AANTEKENEN Heerkens Thijssen Advocaten De heer mr. E.T. van den Hout Postbus 53146 1007 RC AMSTERDAM
Datum 29 november 2001 Uw kenmerk
Onderwerp Beslissing op bezwaar Ons Kenmerk ZKZ-006333-is
Contactpersoon H.F. Ottenhoff
Doorkiesnummer (035) 7737 761
Geachte heer Van den Hout, Hierbij doen wij u onze beslissing van 27 november 2001 toekomen, inzake het bezwaarschrift, dat u namens West Brabant Radio (WBR) heeft ingediend, tegen ons besluit van 7 augustus 2001, waarin het Commissariaat voor de Media het verzoek van WBR om bestuurlijke handhaving van het bepaalde in artikel 82i en 82k, tweede lid, van de Mediawet, heeft afgewezen. Wij wijzen u erop dat u tegen bijgevoegd besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep kunt instellen bij de Arrondissementsrechtbank te Breda, Sluissingel 20, 4811 TA Breda. Dit beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Hoogachtend, Commissariaat voor de Media
prof. dr. J.J. van Cuilenburg Voorzitter
Aantal bijlagen: 1
Het Commissariaat voor de Media Gezien het bezwaarschrift van 17 september 2001 van Uitgeverij en Drukkerij Vorsselmans B.V. tegen het besluit van het Commissariaat voor de Media van 7 augustus 2001, waarbij het Commissariaat voor de Media het verzoek van Uitgeverij en Drukkerij Vorsselmans B.V. om bestuurlijke handhaving van het bepaalde in artikel 82i en 82k, tweede lid, van de Mediawet, jegens NV Casema, heeft afgewezen, Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, Gelet op het bepaalde in de artikelen 82i, 82k, 134 en 135 van de Mediawet, Overwegende: 1.
De gevolgde procedure
De aanbieder van de omroepnetwerken in de gemeenten Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam, N.V. Casema (hierna: Casema) heeft bij brief van 31 augustus 2000 de overeenkomst tussen Casema en Wiedmond Beheer B.V., een dochtermaatschappij van Uitgeverij en Drukkerij Vorsselmans B.V., per 31 december 2000 opgezegd. Uitgeverij en Drukkerij Vorsselmans B.V. (hierna aan te duiden als: WBR) kan zich als verzorger van het commerciële radioprogramma West Brabant Radio niet met het besluit van Casema verenigen. Zij heeft bij brief van 19 februari 2001 aan het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) verzocht aan Casema op te dragen het signaal van WBR door te blijven geven in de gemeenten Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam, in ieder geval totdat de in te stellen programmaraad een advies heeft gegeven over de samenstelling van het radiopakket. Op 7 augustus 2001 heeft het Commissariaat het volgende besloten: “I. De gemeenteraden van Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam aan te zeggen binnen drie maanden na verzending van dit besluit conform het bepaalde in artikel 82k, zesde lid, van de Mediawet een gezamenlijke programmaraad in te stellen en de leden daarvan te benoemen; II. Na afweging van alle betrokken belangen het verzoek van WBR om handhavend op treden jegens Casema af te wijzen”. Bij brief van 17 september 2001 heeft WBR tegen voornoemd besluit van het Commissariaat een gemotiveerd bezwaarschrift ingediend. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het Commissariaat op 1 november 2001 WBR, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.T. van den Hout en de heer J.W. van Bodegom, Casema, vertegenwoordigd door mevrouw mr. A.C. Ykema en de heer S. Colombo, gehoord. Ter hoorzitting van 1 november 2001 is WBR in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de inhoud van de pleitnotities van Casema. WBR heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft bij brief van 7 november 2001 gereageerd. Bij fax van 9 november 2001 heeft Casema gereageerd op voormelde brief WBR. Het verslag van de hoorzitting en de brieven van WBR en Casema zullen worden nagezonden. 2.
Relevante feiten
Casema is de aanbieder van de omroepnetwerken als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel r, van de Mediawet in onder andere de gemeenten Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam. De omroepnetwerken in voormelde gemeenten zijn gekoppeld en functioneren feitelijk als één omroepnetwerk. Door Casema worden op voormeld omroepnetwerk 32 radioprogramma’s voor algemene omroep doorgegeven. Daarvan behoren 25 radioprogramma’s tot het wettelijk minimumpakket als bedoeld in artikel 82i, eerste lid, van de Mediawet en de overige 7 behoren tot overige programma’s. Naast de verplichte radioprogramma’s, zoals bedoeld in artikel 82i, eerste lid, onder a tot en c en e, worden in het wettelijk ZKZ-006333-is • blad 2
minimumpakket nieuwsprogramma’s, informatieve, klassieke en populaire programma’s uitgezonden, van zowel publieke als commerciële programma-aanbieders. De gemeenteraden van Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam hebben geen programmaraad ingesteld, dan wel leden van een reeds ingestelde programmaraad benoemd. WBR is de aanbieder van het niet-landelijke commerciële radioprogramma “West Brabant Radio”, dat wordt uitgezonden door middel van een of meer omroepnetwerken. WBR zendt thans 24 uur per dag een populair muziekprogramma uit. Sinds 1996 wordt het radioprogramma van WBR doorgegeven aan alle aangeslotenen van het omroepnetwerk in de gemeente Etten-Leur. De aanbieder van het omroepnetwerk in Etten-Leur is NKM, een dochtermaatschappij van Casema. Voor de doorgifte van het radioprogramma van WBR aan alle aangeslotenen op de omroepnetwerken van de gemeenten Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam is op 11 juni 1999 tussen Casema en Wiedmond Beheer B.V. een overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is in artikel 4 bepaald dat de overeenkomst op 1 mei 1999 in werking is getreden en voortduurt tot en met 31 december 2000. Tevens is in dit artikel bepaald dat na deze periode de overeenkomst automatisch wordt verlengd, tenzij één der partijen schriftelijk opzegt met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Op 4 juli 2000 is tussen Casema en de gemeente Breda een overeenkomst gesloten betreffende het omroepnetwerk in de gemeente Breda. Als bijlage bij deze overeenkomst is gevoegd een brief van Casema van 31 mei 2000 aan de gemeente Breda. In deze brief wordt de gemeente gewezen op het feit dat de advisering over de samenstelling van het wettelijk minimumpakket door de wetgever is neergelegd bij de programmaraad en niet bij de gemeente, en dat de wettelijke plicht tot het instellen van een programmaraad berust bij de gemeente. Tevens heeft Casema in deze brief aangegeven tot welke samenstelling zij is gekomen van het wettelijk minimumpakket voor zowel radio als televisie. Zij heeft daarbij gesteld dat dit wettelijk minimumpakket zal worden gehandhaafd tot 1 januari 2002 of zoveel eerder dat een advies is uitgebracht door een, voor onder andere de gemeente Breda bestemde, programmaraad ex artikel 82k van de Mediawet. Bij brief van 31 augustus 2000 is door Casema voornoemde overeenkomst per 31 december 2000 opgezegd. Per 1 oktober 2000 wordt door WBR het signaal van haar radioprogramma niet meer bij Casema voor uitzending aangeboden. Bij brief van 18 december 2000 bevestigt Casema de opzegging van de overeenkomst van 11 juni 1999. Casema geeft in de brief aan waarom zij tot opzegging van de overeenkomst is gekomen en dat de vrijgekomen plaats op het omroepnetwerk zal worden ingenomen met het commerciële radioprogramma 8FM van Betaco B.V.(hierna: Betaco). Per 1 januari 2001 wordt het programma 8FM doorgegeven aan de aangeslotenen op het omroepnetwerk van Casema in eerdergenoemde gemeenten. Bij fax van 31 oktober 2001 heeft de gemachtigde van WBR drie producties ingebracht met betrekking tot de afspraken die door Casema en de desbetreffende gemeenten zijn gemaakt in verband met het instellen van een programmaraad. 3.
Ontvankelijkheid
Nu het bestreden besluit bij brief van 17 augustus 2001 aan WBR is verzonden en het bezwaarschrift dateert van 17 september 2001 heeft WBR tijdig bezwaar gemaakt. Van de zijde van Casema is tijdens de hoorzitting van 1 november 2001 aangevoerd dat het Commissariaat niet bevoegd is een uitspraak te doen op het verzoek van WBR. Het verzoekschrift van 19 februari 2001 en ZKZ-006333-is • blad 3
het onderhavige bezwaarschrift van WBR zou volgens Casema strekken tot het geven van een bindende aanwijzing tot toegang tot een omroepnetwerk als bedoeld in artikel 8.7 van de Telecommunicatiewet, ter zake waarvan de onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA) bevoegd is te oordelen. In verschillende besluiten van het Commissariaat en de OPTA is, voor wat betreft de onderlinge verhoudingen van het Commissariaat enerzijds en die van de OPTA anderzijds, vastgelegd dat het Commissariaat in het kader van het toezicht op de naleving van artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet, bevoegd is klachten aangaande de toegang tot het zogenaamde wettelijk minimumpakket als bedoeld in artikel 82i, eerste lid, van de Mediawet, te beoordelen en OPTA op grondslag van artikel 8:7 van de Telecommunicatiewet bevoegd is alle andere geschillen ten aanzien van de toegang tot een omroepnetwerk te beoordelen. WBR heeft tijdens de hoorzittingen in het kader van haar verzoek van 19 februari 2001 en haar bezwaarschrift aangegeven, dat van de kant van Casema nimmer duidelijkheid is gemaakt of haar programma in het wettelijk minimumpakket of het bovenwettelijk minimumpakket was opgenomen. Zij is er echter vanuit gegaan dat ze in het wettelijk minimumpakket was opgenomen en haar verzoek strekt daar ook toe. Gelet op het feit dat het voor WBR niet aanstonds duidelijk kon zijn in welk pakket zij door Casema was opgenomen en het feit dat zij gelet op de overgelegde stukken, er vanuit mocht gaan dat zij was opgenomen in het wettelijk minimumpakket en haar verzoek daartoe ook strekt, is het Commissariaat van oordeel dat het gaat om toegangsconflict dat betrekking heeft op het wettelijk minimumpakket als bedoeld in artikel 82i, eerste lid, van de Mediawet, waarover ingevolge artikel 82k, eerste lid, van de Mediawet de programmaraad een advies moet uitbrengen. Het Commissariaat is derhalve van oordeel dat hij zich in het bestreden besluit op juiste gronden bevoegd heeft geacht en dat WBR (ook) in dit opzicht ontvankelijk kan worden geacht in haar bezwaarschrift. 4.
Inhoudelijke beoordeling bezwaren
Het Commissariaat heeft kennisgenomen van de bezwaren van WBR, zoals verwoord in haar bezwaarschrift van 17 september 2001, en zoals toegelicht op de hoorzitting ten overstaan van het Commissariaat op 1 november 2001. Die bezwaren kunnen, kort samengevat, als volgt worden weergegeven. Bezwaar 1 WBR is van mening dat ten onrechte een (doorslaggevend) verschil wordt gemaakt tussen de Love Radio zaak en onderhavige kwestie. In de eerste plaats voert zij daarvoor aan dat het enkel wijzen van Casema aan de gemeente Breda op haar verplichting om een en programmaraad in te stellen, kan leiden tot een verschil in behandeling voor een aanbieder, in casu WBR. Zij is van oordeel dat dit leidt tot willekeur en strijd oplevert met het rechtszekerheids-, zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel. In de tweede plaats mag het verschil dat in de Love Radio zaak een advies door de gemeente was gegeven en in de onderhavige zaak niet, eveneens niet van doorslaggevend belang zijn. Volgens WBR ligt er in de onderhavige kwestie wel een advies van de gemeente Breda over het wettelijk minimumpakket van 25 radioprogramma’s ten grondslag. Ter zitting is tevens gesteld dat het wettelijk minimumpakket niet pluriform zou zijn samengesteld, omdat in dat pakket geen enkele regionale, commerciële programma-aanbieder is opgenomen. Standpunt Commissariaat In de Love Radio zaak en in het thans bestreden besluit heeft het Commissariaat overwogen dat door het ontbreken van een programmaraad en daarmee een advies over het zogenoemde wettelijk minimumpakket, niet voldaan is aan de waarborg die een programma-aanbieder, zoals Love Radio en WBR kan ontlenen aan het bepaalde in artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet. In de kwestie Love Radio zijn een aantal feiten en omstandigheden, zoals het door Casema niet aandringen bij de gemeente Utrecht op het instellen van een programmaraad, het feit dat het programma Love Radio al sedert 1993 op het omroepnetwerk wordt doorgegeven en dat in het op 6 april 2000 uitgebrachte “advies” van de gemeente Utrecht geen grond kan zijn gelegen de doorgifte van het programma van Love Radio te staken, van doorslaggevende betekenis geweest, om in dat geval aan de aanspraken van Love Radio groter gewicht toe te kennen dan aan die van Casema. Daarbij komt dat het door de gemeente Utrecht geadviseerde ZKZ-006333-is • blad 4
minimumpakket niet voldeed aan de eisen van artikel 82i, eerste lid van de Mediawet, en wel met betrekking tot het minimum aantal programma’s van 25 en de vereiste pluriformiteit. In de onderhavige kwestie zijn er andere feiten en omstandigheden aan de orde geweest die van doorslaggevende betekenis zijn geweest om aan de belangen van in de eerste plaats Casema en vervolgens die van derden, zoals Betaco en de luisteraars, meer gewicht toe te kennen, althans die voor het Commissariaat een rechtvaardiging betekende af te zien van bestuursrechtelijke handhaving. In het onderhavige geval heeft het Commissariaat vastgesteld dat weliswaar nog geen programmaraad is ingesteld en er derhalve geen advies is over het wettelijk minimumpakket van 25 radioprogramma’s, maar dat Casema de gemeente Breda wel op haar verplichting heeft gewezen om een programmaraad in te stellen. Tevens is vastgesteld dat de opzegging van de overeenkomst geen betrekking had op een “advies” van een gemeente. De stelling van WBR dat er wel een advies van de gemeente Breda zou liggen is door WBR niet aangetoond. Het Commissariaat is daarvan ook niet gebleken. Van belang voor het Commissariaat is ook geweest dat op het omroepnetwerk in de gemeenten Breda, EttenLeur, Drimmelen en Alphen-Chaam het vereiste minimumaantal van 25 radio-programma’s door Casema aan alle aangeslotenen wordt uitgezonden en de programma’s van de landelijke, regionale, lokale en twee Nederlandstalige landelijke Belgische radioprogramma’s in ieder geval daarvan deel uit maken. Hiermee heeft Casema in overeenstemming gehandeld met het bepaalde in artikel 82i, eerste lid, van de Mediawet. Voorts heeft het Commissariaat in de onderhavige kwestie vastgesteld dat Casema, de opdracht die de wetgever ingevolge artikel 82k, vierde lid, van de Mediawet aan de programmaraad heeft gegeven, in acht heeft genomen. Casema is bij de samenstelling van het wettelijk minimumpakket uitgegaan van de eis van pluriformiteit. Naar het oordeel van het Commissariaat is dan ook sprake van een pluriforme samenstelling van het wettelijk minimumpakket, omdat naast programma’s van publieke omroepinstellingen ook programma’s van commerciële instellingen zijn opgenomen in dit programmapakket, waarbij verder nog aandacht is voor radioprogramma’s die nieuws uitzenden en die zich toeleggen op het uitzenden van populaire en klassieke muziek. Weliswaar is geen regionaal commercieel programma in het wettelijk minimumpakket opgenomen, maar het geheel is naar het oordeel van het Commissariaat als voldoende pluriform te noemen. Daarbij komt, dat ten tijde van de aan de orde zijnde pakketwijziging, WBR uitsluitend muziek uitzond en geen regionaal nieuws. WBR heeft wel aangegeven in de toekomst regionale nieuwsuitzendingen te willen verzorgen, echter van Casema kon ten tijde van de pakketwijziging niet verlangd worden dat zij daarmee rekening moest houden. Bij haar oordeel om bepaalde programma’s al dan niet op haar omroepnetwerk toe te laten kan zij alleen uitgaan van het programmaformat, zoals dat op dat moment wordt uitgezonden. Al deze feiten tezamen en afgezet tegen die in de Love Radio zaak, hebben tot het oordeel van het Commissariaat geleid dat het Casema in dit geval niet te verwijten valt dat er geen programmaraad is en derhalve geen advies over het wettelijk minimumpakket, althans dat het niet redelijk zou zijn handhavend op te treden jegens Casema. Bezwaar 2 Het ontbreken van een advies en een programmaraad kan Casema wel worden tegengeworpen. Dat zij noodgedwongen zelf de samenstelling van het radiopakket ter hand heeft genomen is derhalve onjuist. Casema kan het ontbreken van een advies en een programmaraad wel worden tegengeworpen, nu uit correspondentie tussen Casema en WBR blijkt dat Casema het instellen van een programmaraad niet van belang acht. Daarenboven zou juist Casema het initiatief nemen tot het instellen van een programmaraad, hetgeen ze niet heeft gedaan. Ten tweede was het voor Casema een bekend gegeven dat, evenals in de Love Radio zaak, er geen advies bestond van een programmaraad. In dat geval hebben volgens WBR de volgende overwegingen van het Commissariaat in de uitspraak inzake Love Radio van 11 januari 2001 te gelden: “dat niet kan worden afgeweken van een advies, welke bepaling klaarblijkelijk tevens tot waarborg van de aanbieder strekt” en “dat aan dit artikel (artikel 82i, eerste lid) door de aanbieder de aanspraak heeft te gelden dat na advisering door de programmaraad door Casema (…) kan worden beslist”. Standpunt Commissariaat De wetgever heeft in artikel 82k, vijfde lid, van de Mediawet, de gemeenteraad uitdrukkelijk de opdracht gegeven een programmaraad in te stellen. In het zesde lid van voormeld artikel is bepaald dat bij een gekoppeld omroepnetwerk de onderscheidene gemeenteraden gezamenlijk een programmaraad moeten instellen. Indien en voor zover, zoals in het onderhavige geval, initiatieven bij een aanbieder van een omroepnetwerk worden gelegd en deze verzuimt deze initiatieven te nemen, dan ontslaat dat de ZKZ-006333-is • blad 5
gemeenteraden echter niet van hun verplichting een programmaraad in te stellen. Het Commissariaat heeft in het onderhavige geval vastgesteld dat Casema bij brief van 31 mei 2000, duidelijk en terecht de gemeente Breda als grootste gemeente in het verzorgingsgebied, erop heeft gewezen dat de samenstelling van het wettelijk minimumpakket bij de programmaraad ligt en niet bij de gemeente en dat de wettelijke plicht tot het instellen van een dergelijke programmaraad ligt bij de gemeente. Nu de gemeente Breda daarmee in verzuim bleef en teneinde haar aangeslotenen een keuzemogelijkheid te bieden diende Casema een minimumpakket samen te stellen. Casema heeft in dezelfde brief aangegeven tot welk minimumpakket zij is gekomen en dat zij dit pakket zal handhaven tot 1 januari 2002 of zoveel eerder dat een advies is uitgebracht door een voor onder andere de gemeente Breda bestemde programmaraad ex artikel 82k, eerste lid, van de Mediawet. Hieruit blijkt dat Casema daarbij in ogenschouw heeft genomen dat, wanneer er een programmaraad zou zijn ingesteld en deze een advies over het minimumpakket zou hebben uitgebracht, haar pakket niet meer van kracht zou zijn. Naar aanleiding hiervan is het Commissariaat van oordeel dat het ontbreken van een programmaraad en een programmaraadadvies aan Casema niet kan worden tegengeworpen, althans in dit geval niet te rechtvaardigen is dat het Commissariaat gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving. Bovendien kan het, naar het oordeel van het Commissariaat, niet zo zijn en is dit uit zijn uitspraak van 11 januari 2001 ook niet af te leiden, dat een programma-aanbieder bij het ontbreken van een programmaraad te allen tijde, ongeacht de omstandigheden van het geval, aanspraak kan maken op doorgifte van haar programma. Bezwaar 3 Er is geen deugdelijke belangenafweging. Het is onbegrijpelijk dat aan de belangen van WBR geen waarde is gehecht ten gunste van Casema en onbekende nieuwkomers. Er is onterecht voorbijgegaan aan de schade die het handelen van Casema tot gevolg heeft gehad. Nu WBR reeds in het pakket zat, lag het op de weg van Casema om het programma in het radiopakket te laten, in afwachting van een advies van de programmaraad. Er was geen enkele reden om WBR uit het pakket te halen. Casema had juist nieuwkomers moeten weigeren, nu er geen advies van een programmaraad is. Dat WBR tot 19 februari 2001 heeft gewacht met het indienen van een verzoek, heeft te maken met het feit dat ze er alles aan heeft gedaan om de zaak in der minne te schikken. Dat de belangen van Betaco door het Commissariaat hoger worden aangeslagen is zonder motivering gebeurd. Dit is willekeurig en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Standpunt Commissariaat Zoals het Commissariaat hiervoor heeft aangegeven betekent het ontbreken van een programmaraad en een programmaraadadvies over de samenstelling van het wettelijk minimumpakket niet dat een programmaaanbieder te allen tijde aanspraak heeft op doorgifte van haar programma, of dat een aanbieder van een omroepnetwerk nimmer een pakketwijziging mag doorvoeren. In de Mediawet noch in de parlementaire geschiedenis is daarvoor enig aanknopingspunt te vinden. Wel is van belang dat, gelet op de waarborg die artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet aan programma-aanbieders biedt en zoals uit de beslissingen van het Commissariaat inzake Love Radio blijkt, een aanbieder van een omroepnetwerk willens en wetens artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet, tot een dode letter maakt. In het onderhavige geval heeft het Commissariaat niet kunnen constateren, noch is door WBR aangetoond of aannemelijk gemaakt, dat Casema doelbewust artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet, tot een dode letter heeft willen maken. Hiertoe neemt het Commissariaat in overweging dat Casema de gemeente Breda erop heeft gewezen een programmaraad in te stellen. Casema heeft in haar brief van 31 mei 2000 aangegeven dat zij van het door haar samengestelde wettelijk minimumpakket wil afzien, indien een daartoe ingestelde programmaraad een advies heeft uitgebracht. Tevens is aanmerking genomen dat Casema in haar contract met de gemeente Breda, zoals in de artikelen 2.3 en 5, en in het contract met WBR in artikel 6, rekening heeft gehouden met een programmaraad als bedoeld in artikel 82k, eerste lid, van de Mediawet. Het Commissariaat is dan ook van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake van is dat Casema artikel 82k, tweede lid, van de Mediawet, tot een dode letter maakt. Het Commissariaat erkent dat, door het verwijderen van het programma van WBR van het omroepnetwerk in de desbetreffende gemeenten, door WBR schade is geleden. Het Commissariaat, als zelfstandig bestuursorgaan, dient bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden, echter zorgvuldig te handelen. Gelet op de bijzondere omstandigheden in het concrete geval, zoals omschreven in het bestreden besluit, en na afweging van alle betrokken belangen, is het Commissariaat tot het oordeel gekomen dat bestuurlijke handhaving jegens Casema niet evenredig zou zijn. Bij die afweging heeft het ZKZ-006333-is • blad 6
Commissariaat de belangen die worden gediend met een eventuele handhaving afgewogen tegen de belangen die tegen handhaving pleiten, in casu de belangen van Casema en Betaco. Bezwaar 4 Er liggen enkel technische en daarmee financiële overwegingen ten grondslag voor het feit dat WBR uit eigener beweging is gestopt met de aanlevering van haar signaal. Een investering van ruim fl. 20.000,- was niet opportuun voor een periode van drie maanden. Niet uit eigener beweging, maar door de opzegging door Casema heeft WBR de aanlevering moeten staken. Standpunt Commissariaat Wat er ook zij van de redenen dat WBR is gestopt met het aanleveren van het signaal, feit blijft dat ten tijde van het verzoek om bestuurlijke handhaving en de beslissing daarop, WBR niet bij machte was te voldoen aan haar verplichting het signaal aan te leveren bij Casema en dat Casema de opengevallen plaats op het omroepnetwerk aan het programma van Betaco had vergeven. Gelet op de belangenafweging die het Commissariaat moet maken bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid tot bestuurlijke handhaving, kwam aan dit feit gewicht toe. Bezwaar 5 Ter zitting op 1 november 2001 is door WBR bezwaar gemaakt tegen het feit dat het Commissariaat de gemeenten Breda, Etten-Leur, Drimmelen en Alphen-Chaam uitstel heeft verleend voor het instellen van een programmaraad. Standpunt Commissariaat Het Commissariaat heeft bij brief van 13 november 2001 bij de desbetreffende gemeenten erop aangedrongen zo spoedig mogelijk een programmaraad als bedoeld in artikel 82k, eerste lid, van de Mediawet in te stellen. Hierbij tekent het Commissariaat aan dat hij geen bestuursrechtelijke bevoegdheid heeft om het instellen van een programmaraad door de gemeente af te dwingen. 5.
Conclusie
Het Commissariaat concludeert dat hetgeen door WBR in de bezwaarprocedure naar voren is gebracht, niet kan leiden tot een ander oordeel dan dat welke vervat is in het bestreden besluit. 6. Besluit De bezwaren van WBR van 17 september 2001 ongegrond te verklaren en het besluit van 7 augustus 2001 te handhaven, met dien verstande dat de motivering op de hiervoor aangegeven wijze wordt aangevuld. Het Commissariaat voor de Media, 27 november 2001
prof. dr. J.J. van Cuilenburg Voorzitter
mevr. mr. I. Brakman Commissaris
De belanghebbende kan tegen dit besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen zijn of haar woonplaats zich bevindt. Dit beroepschrift moet worden in gediend binnen zes weken na de dag waarop dit besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
ZKZ-006333-is • blad 7