzoekers in aanmerking met een emstige psychiatrische stoornis met chronisch beloop. In het halfjaar tassen de brief van 26 oktober 2007 en de brief van 7 april 2008 is etsers situatie niet verbeterd. 2.15. Nu uit het advies van het BMA van 7 november 2007 volgt dat eiser met lijdt aan een ongeneeslijke ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, is reeds om die reden geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden als eerder genoemd. De brief van 7 april 2008 van de behandelend psychiater van eiser kan daar niet aan afdoen, nu daaruit niet blijkt dat eiser wel lijdt aan een ziekte in een vergevordesd en direct levensbedreigend stadium. De mededeling in genoemde brief dat de behandeling van eiser niet tijdelijk van aard is, maar chronisch, maakt dat niet andera. hide overige ajdena eiser ingediende stukken van medische aard ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen. Uit geen van de zijdens eiser ten aanzien van zijn medische situatie ingebrachte stukken kan immers worden afgeleid dat, anders dan in het BMA-advies, wel sprake is van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Daaruit volgt dat aan het feit dat
T4/10 2009 J3: 09 FAX
0206267093
Haoeslag en van Haren
Zaaknummer Awb 08/15227
12)014/015
blad 7
verweerder o* het uitbrengen van het voornemen- waarbij ten onrecate niet het BMA-advia was gevoegd - de reactie van eiser op dat advies niet heeft afgewacht en een besluit heeft genomen, geen doorslaggevende betekenis toekomt. 2.16. Eiser hoeft aangevoerd dat de presentatie van eiser ten overstaan van de diplomatieke vertegenwoordiging van Sudan op 13 februari 2007, bij terugkeer zal leiden tot strijd met artikel 3 EVRM. Weliswaar blijkt oit bet openbaar rapport van de Nationale ombudsman van 9 juni 2008 dat de presentatie ten onrechte heeft plaatsgevonden, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het door hem gestolde risico niet aannemelijk gemaakt Aan het door eiser opgemaakte verslag van de presentatie kan geen doorslaggevende betekenis toegekend worden, nu dat verslag uiteindelijk een subjectieve weergave van het gesprek betreft, die niet wordt ondersteund door objectieve gegevens. De omstandigheid dat bovenaan bladzijde 9, onder 23, van het rapport van de Nationale ombudsman staat het zeker mogelijk Is dat eisertijdensde presentatie vragen heeft beantwoord over zijn asielverhaal en zijn familieleden, nu hij daarvoor de nodige details heeft aangevoerd in het door hem opgemaakte gespreksverslag maala het voorgaande niet anders. Zonder aanvullend en objectieftoetsbaarmateriaal kan bij tesugkeer van eiser naar Sudan ûiet een reëel risico op «tryd met artikel 3 EVRM worden aangenomen. Ook in <mmmhMig niet het ambtsbericht over Sudan van juli 2007 kan een dergelijk risico niet worden aangenomen, nu op bladzijde 47 van dat ambtsbericht staat dal er over de verslagperiode geen gevallen bekend zijn van uit Nederland teruggekeerde asielzoekers, die bij terugkomst in Sudan van de zijde van de autoriteiten ernstige problemen hebben ondervonden. Op bladzijde 46 van het ambtsbericht staat dal het - naast de aldaar eerder vermelde gebruikelijke procedure - voorkomt dat leden van de veüigheidsdiensten de mgereisde Sudanees nader ondervagen over het buitenlands verblijf. Weliswaar staat er voorts dat bij terugkeer van Sudanezen vanuit bet buitenland via de Jachthaven van Khartoem één van de criteria op grond waarvan ondervraging plaatsvindt de duur van het verblijf in het buitenland is, maar nu inmiddels in rechte vast staat dat eisereerder niet in de negatieve belangstelling van de Sudanese autoriteiten heeft gestaan en de door eiser gestelde detentie en ontsnapping in 2002 ongeloofwaardig zijn, valt niet in te zien dat als gevolg van een - mogelijke - ondervraging een reed risico op strijd met artikel 3 EVRM zal ontstaan. Ook in samenhang met de verklaring van de CNCN is daar naar het oordeel van de rechtbank geen «pr*W; vqn. fie nrnsuwuHgfreid dat eiser psychisch gezien onmiskenbaar zeer kwetsbaar is, maakt het voorgaande niet anders. De presentatie ia dan ook evenmin een nieuw feit 2.17. Aangezien er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde onutftnm'gheden, en evenmin sprake is van bijzondere ornstandighoden als bedoeld in het hiervoor genoemde Eirest Bahaddar, kunnen bet bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet door de rechtbank worden getoetst Aan een beoordeling van hetgeen door eiser overigens naar voren il gebracht komt do rtchlhaak hierdoor niet meer toe. 2.18.
Het beroep is ongegrond.
2.19. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de anderepartjj in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
14/10 2009 13:09 FAX
0206287093
Haneslag en van Haren
(2015/015
blad 8
Zaaknummer Awb 08/15227
3.
Beslissing
De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van HJSL Eleveld als griffier op 15 september 2009.
de griffier
\
Tegen de uitspraak in de bodemzaak kunnen partij en Kinn^ v*T W\KI\ na de datum vaa > encoding van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afclelmgbestunsrechtspraalc van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken'', postbus 16113,2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuarsrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op:
1 7 SEP 2009 dcfccötbaafc
M/10. 2009 13:03 FAX
0206267093
Hameslag en van Haren
2(001/015
H a m e r s l a g tC, v a n Haren
v
Advocaten
RAAD VAN STATE
PER FAX: 070 3651380
INGEKOMEN
Aan de RAAD VAN STATE
1 4 OKT 2009
Afdeling Bestuursrechtspraak -f
Postbus 20019 2500 EA 'S-GRAVENHAGH
AAN: BEHAN0aU:Q[):W-W- PAR:
uw referentie: nieuwe zaak onze referentie: 00022140 inzake:
/ Staatssecretaris van Justitie
mr R.J. Haro*rslig mr P i J t van H&n u mr S.D. U g t mr A.C.M. Netferwi mr U.U. Oomen mr A.M.J.Ü Lovjwt>se mr K.E. Gfiertaama mr N.C. Blomjous mrS. Wierink in aamamrerlüng r<st mr H.M. Brink
Amsterdam, 14 oktober 2009
Hoger Beroep in Vreemdelingenzaken Hierbij verklaar ik, T.J.M. Oomen, advocaat ie Amsterdam, dal ik dcor appellant bepaaldelijk ben gevolmachtigd tot hel instellen van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, neven2ittingsplaats Groningen van 15 september 2009, A WB 08/15227, met het recht van substitutie bij het optreden in rechte. Appellant en belanghebbende is
, geboren op
IND-nummer 0301.30.8075, V-nummer
, wonende te
, Soedanese, aan de
.thans verblijvend op het hoofdbureau \ an Politie te Deventer. Hij kiest woonplaats aan het Damrak nr. 89-1 te Amsterdam (1012 LP), ten kantore van U.M. Oomen. Voor wat betreft de griffierechten wijs ik u er allereerst op dat sprake is van een asielprocedure, zodat geen griffierecht verschuldigd is, en voorts uitdrukkelijk op dat ons kantoor een rckeninE-courantovereenkomst gesloten hectt met uw Afdeling.
Voorts wijst gemachtigde op hel feit dat appellant op 9 oklober 2009 in Deventer in bewaring is gesteld.
Nadat appellant bekend was geraakt met de uitspraak, waarvan thans hoger beroep, heef) hij een tweetal suïcide pogingen gedaan. Hierop is appellant tijdelijk vrijwillig opgenomen in een psychiatrische kliniek 4
). Appellant heeft deze kliniek
Damrak 89-1.1012 LP Amsterdam, Postbus 3269, 1001 AB Amsterüm Tel.: 020-5353171, Paz: 020-6267093
'14/10. 2009 13:04 FAX
0206267093
Hameslag en van Haren
0002/015
H a m e r s l a g A \ van Haren Advocaten
vervolgens op eigen initiatief verlaten. Bij terugkeer naar het opvangcentrum, is appellant in bewaring genomen. GRIEVEN: Grief 1 Ten onrechte overweegt de rechtbank zoals zij doet in r.o. 2.7 in sarr enhang met r.o. 2.17 dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Appellant meent dat de rechtbank op onjuiste wijze heeft getoetst, althans dit oordeel niet op juiste wijze heeft gemotiveerd. Appellant wijst daartoe op het volgende. Het BMA advies is een feit dat dateert van nâ de vorige asielprocedure. Hierin wordt bevestigd dat appellant bekend is met een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, dai bij hiervoor behandeling nodig heeft, en dat hij hiervoor wordt behandeld. Dit is, zowel gezien dat datum waarop het advies werd uitgebracht als wat betreft de inhoud daarvan een nieuw feit. De rechtbank toetst vervolgens het ziektebeeld/ BMA advies in de r.o. 2.11 tot en met 2.15 als novum. Hierbij beperkt de rechtbank zich niet slechts tot de vraag of het BMA advies moet worden beschouwd als nieuw feit, maar ook oTdit inhoudelijk zou moeten leiden tol inwilliging van de aanvraag. Appellant meent dat de rechtbank, in het kader van beantwoording v*n de vraag of sprake was van nieuwe feiten, hierdoor 'ie ver' is gegaan, en daarmee buiten het geschil is getreden. Uit de uitspraak van uw Afdeling van 4 april 2003, 200206882, JV 2003/219 r.o. 2.3.2: (...)ts hieraan voldaan, aan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of ver* andarde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beooraeling rechtvaardi-
2
14/10.2009 13:04 FAX 02062G7093
Haneslag en van Haren
l^ 003/015
Hamerslag A .van Haren Advocaten
gen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Appellant verwijst voorts naar (bijvoorbeeld) de uitspraken van uw Afdeling van 16 september 2009, 200702472, r.o. 2.1.6: Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld In 1:1.1. kan echter sprake zijn, indtèn de vreemdeling aantoont dat ten tijde van de totstandkoming ven het besluit van gelijke strekking de algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst zodanig is verslechterd ten opzichte, van de situatie ten tijde ven het eerdere besluit dat niet op voorhond uitgesloten is dat deze verslechterde situatie kan afdoen aan dat eerdere besluit, in zoverre <*af ziet op toelating op de voet van artikel 29. eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
Appellant meent dat uit deze overweging van uw Afdeling volgt dat ie rechtbank slechts had moeten beoordelen of het BMA advies een nieuw feit betrof (JA), en of het op voorhand uitgesloten was dat dit kon afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust. Ofwel, dat dit nieuwe feit mogelijk kon leiden tot verlening van een verblijfsvergunning, en daarmee tot heroverweging van de eerdere weigering. Appellant meent dat de rechtbank niet op voorhand kon uitsluiten dat hel BMA advies als novum «>u afdoen aan het eerdere besluit. Dit leidt tot grief 2 Grief 2 Derechtbankstelt in r.o. 2.11 vast dat het 'toetsingskader' voor schending van art. 3 EVRM, voor wat betreft het terugsturen van ernstig zieke personen is bepaald in de zaken St. Kittï en Bensaid:
3
14/10.2009
13 04 FAX
02082S7093
Haneslag en van Haren
H a m e r s l a g Ayvan
(2)004/015
Haren
Advoeatfl«
2.11. Volgens vaste jurisprudentie van net Europees Hof voor de Rechten van de Meos (EHRM; arresten van 2 mei 1997 in de zaak SL KtUs. nr. 146/19967767/964, RV 1997, 70,6 februari 2001 in de zaak Beosaid. nr. 44599/98. JY 2001/103 en laatstelijk 27 mei 2008 in de znak N. tegen bel Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05, JV 2008/266) kan uiizeöing in verband mee de medische toestand va o de uit te zetten vreemdeling, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingenderedenenvan humanitaire aard, hij gebrek aan medische voorzioningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan bUjkem die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
Terecht laat de rechtbank, nu sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld, het 'ongeneselijke' aspect van de St. Kitts 3-EVRM definitie buiten beschouwing. Desondanks stelt de rechtbank in r.o. 2.15 dat uit het BMA rapport volgt dat geen sprake zou zijn van een ongeneeslijke ziekte in een vergevorderd en direct bvensbedreigend stadium. 2.15. Nu uil het advies vaa het BMA van 7 november 2007 volgt dat eiser niet lijdt aan een ongeneeslijke ziekte in ecu vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, ia reeds om die reden geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden als eerdsr genoemd. De brief
Appellant meent dat de uitspraak onvoldoende consistent is, nu uit t.o 2.11 volgt dat 'ongeneselijk' geen noodzakelijk deel uitmaakt van de 3-EVRM medisch definitie, en de rechtbank deze wél hanteert bij toetsing van het BMA advies. Appellant meent dat de conclusie, dat geen sprake zou zijn van een ziekte is 'vergevorderd' en 'direct levensbedreigdend stadium' (zoals bedoeld in r.o. 2. ! 1) niet kan worden getrokken op basis het antwoord op vraag 6a van het advies van BMA: 6a, Bevindt betrokkene zich in aen vergevorderd en direct levensbedreigend stadium HM eert ongeneeslijke ziekte? Nee, betrokkene i's niet lijdende aan een ongeneeslijke ziekte." Met betrekking tot de onderdelen 'Vergevorderd en direct levensbedreigend" geeft BMA geen reactie. Appellant meent dat uit het antwoord van BMA op deze vraag, waarin slechts expliciet is aangegeven dat geen sprake is van een ongeneselijk ziekte, in samenhang met zijn conclusie dat bij uitblijven van behandeling rekening noct worden gchou4
14/10. 2009 13.05 FAX
0206267093
Haoeslag en van Haren
12)005/015
Hamerslag.\\van Haren AdTDoaten
den met het ontstaan van een medische noodsituatie binnen 3 maanden, mag voorden geconcludeerd dal deze wèl van mening is dal sprake is van een vergevorderd en direct Levens bedreigend stadium van zijn ziekte. Appellant meent dat de rechtbank een onjuiste conclusie verbindt aan het rapport van BMA, allhans (subsidiair) dat de rechtbank voor beantwoording var de vraag of sprake is van een ziekte in vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, niet op deze wijze kon terugvallen cp het advies van BMA. Nu de ziekte van appellant vergevorderd is en in een direct levensbedreigend stadium, en dus mogelijk tot schending van art. 3 EVRM zou kunnen leiden in geval van terugkeer, kon niet op voorhand worden uitgesloten dat dit zou afdoen aan het eerdere besluit. Dit maakt naar mening van appellant dat verweerder niet, onder vergrijzing naar het eerdere besluit, de onderhavige opvolgende asielaanvraag kon en mocht afwijzen. Grief 3 Ten onrechte heeft de rechtbank niet, ambtshalve, geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het eerdere besluit niet (meer) konden intreden vanwege het BMA advies. Appellant meent voorts, dat uit het advies van BMA onder 5a blijkt dat dit advies, als novum, kan afdoen aan hel eerdere besluit, omdat de rechtsgevolgen van het eerdere besluit niet (zonder meer) kunnen intreden. 5a,
Kan betrokkene op basis van de huidige medische inzidicen gezien diens kluchten reizen? Ntt, rsniij kort voor em reis een onduzaek door een arts plaatsvfndt om te beoordslen ofbwokÂeœ op dat moment kan rettn en om vost te sullen welie be&lcidtng tijdens de reis noodzaketijk Is. Bij gedwongen uiaetttng kan hu psychiatrisch bettd wisseJen waarbij met de mogetjjkkdd van sulddt terdege rekening moet worden gthouden.
Een van de rechtsgevolgen van dat besluit is immers dat appellant N ederland moet verlaten, en bij uitblijven van vrijwillig vertrek, moet worden uitgezet. Als dat niet mogelijk is,
5
14/10. 2009 13:05 FAX 0206267093
Haoeslag en van Haren
Q006/015
Hamerslag,^ .van Haren Advocaten
zoals uit hetgeen onder 5a is vermeld blijkt, is eveneens sprake van « n gebrekkige loelatingsbcslissing (zie ook 29 mei 2001, JV 2001/166). Grief* Ten onrechte oordeelt de rechtbank, r.o. 2.14. dat appellant niet in z:jn belangen is geschaad doordat is beslist alvorens de reactie op het advies van BMA was ontvangen door verweerder. Hierbij is van belang dat het medisch advies niet bij het voornemen was geval, en dat dil pas na uitdrukkelijk verzoek is ontvangen. Met verweerder was een nadere reactie termijn voor reactie op het medisch advies overeengekomen, waar verweerder zich niet aan heeft gehouden. (Kr was wél tijdig een zienswijze, onder voorbehoud van de reactie op het medisch advies) De behandelaar van appellant heeft gewezen op het feit dat de behandeling die appellant ontvangt meer omvat dan slechts de behandeling met medicatie dooi* de psychiater en psycholoog (als vermeld onder 2b van het advies), maar tevens de 24-uurs begeleiding in het PIT-project. ïn hel advies van BMA is vermeld: Een medische noodsituatie op korte termyn fs op oasis van de informatie van de behandelende sector mogelijk bff uitblijven van de huidige behandeling. Juist nu de behandelend psychiater in haar reactie op het medisch airvies heefl aangegeven dat de behandeling meer uitgebreid is dan genoemd onder 2, zijn er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies gegeven. Dit aanvullende onderzoek is door verweerder ten onrechte niet gedaan. Onder de2e omstandigheden kon de rechtbank niet tot de conclusie komen dat appellant niet in zijn belang is geschaad door bij het slaan van de beschikking niet te wachten op de zienswjzcn die direct in verband stond met de conclusies die waren'gebaseerd op het BMA advies.
6
14/10. 2009 13:06 FAX
0206267093
Haneslag en van Haren
0007/015
Hamerslag À . van Haren Advocaten
Verzocht wordt: - om het hoger beroep gegrond te verklaren, -
de beslissing van de rechtbank van 15 september 2009 te vemietgen,
-
de beslissing van de Minister van 2 april 2008 te vernietigen, is de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, en verweerder in de proceskos>rdelen.