Raad vanState 200906540/1/V2. Datum uitspraak: 25 januari 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 juli 2 0 0 9 in zaak nr. 0 9 / 4 2 2 6 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200906540/1/V2
1.
2
25 januari 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 29 juli 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 augustus 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2 0 0 9 in zaak nr. 2 0 0 9 0 0 2 1 3 / 1 (www.raadvanstate.nl), geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200906540/1/V2
3.
3
25 januari 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . B . M . Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w . g . Hent lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Bossmann ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2 0 1 0 314-643. Verzonden: 25 januari 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
26/08 .'09 21:57 FAI 0152146599
yUURENS_EN_LAGERW£IJ ADV
100
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Reg.nr : AWB 09/4226 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 vao de Algemene wet bestunrsrecht (Awb) )[n het geding tussen eiser, V-nummer woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. J.C. van Zundert, advocaat te Delft, m de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. J.M. Agtersloot, ambtenaar ten de parlemente. I PROCESVERLOOP 1 Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op en dat hij de Iraanse nationaliteit bezit. Hij steh sinds 30 augustus 1997 als vreemdeling in Nederland te verblijven. Op 22 april 2008 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft op 4 november 2008 eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht Bij besluit van 26 januari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. 2 Bij schrijven van 9 februari 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. 3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 juni 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. U OVERWEGINGEN 1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het Hcht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2 Eiser heeft op I september 1997 een eerste aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf onderde Vreemdelingenwet 1965. Op 10 mei 2001 heeft eiser een tweede aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning
'-1™JL™J!!21™L
_ - _™H»? » UflSU ADV
Reg.Nr. AWB 09/4226 BEPTDN
\oor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. De afwijzingen van deze z.anvragen zijn in rechte komen vast te staan. '.\ Eiser heeft ter onderbouwing van zijn in het huidige geding aan de orde zijnde üanvraag van 22 april 2008 - samengevat - het navolgende aangevoerd, "siser stelt dat de reden dat hij opnieuw asiel heeft aangevraagd ia gelegen in de omstandigheid dat hij niet terug kan naar Iran vanwege problemen die hij daar heeft ondervonden en het feit dat hij inmiddels tot het christendom is bekeerd. Hij refereert in dit verband aan het door het Iraanse parlement reeds aanvaarde voorstel van wet tot wijziging van het Iraanse wetboek van strafrecht, waarin op het verlaten van de islam de doodstraf wordt gesteld. Eiser stelt dat hij ook vanwege zijn psychische gesteldheid in Nederland wil blijven en verder dat hij in de gevangenis in Iran is gemarteld, met name dat hij daar is verkracht. 4 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde ïn het tweede lid, aanhef en onder f» van dat artikel. 5 Ingevolge artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de aanvrager gehouden, indien na een afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, die bij de vorige beschikking niet bekend waren en die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven. Ingevolge het tweede lid van artikel 4:6 van de Awb, kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb - afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), wordt het toetsingskader voor de rechter bepaald door artikel 4:6 van de Awb, mede bezien in verband met artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, ook al heeft verweerder de zaak inhoudelijk behandeld. Indien een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om terug te komen op een in rechte onaantastbaar geworden besluit tot het oordeel komt dat daartoe geen termen zijn, kan niet door het instellen van beroep tegen dat besluit worden bereikt dat de zaak wordt beoordeeld, als ware het gericht tegen het eerdere besluit. Het door eiser ingestelde beroep kan dan ook slechts leiden tot de beoordeling of zich na dat eerdere besluit, waarbij eisers toelating is geweigerd, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die tot heroverweging noopten. Het maakt voor derechterlijketoetsing geen verschil dat ' verweerder ïn de motivering van het bestreden besluit buiten het kader van de nova is getreden. 6 De rechtbank overweegt dat de onderhavige aanvraag moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of met betrekking tot die herhaalde aanvraag sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die bij de vorige beschikking niet bekend waren en die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven.
„„„
26/08 '09 21:53 FAI 0152146599
VUllRENS_E_N_LAGERffELi ADV
1^007
Reg. Nr. AWB 09/4226 BEPTDN 3
1 Eiser heeft verklaard dat hij in de gevangenis in Iran is gemarteld, met name dat hij daar is verkracht De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen geen nieuw feit Opleveren als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank (nevenzittings plaats Zwolle) heeft in haar onherroepelijk geworden uitspraak van 23 juli 1999 overwogen dat er afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van risers verklaringen met betrekking tot marteling omdat deze verklaringen pas in de beroepsfase - en wel als aanvulling op de beroepsgronden - naar voren kwamen. Wat de Ihans gestelde verkrachting betreft, vermag de rechtbank niet in te zien waarom eiser daarover niet eerder dan in het kader van zijn derde aanvraag op enigerlei wijze - hoe summier ook - heeft kunnen verklaren. De stelling dat eiser zich schaamde en dat hij daarom één en ander pas nu naar voren brengt, doet aan dat oordeel niet af. 5 Eïser heeft voorts verklaard dat hij zich tijdens zijn verblijf in Nederland heeft bekeerd tot het christelijke geloof. De rechtbank is van oordeel dat de bekering van eiser tot het christendom een nieuw feit is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Dit leidt voor de onderhavige aanvraag echter niet tot een andere uitkomst. Het beleid van verweerder ten aanzien van Iraanse christenen is neergelegd in het landgebonden deel van de Vreemdelingencirculaire 2000 (C24/lran). Indien een Iraanse moslim is bekeerd tot het christendom, kan hij te maken krijgen met dreigbrieven of dreigtelefoontjes of met problemen met de (locale) overheden. Waneer deze personen reeds om andere redenen dan de geloofsovertuiging in de negatieve belangstelling staan, kan de bekering voor de autoriteiten als een verzwarende factor meewegen. Ten aanzien van Iraanse vreemdelingen die in Nederland zijn bekeerd tot het christendom geldt dat zij op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 in aanmerking kunnen komen voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wanneer zij aannemelijk maken dat zij bekeerd zijn en dat zij al problemen hebben ondervonden om andere redenen dan de nieuwe geloofsovertuiging, die op zichzelf onvoldoende waren om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. In de onherroepelijk geworden uitspraken van 23 juli 1999 en van 28 mei 2001 van de rechtbank (respectievelijk nevenzittingsplaats Zwolle en Haarlem) is overwogen dat . verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Aangezien eiser blijkens deze uitspraken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten stond, heeft de bekering van eiser tot het christendom niet hoeven leiden tot heroverweging van de in rechte onaantastbare besluiten. De door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen motieAnker c.s. (kamerstukken U 2007-2008,19637, nr. 1210) van 3 juli 2008, betreffende tot het christendom bekeerde Iraanse moslims, maakt dit niet anders, aangezien deze motie door verweerder als ondersteuning is aangemerkt van het door verweerder reeds gevoerde beleid in dezen. 9 Met betrekking tot het beroep op de artikelen 2 en 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt overwogen dat ook ter zitting niet is gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten of omstandigheden, in verband waarmee zou kunnen worden geoordeeld dat de procedureregel neergelegd in artikel 4:6 van de Awb niet aan eiser mag worden tegengeworpen. In dit verband kan de inwerkingtreding van het door het Iraanse parlement reeds aanvaarde voorstel van wet waarin op het verlaten van de islam de doodstraf wordt gesteld, door verweerder in redelijkheid als een toekomstige onzekere
Î8/08 '09 21:53 FAT Û1S?IAR<ÏOÛ ' °1521465"
™ R E N S EN UGERWEU « y
B.eg. Nr. AWB 09/4226 BEPTDN
j'ebeurtenis worden aangemerkt, nu het parlement weliswaar in principe akkoord is gegaan met de wetswijziging, maar er over de exacte bewoordingen van de wetsartikelen nog geen overeenstemming is bereikt en evenmin duidelijk is of- en zo ja, op welke wijze - de wet gehandhaafd zal gaan worden. )0
Het beroep is gelet op het vorenstaande ongegrond.
11
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Peg. Nr. A\VB 09/4226 BEPTDN 5
m
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage RECHTDOENDE: verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.S.G. Jongeneel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R.P. Huson.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009,
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen, van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
Afschrift verzonden op;
2 9 JUL W° 9
•° 9
21
a.55 FAI 0152146599
VUURENS EN LAGERWEIJ ADV
RAAD VAM STATE MR M . T . H . VUURENS-MULDER MRJ.C. VANZUNDERT
1^1001
VUURENS & LAGERWEIJ
!
INGEKOMEN
MRLJP.LM5ER.WEU'
2 6 AUG 2CQ9
M R M . C . SCHMIDT MR M . C . KAVAKKEUiTEIN-DOÖRNBOS MRC.J. B Ï X G H O U T 1
Lid Vereniging Familicrechtadvocaicn en Si ihcidin gsmediatorc
SANNE VA^ DENDEREN
Postadres: POSTBUS 3 108 2 6 0 1 DCEELPT
A.-..''i:
BEHANDELD: DD:
i/>
PAR:
Per fax nr. Afdeling Rechtspraak van de Raad van state DEN HAAG Fax 070/3651380
BeTOekadre*: BARBARANTEKG 1
Telefoon : 0 1 5 - 2 1 5 2 9 2 9 F« - . 0 1 5 - 2 1 4 65 9 9
E-mail
: ùifo(2iadvocateTidelftjil
Kenmerk Uw kenm«!; Inzake
20Q90532;j2/JZ
Delft, 26 augustus 2009 Vnn E-mail
; J,C. van Zurwjen :
[email protected]
HOGElit BEROEP Geeft eerbiedig te kennen: De heer
, geboren op te Iran en van Iraanse nationaliteit, wonende te , woonplaats kiezende te Delft aan de Barbarasteeg 1 (postadres: postbus 3108,2601 DC Delft) op het kantoor van de advocaat mr. J.C. van Zndert, die in deze als zijn gemachtigde optreedt en door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het indienen van dit rechtsmiddel; Dat hij in hoger beroep wenst te komen tegen de uitspraak van de Rechtbank te Den Haag van 29 juli 2009, (verzonden op dezelfde dag), onder nummer 09/4226, inhoudende de ongegrond verklaring van zijn beroep in de asielprocedure; Dat hij tegen deze uitspraak de navolgende grieven wenst aan te voeren: GRJEiq Ten onrechte verzuimt de Rechtbank in haar uitspraak in de overwegingen onder 8 hetfeit te vermel'Ien, dat er een wetsontwerp, waarover in het ambtsbericht gesproken wordt als een wellicht in de toekomst liggende gebeurtenis, op 9 september 2008 door het Iraanse parlement met overgrote meerderheid is goedgekeurd. Deze omissie is zeer onzorgvuldig, omdat met deze aanvaarding door het parlement (196 stemmen voor, 7 tegen) de belangrijkste stap is gezet naar de omzetting van het wetsontwerp tot een wet, die toegep.ist kan gaan worden. Het ontwerp ligt nu bij de Raad der Wachters, een grondwettelijk vastgesteld orgaan van (ultraconservatieve) geestelijken en juristen, dat iedere nieuwe wet toetst aan de sjar.a. Nu ooi: volgens het laatste ambtsbericht de sjaria de doodstraf mogelijk maakt voor het verlaten van de islam is de dreiging zeer reëel, dat de wet van kracht zal worden Bovenvervxlde advocaten oefenen onder du naam Vuurens <J Lagerweij ieder voor eigen rekening en risico de praktijk uil. Geen aansprakelijkheid wordt aanvaard behoudens M voor zover de door hen verplicht a/gesloten beroepsaansprakelijkheidrversektrmg in voorkomend gaai aanspraak op een ui 'haring geeft
26/03 ;09 21:56 FAI 0152146599
VUUEENS EN UGERWEIJ ADV
$002
Hiermee is de conclusie zoals verwoord in de bovengenoemde grief niet gedragen door een deugdelijke motivering. Tevens is dit in strijd met het vluchtelingenverdrag, dat hen beschermd die vervolgd worden wegens hun (verandering van) religie. GRIEF2 Ten onnchte heeft de Rechtbank onder overweging 9, waarin dit aanvaarden van het wetsontwerp wel wordt vermeld, gesteld dat dit een toekomstige onzekere gebeurtenis zou zijnHet belaag hiervan is, dat de Rechtbank zich daarmee de in dat ambtsbericht geuite zorgen voor de toekomst buiten haar overwegingen houdt. Naast deze zorgen blijkt inmiddels ook het optimisme van buitenlandse Zaken, namelijk dat veel geleerden het niet met het ontwerp eens zijn, nu ook nog eens zijn achterhaald door de parlementaire stemming. GRIEF 3 Ten om echte overweegt de Rechtbank onder overweging 9, er bij eiseres geen specifieke individuele kenmerken zijn waardoor zij te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRAf en dat het wetsontwerp daarin geen verandering brengt Bestudering van de desbetreffende wet stelt als vereiste voor de toepassing daarvan: het verlaten van de islam en stelt daarop als verplichte straf de doodstraf voor mannen en levenslange gevangenisstraf bij vrouwen, die daaraan zich slechts kunnen onttrekken door terug te keren naar de islam. Aangezien appellante in Nederland tot het christendom is bekeerd, voldoet zij aan alle vereisten voox de toepassing van deze wet. Daarbij komt nog eens, dat in het Traanse wetboek van strafrecht, de toepassing zich niet beperkt tot bekering in Iran, nee zij strekt zich uit tot de gehele wereld, dus ook Nederland. Het algsmeen vaststellen van de doodstraf c.q. levenslange gevangenisstraf voor elke tot het christendom bekeerde ex-moslim maakt het risico voor mevrouw zeer individueel. Bovendien is het een bekend feit, dat bekeerde ex-moslims een grote kans lopen te worden aangegeven door die familieleden, die fundamentalistische ideeën hebben, hetgeen hen extra kwetsb aar maakt. Hiermee is de overweging van de Rechtbank in strijd met het vluchtelingenverdrag, dat spreekt over de bescherming van hen, die in hun land een gegronde vrees hebben voor vervolging vanwege .. .(in dit geviil:) godsdienst en overtuiging. GRJEF4 Ten onrechte overweegt de Rechtbank in overweging 9, dat het wetsontwerp een toekomstige onzekere gebeurtenis is Dsze grief moet ook gezien worden in onderlinge samenhang met de vorige grievea De getele overweging van de Rechtbank onder 14 verlaat echter het karakter van rechtsoverwegingen en bezondigt zich aan politieke speculaties. Het is inderdaad juist, dat-de toekomst door niemand met juistheid kan worden voorspeld, noch de Ind, noch ondergetekende. Maar ik stel voor ons tot de feiten te beperken en die te beoordelen. Met dtze aanvaarding is de toekomstige onzekere gebeurtenis van doodstraffen tegen bekeerlingen zeer dichtbij gekomen.
2 6 / 0 3 '09 21:56 FAI 0152146599
VUURENS EN LAGERWRT.T ADV
f3003
GRIEFS Ten onrechte overweegt de Rechtbank onder 9 dater geen aanwijzingen zijn voor de behandeling van christenen als een groep die een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 EVRM Deze stellingname is in strijd met de zorgvuldigheid en het motiveringsbeginsel. Immers door het door het parlement aangenomen wetsontwerp is de groep van de tot het christendom bekeerde exmoslims wel degelijk -samen met andere afvalligen zoals de • per definitie strafbaar gesteld, ja zelfs mei de doodstraf voor mannen en levenslang voor vrouwen als minimum straffen. Aan deze situatie is nog geen nieuwe ambtsbericht besteed en dus is er geen deskundigenbericht waarop de Staatssecretaris zich kan beroepen bij haar overwegingen in deze zaak. GRIEF 6 Ten onrechte overweegt de Rechtbank onder 9 en 10, dat er geen reëel risico in de zin van artikel 3 EVRM is en dat het beroep ongegrond is. Deze grond heeft geen zelfstandige betekenis en dient te worden bezien in samenhang met de bovengenoemde grieven.
REDENEN WAAROM Appellant Uw Hoogedelachtbare Afdeling verzoekt dit hoger beroep gegrond te verklaren met vernietiging van de bestreden uitspraak en veroordeling van verweerder in de kosten.
cc: [Ki ikftieren cc aan wie?] bijl: [Klik nier en aantal of specificatie bijlagen]