Raad vanState 200903744/1 / V I . Datum uitspraak: 1 5 oktober 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 23 april 2009 in zaak nr. 08/17736 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
2 0 0 9 0 3 7 4 4 / 1 A/1
1.
2
1 5 oktober 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2 0 0 8 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van , (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 23 april 2 0 0 9 , verzonden op 2 7 april 2 0 0 9 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats A s s e n , het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 mei 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200903744/1 /VI
3.
3
15 oktober 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J . J . Schuurman, ambtenaar van Staat.
w . g . Claessens lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Schuurman ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 5 oktober 2 0 0 9 284-620. Verzonden: 15 oktober 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
AFSCHRIFT
Uitspraak K 's-GRAVENHAGE laats Assen rs recht enkamer
Zaaknummer: AWB 08/17736
Uitspraak van de rechtbank van; 23 april 2009 inzake:
geboren van Sierraleoonse nationaliteit, ÏND-dossiernummer: 0402-06-0258, V-nummer: eiseres, gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek, 'f1 . -
i
tegen: de Staatssecretaris van Justitie. Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. Vonk, ambtenaar ten departemente van Justitie. Procesverloop Op 13 april 2007 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) gedaan. Bij besluit van 19 april 2007 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Aan eiseres is medegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij beroep- en verzoekschrift van 19 april 2007 heeft eiseres bij de rechtbank tegen het besluit beroep ingesteld alsmede de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Bij uitspraak van (de voorzieningenrechter) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, van 11 mei 2007 met zaaknummers Awb 07/16859 en Awb 07/16856 is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen alsmede het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 22 april 2008 heeft verweerder de aanvraag wederom afgewezen. Bij beroepschrift van 19 mei 2008 heeft eiseres andermaal beroep ingesteld bij de rechtbank.
Zaaknummer: AWB 08/17736
2
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 22 december 2008 een verweerschrift ingediend, strekkende tot ongegrondverklaring van het beroep. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Eiseres en haar gemachtigde zijn - met voorafgaande schriftelijke kennisgeving - niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering Feiten Vast staat dat eiseres op 6 februari 2004 voor de eerste maal een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 heeft gedaan. Bij beschikking van 9 februari 2004 is deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Leeuwarden, van 24 februari 2004 met registratienummer Awb 04/6125 is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in (het door eiseres ingestelde) hoger beroep op 11 mei 2004 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (200401828/1) bevestigd, zodat de beschikking van 9 februari 2004 onherroepelijk is geworden. Met deze uitspraak is in rechte komen vast te staan dat eiseres niet in aanmerking komt voor een asielgerelateerde verblijfsvergunning. Op 13 april 2007 heeft eiseres vanwege haar medische situatie een herhaalde asielaanvraag ingediend. Eiseres wordt behandeld in verband met baarmoederhalskanker en pijnklachten. Zij kan de rekeningen van haar medische behandelingen in Nederland niet (meer) betalen, omdat zij geen inkomen heeft. Haar in Nederland wonende zoon kan niet voor haar zorgen, omdat hij studeert en geen werk heeft. Ter ondersteuning van de aanvraag zijn de volgende documenten overgelegd: een aanmaning en nota's van het Academisch Medisch Centrum (AMC) van 2004; /£. een afsprakenkaart AMC, poli gynaecologie 2007; ?f. een brief wijziging afspraak AMC polikliniek d.d. 5 februari 2007; 4. een schrijven van huisarts A.T.F. Mulder d.d. 22 februari 2007; /£ een brief bevestiging afspraak AMC polikliniek d.d. 14 maart 2007, en 6. een brief bevestiging afspraak AMC PET-CT onderzoek (inclusief patiënteninformatie) d.d. 16 maart 2006 (bedoeld zal zijn: 2007). De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag op 19 april 2007 - onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking — heeft afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het daartegen door eiseres ingestelde beroep heeft (de voorzieningenrechter van) deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, in de uitspraak van 11 mei 2007 reeds overwogen en beslist dat de onder 1,2,3 en 5 vermelde documenten niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Voorts overwoog deze rechter dat de verwijsbrief van huisarts A.T.F. Mulder van 22 februari 2007 (document 4) vermeldt dat eiseres lijdt aan een cervix carcinoom in een vergevorderd stadium en dat het medisch advies van dr. J.R. Poelman van 16 april 2007 aangeeft dat eiseres lijdt aan gemetastaseerde baarmoederhalskanker, in verband waarmee zij wordt onderzocht en behandeld, dat er geen acute medische noodzaak bestaat voor een medische behandeling, maar dat onderzoek door een gynaecoloog én een neuroloog noodzakelijk wordt geacht.
Zaaknummer: AWB 08/17736
3
De rechter overwoog verder dat de conclusie van verweerder in het besluit van 19 april 2007 dat de terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst vanwege haar gezondheidstoestand niet zal leiden tot een levensbedreigende situatie vanwege de aard van de ziekte van de vreemdeling in combinatie met het ontbreken van de benodigde medische voorzieningen en sociale opvang aldaar, niet wordt gedragen door het rapport van dr. Poelman voornoemd. Deze arts heeft in zijn rapport aangegeven dat eiseres lijdt aan gemetastaseerde baarmoederhalskanker, maar hij heeft geen aandacht besteed aan de vragen waar de uitzaaiingen zich in het lichaam van eiseres bevinden en in welke fase van de ziekte eiseres zich bevindt. De voórzieningenrechter oordeelde dat de antwoorden op deze vragen bij het beoordelen of er sprake is van een acute levensbedreigende situatie van eiseres een belangrijke rol zouden kunnen spelen. Voorts was niet gebleken dat dr. Poelman alle relevante medische informatie heeft opgevraagd bij de behandelende specialisten van eiseres. In het medisch advies van 16 april 2007 wordt uitsluitend verwezen naar de door eiseres overgelegde stukken. De voórzieningenrechter zag hierin aanleiding voor vernietiging van het besluit van 19 april 2007 wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag inhoudelijk beoordeeld en ditmaal afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, Vw 2000. Beoordeling Volgens vaste jurisprudentie moet de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in dit geval, direct treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb ten grondslag zijn gelegd. In het licht van het vorenstaande dient de rechtbank thans nog de vraag te beantwoorden of de door eiseres overgelegde documenten 4 en 6 nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb zijn, die verweerder tot een heroverweging hadden moeten nopen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat - mede gelet op de navolgende overwegingen - niet het geval. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de nadere rapportage van de arts dr. R.E.M. Reijnders bij het Bureau Medische Advisering (BMA) van 23 oktober 2007 is gebleken dat eiseres zich niet bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. De baarmoederhalskanker in het stadium dat eiseres had, is een zeer ernstig ziektebeeld, maar onder de gegeven behandeling is er geen sprake van een direct levensbedreigend stadium. Eiseres is onder medische behandeling voor een baarmoederhalscarcinoom alsmede een vernauwing van het wervelkanaal op lendeniveau wat toenemende pijnklachten in het linkerbeen veroorzaakt. Daarnaast heeft zij spanningsklachten. Eiseres is in 2004 uitgebreid geopereerd aan de baarmoederhalskanker met opvolgende in- en uitwendige bestraling en chemotherapie. Zij is tot op heden volledig in remissie. Eiseres wordt radiologisch gecontroleerd. Als eiseres in 2009 nog steeds volledig in remissie is, zal zij uit de follow-up worden ontslagen. Voor de pijn in het linkerbeen krijgt zij paracetamol en naproxen voorgeschreven. Vanwege de pijnklachten kan eiseres momenteel slechts kleine stukjes lopen met behulp van een wandelstok. Voor de spanningsklachten is geen behandeling ingezet. Eiseres zal van verder onderzoek worden ontslagen als zij in 2009 nog steeds volledig in remissie is. De behandelaar geeft wel aan dat bij deze tumor een kans van 40% aanwezig is dat de tumor terugkomt en/of uitzaaiingen gaan ontstaan. Ook wordt gesproken van 30% risico op ernstige schade als gevolg van de behandeling zelf, waarvoor alsnog een operatie nodig zou zijn. In Sierra Leone zijn onvoldoende medische behandelmogelijkheden (de medicatiebeschikbaarheid is onvoldoende).
Zaaknummer: AWB 08/17736
4
Uit het medisch advies blijkt voorts dat het uitblijven van medische behandeling, gelet op de huidige medische inzichten, naar verwachting niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Indien eiseres bij een recidief niet wordt behandeld of wordt onderbehandeld, zal zij komen te overlijden. Tenslotte wordt eiseres in staat geacht te reizen met alle gangbare vervoermiddelen. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de inhoud, de volledigheid en/of de actualiteit van dit als deskundigenbericht aan te merken BMA-advies. Eiseres heeft ook geen contra-expertise laten verrichten. In weerwil van hetgeen zij in beroep heeft aangekondigd, heeft zij ook geen nadere medische informatie ter onderbouwing van de gestelde actuele medische klachten in het geding gebracht. De rechtbank ziet dan ook geen reden(en) om nader medisch onderzoek te laten verrichten, zoals eiseres heeft voorgesteld. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (uitspraak van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, nr. 146/1996/767/964, RV 1997, 70 en van 6 februari 2001 in de zaak Bensaid, nr. 44599/98, JV 2001/103) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens de hiervoor genoemde uitspraken van het EHRM slechts sprake zijn als de vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Uit de uitspraak van het EHRM van 24 juni 2003 in de zaak Arcila Henao, nr. 13669/03, JV 2004/126, valt niet af te leiden dat indien bij afzonderlijke toetsing van deze drie elementen - het stadium waarin de ziekte zich bevindt, het uitzicht op medische zorg in het land van herkomst en op steun van zijn familie aldaar - één van de desbetreffende vragen negatief moet worden beantwoord, een risico op schending van artikel 3 EVRM moet worden aangenomen. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres als gevolg van haar verslechterde gezondheidssituatie bij terugkeer naar haar land van herkomst geen reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling; immers zij bevindt zich thans niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. De stelling van eiseres dat alleen onder de gegeven behandeling er geen sprake is van een direct levensbedreigend stadium kan niet leiden tot het ermee beoogde doel, omdat uit de nadere medische rapportage van 23 oktober 2007 blijkt dat eiseres voor wat betreft de baarmoederhalskanker tot op heden volledig in remissie is en dat, indien zij dat in 2009 nog steeds is, uit de follow-up zal worden ontslagen. Nu document 6 tevens zelfstandige betekenis ontbeert, kunnen de documenten 4 en 6, gelet op het voorgaande, ook niet als rechtens relevante nova worden aangemerkt. Nu er in het kader van artikel 4:6 Awb geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kan het beroep op artikel 3 EVRM, zonder andere specifiek persoonlijke omstandigheden, niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Zaaknummer: AWB 08/17736
5
Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitsprabk is gedaan door mr. H.R. Eising, rechter, bijgestaan door B. de Vogel, griffier.
<^feisr^B. de Vogel
^
mr. H.R. Eising
In het openbaar uitgesproken op 23 april 2009
ÄS-S.
°3
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat op grond van artikel 95 Vw 2000 hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres; Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Verzonden: 2 7 A P R
2009
ONFÓRM DE E -s-GRAVENHAGE
a d v o c a t e n
Advocaten mr. A.J. de Boer mw. mr. T.M. van der Wal
RAAD VAN STATE
Correspondentieadres Postbus 3040 8600 DA SNEEK
INGEKOMEN
-2
JUN 2009
Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak ZAAKNR, Hoger beroep vreemdelingenzaken AAN: Postbus 16113 fiEHAfJDELD: PD: 2500 BC 'S-GRAVENHAGE
2r - ^ Per fax: 070-365 13 80 en per post Ons kenmerk Procedurenummer Justitienummer Vreemdelingennummer
P-2. VL
PAR:
Bezoekadres Hoogend 12 8601 AE Sneek
Tel.:(0515)433380 Fax:(0515)433359 Email
[email protected]
-3
Internet www.deboeradvocate n. eu
20090179 08/17736
HOGER BEROEPSCHRIFT
Geeft eerbiedig te kennen:
Mevrouw
, hierna te noemen appellante, geboren op , van Sierraleoonse nationaliteit, thans verblijvende in het AZC te (1782 AZ) Den Helder, aan de Nieuweweg" no." 3, te dezer zake domicilie kiezende te (8601 AE) Sneek, ten kantore van advocaat mr. A.J. de Boer, aan het Hoogend no. 12, die door haar bepaaldelijk gevolmachtigd is dit hoger beroepschrift in te dienen en die te dezer zake voor haar zal optreden met het recht van substitutie. Appellante heeft op 19 mei 2008 pro forma beroep ingediend tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 22 april 2008, waarbij haar op 13'april 2008 ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd afgewezen. De Rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, heeft bij uitspraak d.d. 23 april 2009, verzonden op 27 april 2009, het beroep van appellante ongegrond verklaard (productie 1).
Grieven: Appellante is van mening dat de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, bij uitspraak d.d. 23 april 2009, verzonden op 27 april 2009, ten onrechte het volgende heeft geoordeeld: "Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de inhoud, de volledigheid en/of de actualiteit van dit als deskundigenben'cht aan te menden BMA-advies. e&^rar%/B^&ft^d3ffgVtae^/ito^ 01143705. ledere aansprakelijkheid wordt door ons beperkt tot het bedrag dat in het betreffende geval door onze beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt gedekt
dPbOPr a d v o c a t e n
In weerwil van hetgeen zij in beroep heeft aangekondigd, heeft zij ook geen nadere medische informatie ter onderbouwing van de gestelde actuele medische klachten in het geding gebracht. De Rechtbank ziet dan ook geen reden(en) om nader medisch onderzoek te laten verrichten, zoals eiseres heeft voorgesteld (...). Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (...) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van uitzondedijke omstandigheden kan blijkens de hiervoor genoemde uitspraken van het EHRM slechts sprake zijn als de vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Uit de uitspraak van het EHRM van 24 juni 2003 in de zaak Arcila Henao (....), valt niet af te leiden dat indien bij afzonderlijke toetsing van deze drie elementen - het stadium waarin de ziekte zich bevindt, het uitzicht op medische zorg in het land van herkomst en op steun van zijn familie aldaar - een van de desbetreffende vragen negatief moet worden beantwoord, een risico op schending van artikel 3 EVRM moet worden aangenomen. Op grond van het voorgaande komt de Rechtbank tot het oordeel dat eiseres als gevolg van haar verslechterde gezondheidssituatie bij terugkeer naar haar land van henkomst geen reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling; immers zij bevindt zich thans niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. De stelling van eiseres dat alleen onder de gegeven behandeling er geen sprake is van een direct levensbedreigend stadium kan niet leiden tot het ermee beoogde doel, omdat uit de nadere medische rapportage van 23 oktober 2007 blijkt dat eiseres voor wat betreft de baarmoederhalskanker tot op heden volledig in remissie is en dat, indien zij dat in 2009 nog steeds is, uit de follow-up zal worden ontslagen. (...). Nu er in het kader van artikel 4:6 Awb geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kan het beroep op artikel 3 EVRM, zonder ander specifiek persoonlijke omstandigheden, niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Derhalve is de Rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling".
Toelichting: Appellante is van mening dat de Rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante geen concrete aanknopingspunten zou hebben gegeven voor twijfel aan de inhoud, de volledigheid en/of de actualiteit van het onderhavige BMA-advies.
2
boor
a d v o c a t e n
Namens appellante is in deze procedure ondermeer gesteld dat de medische informatie omtrent haar dateert van 24 september 2007, terwijl die medische informatie op het moment van het indienen van de zienswijze op 20 maart 2008 circa 8 maanden oud was. Derhalve kon en kan niet worden gesproken van actuele medische informatie omtrent de medische toestand van appellante. Appellante blijft dan ook van mening dat er een nieuw medisch advies had dienen te worden uitgebracht voordat het voornemen in deze zaak had kunnen worden uitgebracht. Reeds daarom is de bestreden beschikking van de Staatssecretaris van Justitie op - in ieder geval - onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ten onrechte heeft de Rechtbank één en ander in de aangevallen uitspraak miskend. Van belang is vervolgens dat de arts van Bureau Medische Advisering in het medisch advies van 23 oktober 2007 het volgende heeft gesteld: "Alleen onder de gegeven behandeling is er geen sprake van een levensbedreigend stadium". Dit betekent niet meer en niet minder, dan dat, indien appellante niet wordt behandeld op de wijze waarop zij nu wordt behandeld, er wel degelijk sprake is van een direct levensbedreigend stadium. Immers, de "gegeven behandeling" is direct gekoppeld aan het al dan niet sprake zijn van een "direct levensbedreigend stadium". Kortom: bij uitzetting naar het land van herkomst leiden de medische omstandigheden van appellante wel degelijk tot een schending van artikel 3 EVRM. Daarbij dient bedacht te worden dat er onvoldoende medische behandelmogelijkheden in het land van herkomst zijn en dat de medicatiebeschikbaarheid aldaar onder ander onvoldoende is, blijkens het medisch advies van 23 oktober 2007. Ten onrechte heeft de Rechtbank één en ander in de aangevaHen uitspraak miskend. Het feit dat de baarmoederhalskanker van appellante op dit moment onder controle is, is volledig te wijten aan de behandeling die appellante daarvoor ontvangt in Nederland. Zodra die behandeling wegvalt, zal er weer sprake zijn van een levensbedreigend stadium, waarbij appellante andermaal verwijst naar het medisch advies van BMA van 23 oktober 2007. Ten onrechte heeft de Rechtbank één en ander in de aangevallen uitspraak miskend. Voor wat betreft de uitspraak van het EHRM van 24 juni 2003, waarnaar de Rechtbank in de aangevallen uitspraak verwijst, is appellante van mening dat de Rechtbank ten onrechte in de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld dat uit die uitspraak niet zou zijn af te leiden dat, indien bij afzonderlijke toetsing van de betreffende drie elementen - het stadium waarin de ziekte zich bevindt, het uitzicht op medische zorg in het land van herkomst en op steun van de familie aldaar - een van de desbetreffende vragen negatief moet worden beantwoord, een risico op schending van artikel 3 EVRM moet worden aangenomen. Eén en ander blijkt niet uit de betreffende uitspraak. Integendeel. Het EHRM heeft in de betreffende uitspraak daarentegen uitdrukkelijk aangegeven dat de betreffende combinatie van factoren maakt dat die persoon niet met succes beroep kon doen op artikel 3 EVRM. Hieruit blijkt op geen enkele wijze dat, indien bij afzonderlijke toetsing van deze drie elementen, een van de desbetreffende vragen negatief moet worden beantwoord, geen risico op schending van artikel 3 EVRM moet worden aangenomen.
3
boor
a d v o c a t e n
In de zaak van appellante is bekend en staat tussen partijen vast dat er geen uitzicht is op medische zorg in het land van herkomst en voorts is er ook geen steun van familie aldaar voor appellante. Nu het BMA heeft verklaard dat alleen onder de gegeven behandeling er geen sprake is van een levensbedreigend stadium kan, onder verwijzing naar bijgaande uitspraak van het EHRM, niet anders dan worden geconcludeerd dat appellante in casu wel degelijk met succes een beroep kan doen op toepassing van artikel 3 EVRM. Ten onrechte heeft de Rechtbank één en ander in de aangevallen uitspraak miskend. Bijgaand doe ik u toekomen een kopie van de betreffende uitspraak van het EHRM van 24 juni 2003 en een kopie van de Rapportage van het BMA van 23 oktober 2007 (producties 2 & 3). REDENEN waarom: appellante uw Afdeling verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak van de Rechtbank te Js-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, d.d. 23 april 2009, verzonden op 27 april 2009, te vernietigen alsmede de Staat der Nederlanden te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
mr. A.J. de Boer
4