UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011
LEVENSSTIJLINTERVENTIE OP LICHAAMSBEWEGING EN VOEDING BIJ PERSONEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK Baselinekarakteristieken
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg Door Veerle Bogaert
Promotor: Prof. Dr. Lieven Annemans Begeleider: Lic. Nick Verhaeghe
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2010-2011
LEVENSSTIJLINTERVENTIE OP LICHAAMSBEWEGING EN VOEDING BIJ PERSONEN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK Baselinekarakteristieken
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg Door Veerle Bogaert
Promotor: Prof. Dr. Lieven Annemans Begeleider: Lic. Nick Verhaeghe
ABSTRACT
Introductie: De laatste jaren heeft een stijging plaatsgevonden in de prevalentie van nietoverdraagbare ziekten. Ongezonde voeding en beweging worden daarbij aangeduid als belangrijke risicofactoren voor onder meer cardiovasculaire aandoeningen en diabetes. Uit onderzoek blijkt bovendien dat individuen met een psychiatrische problematiek een hogere prevalentie van overgewicht en obesitas vertonen.
Probleem- en doelstelling: We willen de gezondheidstoestand van mensen uit beschut wonen nagaan bij de start van een leefstijlinterventie op voeding en beweging, toegespitst op de problematiek van overgewicht en obesitas.
Methode: 188 mensen uit de interventiegroep werden bestudeerd. In een praktisch contactmoment werden – op een gestandaardiseerde wijze – lengte, gewicht en buikomtrek gemeten en vond een interview plaats om de voedingstoestand te bevragen. Daarnaast werden vier vragenlijsten gehanteerd: de IPAQ, SF-36, BSI en een vragenlijst voor de sociodemografische gegevens.
Resultaten: 82,4 % van de studiepopulatie vertoonde een vorm van overgewicht. Ook gemiddelde buikomtrek en vetpercentage kwamen boven de vooropgestelde richtlijnen uit. Er bestond een significant verband tussen geslacht en buikomtrek. Daarnaast bleken mensen die tewerkgesteld waren tweemaal zoveel kans te hebben om de huisarts niet te consulteren in vergelijking met niet-werkenden. Leeftijd werd ten slotte als een goede voorspeller gevonden voor overgewicht en obesitas.
Conclusie: De problematiek van overgewicht en obesitas binnen deze doelgroep werd bevestigd. Meer onderzoek is nodig naar de specifieke determinanten van een ongezonde levensstijl bij deze populatie, zodat een aangepast beleid kan opgesteld worden.
Aantal woorden masterproef: 17983 (exclusief bijlagen en bibliografie)
INHOUDSOPGAVE
ABSTRACT ............................................................................................................................. INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................ WOORD VOORAF..................................................................................................................
INLEIDING ............................................................................................................................ 1
THEORIE ............................................................................................................................... 4 1.
Aanbevelingen van de World Health Organisation omtrent gezonde voeding- en
bewegingsgewoonten .......................................................................................................... 4
2.
1.1.
Voedingsrichtlijnen .............................................................................................. 4
1.2.
Bewegingsrichtlijnen ............................................................................................ 7
1.3.
Besluit................................................................................................................... 9
Determinanten van een (on)gezonde levensstijl ........................................................ 10 2.1.
Inleiding ............................................................................................................. 10
2.2.
Probleemstelling ................................................................................................. 10
2.3.
Zoekmethode ...................................................................................................... 11
2.4.
Kritische analyse van de literatuur ..................................................................... 12
2.5.
Beleidsimplicaties .............................................................................................. 29
2.6.
Besluit determinanten van een (on)gezonde levensstijl ..................................... 30
PRAKTIJK ........................................................................................................................... 31 3.
4.
5.
6.
Inleiding en probleemstelling .................................................................................... 31 3.1.
Inleiding ............................................................................................................. 31
3.2.
Probleem- en doelstelling ................................................................................... 31
Onderzoeksmethode .................................................................................................. 33 4.1.
Onderzoeksdesign .............................................................................................. 33
4.2.
Dataverzameling................................................................................................. 34
4.3.
Data-analyse ....................................................................................................... 40
Resultaten .................................................................................................................. 43 5.1.
Inleiding ............................................................................................................. 43
5.2.
Algemene beschrijving interventiegroep ........................................................... 43
5.3.
Resultaten IPAQ vragenlijst ............................................................................... 47
5.4.
Resultaten SF-36 vragenlijst .............................................................................. 50
5.5.
Resultaten BSI vragenlijst .................................................................................. 50
5.6.
Statistische berekeningen ................................................................................... 52
Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek .................................................. 54 6.1.
Samenvatting en interpretatie van de belangrijkste bevindingen ....................... 54
6.2.
Toetsing aan literatuur en normen ...................................................................... 55
6.3.
Kritische analyse van het onderzoek .................................................................. 59
6.4.
Aanbevelingen voor verder onderzoek .............................................................. 63
6.5.
Conclusie ............................................................................................................ 65
ALGEMEEN BESLUIT ....................................................................................................... 66 LITERATUURLIJST ........................................................................................................... 67
BIJLAGEN…………………………………………………………………………………73
Bijlage 1: Toestemming- en informatieformulier voor de participanten Bijlage 2: Sociodemografische vragenlijst Bijlage 3: International Physical Activity Questionnaire (IPAQ) Bijlage 4: Health Survey Short Form (SF-36) Bijlage 5: Brief Symptom Inventory (BSI) Bijlage 6: Informatie- en invulformulier voor de stappentellers
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Twaalf stappen om gezond te eten Tabel 2: Aanbevolen hoeveelheden fysieke activiteit voor volwassenen ≥ 18 jaar Tabel 3: DSM-IV diagnosen van de studiepopulatie Tabel 4: belangrijke gemiddelden, minimum en maximum waarden Tabel 5: relationele status, rookgewoonten, alcoholgebruik en gezondheidszorggebruik Tabel 6: Mediaan en kwartielwaarden van de totale MET-minutes Tabel 7: SF-36 en BSI-schaalscores
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Vorm, context en doelen van fysieke activiteit voor volwassenen ≥ 18 jaar Figuur 2: het proces van verzamelen van proefpersonen
WOORD VOORAF
Ter afsluiting van mijn masteropleiding in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg kreeg ik de kans om mee te werken aan de baselinemetingen van een levensstijlonderzoek in het kader van een doctoraatsstudie.
Graag zou ik enkele mensen bedanken die rechtstreeks hebben bijgedragen tot de realisatie van deze masterproef.
Mijn dank gaat uit naar mijn promotor Prof. Dr. Lieven Annemans – tevens hoofdonderzoeker van de studie – voor zijn advies, begeleiding en opvolging.
Ook mijn begeleider, doctoraatstudent Lic. Nick Verhaeghe, verdient een moment van erkentelijkheid voor de uitgebreide informatie, nuttige tips en praktische ondersteuning.
De vlotte samenwerking met Lic. Nick Verhaeghe en bachelorstudente Elsa Kullolli zorgde voor een aangename sfeer tijdens de onderzoeksperiode, waarvoor mijn dank.
Ten slotte zou deze masterproef nooit tot stand zijn gekomen zonder de actieve medewerking van de initiatieven voor beschut wonen, met hun bewoners en begeleiders. Mijn dankwoord wordt ook naar hen gericht, want hun motivatie en bijdrage geeft ons de mogelijkheid om onderzoek te verrichten en inzicht te krijgen in actuele thema’s.
Zelf ben ik dan ook erg benieuwd naar de verdere uitkomsten van het groter onderzoek.
Het resultaat van deze positieve ervaring kan u hopelijk boeien in deze verhandeling.
Veerle Bogaert, mei 2011
INLEIDING
Uit recent onderzoek (review van de literatuur) blijkt dat personen met een psychiatrische problematiek een hogere prevalentie van overgewicht en obesitas hebben, minder aan lichaamsbeweging doen en ongezondere eetgewoonten vertonen. Er is tevens een negatief effect van bepaalde psychofarmaca op het lichaamsgewicht. In een psychiatrisch ziekenhuis probeert men daaraan te werken in vaste dagprogramma’s. Eens deze mensen het ziekenhuis verlaten hebben – en bijvoorbeeld in beschut wonen terechtkomen – wordt er veel minder aandacht besteed aan lichaamsbeweging en eetgewoonten, vaak ten gevolge van een multiproblematiek. Voor (een uitgebreider overzicht van) deze bevindingen wordt verwezen naar de review door Lic. Nick Verhaeghe in de context van zijn doctoraatstudie (Verhaeghe, De Maeseneer, Maes, Van Heeringen, & Annemans, 2011).
Het belang van de bestudering van dit onderwerp situeert zich duidelijk in heel wat literatuur, aangezien het langzamerhand een probleem begint te vormen in de gehele bevolking. We baseren ons op de vaststellingen van de World Health Organisation ([WHO], 2004). In dit rapport beschrijft men het topic grondig en staaft men de nood aan actie met evidentie. De laatste jaren heeft een shift plaatsgevonden in de voornaamste aanleidingen tot overlijden en ziekten. Het voorkomen van niet-overdraagbare ziekten zou sterk gestegen zijn. De belangrijkste risicofactoren die instaan voor de morbiditeit en mortaliteit in het perspectief van deze niet-overdraagbare ziekten, staan nauw in verband met voeding en beweging. Ongezonde voeding en beweging worden zelfs beschouwd als de toonaangevende oorzaken van onder meer cardiovasculaire aandoeningen, diabetes type twee en verschillende vormen van kanker (WHO, 2004).
In het kader van de doctoraatsstudie werd in het voorjaar van 2011 een quasi-experimenteel onderzoek opgezet. Meer bepaald gaat het over een onderzoek naar de effectiviteit en kosteneffectiviteit van een levensstijlinterventie op voeding en lichaamsbeweging bij mensen met een psychiatrische problematiek die in initiatieven voor beschut wonen verblijven. Voor de masterproef wordt de baselinemeting bestudeerd. Vandaar ook de
1
omschrijving van de titel, met name ‘baselinekarakteristieken’. De participanten werden onderverdeeld in een interventie- en controlegroep. Het praktijkgedeelte focust zich op de interventiegroep aangezien niet alle gegevens uit de controlegroep op tijd beschikbaar waren voor verwerking.
Om het onderwerp theoretisch te onderbouwen vertrekken we vanuit de richtlijnen van de WHO. Wat verstaat men onder gezonde voeding en beweging? Wat zijn de vooropgestelde aanbevelingen? We onderzoeken daarnaast welke determinanten kunnen bepalen waarom mensen deze richtlijnen al dan niet kunnen bereiken. Of met andere woorden: welke factoren beïnvloeden mensen in het maken van een (on)gezonde keuze omtrent levensstijl?
Met deze masterproef willen we de gezondheidstoestand van mensen uit beschut wonen te weten komen aan het begin van de interventiestudie. Centraal staan de primaire uitkomsten: Body Mass Index (dus ook lichaamslengte en –gewicht), buikomtrek en vetmassa. Concreet willen we nagaan in welke mate de problematiek van overgewicht en obesitas in deze onderzoeksgroep voorkomt. Hoeveel van de mensen kunnen tot de vooropgestelde aanbevelingen komen? Ook is het de bedoeling te exploreren welke levensstijlfactoren hiermee kunnen samenhangen. Dit zijn de secundaire uitkomsten van het onderzoek. Met levensstijl als determinant van gezondheid, focussen we ons op twee aspecten: voeding en beweging.
Voor het doctoraatsonderzoek werden alle initiatieven voor beschut wonen uit Vlaanderen aangeschreven. Er werd gekozen voor een combinatie van verschillende methodes om de gezondheidstoestand van de mensen na te gaan in relatie tot hun levensstijl. Zowel vragenlijsten, antropometrische metingen en een interview werden gehanteerd om de nodige gegevens te verzamelen. De metingen en het interview werden ter plaatse afgenomen, de vragenlijsten werden door de mensen thuis ingevuld en later terugbezorgd. De resultaten werden vervolgens statistisch verwerkt.
2
We schetsen kort de opbouw van de masterproef. In het theoretisch gedeelte worden twee hoofdstukken naar voor gebracht. Hoofdstuk één handelt over de richtlijnen van de WHO omtrent gezonde voeding en beweging. Daarna worden in hoofdstuk twee een aantal mogelijke determinanten van een gezonde of ongezonde levensstijl weergegeven. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen macro-economische invloeden, fysische en sociaalculturele omgevingsfactoren en persoonlijke determinanten.
In het praktijkgedeelte komen er vier hoofdstukken aan bod. In hoofdstuk drie wordt eerst een inleiding gegeven, daarna verduidelijken we de probleemstelling. Hoofdstuk vier behandelt de onderzoeksmethode. We beschrijven achtereenvolgens het onderzoeksdesign, het proces van dataverzameling en de data-analyse. In hoofdstuk vijf bespreken we uitgebreid de resultaten van de baselinemetingen. Hoofdstuk zes bevat de discussie van de resultaten, met aansluitend enkele aanbevelingen voor verder onderzoek. We sluiten af met de voornaamste conclusies in het algemeen besluit.
3
THEORIE
1. Aanbevelingen van de World Health Organisation omtrent gezonde voeding- en bewegingsgewoonten
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van de relevante aanbevelingen omtrent gezonde voeding- en bewegingsgewoonten uit de rapporten van de World Health Organisation [WHO]. We overlopen de vereiste niveaus van voedselinname en hoeveelheid fysieke activiteit die nodig zijn voor de preventie van niet-overdraagbare ziekten. Deze niveaus en hoeveelheden bepalen bijkomend dus ook een gezonde levensstijl. Later zullen de resultaten uit de baselinemetingen van het onderzoek bij personen met een psychiatrische problematiek vergeleken worden met deze richtlijnen.
1.1. Voedingsrichtlijnen
Om een gezonde levensstijl te verzekeren stelt de WHO Regional Office for Europe (2010a) twaalf stappen voor om gezond te eten. Deze worden in tabel 1 vrij vertaald weergegeven. Er wordt zowel vooropgesteld ‘wat’ gezond is, alsook een indicatie van de gepaste hoeveelheid.
4
Tabel 1: Twaalf stappen om gezond te eten STAP Aanbeveling 1
Eet een voedzaam dieet met voldoende verscheidenheid aan voedingsmiddelen (eerder plantaardig dan dierlijk van oorsprong).
2
Eet voldoende brood, granen, pasta, rijst of aardappelen (diverse keren per dag).
3
Eet een verscheidenheid aan verse, lokale groenten en fruit (diverse keren en minstens 400 g per dag).
4
Handhaaf uw lichaamsgewicht binnen de aanbevolen grenzen (BMI tussen 18.5 en 25 kg/m²) door dagelijks aan matige fysieke activiteit te doen.
5
Zorg dat uw vetinname maximaal 30% van de dagelijkse energie bevat. Vervang de meeste verzadigde vetten door onverzadigde plantaardige oliën en zachte margarines.
6
Probeer vet vlees en vleesproducten te vervangen door bonen, peulvruchten, linzen, vis, gevogelte of mager vlees.
7
Gebruik melk en zuivelproducten met een laag vet- en zoutgehalte (zoals zure melk, yoghurt en kaas).
8
Selecteer voedingsmiddelen die een laag suikergehalte hebben. Beperk het eten van geraffineerde suiker en snoepgoed, alsook de frequentie van inname van suikerhoudende dranken.
9
Kies voor een zoutarm dieet zodat de totale zoutinname per dag niet meer dan zes g bedraagt (d.i. inclusief zout in brood en verwerkte, geconserveerde goederen).
10
Consumeer maximaal twee alcoholische drankjes per dag (met elk tien g alcohol).
11
Bereid voedsel op een veilige en hygiënische manier. Om de hoeveelheid toegevoegde vetten te beperken kan u stomen, bakken, koken of de microgolf gebruiken.
12
Er wordt aangeraden om exclusief borstvoeding te geven tot vier maanden en door te gaan met borstvoeding tijdens de eerste levensjaren. Vanaf zes maanden kunnen adequate, aanvullende voedingsmiddelen worden toegediend.
[BMI] = Body Mass Index
5
In het European action plan for food and nutrition policy 2007-2010 (WHO, 2008) voegt men nog enkele details toe aan stap vijf en stap acht uit de voorgaande tabel. Een nog hoger detailniveau van de evidentie omtrent deze voedselrichtlijnen kan men terugvinden in een technisch rapport van de WHO (2003).
In ditzelfde technisch rapport (WHO, 2003) vinden we extra aanbevelingen terug voor de preventie van excessieve gewichtstoename en obesitas. Zo wordt een actieve levensstijl en de inname van fruit en groenten gepromoot. Men raadt aan om het televisie kijken te beperken, alsook een begrenzing in de inname van gesuikerde frisdranken en energierijke micronutriënt-arme voeding.
Men stelt vier klassen van overgewicht (BMI > 25 kg/m²) vast. Dit zijn een verhoogde, gematigde, ernstige en zeer ernstige vorm. Dit komt respectievelijk overeen met: een BMI tussen 25 en 29, tussen 30 en 34.9, tussen 35 en 39.9 en een BMI groter dan 40 kg/m². Een buikomtrek van meer dan 102 cm voor mannen en meer dan 88 cm voor vrouwen is een belangrijke indicator in functie van het risico op het vόόrkomen van hart- en vaatziekten.
Een studie van de WHO (2007) gebruikt referentiewaarden voor het vetpercentage, gemeten via bio-impedantie. Dit is afhankelijk van het geslacht. Voor mannen is een laag, normaal, hoog, en erg hoog vetpercentage respectievelijk <10%, 10-19.9%, 20-24.9% en >25%. Voor vrouwen ligt dit iets hoger, namelijk <20%, 20-29.9%, 30-34.9% en >35%.
Voor België zijn de voedingsrichtlijnen uitgewerkt in het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan van 2005 (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2010).
6
1.2. Bewegingsrichtlijnen
In de Global recommendations on physical activity for health van de WHO (2010) worden richtlijnen geformuleerd omtrent de hoeveelheid fysieke activiteit die noodzakelijk wordt geacht voor de preventie van niet overdraagbare ziekten. Deze aanbevelingen focussen op de aaneensluiting tussen frequentie, duur, intensiteit, type en totale hoeveelheid van beweging.
Er worden drie leeftijdscategorieën onderscheiden: 5 tot en met 17 jaar, 18 tot en met 64 jaar, 65 jaar en ouder. De richtlijnen voor de categorie 18-64 jaar en ≥ 65 jaar zijn op een aantal vlakken gelijklopend. In het kader van de masterproef worden enkel de richtlijnen van deze categorieën weergegeven. Hieronder geven we een gecombineerd, schematisch overzicht van de vereiste fysieke activiteit voor beide leeftijdsgroepen.
In de aanbevelingen spreekt men van fysieke activiteit in een bepaalde vorm, in een bepaalde context en met een bepaald doel. Deze elementen zijn terug te vinden in figuur 1.
7
Voor volwassenen van 18 jaar en ouder wordt aanbevolen:
FYSIEKE ACTIVITEIT:
• recreatief of vrije tijd • transport (bv. wandelen of fietsen) • beroepsmatig • huishoudelijke taken • spel • sport • geplande oefeningen
in de context • dagelijks • familie • gemeenschap
van de vorm
• verbeteren van de cardiorespiratoire en musculaire fitheid • verbeteren van de botgezondheid • verminderen van het risico op niet overdraagbare ziekten en depressie
met als doel Figuur 1: Vorm, context en doelen van fysieke activiteit voor volwassenen ≥ 18 jaar
Onder fysieke activiteit verstaat men de aërobe bewegingen van matige en krachtige intensiteit die men over een week, evenwichtig gespreid, dient uit te voeren. De aanbeveling veronderstelt een minimale duurtijd van tien minuten fysieke activiteit. In tabel tabe 2 worden de voorgeschreven hoeveelheden met frequentie, duur en intensiteit van de beweging weergegeven.
8
Tabel 2: Aanbevolen hoeveelheden fysieke activiteit voor volwassenen ≥ 18 jaar FYSIEKE
Matige
Krachtige
Combinatie van matige en
ACTIVITEIT:
intensiteit
intensiteit
krachtige intensiteit
Minimum aanbevolen
≥ 150 min.
≥ 75 min.
Gelijkwaardig aan de
per week
per week
minimum aanbevolen hoeveelheden
Bijkomende
tot 300 min.
tot 150 min.
Gelijkwaardig aan de
gezondheidsvoordelen
per week
per week
hoeveelheden voor bijkomende voordelen
Bijkomend stelt de aanbeveling voor om spierversterkende activiteiten te doen op minstens twee dagen per week waarbij de grote spiergroepen worden gebruikt.
Voor mensen van 65 jaar of ouder gelden nog enkele bijkomende aspecten. Voor hen is de beroepsmatige activiteit niet altijd van toepassing. Het doel van de bewegingsactiviteiten zal zich naast de voorgaande intenties ook situeren op het vlak van functionele gezondheid en cognitieve achteruitgang. Aangezien deze leeftijdsgroep soms te kampen heeft met een verminderde mobiliteit, kan fysieke activiteit van minstens drie dagen per week helpen om het evenwicht te versterken en om vallen te vermijden. Er wordt aangeraden om zoveel mogelijk aan beweging te doen, voor zover hun mogelijkheden en conditie dit toelaten.
1.3. Besluit
De WHO voorziet richtlijnen om een gezonde levensstijl te promoten. Om een gezonde voedingsgewoonte aan te nemen zou men bijvoorbeeld veel groenten en fruit moeten consumeren, weinig vetten, suikers en zout gebruiken, enz.. Een gezond BMI bevindt zich tussen 18.5 en 25 kg/m². Belangrijk is om daarnaast voldoende te bewegen. Er wordt aanbevolen om minstens 150 minuten aan matige fysieke activiteit te doen en 75 minuten aan zware fysieke activiteit.
9
2. Determinanten van een (on)gezonde levensstijl
In dit hoofdstuk gaan we na welke factoren een gezonde of ongezonde levensstijl kunnen bepalen. Het thema wordt eerst kort ingeleid. Dan wordt de probleemstelling verduidelijkt. Vervolgens wordt de zoekmethode uitgelegd. Nadien volgt een analyse van de literatuur, met bijkomend enkele beleidsimplicaties. Ten slotte worden een aantal conclusies geformuleerd.
2.1. Inleiding
De definitie die het dichtst aansluit bij het begrip ‘gezonde levensstijl’ houdt in: (persoonlijke) manier van leven, geschikt om iemands welzijn te bevorderen (Van Dale, 2005). We onderzoeken de literatuur op determinanten die een gezonde (of ongezonde) levensstijl bepalen.
De World Health Organisation ([WHO] Regional Office for Europe, 2010) stelt dat de levensstijl van mensen een van de vele factoren is die hun gezondheid beïnvloedt. Onherroepelijk hangen de determinanten van een gezonde levensstijl dus samen met de determinanten van gezondheid.
2.2. Probleemstelling
Nadat we in hoofdstuk één de aanbevelingen van de WHO bekeken, kan de volgende vraag worden gesteld: wie of wat bepaalt nu eigenlijk waarom sommige mensen een gezondere beweging- of voedingsstijl vertonen dan anderen? Of meer bepaald: waarom bereiken sommigen de vooropgestelde aanbevelingen of waarom juist niet?
10
2.3. Zoekmethode
Er werd gezocht naar relevante literatuur omtrent determinanten van gezonde of ongezonde beweging- of voedingsstijlen in de elektronische en wetenschappelijke databanken Pubmed, Web of Science, en Ebsco. Met behulp van de zoekstring ‘(determinants) AND (healthy lifestyle) AND ((diet) OR (nutrition) OR (eating)) AND ((physical activity) OR (movement))’ kwamen daar respectievelijk 41, 41 en 11 resultaten uit voort. Voor de databank Pubmed werden volgende limits gehanteerd: english, only items with links to full text, en published in the last ten years. Voor Web of Science en Ebsco waren dat: english, en published from 2000 to 2011.
Daarna vond een selectie op titel plaats met een aantal exclusiecriteria, waaronder: kinderen, zwangere vrouwen, te specifiek gericht op de oudere populatie, en medische aandoeningen zoals diabetes, migraine, heupfracturen, kanker, enz.. In Pubmed werden er zestien interessante titels geselecteerd die een mogelijk antwoord zouden kunnen geven op de geformuleerde probleemstelling. Na eliminatie van tien dubbels uit eveneens zestien selecties, werden in Web of Science nog eens zes artikels aangevinkt. In Ebsco kozen we verder nogmaals twee titels, maar deze artikels waren ook kopijen van de voorgaande selecties uit de andere databanken.
De 22 gekozen items werden geëxporteerd naar de referentiesoftware Endnote. Daar werden de abstracts verder bestudeerd, waarna drie artikels werden uitgesloten van de analyse. Van één artikel werd geen fulltext gevonden. Een ander artikel spitste zich teveel toe op hartziekten, en in het laatste artikel ging het over de effecten van pensionering.
Ten slotte werden na het doornemen van de fulltext nog eens twee artikels ongeschikt bevonden. Uit één artikel werd geen informatie gehaald die toepasbaar zou zijn voor de inhoud van de literatuurstudie. Bij de andere studie die niet werd geïntegreerd was er twijfel over de betrouwbaarheid van de methodologische uitwerking. De 17 resterende artikels zullen in het volgende tekstdeel verwerkt worden.
11
2.4. Kritische analyse van de literatuur
Eerst richten we ons kort tot de omkadering van voeding en beweging binnen het domein levensstijl. Zo spreken Paulik, Boka, Kertes, Balogh & Nagymajtenyi (2010) in hun studie hoofdzakelijk over drie determinanten van het gedrag dat gekoppeld wordt aan een gezondheidsbevorderende
levensstijl.
Deze
omvatten:
het
niet
roken,
gezonde
voedingsgewoonten en voldoende mate van fysieke activiteit. Aanpassingen van ongezonde gedragingen met betrekking tot voeding en beweging worden dus gezien als mogelijke strategieën om de levensstijl van mensen te verbeteren. Een van de belangrijkste zaken die naar voor kwam in het artikel van Paulik et al. (2010) was het feit dat veel van de factoren die de levensstijltoestand bepalen veranderbaar zijn! De determinanten zijn met andere woorden aanpasbaar.
Voor dit onderzoek werd bovendien een vrij algemene en beperkte benadering van levensstijldeterminanten gehanteerd. Echter, in het literatuuroverzicht van het artikel (Paulik et al., 2010) wordt verwezen naar enkele bronnen die andere levensstijlfactoren hebben bestudeerd: “Living a healthy lifestyle, with its behavioural emphasis, is not necessarily up to the individual. Socioeconomic status, level of education, family, social networks, gender, age and interpersonal influences all affect the health-related behaviours (Denton et al., 2004; Johnson, 2005; Ochieng, 2006; Fong et al., 2007).” Opvallend in dit citaat is dat deze factoren niet noodzakelijk door het individu beïnvloed worden. Een meer specifieke uitwerking van deze determinanten wordt verder in dit hoofdstuk behandeld.
Vanaf nu maken we een indeling in een aantal subgroepen om een overzichtelijk beeld te krijgen van de bevindingen uit de literatuur. Achtereenvolgens worden macro(economische)
invloeden,
elementen
uit
de
fysische
omgeving,
socio-culturele
perspectieven en persoonlijke determinanten aangehaald. Deze aspecten beïnvloeden ieder op hun manier de levensstijl en het gedrag van mensen omtrent voeding en beweging.
12
Omdat de literatuur over een gezonde beweging- en voedingsstijl vaak samengaat met onderzoek naar overgewicht en obesitas, zullen de bestudeerde determinanten hier ook mee samenhangen. Af en toe gaan we iets dieper in op het facet ‘mentale gezondheid’, aangezien we deze doelgroep specifiek benaderen in het praktijkgedeelte van deze masterproef.
2.4.1. Macro-(economische) invloeden
In dit onderdeel bekijken we enkele effecten op levensstijl op macroniveau. Door de jaren heen heeft er heel wat modernisering plaatsgevonden. Zo is er volgens Albala, Vio, Kain, & Uauy (2002) sprake van steeds meer verstedelijking, een vergrijzing van de bevolking, en een stijging in de incidentie van chronische ziekten. Deze modernisatie als gevolg van economische groei heeft zowel positieve als negatieve effecten op de levensstijl van mensen. Positieve elementen die gerelateerd kunnen worden aan voeding zijn: een verbeterde toegang tot drinkbaar water en sanering, een daling van ondervoeding, en een verbeterde toegang tot opleiding, gezondheidszorg en andere diensten. Hampl, Anderson, & Mullis (2002) stellen dat de toegankelijkheid tot gezondheidszorg beïnvloed wordt door armoede en een gebrek aan verzekering. De negatieve gevolgen van de economische groei met betrekking tot voeding betreffen onder andere een ‘Westers dieet’ met een overheersende fast food consumptie, en een stijging in alcohol misbruik (Albala, Vio, Kain, & Uauy, 2002).
Ook Peters (2002) sprak al van een technologische vooruitgang. De globalisatie van markten heeft ervoor gezorgd dat technologieën beter toegankelijk zijn en veroorzaakte ook een toename in de alledaagse gemakken. Dit bereikt steeds meer mensen in de wereldpopulatie. Uit het werk van Paulik et al. (2010) kunnen we afleiden dat bepaalde volkeren reeds van oorsprong een zwakke gezondheid hebben omwille van historische en economische redenen, maar het aandeel van andere levensstijldeterminanten zou veel groter zijn.
13
Eberth & Smith (2010) willen de determinanten van een gezonde bewegingsstijl verklaren vanuit het ‘income-leasure trade-off model of labour supply’. Volgens dit economisch model is voldoende tijd vereist voor de uitoefening van fysieke activiteit en meer bepaald tijd die niet op het werk wordt gespendeerd. Mensen kiezen zelf hoe ze die vrije tijd indelen. Het gebrek aan tijd wordt dan ook vaak als reden gegeven voor het niet deelnemen aan bewegingsactiviteiten. Onderzochte variabelen die ook een effect zouden hebben op deze participatie zijn inkomen en sociale inclusie. Eberth & Smith (2010) wijzen in het kader van bestudering van effecten op levensstijl wel op het onderscheid tussen de participatie in beweging, de soort van fysieke activiteit en de duurtijd ervan. Deze onderverdeling zagen we ook reeds in hoofdstuk één bij de richtlijnen omtrent beweging, weliswaar iets specifieker uitgewerkt.
Peters (2002) haalt ook het aspect tijd aan. Een samenleving wil volgens deze auteur steeds streven naar een beter leven en een betere kwaliteit van leven, dit in de vorm van economische productiviteit. Door deze productiviteitsfocus werken mensen steeds harder, waardoor ze op het einde van de dag uitgeput zijn en minder van hun vrije tijd spenderen aan bewegingsactiviteiten. Een gestegen inkomen van mensen zorgt dat ze die vrije tijd dan kunnen invullen met entertainment en aantrekkelijkere sedentaire oplossingen, zoals televisiekijken en computerspelletjes spelen. De tijd dat men naar de televisie kijkt of videospelletjes speelt kan ook gezien worden als een tijdsbarrière tot het participeren in fysieke activiteiten. Deze activiteiten worden vaker vastgesteld bij een jongere populatie. (Liebman, 2003).
Een ander aspect vanuit macro-economisch oogpunt is de politieke invloed op het beleid omtrent voeding en beweging (Black & Macinko, 2008). Het hanteren van een bepaalde beleidsvisie van hogerhand kan de beschikbaarheid en kwaliteit van de levensomstandigheden van mensen bepalen.
Er is dus nood aan verandering in de (mentaliteit van de) bevolking wat betreft levensstijl, maar volgens Albala et al. (2002) stroken de huidige economische ontwikkelingen daar niet
14
mee. Zo zijn reclamestrategieën tegenwoordig bijvoorbeeld gericht op het verhogen van fast food consumptie en frisdranken en een frequenter gebruik van auto’s en elektrische toepassingen. Deze elementen zorgen enkel voor minder toepassing van fysieke activiteit en ongezondere voedingsgewoonten. We gaan later in dit hoofdstuk verder in op de impact van reclame.
2.4.2. Conclusie macro(-economische) invloeden
De modernisering en economische groei die de afgelopen tijd hebben plaatsgevonden leiden ons meer en meer naar een Westers dieet en sedentaire leefgewoonten. Gebrek aan tijd verhindert ons om tot bepaalde gezonde voeding- en bewegingsgewoonten te komen. Daardoor gaat men berusten op moderne technologieën, die tegenwoordig ook beter beschikbaar zijn voor steeds meer mensen in de samenleving. Ten slotte kunnen ook politieke beslissingen het beleid omtrent voeding en beweging beïnvloeden.
2.4.3. Fysische omgeving
De omgeving waarin fysieke activiteit kan plaatsvinden wordt door Eberth & Smith (2010) ingedeeld in drie componenten: thuis, op de werkvloer of in de vrije tijd. Bepaalde omgevingselementen kunnen de participatie aan bewegingsactiviteiten ontmoedigen. Zo zijn
technologische
veranderingen
bijvoorbeeld
een
reden
van
de
sedentaire
omstandigheden op veel huidige werkplaatsen.
Volgens Peters (2002) stimuleert en beloont die veranderde omgeving mensen om levensstijlkeuzes te maken die obesitas bevordert in plaats van tegengaat. De omgeving overweldigt zelfs onze biologische capaciteit om een gezond gewicht aan te houden. Dit toont aan dat de determinanten die we in deze tekst bespreken onderling afhankelijk kunnen zijn van elkaar. Peters (2002) noemt de huidige situatie ook wel een ‘toxische
15
voedselomgeving’. Veranderingen in de bereikbaarheid, samenstelling en marketing van voedsel hebben ervoor gezorgd dat voeding nu overal en op elk moment van de dag verkrijgbaar is. Ook de lage kost van sommige voedingsmiddelen, de grote verscheidenheid aan keuzemogelijkheden, verkoop van grote porties, reclame op grote schaal, veel kant-enklaar maaltijden en de voortreffelijke smaak van het eten beïnvloeden de keuze van mensen. Er bestaat een impact op welk voedsel men selecteert en ook hoeveel daarvan geconsumeerd wordt.
De moderne omgeving ontmoedigt mensen eveneens tot fysieke activiteit op het werk, thuis of in de gemeenschap. De toegenomen nood aan tijdsbesparende technologieën of diensten heeft daarmee te maken. Zo helpen huishoudtoestellen, auto’s en het internet bijvoorbeeld duidelijk om het huidige leven zo snel als mogelijk te laten verlopen. Helaas heeft dit dus een negatieve invloed op de uitoefening van beweging.
Het internet, in de context van voeding, wordt in het artikel van Hampl et al. (2002) gezien als een nieuwe, groeiende consumentenomgeving. Men verwacht dat online winkelen voor voedsel in de toekomst zal uitgebreid worden. Het is volgens hen een gelegenheid om mensen via dit kanaal te begeleiden bij het maken van gezonde beslissingen. Men waarschuwt wel voor het enorme aanbod aan internetsites met voedingsinformatie en daarbij ook de geloofwaardigheid van de betreffende kennisgeving.
Verheijden, Jans, Hildebrandt, & Hopman-Rock (2007) onderzochten het internetgebruik op vlak van beweging. Zo blijken mensen die online gezondheidsinformatie opzoeken meer te participeren in fysieke activiteiten. Dit is een voorbeeld van hoe gezondheidsbevorderende internetprogramma’s meestal diegenen aantrekken of bereiken die het net het minste nodig hebben. Met andere woorden, er is sprake van selectieve registratie. Herhaalde medewerking aan zo’n programma’s werd daarnaast geassocieerd met mensen die nooit gerookt hebben, en die de richtlijnen omtrent aanbevolen fysieke activiteit en consumptie van groenten bereiken. Een opvallende bevinding van deze studie was dat mensen met obesitas ook herhaaldelijk deelnamen. Men schrijft dit toe aan het niet-
16
stigmatiserende karakter van de online programma’s. We leggen de nadruk op herhaalde deelname, want enkel op die manier wordt gezorgd voor een duurzame gedragsverandering in het kader van een gezonde levensstijl.
We zouden het internet ook kunnen indelen bij de socio-culturele determinanten in het volgende deelhoofdstuk omwille van de culturele achtergrond die gepaard gaat met de boodschappen die via dit kanaal verspreid worden. Langs de andere kant kunnen we stellen: als het internet niet fysiek in de omgeving aanwezig is, kan men er uiteraard geen invloed van ondervinden.
Vervolgens richten we ons even naar de conclusies van Liebman et al. (2003). Bepaalde voedingsbedrijven en restaurants gebruiken tegenwoordig ‘supersized’ porties. Dit verklaart waarom mensen soms omvangrijkere porties consumeren buitenshuis. Om een gezonde(re) voedingsstijl aan te nemen is dus een gepaste portiecontrole nodig, zodat mensen geen supersized porties bestellen wanneer die mogelijkheid hen wordt aangeboden. Supersized porties zijn ook duidelijk geassocieerd met fast food consumptie, waarbij het eten van fast food dan weer omgekeerd gerelateerd is aan het innemen van groenten en fruit.
Voedingsbedrijven bepalen ook in belangrijke mate de kost, bereikbaarheid en intrinsieke waarde (bv. zoutgehalte) van voedsel (Kelly & Stanner, 2003). De prijs van voedsel of de verplaatsing die mensen moeten maken om gezond eten aan te kopen spelen mee in het bezitten van een bepaalde voedingsstijl. Kelly & Stanner (2003) vermelden daarnaast de nood aan duidelijke en effectieve labels op verpakkingen. Soms hebben mensen moeite met het interpreteren van de voedingsinformatie en de toepassing ervan op de aanbevolen richtlijnen.
We schakelen over op een ander aspect van de fysische omgeving, met name de invloed van de woonplaats. Black & Macinko (2008) deden een studie rond de impact van buurtkarakteristieken. Zo zouden de bereikbaarheid van gezond voedsel, de kwaliteit van
17
de fysische omgeving en de socio-economische status van de buurt waarin mensen leven een verklaring kunnen zijn voor de stijging in obesitas. Volgens hen verhinderen specifieke aspecten van de hedendaagse voedingsomgeving sommige individuen om tot de vooropgestelde aanbevelingen te komen.
Ook Hampl et al. (2002) baseren zich op fysische structuren van de omgeving waarin mensen leven. Buurten met een laag inkomensniveau zouden minder verlichting en voetpaden bevatten. Er zouden bijvoorbeeld beduidend minder speelpleinen zijn die de mogelijkheid tot fysieke activiteit aantasten. Ook de veiligheid van de buurt en het gebruik van gemotoriseerde vervoersmiddelen ondermijnen de gelegenheid tot beweging. Daarnaast zijn er meer winkels met een beperkte selectie aan gezond voedsel en bovendien zou de reclame voor alcohol en tabak meer aanwezig zijn op plaatsen waar mensen met een lager inkomen wonen. Individuen die in zo’n buurt wonen worden dus vaker blootgesteld aan ongezonde situaties. Het onderzoek van Black & Macinko (2008) tracht hier ook een antwoord op te geven. Soms worden voedselprijzen bewust verlaagd in lagere inkomensgebieden, maar dit zorgt volgens hen voor een verlaagde kwaliteit, verminderde versheid en meer cultuurgeprefereerde voedingsmiddelen. Er zou op deze plaatsen tevens een grotere blootstelling zijn aan fast food restaurants en minderwaardige eetgelegenheden.
Hoewel voorgaande artikels dus een invloed van de fysische omgeving op de voedingsstijl detecteren, stelt Barton (2009) dat eetgewoonten voornamelijk van culturele en gedragsmatige aard zijn. Ruimtelijke ordening zou daar geen sterke invloed op uitoefenen. In de context van fysieke activiteit heeft de fysische omgeving volgens hem ook geen directe invloed. De infrastructuur bepaalt wel de mogelijkheid tot beweging, maar deze activiteit wordt op zich nagestreefd door de mensen zelf. Ook hier zou de focus meer op sociale aspecten liggen. We bekijken daarom enkele sociaal-culturele determinanten in het volgende tekstdeel.
18
2.4.4. Conclusie fysische omgevingsfactoren
Heel wat elementen uit de fysische omgeving bepalen waarom mensen bepaalde keuzes maken met betrekking tot hun levensstijl. Reclamestrategieën van bedrijven spelen een belangrijke rol. Het aanbieden van enorme porties is een voorbeeld daarvan. Eén van de kanalen waarlangs men de mensen kan beïnvloeden is het internet. Bovendien kan de buurt waarin iemand woont de bereikbaarheid van gezond voedsel of de mogelijkheid tot beweging determineren.
2.4.5. Sociaal-culturele omgeving
Mensen maken keuzes in een sociale context: sociale elementen beïnvloeden volgens Paulik et al. (2010) de voorkeuren met betrekking tot voeding en beweging. Zo zouden hoger opgeleiden, met meer geld, die leven in een sociaal en economisch ontwikkelde buurt, een grotere kans hebben om op een gezonde manier te leven. Verwijzingen naar ander onderzoek (Qi et al., 2006; Hu et al., 2007; Pullen et al., 2007) bracht Paulik et al. (2010) tot een aantal interessante uitspraken omtrent levensstijl. Rookgedrag zou gerelateerd zijn aan de voeding- en bewegingsstijl die we in deze literatuurstudie dieper bekijken. Inderdaad, ook Hampl et al. (2002) stelde dit reeds vast. Rokers zouden meer energierijk voedsel eten met een hoger vet- en cholesterolgehalte.
We lezen in Paulik et al. (2010) dat mannen zonder partner met een lager inkomen en een lager opleidingsniveau eerder roken dan anderen. Ook gescheiden vrouwen of weduwen vertonen meer rookgedrag dan andere vrouwen. Het regelmatig uitvoeren van fysieke activiteit zou dan, binnen de vrouwelijke populatie, vaker voorkomen bij vrouwen zonder partner, die in een stadsomgeving wonen en een lager BMI hebben. Men verklaart ook dat jongere personen die samenleven met anderen, die een betere mentale gezondheid ervaren en meer toegang hebben tot gezondheidsinformatie, significant beter gezondheidsgedrag vertonen.
19
Barton (2009) wijdt dan ook een aparte titel toe aan de dimensie van mentale gezondheid en hoe sociale netwerken hier een invloed op uitoefenen. Kwetsbare groepen, waaronder bijvoorbeeld werklozen, hebben slechts een beperkt sociaal netwerk. Mensen met een ruimere sociale steungroep zouden beter in staat zijn zich te verplaatsen in vergelijking met personen die minder sociaal omringd zijn. Daardoor bereiken ze ook meer instanties. Een element dat misschien eerder bij de fysische omgeving thuishoort is de bevordering van fysieke activiteit door open ruimten in de natuur. Het is echter de sociale interactie en cohesie die hier mogelijk gemaakt worden, die het gevoel van welzijn bevorderen en stress kunnen verminderen.
Peters (2002) stelt dat obesitas, naast een fysiek, ook een sociaal probleem is. Er zijn diepere socio-culturele drijfveren die bepalen hoe we ons gedragen in de omgeving rondom ons. Onze individuele en collectieve waarden zouden geen incentives voorzien om keuzes te maken in de context van een gezonde levensstijl. Voedingsfirma’s en computer- en televisiebedrijven hebben immers geen missie die het probleem van obesitas ondersteunt. Een fitnesscenter bijvoorbeeld heeft dat wel. Ready, Naimark, Tate, & Boreskie (2005) bestudeerden het verband tussen sporten in clubverband en gezonde gedragingen. Zo’n gedragsmatige settings beïnvloeden volgens hen het gedrag dat samenhangt met een actieve of sedentaire levensstijl. Lidmaatschap bij een club of sportcenter bepaalt dan ook sterk het bereiken van de aanbevolen richtlijnen voor fysieke activiteit. Lid zijn verhoogt deze kans met twee en een halve keer! Als deze diensten aangeboden worden in een ziekenhuis is er zelfs extra gezondheidseducatie. Mogelijke inter-persoonlijke invloeden in zo’n centra houden in: sociale ondersteuning, modellering van gedrag en verwachtingen van anderen. Modelleren of imiteren en leren van anderen wordt door Hampl et al. (2002) beschouwd als een belangrijke bron van nieuw (gezond) gedrag.
Ready et al. (2005) stellen verder dat ook de perceptie van de beschikbare mogelijkheden een impact zou hebben op gezonde gedragingen. Men dient wel te vermelden dat leden van sportclubs zich vaker in hogere inkomensklassen bevinden. Enkele andere bevindingen uit
20
dit onderzoek zijn onder meer: clubleden zijn voornamelijk jonger dan niet-leden, ook brengen ze vaker een bezoek aan gezondheidszorgwerkers, ze sporten regelmatiger, waarderen hun gezondheidsstatus gemiddeld hoger dan niet-leden en stellen meer gezondheidsbevorderend of verantwoordelijk gedrag. Opvallend is dat ook hun voedingsgewoonten, zelf-actualisatie en stressmanagement beter zijn. Liebman et al. (2003) vonden in hun studie terug dat mensen met obesitas een gepland activiteitsprogramma voor beweging als minder aangenaam ervaren. Zij vermoeden dat dit te wijten is aan de fysieke moeilijkheden en psychologische uitdagingen (zoals schaamte) die men op een dergelijk moment ondergaat.
Zowel bij de macro-economische als fysische omgevingsdeterminanten spraken we reeds over de invloed van reclame op levensstijl. Overeenkomstig berichten Kelly & Stanner (2003) dat mensen steeds meer bewust worden van en geïnteresseerd zijn in de relatie tussen wat men eet en hun gezondheid. Dit komt door de talrijke boodschappen die verschijnen in kranten, tijdschriften, op de radio of op de televisie. Ook de toegenomen markering van gezonde opties door verkopers op hun producten heeft een invloed. Helaas zijn deze berichten niet altijd even consistent.
Kelly & Stanner benadrukken het belang van duidelijke en ondubbelzinnige informatie. De inhoud van reclame zou volgens hen zoveel mogelijk moeten overeenkomen met individuele smaakpreferenties. Daarnaast stoot negatieve communicatie, zoals minder van een bepaald voedingsmiddel mogen eten of het consumeren ervan vermijden, vaak op een sterke weerstand. Als een reclameboodschap enkel spreekt van ‘meer of minder’ consumeren, dan wordt niet altijd begrepen hoeveel dat juist is. De exacte hoeveelheid is individueel
interpreteerbaar.
Zulke
verwarring
ontstaat
ook
vaak
over
welke
voedingselementen precies betrokken zijn in de aanbeveling tot een gezonde voedingsstijl. Samengevat, een boodschap moet dus aantrekkelijk, eenvoudig, duidelijk, positief en gekwantificeerd zijn. Daarenboven is er een scherpe kritiek aan de gang over de tegenstrijdige, ongeldige of misleidende berichten die verspreid worden. De perceptie dat wetenschappelijke bevindingen voortdurend veranderen maakt mensen lusteloos,
21
gespannen en sceptisch. Gezondheidsprofessionals beschuldigen journalisten bijgevolg van het verspreiden van onzekerheid. De media blijkt met andere woorden een zeer invloedrijke rol te spelen in de levensstijl die mensen hanteren.
Overeenkomstig met en aanvullend op vorige bevindingen vonden Eberth & Smith (2010) volgende determinanten van participatie in fysieke activiteiten. Mannen zouden meer geneigd zijn tot sporten dan vrouwen. Daarnaast doen hoger opgeleiden vaker aan beweging, vermoedelijk omdat ze meer bewust zijn van de positieve gezondheidseffecten. Fysieke activiteit zou dalen met de leeftijd en ook zouden getrouwde individuen minder deelnemen aan sportactiviteiten.
Andere levensstijlfactoren, met name alcohol en roken, werden ook aangeduid als determinanten. Alcoholgebruik zou positief geassocieerd zijn met deelname aan fysieke activiteit, terwijl roken een negatieve relatie heeft met sporten. De hogere inname van alcohol zou te verklaren zijn vanuit het feit dat sport, voornamelijk teamsporten, het sociale netwerk bevorderen. Suter (2004) wijst op een negatieve associatie van socio-economische determinanten van gezondheid met een overmatige inname van alcohol. Variabelen zoals armoede, een lagere opleidingsgraad, psychologische factoren, werkloosheid, enz. situeren zich in dit verband.
Kelly & Stanner (2003) vermelden ook een sociale klassengradiënt. Zij passen dit echter toe op de consumptie van groenten en fruit. Mensen uit een lagere inkomensgroep zouden tot 50 procent minder geneigd zijn om groenten of fruit te eten dan personen met een hoger inkomen. Ook zijn er geografische verschillen in het nuttigen van deze voedingsmiddelen. De auteurs verklaren dat sommige groepen minder geneigd zijn om hun voedingsstijl te veranderen dan anderen. De meest kwetsbare groepen, dus voor wie dit het meest nodig is, zouden eveneens het moeilijkst te bereiken zijn. Dit gegeven werd hiervoor in de tekst ook reeds aangegeven in het kader van fysieke activiteit door een andere auteur.
22
Voedsel zou volgens Bacon & Aphramor (2011) trouwens gewaardeerd worden om zowel nutritionele, psychologische, culturele, lust als andere redenen. Mullie et al. (2009) detecteerden zelfs culturele verschillen binnen één klein land. Zij vonden dat het consumeren van drie of meer porties fruit per dag positief samenhangt met het uitoefenen van fysieke activiteit, opleidingsniveau en negatief gerelateerd is aan roken. Ook het eten van meer groenten is geassocieerd met een hoger bewegingsniveau.
Bacon & Aphramor (2011) geven kritiek op de huidige benadering van het diëten als oplossing voor het probleem van obesitas. Ze zeggen dat er een verkeerde voorstelling van de evidentie is. De focus op gewichtsverlies heeft volgens hen een aantal gevolgen. Mensen zouden er onder meer een voedsel- en lichaamspreoccupatie door krijgen. Diëten gaat daarnaast gepaard met herhaalde cycli van gewichtsverlies en gewichtstoename, wat het moeilijk maakt om het gewicht te handhaven gedurende een langere periode. Men zou bovendien vervreemd geraken van andere persoonlijke gezondheidsdoelen en bredere gezondheidsdeterminanten, waardoor de werkelijke gezondheidstoestand kan verzwakken. Andere mogelijke consequenties zijn een verlaagd gevoel van eigenwaarde, angst, eetstoornissen, verhoogde chronische psychologische stress en gewichtsstigmatisatie of discriminatie ten opzichte van zwaarlijvige mensen. De aanbevolen behandelingen kunnen volgens hen zelfs ineffectief of schadelijk zijn, waardoor mensen minder gunstige keuzes maken wat betreft hun levensstijl. Mensen die stigmatisatie of discriminatie ervaren zouden op die manier grotere hoeveelheden voedsel consumeren, bewegingsactiviteiten vermijden en medische zorg uitstellen. Individuen zoeken daarom naar aangename manieren om actief te zijn. We komen heel even terug op het uitstellen van medische zorg. Hampl et al. (2002) schrijven dat de toegang tot deze gezondheidszorg mede bepaald wordt door het gezinsinkomen, de tewerkstelling en opleidingsgraad van mensen. Ook die aspecten kunnen bepalen waarom mensen een andere levensstijl vertonen.
Om te eindigen met de bevindingen die betrekking hebben op socio-culturele determinanten, focussen we terug op het effect van de woonplaats op levensstijl. Black & Macinko (2008) stellen vast dat de organisatie van bepaalde buurten zorgt voor verschillen
23
in sociale ondersteuning, vertrouwen en samenwerkingsnormen. De buurt waarin je leeft roept bepaalde attituden en normen op in het leven. Buurtkarakteristieken zouden daarom een mediërend effect kunnen hebben tussen de intenties en uiteindelijke acties van mensen. Iemand die van plan is om een gezonde keuze te maken kan daarbij belemmerd of gesteund worden door de buurtomstandigheden waarin hij/zij leeft.
2.4.6. Conclusie sociaal-culturele omgevingsfactoren
De sociale en/of culturele omgeving waarin mensen functioneren kunnen mee bepalen welke (on)gezonde keuzes er gemaakt worden. Zo is iemands sociaaleconomische status bijvoorbeeld een belangrijke indicator van (minder) gezonde gewoonten. Kwetsbare groepen hebben minder toegang tot een gezondheidsbevorderend aanbod, ervaren minder steun uit hun omgeving en zullen bijvoorbeeld minder geneigd zijn te participeren in clubverband. Zij hebben dit echter het meest nodig. Daarom is het belangrijk om gezonde aanbevelingen zo duidelijk mogelijk te communiceren.
2.4.7. Persoonlijke determinanten
De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar mogelijke genetische factoren die verantwoordelijk kunnen zijn voor de stijging van obesitas. Volgens Peters (2002) is het menselijk gen echter weinig veranderd en was een mens oorspronkelijk ontwikkeld om te eten. Onze biologische mechanismen zijn ingesteld op het vinden van genoeg eten om te overleven. Beweging was vroeger essentieel om veilig voedsel, water en onderdak te vinden. Voedselbereiding was toen nog een arbeidsintensieve taak. De biologische drijfveren voor de activiteiten van tegenwoordig zijn heel wat minder aanwezig, wat een sedentaire levensstijl dan ook veel aantrekkelijker maakt.
24
Suter (2004) geeft aan dat genetische nadelen overtroffen kunnen worden door een verbeterde voedingsstijl. Hij verklaart dit voornamelijk in de context van alcoholgebruik. De karakteristieken van de drinker zelf zouden namelijk net zo belangrijk zijn als de effecten van alcohol. Alcoholgebruik is dan ook gerelateerd aan andere levensstijlfactoren zoals voeding, beweging, roken, stress, enz.. Enkele negatieve effecten van alcohol kunnen verminderd worden door een verhoogde consumptie van groenten en fruit. Het tot zich nemen van alcohol in combinatie met een maaltijd zou beter zijn dan het consumeren van enkel alcohol. Ook bewegen voor het nuttigen van een maaltijd heeft bijkomende effecten. Fysieke activiteit zou wel als veeleisender gezien worden, waardoor het consumeren van een alcoholisch drankje makkelijker lijkt dan het participeren in een bewegingsactiviteit. Bovendien is geweten dat gematigd gebruik van alcohol, weliswaar minder frequent dan een dagelijkse inname, een positief effect kan hebben. Alcoholconsumptie is een belangrijke levensstijlfactor, aangezien deze ook behoort tot één van de risicofactoren voor obesitas.
Liebman et al. (2003) spreken naast het voedingsgedrag zelf ook over ander gedrag dat daaraan gerelateerd is. Zo zou het samen eten met familieleden, thuis voedsel bereiden en het uitvoeren van andere activiteiten tijdens de maaltijd (zoals televisiekijken) samenhangen met het stellen van een gezonde voedingsstijl. Mensen met een hoog BMI die deelnamen aan deze studie scoorden slechter op voorgaande items. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen die andere activiteiten uitvoeren terwijl ze eten, meer geneigd zullen zijn om zich te overeten, aangezien ze minder bewust of gevoelig zijn voor de verzadigingsrespons. Mensen met een hoger BMI zouden verder ook frequenter onregelmatige en ongeorganiseerde voedingspatronen vertonen. Andere bevindingen van dit onderzoek houden in: respondenten die geloven dat ze voldoende bewegen als nodig is voor hen hebben minder kans om aan overgewicht of obesitas te lijden. De variabele ‘leeftijd’ zou daarenboven geen significante voorspeller zijn voor overgewicht. Mannen zouden dan weer meer kans hebben om overgewicht te vertonen in vergelijking met vrouwen, maar dit geldt niet meer voor een BMI hoger dan dertig.
25
Ook Albala et al. (2002) hebben de conclusie dat obesitas, of het bezitten van een BMIwaarde boven 30, hoger is bij vrouwen. Deze vrouwen zouden eveneens een lager sociaaleconomisch niveau hebben. Men voegt er nog aan toe dat het voorkomen van obesitas stijgt met de leeftijd in dit onderzoek, wat dus verschilt van de bevindingen van Liebman et al. (2003), die geen effect van de leeftijd ondervonden. Liebman et al. (2003) veronderstellen daarnaast dat het consumeren van de reeds vermelde ‘supersize’ porties (in het onderdeel fysieke omgevingsfactoren) minder effect zou hebben op de BMI van mannen omwille van hun hogere energievereisten. Het metabolische systeem van mannen stelt hen beter in staat om een evenwicht aan calorieën te handhaven.
Kemper et al. (2002) en Gall, Abbott-Chapman, Patton, Dwyer, & Venn (2010) onderzochten mogelijke effecten vanuit de jeugdjaren op later leefstijlgedrag bij volwassen personen. Gall et al. (2010) rapporteerden positieve levensstijlresultaten van een hogere opleiding tijdens de kindertijd. Mensen met een lagere opleiding zouden minder geneigd zijn om een gezonde levensstijl te ontwikkelen. Echter, individuen die een hogere opleiding genieten dan hun ouders, blijken toch in staat om zich te wapenen tegen een ongezonde levensstijl. Ondanks het idee dat gezondheidseducatie een positief effect zou hebben, vonden Kemper et al. (2002) geen overeenkomstige bevindingen in hun studie. Ze bekeken het effect van een twintig jaar durende check-up periode waarbij persoonlijk gezondheidsadvies werd gegeven. Men concludeerde dat de opvolgmomenten geen invloed hadden op de mate van beweging van de proefpersonen.
Suija et al. (2010) wijzen erop dat zo’n gezondheidsadvies vaak gegeven wordt door de huisdokter. Er werd geconstateerd dat mensen met een depressie minder vaak op consultatie komen voor raadgeving omtrent fysieke activiteit dan andere patiëntengroepen. De vraag van patiënten naar bewegingsadvies werd ook gezien als één van de belangrijkste in de verzoeken rond raadgeving met betrekking tot levensstijl.
26
Bacon & Aphramor (2011) halen ook enkele persoonlijke determinanten aan in hun studie. Volgens hen is cognitieve handhaving essentieel om de eetlust onder controle te houden. Mensen met een sterk gevoel van eigenwaarde zouden op dergelijke manier beter in staat zijn om gezonde gedragingen te stellen. De auteurs vinden dat betrouwen op interne regulatieprocessen zoals honger en verzadiging een betere strategie is om obesitas aan te pakken dan de huidige dieetcultuur.
Ook Hampl et al. (2002) benaderden in hun onderzoek reeds mentale gezondheidsaspecten gerelateerd aan een gezonde levensstijl. Ze rapporteren dat dit verband vaak over het hoofd wordt gezien. Psychiatrische ziekten, waaronder stemmingsstoornissen, hebben volgens hen een negatief effect op de eetlust en de voedingstoestand. Langs de andere kant zou een onevenwicht in de voedingsstijl wederom de mentale gezondheid kunnen aantasten. Het hebben van problemen in de mentale gezondheid wordt gezien als een extra risico op een ongezonde voedingsstijl. Voornamelijk de werking van medicatie en de interactie die geneesmiddelen hebben met voeding worden hier naar voor geschoven als mogelijke determinanten. Daarnaast zouden elementen zoals armoede, sociale isolatie en wanen ten opzichte van voeding een rol kunnen spelen in de ongezondere voedingsgewoonten van deze populatie. Mensen met angst- of depressiesymptomen worden bovendien geassocieerd met een meer sedentaire levensstijl. En uiteraard zien we in de psychiatrische sector mensen met eetstoornissen, wiens problematiek duidelijk aan de basis ligt van de voedingsstijl die ze vertonen.
Het is belangrijk om mee te delen dat een stijlverandering in één (geïsoleerd) voedingsmiddel geen wezenlijk verschil zal uitmaken. Het is de combinatie met andere levensstijlfactoren en de koppeling van aanpassingen in verschillende voedingsgewoonten die een effect zullen hebben op de gezondheidstoestand (Kelly & Stanner, 2003). Ook Mullie et al. (2009) komen tot eenzelfde conclusie. Het is het globale voedingspatroon dat zorgt voor mogelijke gezondheidsvoordelen. Dit gezond voedingspatroon kan volgens hen echter niet voorspellen of men een bepaald gezond voedingsmiddel zal consumeren of niet.
27
Factoren die de omschakeling naar een gezonder eetpatroon bepalen zijn volgens Kelly & Stanner (2003) een gevolg van het feit dat individuen geen noodzaak tot verandering ervaren. Ze onderschatten het risico dat samenhangt met een ongezonde levensstijl en denken vaak dat ze minder gevaar lopen dan anderen. Zowel voedselpreferenties, aanvaarding, vaardigheden (bv. om te koken), als de attitude ten opzichte van gezondheid hebben een impact. Ook kennis en begrip van gezonde boodschappen, het vermogen om deze boodschappen om te zetten in praktijk en de bereidheid tot verandering zullen de aanpassing van de levensstijl beïnvloeden.
In de vorige tekstdelen gaven we reeds de impact van buurtkarakteristieken op de beweging- en voedingsstijl weer. Echter, belangrijk om te vernoemen, is de vaststelling van Black & Macinko (2008) dat mensen zichzelf zouden indelen in buurten naargelang de gewenste diensten die de betreffende omgeving hen kan bieden. Met andere woorden, de buurt waarin men leeft zou toch niet bepalend zijn voor verschillen in levensstijl. Een tegenargument wordt geformuleerd: niet iedereen zou de middelen hebben om zomaar van buurt te veranderen. Het zijn net die mensen die het meest afhankelijk zijn van de mogelijkheden die hun omgeving voorziet.
2.4.8. Conclusie persoonlijke determinanten
Er zijn factoren afhankelijk van persoon tot persoon die de levensstijl kunnen beïnvloeden. Het meest voor de hand liggende voorbeeld daarvan is de genetische samenstelling. Er zijn ook invloeden vanuit de jeugdjaren op volwassen gedragingen. Daarnaast is een mentale component belangrijk in de handhaving van een gezonde levensstijl. Een verandering in slechts één aspect van levensstijl zal echter geen groot verschil maken. Het is een combinatie van factoren die een effect kan veroorzaken. Niet iedereen ziet de noodzaak tot verandering. Het risico voor zichzelf wordt vaak onderschat.
28
2.5. Beleidsimplicaties
Aangezien het in de geanalyseerde studies vaak gaat over zelfgerapporteerde gegevens uit vragenlijsten, dient voorzichtigheid geboden te worden met de interpretatie van de resultaten. Iedere visie moet bovendien in alle opzichten grondig bekeken worden alvorens een specifiek beleid op te stellen. Of zoals Eberth & Smith (2010) het formuleren: “For the policy maker, understanding the determinants of each decision will assist in designing an intervention to effect the recommended policy.”
Obesitas vergroot bovendien de kans op enkele ernstige medische aandoeningen zoals diabetes en cardiovasculaire ziekten. Dit uit zich in een gigantische sociale kost (Peters, 2002). De onbetaalbare uitgaven voor gezondheidszorg die verbonden zijn aan deze aandoeningen
veroorzaken
een
noodzaak
tot
ontwikkeling
van
effectieve
preventiestrategieën. Daarom is het belangrijk om te weten wat obesitas veroorzaakt en welke factoren ermee samenhangen. Paulik et al. (2010) wijzen op het mogelijke multisectoriële karakter van de problematiek, waardoor bepaalde programma’s mogelijks moeilijk geïmplementeerd kunnen worden.
Peters (2002) vindt dat we veel kunnen leren van succesvolle veranderingsbewegingen uit het verleden, zoals bijvoorbeeld het rookverbod, het gebruik van de veiligheidsgordel in de auto en het recycleren van afval. Met een realistisch doel voor ogen moeten we de moderne levensstijl gezond proberen houden, zodanig dat het aanvaardbaar blijft voor de populatie. Een sterk veranderingsmanagement zal dus belangrijk zijn om een adequaat beleid te implementeren in de maatschappij. Hampl et al. (2002) verwoorden dat het bereiken van elk individu in de gemeenschap zeer moeilijk en kostelijk is. Daarnaast bestaat er een interafhankelijkheid tussen de determinanten van een (on)gezonde levensstijl, waardoor de problematiek complex en individueel verschillend kan zijn. Een gerichte aanpak is dus de boodschap.
29
2.6. Besluit determinanten van een (on)gezonde levensstijl
Heel wat soorten determinanten bepalen waarom mensen verschillende beweging- of voedingsgewoonten vertonen en waarom bepaalde personen de aanbevolen richtlijnen niet (kunnen) bereiken. Er zijn invloeden vanuit een macroniveau, effecten teweeg gebracht door de omgeving (zowel fysisch als socio-cultureel) en determinanten op individueel niveau. Er is heel wat discussie over het al dan niet beïnvloedende aspect van de genoemde determinanten. Een overeenkomst in de evidentie en het op één lijn brengen van de gedachtegang zal van principieel belang zijn bij het opstellen van een gepast beleid om de problematiek van ongezonde levensstijlen te benaderen. De determinanten zijn echter onderling afhankelijk van elkaar, wat het extra moeilijk maakt om een adequate aanpak te voorzien.
30
PRAKTIJK
3. Inleiding en probleemstelling
3.1. Inleiding
Het praktijkgedeelte van deze scriptie kadert in het groter geheel van een doctoraatstudie, waarin de effectiviteit en kosteneffectiviteit van een levensstijlinterventie op voeding en lichaamsbeweging wordt onderzocht bij mensen met een psychiatrische problematiek die in initiatieven voor beschut wonen verblijven.
In wat volgt zullen de baselinekarakteristieken van de interventiegroep uit dit leefstijlonderzoek weergegeven worden, waaronder analyses van onder meer antropometrische metingen (zoals gewicht en Body Mass Index [BMI]). Er zal ook een vergelijking plaatsvinden met de richtlijnen die de World Health Organisation [WHO] voorstelt en de samenhang met mogelijke determinanten van een (on)gezonde levensstijl.
Achtereenvolgens wordt beschreven vanuit welke vragen we vertrekken en welke methode werd gebruikt om de data te verzamelen en te analyseren. Daarna bespreken we de resultaten die naar voor kwamen en volgt een discussie en conclusie van de bevindingen. Wanneer we de benaming ‘de onderzoeker’ gebruiken, wordt daarmee verwezen naar doctoraatstudent Lic. Nick Verhaeghe die de organisatie van dit onderzoek leidde.
3.2. Probleem- en doelstelling
Zoals reeds in de algemene inleiding van het proefschrift werd vermeld, blijken personen met een psychiatrische problematiek een hogere prevalentie van overgewicht en obesitas te hebben, minder aan lichaamsbeweging te doen en ongezondere eetgewoonten te vertonen. De doelstelling die we hier voor ogen houden is het zicht krijgen op de gezondheids-
31
toestand van mensen uit beschut wonen, toegespitst op deze problematiek van voeding en lichaamsbeweging.
Dit wordt nagegaan vanuit volgende onderzoeksvragen:
-
Hoe verhouden de onderzochte variabelen zich in de studiepopulatie? 1. Welke frequentie van de onderzochte variabelen is kenmerkend voor de personen die deelnemen aan het onderzoek? 2. In welke mate komt overgewicht of obesitas voor in de studiepopulatie? 3. Bestaan er verbanden tussen BMI en andere gemeten variabelen?
-
In hoeverre voldoen de personen uit de interventiegroep aan de WHO-richtlijnen inzake lichaamsbeweging, vetpercentage en BMI? Wat zijn de overeenkomsten en/of verschillen? 1. Hoeveel procent van de onderzoekspopulatie bevindt zich in de desbetreffende BMI-categorieën? 2. Bij hoeveel mensen wordt een buikomtrek of vetpercentage boven de normale waarden gedetecteerd? 3. In welke mate doen de onderzoekspersonen aan voldoende fysieke activiteit?
We trachten in deze uiteenzetting een antwoord te geven op de vragen. Daarnaast kunnen we enkele hypothesen extraheren uit het literatuuronderzoek omtrent de determinanten van een (on)gezonde voeding- of bewegingsstijl:
-
Hypothese 1a: mannen zonder partner roken meer dan mannen met partner.
-
Hypothese 1b: gescheiden vrouwen of weduwen vertonen meer rookgedrag dan andere vrouwen.
-
Hypothese 2a: mannen doen meer fysieke activiteit dan vrouwen.
32
-
Hypothese 2b: vrouwen zonder partner voeren vaker fysieke activiteit uit dan vrouwen met partner.
-
Hypothese 2c: vrouwen met een lager BMI doen vaker aan fysieke activiteit dan vrouwen met een hoger BMI.
-
Hypothese 2d: jongere personen die samenleven met anderen en een betere mentale gezondheid ervaren doen meer aan fysieke activiteit.
-
Hypothese 2e: roken is negatief gerelateerd aan fysieke activiteit.
-
Hypothese 2f: alcoholgebruik is positief geassocieerd met fysieke activiteit.
-
Hypothese 3a: mensen die niet werken hebben een beperkter sociaal netwerk.
-
Hypothese 3b: mensen die niet werken nemen meer alcohol in dan mensen die werken.
-
Hypothese 3c: mensen die niet werken hebben minder contact met artsen.
-
Hypothese 4a: iemands leeftijd voorspelt overgewicht of obesitas.
-
Hypothese 4b: mannen vertonen vaker een overgewicht tussen 25 en 29,99 kg/m² dan vrouwen.
-
Hypothese 4c: vrouwen vertonen meer obesitas dan mannen.
4. Onderzoeksmethode
4.1. Onderzoeksdesign
Het groter doctoraatsonderzoek omvat een quasi-experimenteel design met een longitudinaal karakter. Organisaties voor beschut wonen in de regio Vlaanderen werden verdeeld over een interventie- en controlegroep. De interventiegroep krijgt een leefstijlinterventie gedurende tien weken, de controlegroep ontvangt verder ‘treatment as usual’. Er wordt drie maal data verzameld: eenmaal in een baselinemeting vόόr de interventie plaatsvindt, dan is er een eerste postmeting na de interventieperiode en na zes maanden postinterventie tijd volgt ten slotte de follow-up meting.
33
Voor de uitwerking van de resultaten van de baselinemeting in deze masterproef wordt gestart met een beschrijvende aanpak. Nadien zullen een aantal vergelijkende analyses gebeuren.
Globaal gezien kunnen we de baselinemeting indelen in vier onderdelen. Er werd gewerkt met vragenlijsten, een apart invulformulier (voor het gebruik van een stappenteller), een praktisch onderzoek (meten van gewicht, buikomtrek, enz.) en een interview (voedingsanamnese). Het praktisch onderzoek en het interview werden ter plaatse afgenomen. De vragenlijsten en het invulformulier werden gebundeld meegegeven tijdens ditzelfde contactmoment. De respondenten konden deze dan thuis op hun eigen tempo verder aanvullen (met of zonder hulp van hun begeleiders in beschut wonen). In het deelhoofdstuk ‘dataverzameling: onderzochte variabelen en meetinstrumenten’ worden deze aspecten uit de baselinemeting verder toegelicht.
4.2. Dataverzameling
4.2.1. Onderzoekspopulatie
De doelgroep van deze studie zijn volwassenen vanaf 18 jaar tot en met 75-jarige leeftijd, die wonen in één van de beschutte wooninitiatieven in Vlaanderen. Ze zijn tevens gediagnosticeerd met een psychiatrische problematiek volgens de richtlijnen in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders versie vier [DSM-IV].
We doorlopen nu welke stappen zijn gevolgd om deze mensen te bereiken. Er werden 42 initiatieven voor beschut wonen gecontacteerd met een verzoek tot deelname aan de studie. Concreet gaven 25 initiatieven hun goedkeuring ter medewerking aan het onderzoek. Zestien initiatieven kwamen in de interventiegroep terecht, negen organisaties werden onderverdeeld in de controlegroep. Deze opsplitsing gebeurde door de keuze te laten aan het initiatief zelf of – als men zelf geen voorkeur had – at random door de onderzoeker.
34
Nog vόόrr de baselinemeting haakte één initiatief af, waardoor er slechts acht organisaties overbleven in de controlegroep. Voor de initiatieven uit de iinterventiegroep nterventiegroep werd een voorbereidend bezoek gepland waarbij meer uitleg gegeven werd omtrent (de achtergrond van) de studie en de inhoud van de interventie.
Uiteindelijk vulden 331 bewoners uit alle 24 deelnemende initiatieven voor beschut wonen een toestemming- en informatieformulier in, waaronder 229 mensen afkomstig af uit de interventiegroep en 102 personen toegewezen aan de controlegroep. Het informatie- en toestemmingsformulier is terug te vinden in de bijlagen. Voor de definitieve (praktische) baselinemeting inemeting kwamen 293 personen opdagen, waarbij 18 bewoners uitvielen u in de interventiegroep en 20 personen de studie verlieten in de controlegroep. Een meer overzichtelijke weergave van dit proces wordt uitgebeeld in figuur 2.
42 initiatieven voor BW
25 BW goedkeuring deelname (1 later afgehaakt)
16 BW interventiegroep
8 BW controlegroep
229 personen toegestemd
102 personen toegestemd
211 aanwezig bij baselinemeting
82 aanwezig bij baselinemeting
Figuur 2:: het proces van verzamelen van proefpersonen
35
Wanneer we in onderstaande tekst spreken over ‘de interventiegroep’, dan gaat het over de werkelijke interventiegroep verminderd met 21 mensen uit twee initiatieven voor beschut wonen, waarvan de gegevens nog niet beschikbaar waren op het moment van de analyses. Uit de overige groep van 190 mensen werden de gegevens van twee personen niet verder geanalyseerd. Eén persoon werd uitgesloten op basis van leeftijd (79 jaar) en de andere persoon had een beenprothese, waardoor bepaalde metingen niet uitgevoerd konden worden.
Kortom, we baseren ons in het onderdeel ‘resultaten’ grotendeels op 188 personen uit beschut wonen. Verdere details en kenmerken van de studiepopulatie worden daar uitgebreider besproken. We benadrukken hier nogmaals dat het enkel gaat om individuen uit de interventiegroep.
4.2.2. Onderzochte variabelen en meetinstrumenten
In deze paragraaf stellen we de voornaamste variabelen voor die werden geregistreerd tijdens de baselinemeting. Daarnaast verduidelijken we op welke manier deze gegevens verzameld werden. Allereerst bekijken we het praktisch onderzoek en het interview. Daarna wordt meer uitleg gegeven bij de vragenlijsten en het invulformulier.
De metingen die tijdens het contactmoment met de onderzoekspersonen werden afgenomen in het kader van het praktisch onderzoek waren lichaamslengte, lichaamsgewicht en de buikomtrek. Samen met het BMI en de vetmassa waren dit de primaire outcomes van het onderzoek. De toestellen die benut werden voor het berekenen van deze variabelen waren respectievelijk een meetlat, een weegschaal (bio-impedantietoestel) en een speciale lintmeter van de Universiteit Gent.
Voor de meetlat namen de mensen (zonder schoenen) plaats met de rug naar de lat gericht. Er werd gevraagd zo rechtop mogelijk te staan met het aangezicht recht voor zich
36
uitkijkend. Het weegtoestel omvatte een toepassing waarbij onmiddellijk BMI en vetmassa berekend konden worden. Daartoe moesten lengte, leeftijd, geslacht en lichaamsopbouw van de persoon (standaard of atletisch) handmatig ingegeven worden. Op de weegschaal was het noodzakelijk zonder kousen plaats te nemen, aangezien de vetmassa berekend wordt door het sturen van een lichte elektrische prikkel door het lichaam. Met kousen slaagde deze meting niet. Belangrijk om te vermelden is dat mensen met een pacemaker uitgesloten werden van dit onderzoek omdat de weegschaal de werking van de pacemaker mogelijk zou kunnen verstoren. De buikomtrek werd bepaald ter hoogte van het punt gelegen in het midden van de bovenkant van de heup en de onderkant van de onderste rib. Dit punt werd op het lichaam van de persoon aangeduid, om vervolgens de meter horizontaal rond het lichaam aan te brengen op de zopas bepaalde hoogte.
De verzamelde data werden op het moment zelf onmiddellijk ingegeven in een Excelbestand op de computer om latere analyses vlotter te laten verlopen en om mogelijke fouten te vermijden. Alle meetwaarden werden afgerond op één cijfer na de komma. De metingen werden zoveel mogelijk gestandaardiseerd afgenomen voor alle proefpersonen. Verschillen in de onderzoeksprocedure betroffen voornamelijk de onderzoeksomstandigheden. Deze worden later in dit hoofdstuk besproken.
De secundaire outcomes werden bestudeerd in het interview en de vragenlijsten. In het interview dat tijdens het contactmoment werd georganiseerd, gingen we de huidige voedingstoestand van de personen na. Men moest zich herinneren wat men de voorgaande twee dagen gegeten en gedronken had. Zo kon een beperkt voedseldagboek samengesteld worden. Dit gebeurde aan de hand van een computerprogramma dat reeds eerder gebruikt werd in onderzoek bij kinderen. Met behulp van mondelinge communicatie werd de respondent uitgenodigd en aangespoord om na te denken over zijn/haar eetgewoonten. De verzamelde informatie werd dan door de onderzoeker ingegeven in het online programma. In dit programma werd de persoon bijgestaan door foto’s om een idee te geven van portiegroottes. Voor velen uit de studiegroep gaf dit een meerwaarde, aangezien enkele personen met een lager intelligentieniveau het moeilijker hadden om te participeren in dit
37
onderdeel van de baselinemeting. Doordat de onderzoeker bijkomende vragen kon stellen werd een meer nauwkeurige benadering van de voedingsgewoonten bekomen. Uitzonderlijk werden de gegevens op papier genoteerd, wanneer de internetverbinding voor het online voedingsprogramma niet naar behoren functioneerde.
Er werden in totaal vier vragenlijsten gehanteerd die in een mapje werden meegegeven aan de betrokkene. De eerste vragenlijst werd door de onderzoeker zelf opgesteld en peilt naar sociodemografische gegevens en het gebruik van gezondheidszorgdiensten. Enkele voorbeelden van variabelen die aan bod komen zijn: geslacht, leeftijd, reeds doorlopen verblijfsperiode in beschut wonen, burgerlijke staat, huidige woonsituatie en tewerkstelling, rookgewoonten, alcoholgebruik en de frequentie van contactmomenten met medebewoners, familie en vrienden.
De drie andere vragenlijsten zijn gestandaardiseerd. De eerste vragenlijst betreft de lange versie van de International Physical Activity Questionnaire [IPAQ] die de mate van fysieke activiteit nagaat gedurende zeven dagen. Een tweede vragenlijst, de Health Survey Short Form [SF-36], beoogt een beeld te krijgen van de perceptie die de persoon heeft over zijn/haar functionele gezondheids- en welzijnstoestand. De laatste vragenlijst, die de ernst van de psychiatrische symptomen inventariseert, is de Brief Symptom Inventory [BSI]. Deze bestaat uit 53 vragen met antwoordmogelijkheden van nul tot en met vier, waarbij nul verwijst naar ‘helemaal niet’ en vier duidt op ‘heel veel’. De volledige vragenlijsten zijn te vinden in bijlage.
Om een beter beeld te krijgen van de werkelijke fysieke activiteit, werd geopteerd om gebruik te maken van pedometers. De bedoeling was om deze stappentellers zeven dagen te dragen ter hoogte van de heup (op de broeksrand of broeksriem). Zo kon het aantal bewegingen per dag per persoon geregistreerd worden door dit te noteren op het voorziene invulformulier. Daarnaast werden enkele bijkomende gegevens gevraagd zoals het moment waarop men de stappenteller aan- of uit deed en het aantal uren dat men gesport had per dag. Er werd de tijd genomen om het gebruik van de pedometers en het invulformulier
38
grondig uit te leggen en te demonstreren tijdens het contactmoment met de onderzoekspersonen. Het informatie- en invulformulier werd toegevoegd in de bijlagen.
Ten slotte werd aan de begeleiders van de proefpersonen gevraagd om nog enkele andere gegevens te verzamelen zoals de DSM-IV diagnose en het huidige medicatiegebruik van de bewoners onder hun toezicht.
4.2.3. Omstandigheden en tijdsverloop van het onderzoek
De baselinemetingen werden uitgevoerd in de periode februari – maart op vooraf geplande data. Aangezien deze tijdsperiode zich eerder situeert aan het einde van het academiejaar, was het onmogelijk om alle elementen uit de baselinemeting mee te nemen in de analyses voor deze masterproef.
Voor de metingen, wat betreft het praktisch onderzoek en het interview, werd ter plaatse gegaan naar het initiatief voor beschut wonen, bevonden we ons in een activiteitencentrum verbonden aan de initiatieven of nam de meting plaats bij de bewoners thuis. Er waren hoofdzakelijk drie onderzoekers aanwezig om de metingen uit te voeren. Dit waren telkens dezelfde personen. Waar mogelijk werd gewerkt in twee aparte onderzoeksruimten (één voor het praktisch onderzoek en één voor het interview). Dit om de privacy van de mensen in acht te nemen. Meestal was een tijd van twintig minuten tot een half uur nodig om het onderzoek te vervolledigen. Dit was afhankelijk van persoon tot persoon en naargelang de snelheid van de internetverbinding.
Er werd gezorgd voor een respectvolle benadering van de mensen. Zo kon het bijvoorbeeld voorkomen dat een vrouwelijke onderzoekspersoon liever door een vrouwelijke onderzoeker werd benaderd. Dan werd dit ook zo toegepast. Indien de persoon toch besliste om niet deel te nemen aan een bepaald onderdeel van de meting, dan werd dit eveneens geëerbiedigd.
39
4.3. Data-analyse
De statistische analyse van de resultaten uit de baselinemeting gebeurde aan de hand van het Statistical Program for Social Sciences ([SPSS], versie 19).
De uitkomsten van het praktisch onderzoek (zoals gewicht, lengte, buikomtrek, enz.) werden automatisch in de computer ingegeven. Deze konden dus rechtstreeks overgenomen worden in het SPSS-bestand. Enkel de variabele geslacht diende gecodeerd te worden. Voor mannen werd de code nul toegewezen, vrouwen kregen de code één.
De resultaten van het voedingsdagboek (interview) zullen in deze masterproef niet verder geanalyseerd worden. Deze worden verder bestudeerd in een bachelorproef omtrent voedingsgewoonten bij mensen uit beschut wonen. De antwoorden op het invulformulier voor de stappentellers werden ook uitgesloten van de analyses. Er waren onvoldoende gegevens beschikbaar op het moment van de uitwerking in deze verhandeling.
Voor de vragenlijsten werd een coderingsboek opgesteld door de onderzoeker. De verzamelde gegevens werden vanuit de papieren versies eerst ingebracht in een Exceldocument. Zo kon nadien een extractie daaruit gekopieerd worden naar het SPSS-bestand. De onnodige gegevens voor de analyses zorgden bijgevolg niet langer voor verwarring in het reeds omvangrijke softwarebestand. Onleesbare, ontbrekende of onmogelijke antwoorden kregen de ‘missing value’ code 9998.
Enkele variabelen, zoals leeftijd, BMI, vetmassa, buikomtrek, enz. werden gecodeerd in een aantal categorieën om vergelijkingen met de literatuur mogelijk te maken. Voor de eigenlijke analyses werd allereerst gebruik gemaakt van frequentietabellen om te controleren op fouten in de database. Dan werden frequentietabellen, samen met gemiddelde, standaarddeviatie, minimum en maximum opgevraagd om een eerste beschrijving te kunnen geven van de studiepopulatie.
40
Bij de analyses van het bewegingsniveau op basis van de IPAQ-vragenlijst, werd gewerkt met de ‘metabolic equivalent’ [MET] methode zoals in Haskell (2007) wordt beschreven. Via deze benadering kan de energiebesteding per bewegingsactiviteit in rekening gebracht worden. Zo krijgen verschillende vormen van fysieke activiteit een andere MET-waarde toegekend. Algemeen krijgt zware fysieke activiteit een MET-waarde van 8.0, matige fysieke activiteit wordt vermeerderd met 4.0 en wandelen heeft een waarde 3.3. Zware bewegingsactiviteiten in de tuin worden slechts als 5.5 genoteerd en ook matige fysieke activiteit in het huishouden krijgt een lagere waarde, namelijk 3.0. De International Physical Activity Questionnaire (2005) raadt aan om de rapportering van deze METminuten te organiseren volgens mediaan en interkwartielafstanden.
Er wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen zware en matige fysieke activiteit, wat overeenkomt met beweging van krachtige en matige intensiteit uit de richtlijnen van de WHO in hoofdstuk één. Voor de zware en matige fysieke activiteit maken we nogmaals een onderscheid tussen beweging op het werk, in de tuin of het huishouden, of activiteiten in de vrije tijd. Een aantal personen dienden bepaalde vragen niet in te vullen omdat ze niet toepasbaar waren op hen. Dit resulteerde in heel wat mensen die bijvoorbeeld ‘nul’ minuten fysieke activiteit op het werk deden omdat ze niet tewerkgesteld waren. We houden hier dan ook rekening mee in de resultatenrapportage.
In het scoringsprotocol van de IPAQ (2005) geeft men een aantal richtlijnen omtrent het verwerken van de gegevens. Zo moeten gevallen waarbij de som van alle zware, matige en wandelactiviteiten groter is dan 960 minuten verwijderd worden uit de analyses. We gebruiken ‘minder of gelijk aan 960 minuten totale fysieke activiteit’ als inclusiecriterium. Dit zorgde dat, samen met de missing values, slechts 83 personen overbleven voor sommige analyses.
Via excelformules werden de schaalscores voor de SF-36 vragenlijst berekend. Het betreft acht subschalen. Daaruit worden twee dimensies samengesteld: de fysische en mentale gezondheid. Ten slotte werd een totaalscore berekend.
41
Voor de BSI-vragenlijst werden negen subschalen en een totaalscore berekend aan de hand van gemiddelden. Dit gebeurde volgens de scoringsvoorschriften van De Beurs & Zitman (2006). Daarbij worden telkens een aantal items uit de 53 vragen toegeschreven aan een bepaalde subschaal om zo de ernst van negen psychiatrische symptomen te inventariseren.
Vooraleer er gezocht werd naar verbanden, verschillen of regressies werden de continue variabelen gecontroleerd op het bestaan van een normale verdeling aan de hand van een QQ-plot en histogrammen. De primaire uitkomstvariabelen waren normaal verdeeld. Er bestond wel twijfel over de normaalverdeling van het verblijf in beschut wonen, de subschalen van SF-36 en BSI en enkele IPAQ-variabelen.
Allereerst werd gezocht naar verbanden tussen BMI en andere kwantitatieve variabelen met behulp van de Pearson correlatietest. Dezelfde correlatietesten werden herhaald voor het item buikomtrek. Er werden ook Chi-Square testen uitgevoerd voor het verband tussen categorieën van BMI of buikomtrek en andere kwalitatieve variabelen. Voor de meeste variabelen was een hercodering in kleinere categorieën noodzakelijk om een voldoende aantal proefpersonen per cel te bekomen in de kruistabellen. In de rapportage worden afkortingen gebruikt. Correlatiecoëfficiënten worden afgekort naar [r], significantie wordt aangeduid met [p]-waarden en vrijheidsgraden worden genoteerd als [df].
De hypothesen – vermeld in hoofdstuk drie – werden getest. Echter, statistische analyses voor hypothesen 1a en 2b werden niet uitgevoerd, aangezien slechts vijf personen (3%) in de studie een partner hadden op het moment van de baselinemeting. De referentiegroep was met andere woorden te klein om betrouwbare resultaten te bekomen. Chi-kwadraat testen werden toegepast op de variabelen met betrekking tot hypothesen 3a, 3b, 4b, 4c en voor enkele andere controles. Om de hypothesen 2a, 2c, 2d, 2e en 2f te testen zou gebruik gemaakt worden van de independent sample T-toets, maar er werd niet voldaan aan de voorwaarden voor deze test. Hypothesen 1b en 3c ondergingen een logistische regressietest en voor hypothese 4a werd een lineaire regressietest gehanteerd. Odds Ratio wordt afgekort tot [OR].
42
5. Resultaten
5.1. Inleiding
Uit het onderdeel ‘dataverzameling – onderzoekspopulatie’ weten we reeds dat de gegevens van 188 personen besproken zullen worden bij deze resultatensectie. Dit zijn de mensen die aanwezig waren voor het praktische onderzoek. Echter, niet iedereen vulde alle vragenlijsten in. Voor de analyses beschikten we over 167 sociodemografische vragenlijsten, 157 IPAQ en SF-36 questionnaires en de BSI-data van 152 mensen. We starten nu met het rapporteren van de bevindingen. Eerst geven we een algemene beschrijving van de studiegroep vanuit een combinatie van resultaten uit het praktisch onderzoek en de sociodemografische vragenlijst. Daarna worden apart de uitkomsten van de andere drie vragenlijsten (IPAQ, SF-36 en BSI) voorgesteld.
5.2. Algemene beschrijving interventiegroep
De interventiegroep die deelnam aan deze studie bestond uit 108 mannen (57,4%) en 80 vrouwen (42,6%) tussen 21 en 73 jaar. Meer dan de helft bevond zich in de leeftijdscategorie 41 tot en met 60 jaar. Er namen zowel personen deel die slechts enkele maanden in beschut wonen verbleven, als personen die reeds meerdere jaren ingeschreven waren in een initiatief. Gemiddeld verbleef men zo’n 7 jaar in beschut wonen op het moment van de baselinemeting.
De DSM-IV diagnosen van de deelnemers werden nagevraagd bij de begeleiders. Er kwamen twaalf soorten diagnosen naar voor. De meest voorkomende psychiatrische stoornissen waren schizofrenie (34,9%), depressieve stoornissen (14,3%), persoonlijkheidsstoornissen (11,4%) en alcoholafhankelijkheid (9,7%). Een overzicht van de DSM-IV diagnosen is terug te vinden in tabel 3.
43
Tabel 3: DSM-IV diagnosen van de studiepopulatie (n=175) DSM-IV DIAGNOSE
n
%
schizofrenie
61
34,9
bipolaire stoornis
9
5,1
depressieve stoornis
25
14,3
obsessief compulsieve stoornis
3
1,7
alcohol misbruik
7
4,0
alcohol afhankelijkheid
17
9,7
middelen afhankelijkheid (andere dan alcohol)
4
2,3
angststoornis
3
1,7
schizo-affectieve stoornis
7
4,0
aanpassingstoornis
9
5,1
persoonlijkheidsstoornis
20
11,4
psychotische stoornis NOS (not otherwise specified)
3
1,7
andere
7
4,0
Ongeveer 75% van de mensen in de studie was alleenstaand, 21% was gescheiden, slechts 3% was gehuwd of samenwonend met zijn/haar partner en iets minder dan 1% was weduwe(naar). De meesten woonden samen met andere bewoners (60%), de anderen woonden alleen (38%) of samen met hun partner (2%). Bijna de helft van de onderzoekspersonen was niet tewerkgesteld en slechts 6% werkte in het gewone arbeidscircuit. De overige helft van de mensen waren ongeveer gelijkmatig verdeeld over de categorieën tewerkstelling in een beschutte of sociale werkplaats, activiteiten in de arbeidszorg, of een andere tewerkstelling.
Als we kijken naar de antropometrische gegevens vinden we gemiddelden terug van 88 kilogram voor het lichaamsgewicht en 1 meter 70 centimeter voor de lichaamslengte. Daaruit kwam een gemiddelde BMI van 30,46 kg/m² voort. De gemiddelde buikomtrek was 106,6 centimeter. Het gemiddelde vetpercentage kwam uit op 34,4%. In tabel 4 wordt een
44
overzicht gegeven van deze gemiddelden, samen met de minimum en maximum waarden die gemeten werden tijdens het baselineonderzoek.
Tabel 4: belangrijke gemiddelden, minimum en maximum waarden (n=188) VARIABELE Verblijf in BW
Mean (SD)
Range (Min.-Max.)
In maanden
83,27 (74,06)
1 - 252
In jaar
+/- 7 (6)
0 - 21
46,69 (12,88)
21 - 73
Mannen
45,59 (12,44)
21 - 70
Vrouwen
48,18 (13,39)
24 - 73
88,0 (20,57)
45,0 - 162,7
Mannen
93,4 (21,67)
47,4 - 162,7
Vrouwen
80,8 (16,54)
45,0 - 124,0
1,70 (0,11)
1,40 - 1,98
Mannen
1,76 (0,08)
1,53 - 1,98
Vrouwen
1,61 (0,08)
1,40 - 1,81
30,46 (6,08)
17,83 - 45,17
Mannen
30,18 (6,23)
17,83 - 45,17
Vrouwen
30,85 (5,88)
19,04 - 44,95
106,6 (16,60)
69,2 - 148,0
Mannen
109,3 (17,16)
69,6 - 148,0
Vrouwen
103,0 (15,19)
69,2 - 138,5
34,4 (10,24)
7,9 - 53,1
Mannen
30,1 (9,67)
7,9 - 53,1
Vrouwen
40,3 (7,86)
19,3 - 52,6
Leeftijd (jaar)
Lichaamsgewicht (kg)
Lichaamslengte (m)
BMI (kg/m²)
Buikomtrek (cm)
Vetmassa (%)
45
We gaan verder met enkele bevindingen op vlak van leefgewoonten. Onderstaande gegevens worden weergegeven in tabel 5. Als we het rookgedrag van de interventiegroep beschouwen, zien we dat ongeveer 66% van de mensen ooit gerookt heeft in het verleden. Het percentage huidige rokers lag iets lager en bedroeg 57,7%, waarvan 94% dagelijks rookt en de anderen slechts af en toe.
Zo’n 55,8% van de mensen drinkt nooit alcohol. Zeventien procent drinkt minder dan eenmaal per maand en 18,2% niet meer dan enkele keren per maand. De proportie alcoholgebruikers die dagelijks of tussen twee en zes dagen per week alcohol consumeert, was respectievelijk 1,2% en 7,9%.
In de beschrijving van het aantal contacten met anderen stellen we vast dat ongeveer 80% van de studiepopulatie regelmatig contact heeft met medebewoners. Regelmatige contactmomenten met familieleden kwamen veel minder voor, dit was ongeveer 38%. Men rapporteerde vaker ‘af en toe’ contact te hebben met familieleden in vergelijking met medebewoners. Regelmatig contact onderhouden met vrienden lag nog lager, daarbij vond ongeveer 36% van de mensen dat er geregeld contact was met vrienden. Zestien procent zei zelfs nooit contact met vrienden te hebben, 24,7% had af en toe contact, 9,9% soms en 13,6% zelden.
Op vlak van medische consultaties werd bevonden dat 73% van de onderzoekspersonen gedurende de maand voor de baselinemeting een consultatie had bij de psychiater en 55% had tijdens die maand de huisarts geraadpleegd. Iets meer dan een vierde van de mensen had verpleegkundige zorgen ontvangen en zo’n 35% had zorg nodig van andere gezondheidszorgverstrekkers. Bijna dertig procent onderging de afgelopen maand een medisch onderzoek, 16% had een opname in het ziekenhuis en 13% werd behandeld in daghospitalisatie.
46
Tabel 5: relationele status, rookgewoonten, alcoholgebruik en gezondheidszorggebruik VARIABELE Relationele status
Rookgewoonten
Alcoholgebruik
Gezondheidszorggebruik
n
%
125
73,3
Gehuwd/samenwonend
5
3,0
Gescheiden
35
21,1
Weduwe(naar)
1
0,6
Niet-roker
69
42,3
Roker, af en toe
6
3,7
Roker, dagelijks
88
54,0
Nooit
92
55,8
Minder dan 1x per maand
28
17,0
Enkele keren per maand
30
18,2
Tussen 2 en 6 dagen per week
13
7,9
Dagelijks
2
1,2
Consultatie psychiater
122
73,1
Consultatie huisarts
91
54,8
Alleenstaand
5.3. Resultaten IPAQ vragenlijst
5.3.1. Zware en matige fysieke activiteit
We bekijken het totale aantal minuten die iemand op een dag besteedt aan zware fysieke activiteit, zowel op het werk als in de vrije tijd. In een selectie van 83 personen die aan het inclusiecriterium voldeden (niet meer dan 960 minuten fysieke activiteit per dag), zei ongeveer 77% nooit aan zware fysieke activiteit te doen. De andere antwoorden situeerden zich tussen de vijftien minuten en negen uur.
47
Voor het totale aantal minuten matige fysieke activiteit per dag, werden zowel bewegingen op het werk, in de tuin of het huishouden en in de vrije tijd geïntegreerd. Zo’n 16% van de 83 mensen bleek hier nooit aan matige fysieke activiteit te doen. De andere antwoorden hadden een range van minimum 10 minuten tot maximum 11 uur en 25 minuten per dag. De mediaan (Q2) lag op 100 minuten. Kwartielen Q1 en Q3 kwamen respectievelijk uit op veertig minuten en vijf uur, wat leidt tot een interkwartielafstand van 260 minuten.
5.3.2. Wandelen en zitten
Wandelen op het werk, in de vrije tijd of in de vorm van transport werd door slechts 8% van de personen aangegeven als fysieke activiteit die men nooit uitvoert. Anderen rapporteerden wandelen vanaf tien minuten tot en met zestien uur per dag. De mediaan was één uur, percentiel 25 kwam uit op een half uur en percentiel 75 betrof twee uur. De interkwartielafstand is dus anderhalf uur.
Zonder de zittijd voor transport mee te tellen, werd in de studiepopulatie een gemiddelde zittijd van zes uur en 36 minuten per weekdag gevonden. Als we een gemiddelde dag in de werkweek (zes uur en 29 minuten) vergelijken met een gemiddelde dag in het weekend (ongeveer zeven uur), zien we dat men gemiddeld een half uur langer neerzit per dag in het weekend dan op een werkdag.
5.3.3. MET-minutes
We baseren ons opnieuw op de gegevens van 83 personen die voldeden aan het inclusiecriterium. Het totale aantal minuten fysieke activiteit per dag kwam uit op een mediaan van vijf uur, met Q1 op één uur en 40 minuten, en Q3 op acht uur en tien minuten. Dit komt overeen met een mediaan van 1828 MET-minuten per dag. Q1 lag op 926 en Q3 op 2740 MET-minuten. Als we de totale resultaten beschouwen voor wandelen, zware en
48
matige fysieke activiteit, dan verkregen we medianen respectievelijk op 594, nul en 360 MET-minuten. De nul MET-minuten voor zware bewegingsactiviteiten wijzen op de 77% van de 83 personen in de inclusiegroep die nooit aan zware fysieke activiteit doen. Voor totale fysieke activiteit op het werk, tijdens transport, in de tuin of het huishouden en in de vrije tijd, werden respectievelijk volgende medianen berekend: nul, 625, 120 en 297. Het overzicht van de MET-minuten voor de totalen aan fysieke activiteit zijn terug te vinden in tabel 6.
De proportie van de onderzoekspersonen die nooit aan fysieke activiteit deed op het werk was ongeveer 70%. Voor transport gebruikte bijna 4% geen beweging. Zo’n 30% deed nooit aan fysieke activiteit in de tuin of het huishouden en 30% gaf aan nooit te bewegen in de vrije tijd.
Tabel 6: Mediaan en kwartielwaarden van de totale MET-minutes (n=83) TOTALE MET-MINUTES
Mediaan (Q2)
kwartielwaarden (Q1-Q3)
wandelen
594
330 - 1262
zware FA
0
0-0
matige FA
360
120 - 1260
FA op het werk
0
0 - 170
FA tijdens transport
625
343 - 1114
FA in de tuin of het huishouden
120
0 - 540
FA in de vrije tijd
297
0 - 792
TOTAAL
1828
926 - 2740
FA = fysieke activiteit
Wanneer we terug de volledige studiepopulatie bestuderen, kunnen we drie niveaus van totale fysieke activiteit vaststellen op basis van MET-minuten: een laag (< 600 MET-min.), matig (tussen 600 en 3000 MET-min.) en hoog niveau (> 3000 MET-min.). We rapporteren hier de overeenkomstige percentages voor de helft van de populatie, aangezien de andere helft van de onderzoeksgegevens missing values bevatten. Bijna 15% had een laag
49
activiteitsniveau, ongeveer 53% rapporteerde een matig activiteitsniveau, en zo’n 33% bevond zich in het hoge niveau van fysieke activiteit.
5.4. Resultaten SF-36 vragenlijst
In de SF-36 gingen we op zoek naar hoe mensen hun gezondheid ervaren. Een score van 100 wijst op een zeer goede gezondheid, het cijfer nul wijst op het ervaren van een slechte gezondheid. De gemiddelde scores op de acht subschalen situeerden zich tussen de 50 en 70 op 100. Dit wijst erop dat de meesten zich iets gezonder dan ongezonder voelen. Zowel voor emotionele problemen, vitaliteit en algemene gezondheid lagen de gemiddelden tussen 50 en 60. De subschalen fysiek functioneren, fysieke problemen, lichaamspijn, sociaal functioneren en mentale gezondheid scoorden iets hoger: tussen 60 en 70 op 100. Voor de totale fysieke en mentale gezondheid werden respectievelijk gemiddelden van 59,5 en 58,6 gevonden. De algemene, gemiddelde totale score gaat net over 60 op 100. Een overzichtelijkere weergave van deze gemiddelden is te vinden in tabel 7 (onder paragraaf 5.5).
5.5. Resultaten BSI vragenlijst
Voor de BSI-vragenlijst geven we de resultaten van 152 mensen weer in de vorm van negen subschalen en een totaalscore. De onderzoekspersonen scoorden gemiddeld 1,02 in het totaal. Dit komt overeen met een antwoord tussen ‘een beetje’ en ‘nogal’. Men heeft een beetje last, of nogal last van de problemen die in de vragen worden geformuleerd. Bij de subschalen stellen we vast dat ook de antwoorden die peilen naar psychoticisme, angst, depressie, inter-persoonlijke sensitiviteit, problemen in cognitieve functies en paranoïde psychiatrische symptomen in deze range tussen één en twee liggen. De gemiddelden die hiermee overeenkomen zijn te vinden in tabel 7. De subschalen voor somatische klachten, hostiliteit en fobische angst hebben een gemiddelde dat zich situeert tussen nul en één. Men
50
heeft helemaal geen tot een beetje last van de problemen die aan deze psychiatrische symptomen zijn gerelateerd. De gemiddelden zijn eveneens te vinden in tabel 7.
Tabel 7: SF-36 en BSI-schaalscores
SF-36
SUBSCHALEN
Mean (SD)
Physical function
62,25 (25,39)
(n=157) Role physical
BSI
65,40 (39,36)
Body pain
67,84 (27,30)
General health
52,77 (21,24)
Vitality
52,92 (20,09)
Social functioning
69,88 (24,98)
Role emotional
59,61 (43,00)
Mental health
61,64 (19,93)
Total physical health
59,51 (19,67)
Total mental health
58,64 (20,27)
Total score
60,78 (19,51)
Somatische klachten
0,85 (0,74)
(n=152) Problemen in cognitieve functies
1,26 (0,93)
Inter-persoonlijke sensitiviteit
1,22 (0,90)
Depressie
1,09 (0,89)
Angst
1,16 (0,88)
Hostiliteit
0,64 (0,59)
Fobische angst
0,96 (0,82)
Paranoïde
1,05 (0,86)
Psychoticisme
1,01 (0,86)
Totaalscore
1,02 (0,65)
51
5.6. Statistische berekeningen
5.6.1. Correlaties met BMI en buikomtrek
We beschrijven eerst de onderzochte verbanden met BMI en buikomtrek. Er bleek een positief, significant (p < 0,05), maar zwak tot bijna geen verband te bestaan tussen leeftijd en BMI (r = 0,15) en tussen leeftijd en buikomtrek (r = 0,22). Daarnaast werd er een trend tot significantie (0,05 < p < 0,10) gevonden bij de correlatie tussen BMI en totaal aantal MET-minuten (r = 0,20) en tussen buikomtrek en totaal aantal MET-minuten (r = 0,18).
Er was geen significant verband waarneembaar tussen BMI of buikomtrek en de totaalscores voor de BSI- en SF-36-vragenlijst, noch met de gemiddelde tijd die mensen zittend doorbrengen. Ook correlatieberekeningen met andere bewegingsvariabelen kwamen hoofdzakelijk niet significant uit. Er werd wel een zwak, negatief significant (p < 0,05) verband gevonden tussen het totaal aantal minuten zware fysieke activiteit en BMI (r = 0,22). Ook zware fysieke activiteit en buikomtrek waren significant en zwak negatief gecorreleerd (r = -0,24; p < 0,01).
Voor de subschalen van de BSI werd geen enkele van de correlatieanalyses significant bevonden. Dit was eveneens zo voor de meeste subschalen van de SF-36. Echter, een significant verband (p < 0,05) werd vastgesteld tussen BMI en de subschaal fysiek functioneren (r = -0,25). Deze zwak negatieve associatie bestond ook tussen buikomtrek en fysiek functioneren (r = -0,24). Er werden nog twee trends tot significantie (0,05 < p < 0,10) gepercipieerd. Eén daarvan was tussen buikomtrek en sociaal functioneren (r = 0,14), de andere was tussen BMI en totale fysieke gezondheid (r = -0,14). Deze verbanden waren zeer zwak tot bijna niet bestaand en bovendien kwam het verband met sociaal functioneren niet voor bij BMI. Omgekeerd was er ook geen significant verband tussen totale fysieke gezondheid en buikomtrek.
52
5.6.2. Verbanden tussen kwalitatieve variabelen
De chi²-test tussen buikomtrek en geslacht gaf een significant resultaat (Pearson chi² = 8,846; df = 1; p < 0,01). In deze studiegroep bestaat een verband tussen geslacht en de categorie buikomtrek waarin men zich bevindt, met name boven of onder de richtlijn. Ongeveer 34% van de mannen ten opzichte van slechts 15% van de vrouwen had een aanvaardbare buikomtrek. Daartegenover vertoonden 66% van de mannen in vergelijking met 85% van de vrouwen een risicovolle buikomtrek. We merken op dat de chi²-test tussen BMI en geslacht niet significant was.
Voor de categorieën van wonen, werken, roken, contacten met medebewoners en vrienden kwamen geen significante verbanden voor met BMI noch buikomtrek. Wanneer BMI werd gedichotomiseerd naar wel of geen overgewicht, verschenen twee trends tot significantie (0,05 < p < 0,10). Het eerste was bij de categorie drinken (Pearson chi² = 3,518; df = 1). Zo vertoonde 19,3% van de mensen die maandelijks of minder dan maandelijks alcohol drinkt een normaal- of ondergewicht. De mensen die meerdere keren per week alcohol consumeerden hadden allemaal overgewicht of obesitas. De tweede trend tot significantie deed zich voor bij de chi²-test tussen BMI en contact met familieleden. Echter, enkele cellen van de kruistabel telden minder dan vijf proefpersonen waardoor het resultaat onbetrouwbaar was.
5.6.3. Hypothesetesten
-
Hypothese 1a en alle hypothesen onder cijfer twee (2a, 2b, 2c, 2d, 2e en 2f) werden niet getest. In de discussiesectie wordt hierover meer uitleg gegeven.
-
Hypothese 1b: er werd geen significant verband gevonden tussen rookgedrag en burgerlijke staat. Ook een logistische regressietest gaf geen significant resultaat (p = 0,229).
53
-
Hypothese 3a: een chi²-test gaf geen significante uitkomst voor het testen van een verband tussen werken en contacten met medebewoners, vrienden of familie.
-
Hypothese 3b: er werd geen significant verband gevonden tussen alcoholgebruik en tewerkstelling.
-
Hypothese 3c: een significant verband (Pearson chi² = 4,236; df = 1; p < 0,05) werd geconstateerd tussen consultatie bij de huisarts en tewerkstelling. Zestig procent van de mensen die de afgelopen maand geen consultatie hadden bij de huisarts waren tewerkgesteld. Van de mensen die wel een consultatie hadden, werkte slechts 44%. Het resultaat van een logistische regressie was ook significant (OR = 0,523; p < 0,05).
-
Hypothese 4a: een lineaire regressietest gaf een significante uitkomst. De verklaarde variantie was 0,023. Het ANOVA-model resulteerde in een F-waarde gelijk aan 4,366 met p < 0,05. De T-waarde kwam uit op 2,09 met een significantieniveau kleiner dan 0,05. Leeftijd was een goede voorspeller voor overgewicht.
-
Hypothese 4b en 4c: de chi²-test leidde niet tot significante uitkomsten (p = 0,519).
6. Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek
6.1. Samenvatting en interpretatie van de belangrijkste bevindingen
Het probleem van overgewicht en obesitas komt duidelijk naar voor in de resultaten van het baselineonderzoek bij personen met een psychiatrische problematiek. De gemiddelde Body Mass Index van 30,46 kg/m² overschrijdt reeds de grens van obesitas. Dit is erg verontrustend. Toch komt het overeen met wat in de literatuur te vinden is. Obesitas zou meer prevalent zijn bij mensen met een ernstige psychiatrische stoornis in vergelijking met mensen uit de algemene bevolking (Dickerson et al., 2006).
De meeste mensen uit de interventiegroep waren alleenstaand (75%) en woonden samen met andere bewoners (60%). Bijna de helft was niet tewerkgesteld. Ook waren er iets meer
54
rokers (57,7%) dan niet-rokers en dronken veel mensen nooit alcohol (55,8%). Ondanks de associaties die in het literatuurgedeelte naar voor kwamen, werden in de onderzoekspopulatie geen ‘sterke’ significante verbanden gevonden tussen voorgaande variabelen en BMI of buikomtrek. Nochtans zouden we bijvoorbeeld kunnen veronderstellen dat mensen die alleen wonen minder koken voor zichzelf en sneller iets afhalen, wat zou kunnen leiden tot een ongezondere voedingsstijl en een hoger BMI.
In de studiepopulatie rapporteerden 77% van de mensen dat ze nooit zware fysieke activiteiten beoefenden. Zestien procent deed nooit aan matige fysieke activiteit. Ook verbanden tussen de mate van fysieke activiteit en BMI of buikomtrek bleven afwezig.
Er was daarentegen wel een significante chi²-test die duidde op een verband tussen geslacht en buikomtrek. Vrouwen vertoonden in deze studie vaker een risicovolle buikomtrek dan mannen. Een recent onderzoek van Thomas, Pannier, Bean & Danchin (2011) concludeerde dat het meten van enkel de buikomtrek niet voldoende was om mensen met een hoger (mortaliteits)risico te identificeren. Zij stellen dat een meer algemene benadering noodzakelijk is.
De gemiddelde scores op de subschalen van de SF-36 vragenlijst situeren zich tussen de 50 en 70 op 100. De meesten voelden zich net iets gezonder dan ongezonder. Voor de BSIscores kunnen we zeggen dat de meeste mensen gemiddeld ‘een beetje’ of ‘nogal’ last ondervonden van de voorgestelde problemen. Enkel zwakke, maar geen sterke correlaties werden gevonden tussen de scores op de subschalen van de SF-36 en BMI of buikomtrek.
6.2. Toetsing aan literatuur en normen
In het vorige deelhoofdstuk gaven we reeds een antwoord op enkele van de probleemstellingen. In de volgende paragrafen gaan we verder in op de vraagstellingen met
55
betrekking tot de richtlijnen van de WHO en de hypothesen omtrent de determinanten van een (on)gezonde levensstijl.
6.2.1. Vergelijking met de richtlijnen en/of referentiewaarden van de WHO
We bekijken de onderzoekspopulatie ten opzichte van enkele vooropgestelde WHOrichtlijnen (WHO, 2003; WHO, 2007; WHO, 2010) die samengevat werden in hoofdstuk één.
We starten met de BMI-waarden. Volgens de WHO (2003) is een BMI tussen 18,5 en 25 kg/m² gezond. In de baselinemeting zien we dat slechts 16,5% van de mensen dit bereikt. Twee personen (1,1%) bleken een ondergewicht te vertonen. Dit wil zeggen dat maar liefst 82,4% van de onderzoekspersonen zich in één van de vier klassen van overgewicht bevond. Zo had 33% een BMI tussen 25 en 29.9 kg/m², 26,6% vertoonde een eerste vorm van obesitas, de BMI van 12,8% lag tussen 35 en 39.9 en 10,1% van de mensen leed aan een zeer ernstige vorm van obesitas met een BMI groter dan 40 kg/m². De resultaten voor de desbetreffende categorieën waren vrij gelijklopend voor mannen en vrouwen.
Bij het bestuderen van de buikomtrek kwam naar voor dat 26,1% van de individuen zich onder de risicowaarde van 102 centimeter voor mannen en 88 centimeter voor vrouwen bevond. Anders gezegd, 73,9% van de mensen had een buikomtrek waarbij mogelijk een verhoogd risico op hart- en vaatziekten kan vastgesteld worden. De grens van 88 centimeter werd door 85% van de vrouwen overschreden. Bij de mannen scoorde ongeveer 66% een hogere waarde dan 102 centimeter.
In een studie van de WHO (2007) werden referentiewaarden gebruikt voor het vetpercentage. Volgens deze waarden bevond 1,1% van de onderzoekspersonen zich in de categorie ‘laag vetpercentage’. De mensen met een normale vetmassa betroffen 12,3%. Respectievelijk 12,8% en 73,8% vertoonden een hoog en zeer hoog vetpercentage.
56
Vrouwen hadden relatief gezien meer ‘erg hoge’ waarden dan mannen, terwijl mannen meer ‘hoge’ vetpercentages hadden dan vrouwen.
De aanbevelingen van de WHO Regional Office for Europe (2010a) gaven aan dat maximaal twee alcoholische drankjes per dag geconsumeerd mogen worden om een gezonde levensstijl te kunnen aannemen. We gaven in de resultaten geen indicatie van het aantal units alcohol die werden ingenomen, maar maakten enkel een onderscheid in de tijdsfrequentie. We kunnen hier dus geen vergelijking maken met de richtlijn. Wel zien we dat slechts 1,2% (twee personen) van de studiepopulatie dagelijks alcohol inneemt, waaruit we dus kunnen besluiten dat bijna 99% van de mensen de richtlijn zeker niet overschrijdt.
Volgens de WHO (2010) is een minimum van 75 minuten zware fysieke activiteit en 150 minuten matige fysieke activiteit per week noodzakelijk voor het aanhouden van een gezonde levensstijl. Als we de gegevens uit de studiepopulatie hiermee vergelijken merken we op dat ongeveer 53% van de mensen de richtlijn voor matige fysieke activiteit behaalde. Voor zware fysieke activiteit was dat slechts 19%.
6.2.2. Terugkoppeling naar determinanten van een gezonde levensstijl
Concreet werden de meeste hypothesen omtrent (on)gezonde levensstijldeterminanten niet bevestigd omwille van niet-significante resultaten. Toch kunnen we enkele bevindingen aanhalen die in de trend liggen van wat in de literatuur werd vastgesteld.
Hypothese 1a en 2b werden niet getest wegens het minieme aantal mensen die een partner hadden. Er waren twee mannen met een partner, deze rookten niet. Dit kan echter louter toevallig zijn. We kunnen dus niet besluiten dat mannen zonder partner vaker roken dan mannen met partner zoals Paulik et al. (2010) beschreef in zijn artikel. Hetzelfde geldt voor vrouwen zonder partner. Het was niet mogelijk een standpunt in te nemen omtrent de relatie tussen vrouwen met of zonder partner en de mate van bewegingsuitoefening.
57
Alle andere hypothesen gekoppeld aan het cijfer twee konden niet nagegaan worden vanwege de niet normaal verdeelde variabele ‘fysieke activiteit’. Er werd niet voldaan aan de voorwaarden om de gegevens in een independent sample t-test te analyseren. Er kunnen wel enkele overeenkomstige vaststellingen meegegeven worden, maar deze mogen niet geïnterpreteerd worden in de vorm van een bevestiging of weerlegging van de hypothesen.
Hypothese 2a zou moeten testen of mannen meer fysieke activiteiten uitvoeren dan vrouwen. Hoewel we geen independent t-test konden uitvoeren, zagen we wel dat het gemiddelde voor de mannen (612 minuten) hoger lag dan dat van de vrouwen (490 minuten). Een gelijkaardige situatie werd bevonden voor hypothese 2c. Het gemiddelde voor fysieke activiteit lag inderdaad hoger voor vrouwen met een lager BMI. Dit bevond zich rond de 514 minuten voor vrouwen met ondergewicht of een normaal gewicht en was ongeveer 487 voor vrouwen met overgewicht en obesitas.
De bevinding van Barton (2009) konden we ook niet bevestigen. Jongere personen (hier berekend als mensen jonger dan 40 jaar), samenlevend met anderen en met een betere mentale gezondheid (gezien als een SF-36 score groter dan 50) maakten zo’n tien procent uit van de studiepopulatie. Deze individuen hadden een hoger gemiddelde voor de variabele fysieke activiteit (706 minuten) in vergelijking met de andere personen (536 minuten).
We interpreteren verder de resultaten die werden gevonden voor hypothese 3c. Er bestaat in deze onderzoeksgroep een significant verband tussen tewerkstelling en consultatie bij de huisarts. Niet-werkenden hadden significant meer consultaties bij de huisarts (gedurende de afgelopen maand) dan mensen die gingen werken.
In een logistische regressie werd nagegaan of tewerkstelling bijgevolg een consultatie bij de huisarts kon verklaren. Er werd een significante OR gevonden, maar deze was kleiner dan één. Om toch een uitspraak te kunnen doen werd de referentiecategorie omgekeerd. Zo werd een OR van 1,91 gevonden. Mensen die werken hadden bijna tweemaal zoveel kans om geen consultatie te hebben bij de huisarts dan mensen die niet werken. Dit gaat
58
gedeeltelijk in tegen de bevinding van Hampl et al. (2002), die tewerkstelling als één van de factoren aanduidde die toegang tot de gezondheidszorg kan bepalen. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de algemene gezondheidstoestand van werkenden misschien beter is dan mensen die niet werken. Virtanen et al. (2008) stelde bijvoorbeeld vast dat een betere tewerkstelling samenging met een bevordering van de levensstijl. Uiteraard komen de items ‘consultaties de afgelopen maand’ en ‘toegankelijkheid tot gezondheidszorg’ niet volledig overeen. Er zijn heel wat andere factoren die de toegankelijkheid kunnen bepalen.
In tegenstelling tot Liebman et al. (2003) vonden we in de baselinemeting terug dat leeftijd een significante voorspeller was voor overgewicht of obesitas. Deze auteurs gaven ook aan dat mannen vaker overgewicht (tussen 25 en 29,99 kg/m²) vertonen dan vrouwen en dat vrouwen vaker obesitas hadden dan mannen. Hoewel dit inderdaad zo naar voor kwam in de baselinemeting bij mensen uit beschut wonen, was het verband niet significant. Zo’n 33% van de mannen ten opzichte van 31% van de vrouwen had (enkel) overgewicht. Bijna 54% van de vrouwen in vergelijking met 46% van de mannen leed aan obesitas.
6.3. Kritische analyse van het onderzoek
6.3.1. Positieve aspecten van het onderzoek
Een eerste positief aspect van de baselinemeting is dat alle initiatieven voor beschut wonen de kans kregen om deel te nemen aan het onderzoek. Niemand werd rechtstreeks uitgesloten. Zelfs ‘oudere’ personen mochten deelnemen aan de metingen, al werden de gegevens van mensen ouder dan 75 jaar niet verder geanalyseerd.
Er kan gesproken worden van een sterke standaardisatie voor het meten van de primaire uitkomsten, doordat steeds met dezelfde onderzoekers werd gewerkt. In eerste instantie zijn het ook die variabelen waar we het meest in geïnteresseerd waren. Tijdens het contactmoment met de onderzoekers werd tevens een benadering op het niveau van de
59
doelgroep gehanteerd, waardoor bijvoorbeeld een nauwkeurigere voedingsanamnese bekomen werd.
Het gebruik van meerdere en verschillende methoden van dataverzameling is ook een sterk punt. Bij de IPAQ werd gekozen voor de lange versie. Volgens het scoringsprotocol van de IPAQ (2005) zorgt deze gedetailleerdere bevraging binnen de verschillende domeinen van fysieke activiteit voor een hogere prevalentie van de bepaalde waarden. Daarnaast geeft het gebruiken van de MET-methode een betere indicatie van de werkelijke fysieke activiteit. In plaats van enkel de minuten te bekijken, worden ook het aantal dagen per week mee in rekening gebracht.
De SF-36 vragenlijst werd reeds betrouwbaar bevonden bij personen met schizofrenie (Leese et al., 2008). Het gebruik van de SF-36 kan dus potentieel als valide instrument beschouwd worden bij het meten van de kwaliteit van leven voor personen met een psychiatrische problematiek.
Naast het BMI werden ook buikomtrek en vetpercentage berekend als indicatie voor overgewicht. De BMI-waarden van sporters kunnen bijvoorbeeld ook hoger liggen. BMI is volgens Mazic et al. (2009) geen significante voorspeller voor mensen die veel fysieke activiteit beoefenen. De buikomtrek of het vetpercentage kan dan een bevestigende indicatie geven van overgewicht of obesitas.
6.3.2. Bedenkingen en limitaties bij het onderzoek
Allereerst is het belangrijk te wijzen op het risico van zelfgerapporteerde vragenlijsten. Het gaat om subjectieve gegevens die de perceptie van de persoon zelf naar voor brengen. Er kan zowel over- als onderrapportering optreden en ook foute of ontbrekende antwoorden zijn nadelig voor het interpreteren van de resultaten. Voor sommige mensen bleek duidelijk dat enkele vragenlijsten moeilijk in te vullen waren. Men begreep de opgave niet altijd. Dit
60
bracht dan ook veel incorrecte gegevens met zich mee en een grote hoeveelheid missing values.
Vooral de IPAQ bevatte vragen waarbij velen hun antwoord niet wisten. Een voorbeeld: hoeveel tijd heeft u gemiddeld gezeten op een weekdag in de laatste zeven dagen? Een persoon vulde hier het antwoord ‘20 uur’ in. Dit antwoord is strikt theoretisch mogelijk, aangezien een dag bestaat uit 24 uur. Het is echter onwaarschijnlijk dat iemand ‘gemiddeld’ 20 uur neerzit per dag. Misschien werd het totale aantal zituren voor de hele week genoteerd. Er dient dus voorzichtigheid geboden te worden met de interpretatie van deze gegevens. Toch is het belangrijk om gebruik te maken van zelfgerapporteerde vragenlijsten om ons een beeld te kunnen vormen van de studiepopulatie.
De BMI-waarden van de baselinemeting lagen erg hoog, met zelfs een gemiddelde dat zich reeds in de zone van obesitas bevond. Dit kan te wijten zijn aan een selectiebias. Naast de personen die individueel geïnteresseerd waren in het levensstijlprogramma, zijn er waarschijnlijk ook deelnemers die extra aangespoord werden door hun begeleiders om deel te nemen aan de leefstijlinterventie. Meer zwaarlijvige mensen worden gezien als personen die de informatie meer nodig hebben dan mensen met een lager BMI. Dit is echter niet altijd zo, omdat mensen met een normaal BMI evengoed ongezonde gedragingen kunnen vertonen. We kunnen de mogelijke invloed van een selectiebias verder nuanceren omdat de literatuur wel degelijk wijst op een hogere prevalentie van overgewicht bij deze populatie.
Als we even terugkomen op de interpretatie van de vragenlijsten, kunnen we opmerken dat veel waarden afgerond leken te zijn. Dit kwam zowel voor in het aantal uren of minuten dat men aan fysieke activiteit deed, als in het rapporteren van de verblijfsduur in beschut wonen. Dit kan voor een kleine vertekening zorgen, zeker als er totaalscores worden berekend. Bovendien werd het item ‘wandelen’ bijvoorbeeld niet geïntegreerd in de totaalscores voor zware en matige fysieke activiteit, terwijl wandelen wel als een vorm van fysieke activiteit gezien wordt in de richtlijnen van de WHO (2010).
61
Zoals aangeraden door de IPAQ (2005) werd bij het rapporteren van de bewegingsgegevens voornamelijk gewerkt met de mediaan en de kwartielwaarden. Inderdaad, de standaardafwijking van het gemiddelde bleek erg groot te zijn voor deze variabelen. Ook de waarde nul kwam meer dan eens voor, waardoor het gemiddelde verkeerd begrepen kan worden. Voor zware fysieke activiteit werd bijvoorbeeld door slechts 19 personen uit de populatie een tijdsindicatie anders dan nul aangegeven, waardoor de resultaten dus gebaseerd zijn op erg weinig proefpersonen.
De analyses werden vaak gehinderd door het grote aantal missing values en de niet normaal verdeelde IPAQ-variabelen. Een voorbeeld: sporten vrouwen met een lager BMI meer dan andere vrouwen? Hierbij waren slechts 37 IPAQ-gegevens van de 80 vrouwen beschikbaar. Bijgevolg wordt het aantal proefpersonen in de referentiecategorieën steeds kleiner zodat de uitkomsten van de statistische testen eerder toevallig kunnen zijn.
Laat ons kort stilstaan bij het gegeven alcoholgebruik. Het is mogelijk dat veel mensen ‘nooit’ alcohol consumeren omwille van de DSM-IV diagnosen. Er waren namelijk bijna 10% van de mensen die een alcoholafhankelijkheid hadden als psychiatrische diagnose. Een extra gegeven is dat mensen uit beschut wonen meestal goed gestabiliseerd zijn, waardoor een onthouding van alcohol dus uiteraard gewenst is. Ook zou het kunnen dat bepaalde initiatieven voor beschut wonen voorwaarden stellen voor roken of drinken. Bij de vergelijking met de richtlijnen van de WHO werd bovendien geen onderscheid gemaakt in de units alcohol die men consumeert. Dit zorgt voor een beperking van de analyses.
In de sociodemografische vragenlijst werd zowel gepeild naar het samenwonen met andere bewoners als het contact met medebewoners. Het samenwonen met andere bewoners zegt echter niets over de intensiteit van de contacten met die andere personen. Hier moet rekening mee gehouden worden. Ook werd er niet specifiek gevraagd naar het hebben van een partner. Enkel bij het item ‘gehuwd of samenwonend’ kunnen we afleiden dat men een partner heeft. De andere antwoordmogelijkheden waren alleenstaand, gescheiden of weduwe(naar), waarbij we veronderstellen dat er geen partner is. Echter, men hoeft niet
62
samen te wonen of gehuwd te zijn om een partner te hebben. Anderzijds kunnen we hier een essentiële afweging benadrukken. Langs de ene kant is het van belang om voldoende informatie te verzamelen in functie van de analyses. Langs de andere kant moet er rekening gehouden worden met de draagkracht en de belasting voor de deelnemers.
De analyses uit deze masterproef zijn niet volledig. Er wordt dan ook voornamelijk bedoeld om een zicht te krijgen op de gezondheidstoestand van mensen uit beschut wonen (aan het begin van de interventiestudie). Zo zal de SF-36 bijvoorbeeld belangrijker worden bij het vergelijken van de pre- en post-interventieresultaten. Tot slot: de resultaten uit de baselinemeting zijn niet generaliseerbaar naar alle personen die in beschut wonen verblijven.
6.4. Aanbevelingen voor verder onderzoek
Eerst en vooral kan erop gewezen worden dat overgewicht en obesitas geen problematiek zijn beperkt tot de doelgroep in dit onderzoek. Het is een algemeen maatschappelijk fenomeen. In een studie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (Drieskens, 2008) bij de algemene Belgische bevolking werd vastgesteld dat 47% van de mensen een te hoog BMI heeft, waarvan 33% overgewicht en 14% obesitas. Verder onderzoek inzake deze problematiek bij verschillende populaties lijkt aangewezen.
De resultaten uit de baselinemetingen zullen nog verder vergeleken moeten worden met de controlegroep. Zo kan bijvoorbeeld nagegaan worden of er meer ‘lagere’ BMI-waarden voorkomen in de controlegroep omwille van de afwezigheid van stimulatie tot deelname aan het interventieprogramma. Ook de voedingsgewoonten en de uitkomsten van de stappentellers dienen bestudeerd te worden in het kader van de baselinekarakteristieken van dit onderzoek. Daarnaast kan er zeker verder ingegaan worden op de invloed van het aspect medicatie, aangezien dit in belangrijke mate de hogere BMI-waarden zou kunnen verklaren.
63
Specifiekere analyses met betrekking tot de DSM-IV diagnose zijn mogelijk, maar volgens Chuang, Mansell, & Pattern (2008) zijn ongezonde levensstijlfactoren niet beperkt tot een bepaalde groep van psychiatrische diagnosen. Het is ook eigen aan beschut wonen dat mensen met verschillende problematieken samenleven. In die zin is het zich richten tot één bepaalde subdoelgroep praktisch gezien zeer moeilijk en kunnen er ethische bezwaren opduiken. Het zou namelijk niet ethisch verantwoord zijn als enkel de mensen met een bepaalde psychiatrische diagnose de kans zouden krijgen tot deelname aan een leefstijlinterventie op lichaamsbeweging en voeding. Bovendien is de specifieke problematiek van overgewicht en obesitas niet beperkt tot bepaalde psychiatrische diagnosen.
In het baselineonderzoek werden meerdere problemen vastgesteld bij het invullen van open vragen. Verder onderzoek kan georganiseerd worden naar de betrouwbaarheid van zelfgerapporteerde vragenlijsten en sociaal wenselijke antwoorden bij personen uit beschut wonen. De populatie kan namelijk bestaan uit zeer verscheidene personen (bijvoorbeeld wat betreft het intellectuele niveau). Men kan nagaan of de foutieve antwoorden te wijten zijn aan de onwetendheid, een nonchalante attitude, het verkeerd begrijpen van de vraagformulering of andere oorzaken.
Ook kan het interessant zijn om na te gaan hoe groot het effect is van een momentopname. Wanneer men bevraagt wat men de afgelopen twee dagen heeft gegeten, kan bijvoorbeeld ook gepolst worden of dit overeenkomt met een standaard dag uit die periode. Het is goed mogelijk dat iemand net de dag voordien ziek was en daarom minder heeft gegeten.
Een lange termijn opvolging van de proefpersonen kan meer uitsluitsel geven over de determinanten van een (on)gezonde levensstijl met betrekking tot voeding en beweging. Ook andere determinanten kunnen daarbij bestudeerd worden. Zo kunnen opleidings- en inkomensniveau of andere socio-economische factoren bijvoorbeeld geïntegreerd worden in het onderzoek, aangezien daar veel evidentie rond bestaat in de literatuur.
64
Er kunnen ook bijkomende studies gebeuren naar de specifieke determinanten van een gezonde levensstijl bij mensen uit beschut wonen. Immers, hun psychiatrische toestand is min of meer gestabiliseerd en de begeleiding is gericht op rehabilitatie in de maatschappij. Dit gegeven kan een extra invloed betekenen voor deze individuen.
Het zal een uitdaging worden voor de toekomst om de huidige evidentie correct over te brengen naar de praktijk. Zeker voor deze populatie mag het belang van duidelijke, eenvoudige boodschappen omtrent gezonde voeding en beweging niet onderschat worden. Ook aan de top van de organisatie dient zich een eenvormig beeld te vormen over gezonde leefgewoonten, zodat managers dit systematisch kunnen doorvoeren in hun beleid. De beslissing tot het implementeren van een (interventie)programma omtrent voeding en beweging moet gebaseerd zijn op voldoende bewijsvoering. De visie inzake een gezonde levensstijl moet dan ook ingebed zijn in de dagelijkse werking van het personeel alvorens het kan overgebracht worden naar de desbetreffende doelgroep. Meer onderzoek daarover is nodig.
6.5. Conclusie
In het praktijkgedeelte werden enkele antwoorden geformuleerd op de probleemstellingen. De problematiek van overgewicht en obesitas was in belangrijke mate aanwezig in de studiepopulatie van de bestudeerde interventiegroep. Er werden een klein aantal zwakke, significante verbanden gevonden. De voornaamste bevindingen waren het voorkomen van een verband tussen geslacht en buikomtrek en de relatie tussen tewerkstelling en consultaties bij de huisarts. Ten slotte werd leeftijd opgemerkt als een voorspellende factor voor overgewicht en obesitas. Zowel positieve elementen als belemmerende factoren bepaalden de analyses in deze baselinemeting.
65
ALGEMEEN BESLUIT
Overgewicht en obesitas zijn belangrijke risicofactoren in de context van de morbiditeit en mortaliteit van niet-overdraagbare ziekten. De prevalentie van overgewicht en obesitas zou hoger liggen bij mensen met een psychiatrische problematiek. In de baselinemeting van een levensstijlonderzoek omtrent voeding en beweging werd de gezondheidstoestand van mensen uit beschut wonen bestudeerd. In de resultaten van de interventiegroep kwam de problematiek van zwaarlijvigheid duidelijk naar voor. Bij een vergelijking met de richtlijnen die de World Health Organisation vooropstelt, werd vastgesteld dat weinig mensen uit de studiepopulatie het gezonde niveau bereiken. Daarnaast werden enkele verbanden bestudeerd tussen de gemeten variabelen, BMI en buikomtrek met het oog op potentiële determinanten van een (on)gezonde levensstijl. In de interventiegroep zou een verband bestaan tussen geslacht en buikomtrek. Vrouwen vertoonden vaker een risicovolle buikomtrek in vergelijking met de mannelijke proefpersonen. Daarnaast gingen mensen die werken minder vaak op consultatie bij de huisarts dan niet-werkenden. Iemands leeftijd kon bovendien overgewicht of obesitas voorspellen. Een groot aantal missing values maakte het moeilijk om een correct en volledig beeld te geven van de onderzoekspopulatie. Desondanks kunnen we besluiten dat overgewicht en obesitas een belangrijk probleem vormt binnen de interventiegroep en dat er verschillende determinanten bestaan die een ongezonde levensstijl zouden kunnen verklaren.
66
LITERATUURLIJST
Albala, C., Vio, F., Kain, J., & Uauy, R. (2002). Nutrition transition in Chile: determinants and consequences. Public Health Nutrition, 5(1A), 123-128.
Bacon, L., & Aphramor, L. (2011). Weight Science: Evaluating the Evidence for a Paradigm Shift. Nutrition Journal, 10(9).
Barton, H. (2009). Land use planning and health and well-being. Land Use Policy, 26, 115123.
Black, J. L., & Macinko, J. (2008). Neighborhoods and obesity. Nutrition Reviews, 66(1), 2-20.
Chuang, H.T., Mansell, C., & Pattern, S.B. (2008). Lifestyle characteristics of psychiatric outpatients. Canadian Journal of Psychiatry, 53(4), 260-266.
De Beurs, E., & Zitman, F.G. (2006). De Brief Symptom Inventory (BSI): de betrouwbaarheid en validiteit van een handzaam alternatief voor de SCL-90. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 61, 120-141.
Denton, M., Prus, S., & Walters, V. (2004). Gender differences in health: a Canadian study of the psychosocial, structural and behavioural determinants of health. Social Science and Medicine, 58, 2585-2600.
Dickerson, F.B., Brown, C.H., Kreyenbuhl, J.A., Fang, L., Goldberg, R.W., Wohlheiter, K., et al. (2006). Obesity among individuals with serious mental illness. Acta Psychiatrica Scandinavica, 113(4), 306-313.
67
Drieskens, S. (2008). Gezondheidsenquête, België 2008: voedingsstatus. Brussel: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid.
Eberth, B., & Smith, M. D. (2010). Modelling the participation decision and duration of sporting activity in Scotland [elektronische versie]. Economic Modelling, 27(4), 822-834.
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (2010). Voedingsen Gezondheidsplan. Opgehaald 5 februari, 2011, van
http://www.health.belgium.be/eportal/Myhealth/Healthylife/Food/FoodandHealthPlan/inde x.htm?fodnlang=nl
Fong, C. W., Bhalla, V., Heng, D., Chua, A. V., Chan, M. L., & Chew, S. K. (2007). Educational inequalities associated with health-related behaviours in the adult population of Singapore. Singapore Medical Journal, 48, 1091–1099.
Gall, S. L., Abbott-Chapman, J., Patton, G. C., Dwyer, T., & Venn, A. (2010). Intergenerational educational mobility is associated with cardiovascular disease risk behaviours in a cohort of young Australian adults: The Childhood Determinants of Adult Health (CDAH) Study. BMC Public Health, 10(55).
Hampl, J. S., Anderson, J. V., & Mullis, R. (2002). Position of the American Dietetic Association: the role of dietetics professionals in health promotion and disease prevention. Journal of the American Dietetic Association, 102(11), 1680-1687.
Haskell, W.L., Lee, I.M., Pate, R.R., Powell, K.E., Blair, S.N., Franklin, B.A., et al. (2007). Physical activity and public health: updated recommendation for adults from the American College of Sports Medicine and the American Heart Association. Medicine & Science in Sports & Exercise, 39(8), 1423-1434.
68
Hu, L., Sekine, M., Gaina, A., Nasermoaddeli, A., & Kagamimori, S. (2007). Association of smoking behavior and socio-demographic factors, work, lifestyle and mental health of Japanese civil servants. Journal of Occupational Health, 49, 443–452.
International Physical Activity Questionnaire (2005). Guidelines for data processing and analysis of the International Physical Activity Questionnaire (IPAQ): Short and long forms.
Opgehaald 19 april, 2011, van http://www.ipaq.ki.se/
Johnson, R. L. (2005). Gender differences in health promoting lifestyles of African Americans. Public Health Nursing, 22, 130–137.
Kelly, C. N., & Stanner, S. A. (2003). Diet and cardiovascular disease in the UK: are the messages getting across? Proceedings of the Nutrition Society, 62(3), 583-589.
Kemper, H. C., Verhagen, E. A., Milo, D., Post, G. B., Van Lenthe, F., Van Mechelen, W., et al. (2002). Effects of health information in youth on adult physical activity: 20-year study results from the Amsterdam growth and health longitudinal study. American Journal of Human Biology, 14(4), 448-456.
Leese, M., Schene, A., Koeter, M., Meijer, K., Bindman, J., Mazzi, M., et al. (2008). SF-36 scales, and simple sums of scales, were reliable quality-of-life summaries for patients with schizophrenia. Journal of clinical epidemiology, 61(6), 588-596.
Liebman, M., Pelican, S., Moore, S. A., Holmes, B., Wardlaw, M. K., Melcher, L. M., et al. (2003). Dietary intake, eating behavior, and physical activity-related determinants of high body mass index in rural communities in Wyoming, Montana, and Idaho. International Journal of Obesity, 27(6), 684-692.
69
Mazic, S., Djelic, M., Suzic, J., Dekleva, M., Radovanovic, D., Scepanovic, L., et al. (2009). Overweight in trained subjects - are we looking at wrong numbers?: Body mass index compared with body fat percentage in estimating overweight in athletes. General physiology and biophysics, 28(4).
Mullie, P., Guelinckx, I., Clarys, P., Degrave, E., Hulens, M., & Vansant, G. (2009). Cultural, socioeconomic and nutritional determinants of functional food consumption patterns. European Journal of Clinical Nutrition, 63(11), 1290-1296.
Ochieng, B. M. N. (2006). Factors affecting choice of a healthy lifestyle: implications for nurses. British Journal of Community Nursing, 11, 78–81.
Paulik, E., Boka, F., Kertesz, A., Balogh, S., & Nagymajtenyi, L. (2010). Determinants of health-promoting lifestyle behaviour in the rural areas of Hungary. Health Promotion International, 25(3), 277-288.
Peters, J. C. (2002). The challenge of managing body weight in the modern world. Asia Pacific Journal of Clinical Nutrition, 11, 714-717.
Pullen, C., Walker, S. N., & Fiandt, K. (2001). Determinants of health-promoting lifestyle behaviours in rural older women. Family and Community Health, 24, 49–72.
Qi, V., Phillips, S. P., & Hopman, W. M. (2006). Determinants of a healthy lifestyle and use of preventive screening in Canada. BMC Public Health, 6, 275.
Ready, A. E., Naimark, B. J., Tate, R., & Boreskie, S. L. (2005). Fitness centre membership is related to healthy behaviours. Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 45(2), 199-207.
70
Suija, K., Pechter, U., Maaroos, J., Kalda, R., Ratsep, A., Oona, M., et al. (2010). Physical activity of Estonian family doctors and their counselling for a healthy lifestyle: a crosssectional study. BMC Family Practice, 11(48).
Suter, P. M. (2004). Alcohol, nutrition and health maintenance: selected aspects. Proceedings of the Nutrion Society, 63(1), 81-88.
Thomas, F., Pannier, B., Bean, K., & Danchin, N. (2011). Waist circumference and mortality: Impact of associated risk factors. Diabetes & metabolism, 37(1), 33-38.
Van Dale (2005). Groot woordenboek van de Nederlandse taal 14. Opgehaald 5 december, 2010, van https://athena.ugent.be/
Verhaeghe, N., De Maeseneer, J., Maes, L., Van Heeringen, C., & Annemans, L. (2011). Effectiveness and cost-effectiveness of lifestyle interventions on physical activity and eating habits in persons with severe mental disorders: A systematic review. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 8(28).
Verheijden, M. W., Jans, M. P., Hildebrandt, V. H., & Hopman-Rock, M. (2007). Rates and determinants of repeated participation in a web-based behavior change program for healthy body weight and healthy lifestyle [elektronische versie]. Journal of
Medical Internet
Research, 9(1).
Virtanen, P., Vahtera, J., Broms, U., Sillanmaeki, L., Kivimaeki, M., & Koskenvuo, M. (2008). Employment trajectory as determinant of change in health-related lifestyle: the prospective HeSSup study. European journal of public health, 18(5), 504-508.
World Health Organisation (2003). Diet, nutrition and the prevention of chronic diseases: report of a joint WHO/FAO expert consultation. Geneva: World Health Organisation.
71
World Health Organisation (2004). Global strategy on diet, physical activity and health. Geneva: World Health Organisation.
World Health Organisation (2007). Mongolian STEPS Survey on the Prevalence of Noncommunicable Disease Risk Factors 2006. Manila: WHO Regional Office for the
Western Pacific.
World Health Organisation (2008). WHO European action plan for food and nutrition policy 2007-2010. Copenhagen: WHO Regional Office for Europe.
World Health Organisation (2010). Global recommendations on physical activity for health. Geneva: World Health Organisation.
World Health Organisation Regional Office for Europe (2010a). Nutrition: a healthy lifestyle. Opgehaald 5 december, 2010, van http://www.euro.who.int/en/what-we-do/health-
topics/disease-prevention/nutrition/a-healthy-lifestyle
World Health Organisation Regional Office for Europe (2010b). Health determinants. Opgehaald
5 december, 2010,
van
http://www.euro.who.int/en/what-we-do/health-
topics/health-determinants
72
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: Toestemming- en informatieformulier voor de participanten
BIJLAGE 2: Sociodemografische vragenlijst
BIJLAGE 3: International Physical Activity Questionnaire (IPAQ)
BIJLAGE 4: Health Survey Short Form (SF-36)
BIJLAGE 5: Brief Symptom Inventory (BSI)
BIJLAGE 6: Informatie- en invulformulier voor de stappentellers
73
BIJLAGE 1: Toestemming- en informatieformulier voor de participanten
Datum: 09/12/2010 INFORMATIE- EN TOESTEMMINGSFORMULIER BEWONERS BESCHUT WONEN
Geachte heer/mevrouw, U bent gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek van de Universiteit Gent met als onderwerp “Doeltreffendheid en kosten van het bevorderen van lichaamsbeweging en voedingsgewoonten bij personen die in beschut wonen verblijven”. Deze brief bestaat uit twee onderdelen: 1. Informatieformulier: hier wordt de nodige uitleg gegeven in verband met de achtergrond, het doel, de duurtijd en de procedure van de studie, het respecteren van uw privacy en verzekering. 2. Toestemmingsformulier: indien u akkoord gaat om aan deze studie deel te nemen wordt u gevraagd om dit formulier in te vullen en te ondertekenen en aan uw (individuele) begeleider te bezorgen.
INFORMATIEFORMULIER Titel van de studie
Doeltreffendheid en kosten van het bevorderen van lichaamsbeweging en voedingsgewoonten bij personen die in beschut wonen verblijven. Achtergrond van de studie
Overgewicht en zwaarlijvigheid zijn in onze Westerse samenleving één van de belangrijkste gezondheidsproblemen en uit onderzoek blijkt dat deze problemen vaker voorkomen bij mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid dan bij de algemene bevolking. Deze problematiek is onder andere verbonden met een ongezonde levensstijl zoals onvoldoende lichaamsbeweging en ongezonde voedingsgewoonten. Ook hier blijkt uit onderzoek dat mensen
1
met een psychiatrische kwetsbaarheid minder aan lichaamsbeweging doen en ongezondere voedingsgewoonten hebben in vergelijking met de algemene bevolking. Doel van het onderzoek
Met dit onderzoek willen we nagaan wat het effect is van het bevorderen van lichaamsbeweging en voedingsgewoonten op het lichaamsgewicht, de kwaliteit van leven, de mate van lichaamsbeweging en veranderingen in voedingsgewoonten . We willen ook nagaan hoeveel dit zal kosten. Duurtijd en procedure van de studie
De totale duurtijd van de studie bedraagt 36 weken: de eerste 10 weken wordt een programma aangeboden ter verbetering van de levensstijl en van week 11 tot en met 36 (= 6 maand) is er nog een opvolgingsperiode. Het programma bestaat uit 3 onderdelen: •
Groepssessies:
Er zal u worden gevraagd om deel te nemen aan 10 groepssessies over thema’s die met lichaamsbeweging en voedingsgewoonten te maken hebben. Deze sessies zullen gedurende 10 weken 1 X per week doorgaan in het initiatief voor beschut wonen. Elke sessie zal ongeveer 1 à 1,5 uur duren. De sessies worden gegeven door woonbegeleiders verbonden aan het initiatief voor beschut wonen waar u verblijft. •
Geleide lichaamsbeweging:
Gedurende dezelfde periode van 10 weken zal 1 X per week een wandelsessie in groep doorgaan. Elke wandeling zal 30 minuten duren en wordt ook begeleid door 1 of meerdere woonbegeleiders van beschut wonen. •
Individuele opvolging:
Gedurende dezelfde periode van 10 weken zal uw (individuele) begeleider tijdens het wekelijks contact samen met u opvolgen hoe de deelname aan de verschillende sessies verloopt. Voor het begin van de studie en op het einde van de eerste 10 weken zullen een aantal gegevens worden verzameld en zal u worden gevraagd om een aantal vragenlijsten in te vullen. Op het einde van de studie (= na 36 weken) zullen deze gegevens nog eens worden verzameld en zal u opnieuw worden gevraagd om de vragenlijsten in te vullen. Indien u dat wenst zult u de vragenlijsten samen met uw begeleider kunnen invullen.
2
De volgende gegevens zullen worden verzameld: •
• • •
•
Op de 3 tijdstippen (zoals hierboven beschreven) zal uw lichaamsgewicht en vetmassa worden bepaald door een onderzoeker van de Universiteit Gent. Uw vetmassa wordt automatisch bepaald op het moment dat u op de weegschaal staat om uw lichaamsgewicht te bepalen Bij aanvang van de studie zal uw lengte worden gemeten door een onderzoeker van de Universiteit Gent Op de 3 tijdstippen zal uw buikomtrek worden gemeten (met gebruik van een lintmeter) door een onderzoeker van de Universiteit Gent Op de 3 tijdstippen zoals hierboven beschreven zal u worden gevraagd om een aantal vragenlijsten in te vullen in verband met uw voedingsgewoonten, mate van lichaamsbeweging, kwaliteit van leven en de mate van psychiatrische kwetsbaarheid. Op de 3 tijdstippen zoals hierboven beschreven zal u worden gevraagd om gedurende 7 dagen een pedometer te dragen. Een pedometer of stappenteller is een apparaatje dat het aantal stappen telt dat wordt gezet. Bij aanvang van de studie zal de nodige toelichting worden gegeven over het correct gebruik van de stappenteller.
Vertrouwelijkheid
De onderzoekers zullen de verkregen gegevens vertrouwelijk behandelen. De deelnemer krijgt de garantie dat er geen herkenbare informatie aan derden wordt doorgegeven. De resultaten worden vertrouwelijk in een algemene vorm gerapporteerd. Als u akkoord gaat om aan deze studie deel te nemen zullen uw persoonlijke en klinische gegevens tijdens deze studie worden verzameld. In overeenstemming met de Belgische wet van 8 december 1992 en de Belgische wet van 22 augustus 2002 zal uw persoonlijke levenssfeer worden gerespecteerd en zal u toegang krijgen tot de verzamelde gegevens. Risico en verzekering
De waarschijnlijkheid dat u door deelname aan deze studie enige schade ondervindt, is extreem laag. Indien dit toch zou voorkomen, wat echter zeer zeldzaam is, werd een verzekering afgesloten conform de Belgische wet van 7 mei 2004, die deze mogelijkheid dekt. Deze studie werd goedgekeurd door de Onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie.
3
Deelname en beëindiging
U kan weigeren om deel te nemen aan de studie, en u kunt zich op elk ogenblik terugtrekken uit de studie zonder dat u hiervoor een reden moet opgeven en zonder dat dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op uw verdere relatie met de onderzoeker, noch met de directie en personeel van de instelling.
Als u wenst deel te nemen, vragen wij u om bijgevoegd toestemmingsformulier te ondertekenen. Als er letsel optreedt tengevolge van de studie, of als U aanvullende informatie wenst over de studie of over uw rechten en plichten, kunt U in de loop van de studie op elk ogenblik contact opnemen met onderstaande personen. Wij willen u alvast van harte danken om deelname aan deze studie in overweging te nemen. Met vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Lieven Annemans
Drs. Nick Verhaeghe
Universiteit Gent Vakgroep maatschappelijke Gezondheidkunde De Pintelaan 185 9000 Gent Tel.: 09/332 01 60 (Nick Verhaeghe) e-mail:
[email protected]
4
TOESTEMMINGSFORMULIER DOELTREFFENDHEID EN KOSTEN VAN HET BEVORDEREN VAN LICHAAMSBEWEGING EN VOEDINGSGEWOONTEN BIJ PERSONEN DIE IN BESCHUT WONEN VERBLIJVEN
Ik verklaar dat ik schriftelijk werd ingelicht over de achtergrond, het doel, de duurtijd en de procedure van de studie, het respecteren van de privacy en verzekering. Mijn deelname aan dit onderzoek is geheel vrijwillig. Ik verklaar dat ik schriftelijk werd ingelicht dat ik mij op elk ogenblik kan terugtrekken uit de studie zonder dat hiervoor een reden moet worden opgegeven en zonder dat dit op enigerlei wijze een invloed zal hebben op de verdere relatie met de onderzoekers, noch met de directie van de instelling. Men heeft mij ingelicht over het bestaan van een verzekeringspolis in geval er letsel zou ontstaan dat aan de studieprocedures is toe te schrijven.
Hierbij bevestig ik, ondergetekende, vrijwillig toestemming te geven voor deelname aan deze studie.
NAAM DEELNEMER: …………………………………………………………………………………………………………………. NAAM BESCHUT WONEN:…………………………………………………………………………………………………………. ADRES: ……………………………………………………………………………………………………………………………………… DATUM: …./…./…. HANDTEKENING
5
Ik bevestig dat ik de aard, het doel, en de te voorziene effecten van de studie heb uitgelegd aan de bovenvermelde vrijwilliger. De vrijwilliger stemde toe om deel te nemen door zijn/haar persoonlijk gedateerde handtekening te plaatsen.
Naam van de persoon die voorafgaande uitleg heeft gegeven:
_________________________________________
Datum:
_________________________________________
Handtekening:
6
BIJLAGE 2: Sociodemografische vragenlijst
ID-nummer deelnemer:
datum van vandaag:
/
STUDIE “DOELTREFFENDHEID EN KOSTEN VAN HET BEVORDEREN VAN LICHAAMSBEWEGING EN VOEDINGSGEWOONTEN BIJ PERSONEN DIE IN BESCHUT WONEN VERBLIJVEN”
VRAGENLIJST “Sociodemografische gegevens” en “gebruik van gezondheidszorgdiensten”
PERSOONSGEGEVENS
1. Wat is uw geslacht?
Ο man Ο vrouw
2. Wat is uw leeftijd (in jaar)?
…………………. jaar
1
/
3. Hoelang verblijft u reeds in beschut wonen (in jaren en maanden)?
Indien u op vandaag nog geen jaar in beschut wonen verblijft gelieve dan het aantal maanden in te vullen
…………………. jaar en …………………. maanden
4. Huidige burgerlijke staat
Ο alleenstaand Ο gehuwd / samenwonend Ο gescheiden Ο weduwe / weduwnaar
5. Huidige woonsituatie
Ο alleenwonend Ο samenwonend met andere bewoners Ο samenwonend met partner
TEWERKSTELLING 6. Bent u momenteel tewerkgesteld?
Ο ja, in het gewone arbeidscircuit Ο ja, in een beschutte of sociale werkplaats Ο ja, in arbeidszorg Ο ja, andere, namelijk: ………………………………………………………….. Ο nee
2
GEBRUIK VAN TABAK
7. Hebt u ooit dagelijks of bijna dagelijks gerookt (sigaretten, sigaren, pijpen…), voor minstens 1 jaar?
Ο ja Ο nee
8.Rookt u nu?
Ο neen helemaal niet → GA AUB NAAR VRAAG 10 Ο ja, af en toe Ο ja, alle dagen
9. Hoeveel sigaretten, sigaren/cigarillo’s, pijptabak of andere rookt u gemiddeld per dag?
In te vullen als u bij de vorige vraag “alle dagen” of “af en toe” hebt ingevuld
Soort tabak
Aantal per dag
sigaretten sigaren/cigarillo’s pijptabak
andere, namelijk:…………………….
3
GEBRUIK VAN ALCOHOL
10. Drinkt u alcohol (bier, wijn, likeuren, sterke drank of andere alcohol)?
Ο nooit → GA AUB NAAR VRAAG 12 Ο minder dan 1 keer per maand Ο enkele keren per maand Ο tussen 2 en 6 dagen per week Ο dagelijks
11. Hoeveel glazen drinkt u per dag in een doorsnee week?
In te vullen als u bij de vorige vraag “minder dan 1 keer per maand”, “ enkele keren per maand”, “ tussen 2 en 6 dagen per week” of “ dagelijks” hebt ingevuld.
bier
wijn
likeur
Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag Zaterdag Zondag
4
sterke drank
andere
CONTACT MET MEDEBEWONERS, FAMILIE EN/OF VRIENDEN
12. Hoe dikwijls heeft u contact met medebewoners?
Ο regelmatig (meerdere keren per week) Ο af en toe (meerdere keren per maand) Ο soms (1 keer per maand) Ο zelden (paar keer per jaar) Ο nooit
13. Hoe dikwijls heeft u contact met familieleden?
Ο regelmatig (meerdere keren per week) Ο af en toe (meerdere keren per maand) Ο soms (1 keer per maand) Ο zelden (paar keer per jaar) Ο nooit
14. Hoe dikwijls heeft u contact met vrienden? (uw medebewoners niet meegeteld)
Ο regelmatig (meerdere keren per week) Ο af en toe (meerdere keren per maand) Ο soms (1 keer per maand) Ο zelden (paar keer per jaar) Ο nooit
5
MEDICATIEGEBRUIK
15.Gelieve in onderstaande tabel de medicatie die u momenteel neemt in te vullen
Deze vraag kunt u eventueel laten invullen door uw (individueel) begeleider of samen invullen NAAM + DOSIS
VORM
DOSERING/DAG
Bv. Haldol 2 mg
tabletten
4 mg (2X2 mg)
NAAM + DOSIS:
gelieve in deze kolom de naam + de eenheidsdosis zoals vermeld op de verpakking te noteren
VORM:
gelieve in deze kolom de vorm van het geneesmiddel te noteren (bv. tabletten, ampullen, druppels)
DOSERING/DAG: gelieve in deze kolom de dosis die u dagelijks dient in te nemen te noteren
6
GEBRUIK VAN GEZONDHEIDSDIENSTEN
Raadpleging behandelend psychiater 16. Heeft u in de voorbije maand (= tussen vandaag en 1 maand terug) uw behandelend psychiater geraadpleegd ?
Ο ja Ο nee 17. Indien ja, hoeveel keer heeft u gedurende de voorbije maand uw behandelend psychiater geraadpleegd (enkel voor uzelf, niet voor anderen) ?
………. keer
Raadpleging huisarts 18. Heeft u in de voorbije maand (= tussen vandaag en 1 maand terug) uw huisarts geraadpleegd ?
Ο ja Ο nee 19. Indien ja, hoeveel keer heeft u gedurende de voorbije maand uw huisarts geraadpleegd (enkel voor uzelf, niet voor anderen) ?
Huisbezoek bij u thuis
………. keer
Op het kabinet van de huisarts
………. keer
Verpleegkundige zorgen 20. Heeft u in de voorbije maand (= tussen vandaag en 1 maand terug) verpleegkundige zorgen nodig gehad buiten een ziekenhuis?
Ο ja Ο nee 7
21. Indien ja, omwille van welke reden en hoeveel keer ?
Reden
Aantal keer (bv. dagelijks, 3 X/week)
Andere gezondheidszorgverstrekkers (diëtist, psycholoog, kinesist…) 22. heeft u in de voorbije maand (= tussen vandaag en 1 maand terug) een andere gezondheidszorgverstrekker geraadpleegd ?
Ο ja Ο nee
23. Indien ja, welke gezondheidszorgverstrekker en hoeveel keer ? Gezondheidszorgverstrekker
Aantal keer
8
MEDISCHE ONDERZOEKEN/BEHANDELING
Medische onderzoeken 24. Heeft u in de voorbije maand (= tussen vandaag en 1 maand terug) medische onderzoeken ondergaan ?
Ο ja Ο nee
25. Indien ja, gelieve onderstaande tabel in te vullen
Soort onderzoek
Reden voor het onderzoek
9
Aantal keer
Opname in het ziekenhuis
26. Bent u in de afgelopen 3 maand in het ziekenhuis opgenomen geweest ?
Ο ja Ο nee
27. Indien ja, gelieve onderstaande tabel in te vullen Opname Reden 1
Aantal dagen
Heelkundige ingreep Ja Ο / Nee Ο
2
Ja Ο / Nee Ο
3
Ja Ο / Nee Ο
4
Ja Ο / Nee Ο
5
Ja Ο / Nee Ο
6
Ja Ο / Nee Ο
7
Ja Ο / Nee Ο
8
Ja Ο / Nee Ο
9
Ja Ο / Nee Ο
10
Ja Ο / Nee Ο
10
Daghospitalisatie
28. Bent u in de afgelopen 3 maand opgenomen in daghospitalisatie in het ziekenhuis (= zonder overnachting)
Ο ja Ο nee
29. Indien ja, gelieve onderstaande tabel in te vullen Opname Reden 1
Heelkundige ingreep Ja Ο / Nee Ο
2
Ja Ο / Nee Ο
3
Ja Ο / Nee Ο
4
Ja Ο / Nee Ο
5
Ja Ο / Nee Ο
6
Ja Ο / Nee Ο
7
Ja Ο / Nee Ο
8
Ja Ο / Nee Ο
9
Ja Ο / Nee Ο
10
Ja Ο / Nee Ο
Wil AUB de ingevulde vragenlijst aan uw (individuele) begeleider bezorgen
WIJ DANKEN U VAN HARTE VOOR UW MEDEWERKING AAN DEZE STUDIE
11
BIJLAGE 3: International Physical Activity Questionnaire (IPAQ)
ID-nummer deelnemer:
datum van vandaag:
/
/
STUDIE “DOELTREFFENDHEID EN KOSTEN VAN HET BEVORDEREN VAN LICHAAMSBEWEGING EN VOEDINGSGEWOONTEN BIJ PERSONEN DIE IN BESCHUT WONEN VERBLIJVEN”
Internationale Vragenlijst in verband met Fysieke Activiteiten Lange versie voor de laatste zeven dagen Wij willen onderzoeken welke lichaamsbeweging mensen doen in hun dagelijks leven. De vragen gaan over de fysieke activiteit die u in de laatste 7 dagen hebt gedaan. Er zitten vragen bij over de lichaamsbeweging op uw werk, over uw verplaatsingen, over uw werk in huis en in de tuin, en over uw vrije tijd in verband met ontspanning, lichaamsbeweging en sport. Uw antwoorden zijn belangrijk. Gelieve alle vragen te beantwoorden, zelfs als u vindt dat u niet erg actief bent.
Een toelichting bij het beantwoorden van de volgende vragen: ♦ zware fysieke activiteiten verwijzen naar activiteiten die een zware lichamelijke inspanning vereisen en waarbij u veel sneller en dieper ademt dan normaal. ♦ matige fysieke activiteiten verwijzen naar activiteiten die een matige lichamelijke inspanning vereisen en waarbij u iets sneller en dieper ademt dan normaal.
1
Deel 1: Fysieke activiteiten tijdens uw werk Deel 1 gaat over uw werk. Onder werk verstaan we: betaald werk, werk op de boerderij, vrijwilligerswerk, studiewerk en ander onbetaald werk dat u buitenshuis verricht heeft. Thuiswerk zoals huishoudelijk werk, tuinieren, klusjes en gezinstaken horen hier niet bij. Dat komt aan bod in deel 3. 1a
Hebt u momenteel een baan of doet u onbetaald werk buitenshuis?
Ja Nee (Ga naar Deel 2: Vervoer)
De volgende vragen handelen over alle fysieke activiteiten die u gedaan heeft in de laatste zeven dagen als deel van uw betaald of onbetaald werk. De verplaatsing van en naar het werk hoort hier niet bij. Het gaat hier alleen om de fysieke activiteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk gedaan heeft. 1b
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zware fysieke activiteiten gedaan zoals zwaar tilwerk, spitten, bouwwerken of trappen oplopen als deel van uw werk? ________ dagen per week
1c
Geen (Ga naar vraag 1d.)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan zware fysieke activiteiten als deel van uw werk? ____ uur ___ minuten /dag
1d
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals het dragen van lichte lasten als deel van uw werk? ________ dagen per week
1e
Geen (Ga naar vraag 1f.)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten als deel van uw werk? ____ uur ___ minuten /dag
2
1f
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk als deel van uw werk Opgelet, de verplaatsing te voet van en naar het werk hoort hier niet bij ! ________ dagen per week
1g
Geen (Ga naar Deel 2: Vervoer)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld als deel van uw werk ? ____ uur ___ minuten /dag
1h
Indien u gewandeld heeft als deel van uw werk, in welk tempo was dat dan meestal ? Heeft u gewandeld u in :
een hoog tempo? een middelmatig tempo? een laag tempo?
Deel 2: Fysieke activiteiten die verband houden met vervoer Nu volgen enkele vragen over hoe u zich verplaatst heeft naar het werk, om boodschappen te doen, naar de film te gaan enzovoort. 2a
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zich verplaatst met een motorvoertuig zoals de trein, de bus, de wagen of de tram? ________ dagen per week
2b
Geen (Ga naar vraag 2c)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan verplaatsingen met de wagen, de bus, de trein of een ander motorvoertuig? ____ uur ___ minuten / dag
3
Denk nu alleen aan het fietsen en het wandelen dat u gedaan heeft om naar het werk te gaan, te winkelen of gewoon om ergens heen te gaan. 2c
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gefietst gedurende minstens 10 minuten aan één stuk om ergens heen te gaan? ________ dagen per week.
2d
Geen (Ga naar vraag 2f)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gefietst om ergens heen te gaan ? ____ uur ___ minuten /dag
2e
Als u zich verplaatst heeft per fiets, in welk tempo was dat dan meestal ? Heeft u gefietst in :
2f.
een hoog tempo een middelmatig tempo of een laag tempo
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk om ergens heen te gaan ? ________ dagen per week
2g
Geen (Ga naar Deel 3: Huishoudelijk Werk, Klusjes en Gezinstaken)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld om ergens heen te gaan ? ____ uur ___ minuten /dag
2h
Als u gewandeld heeft om ergens heen te gaan, in welk tempo was dat dan meestal ? Heeft u gewandeld in :
een hoog tempo een middelmatig tempo of een laag tempo
4
Deel 3. Huishoudelijk werk, klusjes en gezinstaken Dit deel gaat over de fysieke activiteiten die u in de laatste zeven dagen gedaan heeft in en rond het huis, bijvoorbeeld huishoudelijk werk, tuinieren, onderhoudswerk of voor het gezin zorgen. Nogmaals, denk alleen aan die fysieke activiteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk verricht heeft. 3a
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zware fysieke activiteiten gedaan zoals zwaar tilwerk, houthakken, sneeuwruimen of spitten in de tuin of moestuin ? ________ dagen per week
3b
Geen (Ga naar vraag 3c)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan zware fysieke activiteiten in de tuin of moestuin ? ____ uur ___ minuten /dag
3c
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals lichte lasten dragen, ruiten wassen, vegen of harken in de tuin of moestuin ? ________ dagen per week
3d
Geen (Ga naar vraag 3e)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten in de tuin of moestuin ? ____ uur ___ minuten /dag
3e
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals lichte lasten dragen, ruiten wassen, vloeren schrobben of vegen binnenshuis ? ________ dagen per week
Geen (Ga naar Deel 4: Fysieke Activiteiten die verband houden met Sport, Ontspanning en Vrije Tijd)
5
3f
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten binnenshuis? ____ uur ___ minuten /dag
Deel 4: Fysieke activiteiten die verband houden met sport, ontspanning en vrije tijd Dit deel gaat over alle fysieke activiteiten die u de laatste zeven dagen gedaan heeft, maar dan uitsluitend als recreatie, sport, training of vrijetijdsbesteding. Nogmaals, denk alleen aan die fysieke activiteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk verricht heeft. Gelieve geen activiteiten mee te rekenen die u reeds vermeld hebt. 4a
Zonder het wandelen dat u reeds vermeld hebt, op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk in uw vrije tijd ? ________ dagen per week
4b
Geen (Ga naar vraag 4d)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld in uw vrije tijd ? ____ uur ___ minuten /dag
4c
Als u gewandeld heeft in uw vrije tijd, in welk tempo was dat dan meestal? Heeft u gewandeld in :
4d
een hoog tempo een middelmatig tempo of een laag tempo
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u zware fysieke activiteiten gedaan zoals bijvoorbeeld aerobics, lopen, snel fietsen, snel zwemmen of andere intense activiteiten, in uw vrije tijd ? ________ dagen per week
Geen (Ga naar vraag 4f)
6
4e
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan zware fysieke activiteiten in uw vrije tijd? ____ uur ___ minuten /dag
4f
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige fysieke activiteiten gedaan zoals bijvoorbeeld fietsen aan een middelmatig tempo, zwemmen aan een middelmatig tempo, tennis dubbelspel of andere activiteiten aan een matige intensiteit, in uw vrije tijd ? ________ dagen per week
4g
Geen (Ga naar Deel 5: De tijd die u zittend doorbrengt)
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteedt aan matige fysieke activiteiten in uw vrije tijd? ____ uur ___ minuten /dag
Deel 5: De tijd die u zittend doorbrengt De laatste vragen gaan over de tijd die u de laatste zeven dagen zittend doorbracht op het werk, thuis, tijdens studiewerk of in uw vrije tijd. Hierbij hoort ook de tijd dat u achter een bureau zat, bezoek kreeg, zat te lezen, of naar televisie zat of lag te kijken. De tijd die u zittend doorbracht in een motorvoertuig, die u reeds vermeld hebt, komt hier niet in aanmerking. 5a
Hoeveel tijd heeft u gemiddeld gezeten op een weekdag, in de laatste zeven dagen ? ____ uur ___ minuten /dag
5b
Hoeveel tijd heeft u gemiddeld gezeten op een weekenddag, in de laatste zeven dagen ? ____ uur ___ minuten /dag
Wil AUB de ingevulde vragenlijst aan uw (individuele) begeleider bezorgen
WIJ DANKEN U VAN HARTE VOOR UW MEDEWERKING AAN DEZE STUDIE
7
BIJLAGE 4: Health Survey Short Form (SF-36)
ID-nummer deelnemer:
datum van vandaag:
/
/
STUDIE “DOELTREFFENDHEID EN KOSTEN VAN HET BEVORDEREN VAN LICHAAMSBEWEGING EN VOEDINGSGEWOONTEN BIJ PERSONEN DIE IN BESCHUT WONEN VERBLIJVEN”
HEALTH SURVEY SF-36 VRAGENLIJST
Gelieve elke vraag te beantwoorden door het juiste hokje aan te vinken. Wanneer u twijfelt over het antwoord gelieve dan het antwoord aan te duiden dat het meest van toepassing is
1. Wat vindt u, over het algemeen genomen, van uw gezondheid? uitstekend zeer goed goed matig slecht
1
2. In vergelijking met een jaar geleden, hoe zou u nu uw gezondheid in het algemeen beoordelen? veel beter dan een jaar geleden iets beter dan een jaar geleden ongeveer hetzelfde als een jaar geleden iets slechter dan een jaar geleden veel slechter dan een jaar geleden
3. De volgende vragen gaan over uw dagelijkse bezigheden. Wordt u door uw gezondheidstoestand op dit moment beperkt bij deze bezigheden? Zo ja, in welke mate?
A Forse inspanningen zoals hardlopen, zware voorwerpen optillen, inspannend sporten B Matige inspanningen zoals het verplaatsen van een tafel, stofzuigen, fietsen C Tillen of boodschappen dragen D Een paar trappen oplopen E Eén trap oplopen F Buigen, knielen of bukken G Meer dan een kilometer lopen H Een halve kilometer lopen I Honderd meter lopen J Uzelf wassen of aankleden
Ja, ernstig beperkt
Ja, een beetje beperkt
Nee, helemaal niet beperkt
4. Had u, door de mate van uw lichamelijke gezondheid, de afgelopen 4 weken één van de volgende problemen bij uw werk of andere dagelijkse bezigheden?
A U heeft minder tijd kunnen besteden aan werk of andere bezigheden B U heeft minder bereikt dan u zou willen C U was beperkt in het soort werk of het soort bezigheden D U had moeite met het werk of andere bezigheden (het kostte u bijvoorbeeld extra inspanning)
2
ja
nee
5. Had u, ten gevolge van een emotioneel probleem (bijvoorbeeld doordat u zich depressief of angstig voelde) de afgelopen 4 weken één van de volgende problemen bij uw werk of andere bezigheden?
A U heeft minder tijd kunnen besteden aan werk of andere bezigheden B U heeft minder bereikt dan u zou willen C U heeft het werk of andere bezigheden niet zo zorgvuldig gedaan als u gewoon bent
Ja
nee
6. In hoeverre hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen u de afgelopen 4 weken belemmerd in uw normale sociale bezigheden met gezin, vrienden, buren of anderen? helemaal niet enigszins nogal veel heel erg veel
7. Hoeveel pijn had u de afgelopen 4 weken? geen heel licht licht nogal ernstig heel ernstig
3
8. In welke mate heeft pijn u de afgelopen 4 weken belemmerd bij uw normale werkzaamheden (zowel werk buitenshuis als huishoudelijk werk)? helemaal niet een klein beetje nogal veel heel erg veel
9. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken:
A Voelde u zich levenslustig? B Voelde u zich erg zenuwachtig? C Zat u zo in de put dat niets u kon opvrolijken? D Voelde u zich kalm en rustig? E Voelde u zich energiek? F Voelde u zich neerslachtig en somber? G Voelde u zich uitgeblust? H Voelde u zich gelukkig? I Voelde u zich moe?
voortdurend
meestal
vaak
soms
zelden
nooit
4
10. Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of uw emotionele problemen gedurende de afgelopen 4 weken uw sociale activiteiten (zoals bezoek aan vrienden of naaste familieleden) belemmerd? voortdurend meestal soms zelden nooit
11. Gelieve het antwoord te kiezen dat het beste weergeeft hoe juist of onjuist u elk van de volgende uitspraken voor uzelf vindt?
Volkomen Grotendeels juist juist
Weet ik niet
Grotendeels onjuist
Volkomen onjuist
A Ik lijk gemakkelijker ziek te worden dan andere mensen B Ik ben net zo gezond als andere mensen die ik ken C Ik verwacht dat mijn gezondheid achteruit zal gaan D Mijn gezondheid is uitstekend
Wil AUB de ingevulde vragenlijst aan uw (individuele) begeleider bezorgen
WIJ DANKEN U VAN HARTE VOOR UW MEDEWERKING AAN DEZE STUDIE
5
BIJLAGE 5: Brief Symptom Inventory (BSI)
ID-nummer deelnemer:
datum van vandaag:
/
STUDIE “DOELTREFFENDHEID EN KOSTEN VAN HET BEVORDEREN VAN LICHAAMSBEWEGING EN VOEDINGSGEWOONTEN BIJ PERSONEN DIE IN BESCHUT WONEN VERBLIJVEN”
Brief Symptom Inventory vragenlijst (BSI)
Hieronder staat een lijst met problemen die mensen kunnen hebben. Lees ieder probleem zorgvuldig door en omcirkel het cijfer dat het beste weergeeft in hoeverre u last had van dat probleem gedurende de afgelopen week inclusief vandaag.
Verklaring van de cijfers: 0 1 2 3 4
Helemaal niet Een beetje Nogal Tamelijk veel Heel veel
1
/
Hoeveel last had u in de afgelopen week van...
1 Zenuwachtigheid of beverigheid 2 Duizeligheid of moeite je evenwicht te bewaren 3 Het idee dat een ander je gedachten kan beïnvloeden 4 Het gevoel dat de meeste van je problemen aan anderen te wijten zijn 5 Moeite iets te onthouden 6 Je snel aan iets ergeren 7 Pijn op de borst of het hart 8 Angstig zijn op open pleinen of grote ruimten 9 Gedachten aan zelfmoord 10 Het gevoel dat de meeste mensen niet te vertrouwen zijn 11 Weinig eetlust 12 Zomaar plotseling bang worden 13 Woede-uitbarstingen die je niet kan beheersen 14 Je eenzaam voelen, zelfs als je in gezelschap bent 15 Je geblokkeerd voelen in het afkrijgen van dingen 16 Je eenzaam voelen 17 Je somber voelen 18 Geen interesse kunnen opbrengen voor dingen 19 Bang zijn 20 Gauw gekwetst of geraakt zijn 21 Het gevoel dat mensen onvriendelijk zijn en je niet mogen 22 Je tegenover anderen de mindere voelen 23 Misselijk of je maag van streek 24 Het gevoel dat je in de gaten gehouden wordt of dat er over je gepraat wordt achter je rug 25 Moeite met in slaap vallen 26 Alles wat je doet steeds maar moeten controleren 27 Moeite met beslissingen nemen 28 Bang zijn om te reizen met bus, trein of tram 29 Benauwd, moeite met ademhalen 30 Opvliegers of koude rillingen 31 Bepaalde dingen, plaatsen of activiteiten vermijden omdat je er angstig van wordt 2
0 0 0 0
1 1 1 1
2 2 2 2
3 3 3 3
4 4 4 4
0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
0 0 0
1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4
32 Helemaal van je apropos zijn (de draad van je gedachten kwijt raken) 33 Gevoelloosheid of tintelingen in bepaalde lichaamsdelen 34 Het idee dat je zondig bent en gestraft moet worden 35 Je hopeloos voelen over de toekomst 36 Concentratie problemen 37 Je slap of zwak voelen ergens in je lichaam 38 Je gespannen en opgefokt voelen 39 Gedachten aan sterven of aan de dood 40 De aandrang hebben iemand te slaan, te verwonden of pijn te doen 41 De aandrang hebben om met dingen te gooien of ze stuk te slaan 42 Je erg verlegen voelen in gezelschap 43 Je niet op je gemak voelen in menigten 44 Je met niemand nauw verbonden voelen 45 Aanvallen van angst of paniek 46 Snel ruzie krijgen 47 Je nerveus voelen als je alleen en verlaten bent 48 Het gevoel dat anderen je prestaties niet voldoende 49 Je zo rusteloos voelen dat je niet stil kan blijven zitten 50 Het gevoel dat je niets waard bent 51 Het gevoel dat anderen misbruik van je maken als je niet oppast 52 Je schuldig voelen 53 De gedachte dat je psychisch wat mankeert
0
1
2
3
4
0
1
2
3
4
0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4
0
1
2
3
4
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3
4 4 4 4 4 4 4 4 4 4
0 0
1 1
2 2
3 3
4 4
Wil AUB de ingevulde vragenlijst aan uw (individuele) begeleider bezorgen
WIJ DANKEN U VAN HARTE VOOR UW MEDEWERKING AAN DEZE STUDIE
3
BIJLAGE 6: Informatie- en invulformulier voor de stappentellers
STUDIE “DOELTREFFENDHEID EN KOSTEN VAN HET BEVORDEREN VAN LICHAAMSBEWEGING EN VOEDINGSGEWOONTEN BIJ PERSONEN DIE IN BESCHUT WONEN VERBLIJVEN”
Betreft: uitleg in verband met het gebruik van de pedometer
Geachte Heer, Mevrouw, U heeft zich opgegeven als deelnemer aan de studie “doeltreffendheid en kosten van het bevorderen van lichaamsbeweging en voedingsgewoonten bij personen die in beschut wonen verblijven”. Een onderdeel van de studie bestaat uit het dragen van een pedometer of stappenteller. Langs deze weg willen wij u de nodige informatie geven in verband met het juist gebruik van de pedometer. Een pedometer is een klein toestel dat het aantal stappen telt dat een persoon zet. Het reageert op verticale (op- en-neer) bewegingen. Telkens als een voet de grond raakt, zal de pedometer een stap registreren. De pedometer wordt ter hoogte van de heup gedragen door de meter vast te klikken aan de kledij (broeksriem, broekband, rokband). Het beveiligingsriempje met metalen pinnetje wordt eveneens vastgemaakt aan de kledij zodat men de pedometer niet verliest (zie foto).
FOUT
JUIST
1
Het is de bedoeling dat de pedometer elke ochtend wordt aangedaan en dat het aantal stappen met de resetknop op 0 wordt gezet. De pedometer wordt een hele dag aangehouden, zodat men op het einde van de dag, voor het slapengaan, het totaal aantal stappen van die dag kan aflezen op het schermpje. Dit getal wordt op het bijgevoegde registratieblad genoteerd. Let er dus op dat de pedometer overdag niet per ongeluk op nul wordt gezet. De pedometer kan altijd worden gedragen: tijdens het wandelen, joggen, winkelen, schoonmaken, sporten, … De pedometer is echter niet waterbestendig. Zorg er dus voor dat de pedometer nooit in contact komt met water: neem de pedometer af om te douchen, een bad te nemen of te zwemmen. We willen u vragen om de pedometer gedurende 3 keer 7 dagen te dragen: • • •
Periode 1: 7 opeenvolgende dagen in februari 2011 Periode 2: 7 opeenvolgende dagen in mei 2011 Periode 3: 7 opeenvolgende dagen in november 2011
Na elke periode mag u het ingevulde registratieblad afgeven aan uw (individueel) begeleider. Deze zorgt er dan voor dat dit registratieblad aan de onderzoekers van de Universiteit Gent wordt bezorgd. Indien u nog vragen heeft kunt u altijd terecht bij uw individueel begeleider of bij Nick Verhaeghe van de Universiteit Gent op het nummer 09/332.01.60 of per mail:
[email protected] We willen u alvast van harte danken voor uw medewerking aan de studie!
Met vriendelijke groeten,
Prof. Dr. Lieven Annemans
Drs. Nick Verhaeghe
2
3