Raad vanState 200905926/1/V2. Datum uitspraak: 8 oktober 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 juli 2 0 0 9 in zaak nr. 0 9 / 4 8 9 7 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200905926/1/V2
1.
2
8 oktober 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 2 0 januari 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 5 juli 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 augustus 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200905926/1 /V2
3.
3
8 oktober 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C . H . M , van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M, van Loo, ambtenaar van Staat.
w . g . Van Altena lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loo ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2 0 0 9 418-574. Verzonden: 8 oktober 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
directeur Bestuursrechtspraak
11/08/2009
12:46
0703549804
DSM ADVOCATEN
PAG.
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Reg-nr : AWB 09/4897 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet beatnurarecht (Awb) In bet geding tussen « eiser, V-nummer , woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. P.C.M, van Schijndel, advocaat te 's-Gravenhage, en
de staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I
PROCESVERLOOP
1 Eiser heeft gesteld te zijn geboren op en de Sri Lankaanse nationaliteit te bezitten. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 3 mei 2008 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Verweerder heeft op 22 oktober 2008 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. 2 Bij schrijven van 13 februari 2009 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. 3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 juni 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.M. Agtersloot Tevens was ter zitting aanwezig R. Kanagasabapathy, tolk.
n
OVERWEGINGEN
1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroeps g ronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
11/08/2309
12:46
0703549804
DSM ADVOCATEN
PA6. 0 6 / 1 1
Reg. Nr. AWB 09/4897 BEPTDN 2
2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag aangevoerd dat hij is en werkzaamheden heeft verricht voor de ( I. Hij verzamelde nieuws voor een krant van de . Eiser heeft in 2001 deelgenomen aan trainingen van de die bedoeld waren om te leren hoe te handelen indien er gevaar dreigde van de overheid. In september 2001 heeft hij ontslag genomen bij de krant. In maart 2002 is hij verhuisd en is hij een kruidenierswinkel begonnen. Tot 2005 had eiser g«en problemen. In dat jaar ontstonden er wrijvingen tussen de en het leger. Eiser is 3 keer meegenomen door de geheime dienst (CID) en de politie en is een aantal malen ondervraagd, gearresteerd, mishandeld en gemarteld en heeft daaraan littekens overgehouden. Omdat de situatie voor eiser niet meer veilig was, heeft hij het land verlaten. 3 Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel, de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. 4 In beroep heeft eiser het volgende aangevoerd. Eiser is allereerst van mening dat ten onrechte artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan hem is tegengeworpen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling zijn identiteitskaart en geboorteakte als ook de huwelijksakte met een vertaling aan verweerder toegezonden. De identiteitskaart bewijst de nationaliteit en identiteit van eiser. Daarnaast heeft eiser in voldoende mate meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute. Eiser heeft voorts betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van zijn asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat Het asielrelaas van eiser is gedetailleerd, vrij van hiaten en tegenstrijdigheden en is niet vaag. Eisers arrestaties zijn geloofwaardig te achten, hij heeft immers littekens overgehouden aan de mishandelingen/martelingen die het gevolg waren van zijn detentie. Eiser heeft bovendien een verklaring van de 'Justice of the Peace' overgelegd, waarin expliciet wordt bevestigd dat hij diverse malen werd gearresteerd. Aangezien eiser afkomstig is uit de noordelijke provincie in Sri Lanka, loopt eiser een reëel risico op bedreigingen van zijn leven en zijn persoon, zulks als gevolg van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Voorts heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte het beroep van eiser op artikel 15c van de Definitierichtlijn heeft verworpen. Het standpunt dat toetsing op dit punt gelijk is aan toetsing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is onjuist. In dit verband heeft eiser verwezen naar het antwoord van de Advocaat Generaal van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (EHvJ) op 9 september 2008 op de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) op 12 oktober 2007 gestelde prejudiciële vragen. De advocaat-generaal is van mening dat de uitleg van artikel 15c niet afgeleid kan worden van artikel 3 EVRM. Tevens heeft eiser in dit verband verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 17 februari 2009, waarin is geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat de persoon aantoont dat hij specifiek wordt geviseerd om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, maar dat een dergelijke bedreiging aanwezig kan worden geacht wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijn de gewapende conflict dermate hoog U dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op bedreiging zou lopen,
11/08/2089
12:48
0783549804
DSM ADVOCATEN
PAG.
Reg. Nr. AWB 09/4897 BEPTDN 3
Tenslotte doet eiser op grond van alles wat er gebeurd is een beroep op het traumatabeleid. 5 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, en d, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a die verdragsvluchteling is; b die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmend« redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; d voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en hij de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen rets- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 6 Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), onder meer de uitspraak van 27 januari 2003 (JV 2003, 103), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling door de rechter slechts terughoudend worden getoetst Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder, gelet op de motivering neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehören, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, in redelijkheid tot zijn oordcel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. In de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, hoofdstuk C4/2.1 en C14/3 heeft verweerder als beleid neergelegd dat het relaas in beginsel geloofwaardig wordt bevonden, indien de asielzoeker op alle vragen zo volledig mogelijke heeft geantwoord, het relaas innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat er over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
97/11
11/08/2009
12:46
0703549804
DSM ADVOCATEN
PAG. 8 8 / 1 1
Reg, Nr. AWB 09/4897 BEPTDN 4
7 Verweerder heeft het niet overleggen van identiteits- of reisdocumenten aan eiser kunnen toerekenen en zich op het standpunt mogen steilen dat aldus afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Derechtbankoverweegt daartoe het volgende. Indien ten aanzien van één van de elementen van identiteit nationaliteit en reisroute documenten ontbreken en dit ia toe te rekenen aan de asielzoeker, dan is dit volgens vaste jurisprudentie reeds voldoende voor de conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten. Weliswaar heeft eiser ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit een identiteitskaart overgelegd, doch zijn reisroute heeft eiser toerekenbaar niet met documenten onderbouwd. Eiser heeft wel een paspoort overgelegd waarvan hij echter tijdens het nader gehoor van 5 mei 2008 heeft gezegd, dat dit paspoort onjuiste gegevens bevat Daarbij heeft eiser verklaard dat hij naast zijn paspoort ook van andere reisdocumenten gebruik heeft gemaakt Die documenten heeft hij evenwel niet overgelegd. Op grond van het overgelegde paspoort kan verweerder de reisroute niet verifiëren. Voorts heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over zijn reis heeft kunnen afleggen. 8 Indien zich een van de omstandigheden van artikel 31, tweede lid, a tot en met f, Vw 2000 voordoet doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas en rust op de asielzoeker een zwaardere bewijslast Er mogen dan in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat Daartoe is in aanmerking genomen dat eiser op belangrijke punten tegenstrijdige dan wel bevreemd!ngwekkende verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiser vage en summiere verklaringen over zijn werkzaamheden voor de afgelegd. Gezien de lange duur van zijn werkzaamheden voor de mag van hem worden verwacht dat hij meer gedetailleerd kan verklaren over zijn werkzaamheden. Voorts heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over de trainingen die hij heeft gevolgd. Met betrekking tot de vraag of hij wilde deelnemen aan trainingen heeft hij verklaard dat hij eind 2001 is benaderd, hetgeen niet overeenkomt met zijn verklaring dat hij in de maanden augustus en september 2001 heeft geweigerd om deel te nemen aan deze trainingen. Voorts heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij heeft deelgenomen aan trainingen waar ook met wapens werd getraind, terwijl hij verder in het nader gehoor ontkent deel te hebben genomen aan deze trainingen. Ook heeft etser wisselende verklaringen afgelegd over zijn arrestaties. In het eerste gehoor heeft hij verklaard drie maal te zijn gearresteerd en wel in de maanden juni en juli 2006, maar in het nader gehoor heeft hij verklaard in maart 2006 voor het eerst te zijn gearresteerd. Nu aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen over de gestelde gebeurtenissen afbreuk is gedaan, zijn eisers verklaringen over de mishandelingen en martelingen evenmin geloofwaardig te achten, mede omdat achteraf niet objectiefis vast te stellen wat de oorzaak is geweest van het ontstaan van de gestelde littekens. Gelet hierop heeft verweerder het asielrelaas in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft.
11/88/2309
12:46
0783549894
DSM ADVOCATEN
PAG.
Reg. Nr, AWB 09/4897 BEPTDN 5
Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikei 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. 9 Gelet op de vorige rechtsoverweging heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat evenmin aannemelijk is gemaakt dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico loopt te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Bij uilzetting dreigt dan ook geen schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000. 10 Evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van het vertrek van eiser uit het land van herkomst. Daartoe wordt overwogen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig moet worden geacht, zodat het beroep op het traumatabeleid, zoals neergelegd in C2/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dient te falen. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat etser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000. 11 Evenmin is gebleken dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook aan het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000 niet is voldaan. Daartoe wordt overwogen dat hel algemeen ambtsbericht van oktober 2008 niet heeft geleid tot het instellen van een categoriaal bescher mingsbe leid voor heel Sri Lanka. Terugzending naar het oosten en noorden van Sri Lanka wordt weliswaar niet opportuun geacht, maar in andere delen van het land bestaat een verblijfsalternatief. 12 Ten aanzien van het beroep op artikel 15c van de Definitierichtlijn (verder: de Richtlijn) is de rechtbank van oordeel dat eiser hierop geen geslaagd beroep kan doen. De omstandigheid dat het Haf van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ) zich inmiddels in de uitspraak van 17 februari 2009 heeft uitgelaten over de betekenis van artikel 15c van de Richtlijn leidt niet tot een andere conclusie. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 25 mei 2009, nr. 207.02174/2/V2 (verder de Afdeling), kan uit rechtsoverweging 43 van voormeld arrest van het HvJ van 17 februari 2009, gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40 van dat arrest, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken tand of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn bedoelde ernstige bedreiging. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het EVRM worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. Tegen het Verenigd Koninkrijk; JV 2008/329 - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel IS, aanhef en onder c van de Richtlijn.
89/11
11/08/2899
12:46
0703549884
PAG.
DSM ADVOCATEN
Reg. Nr. AWB 09/4897 BEPTDN 6
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in zijn land van herkomst dan wel het gebied waaruit hij afkomstig is omschreven kan worden als een situatie waarbij de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict, dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat eiser hij terugkeer louter door diens aanwezigheid aldaar al een reëel risico zou lopen op de in artikel 15c van de Richtlijn bedoeld ernstige bedreiging, zodat hij op die grond niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Gelet op voormeld toetsingskader heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor bescherming als bedoeld in de Richtlijn. 13
Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen.
14
Het beroep is derhalve ongegrond.
15
Er zijn geen termen aanwezig voor cen proceskostenveroordeling.
III
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr, A.H. Bergman, in tegenwoordigheid van de griffier R.A. A. Strïetman.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009.
'J~
10/11
ll/88/?089.
1,2:48
0703549804
DSM ADVOCATEN
PAG.
Reg. Nr. AWB 09/4897 BEPTDN
7
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Ket beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113,2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
Afschrift verzonden op:
1 5 JULI üüud
U/n
11/08/2.009
12:4S
PAG.
DSM ADVOCATEN
0703549894
81/11
>
Van Dijk Van Schijndel Menheere Scholtes ADVOCATEN
Mr RCNL va» sdigndtl MrLvmDQk Mw MI MJÜL Menhecm Mw Mr P. Scholtes
RAAD VAM STATE INGEKOMEN De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16 113 2500 BC 's-Cravenhaga
1 1 AUG 2009 AAN: BEHANDELD: DD:
3 PAR:
tevens per fax.: (070) 365 13 80 0U1NWE« *
2SIS (T DEN HAAG
Datum Betrea Ons kenmerk Uw kenmerk
TEl|FO<M (#7D> 354 »4 24
Tilt FAX (070) 1H 98 04
WWW.dimidVOtaNO.nl
11 augustus 2009 / Staat der Nederlanden Awb 09/4897 lND-dossiemummer 0805-03-1011
Geeft eerbiedig te kennen: In de bovenvermelde aangelegenheid zend ik u (per fax in enkelvoud en per gewone post in tweevoud) een hoger-beroepschrift, met daaraan gehecht de beschikking waarvan hoger beroep. Jk verzoek u vriendelijk het hoger-beroepschrift in behandeling te nemen en mij op de hoogte te houden van de voortgang van deze zaak. U dankende voor de ten deze te nemen moeite, verblijf Ik,
Hoogachtend Uw d.w.,
Rttenhtg DcfJngEUMi w, s o . 9 « . M . « t La.«, ufcbrfcq Btht«f D«rt*f**kfni tr o«* HMQ. W Mft m KMMd «e»*—ratrtaftw h m t w m w t l M y w f c M * i m t w i n » w m n i l i f f i i M*»n.0»db ' P * ™ « fcwuflwdt ndSfatfratoMf « i «nt titaan* 1 W * M M « * invadm. g b g l i M n M * i » m t i j n m het inn K m ,
ynlwllltaWWiwwhMlm m~+ «ttfettiM.
3
LINK-..
11/08/2839
12:46
0703549804
PAG. 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE HOGER BEROEPSCHRIFT
inzake:
RAAD tiftN STATE INGEKOMEN
wanende te gemachtigde: mr P.C.M, van Schijndel tegen
de Staatssecretaris van Justitie, te 's-Gravenhage, gemachtigde:
1 1 AU6 2009 ZAAKNR. AAN:
BEHANDELD: DD:
PAR:
Geeft eerbiedig te kennen: De heer , geboren op van Srilankaanse nationaliteit, wonende te aan het adres , te dezer zake woonplaats kiezende te (2585 JT) "s-Gravenhage aan het adres Duinweg 9 ten kantore van de advocaat mr P.C.M. van Schijndel, die ten deze voor appellant occupeert en die hierbij verklaart, door appellant bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om namens hem het onderhavige hoger-beroepschrift in te dienen; Appellant komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, d.d. 15 juli 2009, Awb09/4897, IN D-dossiernummer 0805-03-1011, V-nummer , in welke zaak de rechtbank het beroep van appellant, gericht tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie waarbij het verzoek om verlening van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd werd afgewezen, ongegrond werd verklaard. Appellant hecht een afschrift van genoemde uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage aan het onderhavige hoger beroepschrift; Appellant wenst de navolgende grieven aan te aan te voeren tegen de voormelde uitspraak van de rechtbank:
Grief 1. De rechtbank heeft artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht geschonden, door ten onrechte in rechtsoverweging 8 te overwegen dat de Staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heßft kunnen stellen dat van het asielrelaas van appellant géén positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtbank is ten onrechta niet ingegaan op (een deel van) de stellingen van appellant, namelrjk op dat deel waar het gaat om de vaststelling waarom er van het asielrelaas van appellant juist wèl een positieve overtuigirtgskracht uitgaat. Toelichting on orief 1. In punt 5 van de gronden van het beroep heeft appellant het volgende naar voren gebracht: "Indien als uitgangspunt zou worden genomen dat de Staatssecretaris art. 31 Jid 2 onder f Vw2000 heeft kunnen tegenwerpen, dan nog komt de Staatssecretaris ten onrechte tot het oordeet dat het asielrelaas van appellant ongeloofwaardig is. Appellant heeft in de zienswijze genoegzaam uiteengezet dat en waarom de argumenten die de Staatssecj-eterts bezigt, om tot het oordeel te komen dat het asielrelaas van appellant ongeloofwaafdfg Is, ondeugdelijk zijn. Kortheidshalve wordt naar hetgeen terzake werd opgemerkt
02/11
11/08/2009
1?:4S
0703549804
DSM ADVOCATEN
PAG.
2 verwezen. Hetgeen reeds werd opgemerkt moge mede ais gronden van het onderhavige beroep dienen. In tegenstelling tot hetgeen de Staatssecretaris heeft gesteld, gaat van het asielrelaas van appellant een positieve overtuigingskracht uit. Het asielrelaas van appellant is gedetailleerd, vrij van hiaten en tegenstrijdigheden, kent geen ongerijmde wendingen, is niet vaag, is overtuigend, etc". In de pleitnotities ten behoeve van de zitting van de rechtbank d.d. 25 juni 2009 is het volgende opgenomen: " Wat er ook van de verklaringen van eiser kan worden gezegd, ook ai zou er een tegenstrijdigheid of vaagheid zijn te ontwaren: niet voorbij kan worden gegaan jan het feit dat er meer dan voldoende origine/e documenten voorhanden zijn die het asielrelaas, inclusief de identiteit, nationaliteit. ondersteunen. Van de relevante documenten is een vertaling voorhanden. Eiser heeft zijn geboorteakte overgelegd en die van zijn echtgenote en kind. heeft zfjn huwelijksakte en identiteitskaart overgelegd, alsook de enveloppen waarin de stukken werden verzonden. Alle documenten zijn in origineel voorhanden. In de aanvullende zienswijze van 9januari 2009 werd gesteld dat er voldoende aanleiding is om de arrestaties geloofwaardig te achten. Eiser heeft immers aangegeven littekens te hebben overgehouden aan de mishandelingen/martelingen. Zie in dit verbandpag. 8, Wen 11 rapport nader gehoor, waarin appellant aangeeft geschopt en geslagen te zijn geweest tijdens detentie, waarbij een soort van boksbeugel werd gebruikt en een pijp met zand. In deze aanvullende zienswijze werd aangegeven dat de Staatssecretaris do littekens zelf kan waarnemen (hetgeen de Staatssecretaris kennelijk en ten onrechte niet heeft gedaan). Eiser heeft bij de aanvullende zienswijze van 9 januari 2009 een verklaring overgelegd van de 'Justice of the Peace', waarin expliciet wordt bevestigd dat eiser diverse malen werd gearresteerd. Op basis van enkel al die documenten ken niet worden gezegd dat er van het relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat". De rechtbank heeft de argumenten beoordeeld van de Staatssecretaris op het punt van de stelling van de Staatssecretaris dat van het asielrelaas van appellant géén positieve overtuigingskracht uitgaat, maar passeert zonder enige motivering de argumenten van appellant waarom er van het asielrelaas van appellant juist wèl een positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtbank dient te beoordelen of de Staatssecretaris zich op grond van de in het besluit gegeven motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is. Dat betekent niet dat de rechtbank zich geen oordeel hoeft te vormen over de vraag of de argumenten van in casu appellant kunnen afdoen aan het oordeel omtrent de positieve overtuigingskracht van het asielrelaas. Appellant wijst er (nogmaals) op dat hij bij de aanvullende zienswijze van 9 januari 2009 een verklaring heeft overgelegd van de 'Justice of the Peace', waarin expliciet wordt bevestigd dat appellant diverse malen werd gearresteerd. Tezamen met de algemenp. informatie over de behandeling in Sri Lanka van (vermeende) -IcderV-aanhangers en de aanwezigheid van littekens bij appellant is het daarom aannemelijk dat appellant is gemarteld tijdens detentie. Op basis van enkel al de overgelegde documenten en aanwezigheid van littekens kan niet worden gezegd dgt er van het asielrelaas van appellant geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
De rechtbank heeft artikel 15 c Definitierichtlijn en artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht geschonden, door ten onrechte in rechtsoverweging 1 z te overwegen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in zijn land van herkomst dan wel het gebied waaruit hij afkomstig is omschreven kan worden als een situatie waarbij de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict, dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat appellant bij
03/11
11/88/2803
1?:46
8783549884
DSM ADVOCATEN
PAG.
3
terugkeer louter door diens aanwezigheid aldaar een reëel risico zou lopen op de in artikel 1 5 c Definitierichtlyn bedoelde ernstige bedreiging. Toelichting oo grief 2. De Staatssecretaris heeft in haar brief van 17 maan 2009 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Sta ten-Generaal het volgende standpunt ingenomen: "Op dit moment wordt een gewapend conflict gaande geacht in; • Colombia, in het district Valle del Cauca; • Zuid- en Centraal-Somolië; • Sri Lanka, in de noordelijke provincie; en • Sudan, regio Darfijr,". Appellant is geboren in provincie.
en heeft daar en in
gewoond. Beide steden liggen in de
De rechtbank heeft miskend dat uit de voornoemde mededelingen van de Staatssecretaris reeds volgt dat in het land en gebied waaruit appellant afkomstig is van willekeurig geweld in de zin van artikel 1 5 c DefinitifirichtJijn. Er is ten aanzien van appellant tevens sprake van een (voldoende) geïndividualiseerd risico dat juist appellant bloot staat aan genoemd willekeurig geweld in de zin van artikel 15c Definitierichtlijn. Er is voldoende aanleiding om de arrestaties van eiser geloofwaardig te achten. Zoals gezegd heeft eiser immers aangegeven littekens te hebben overgehouden aan de mishandelingen/martelingen. Zie in dit verband pag. 6, 10 en 11 rapport nader gehoor, waarin eiser aangeeft, geschopt en geslagen te zijn geweest tijdens detentie, waarbij een soort van boksbeugel werd gebruikt en een pijp met zand. Bovendien ligt er de verklaring van de 'Justice of the Peace', waarin expliciet wordt bevestigd dat eiser diverse malen werd gearresteerd. Op basis van het feit dat eisnr afkomstig is van de noordelijke provincie in Sri Lanka waar willekeurig geweld plaats vindt, de leeftijd van eiser, het feit dat eiser littekens heeft en de aanwezigheid van de verklaring van de 'Justice of the Peace', kan niet worden gezegd dat eiser geen reëel risico op de in artikel 15c DRi bedoelde ernstige bedreiging zou lopen bij terugkeer in Sri Lanka.
Conclusie: Appellant concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tor. gegrondverklaring van het beroep tegen de voornoemde beschikking van de Staatssecretaris van Justitie. 's-Gravenhage, 11 augustus 2009
84/11