Raad vanState 201108766/1/V3 Datum uitspraak: 13 februari 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 12 juli 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 3 3 9 7 2 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201108766/1 /V3
1,
2
13 februari 201 2
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 2 juli 2 0 1 1 , verzonden op 15 juli 2 0 1 1 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 augustus 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en t w e e d e lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 0 1 1 0 8 7 6 6 / 1 A/3
3.
3
13 februari 2 0 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, i tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w . g . Schuyt lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Leeuwen ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2 0 1 2 373-644 Verzonden: 13 februari 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
11-08-'11 18:08 VAN-
T-183 P004/008 F-605
^
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzitringsplaats Utrecht Sector bestuursrecht Vreemdelingenkamer zaaknummer AWB 10/33972 uitspraak van de enkelvoudige kamer ia de zaak tussen geboren op
van Georgia che nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. P.BJ.M. Bartels, advocaat te Utrecht, en de minister van Justitie, thans de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Inleiding 1.1 Bij besluit van 2 september 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 januari 2010 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft hieftegen beroep bij deze rechtbank ingesteld. \2 Het geding is behandeld ter zitting van 15 maart 2011, waar eiser is verschenen; Eiser heeft bij monde van zyn gemachtigde zijn standpunt toegelicht. Verweerder is niet ter zitting verschenen. Overwegingen Zl ui geschil is of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). 22 Eiser heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser dreef in Georgië ondernemingen waarmee hij handelde in vloeibaar gas. In 2005 kwam eiser na een bezoek van definanciëlepolitie in financiële problemen. Eiser en zijn vennoten hadden plotseling een grote schuld en de voorzitter van de gascoöperatie gaf hen de schuld van diverse mistoestanden. Het bedrijfsgebouw en een gastank werden van hen afgenomen. Vanaf begin 2009 werd eiser afgeperst door Cia Khamshuridze - inmiddels hoofd van het gasvulbedrijf in de regio - en zijn bende. Nadat Jumber, zakenpartner van eiser, naar de politiechef was gegaan om hulp te vragen, werd Jumber met een auto opgehaald en mishandeld. In het ziekenhuis verklaarde Jumber tegen eiser dat "zij" het hadden gedaan. Tijdens de operatie overleed Jumber aan zijn verwondingen. Als doodsoorzaak werd echter nierziekte opgegeven. Op 26 oktober 2009 kwam Cia Khamshuridze met handlangers naar de woning van eiser. Eiser was zelf niet aanwezig en ze namen zijn kluis met al zijn documenten mee. Aan de vader van eiser werd de waarschuwing gegeven dat eiser hetzelfde zou overkomen als Jumber. Op 27 oktober 2009 is eiser vervolgens begonnen aan zijn vlucht.
11-08-'11 18:09 VAM-
zaaknummer AWB 10/33972
T-183 P005/008 F-605
blad 2
2.3 Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, f en k, van de Vw. _2A Eiser heeft aangevoerd dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensovenchrijding en zich niet onverwijld heeft gemeld bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst. Eiser had in eerste instantie niet de intentie om asiel in Nederland aan te vragen, aangezien hij op doorreis was naar Canada. Zodra het echter voor hem duidelijk was dat hij zijn reis niet langer kon vervolgen, heeft hij te kennen gegeven in Nederland asiel te willen aanvragen. Volgens eiser is hij op 17 november 200° tweemaal gehoord door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en heeft hij te kennen gegeven dat hij asiel wenste aan te vragen. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw hem ten onrechte is tegengeworpen. 2.5 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft gevoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hjj asiel wenst 2.6 Volgens hoofdstuk C4/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) wordt een asielzoeker niet tegengeworpen dat hij geen grensoverschrijdende documenten bezit, indien hij zich uit eigen beweging, zo snel als redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gemeld, De termijn hiervoor is gesteld op 48 uur na binnenkomst in Nederland. Indien de asielzoeker die niet in het bezit is van de vereiste documenten, een dergelijke melding met heeft gedaan en hij wordt bij het binnenlands vreemdelingentoezicht aangetroffen, dan kan zijn aanvraag worden afgewezen. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk temaken. 2.7 De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, In geschil is of verweerder heeft mogen stellen dat eiser zich na binnenkomst in Nederland ook niet onverwijld heeft gemeld bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij op 17 november 2009 tweemaal door de KMar is gehoord, met behulp van een Russische tolk. Volgens eiser heeft hij daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij asiel wenste aan te vragen Uit het procesverbaal van de KMar van 3 december 2009 blijkt dat eiser in ieder geval ttfdens het hierin neergelegde gehoor te kennen heeft gegeven in Nederland asiel te willen aanvragen. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen stukken bevinden van vóór 3 december 2009. Derhalve kan niet worden nagegaan of eisers stelling, dat bij reeds op 17 november 2009 te kennen heeft gegeven asiel te willen aanvragen, juist is. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het risico voor het ontbreken van processen-verbaal van de verhoren van 17 november 2009 bij verweerder. In het kader van de zorgvuldige voorbereiding van het besluit en een zorgvuldige motivering had verweerder hier duidelijkheid over moeten verschaffen, bijvoorbeeld door het opvragen van de processen-verbaal bij de KMar. Nu niet is gebleken dat verweerder een dergelijke poging heeft ondernomen en hierover ter zitting ook geen duidelijkheid Js verschaft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd dat
l l - 0 8 - ' l l 18:09 VAN-
zaaknummer: AWB 10/33972
T-Î83 P006/008 F-605
blad 3
eiser zich niet onverwijld heeft gemeld en dat zodoende aan hem artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw kon worden tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt De rechtbank ziet evenwel, gelet op het hiernavolgende, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid _van de Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. 2.8 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ook ten onrechte heeft gesteld dat hij verwijtbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. 2.9 Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft ter staving van zijn reisverhaal alleen documenten overgelegd met betrekking tot zijn vliegreis van Denemarken naar Nederland. Eiser heeft van zijn reis vanuit Georgië naar Turkije, welke hij per bus heeft afgelegd» van zijn reis per boot van Turkije naar Zweden en van zijn reis van Zweden per bus naar Denemarken echter geen reisdocumenten overgelegd. Evenmin heeft eiser andere stukken verstrekt op basis waarvan deze reisroute kan worden vastgesteld of consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen hierover afgelegd. Voor eisers betoog in zijn zienswijze van 16 juli 2010 dat hij hiertoe onvoldoende gelegenheid heeft gekregen, zijn geen aanknopingspunten te vinden. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser tijdens het eerste gehoor op 9 februari 2010 is gewezen op het belang dat door de Nederlandse autoriteiten in het kader van de asielaanvraag wordt gehecht aan de vaststelling van - onder meer - de wijze waarop en de route waarlangs hij naar Nederland is gereisd en dat hemtijdensdit gehoor is meegedeeld dat hij in vrijheid kan spreken en dat alles wat wordt besproken vertrouwelijk wordt behandeld. Eiser werd geacht alle ter zake doende informatie aan verweerder te verstrekken. Het is immers in de eerste plaats aan eiser om zyn asielaanvraag te onderbouwen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat in het onderhavige geval sprake is een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw. Daarbij wordt nog opgemerkt dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw respectievelijk paragraaf CA/3.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) genoemde elementen documenten ontbreken, en dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten (zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 februari 2008, UN: BC4709. De beroepsgrond slaagt derhalve niet. 2.10 Gelet op het voorgaande dientreedspositieve overtuigingskracht uit te gaan van het asielrelaas van eiser. De tegenwerping van verweerder van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw behoeft daarom geen bespreking meer. 2.11 Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat eiser in Georgië de (mede)eigenaar is (geweest) van meerdere bedrijven die handelen in vloeibaar gas. De gestelde problemen die eiser vanwege zijn zakelijke activiteiten als eigenaar van deze bedrijven van de zijde van leden van de Georgische overheid of de maffia heeft ondervonden, zijn daarom door verweerder evenmin geloofwaardig bevonden. 2.12 Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat hij in de zienswijze opheldering heeft gegeven over de onduidelijkheden en vermeende tegenstrijdigheden in zijn asielrelaas en dat verweerder hier in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd op is ingegaan. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, aldus eiser.
11-08-'11 18:10 VAN-
zaaknummer AWB 10/33972
T-183 P007/008 F-605
blad 4
2.13 Naar het oordcel van de rechtbank heeft verweerder het relaas van eiser in redelijkheid ongeloofwaardig mogen achten* Hiertoe overweegt derechtbankhet volgende. De door eiser gestelde problemen met de Georgische overheid of de maffia houden blijkens zijn eigen __ verklaringen direct verband met zijn activiteiten in de gashandel. Over deze activiteiten heeft eiser echter tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser tijdens een gehoor met de KMar op 3 december 2009 verklaard geen bedrijf te hebben gehad, maar dat hij toestemming had van de Georgische autoriteiten om te handelen in LPG, terwijl hij tijdens het nader gehoor, afgelegd op 19 maart 2010, heeft verklaard dat hij vennoot en mede-eigenaar is (geweest) van drie bedrijven waarmee hij handelde in vloeibaar gas. De verklaring van eiser hiervoor, te weten dat hij ten overstaan van de KMar slechts zou hebben verklaard dat hij geen eigen bedrijf op zijn naam had. vindt geen steun in de verklaringen zoals neergelegd in het rapport van 3 december 2009 en wordt derhalve niet gevolgd. Verweerder heeft dit In redelijkheid tegenstrijdig mogen vinden. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de bezittingen die hij in zijn land van herkomst had Zo heeft eiser in het gehoor met de KMar op 3 december 2009 gesteld dat hij geen bezittingen heeft en dat hij bij zijn ouders inwoonde, maar heeft hij tijdens het nader gehoor verklaard dat hij eigenaar was van bedrijven, die ook eigen panden en bedrijfsterreinen omvatten. Verweerder heeft mogen stellen dat dit niet met elkaar te rijmen valt. Daarnaast heeft eiser ook wisselende verklaringen afgelegd over de tenaamstelling van zijn bedrijven. Terwijl eiser in het eerste gehoor heeft verklaard dat zijn bedrijven op naam van zijn vrouw, een vriend en een zwager stonden en bij de correcties en aanvullingen van 17 maart 2010 heeft verklaard dat de bedrijven op naam van een vriend en een zwager stonden, heeft hij tijdens het nader gehoor gesteld dat de bedrijven allen op naam van zijn schoonvader stonden. De stelling van eiser (in de zienswijze) dat voor zover er al sprake is van tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, deze voortvloeien uit het feit dat bij het eerste gehoor geen Georgische maar een Russische tolk aanwezig was, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet hoeven volgen, nu zowel het eerste gehoor van 9 februari 2010 als het nader gehoor van 19 maart 2010 hebben plaatsgevonden met behulp van een Georgische tolk en voorts dus ook niet alle hiervoor genoemde tegenstrijdigheden kunnen worden verklaard door de gestelde taalbarrière. 2.14 Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist en dat het ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning Dp grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. 2.15 De rechtbank zal, gelet op hetgeen onder 2.7 is overwogen, het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtsgevolgen van het besluit worden in stand gelaten. 2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt €437,-, wegingsfactor 1).
l l - 0 8 - ' l l 18:11 VAN-
T-183 P008/008 F-605
zaaknummer: AWB 10/33972
blad 5
Beslissing De rechtbank: verklaart bet beroep gegrond; vernietigt het besluit van 2 september 2010; bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874 r , te betalen aan eiser. Aldus vastgesteld door mr. M.C. Verra en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2011. De griffier:
De rechter:
,C. Vogel
afschrift verzonden op:
mr. M.C. Verra
1 5 JUL 2011
Rechtsmiddel f^~\ Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak vaif de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus U 6113,12500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de/Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen. •jiiv conform Dr.- Griffier
4
11-08-'11 18:07 VAN-
T-183 P001/008 F-605
o/a AARTSEN HEKMAN LODDER advocaten-
M r J.W. Aartsen* M r AJfï. Hekman M r P.G.M. Lodder** M r B. Mor-Yazir M r P.E.J.M. Bartels •Mi-V, Bolderman Advocaten Secretariaat: Mw. B.S; Pardjo Van Asch vao Wijdeskade 31 -I 3512 VU Utrecht Tel: 030-2302060 Fax.: 030-2300576
[email protected]
Raad van State t.a.v. de Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA Den Haag Tevens per fax; 070 - 36513 80
Utrecht, 11 augustus 2011
RAAD VAN STATE
Inzake : 'Asiel-Hb Uw kenmerk : Ons kenmerk :PB/20I18227
INGEKOMEN
i i
ÄUG 2011
Geeft eerbiedig te kennen:
PAK
vreemdeling, van Georgische
nationaliteit, wonende te AZC Oude Pekela, Hooiweg 1, 9665 TZ te Oude Pekela, in deze zaak domicilie kiezende te Utrecht, Van Asch van Wijckskade 3 1 1 (3512 VR), op het kantoor van de advocaat mr. PJ3J.M. Bartels, die verklaart door hem bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het instellen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank s'-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht van 15 juli 2011, met kenmerk Awb 11/5524 en als zodanig dit hoger beroepschrift ondertekent;
Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van rechtbank VGravenhage nevenzittingsplaats Utrecht d.d. 15 juli 2011, waarvan een afschrift hierbij wordt overgelegd.
Inleiding: Appellant is op 17 november 2009 Nederland binnengekomen en heeft op I5januari 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor
1 •ESCKtUfMCOMWlIIII ADVOeATTJUI
Lid van dB Vereniging Aiteidtrtcht Advocaten Nederland Lid van do Nederlandse Vereniging vm Stra&ecbt«<Jv««en
y
mau 7
BEHMÜijyÏÏ* geboren op
l?
,,
11-08-'11 18:08 VAN-
T-183 P032/008 F-605
-—
éh AARTSEN —
HEKMAN -advocaten
LODDER
bepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 2 september 2010 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroepschrift is bij uitspraak d.d. 15 juli 2011 gegrond verklaard, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Algemene Wet Bestuursrecht, de rechtsgevolgen van het besluit in stand worden gelaten.
Appellant komt tijdig in hoger beroep van de uitspraak d.d. 15 juli 2011 en formuleert daartegen de navolgende grieven:
Grief 1: De rechtbank overweegt ten onrechte onder rechtsoverweging 2.13: "naar het oordeel van de rechtbank heefi verweerder het relaas van eiser in redelijkheid ongeloofwaardig mogen achten ".
Toelichting grief:
Teneinde de geloofwaardigheid van het asielrelaas te toetsen heeft de rechtbank, in navolging van geïntimeerde, de verklaringen die appellant heeft afgelegd tijdens het gehoor bij de Kmar op 3 december 2019 vergeleken met de verklaringen van appellant tijdens het eerste en nader gehoor, op respectievelijk 9 februari en 19 maart 2010. De rechtbank concludeert dat er sprake is van tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot de tenaamstelling van het bedrijf van appellant en zijn bezittingen in het land van herkomst
Appellant is van oordeel dat de rechtbank bij deze vergelijkende toets ten onrechte evenveel waarde toekent aan het gehoor bij de Kmar op 3 december 2009 als aan de gehören die tijdens de asielprocedure hebben plaatsgevonden. Dit is volgens appellant tegenstrijdig met het oordeel van de rechtbank omtrent het tegenwerpen door geïntimeerde van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw. Immers, de rechtbank komt daarbij tot de conclusie dat het in het ongewisse blijft of appellant tijdens de verhoren door de Kmar reeds te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Hierbij acht de rechtbank onder meer van belang, zo volgt uit de uitspraak, dat tijdens deze gehören
B •ESCHIUEHC6MUI1III 10VOUTUÜI
T-183 P003/008 F
11-08-'11 18:08 VAN-
AARTSEN HEKMAN LODDER advocaten
gebruik is gemaakt van een Russische tolk, terwijl appellant de Georgische taal spreekt Het heeft er dan ook alle schijn van dat de rechtbank het voordeel van de twijfel aan appellant geeft, nu de rechtbank haar twijfels heeft omtrent de waarde die aan het gehoor bij de Kmar toegekend dient te worden. Door bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan het gehoor bij de Kmar een dusdanig hoge waarde toe te kennen als gevolg waarvan het asielrelaas van appellant ongeloofwaardig wordt bevonden, terwijl de rechtbank onder overweging 2.7 van de uitspraak de gehören die bij de Kmar hebben plaatsgevonden nog in twijfel trekt, neemt de rechtbank ten onrechte geen eenduidig standpunt in ten aanzien van de waarde die gehecht kart worden aan de verhoren die hebben plaats gevonden bij de Kmar Gelet op het voorgaande komt de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking. MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moge behagen; het hoger beroep gegrond te verklaren, de uitspraak van rechtbank Utrecht d.d. 15 juli 2011 te vernietigen, althans een zodanige beslissing te nemen als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in goede justitie vermene te behoren; met veroordeling van geïhtimeerde (ex artikel 8;75 Awb) in de kosten die appellant in verband met de ƒ behandeling van de onderhavige procedure redelijkerwijs heef loeten maten; \ Utrecht, 11 a
P.E.J.M. Bartels (Bijlagen:!)
»tlCMtUMC