Raad vanState 201100275/1/V1. Datum uitspraak: 21 december 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de minister voor Immigratie en Asiel, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2010 in zaak nr. 09/31285 in het geding tussen:
en de minister van Justitie (lees: de minister voor Immigratie en Asiel).
201100275/1/V1
1.
2
21 december 2011
Procesverloop
Bi] besluit van 13 augustus 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 14 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1.
Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. In de grieven 1 en 2 klaagt de minister, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd op welke gronden hij artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) niet van toepassing op de vreemdeling heeft geacht en hem artikel 3 1 , tweede lid, aanhef en onder j , van de Vw 2000 heeft tegengeworpen. De minister voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling in een derde land, te weten Burkina Faso alwaar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland tien jaar zonder problemen heeft verbleven, een verblijfsalternatief heeft en dat de nationaliteit van de vreemdeling in dat verband niet van belang is. 2.2.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, worden verleend aan de vreemdeling, voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Ingevolge artikel 3 1 , tweede lid, aanhef en onder j , van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft, omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst. 2.2.2. In paragraaf C2/5 en C4/3.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) zijn uitgangspunten neergelegd, die worden gehanteerd bij de toepassing van deze bepalingen. Volgens paragraaf C2/5.4 van de Vc 2000 moeten voor de beoordeling of een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid,
201100275/1/V1
3
21 december 2011
aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt verleend, de identiteits- en nationaliteitsgegevens buiten twijfel staan. De minister voert volgens onderdeel C4/3.10.1 van de Vc 2000 het beleid dat een verblijfsalternatief wordt tegengeworpen, indien de vreemdeling: a. in een derde land heeft verbleven; b. daar bescherming heeft genoten of had kunnen genieten; c. niet onaannemelijk is dat hij naar dat land kan terugkeren. Deze omstandigheden zijn cumulatief opgesomd. Volgens onderdeel C4/3.10.3 van de Vc 2000 beoordeelt de minister de omstandigheid of de vreemdeling bescherming heeft of had kunnen genieten in een derde land aan de hand van de volgende criteria: 1. het is geen land, ten aanzien waarvan een beleid van categoriale bescherming geldt; 2. in het land loopt de vreemdeling geen gevaar voor lijf, leven en vrijheid; 3. de vreemdeling heeft in het land niet verbleven onder bijzonder schrijnende persoonlijke omstandigheden; 4. het land zet vreemdelingen die in aanmerking komen voor categoriale bescherming niet zonder meer uit naar het land van herkomst. Het is volgens deze paragraaf aan de vreemdeling om hem betreffende feiten en omstandigheden die blijk geven van het ontbreken van bescherming in het derde land, aannemelijk te maken. 2.2.3. De vreemdeling heeft in het kader van zijn asielaanvraag onder meer het volgende verklaard. Hij is in in Ivoorkust geboren. In 1998 is hij naar Burkina Faso verhuisd. Hij heeft tot zijn vertrek naar Burkina Faso nooit problemen in Ivoorkust ondervonden. Van 1998 tot 11 januari 2009 heeft hij in Burkina Faso verbleven, waar hij op de markt kleding verkocht. Dankzij deze werkzaamheden heeft hij in zijn levensonderhoud kunnen voorzien en heeft hij zichzelf huisvesting kunnen verschaffen. Hij is regelmatig van en naar Ivoorkust gereisd en heeft nimmer problemen bij de inreis in en uitreis uit Burkina Faso ondervonden. Evenmin heeft hij tot februari 2008 problemen ondervonden van de zijde van de nationale autoriteiten. Bij onlusten in februari 2008 is de vreemdeling gearresteerd, waarna hij een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd heeft gekregen. Op 11 januari 2009 is de vreemdeling uit de gevangenis ontsnapt doordat hij zich door weg te rennen aan het toezicht van zes gewapende bewakers heeft kunnen onttrekken. De vreemdeling is naar Ivoorkust gevlucht, alwaar hij van 13 januari 2009 tot 6 februari 2009 heeft verbleven. Omdat hij, naar aanleiding van zijn ontsnapping uit de gevangenis in Burkina Faso, in Ivoorkust door agenten en een militair werd gezocht, is de vreemdeling naar Ghana gereisd, alwaar hij met een containerschip naar Nederland is vertrokken. 2.2.4. In het besluit van 13 augustus 2009 en het daarin ingelaste voornemen daartoe van 15 juli 2009, heeft de minister, voor zover hier van
201100275/1 /V1
4
21 december 2011
belang, het asielrelaas van de vreemdeling niet geloofwaardig geacht. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling verwijtbaar geen nationaliteits- en identiteitsdocumenten heeft overgelegd. De vreemdeling heeft twijfel laten ontstaan over zijn nationaliteit en zijn identiteit, die hij door het overleggen van documenten, waarvan hij stelt dat hij daarvan wel in bezit is geweest, niet heeft weggenomen. Ten tijde van evenbedoeld besluit gold voor asielzoekers uit Ivoorkust het categoriaal beschermingsbeleid. De minister heeft in de omstandigheid dat de nationaliteit en de identiteit van de vreemdeling niet vaststaan en dat dit aan hem is toe te rekenen, een contra-indicatie voor het verlenen van een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 gezien. De minister heeft aangegeven dat, gelet op de twijfel omtrent de identiteit en de nationaliteit van de vreemdeling, van het relaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Mede gelet op het niet verstrekken van voldoende verifieerbare gegevens, heeft de minister zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van de verklaringen van de vreemdeling dat hij bij onlusten in Burkina Faso is gearresteerd en daarna een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd heeft gekregen, alsmede van hetgeen hij heeft verklaard over zijn verblijf in en ontsnapping uit de gevangenis in Burkina Faso, zijn reisverhaal uit de gevangenis van Burkina Faso naar Ivoorkust, zijn laatste verblijf in Ivoorkust, de problemen aldaar en zijn reis per containerschip van Ghana naar Nederland, geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Hierbij heeft de minister onder meer in aanmerking genomen dat uit navraag bij de Koninklijke Marechaussee naar voren is gekomen dat geen schepen in Amsterdam zijn aangemeerd die voldoen aan de door de vreemdeling verstrekte informatie over het containerschip waarmee hij uit Ghana zou zijn vertrokken, alsmede dat de vreemdeling vrijwel niets over de dagelijkse gang van zaken in de gevangenis weet te vertellen, dat hij niet in staat is zijn detentienummer te noemen en dat hij op zo eenvoudige wijze uit de gevangenis heeft kunnen ontsnappen. Hierom heeft de minister de stelling van de vreemdeling dat hij vanwege zijn ontsnapping uit de gevangenis door de autoriteiten van Burkina Faso wordt gezocht en dat hij in Burkina Faso geen bescherming zal kunnen genieten, niet aannemelijk geacht. De minister heeft de vreemdeling voorts tegengeworpen dat hij een verblijfsalternatief heeft in Burkina Faso, alwaar hij tien jaar voor zijn vertrek naar Nederland zonder problemen heeft verbleven. De minister heeft hierbij in aanmerking genomen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn verblijf in Burkina Faso, ondanks de door hem gestelde illegaliteit daarvan, door de nationale autoriteiten zal worden verboden of op actieve wijze zal worden tegengegaan. Gelet op de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas heeft de minister evenmin aannemelijk geacht dat de vreemdeling bij terugkeer naar Burkina Faso gevaar loopt voor lijf, leven en vrijheid. 2.2.5. De minister heeft aldus gemotiveerd uiteengezet op welke gronden de vreemdeling niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van het - ten tijde van het besluit van 13 augustus 2009 geldende - categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Ivoorkust en op welke gronden hij de vreemdeling een verblijfsalternatief in Burkina Faso heeft tegengeworpen.
201100275/1 / V I
5
21 december 2011
Gelet op de omstandigheden weergegeven onder 2.2.4 en 2.2.5 en het terzake relevante beleid heeft de minister zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Immers, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen {eerdergenoemde uitspraak van 30 november 2005) kan uit de tekst van artikel 3 1 , tweede lid, aanhef en onder j , van de Vw 2000, de geschiedenis van die bepaling, noch uit het terzake gevoerde beleid worden afgeleid dat de vreemdeling alleen in een derde land een verblijfsalternatief heeft, indien hij daar onmiddellijk voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven. Voorts ligt tussen het verblijf van de vreemdeling in Burkina Faso en zijn komst naar Nederland niet een zo lange periode, dat dit verblijf niet kan worden aangemerkt als voorafgaand verblijf, als bedoeld in evenvermelde bepaling. Dat de minister in het besluit van 13 augustus 2009 ervan uitgaat dat de vreemdeling mogelijk de Ivoriaanse nationaliteit heeft, maar dit niet met documenten heeft aangetoond, en dat de vreemdeling de nationaliteit van Burkina Faso zou kunnen verwerven, wat daar overigens van zij, is volgens vaste Afdelingsjurisprudentie (uitspraak van 28 maart 2003 in zaak nr. 200206888/1; JV 2003/211) voor toepassing van artikel 3 1 , tweede lid, aanhef en onder j , van de Vw 2000 zomin van belang als voor één van de andere bepalingen van dat artikel. De grieven 1 en 2 slagen. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 3 augustus 2009 van de minister alsnog ongegrond verklaren. 2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201100275/1/V1
3.
6
21 december 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2010 in zaak nr. 09/31285; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink voorzitter
w.g. Ramrattansing ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2011 408. Verzonden: 21 december 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
I Jan. 201t 16:02
Nr. 5011
uitspraak RECHTBANK 's-QRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittlnghoudende te Amsterdam zaaknummer; AWB 09/3.1285 V-nr; uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen:
geboren op , van Ivoriaanse nationaliteit, eiser," gemachtigde: mr, W. Koetsier-van der Kamp, advocaat te Amsterdam, en: de minister van Justitie! voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr, HJ3. Streef, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
.
.
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 maart 2009 tot vérlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als berjoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 28 augustus 2009 heeft de rechtbank liet beroepschrift vnn eiser ontvangen. . Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde, Ook was tér zitting aanwezig M, Bootsmn, tolk i.n de Franse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten, Asielrelaas Eiser heeft het volgende reicas aan zijn o an vraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft de Ivoriaanse nationaliteit maar woont sedert 1998 In Burkina Faso. In februari ' 2008 is eiser tijdens een demonstratie tegen de hoge kosten van het leven gearresteerd en veroordeeld tot anderhalfjaar gevangenisstraf. Op 11 januari 2009 is eiser, samen met een medegevangene, Salief, gevlucht vanwege de barbaarse en middeleeuwse omstandigheden inde gevangenis. Op 13 januari 2009 is eiser weer in zijn geboorteplaats in Ivoorkust aangekomen, Op 29 januari;20Q9 hebben twee agenten aan de deur naar eiser gevraagd, Eiser heeft onmiddellijk een verband gelegd met het gebeurde in Burkina Faso en is samen met Salief de rimboe ingevlucht, Eiser is de volgende dag weer teruggekeerd, Op 6 februari 2009
P. 9
7. Jan. 2011 16:02
Zaaknummer: AWB 09/3J285 inzake
Nr. 5011
P. 10
Pagina 2 van 5
probeerde een militair op het terrein van eisers huis te komen. Eiser en zijn wederom gevlucht. Na het horen van schoten zag eiser dat er niet meer was- Eiser wectniet wat er met hem is gebeurd. Eiser is taen direct, met geld dat zijn vader hem gegeven had, naar Ghana doorgereisd en heeft daar een boot naar Europa genomen. Overwegingen 1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 - zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit - kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling; a. die verdragsvluchteling is; b. die aonnemeiijk heeft gemaakt dal hij gegronde redenen heeft om aan te neraen.dat hij bij uitzetting een reöel risico loopt om te worden onderworpen aan; J °, doodstraf of executie; 2°. folteringen/aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of V; Ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig; geweld in bet kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van ' humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn .vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij (emgkeert naar het land van herkomst; d. vooi* wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 2, Niet In geschil is dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000, Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikeJ 29, eerste lid, aanhef en onder d, van 'de Vw 2000. 3,1,'Verweerder heeft zich In het bestreden besluit voor wat'betreft de verlening yan een Jverblijfsvergunnmg asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 op het volgende standpunt gesteld. Eiser heeft voor zijn komst naar Nederland van 1998 tot 1 i Januari 2009 in Burkina Faso verbleven en heeft daar een verblijfsoltemattef als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder j , van de Vw 200Q. Eiser kan volgens ds nationaliteitswetgeving van Burkina Faso de Bürkinabese nationaliteit te verkrijgen, Br bestaat geen aanleiding te moeten veronderstellen dat eiser niet (ook) in het bezit is van de Ivorinanse nationaliteit.'Niét kan worden gesteld dat eiser ten aanzien van de herkomstvragen voldoende Informatie heeft weten te verstrekken zodat niet kan worden gesteld dat eiser de tvortóanse nationaliteit niet zou bezitten. Derhalve wordt er van uitgegaan dat eiser ook de Ivorloanse nationaliteit kan bezitten; Daarbij wordt aangetekend 'dat eiser deze nationaliteit op geen enkele wijze middels documenten heeft weten aan te tonen, Verder staan de Identiteit en nationaliteit van eiser niet bulten twijfel omdat hij toerekenbaar geen. Identieitsdocumenten heeft overgelegd zodat dit een contra-indicatie is voor het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van het categoriaal beschermingsbeleid. Gelet daarop komt eiser niet in aanmerking voor verlening vnn een verblijfsvergunning op grond "van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de V w 2000.
2011 16:03
Zaaknummer: AWB 09/31285 inzake
Nr. 5011
P.
Pagina 3 van 5
3.2. Eiser heeft Aangevoerd dat hij geen verblijfsaltematief in Burkina Faso heeft 'omdat hij • niet de nation a üleit van dat land heeft. Verweerders overweging. In het bestreden besiuit dat • eiser de Burkinabcso nationaliteit kan Jaijgen is onbegrijpelijk. Verder is eiser veroordeeld in Burkina Faso en heeft hij aldaar gevangen gezeten. Nu eiser ontsnapt is wordt h|j gezocht door de Burkinabés© autoriteiten. Ook om die reden is dat land geen verblijfs alterna tief voor eiser. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder ervan uitgaat dat eiser de Ivoriaanse nationaliteit bezit. Niet valt daarom in té zien waarom verweerder nu stelt dal de Ivoriaanse nationaliteit van eiser niet vaststaat, Eiser komt daarom In aanmerking op een verblijfsvergunning op grand van het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van Ivoorkust. 3.3. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j , van de Vw 2ÛÛ0 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling elders een verblijfaaltematief heeft omdat bty voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst. 3.4. Verweerder heeft ter zitting het standpunt dat eiser de Burklnabese nationaliteit kan verkrijgen laten vallen. Gelet daarop heeft verweerder niet op die grond verlening van een verblijfsvergunning op de d-grond kunnen weigeren. 3.5. De rechtbank stelt'verder vasf;het bestreden besluit met betrekking tot de positieve overtuigingskracht van eisers verklaringen over zijn verblijf In Ivoorkust voorafgaande aan zijn vertrek naar Nederland innerlijk tegenstrijdig Is, Uit hetgeen op pagina 2 van het voornemen is overwogen met betrekking tot het toerekenbaar niet overleggen van de documenten blijkt dat verweerder uitgaat van eisers verblijf in Ivoorkust voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, Ook uit pagina 3 van het voornemen lijkt te volgen dat verweerder daarvan uitgaat nu daar is overwogen dat eiser tot 11 Januari 2009 in Burkina Faso heeft verbleven, Op pagina 4 van hel voornemen heeft verweerder echter overwogen dat eiser zijn reis vanuit Ghana naar Nederland niet geloofwaardig heeft weten te maken en dat hij daarom ook zijn verblijf in Ivoorkust van 13 januari 2009 tot 6 februari 2009 niet' geloofwaardig heeft weten te maken. Nog daargelaten dat deze laatste overweging op zichzelf on begrijpelijk Is, stroken de hiervoor'weergegeven overwegingen niet met elkaar en fs het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. AI om die reden heeft verweerder niet zonder nadere motivering arükel 31, tweede lid, onder j , kunnen tegenwerpen. In dat geval moet immers sprake zijn van een onder Innd waar de vreemdeling voorafgaand aan zyn vertrek naar Nederland heeft verbleven, 3.6/De omstandigheid dat verweerder eiser artikel 31, tweede lid, onder j , van de Vw 2000 heeft tegengeworpen impliceert dat verweerder Ivoorkust als het land van herkomst van eiser aanmerkt. Verweerder heeftBuridna Faso immers aangemerkt als hel andere land waar eiser voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland zou hebben verbleven. Verweerder heeft ook expliciet in dat besluit - inbegrepen het voornemen - overwogen dat er geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat eiser niet in het bezit is van de Ivoriaanse nationaliteit en dat niet kan worden gesteld dat eiser de Ivoriaanse nntionaiiteit niet zou bezitten. Dit verdrangt zich zonder nadere motivering niel met de .overweging van verweerder dat eiser twijfel heeft laten ontstaan overztfn identiteit en dal hij deze twijfel, door het overleggen van de door hem genoemde documenten, niet heeft weten weg te nemen. Ook om die reden heeft verweerder niet zonder nadere motivering een verblijfsvergunning op grond vnn artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b of d, yan de Vw 2000 kunnen weigeren.
7. Jan. 2011 16:03
Zaaknummer: AWB 09/31285 inzake
Nr, 5011
Pagina 4' van 5
4. De rechtbank is op grond yan het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. In zoverre slaagt eisers beroep en dient het beroep, wegens strijd met de artikelen 3;2 en 3:46 van de Awb, gegrond te worden verklaard. '5,1. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in ' stand te laten nu verweerder eerst ter zitting heeft aangevoerd dat het categoriale beschennJngsbeleid inmiddels, met ingang van 20 augustus 2010 bij Wijzigingsbes luit ' Vreemdelingencirculaire (WBV) 2010/13, ia beëindigd. Eiser is gelet daarop onvoldoende in de gelegenheid geweest op dat standpunt von yerweerder te reageren. 5.2. Dè conclusie is dan ook dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het bestreden besluit zai worden vernietigd, 6. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten dio eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken, Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende • rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1).
Nr. 5011
7. Jan. 2011 16:03
P. 13
•Pagina 5 van 5
Zaaknummer: AWB 09/31285 inzake
Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; .veroordeelt verweerder m de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge; zeahonderdvierenveertig euro), te betalen aan de griffier,
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.GM, van Emmerik, rechter, in tegenwoordigheid van drs, Y.A.P. Huijbregts-Kegeis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 20J 0,
De rechter
De griffier
1 4 DEC. 2010
.•Ol Koj^cCuniufn], de grffft^jwß& ArrondissementsrechlbanO^ror Bestuursrecht te Amsterdam
Tegen deze «itspraak staal hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Rand van State (owes: Kpad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzake», Postbui 16113Î 2500 BC VCravenhnge), De termijn voor net Instellen van Hoger beroep {«draaft vier weken. Nwstde vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 vai(de> Awb (zoals het overleggen van een afschrift van'dese uitspraak) dient hst beroepschrift ingevolge artikelfl5,eerste lid, von 'de Vw 2000 een of meer grieven |c bevatten, Artikel 6:6 voq-de Awb (herstel verzuim) js niet van toepassing.
I Jan. 2011 16:00
Nr. 5011
P. 3
R A A D V A N STATE | INGEKOMEN . - Ç § Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad va i State » 7 . JAK 2011 Vreemdelingenzaken """ Postbus 20019 ZAAKNR. 2500 BA 'S-GRAVENHAGE :
'VFHAMOËLD'-DËL
D
W%:
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van: de Minister voor Immigratie en Aelel te 's-Gravenhage, appellant gemachtigde: mr. B.M. Kristel, ambtenaar ten departemenie
Tegen: de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam, van 14 december 2010 met kenmerk AWB 09/31285 Inzake: met IND-kenmerk 0903.19.1205 aan te duiden als verweerder gemachtigde: mr. W. Koetsier-van der Kamp advocaat te (1001 NE} Amsterdam, aan de Struisgtasstraat 1
ProccsrErtEgeuWftnflgfo!) Den Haag
postbus 30120.25DDGC Contactpersoon: mr, HÜ. Gunster TaL (070)7794982
2011 16:00
Nr.5011
1.
Inleiding De Minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de Minister) komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitünghoudende te Amsterdam, van 14 december 2010, verzonden op diezelfde datum, met kenmerk AWB 09/31285 (productie 1), in welke zaak de rechtbank het beroep tegen de beschikking van 13 augustus 2009 gegrond heeft verklaard, deze beschikking heeft vernietigd en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld.
2.
Achtergronden
2.L
Op 19 maart 2009 heeft verweerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) ingediend.
2.2,
BIJ besluit van 13 augustus 2009 heeft de Minister deze aanvraag afgewezen.
2.3.
Bij thans bestreden uitspraakheeft de rechtbank het daartegen door verweerder op 28 augustus 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard.
3.
Grieven Grtefl
3.1.
Ten onrechte overweegt de rechtbank In rechtsoverweging3,5. op pagina3 van de bestreden uitspraak: "De rechtbank stelt verder vaat het bestreden besluit met betrekking tot de positieve overtuigingskracht van eisers verklaringen over zijn verblijf in Ivoorkust voorafgaande aanzijn vertrek naar Nederland innerlijk tegenstrijdig Is. Uit hetgeen op pagina 2 van he t voornemen Is overwogen metbetrekkingtûthettoerekcnbaamfetovefleggouvan de documenten blijkt dat verweerder uitgaat van eisers verblijf in Ivoorkust voorafgaand aan zijn vertrok naar Nederland. Ook uit pagina 3 van het voornemen lijkt te volgen dat verweerder daarvan uitgaat nu daar Is overwogen dat eiser tot 11 januari 2009 In Burkina Faso heeft verbleven. Op pagina 4 van het voornemen heeft verweerder echter overwogen dat eiser zijn reis vanuit Ghana naar Nederland niet geloofwaardig heeft weten te maken en dat hij daarom ook zijn verbüjfln Ivoorkust van 13 januari 2009 tot 6 februari 2009 niet geloofwaardig heeft weten te maken. Nog daargelaten dat deze laatste overweging op zichzelf onbegrijpelijk Is, 6troken de hiervoor weergegeven Overwegingen niet met elkaar en Is het besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Al om die reden heeft verweerder niet sonder nadere motivering artikel 31, tweede lid, onder j, kunnen tegenwerpen, In dat geval geval moet immers sprake zijn van een land waar de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland heeft verbleven."
Gmf2 3.2.
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 3.6. op pagina 3 van de bestreden uitspraak: "De omstandigheid dat verweerder eiser artikel31, tweede Ud, onder J, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen Impliceert dat verweerder Ivoorkust als liet land van herkomst van eiser aanmerkt Verweerder heeft Burkina Paso Immers aangemerkt als het andere land waar eiser voorafgaand aanzijn vertrek naar Nederland 20ü hebben verbleven. Verweerder heeft ook expliciet in dat bestuit - Inbegrepen het voornemen - overwogen dat er geen aanleiding bestaat te veiocdeistellen dat eiser niet In bet bezit 1$ van de ïvoria&nse nationaliteit en dat nie t kan worden gesteld dat eiser de Ivoriaanse nationaliteit niet zou bezitten. Dit verdraagt zich zonder nadere motivering niet met de overweging van verweerder dat eUer twijfel heeft laten ontstaan over zijn Identiteiten dat hij deze twijfel door het overleggen van de doorhem genoemde documenten, nietheeft weten weg te nemen. Ook om die reden heeft verweerder niet zonder nadere motivering een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b of
P. 4
7. Jan. 2011 16:01
d, van de VW 2000 kunnen weigeren.' 3.3.
Op de hiervoor genoemde en bestreden overwegingen van de rechtbank berusten tevens de rechtsoverwegingen 4., 5.1., 5.2. en 6. op pagina 4 van de bestreden uitspraak. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grieven tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan,
4.
Toelichting op de grieven Aangaande de eerste grief
4.1.
Vastgesteld moet eerstens worden dat de rechtbank in rechtsoverweging 2, op pagina 2 van de bestreden uitspraak terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd dat het geschil zich enkel nog toespitstop de vraag of In het bestreden besluit van 13 augustus 2009 terecht is overwogen dat verweerder niet In aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw2000. In zoverre volgt de Minister dan ook de overwegingen van de rechtbank.
4.2.
De Minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank In de thans bestreden uitspraak echter heeft miskend dat de Minister zich terecht op het standpunt kan stellen dat verweerder vanwege het bestaan van een verblljfsalternatief als bedoeld In artikel 31. tweede lid aanhef en onder j, van de Vw 2000 niet In aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Hiertoe wijst de Minister op het volgende.
4.3.
In C4/3.10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna; Vc 2000) Is bepaald dat op grond van artikel 31 tweede lid, onder j van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) bij de beoordeling van de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een verblijfsalternatief heeft omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven In een ander land dan het land van herkomst. Deze bepaling wordt niet toegepast bij de beoordeling van de inwilligingsgronden van artikel 29, eerste lid, onder a tot en met c, Vw 2000, maar slechts bij de beoordeling of de asielzoeker, die behoort tot een categorie ten aanzien waarvan categoriale bescherming wordt geboden, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel ap grond van artikel 29, eerste lid onder d Vw2000. Op grond van dit beleid wordt artikel 31 tweede Hd, aanhef en onder J van de Vw 2000 toegepast Indien de volgende cumulatieve omstandigheden zich voordoen: -de vreemdeling heeft verbleven in een derde land; •d&weemde\lngheeft bescherming óf hadbeschermingkunnen hebben in een derde land; -het is niet onaannemelijk is dat de betrokken vreemdeling kan terugkeren naar het derde land.
4.4.
De omstandigheid hierboven onder a. genoemd (s En paragraaf C4/3.10.2 van de Vc 2000 voorts nader uitgewerkt. Onder verblijf (hebben of verblijf hebhen gehad) In een derde land wordt verstaan ledere fysieke feitelijke aanwezigheid op het grondgebied van een derde land voorafgaand aan de komst naar Nederland, Br geldt geen termijn voor de duur van het verblijf In een derde land. Het is zeer wei denkbaar dat enerzijds ook bij een voorafgaand verblijf In een derde land van korter dan twee weken sprake is van een aan de vreemdeling tegen te werpen verblljfsalternatief, terwijl het anderzijds niet steeds op voorhand uitgesloten kan worden geacht dat bij een verblijf van langer dan twee weken toch niet van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij naar het derde land terugkeert. 2
Nr. 5011
Gelet op het hiervoor weergegeven beleid heeft de rechtbank naar de mening van de Minster dan ook miskend dat de Minister zich in. redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verweerder in een derde land, te weten Burkina Faso, een verblijfsaltematlef heeft. Daartoe merkt de Minister op dat niet In het geschil Is dat verweerder van 199a tot 11 januari 2009 in dat derde land heeft verbleven alvorens zijn komst naar Nederland. Dat bij de rechtbank onduidelijkheid heeft bestaan omtrent het daaropvolgende kortstondige verblijf in Ivoorkust In de periode van 13 Januari 2009 tot 6 februari 2009 dan wel omtrent de reis vanuit Ghana naar Nederland, doet aan die vaststelling niet af nu die onduidelijkheid slechts ziet op een periode van minder dan één maand en dit niet afdoet aan het geconstateerde langdurige verblijf van verweerder in Burkina Faso. De rechtbank geeft in de opüek van de minister hiermee een onjuiste toepassing aan het begrip 'voorafgaand' zoals genoemd is In paragraaf C4/3.10.2 van de Vc 2000. Uit de tekst van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder j , van de Vw2000, de geschiedenis van die bepaling, noch uit het terzake gevoerde beleid kan immers worden afgeleid dat de vreemdeling alleen in een derde land een verblijfsaltematlef heeft, Indien hij daar onmiddellijk voorafgaand aan zijn komst In Nederland heeft verbleven. Dit alles heeft de rechtbank miskend. Zie: • Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad eau State van 30 november2005,200509000/1, JV2006126. Aangaande de tweede grief Zoals ten aanzien van de eerste grief reeds is overwogen heeft de rechtbank naar de mening van de Minister miskend dat in het bestreden besluit van 13 augustus 2009 terecht is overwogen dat verweerder vanwege het bestaan van een verblijfsaltematlef ais bedoeld in artikel 31, tweede lid aanhef en onder J, van de Vw 2000 niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ten onrechte oordeelt de rechtbank In rechtsoverweging 3.6. op pagina 3 van de bestreden uitspraak dat reeds het enkele feit dat onduidelijkheid bestaat omtrent de nationaliteit van verweerder, terwijl dit van belang is voor de toepassing van artikel 31, tweede lid aanhef en onder J, van de Vw 2000, de beschikking van 13 augustus 2009 ondeugdelijk gemotiveerd zou zijn, Immers, zoals uw Afdeling al eerder heeft geoordeeld, is de vraag welke nationaliteit een vreemdeling bezit niet van belangvoor de beantwoording van de vraag of een verblijfsaltematlef aanwezig kan worden geacht tn een. ander land dan het land van herkomst van die vreemdeling, Dit heeft de rech tbank miskend. Zie: - Afdeling bestuursrechtspraak van de Baad van State van 28 maart 2003,200206888/1, JV2003/211. Wellicht ten overvloede wenst de Minister voorts nog op te merken dat de rechtbank In rechtsoverweging 3.6. op pagina 3 van de bestreden uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat niet zonder nadere motivering een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft kunnen weigeren. Immers, zoals de rechtbank reeds terecht heeft opgemerkt In rechtsoverweging % op pagina twee van de bestreden uitspraak, la enkel In geschil of verweerder in aanmerking komt 3
I Jan. 2011 16:01
P. 7
Nr. 5011
voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Ook dit heeft de rechtbank miskend, 5
Conclusie De Minister concludeert tot gegrondverldarlng van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrondverklaring van het door verweerder tegen het besluit van 13 augustus 2009 ingestelde beroep.
's-Gravenhage, 7 Januari 2010
B,M, Kristel, senior procesvertegenwoordtger Ministerie voor Immigratie en Asiel Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging postbus 30120,2500 GC Den Haag telefoon (070} 779-4962 telefax (070) 779-550$
4