UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013
Wat is de impact van de vergrijzing aan de vraagzijde van de zorgsector Analyse van de toekomstige vraag/ behoefte
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg
Door Véronique Ceulemans
Promotor: Prof. dr. Philippe Duyck Begeleider: dhr. Koen Michiels
UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2012-2013
Wat is de impact van de vergrijzing aan de vraagzijde van de zorgsector? Analyse van de toekomstige vraag/ behoefte
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg
Door Véronique Ceulemans
Promotor: Prof. dr. Philippe Duyck Begeleider: dhr. Koen Michiels
Abstract De demografische vergrijzing en ontgroening van de Belgische bevolking weerspiegelt zich in de verpleegkundige beroepsgroep. In het Waasland is de gemiddelde leeftijd van de verpleegkundige 42,5 jaar. Slechts 41,6 procent van de verpleegkundigen zijn jonger dan 40 jaar. Het aantal verpleegkundigen die binnen afzienbare tijd de pensioengerechtigde leeftijd bereiken creëert een vervangingsvraag aan de vraagzijde van de zorgsector. In dit onderzoek is de vervangingsvraag ten gevolge van de vervroegde pensioengerechtigde leeftijd geanalyseerd voor de periode ‘2013-2030’ voor de verschillende subsectoren (algemeen ziekenhuis, geestelijke gezondheidszorg, woonzorgcentra en thuisverpleging). Tegen 2030 wordt er voor de regio een vervangingsvraag van 600.7 FTE verwacht of 45,2 procent van de huidige actieve verpleegkundigen. Er zijn significante (p<0.001) verschillen in het percentage vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen voor de verschillende subsectoren. Voornamelijk de ouderenzorg en thuiszorg zijn de sectoren die de grootste uitdagingen tegemoet gaan de komende jaren. De omvangrijke vervangingsvraag en expansie van de sector vragen een adequaat beleid in tijden waarin er een tekort is aan verpleegkundigen. De stijgende complexiteit van zorg en het gebruik van hoogtechnologische ontwikkelingen, vragen de nodige competenties. Deze evoluties en een vervangingsvraag, waarvan het aandeel bachelor verpleegkundigen hoger ligt dan gegradueerde, vragen een instroom van jonge hoog gekwalificeerde verpleegkundigen. Een meersporenbeleid is een noodzaak om een garantie te kunnen bieden voor een kwaliteitsvolle zorg in de toekomst.
“Aantal woorden masterproef: 12 719 (exclusief bijlagen en bibliografie)”
Inhoudstafel 1.
Inleiding .............................................................................................................................. 1
2.
Probleemstelling ................................................................................................................. 3
3.
Doelstelling ......................................................................................................................... 5
4.
Theoretische achtergrond .................................................................................................... 6 4.1 Demografische dimensie .................................................................................................. 6 4.1.1 Algemeen overzicht van de leeftijdsstructuur van de Belgische bevolking tussen 2010-2060 en demografische indicatoren ........................................................................... 6 4.2
De vergrijzing en de zorgsector, analyse van de toekomstige vraag ........................... 9
4.2.1
De uitbreidingsvraag ............................................................................................ 9
4.2.2
De vervangingsvraag .......................................................................................... 12
4.3
Situatieschets vraag en aanbod van verpleegkundigen .............................................. 14
4.3.1 Het verpleegkundig beroep een knelpuntberoep...................................................... 15 4.3.2 Is er een tekort aan verpleegkundigen? .................................................................... 18 4.3.3 Evolutie van de instroom en doorstroom van verpleegkundigen naar de verschillende subsectoren ................................................................................................. 22 5.
Onderzoek ......................................................................................................................... 26 5.1 Inleiding .......................................................................................................................... 26 5.2 Methode .......................................................................................................................... 27 5.2.1 Analysemethode ....................................................................................................... 31 5.3 Resultaten ....................................................................................................................... 32 5.3.1 Algemene beschrijving van de onderzoekspopulatie ............................................... 32 5.3.2 Geslacht .................................................................................................................... 39 5.3.3 Leeftijdsstructuur ..................................................................................................... 40 5.3.4 Kwalificatie .............................................................................................................. 43
5.3.5 Jobtime ..................................................................................................................... 45 5.3.6 Analyse van de vervangingsvraag van pensioengerechtigde verpleegkundigen, periode 2013-2030. ........................................................................................................... 49 6.
Discussie ........................................................................................................................... 61
7.
Conclusie en relevantie voor de praktijk .......................................................................... 66
8.
Bronnen ............................................................................................................................. 70
Bijlagen ........................................................................................................................................ Bijlage 1:Geprojecteerde tendensen met betrekking tot het aantal ouderen in residentiële zorg, België 2010-2025 volgens verschillende scenario’s. ...................................................... Bijlage 2: Vervangingsvraag (55-plussers), uitbreidingsvraag en totale vraag naar bedrijfstak (België; 2006-2010 en simulatie 2010-2014) ......................................................... Bijlage 3: De voornaamste oorzaak van het knelpuntkarakter van de verpleegkundige .......... Bijlage 4: Evolutie HBO5 en bacheloropleiding 1980-2012.................................................... Bijlage 5: Informed consent ..................................................................................................... Bijlage 6: Erkende bedden per setting ...................................................................................... Bijlage 7: Kwalificaties in aantal en percentage per setting ..................................................... Bijlage 8: Kwalificaties in aantal en percentage per leeftijdscategorie .................................... Bijlage 9: Jobtime mannen –vrouwen binnen de leeftijdscategorieën ..................................... Bijlage 10: Overzicht aantal verpleegkundigen op pensioengerechtigde leeftijd, vervroegd rustpensioen, periode 2013-2030 .............................................................................................. Bijlage 11: Overzicht aantal verpleegkundigen op pensioengerechtigde leeftijd, wettelijke pensioenleeftijd, periode 2013-2030 ........................................................................................ Bijlage 12: Overzicht aantal verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd per Kenletter, 2030 ................................................................................................................... Bijlage 13: Overzicht aantal verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd opgesplitst naar kwalificatie, periode 2013-2030 ..................................................................... Lijst van figuren ........................................................................................................................... Lijst van tabellen ..........................................................................................................................
Lijst van afkortingen FPB: Federaal Planbureau VDAB: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen KCE: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg ADSEI: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie WHO: World Health Organisation HIVA: Hoger instituut voor de arbeid OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development HAO: hoger afstandsonderwijs FTE: full-time equivalent WZC: woonzorgcentra AZ: algemeen ziekenhuis GGZ: geestelijke gezondheidszorg
Woord vooraf Een masterproef schrijven doe je niet alleen, hiervoor heb je de nodige medewerking, ondersteuning, begrip, geduld en nog zo veel meer nodig van verschillende personen. Graag had ik een woord van dank gericht aan iedereen die een bijzondere bijdrage geleverd heeft aan het realiseren van deze masterproef. Een bijzondere dank aan alle directies van de deelnemende zorgvoorzieningen, alsook dank aan de medewerkers van de personeelsdiensten voor het bezorgen van de nodige gegevens. Mevr. Gaby Bogaert, directeur Personeel en Organisatie van het AZ Nikolaas en dhr. Koen Michiels, algemeen directeur AZ Nikolaas, voor de ondersteuning in het contact leggen met de directies van de verschillende zorgvoorzieningen in het Waasland. Professor dr. Philippe Duyck voor de professionele begeleiding en de nodige bijsturing op het juiste moment. Een tweede woord van dank aan dr. Koen Michiels, voor de nodige feedback en ondersteuning in de analyse van de resultaten. Mijn collega’s Erik Vlaminck en Nicole Verbist voor het begrip, geduld en flexibiliteit de afgelopen 3 jaar. Matthias Van Wauwe voor de ondersteuning bij de lay-out. Alle vrienden en familie, voor het begrip voor de momenten waarop ik er hoorde te zijn en er toch niet was. Katrin Gillis voor haar luisterend oor en ondersteuning in moeilijke periodes. Mijn echtgenoot Roland en dochter Maxine, die soms op elkaar aangewezen waren en het moesten redden zonder mij. Zonder het begrip en ondersteuning van hen was het nooit gelukt.
1. Inleiding De vergrijzing is een van de grootste sociale en economische uitdagingen van de 21ste eeuw. Alle EU-landen worden er mee geconfronteerd met gevolgen op verschillende beleidsdomeinen.
In de krant De Morgen van 08 oktober 2012 lezen we ‘Hoed u voor de opdoemende vergrijzingstsunami’ waarin Koen Schoors, professor economie aan de UGent, zijn opinie geeft op het gepubliceerde verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing.
“We zitten in het oog van de perfecte storm. We hebben de bankenorkaan en de eurovloedgolf over ons heen gekregen en nu staan we met natte voeten in het snel wassende water van de vergrijzing, zonder daar al te veel aandacht aan te besteden. Het jaarlijks verslag van de studiecommissie voor de vergrijzing van de Hoge raad voor Financiën, dat vandaag wordt verwacht, heeft helaas weinig verandering kunnen brengen in dit struisvogelgedrag.” (De Morgen, 2012)
Volgens Peersman & Schoors (2012) wordt het aantal schouders die de economische impact van de vergrijzing moeten dragen steeds kleiner, met een te verwachten halvering in 2060, vergeleken met het jaar 1960. Voornamelijk demografische redenen zouden hier aan de grondslag liggen: ten eerste zal de babyboomgeneratie van 19461965, die nu op pensioenleeftijd komt, het aandeel gepensioneerden ten aanzien van de bevolking op arbeidsleeftijd sterk doen stijgen. Ten tweede is er de toenemende leeftijd en levensverwachting van onze bevolking. In 2011 bedroeg de levensverwachting in België voor mannen bij de geboorte 77,8 jaar en voor vrouwen 82,9 jaar. (FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, 2013). Tegen het jaar 2060 zullen deze schattingen verder toenemen tot 86,2 levensjaren voor de man en 88,8 jaar voor de gemiddelde vrouw. (Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011)
In minder dan drie generaties heeft de levensverwachting een ‘winst’ geboekt van 24 jaar bij de mannen en 27 jaar bij de vrouwen.
1
Surkyn et al. (2006) beschrijven deze spectaculaire toename in levensjaren als een groots demografisch succesverhaal. Evenwel, gepaard gaande met verdere ontgroening van de bevolking leidt dit tot heel wat uitdagingen op de verschillende beleidsdomeinen.
Zo heeft het gezondheidsbeleid in België een dubbele uitdaging. De gezondheidszorg krijgt te maken met een dubbele vergrijzing, enerzijds stijgt de vraag naar zorg en anderzijds stijgt de gemiddelde leeftijd van de zorgverstrekkers. (Sermeus, et al., 2009b)
Vergrijzing en haar gevolgen zijn fenomenen die ten volle in de schijnwerpers moeten gebracht worden, uiteraard ook binnen de gezondheidszorg, maar in eerste instantie binnen deze masterproef.
2
2. Probleemstelling Vergrijzing en ontgroening (dalend aandeel jongeren in de bevolking) hebben grote gevolgen op de samenstelling van het arbeidsaanbod. Verwacht wordt dat de toenemende vergrijzing zal leiden tot een ouder wordende en in aantal dalende beroepsbevolking. Sanders et al. (2009) verwachten dat deze combinatie van vergrijzing en ontgroening een drukkend effect zal hebben op de arbeidsparticipatie. Zo komt ook de gezondheidszorg steeds meer onder druk te staan: pensioengerechtigde verpleegkundigen zullen uitstromen waarbij de instroom van jonge verpleegkundigen mogelijks niet groot genoeg zal zijn om hierop een antwoord te bieden, met een tekort aan verpleegkundigen tot gevolg. (Wells, 2009) Volgens De fauw (2013) is er de dag van vandaag reeds een heersend tekort aan verpleegkundigen in Vlaanderen. Zo is men op zoek naar 1 700 verpleegkundigen en verwacht kan worden dat dit tekort zich verder zal manifesteren in de nabije toekomst. Voor de zorgsector aldus belangrijk genoeg om de gevolgen ervan vandaag en in de toekomst grondig in vraag te stellen en als voorwerp van wetenschappelijk onderzoek naar voor te schuiven. (Van Bogaert, 2010) De vraag aangaande de toekomst kan opgesplitst worden in een uitbreidings- en vervangingsvraag. Bij de uitbreidingsvraag is de vraag naar verpleegkundigen een afgeleide van de vraag naar zorg. Ten gevolge van de vergrijzing van de bevolking zal de vraag naar zorg vroeg of laat beïnvloed worden, wat een toename van werkgelegenheid in de sector zal meebrengen. Anderzijds heeft de sector zelf te maken met de uitstroom van de ouder wordende verpleegkundigen (pensioen), vervroegde uittreders of deeltijds werkenden. Deze uitstroom kunnen we omschrijven als vervangingsvraag. (Pacolet & Merckx, 2006) De uitstroom van de pensioengerechtigde babyboom verpleegkundigen in combinatie met de ontgroening en het reeds acute gebrek aan verpleegkundigen baart grote bezorgdheid bij het management en directies van verschillende zorgorganisaties.
3
Abualrub (2007) stelt dat verpleegkundigen de nucleus zijn van de gezondheidszorg en dat een cel niet kan overleven zonder nucleus. Als het aantal verpleegkundigen blijft dalen is het nu net dat wat gaat gebeuren met de gezondheidszorg.
4
3. Doelstelling In deze masterproef trachten we een ‘toekomstverkenning 2013-2030’ uit te werken met betrekking tot de vervangingsvraag bij pensioengerechtigde verpleegkundigen voor de regio Waasland, rekening houdend met de verschillende subsectoren (algemeen ziekenhuis, geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg en thuiszorg) van de zorgsector. Twee onderzoeksvragen worden hierbij vooropgesteld: 1. Hoe groot is de vervangingsvraag, ten gevolge van de pensioengerechtigde leeftijd voor de verschillende subsectoren tussen 2013-2030 in de regio Waasland?
2. Is er een verschil in de grootte van de vervangingsvraag naargelang de setting waarin verpleegkundigen werken?
5
4. Theoretische achtergrond 4.1 Demografische dimensie 4.1.1 Algemeen overzicht van de leeftijdsstructuur van de Belgische bevolking tussen 2010-2060 en demografische indicatoren De ‘Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060’ volgens het Federaal Planbureau voorspellen een bevolkingsgroei in 2060 voor België tot 13,515 miljoen personen (zie figuur 1). Deze toename zien we voornamelijk bij 65-plussers, ten koste van het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd (15 tot 64 jaar). Percentueel uitgedrukt zal het aandeel van 65 plussers stijgen van 17,16 procent in 2010 over 22,2 procent in 2030 tot 24,75 procent in 2060. Anderzijds zal dit aandeel van personen op arbeidsleeftijd afnemen van 65,94 procent in 2010, over 60,69 procent in 2030 tot 58,43 procent in 2060. De gemiddelde leeftijd van onze bevolking zal evolueren van 40,8 jaar in 2010 naar 43,8 jaar in 2060.
Figuur 1: Evolutie van de leeftijdsstructuur van de Belgische bevolking tussen 2010-2060 Bron: bewerkte gegevens Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011
De belangrijke wijziging van onze leeftijdsstructuur impliceert een wijziging van de zogenaamde ‘demografische afhankelijkheidscoëfficiënt’ van de ouderen. Deze afhankelijkheidscoëfficiënt wordt berekend door de verhouding van 65+ tegenover
personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), ook ‘economisch actieven’
genaamd. (Studiecommissie voor de vergrijzing, 2012)
6
Figuur 2 toont de ‘demografische afhankelijkheidscoëfficiënt van de ouderen’ deze zou toenemen van 26 ouderen in 2010 tot 42 ouderen per 100 personen op actieve leeftijd in 2060.
Figuur 2: Evolutie van de ouderen afhankelijkheidscoëfficiënt 2010-2060 Bron: bewerkte gegevens van Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011
De zogenaamde ‘vergrijzingsintensiteit’ is een demografische indicator voor de vergrijzing binnen de vergrijzing en verwijst hierbij naar het procentuele aandeel van 80-plussers binnen de groep van 60-plussers. Ze stijgt van 28,66 procent in 2010 tot 38,84 procent in 2060, een verhoging van 74 procent. (Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011) Nemen we het aantal 85‐plussers als indicator voor de evolutie van uitgaven voor medische verzorging en bejaardenzorg, dan zou de index stijgen van 100 in 2010 tot 319 in 2060. De 85+ index vertoont bijkomend grote verschillen tussen de onderlinge gewesten, zoals figuur 3 aantoont. Zo zou tijdens de periode 2010‐2060 het Waals Gewest minder getroffen worden door de vergrijzing dan het Vlaams Gewest. In de nabije toekomst zal de hogere levensverwachting een duidelijke rol beginnen spelen in de leeftijdscategorie 85+. (Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011)
7
Figuur 3: Evolutie 85+ index voor België, Vlaams- en Waals Gewest 2010-2060 Bron: bewerkte gegevens van Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011
Binnen het kader van deze opmerkelijke evolutie verdient ook de gezondheidszorg bijzondere aandacht. Deze sector moet immers instaan voor de groeiende zorgbehoefte van onze vergrijzende bevolking, terwijl ze ondertussen zelf kampt met een steeds ouder wordende werknemerspopulatie. (Sels, Herremans, De Winne, & Tielens, 2008)
8
4.2 De vergrijzing en de zorgsector, analyse van de toekomstige vraag In de zorgsector is de vraag naar arbeid afgeleid van de vraag naar zorg en dit in functie van de zorgbehoefte van de bevolking. De toekomstige vraag kan op basis van prognoses over de demografische vergrijzing en de daarmee gepaard gaande zorgbehoeften van de toekomstige bevolking ingeschat worden. Zoals Pacolet aangeeft ‘levert dit een nieuwe vraag naar zorgarbeid op in de toekomst’. De nieuwe vraag kan opgesplitst
worden
in
een
‘uitbreidingsvraag’
en
een
‘vervangingsvraag’.
De uitbreidingsvraag omschrijft hierbij het aantal nieuwe beroepskrachten nodig om de groeiende zorgbehoefte op te vangen. De vervangingsvraag duidt op het aantal beroepskrachten die nodig zijn ter vervanging van zij die op pensioen gaan, vroegtijdig de desbetreffende sector verlaten of deeltijds gaan werken. (Pacolet & Merckx, 2006)
4.2.1
De uitbreidingsvraag
Verwacht wordt dat het aantal zorgbehoevenden zal toenemen, zowel in de meer acute setting van onze gezondheidszorg als in de sector voor langdurige zorg. (Geerts & Breda, 2007) Ook het aandeel van ouderen binnen de totale populatie zal toenemen. Bovendien zal de stijging sterker zijn bij de groep 85-plussers dan bij de groep van 65plussers, wat zich uiteindelijk zal vertalen in een toenemend aantal hulpbehoevende ouderen bij het uitvoeren van hun algemene dagelijkse levensverrichtingen. (Van den Bosch, et al., 2011)
De vraag naar gezondheidszorg zal evenwel niet enkel onder invloed van demografische vergrijzing toenemen, ook de wijziging in levens- en consumptiegewoonten zal in de nabije toekomst een belangrijke rol spelen. (Daue & Crainich, 2008) Volgens Pacolet et al. (2005) worden hoger vermelde ‘evolutiefactoren’ beschreven als drie te onderscheiden effecten op de vraag naar zorg: mechanisch, maatschappelijk en generatie effect. Het eerste ‘mechanisch effect’ is het gevolg van vervorming in de opbouw van onze leeftijdspiramide. Het effect hiervan op de zorgconsumptie zal globaal laag zijn, doch daarom niet minder belangrijk voor de voorzieningen gerelateerd aan ouderen.
9
Het tweede effect is het ‘maatschappelijk effect’, gedefinieerd als globale toename van de consumptie, onafhankelijk van de leeftijd. Ten derde stelt het ‘generatie effect’, dat de ouderen van nu, meer zorg consumeren dan hun vorige generaties. Dit brengt met zich mee, dat het verschil in consumptie zal toenemen naarmate de generaties (die een hogere consumptie gewoon zijn) een hoge leeftijd bereiken. Pacolet et al. (2005) verwachten een verhoogd aantal opnames van hoogbejaarden in een algemeen ziekenhuis. Zo zouden tussen 2000 en 2020, 1,7 maal zoveel 80-plussers opgenomen worden met zelfs een verdrievoudiging tussen 2000 en 2050. Hierbij dient wel te worden vermeld dat door een daling in het aantal opnames in de jongere leeftijdscategorie een relatieve compensatie zal optreden. Wanneer we alle leeftijdsklassen samen bekijken, komt men tot een geraamde gemiddelde stijging in het aantal opnames tot 0,5 procent per jaar, tussen 2000 en 2050. Het aantal ligdagen zal toenemen met 0,9 procent per jaar, zodat tegen 2050 één gehospitaliseerde patiënt op twee ten minste 65 jaar is, en één op drie minstens 75 jaar. Pacolet et al. (2005) stellen bijkomend dat men mag aannemen dat andere belangrijke activiteitssectoren in het ziekenhuis zich verder zullen ontwikkelen: meer externe patiënten, daghospitalisaties en urgenties. Het personeel hiervoor nodig en de daaraan gekoppelde ziekenhuisuitgaven zullen dus sneller toenemen dan het aantal opnames.
De verwachte demografische vergrijzing vormt een stuwende kracht voor de toekomstige vraag naar residentiële ouderenzorg in België. Het ‘KCE Reports 167A Toekomstige behoefte aan residentiële ouderenzorg in België: projecties 2011-2025’, voorspelt een toename van het aantal residentiële zorggebruikers (65 jaar of ouder) van 125 500 in 2010 tot 166 000 in 2025, met name een toename van 40 500 ouderen. Het aanbod van residentiële zorg zal uitgebreid moeten worden, wetende dat in 2011 het aantal bedden in ROB, RVT en comabedden 129 732 bedroeg in België. In functie van verschillende vooropgestelde scenario’s (zie bijlage 1), die betrekking hebben op de evolutie van morbiditeit alsook afhankelijkheid of beschikbaarheid van mantelzorgers, zouden 27 000 tot 45 000 extra bedden moeten voorzien worden in de residentiële zorg tegen 2025. Dit betekent concreet een jaarlijkse toename van 1 800 à 3 000 bedden.
10
Een ander aspect waarmee rekening dient gehouden te worden, is het verhoogde gebruik van de eerstelijnsgezondheidszorg, in het bijzonder de thuiszorg , zoals uiteengezet in het Rapport III Medische consumptie van de Gezondheidsenquête België 2008. Zo ziet men, in vergelijking met voorgaande enquêtes, een toegenomen gebruik van drie procent in 1997 tot zes procent in 2001 en 2004, en vijf procent in 2008. (Drieskens, Van der Heyden, Hesse, Gisle, Demarest, & Tafforeau, 2010) Het verhoogd gebruik van de thuisverpleging komt ook tot uiting in de cijfers van de evolutie van het aantal verstrekkingen binnen de thuisverpleging 1999-2009 van het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen. “Tussen 1999 en 2003 was het aantal uitgevoerde verstrekkingen binnen de thuisverpleging nog vergelijkbaar. De jaarlijkse gemiddelde toename bedroeg toen 1,7%. (…) Na 2004 is er een exponentiële toename vast te stellen van het aantal verstrekkingen binnen de thuisverpleging.” (Wit-Gele Kruis van Vlaanderen, 2011, p. 29) Niet alleen maatschappelijke evoluties maar ook genomen maatregelen binnen de financiering van de gezondheidszorg hebben een invloed gehad op de jaarlijkse groei van 4,2 procent. Een belangrijk aspect in deze groei was de mogelijkheid om zorgkundigen te integreren en te laten werken in de thuisverpleging sinds 2007. Dezelfde trend werd teruggevonden in de evoluties van de Riziv-uitgaven binnen de sector thuisverpleging. Een jaarlijkse stijging van gemiddeld zeven procent van de Riziv-uitgaven. (Wit-Gele Kruis van Vlaanderen, 2011) Uit de Gezondheidsenquête 2008 blijkt verder dat voornamelijk de ouderen beroep doen op de thuisverpleegkundige. Zo komt, voor de leeftijd van 65 tot 74 jaar, één oudere op tien in contact met een thuisverpleegkundige. (Drieskens, Van der Heyden, Hesse, Gisle, Demarest, & Tafforeau, 2010) Bij de bevolkingsgroep 75-plus verdubbelt dit aantal zelfs tot één op vijf. (Poelmans, 2010) De vraag naar thuiszorg stijgt dus met de leeftijd. Anderzijds zien we dat personen zonder kinderen eveneens frequenter beroep doen op professionele zorgverleners. (Jacobs, 2007) Volgens Pacolet et al. (2005) tenslotte zou de verhoogde vraag naar thuiszorg zich situeren van 29 tot 40 procent in de periode tussen 2000 en 2020.
11
4.2.2
De vervangingsvraag
De zorginstellingen worden geconfronteerd met een invloedrijke ontwikkeling in de personeelsopbouw. De gemiddelde leeftijd van het zorgpersoneel neemt toe van jaar tot jaar. Het aantal oudere medewerkers wordt daardoor verhoudingsgewijs steeds groter en dit zowel in de directe als indirecte patiëntenzorg. (Pool, 2006) Directe patiëntenzorg veronderstelt een ‘face to face’ contact met de patiënt. Indirecte patiëntenzorg daarentegen zijn beleidsmatige taken, projecten, …. waarvoor geen patiëntencontact nodig is, maar die wel in functie van de patiënt staan. De gezondheidszorg is één van de sectoren (zie bijlage 2) waarbij men verwacht dat, ten gevolge van de door vergrijzing gegenereerde vervangingsgroei, de uitstroom in de nabije toekomst sterk zal toenemen. (Neefs, Herremans, & Sels, 2012) Naar aanleiding van bovenstaande heeft men binnen de WHO een definitie opgesteld ter herkenning van de cohorte ouder wordende verpleegkundigen: een ouder wordende verpleegkundige is een verpleegkundige boven de 45 jaar. (Utriainen, Kyngäs, & Nikkilä, 2009) Uit figuur 4 kunnen we afleiden dat de leeftijdscategorieën 45-49 jaar en 50-54 jaar de grootste groep verpleegkundigen vertegenwoordigen, respectievelijk 14,7 procent en 14,4 procent.
12
Verder kunnen we afleiden uit deze grafiek dat over een tijdsverloop van 17 jaar er een belangrijke uitstroom van verpleegkundigen binnen de gezondheidszorg zal plaatsvinden omwille van de pensioengerechtigde leeftijd. Deze pensioneringsgolf is een paar jaar geleden op gang gekomen en zal duren tot 2030. (Sanders, van den Bossche, Wevers, & Klein Hesselink, 2009)
Figuur 4: Leeftijdsstructuur van de verpleegkundige beroepsgroep (aantal geregistreerde verpleegkundigen in België op 31/12/2011) Bron: bewerkte gegevens van Borgions, et al., augustus 2012
Volgens Jacobs (2007) zal de vervangingsvraag het eerst optreden binnen de ziekenhuissector, omdat deze subsector als eerste een uitbreiding doormaakte. De Organisation for Economic Co-operation and Development heeft in 2005 in een internationaal perspectief de veroudering van de verpleegkundige in functie van de toekomst in kaart gebracht. Deze studie geeft aan dat het aantal actieve verpleegkundigen met 17 procent zal dalen in België tegen 2021, indien hiertegen geen gerichte maatregelen ondernomen worden, ziet de OECD de toekomst inzake voldoende aantal verpleegkundigen somber in. (Simoens, Villeneuve, & Hurst, 2005)
13
4.3 Situatieschets vraag en aanbod van verpleegkundigen De toeloop naar de verpleegopleiding fluctueert de laatste zes jaar. Sinds 2009 is er wel een voortdurende stijging van het aantal studenten verpleegkunde te zien. (Non-Profit Data, 2012). De groeiende vraag naar verpleegkundig personeel lijkt het aanbod te overstijgen. In de Beleidsnota over Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2009-2014 van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen staat dit als volgt geformuleerd: “De tewerkstelling in de “witte economie” Zorg- en welzijnsvoorzieningen ervaren steeds meer moeilijkheden om geschikt personeel te vinden. Ook de instroom van verzorgende personeelsleden, zorgkundigen en verpleegkundigen is onvoldoende om een antwoord te bieden op evoluties als een sterke uitstroom door vergrijzing van het personeel, een stijgende complexiteit van de zorg en een uitbreiding van het aanbod. Om de gezondheidswerkers aan het werk te (kunnen) houden zijn aangepaste maatregelen nodig die een vroegtijdige uitstroom tegengaan: vijftigers op de werkvloer moeten naar minder fysiek belastende taken kunnen doorstromen, jonge ouders moeten arbeid en gezin kunnen verzoenen, de allochtone gemeenschap moet aangemoedigd worden om opleiding te volgen die toeleidt naar de “witte economie” en om effectief werk te zoeken in de welzijns- en gezondheidssector. Volgens berekeningen van onze noorderburen, zou het percentage van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de sector zorg en welzijn moeten toenemen van 13% in 2005 naar 22% in 2025.” (Vandeurzen, 2009, p. 18)
14
4.3.1 Het verpleegkundig beroep een knelpuntberoep Een knelpuntberoep is een beroep waarvan de vacatures moeilijker ingevuld geraken dan het gemiddelde beroep. Het knelpuntkarakter van een beroep kan drie verschillende oorzaken
hebben:
kwantitatief
tekort,
kwalitatief
tekort
of
ongunstige
arbeidsomstandigheden. Met kwantitatief tekort wordt bedoeld dat er niet voldoende werkzoekenden zijn, met mogelijks tot gevolg zijn dat het beroep niet meer wordt aangeleerd, er te weinig uitstroom is in bepaalde studierichtingen, of dat deeltijds werkenden niet bereid zijn een voltijdse job te ambiëren. Spreekt men over een kwalitatief tekort, dan zijn er voldoende arbeidskrachten maar deze beschikken niet over de nodige bekwaamheid. Ongunstige arbeidsomstandigheden tenslotte kunnen verwijzen naar een te laag loon, ongezond of zwaar werk, stress, ongunstige tijdsregeling (weekendwerk, avondwerk, deeltijds werk of gesplitste diensten). (VDAB Studiedienst, 2011a) In 2011 werd de “Verpleegkundige” voor de 22ste keer opgenomen op de lijst van knelpuntenberoepen
van
de
Vlaamse
Dienst
voor
Arbeidsbemiddeling
Beroepsopleiding (VDAB Studiedienst, 2011a). Sinds de start
en
(1990) met
knelpuntdetectie door de VDAB, blijkt uit de analyses dat verpleegkunde onafgebroken op de lijst figureert. (VDAB, 2001)
De tabel in bijlage 3 toont aan dat de voornaamste oorzaak voor het knelpuntkarakter van het verpleegkundig beroep kwantitatief van aard is. Dit kwantitatieve tekort is te wijten aan de lage instroom van pas afgestudeerden, alsook aan de deeltijds tewerkgestelden en het feit dat er velen de job vroegtijdig verlaten. Daarenboven zijn de jobintrinsieke elementen zoals fysieke en psychische arbeidsbelasting, het weekend- en avondwerk en de onregelmatige uurroosters medeverantwoordelijk voor het knelpuntberoep. Verpleegkundige is een structureel knelpuntberoep, in de betekenis dat verpleegkunde tussen 2002 en 2009 jaar na jaar en knelpuntberoep was. (Malfait, 2011) Tabel 1 geeft een overzicht van de structurele knelpuntberoepen van de verschillende subgroepen binnen de cluster verpleegkunde.
15
Tabel 1: Structurele knelpuntberoepen binnen de cluster verpleegkunde 2002-2009
Hoofdverpleegkundige (8/8)
Verpleegkundige palliatieve zorgen (7/8)
Geriatrisch verpleegkundige (8/8)
Psychiatrisch verpleegkundige (7/8)
Ziekenhuisverpleegkundige (8/8)
Kinderverpleegkundige (6/8)
Thuisverpleegkundige (8/8)
Verpleegkundige dringende hulpverlening (6/8)
Noot: de cijfers tussen haken geven aan hoeveel jaren op rij de subgroep voorkomt op de lijst van de structurele knelpuntberoepen Bron: bewerkte gegevens van Malfait, 2011
Evenwel niet alle vacatures voor knelpuntberoepen worden echter even moeilijk ingevuld. Zo is een vacature voor een knelpuntberoep
niet hetzelfde als een
knelpuntvacature. (VDAB Studiedienst, 2011b) In de publicatie van de VDAB ‘Knelpuntvacatures overschat?’, wordt aangetoond dat voor een knelpuntberoep niet alle vacatures moeilijk in te vullen zijn. Voor een deel van de vacatures gaat deze stelling op, niettemin zijn er vacatures voor knelpuntberoepen wel vlot ingevuld. Of een vacature al dan niet snel ingevuld wordt, hangt niet alleen af van het gevraagde beroep maar ook van andere factoren zoals de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden binnen het bedrijf, het imago van het bedrijf, de sector, de regionale beschikbaarheid van werkzoekenden, ook de economische conjunctuur speelt hierbij een belangrijke rol. (VDAB Studiedienst, 2012)
16
In samenwerking met het Steunpunt Werk en Sociale Economie heeft de VDAB een getrapte definitie ontwikkeld om het knelpuntkarakter van de Vlaamse arbeidsmarkt beter te kunnen detecteren: (VDAB Studiedienst, maart 2012, p.1-2) “- Op de eerste trap staan de zogenaamde ‘knelpuntvacatures’: vacatures voor knelpuntberoepen waarvan de looptijd langer dan 90 dagen is of die geannuleerd werden omdat er geen geschikte kandidaat was. - Indien we het selectiecriterium van de looptijd verstrengen komen we een trap hoger en vinden we de ‘kritieke knelpuntvacatures’: vacatures voor knelpuntberoepen waarvan de looptijd langer is dan 180 dagen. Ook de vacatures voor knelpuntberoepen die geannuleerd werden wegens het ontbreken van een geschikte kandidaat behoren altijd tot deze categorie. (…) - Op de hoogste trap vinden we de ‘geannuleerde knelpuntvacatures’. Dit zijn enkel die vacatures voor knelpuntberoepen die geannuleerd werden wegens geen geschikte kandidaat. Voor deze vacatures kunnen we aannemen dat er mogelijk jobs verloren zijn gegaan. Dergelijke annulaties vormen een gevaar voor de Vlaamse arbeidsmarkt omdat ze een rem op de economische ontwikkeling kunnen zetten.(…)” Verpleegkunde is een knelpuntberoep met een kwantitatieve knelpuntoorzaak. Voor kwantitatieve knelpuntberoepen wordt er een hoog aandeel knelpuntvacatures genoteerd. Uit tabel 2 blijkt dat van het totaal aantal vacatures voor verpleegkundige 52,0 procent knelpuntvacatures zijn tegenover 27,7 procent kritieke en 4,3 procent geannuleerde knelpuntberoepen. (VDAB Studiedienst, 2011) Tabel 2: Aandeel knelpuntvacatures t.o.v. het totaal ontvangen vacatures, voor de totale knelpuntcluster verpleegkunde
Beroepencluster
% knelpuntvacatures
% kritieke knelpuntvacatures
% geannuleerde knelpuntvacatures
Verpleegkundige
52,0%
27,7%
4,3%
Bron: bewerkte gegevens van VDAB Studiedienst, 2011,
17
4.3.2 Is er een tekort aan verpleegkundigen? In de meeste Europese landen is er nu reeds een tekort aan verpleegkundigen op de arbeidsmarkt of wordt er een tekort voorspeld. (Heinen et al., 2013) Op de vraag of België nu al dan niet te kampen heeft met een tekort, hoe groot dit dan is en hoe dit in de toekomst zal evolueren, blijkt het niet voor de hand te liggen hierop een antwoord te formuleren. De discussie wordt belemmerd door het gebrek aan informatie over hoeveel verpleegkundigen er effectief actief zijn in de gezondheidszorg. (Wets, de Bruyn, & Geets, 2011) Toch staat het verpleegkundig beroep al jaren op de lijst van de knelpuntberoepen. Uit het aantal openstaande vacatures van de verschillende gezondheidsinstellingen is af te leiden dat er wel degelijk een tekort is aan gekwalificeerd personeel in bepaalde sectoren van de gezondheidszorg. (Wets, de Bruyn, & Geets, 2011) In juli 2011 waren er 1 346 openstaande vacatures voor verpleegkundigen. (Holtzer, 2011) De nood aan verpleegkundigen is voornamelijk terug te vinden in de thuisverpleegkunde, de acute zorg (vooral in de grote steden) en ouderenzorg (Wets, de Bruyn, & Geets, 2011) Volgens Van Buggenhout (2010) zijn er in de ouderenzorg structurele tekorten in de verpleegkundige bezetting. Hiermee worden de tekorten bedoeld die over een langere periode aanhouden. De woonzorgcentra doen beroep op verzorgenden en zorgkundigen om de structurele tekorten in te vullen. De redenen van een structureel tekort zijn zeer divers, als grootste oorzaak (58 procent) wordt het personeelsverloop aangehaald in de woonzorgcentra. Uit een onderzoek van 2012 bleek dat 7,9 procent van de verpleegkundigen in Vlaamse woonzorgcentra minstens één keer actief gesolliciteerd had het voorbije jaar. (Gillis, 2012) Volgens Daue & Crainich (2008) zal er in de toekomst daarenboven meer nood zijn aan gespecialiseerde verpleegkundigen en dit ten gevolge van de stijgende complexiteit van de verlangde zorg. Het toenemend gebruik van hoog technologische apparatuur en complexere informatiesystemen in de zorgsector vragen een hoger kwalificatieniveau en niet enkel binnen de ziekenhuissetting. (Institute of Medicine, 2011) Volgens Sermeus et al. (2009b) is er immers al sprake van een kwalitatieve schaarste. Dit werd uitvoerig gedocumenteerd in de Blauwdruk Verpleegkunde in 2009. De professionele kennis van
18
de Belgische verpleegkundigen ligt 30 tot 34 procent lager dan bij de Amerikaanse collega’s. Pacolet en zijn onderzoeksteam van het HIVA hebben al heel wat onderzoek verricht naar de verpleegkundige beroepsgroep. De resultaten van zijn recentste onderzoek (2010) zoals weergegeven in tabel 3, tonen aan dat het aanbod van verpleegkundigen in de volgende tien jaar zal toenemen, terwijl de vraag fluctueert en toeneemt tegen 2019 in het dynamische scenario1 en afneemt in het proactief scenario2. Uit deze prognose mogen we concluderen dat er zich uiteindelijk geen tekorten gaan voordoen, zeker niet als de pensioenleeftijd voor verpleegkundigen wordt verhoogd of brugpensioen wordt afgebouwd en de instroom wordt verzekerd. (Pacolet, 2010) Tabel 3: Vraag en aanbod verpleegkundigen in de Belgische zorgsector 1999-2019 per vijfjaarlijkse periode
2000-2004 2005-2009 2010-2014 2015-2019 Op basis van nieuwe bevolkingsprognoses en nieuwe informatie vanuit het onderwijs AANBOD Lage instroom Hoge instroom VRAAG Dynamisch scenario Proactief scenario
18.962 18.962
19.769 19.769
21.005 22.716
20.069 22.131
18.434 18.434
14.505 12.987
16.761 11.525
19.073 16.426
Bron: Pacolet, 2010
1 2
Dynamische scenario= geen aanpassing van de pensioenleeftijd (Pacolet & Merckx, 2006) Proactief scenario= aanpassing van de pensioenleeftijd (Pacolet & Merckx, 2006)
19
Uit de vaststellingen van de OECD (2005) wordt de discussie over het al dan niet tekort beinvloedt, zij stellen dat België wel degelijk een tekort heeft aan verpleegkundigen. De OECD maakt een vergelijking tussen verschillende landen met betrekking tot de densiteit3 (zie tabel 4), zo zijn er in België 5,6 werkende verpleegkundigen per 1 000 inwoners. Dit ligt ver onder het gemiddelde van de EU-15 (8,9) en staat in schril contrast met Nederland waar het er dubbel zoveel zijn (12,8). Tabel 4: Aanbod van verpleegkundigen per 1000 inwoners (2002)
België Frankrijk Duitsland Nederland Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten Gemiddelde EU-15 Gemiddelde OECD
5,6 7,2 9,9 12,8* 9,2 7,9* 8,9 8
*voor Nederland en de VS zijn de gegevens voor 2001. Bron: OECD, 2005
Simoens et al. (2005) beschrijven dat een hogere dichtheid in het verpleegkundig aanbod samengaat met een betere kwaliteit van zorgverlening en dat de tevredenheid van de verpleegkundigen verhoogt. Tevens bestaat er een positief verband tussen het aantal verpleegkundigen en de vermindering van de medische complicaties en de mortaliteit van de patient. Van Herck (2012) stelt dat niet enkel het aantal belangrijk is. Ook de kwalificatie van de verpleegkundigen en de werkomstandigheden zijn belangrijke aspecten. Beide aspecten zijn gerelateerd aan de gezondheidsuitkomst van de patiënt, tot mortaliteit toe.
3
Verpleegkundige densiteit = aantal verpleegkundigen / 1000 inwoners (Sermeus, Bruyneel, & Van den Heede, 2009c)
20
Het tekort aan verpleegkundigen is daarenboven niet alleen een Belgisch probleem. Volgens (Glinos, 2012) is er nu al in zestien van de zeventien landen van de Europese commissie een tekort aan verpleegkundigen. Voorspellingen suggereren een tekort aan verpleegkundigen van één miljoen tegen 2025. China heeft nu al een tekort van vijf miljoen verpleegkundigen. In de UK zegt men te verwachten dat één op de twee verpleegkundigen met pensioen gaat binnen de komende tien jaar. Volgens de Europese commissie zal de Europese gemeenschap 590 000 verpleegkundigen tekort hebben tegen 2020.
21
4.3.3 Evolutie van de instroom en doorstroom van verpleegkundigen naar de verschillende subsectoren Uit een overzicht van het verpleegkundig onderwijs in negentien Europese landen, blijkt dat twaalf landen het verpleegkundig onderwijs volledig in het hoger onderwijsaanbod hebben ondergebracht. België behoort samen met Nederland, Zwitserland, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en Luxemburg niet tot deze landen. In België bestaat er een dubbele opleidingsstructuur voor het verpleegkundig onderwijs bestaande uit enerzijds de bachelor opleiding en anderzijds de Hogere beroepsopleiding voor verpleegkunde (HBO5). (Sermeus, 2009a)
Voor beide opleidingsstructuren was het aantal en de aantrek nog nooit zo hoog geweest als in 2011-2012 (zie bijlage 4 voor de evolutie van het aantal verpleegstudenten 19802012). Tabel 5 toont aan dat er in Vlaanderen een stijging was van 76 procent eerstejaars studenten over een periode van zes jaar, 2005-2012. Het aantal studenten nam toe voor beide opleidingsstructuren. De grootste groei was te noteren voor de HBO5 met 82 procent. De bachelor opleiding kende een stijging in deze periode van 71 procent. (Non-Profit Data, 2012)
Tabel 5: Aantal eerstejaars verpleegkunde HBO5/ bachelor en procentuele groei tegenover 2005 in Vlaanderen
05/06 06/07 07/08 08/09 09/10 10/11 11/12
Aantallen eerstejaars HBO5 Bachelor Totaal 1.577 2.263 3.840 1.791 2.746 4.537 1.777 2.665 4.442 2.024 3.071 5.095 2.378 3.565 5.943 2.527 3.608 6.135 2.872 3.880 6.752
% groei t.a.v. 2005-2006 HBO5 Bachelor Totaal 14% 13% 28% 51% 60% 82%
21% 18% 36% 58% 59% 71%
18% 16% 33% 55% 60% 76%
Bron: (Non-Profit Data, 2012)
22
In het aantal eerstejaarsstudenten maakt men een onderscheid tussen generatie- en nietgeneratiestudenten. Het begrip generatiestudent kan gedefinieerd worden als, “een student die zich inschrijft in het eerst jaar van een basisopleiding en waar het gaat om de eerste inschrijving van deze student in het hoger onderwijs (…)”. (Smedts, Van Landeghem, & Van Damme, 2011, p. 1) De afgelopen jaren was er een stijging van het aantal generatiestudenten verpleegkunde, enkel de jaren 2004-2005 en 2008-2009 maken hierop een uitzondering, zoals weergegeven in tabel 6. (Non–Profit Data, 2012) De stijging in 2011-2012 van het aantal generatiestudenten bachelor verpleegkunde was een gevolg van het aantal mannen die aan de opleiding begonnen zijn. De bachelor opleiding kende in 2011-2012, 353 mannelijke generatiestudenten. Tabel 6: Aantal generatiestudenten bachelor-verpleegkunde 2003-2011
Vroedkunde 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012
Verpleegkunde
Totaal Vr. + verpl.
Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal 2 363 218 911 365 1.129 220 1.274 1.494 0 348 221 908 348 1.129 221 1.256 1.477 1 468 236 1.100 469 1.336 237 1.568 1.805 2 487 279 1.208 1.487 281 1.695 1.976 489 1 512 281 1.267 1.548 282 1.779 2.061 513 2 496 237 1.227 1.464 239 1.723 1.962 498 6 569 310 1.371 1.681 316 1.940 2.256 575 2 534 296 1.512 1.808 298 2.046 2.344 536 1 551 353 1.534 1.887 354 2.085 2.439 552 Bron: Non-Profit Data, 2012
Het aandeel generatiestudenten wordt beïnvloed door de fluctuaties in de instroom van studenten die na een jaar universiteit of andere studies de keuze maken voor de verpleegkundige opleiding. Ook verschillende herscholingsprojecten beïnvloeden het aandeel generatiestudenten. (Non-Profit Data, 2012) Herscholingsprojecten (project 600, VDAB-opleiding …) zijn ontstaan om de schaarste op de arbeidsmarkt op te vullen. Project 600 geeft personen die werkzaam zijn in een zorginstelling behorend tot de federale gezondheidssectoren de mogelijkheid de opleiding verpleegkunde te volgen met behoud van loon.
23
De VDAB-opleiding daarentegen geeft de mogelijkheid aan uitkeringsgerechtigde werkzoekenden de bachelor of HBO5 (gegradueerde) opleiding te volgen met behoud van de uitkering en tussenkomst in de opleidingskosten (Jacobs, 2007) Tabel 7 toont dat er sinds 2008 een sterke stijging was van de eerstejaarsstudenten en in het bijzonder het aantal niet-generatiestudenten. Tabel 7: Evolutie van de verhouding generatiestudenten en andere, voor de eerstejaarsstudenten bachelor opleiding, 2003-2012
Generatie
Andere
1.494 1.477 1.805 1.976 2.061 1.962 2.256 2.344 2.439
831 766 458 770 604 1.109 1.309 1.264 1.441
2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012
Eerstejaars % generatie 64,3% 65,8% 79,8% 72,0% 77,3% 63,9% 63,3% 65,0% 62,9%
2.325 2.243 2.263 2.746 2.665 3.071 3.565 3.608 3.880
% andere 35,7% 34,2% 20,2% 28,0% 22,7% 36,1% 36,7% 35,0% 37,1%
Bron: Non-Profit Data, 2012
Deze positieve evolutie voor de bachelor opleiding is ook terug te vinden in het regionaal onderwijs, zoals tabel 8 aantoont. In het Waasland is er de mogelijkheid voor zowel een bachelor opleiding als een HBO5 opleiding verpleegkunde te volgen. Tabel 8: Evolutie van de verhouding generatiestudenten en niet-generatiestudenten, voor de eerstejaarsstudenten bachelor opleiding, 2012 ten opzichten van 2005, KAHO Waas 2005 2005 2005 2012 2012 2012 Verschil Regulier HAO Totaal Regulier HAO Totaal
Generatiestudenten
45
94
83
5
88
+95,6%
Niet-generatiestudenten
93
93
192
77
269
+189,2%
Totaal
138
187
275
82
357
+158,7%
Bron: KAHO, 2013
“De regionale bachelor opleiding participeert actief aan campagnes zoals ‘het zit in je genen’ en ‘ik ga ervoor’. Deze campagnes die het tekort aan personeel in de zorgsector proberen te remediëren, hebben hun vruchten afgeworpen. Ook verschillende herscholingsprojecten (project 600, project 360, VDAB …) en de inrichting van hoger afstandsonderwijs hebben geleid tot een groter aantal studenten én een grotere
24
diversiteit van de studentenpopulatie. Sinds 2005 is het totaal aantal studenten sterk gestegen, in het bijzonder het aantal niet-generatiestudenten. De organisatie van hoger afstandsonderwijs en het aantrekken van nietgeneratiestudenten geeft een meer diverse studentenpopulatie qua leeftijd. Reguliere studenten behoren overwegend tot de leeftijdscategorie van 19 tot 23 jaar. Bij studenten uit hoger afstandsonderwijs overwegen de leeftijdscategorieën 24 tot 39 jaar, met beduidende groep in de leeftijdscategorie 40 tot 49 jaar. De opleiding blijft in de eerste plaats vrouwen aantrekken.” (KAHO, 2013) Maar niettegenstaande de positieve evoluties van de laatste jaren aangaande het aantal studenten in de studierichting, leidt dit niet rechtstreeks tot een groter aanbod van verpleegkundigen op de werkvloer. Van de afgestudeerde verpleegkundigen gaat 39
procent
aan
de
slag
buiten
de
traditionele werkgevers
(ziekenhuizen,
woonzorgcentra, thuisverpleging …). Verpleegkundigen worden steeds meer en meer gevraagd door arbeidsgeneeskundige diensten, researchbedrijven, farmaceutische firma’s enzovoort. Zeker verpleegkundigen na een masteropleiding zijn zeer gegeerd door deze werkgevers Zij bieden verpleegkundigen extra legale voordelen waar traditionele werkgevers onmogelijk of beperkt kunnen aan voldoen. (Van Buggenhout, 2010) Binnen het aanbod van de traditionele werkgevers verkiezen verpleegkundigen nog steeds voor de ziekenhuissector en veel minder voor de thuiszorg of de ouderenzorg. Hoewel Van Bogaert (2013) recent in Jobat schreef dat negen op de tien zorgverleners in Vlaamse woonzorgcentra algemeen tevreden zijn. Voornamelijk bachelor verpleegkundigen zijn veel minder aanwezig in de ouderenzorg en de thuiszorg. Dit heeft vermoedelijk te maken met de typische basiszorg die kenmerkend is voor deze subsectoren. (Vandeurzen, 2010) Van Buggenhout (2010) bevestigde in zijn onderzoek ‘Het Personeelsvraagstuk in de ouderenzorg’ dat teveel hygiënische zorg (basiszorg) en te weinig verpleegkundige technieken aan de basis liggen waarom laatstejaarsstudenten niet verkiezen voor een tewerkstelling als verpleegkundige in de ouderenzorg. Evenals de toekomstperspectieven en de zo goed als afwezige groeikansen zijn bepalende factoren.
25
5. Onderzoek 5.1 Inleiding De demografische vergrijzing van de Belgische bevolking kent verschillen tussen de onderlinge gewesten. Zo zal tijdens de periode 2010-2060 het Vlaamse Gewest meer getroffen worden door de vergrijzing dan het Waalse Gewest. (Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek, 2011) Het rapport ‘Sociaaleconomisch typologie van de gemeenten’ toont aan dat deze gewestelijke verschillen zich ook regionaal voordoen. In het Waasland is er een concentratie van gemeenten waar de vergrijzing zich meer laat voelen dan elders. (Belfius, 2007) De algemene demografische vergrijzingstendens wordt bevestigd in de samenstelling van de bevolking naar de verschillende leeftijdscategorieën in het Waasland. De conceptnota “Werk maken van werk in de zorgsector” stelt regionale verschillen ook als een belangrijk aandachtspunt voor de analyse van het aantal openstaande vacatures in de zorgsector voor verpleegkundigen. Ook voor het onderwijs moet men hierop attent zijn. Minister Jo Vandeurzen stelt dit als volgt in de conceptnota: “Wanneer men cijfers van het aantal openstaande vacatures meer in detail bekijkt, valt op dat er regionale verschillen te merken zijn. De gevraagde aantallen binnen de verschillende provincies lopen sterk uiteen. Dit geldt eveneens voor de studenten verpleegkunde. Dit is een belangrijk gegeven wetende dat het binnen de gezondheidszorg- en woonzorgsector kenmerkend is dat vele zorgverstrekkers opteren om te werken in de buurt waar men woont. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn minder vlug geneigd te gaan werken in bijvoorbeeld een ziekenhuis of een woonzorgcentrum dat enkele kilometers van hun woonplaats is verwijderd, als er dichterbij
ook
een
woonzorgcentrum
of
ziekenhuis
gelegen
is.”
(Vandeurzen, 2010, p. 9) De regionale demografische vergrijzing van de bevolking zal gevolgen hebben op de arbeidsmarkt van de gezondheidszorg. In de volgende hoofdstukken trachten we een ‘toekomstverkenning 2013-2030’ uit te werken met betrekking tot de vervangingsvraag bij pensioengerechtigde verpleegkundigen voor de regio Waasland.
26
Met de volgende onderzoeksvragen vooropgesteld: 1. Hoe groot is de vervangingsvraag, ten gevolge van de pensioengerechtigde leeftijd voor de verschillende subsectoren tussen 2013-2030 in de regio Waasland? 2. Is er een verschil in de grootte van de vervangingsvraag naargelang de setting waarin verpleegkundigen werken?
5.2 Methode Er werd gebruik gemaakt van een cross-sectionele descriptieve kwantitatieve onderzoeksmethode in vier subsectoren van de gezondheidszorg in de regio Waasland. De regio werd geografisch afgebakend (figuur 5) als volgt: Sint-Niklaas, Temse, Hamme, Beveren en Sint-Gillis-Waas met de bijhorende deelgemeenten. Deze afbakening werd bepaald door de aanwezigheid van een campus van het Algemeen Ziekenhuis Nikolaas.
Figuur 5: Geografische afbakening van het onderzoek
27
Binnen deze geografische afbakening werden vier subsectoren gedefinieerd: a) Algemeen ziekenhuis b) Geestelijke gezondheidzorg c) Woonzorgcentra d) Thuisverpleging Voor de subsector thuisverpleging werd er één voorziening thuisverpleging bevraagd, zelfstandige thuisverpleegkundigen en andere organisaties thuisverpleging werden niet opgenomen in het onderzoek. Aan de hand van een gestructureerde template werden de volgende gegevens opgevraagd bij de personeelsdienst van de 27 deelnemende institutionele voorzieningen en één voorziening thuisverpleging: a) subsector b) kenletter c) kostenplaats d) geboortedatum e) geslacht f) studieniveau (diploma) g) drager van een bijzondere beroepstitel of bijzondere beroepsbekwaamheid h) jobtime i) leidinggevende functie Deze gegevens werden opgevraagd voor alle verpleegkundigen, vroedkundigen en ziekenhuisassistenten, die in de maand december 2012 tewerkgesteld waren in deze voorzieningen, werknemers langer dan 1 jaar afwezig werden geëxcludeerd. Enkel de bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden erkend door de Erkenningscommissie van de Nationale Raad voor de Verpleegkundige die recht geven op een premie werden geïncludeerd (NVKVV, 2012): a) Bijzondere beroepstitel in de Geriatrie MB van 19/04/2007 b) Bijzondere beroepstitel in de Intensieve zorg en Spoedgevallenzorg MB van 19/04/2007 c) Bijzondere beroepstitel in de Oncologie MB van 28/01/2009
28
d) Bijzondere beroepstitel in de Pediatrie en Neonatologie MB van 16/02/2012 e) Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Geriatrie MB van 19/04/2007 f) Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Diabetologie MB van 20/02/2012 Deze dataset vormde de basis om de projectie te maken van de vervangingsvraag ten gevolge van de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd van de verpleegkundigen voor de periode 2013-2030. Voor de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd werd de minimumleeftijd gehanteerd van de nieuwe pensioenreglementering van regering Di Rupo, die van kracht is sinds 1 januari 2013. (Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, 2013) Vanaf 2013 verhoogt immers de minimumleeftijd jaarlijks met 6 maanden om in 2016 een minimumleeftijd van 62 jaar te bereiken. De volgende leeftijden werden gehanteerd om het aantal vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen te bepalen: •
2013: 60,5 jaar
•
2014: 61 jaar
•
2015: 61,5 jaar
•
2016 -2030: 62 jaar
Op basis van deze voorwaarden werd de vervangingsvraag geprojecteerd, er werd geen rekening gehouden met de loopbaanvoorwaarde of lange loopbaanvoorwaarde waarop de minimumleeftijd lager ligt. Jobtime werd gedefinieerd als het percentage tewerkstelling zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst, arbeidsduurverminderingsdagen4 werden niet in mindering gebracht van het percentage tewerkstelling.
4
Specifieke maatregel voorzien in de federale sectoren van de gezondheidszorg voor de verpleegkundigen, verzorgenden en gelijkgestelden vanaf de leeftijd van 45 jaar.
29
Voor de variabele studieniveau werd er onderscheid gemaakt in: a) Bachelor in de verpleegkunde b) Gegradueerde in de verpleegkunde (HBO5) c) Vroedkundige d) Ziekenhuisassistent(e) Hoger behaalde diploma’s werden niet opgevraagd. De leidinggevende functies werden opgesplitst als volgt: a) Hoofdverpleegkundige b) Adjunct-hoofdverpleegkundige c) Middenkader/ staffunctie d) Directie Goedkeuring tot medewerking werd gevraagd aan de directies van de zorginstellingen, alle directieleden ontvingen hiervoor een informed consent (zie bijlage 5).
30
5.2.1 Analysemethode Alle statistische descripties en analyses werden uitgevoerd met SPSS versie 19. Crosstabs werden bewerkt in Microsoft Excel 2010. Een significantie met een p-waarde <0.05 werd vooropgesteld. 1. Voor de beschrijvende statistiek werd gebruik gemaakt van de frequentietabellen en kruistabellen (crosstabs). 2. Via de Kruskal-Wallistest werd het verschil nagegaan in de opbouw van de leeftijdsstructuur voor de verschillende settings (subsectoren). De enkelvoudige variantie-analyse one-way Anova (geen hypothese) kon niet gebruikt worden omwille van significante Levence’s test (p< 0.000), er is niet voldaan aan de voorwaarden om een parametrische test uit te voeren, de varianties zijn onvoldoende gelijk aan elkaar. 3. De Chi-Square werd gebruikt om de grootte van de vervangingsvraag tussen de verschillende settings te vergelijken.
31
5.3 Resultaten 5.3.1 Algemene beschrijving van de onderzoekspopulatie De resultaten hebben betrekking op de verpleegkundige beroepsgroep die tewerkgesteld was in één van de 26 institutionele voorzieningen of de voorziening thuisverpleging die opgenomen werden in het onderzoek. Van de institutionele voorzieningen was er één voorziening die niet heeft deelgenomen aan het onderzoek, dit gaf een response rate van 96,43 procent. Van de institutionele voorzieningen (residentiële zorginstellingen) namen er één algemeen ziekenhuis, 21 woonzorgcentra, twee psychiatrische ziekenhuizen en twee psychiatrische verzorgingstehuizen deel. Naar aantal erkende bedden gaf dit voor het algemeen ziekenhuis 811 bedden, 546 voor de geestelijke gezondheidszorg en 2 129 voor de woonzorgcentra. In de thuiszorg wordt het principe van erkende bedden niet toegepast. Voor het aantal erkende bedden in het algemeen ziekenhuis werden er 999 verpleegkundigen tewerkgesteld of 56 procent van de totale populatie. Voor de 2129 erkende bedden in de woonzorgcentra, waren er 331 verpleegkundigen actief. De 546 erkende bedden geestelijke gezondheidszorg stelde 13 procent van de totale populatie of 232 verpleegkundigen tewerk. Tabel 9 geeft een samenvattend overzicht van bovenstaande data. Bijlage 6 overzicht van de deelgenomen voorzieningen opgesplitst naar het aantal erkende bedden. Tabel 9: Samenvattend overzicht van de settings naar aantal bedden en verpleegkundigen
Setting Algemeen ziekenhuis Geestelijke gezondheidszorg Woonzorgcentra Thuisverpleging Totaal settings
Aantal erkende bedden
Aantal verpleegkundigen
811 546 2129 0 3486
999 232 331 223 1785
% van de totale populatie 56% 13% 19% 12% 100%
32
De gemiddelde leeftijd van de totale populatie bedroeg 42,5 jaar. Met de hoogste gemiddelde leeftijd in de WZC van 46,6 jaar. De laagste gemiddelde leeftijd werd genoteerd voor het algemeen ziekenhuis met 41,2 jaar en een gemiddelde leeftijd van 41,3 jaar voor de geestelijke gezondheidszorg. De gemiddelde leeftijd van de thuisverpleging was hoger dan in de ziekenhuizen, namelijk 43,5 jaar. De gemiddelde jobtime van de verpleegkundigen bedroeg 80,1 procent. Slecht 46 procent van de verpleegkundigen werkte voltijds, één op vijf verpleegkundigen heeft een werkregime van ‘50 procent’. De meerderheid van de zorgverleners waren vrouwen 87 procent tegenover 13,1 procent mannen. In de populatie opgedeeld naar kwalificatie (diploma) behaalde 51,8 procent een bachelor diploma en 42,6 procent een diploma gegradueerde. In de totale populatie haalde 3,2 procent een diploma vroedkunde en 2,5 procent ziekenhuisassistent(e). Van de 119 verpleegkundigen die drager waren van een bijzondere beroepstitel, waren er 49 met de titel intensieve- en spoedgevallenzorg, 23 in de oncologie en 16 in de pediatrie en neonatologie. De bijzondere beroepsbekwaamheid en de bijzondere beroepstitel in de geriatrie hadden elk een aandeel van 1,7 procent binnen de beroepstitels en bekwaamheden. In de totale populatie waren er vier verpleegkundigen die drager waren van de bijzondere beroepsbekwaamheid in de diabetologie, deze waren allemaal tewerkgesteld in het algemeen ziekenhuis. Het getuigschrift intensieve– en spoedgevallenzorg werden onder de bekwaamheden vermeld omwille van de vooropleiding van de verpleegkundigen. De vijf verpleegkundigen met het getuigschrift zijn gegradueerden, enkel verpleegkundigen met een bachelor opleiding kunnen drager zijn van een beroepstitel. De verzamelde data met betrekking tot leidinggevenden werden niet in de analyses opgenomen wegens onbetrouwbaarheid ervan. De volgende tabellen 10, 11, 12, 13 en 14 geven een overzicht van de beschrijving van de totale populatie en de populatie per setting, deze worden in punten 5.2.2 tot 5.2.5 verder toegelicht.
33
Tabel 10: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012 (n=1785)
Geslacht man 13,1% n 234 vrouw 86,9% n 1551 Leeftijd mean 42,5 jaar range [21,9 - 64,5 jaar] SD=10,80 jaar < 30 jaar 17,0% n 303 30-39 jaar 24,6% n 440 40-49 jaar 28,6% n 511 50-59 jaar 26,7% n 476 60-64 jaar 3,1% n 55 > 65 jaar 0,0% n0 Setting Algemeen Ziekenhuis 56,0% n 999 Geestelijke gezondheidszorg 13,0% n 232 Woonzorgcentra 18,5% n 331 openbare WZC 12,3% n 219 private VZW WZC 6,3% n 112 Thuisverpleging 12,5% n 223 Diploma's Bachelor in de verpleegkunde 51,8% n 924 Gegradueerde in de verpleegkunde 42,6% n 760 Vroedkundige 3,2% n 57 Ziekenhuisassistent(e) 2,5% n 44 Bijzondere beroepstitel in de Geriatrie 1,7% n 31 in de Intensieve- en Spoedgevallenzorg 2,7% n 49 in de Oncologie 1,3% n 23 in de Pediatrie en Neonatologie 0,9% n 16 geen bijzondere beroepstitel 93,3% n 1666 Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Geriatrie 1,7% n 30 in de Diabetologie 0,2% n4 getuigschrift Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,3% n5 geen bijzondere beroepsbekwaamheid 97,8% n 1746 Jobtime mean 80,1% range [15 -100%] SD=21,30% minder dan 50% 3,0% n 53 50% 20,1% n 358 meer dan 50% en minder dan 80% 14,9% n 266 80% en meer 16,0% n 286 100% 46,1% n 822 Aantal verpleegkundigen uitgedrukt in full-time equivalent (FTE) Totaal FTE 1431,0 FTE Algemeen ziekenhuis 812,6 FTE Geestelijk gezondheidszorg 200,4 FTE Woonzorgcentra 259,4 FTE Thuisverpleging 158,3 FTE
34
Tabel 11: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting algemeen ziekenhuis.
Algemeen ziekenhuis (n=999) Geslacht man vrouw Leeftijd
13,8% n 138 86,2% n 861 mean 41,2 jaar range [21,9 - 64,5 jaar] SD=11,13 jaar < 30 jaar 20,4% n 204 30-39 jaar 27,3% n 273 40-49 jaar 24,7% n 247 25,1% n 251 50-59 jaar 60-64 jaar 2,4% n 24 > 65 jaar 0,0% n0
Diploma's Bachelor in de verpleegkunde 60,1% n 600 Gegradueerde in de verpleegkunde 33,2% n 332 Vroedkundige 5,4% n 54 Ziekenhuisassistent(e) 1,3% n 13 Bijzondere beroepstitel in de Geriatrie 2,3% n 23 in de Intensieve- en Spoedgevallenzorg 4,9% n 49 in de Oncologie 2,3% n 23 in de Pediatrie en Neonatologie 1,6% n 16 geen bijzondere beroepstitel 88,9% n 888 Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Geriatrie 2,2% n 22 in de Diabetologie 0,4% n4 getuigschrift Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,5% n5 geen bijzondere beroepsbekwaamheid 96,8% n 968 Jobtime mean 81,3% range [20-100%] SD=21,02% minder dan 50% 1,7% n 17 50% 22,3% n 223 meer dan 50% en minder dan 80% 9,1% n 91 80% en meer 18,7% n 187 100% 48,1% n 481
35
Tabel 12: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting geestelijke gezondheidszorg
Geestelijke gezondheidszorg (n=232) Geslacht man vrouw Leeftijd
26,7% n 62 73,3% n 170 mean 41,3 jaar range [22,1 - 63,3 jaar] SD=10,99 jaar 21,1% n 49 < 30 jaar 30-39 jaar 27,6% n 64 40-49 jaar 23,3% n 54 25,4% n 59 50-59 jaar 2,6% n6 60-64 jaar > 65 jaar 0,0% n0
Diploma's Bachelor in de verpleegkunde 56,0% n 130 Gegradueerde in de verpleegkunde 41,8% n 97 Vroedkundige 0,0% n0 Ziekenhuisassistent(e) 2,2% n5 Bijzondere beroepstitel in de Geriatrie 0,9% n2 in de Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,0% n0 in de Oncologie 0,0% n0 in de Pediatrie en Neonatologie 0,0% n0 geen bijzondere beroepstitel 99,1% n 230 Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Geriatrie 0,0% n0 in de Diabetologie 0,0% n0 getuigschrift Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,0% n0 geen bijzondere beroepstitel 100,0% n 100 Jobtime mean 86,4 % range [15-100%] SD=19,17 % minder dan 50% 0,4% n1 50% 15,9% n 37 meer dan 50% en minder dan 80% 4,7% n 11 80% en meer 19,8% n 46 100% 59,1% n 137
36
Tabel 13: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting woonzorgcentra.
Woonzorgcentra (n=331) Geslacht man vrouw Leeftijd
8,5% 91,5% mean 46,6 jaar range [23,7 - 63,7 jaar] SD=8,57 4,2% < 30 jaar 30-39 jaar 17,8% 40-49 jaar 41,1% 32,3% 50-59 jaar 4,5% 60-64 jaar > 65 jaar 0,0%
n 28 n 303 n 14 n 59 n 136 n 107 n 15 n0
Diploma's Bachelor in de verpleegkunde 37,2% n 123 Gegradueerde in de verpleegkunde 57,4% n 190 Vroedkundige 0,6% n2 Ziekenhuisassistent(e) 4,8% n 16 Bijzondere beroepstitel in de Geriatrie 1,8% n6 in de Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,0% n0 in de Oncologie 0,0% n0 in de Pediatrie en Neonatologie 0,0% n0 geen bijzondere beroepstitel 98,2% n 325 Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Geriatrie 2,4% n8 in de Diabetologie 0,0% n0 getuigschrift Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,0% n0 geen bijzondere beroepsbekwaamheid 97,6% n 323 Jobtime mean 78,4% range [20 - 100%] SD=22,21% minder dan 50% 2,7% n9 50% 26,6% n 88 meer dan 50% en minder dan 80% 18,4% n 61 80% en meer 6,9% n 23 100% 45,3% n 150
37
Tabel 14: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting thuisverpleging
Thuisverpleging (n=223) Geslacht man vrouw Leeftijd
2,7% n6 97,3% n 217 mean 43,5 jaar range [22,4 - 62,5 jaar] SD=10,47 jaar 16,1% n 36 < 30 jaar 30-39 jaar 19,7% n 44 40-49 jaar 33,2% n 74 26,5% n 59 50-59 jaar 4,5% n 10 60-64 jaar > 65 jaar 0,0% n0
Diploma's Bachelor in de verpleegkunde 31,8% n 71 Gegradueerde in de verpleegkunde 63,2% n 141 Vroedkundige 0,4% n1 Ziekenhuisassistent(e) 4,5% n 10 Bijzondere in de Geriatrie 0,0% n0 in de Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,0% n0 in de Oncologie 0,0% n0 in de Pediatrie en Neonatologie 0,0% n0 geen bijzondere beroepstitel 100,0% n 223 Bijzondere beroepsbekwaamheid in de Geriatrie 0,0% n0 in de Diabetologie 0,0% n0 getuigschrift Intensieve- en Spoedgevallenzorg 0,0% n0 geen bijzondere beroepsbekwaamheid 100,0% n 223 Jobtime mean 70,9% range [34 - 100%] SD=20,22% minder dan 50% 11,7% n 26 50% 4,5% n 10 meer dan 50% en minder dan 80% 46,2% n 103 80% en meer 13,5% n 30 100% 24,2% n 54
38
5.3.2 Geslacht Het aantal mannen tewerkgesteld in de verschillende settings was beduidend lager dan de vrouwen. Voor de thuisverpleging en WZC was de wanverhouding het grootst, 2,7 procent mannen tegenover 97,3 procent vrouwen in de thuisverpleging en 8,5 procent mannen tegenover 91,5 procent vrouwen voor de WZC. De geestelijke gezondheidszorg stelde de meeste mannen te werk, 26,7 procent tegenover 73,3 procent vrouwen. In de setting algemeen ziekenhuis was de geslachtsverdeling vergelijkbaar met de totale populatie, 13,8 procent mannen en 86,2 procent vrouwen.
39
5.3.3 Leeftijdsstructuur De verpleegkundigen van 45 jaar en ouder bepalen de grootte van de vervangingsvraag. Het zijn deze verpleegkundigen die de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd zullen bereiken tussen 2013 en 2030. Figuur 6 toont aan dat de cohorte ouder wordende verpleegkundigen (40-59 jaar) het grootste percentage vertegenwoordigde, namelijk 55,3 procent. Hiervan was 28,6 procent in de leeftijdscategorie 40-49 jarigen. In de twee opeenvolgende categorieën daalde het aantal verpleegkundigen respectievelijk naar 24,6 procent en 17 procent.
Figuur 6: Leeftijdsstructuur van de verpleegkundigen, totaal settings (2013)
De Kruskal-Wallistest toont aan dat er een significant (p<0.001) verschil was in de gemiddelde leeftijd van de verpleegkundige van de vier settings. De gemiddelde leeftijd was het hoogst in de woonzorgcentra (46,6 jaar), 50 procent van de verpleegkundigen waren
ouder
dan
47,9
jaar.
Ook
was
de
gemiddelde
leeftijd
van
de
thuisverpleegkundigen (43,5 jaar) opvallend hoger dan die van het algemeen ziekenhuis (41,2 jaar) en de geestelijke gezondheidszorg (41,3 jaar).
40
Figuur 7 geeft de opbouw van de leeftijdsstructuur weer aan de hand van boxplots. Onderstaande resultaten konden gerapporteerd worden voor de verschillende settings: Algemeen ziekenhuis
Woonzorgcentra
#
Mean 41,2 jaar
#
Mean 46,6 jaar
#
Range [21,9 jaar – 64,5 jaar]
#
Range [23,7 jaar – 40,3 jaar]
#
Q1= 31,6 jaar
#
Q1= 41,2 jaar
#
Q2= 41,7 jaar
#
Q2= 47,9 jaar
#
Q3= 50,8 jaar
#
Q3= 52,8 jaar
Geestelijke gezondheidszorg
Thuisverpleging
#
Mean 41,3 jaar
#
Mean 43,5 jaar
#
Range [22,1 jaar – 63,3 jaar]
#
Range [22,4 – 62,5 jaar]
#
Q1= 31,2 jaar
#
Q1= 35,7 jaar
#
Q2= 40,5 jaar
#
Q2= 45,2 jaar
#
Q3= 51,3 jaar
#
Q3= 51,4 jaar
Figuur 7: Opbouw van de leeftijdsstructuur voor de verschillende settings
41
Figuur 8 geeft een onderverdeling van het percentage verpleegkundigen per leeftijdscategorie in elke setting weer. In het algemeen ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg schommelde het percentage verpleegkundigen per leeftijdscategorie tussen de 20 en 30 procent. In de WZC en thuisverpleging was er echter een groter verschil tussen de leeftijdscategorieën. In beide settings was het grootste percentage verpleegkundigen tussen 40 en 59 jaar (73,4 procent en 59,7 procent) en slechts 22 procent en 35,8 procent jonger dan 40 jaar.
Figuur 8: Percentage verpleegkundigen per leeftijdscategorie per setting (2013)
42
5.3.4 Kwalificatie Verpleegkundigen hebben verschillende kwalificatieniveaus: het hoogste niveau is bachelor
of
vroedkunde,
gevolgd
door
gegradueerde
en
als
laatste
de
ziekenhuisassistent(e). In de totale populatie waren er 51,8 procent bachelors, 42 procent gegradueerden, 3,2 procent vroedkundigen en 2,5 procent ziekenhuisassistenten. In bijlage 7 het overzicht van de kwalificaties per setting in aantal en percentage. Hoewel er in de totale onderzoekspopulatie meer bachelor verpleegkundigen dan gegradueerde verpleegkundigen en ziekenhuisassistenten aanwezig waren, was er toch een verschil in kwalificatie tussen de verschillende settings. In het algemeen ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg waren voornamelijk bachelors aan het werk, respectievelijk 60,1 procent en 56 procent. Dit tegenover de WZC met 37,2 procent bachelor verpleegkundigen en de thuiszorg met slechts 31,8 procent. In figuur 9 waar het studieniveau (bachelor en gegradueerde) per leeftijdscategorie en per setting wordt weergegeven, wordt aangetoond dat er enkel voor het algemeen ziekenhuis in elke leeftijdscategorie het aantal bachelors hoger was dan de gegradueerden. Voor de thuisverpleging was het omgekeerde van toepassing, een hoger aantal lager gekwalificeerde voor elke leeftijdscategorie. In de setting geestelijke gezondheidszorg was er in vier van de vijf categorieën een hoger aantal bachelor verpleegkundigen, de afwijkende categorie waren hier 40-49 jarigen. Voor de WZC was het aantal bachelors het hoogst bij de min 30-jarigen, van de veertien verpleegkundigen zijn er 10 bachelors of 71,4 procent tegenover 28,6 procent gegradueerden. Voor alle andere leeftijdscategorieën was het aantal bachelor verpleegkundigen lager. In bijlage 8 de overzichtstabel van de kwalificaties per leeftijdscategorie voor alle settings in aantallen en percentages toebehorend tot figuur 9.
43
Figuur 9: Studieniveau (bachelor en gegradueerde) per leeftijdscategorie, weergegeven per setting
44
5.3.5 Jobtime Op de totale populatie waren er 822 of 46 procent van alle verpleegkundigen voltijds tewerkgesteld. De overige 936 verpleegkundigen of 54 procent waren deeltijds tewerkgesteld. De deeltijdse tewerkstelling was opgedeeld naar jobtime in de volgende categorieën a) ‘< 50 procent’, b) ‘50 procent’, c) ‘> 50 procent en < 80 procent’, d) ‘80 procent en meer’. Onder de deeltijds werkenden was 20 procent tewerkgesteld met een jobtime van ‘50 procent’, wat het grootste percentage vertegenwoordigde. Drie procent van alle verpleegkundigen werkt minder dan halftijds. De twee overige categorieën waren gelijklopend, 15 procent voor een jobtime ‘meer dan 50 procent en minder dan 80 procent’ en 16 procent voor ‘80 procent en meer’. Figuur 10 geeft een grafische weergave voor het percentage verpleegkundigen volgens jobtime.
Figuur 10: Percentage verpleegkundigen volgens jobtime, totaal settings (n= 1785)
45
Jobtime opgesplitst naar geslacht toont aan dat er een verschil was tussen het percentage tewerkstelling van mannen en vrouwen. Van de mannelijke verpleegkundigen werkte 81,6 procent voltijds tegenover 40,7 procent vrouwelijke verpleegkundigen. Zoals figuur 11 aantoont werkte 22 procent van de vrouwelijke verpleegkundigen halftijds.
Figuur 11: Percentage verpleegkundigen volgens jobtime en geslacht (n=1785)
Voornamelijk vrouwelijke verpleegkundigen jonger dan dertig jaar werkten voltijds, respectievelijk 77,2 procent. Naarmate de vrouwelijke verpleegkundigen ouder werden nam het aandeel deeltijdse tewerkstellingen toe. Bij de mannen daarentegen bleef de meerderheid binnen de verschillende leeftijdscategorieën voltijds werken. Zie bijlage 9 voor een overzicht van de jobtime per leeftijdscategorie voor mannen en vrouwen. Bij een vergelijking van de jobtime voor de verschillende settings was de gemiddelde tewerkstelling het laagst bij de thuisverpleging met een jobtime van 70,9 procent en had de geestelijke gezondheidszorg het hoogste gemiddelde van 86,4 procent. In het algemeen ziekenhuis werkten de verpleegkundigen gemiddeld 81,3 procent en in het WZC 78,4 procent.
46
Bij thuisverpleegkundigen was er een discrepantie tussen het aantal deeltijds en voltijds werkende verpleegkundigen. Hier was 75,8 procent van de verpleegkundigen deeltijds tewerkgesteld
tegenover
24,2
procent
voltijdse.
Voor
de
deeltijdse
thuisverpleegkundigen bevond 46,2 procent zich in de categorie ‘meer dan 50 procent en minder dan 80 procent’. Voor de andere settings was de verhouding evenwichtiger verdeeld, in het algemeen ziekenhuis 48,1 procent voltijds tegenover 51,9 procent deeltijds, geestelijke gezondheidszorg 59,1 procent voltijds tegenover 40,9 procent en WZC 45,3 procent voltijds tegenover 54,7 procent deeltijds. Voor de overige settings was het grootste aandeel terug te vinden in de 100 procent tewerkstelling. Dit wil niet zeggen dat de meerderheid voltijds werkte, integendeel enkel voor de geestelijke gezondheid was dit te stellen. Het aandeel voltijds werkende verpleegkundigen was hier 59,1 procent. Voor het algemeen ziekenhuis en WZC was er meer een spreiding over de verschillende deeltijdse categorieën wat resulteerde in een lager aandeel per categorie. Een zeer groot verschil was er op te merken in de categorie ‘minder dan 50 procent’ tussen de verschillende settings, zoals figuur 12 aantoont. Van de tewerkgestelde verpleegkundigen in de thuiszorg was er 11,7 procent met een jobtime van ‘minder dan 50 procent’. In de overige settings was steeds minder dan 3 procent ‘minder dan 50 procent’ tewerkgesteld.
47
Figuur 12: Jobtime per setting (n=1785)
De jobtime categorieën bekeken volgens opleidingsniveau voor de totale populatie toont aan dat voltijds tewerkgestelde verpleegkundigen (n=822) voornamelijk bachelors waren. Dit gaf een verhouding van 61,9 procent bachelor verpleegkundigen tegenover 34,8 procent gegradueerde verpleegkundigen. Van de 57 vroedkundigen waren er 19 voltijds tewerkgesteld of slechts 33 procent van alle vroedkundigen. Van de deeltijds werkende vroedkundigen waren er 17 tewerkgesteld in de categorie ‘50 procent’. Het grootste aantal ziekenhuisassistenten werkte deeltijds, 81,8 procent en met een grootste aantal tewerkstellingen in de categorie ‘50 procent’. De resultaten per setting gaven dezelfde verhoudingen, met uitzondering van de thuisverpleging en dit voor de verschillende kwalificaties, vroedkundigen buiten beschouwing gelaten. Van de 21 voltijds tewerkgestelde verpleegkundigen in de thuisverpleging waren er 38,9 procent bachelors tegenover 61,1 procent gegradueerden. Het grootste aandeel bachelors bevond zich in de categorie ‘meer dan 50 procent en minder dan 80 procent’, met 39,4 procent.
48
Van de ziekenhuisassistenten zijn er 70 procent tewerkgesteld in de categorie ‘meer dan 50 procent en minder dan 80 procent’ en geen enkele voltijdse tewerkstelling. 5.3.6
Analyse
van
de
vervangingsvraag
van
pensioengerechtigde
verpleegkundigen, periode 2013-2030 De
vervangingsvraag
is
in
kaart
gebracht
voor
de
verpleegkundigen
op
pensioengerechtigde leeftijd en niet voor de uitstroom van verpleegkundigen ten gevolge van het vroegtijdig verlaten van de sector of vermindering van het percentage tewerkstelling. Voor de analyses werd de leeftijd van vervroegd rustpensioen gehanteerd, volgens de minimumleeftijd die vooropgesteld wordt door de nieuwe pensioenreglementering van regering Di Rupo die van kracht is sinds 1 januari 2013, de leeftijden tijdens de overgangsfase werden ook gerespecteerd. Wanneer er andere minimumleeftijden gehanteerd zijn, zal dit ook aangegeven zijn. De resultaten zijn cumulatief zowel voor aantallen, FTE, als voor de percentages, tenzij anders vermeld. Het aantal verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd zijn berekend op de leeftijd van de populatie op 1 december van de betrokken jaren. 5.3.6.1 Grootte van de vervangingsvraag Van de 1 785 verpleegkundigen tewerkgesteld binnen de verschillende settings in de regio Waasland, zijn er op 1 december 2013, 48 verpleegkundigen op de leeftijd van 60,5 jaar. Zij voldoen aan de voorwaarden om op vervroegd rustpensioen te gaan. Dit is 2,7 procent van de populatie die in 2013 mogelijks vervangen moet worden. Dit stemt overeen met 36,5 FTE. Voor elke setting afzonderlijk geeft dit volgende vervangingsvraag: a) Algemeen ziekenhuis: 2,3 procent of 16,5 FTE b) Geestelijke gezondheidszorg: 2,6 procent of 5,1 FTE c) WZC: 3,6 procent of 10,4 FTE d) Thuisverpleging: 3,1 procent of 4,5 FTE
49
Figuur 13 geeft de vervangingsvraag weer voor de periode 2015 tot 2030 per 5 jaar en dit zowel voor de minimumleeftijd vervroegd rustpensioen als voor de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar. In 2015 zijn er 47,4 FTE of 3,6 procent van totale populatie die uitstromen op 61,5 jaar. Wanneer men het werkveld zou verlaten op 65-jarige leeftijd, is de vervanging 0,5 procent of 6,3 FTE. Tussen 2015-2020 is er een toename van 10,9 procent voor de procentuele vervanging van de uitstroom op 61,5 jaar, wat resulteert in een vervangingsvraag van 14,5 procent of 190,9 FTE in 2020. In de vervangingsvraag voor de leeftijd van 65 jaar is de groei veel kleiner, 5,4 procent, wat een vervangingsvraag geeft van 5,9 procent of 77,1 FTE. De groei van de vervangingsvraag (vervroegd pensioengerechtigde leeftijd) in 2025 tegenover 2020 en 2025 tegenover 2030 neemt toe met 15,2 en 15,5 procent, wat een totale groei geeft van 30,7 procent tussen 2020 en 2030 op de vervroegde pensioengerechtigde leeftijd. Als we de groei tussen 2020-2030 bekijken voor de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd is deze 30 procent. De projectie toont aan dat er in 2030, 600,7 FTE verpleegkundigen te vervangen zijn voor de uitstroom van de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd. Dit wil zeggen dat 45,2 procent van de huidig tewerkgestelde verpleegkundigen het werkveld zullen verlaten tegen 2030. Voor de vervangingsvraag op 65-jarige leeftijd zijn dit 477,2 FTE of 35,9 procent van de populatie verpleegkundigen. In bijlagen 10 en 11, zijn de overzichten te raadplegen van het aantal verpleegkundigen op
vervroegd
pensioengerechtigde
leeftijd
alsook
voor
de
wettelijke
pensioengerechtigde leeftijd, uitgedrukt in aantallen, FTE en percentage opgesplitst per setting en in totaliteit per jaar.
50
Figuur 13: Aantal FTE verpleegkundigen op pensioengerechtigde leeftijd (vervroegd rustpensioen – wettelijke leeftijd): periode 2015-2020-2025-2030
51
Het aantal verpleegkundigen die op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd zijn gekomen tegenover het voorgaande jaar wordt weergegeven in figuur 14. De vervangingsgroei veroorzaakt door de vergrijzing zal vanaf 2017 toenemen om een eerste hoogtepunt te bereiken in 2019, waar er 66 verpleegkundigen (49,5 FTE) over alle settings heen uitstromen tegenover 2018. Het tweede hoogtepunt wordt bereikt in 2025 waar de vervangingsgroei in aantallen uitgedrukt even groot is als in 2019 namelijk 66 verpleegkundigen, maar in FTE verschillend is. In 2025 bedraagt de groei 51,3 FTE, 1,8 FTE meer tegenover 2019. Na het eerste hoogtepunt situeert de vervangingsgroei voor de periode 2020-2030 zich tussen 41 en 66 verpleegkundigen per jaar tegenover het voorgaande jaar, wat overeenkomt met een gemiddelde groei van 43,9 FTE per jaar.
Figuur 14: Aantal bijkomende verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd tegenover het voorgaande jaar, totaal settings (n=1785)
52
Als we het percentage vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen voor de settings vergelijken kan men zeggen dat er een significant (p=0,013) verschil is vanaf 2025, zoals weergegeven in figuur 15. De WZC heeft het grootste percentage verpleegkundigen te vervangen in 2025 in vergelijking met de overige settings. Van het huidig aantal tewerkgestelde verpleegkundigen in de WZC zou 36,9 procent vervangen moeten worden tegen 2025. Voor het algemeen ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg is het percentage te vervangen verpleegkundigen, 27,5 procent en 28 procent. De thuisverpleging zal in deze periode 30,9 procent van de 223 verpleegkundigen moeten vervangen. Het aantal verpleegkundigen uitgedrukt in FTE geeft voor het WZC 91,5 FTE, algemeen ziekenhuis 203,5 FTE, geestelijke gezondheidszorg 51,8 FTE en thuisverpleging 44,4 FTE. Het verschil in percentage van vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen zal nog significanter (p<0.001) worden tegen 2030. De groei van de vervangingsvraag in de WZC neemt toe in 5 jaar tijd met 24,4 procent tegenover een groei van 12,7 procent in het algemeen ziekenhuis en 10,4 procent in de geestelijke gezondheidszorg. De thuisverpleging zal een groei kennen van 19,8 procent in 2030 tegenover 2025.
53
Figuur 15: Percentage vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen per setting, periode 2015-2020 -2025-2030
Wanneer we het percentage vervroegd pensioengerechtigden over de jaren heen bekijken stelt men vast dat het algemeen ziekenhuis in 2019 met de grootste groei van de vervangingsvraag zal geconfronteerd worden, 4,2 procent. Voor de overige jaren zal de groei zich situeren tussen [0,1 procent - 3,6 procent]. Een jaar vroeger, 2018, zien we de grootste toename bij de geestelijke gezondheidszorg namelijk 3,9 procent, met een range van [0,0 procent - 3,1 procent]. Voor de WZC stelt zich de grootste toename in 2027 namelijk, 7,0 procent. Voor de thuisverpleging zal zich dit voordoen in 2026 met een groei van de vervangingsvraag van 5,4 procent. De range voor de vervangingsvraag voor de WZC is [0,6 procent - 6,1 procent] en thuisverpleging [0,0 procent - 4,5 procent], beide ranges zijn weergegeven exclusief het jaar waarin de toename het hoogst is.
54
De vervangingsvraag in 2030 kunnen we voor het algemeen ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg nog per kenletter van de erkende bedden verduidelijken. De geestelijke gezondheidszorg zal een vervangingsvraag van 89 verpleegkundigen kennen, waarvan 44,9 procent tewerkgesteld zijn in de langdurige behandeling (T–T1–T2-bedden) tegenover 24,8 procent in de acute behandeling en observatie (A-A1-A2-bedden). Voor de erkende psychiatrische verzorgingstehuis bedden zal er 71 procent van de huidig tewerkgestelde verpleegkundigen uitstromen. Binnen de totaliteit van de geestelijke gezondheidszorg is dit een aandeel van 24,7 procent van de vervangingsvraag. Het aantal pensioengerechtigde verpleegkundigen (n=402) in het algemeen ziekenhuis die uitstromen, zijn vooral tewerkgesteld in de diensten met de erkenning
C-D-G-bedden,
dagziekenhuis
en
consultaties.
Van
de
totale
vervangingsvraag in 2030 is het aandeel van de C-bedden 12,4 procent. Van de 119 tewerkgestelde verpleegkundigen zijn er 50 te vervangen tegen 2030, wat 42,0 procent is binnen de C-kenletter. De G-diensten (n=87) hebben een aandeel van 9,5 procent, met een vervangingsvraag binnen de kenletter van 43,7 procent. Voor de D-diensten (n=116) is het aandeel 9 procent, waar er 36 verpleegkundigen of 31 procent uitstromen tegen 2030. Het dagziekenhuis heeft een even groot aandeel (9 procent) als de Ddiensten binnen de vervangingsvraag voor het algemeen ziekenhuis. Van de 70 verpleegkundigen die tewerkgesteld zijn binnen het dagziekenhuis zal er 51,4 procent uitstromen tegen 2030. Het aandeel van de consultaties in de totale vervangingsvraag is het laagst ten op zichte van de C-D-G-bedden en de dagziekenhuizen, 7,7 procent. Wel wordt het algemeen ziekenhuis geconfronteerd met een grote vervangingsvraag binnen deze entiteit, namelijk van de 42 tewerkgestelde verpleegkundigen stromen er 21 uit tegen 2030, wat een vervanging vraagt van 73,8 procent. Enkel de entiteiten van het algemeen ziekenhuis zijn besproken die het grootste aandeel hebben in de vervangingsvraag, een totaal overzicht is terug te vinden in bijlage 12.
55
5.3.6.2 Vervangingsvraag volgens kwalificatie Om na te gaan of er in de toekomst geen kwalificatieprobleem zou ontstaan in de zorgsector,
is
een
detail
van
de kwalificatie van
de
pensioengerechtigde
verpleegkundigen noodzakelijk. De resultaten worden per vijf jaar weergeven en voor alle kwalificaties. In bijlage 13 is er een overzicht terug te vinden van het aantal verpleegkundigen per kwalificatie per jaar en dit voor de totaliteit en per setting.
Figuur 16: Aantal en FTE verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd per kwalificatie, totaal settings, periode 2015-2020-2025-2030
56
Van de 64 verpleegkundigen die uitstromen in 2015, zijn er 29 bachelors, 22 gegradueerden, 3 vroedkundigen en 10 ziekenhuisassistenten. Als we deze aantallen uitdrukken in percentage tegenover de totale populatie per kwalificatie, geeft dit als resultaat 3,1 procent voor de bachelors (n= 924), 2,9 procent gegradueerden (n=760), 5,3 procent vroedkundigen (n=57) en 22,7 procent ziekenhuisassistenten (n=44). Als we specifiek kijken naar de bachelors en de gegradueerden zijn het vooral bachelors die de komende jaren het werkveld gaan verlaten. In 2028 is er een keerpunt, zie figuur 16, waar de gegradueerde verpleegkundigen het hoogst in aantal worden. Voor 2030 verwacht men een uitstroom van gegradueerden die hoger ligt in aantallen dan bachelors, respectievelijk 379 en 360 verpleegkundigen. Wanneer we diezelfde uitstroom in FTE uitdrukken is de uitstroom van de bachelors het grootst, namelijk 289,1 FTE tegenover 266,6 FTE gegradueerden. De ziekenhuisassistenten zullen het werkveld op één verpleegkundige na verlaten hebben tegen 2029. De vroedkundigen hebben een aandeel van 17,2 FTE in de totale vervangingsvraag van de 600,7 FTE.
57
Figuur 17: Aantal en FTE verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd, per kwalificatie, per setting, periode 2015-2020-2025-2030
58
Figuur 17 toont de vervangingsvraag per setting. Voor het algemeen ziekenhuis blijft het aantal bachelor verpleegkundigen het hoogst tegenover de gegradueerde verpleegkundigen over de ganse periode. Van de 402 te vervangen verpleegkundigen in 2030
zijn
er
54,7
procent
bachelors
en
36,6
procent
gegradueerden.
Alle ziekenhuisassistenten tewerkgesteld binnen het algemeen ziekenhuis zijn op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd gekomen in 2025. Als we het aandeel van de verschillende kwalificaties berekenen voor de vervangingsvraag (300,9 FTE) in het algemeen ziekenhuis voor 2030, zijn de bachelor verpleegkundigen verantwoordelijk voor
58,1
procent
en
gegradueerde
verpleegkundigen
voor
33,8
procent.
De vroedkundigen en ziekenhuisassistenten samen hebben een aandeel van 8,1 procent. De geestelijke gezondheidszorg stelt drie van de vier kwalificaties te werk, vroedkundigen zijn niet actief in deze setting. Het aandeel bachelor verpleegkundigen neemt net zo als in het algemeen ziekenhuis voor de periode 2015-2020-2025 de bovenhand. Er is een keerpunt in 2030 voor de vervangingsvraag in aantallen, 41 bachelors tegenover 43 gegradueerden. Dit keerpunt is niet terug te vinden wanneer men de behoefte uitdrukt in FTE, hier zijn de FTE bijna even groot, 34,5 FTE voor de bachelors en 34,3 FTE voor de gegradueerden. Als we de vervangingsvraag voor de WZC opsplitsen naar kwalificatie, geeft dit in aantallen voor 2030: 65 bachelors (56,2 FTE), 121 gegradueerden (87,3 FTE), twee vroedkundigen (1,5 FTE) en vijftien ziekenhuisassistenten (10,1 FTE). Waar wel aandacht moet op gevestigd worden is de periode 2015-2020, de opbouw voor 2015 van de vervangingsvraag in aantallen voor de bachelors bestaat uit zes verpleegkundigen, wat overeen komt met zes FTE en heeft een aandeel van 43,8 procent van de uitstroom uitgedrukt in FTE. Voor de gegradueerden geeft dit negen verpleegkundigen of 6,7 FTE en een aandeel van 48,9 procent. De twee ziekenhuisassistenten vertegenwoordigen één FTE wat 7,3 procent van de totale vraag betekent. Tegen 2020 is het aandeel van de uitstroom uitgedrukt in FTE van de gegradueerden afgenomen met 0,1 procent, niettegenstaande er een groei is van twintig gegradueerde verpleegkundigen en er acht verpleegkundigen meer te vervangen zijn dan bachelor verpleegkundigen in 2020.
59
Voor de thuisverpleging is in 2015 voor de verschillende kwalificaties de behoefte bijna even groot met uitzondering voor de vroedkundige. De enige vroedkundige die tewerkgesteld is in de thuiszorg zal de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd bereiken in 2026. Over de hele periode vormen het aantal gegradueerden de grootste groep in de vervangingsvraag, in 2030 is dit 60,1 procent van het aantal tegenover 30,1 procent voor de bachelors. Er is een toename van het aantal bachelors in 2020 van vier naar twintig verpleegkundigen in 2025, dit komt overeen met de periode waarin het aandeel van de ziekenhuisassistenten stagneert.
60
6. Discussie Zoals elk onderzoek heeft ook deze masterproef beperkingen. De regionale verschillen in het aantal pensioengerechtigde verpleegkundigen in de zorgsector zal niet aangetoond kunnen worden, hiervoor is verder onderzoek aanbevolen. De steekproef is te klein om representatief te zijn voor de verpleegkundige beroepsgroep in België. Het ontbreken van gegevens van zorgkundigen leidt ertoe veronderstellingen te maken. Hadden we zorgkundigen opgenomen in de onderzoekspopulatie, dan konden we veronderstellingen bevestigen of verwerpen. De arbeidsmarkt voor verpleegkundigen vergrijst, dit is te merken aan de gemiddelde leeftijd (42,5 jaar) van de verpleegkundigen van de onderzoekspopulatie alsook aan de verhouding tussen de verschillende leeftijdscategorieën. De bevindingen stroken met het rapport ‘Welke bedrijfstakken kraken onder demografische druk?’ van Sels et al. (2008). De gezondheidszorg kampt met een verpleegkundigenpopulatie die voor 58,4 procent opgebouwd is met verpleegkundigen met een leeftijd boven de 40 jaar. Men kan wel stellen dat de verwachtte ontgroening van de bevolking al aanwezig is in de verpleegkundige beroepsgroep. De resultaten tonen aan dat in de woonzorgcentra de oudere verpleegkundigen voor de ouderen uit onze samenleving zorgen of zoals Koen Schoors het omschrijft: “we staan met natte voeten in het snel wassende water van de vergrijzing”. Van de ‘demografische vergrijzing’ stelt men dat het de stuwende kracht is voor de toekomstige vraag naar residentiële ouderenzorg in België. Het aantal ouderen (65 jaar en ouder) zal toenemen wat een uitbreiding vraagt van het aantal bedden met 1 800 à 3 000 bedden. In figuur 8 is duidelijk een daling van het aantal jonge verpleegkundigen in woonzorgcentra te zien. Slechts 23 procent van de verpleegkundigen was jonger dan 40 jaar. Een mogelijke verklaring voor het lage aantal verpleegkundigen in de leeftijdscategorie onder de 40 jaar is de structurele vervanging van verpleegkundigen door zorgkundigen (Van Buggenhout, 2010). Deze maatregel heeft er wel voor gezorgd om op korte termijn voldoende vervanging van het zorgpersoneel in woonzorgcentra te voorzien, maar mist duidelijk een oplossing op lange termijn. Wanneer er in het Waasland een toename zou zijn van het aantal bedden in de woonzorgcentra, wordt de
61
vraag naar verpleegkundigen in deze sector nog groter dan reeds weergegeven in de resultaten van deze masterproef. We kunnen hieruit afleiden dat de woonzorgcentra in het Waasland voor een enorme uitdaging staan. Een vervangingsvraag van 61 procent tegen 2030 bekrachtigt deze stelling alleen maar. Het aantrekken van jonge en gemotiveerde verpleegkundigen naar de ouderensector verdient aldus prioriteit. Hetzelfde probleem geldt voor de thuiszorg. Hier was 36 procent van de verpleegkundigen jonger dan 40 jaar. Ter vergelijking: voor het algemeen ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg was het aantal verpleegkundigen jonger dan 40 jaar respectievelijk 48 procent en 49 procent. Net zoals in de woonzorgcentra startten de diensten thuiszorg in 2006 met het aanwerven en inzetten van zorgkundigen in de zorg. Zo ontstond een taakherschikking van de verpleegkundigen. Cijfers van het Riziv tonen jaarlijks een aanzienlijke stijging van het aantal verstrekkingen in de thuiszorg aan. (Wit-Gele
Kruis
van
Vlaanderen,
2011)
Het
toenemende
belang
van
de
vermaatschappelijking van de gezondheidszorg, het stijgend aantal langdurig zieken en de steeds kortere verblijfsduur in ziekenhuizen wijzen op de nood aan goed opgeleide verpleegkundigen in de thuiszorg, zelfs met een duidelijke taakverdeling. De resultaten in de thuiszorg staan dus in schril contrast met de toekomstige nood aan verpleegkundigen. Niet alleen is het aantal verpleegkundigen van belang, maar ook hun opleidingsniveau. De toenemende complexiteit van de zorg vraagt dat verpleegkundigen in de thuiszorg steeds vaker in specifieke en complexe zorgsituaties adequaat en autonoom kunnen handelen. Niet altijd, maar steeds vaker zullen hiervoor specifieke competenties nodig zijn. Voldoende bachelor verpleegkundigen zijn dan ook aangewezen. Nochtans heeft slechts 35 procent van de verpleegkundigen jonger dan 40 jaar in de thuiszorg een bachelor diploma. Hier kan men spreken van een kwalitatieve schaarste. (Daue & Crainich, 2008) Terwijl deze kwalitatieve schaarste in de thuisverpleging zich voordoet, tonen de resultaten dat tegen 2030 een grotere uitstroom zal zijn van bachelor verpleegkundigen dan van gegradueerde verpleegkundigen. Het kwantitatief tekort aan verpleegkundigen zal toekomstig leiden tot een nog groter kwalitatief tekort.
62
Ondanks de positieve evolutie van het aantal eerstejaarsstudenten, moet dit met enige voorzichtigheid bekeken worden. Het aantal eerstejaarsstudenten nam voor elke opleidingsstructuur toe in Vlaanderen, met een stijging van 76 procent over een periode van zes jaar (2005-2012). De grootste groei was te noteren voor de HBO5 (gegradueerde) met 82 procent. De bachelor opleiding kende een stijging in deze periode van 71 procent. Sinds 2008 kende het aandeel niet-generatiestudenten voor de bachelor opleiding een sterke stijging in Vlaanderen. (Non-Profit Data, 2012) Deze tendens is ook terug te vinden in het regionaal onderwijs voor de bachelor opleiding. Het hoger aandeel niet-generatiestudenten geeft een uitstroom in het regionaal onderwijs waar de leeftijd van de afgestudeerde bachelor verpleegkundigen hoger
ligt
dan
bij
generatiestudenten,
dit
blijkt
uit
de
cijfers
van
het
‘Zelfevaluatierapport van de KAHO’. De organisatie van het hoger afstandsonderwijs en het aantrekken van niet-generatiestudenten in de bachelor opleiding geeft een diverse studentenpopulatie qua leeftijd. In het hoger afstandsonderwijs is er een beduidende groep in de leeftijdscategorie 40 tot 49 jaar. (KAHO, 2013) Deze groep behoort tot de leeftijdscategorie ouder wordende verpleegkundigen en zullen een korte carrière als verpleegkundigen kennen, wat een korte termijnoplossing biedt voor de zorgsector. Een hoge uitstroom van jonge bachelor studenten is noodzakelijk wanneer we toekomstig een kwaliteitsvolle zorg willen garanderen. In dit onderzoek zijn we beperkt tot het beschrijven van de regionale evolutie van het aantal studenten in de bachelor opleiding. Bij het schrijven van deze masterproef waren er geen data beschikbaar over de HBO5 opleiding van het regionaal onderwijs. We kunnen wel stellen dat de regionale verankering tussen onderwijs en zorginstellingen een belangrijke meerwaarde zou zijn. Zoals Vandeurzen (2010) terecht vermeld in zijn conceptnota dat er regionale verschillen zijn in vraag en aanbod, is er de nodige samenwerking tussen verschillende betrokken actoren om de verwachtingen en behoefte te kennen. Een meersporenbeleid is niet enkel nationaal essentieel, ook regionaal. De vervrouwelijking van de sector wordt nog eens bekrachtigd door de resultaten van het onderzoek, 86 procent van de verpleegkundigen zijn vrouwen. Deze vrouwelijke verpleegkundigen
zijn
verantwoordelijk
voor
het
groot
aantal
deeltijdse
tewerkstellingen. Vooral vanaf 30 jaar zijn zij minder geambieerd voor een voltijdse
63
tewerkstelling naarmate de leeftijd toeneemt. Dit kan mogelijks te maken hebben met het toch nog typische rolpatroon van de vrouw in onze maatschappij. Vrouwen zorgen voor de kinderen, het huishouden … Dit wil wel zeggen dat er een grote arbeidsreserve aanwezig is binnen de huidige actieve verpleegkundigen die niet benut wordt. De resultaten tonen aan, dat de setting met het hoogste aantal mannelijke verpleegkundigen resulteert in de hoogste gemiddelde jobtime. De vervrouwelijking van de sector leidt tot een hogere vraag in aantal verpleegkundigen om aan het wettelijk bepaalde arbeidsvolume (FTE) te voldoen. Zoals vermeld, stelt Jo Vandeurzen dat jonge ouders arbeid en gezin moeten kunnen verzoenen. (Vandeurzen, 2009) In de resultaten is dit merkbaar door het hoge aantal deeltijds werkende verpleegkundigen. Het grootste verlies van een organisatie is het niet benutten van het potentieel van de zorgverlener, in dit geval de verpleegkundigen. Om het aantal deeltijds verpleegkundigen te beperken, dienen zorginstellingen hun verpleegkundigen meer te ondersteunen om de combinatie van arbeid en gezin te kunnen waarmaken. Hierbij wordt gedacht aan flexibele werkschema’s, georganiseerde kinderopvang buiten de kantooruren … wat een tegemoetkoming kan zijn aan de ongunstige arbeidsomstandigheden die ertoe leiden dat verpleegkunde een knelpunt beroep is. In de discussie over het feit dat er al dan niet een kwantitatief tekort zou zijn aan verpleegkundigen zijn de bevindingen van Pacolet opmerkelijk. Hij is veel optimistischer over het tekort aan verpleegkundigen in België dan zijn collega’s onderzoekers zowel nationaal als internationaal. Zijn recentste onderzoek (2010) toont aan dat er zich geen tekort aan verpleegkundigen zou voordoen tegen 2019. Zelfs in het ‘worst case scenario’ is er geen tekort, wat wil zeggen bij een lage instroom van het aanbod en een hoge vraag. In de dagdagelijkse praktijk worden directies nochtans geconfronteerd met vacatures die niet opgevuld geraken, ondanks Pacolet aangeeft dat er geen tekort is aan verpleegkundigen. De 1 346 openstaande vacatures in juli 2011 geraakten niet opgevuld. (Holtzer,2011). Het feit dat de ouderenzorg en thuiszorg, die geconfronteerd worden met structurele tekorten, worden opgevuld met verzorgenden en zorgkundigen, spreekt zijn bevindingen tegen. (Van Buggenhout, 2010)
64
De resultaten van dit onderzoek geven aan dat de vervangingsvraag voor verpleegkundigen ten gevolge van de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd tegen 2030, een arbeidsvolume van 600,7 FTE zal zijn of 807 verpleegkundigen. Dit is een gemiddelde van 47,7 verpleegkundigen per jaar of 0,9 verpleegkundigen per week, hetgeen de lijst openstaande vacatures alleen maar zal uitbreiden. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de vervangingsvraag ten gevolge van verpleegkundigen die deeltijds gaan werken of het werkveld mogelijks verlaten. De extra handen die nodig zijn om de verwachte expansie van de zorgsector (voornamelijk ouderenzorg en thuiszorg) op te vangen en hoe deze extra handen dan gekwalificeerd moeten zijn, blijft onduidelijk. Deze problematiek op zijn beloop laten is geen optie. Een goede registratie van de verpleegkundige beroepsgroep zou tal van discussies kunnen uitsluiten. Hoeveel verpleegkundigen er nog effectief actief zijn als verpleegkundige is niet geweten. Een registratie naar analogie van de artsen zou een serieuze meerwaarde zijn.
65
7. Conclusie en relevantie voor de praktijk De demografische vergrijzing van de Belgische bevolking leidt tot heel wat uitdagingen op de verschillende beleidsdomeinen. Zo heeft de gezondheidszorg een dubbele uitdaging, enerzijds stijgt de vraag naar zorg en anderzijds stijgt de gemiddelde leeftijd van de zorgverstrekkers. De toekomstige vraag kan op basis van prognoses over de demografische vergrijzing en de daarmee gepaard gaande zorgbehoeften ingeschat worden. De toekomstige vraag levert een nieuwe vraag naar zorgarbeid op, die opgesplitst kan worden in een ‘uitbreidingsvraag’ en een ‘vervangingsvraag’. De uitbreidingsvraag omschrijft het aantal nieuwe beroepskrachten die nodig zullen zijn om de groeiende zorgbehoefte op te vangen. De vervangingsvraag duidt op het aantal beroepskrachten die nodig zullen zijn ter vervanging van zij die met pensioen gaan, vroegtijdig de sector verlaten of deeltijds gaan werken. De verwachte demografische vergrijzing vormt een stuwende kracht voor de toekomstige vraag naar residentiële ouderenzorg. Er wordt voorspeld dat er een toename zal zijn van het aantal residentiële zorggebruikers (65 jaar en ouder) van 40 500 ouderen tussen 2010 en 2025, wat een uitbreiding vraagt van het aanbod residentiële zorg. De
vraag
naar
thuisverpleging
stijgt
met
de
leeftijd
van
de
ouderen.
Het reeds toegenomen gebruik van de afgelopen jaren zal nog groeien. Het algemeen ziekenhuis zal het aantal ligdagen zien groeien (+0,9 dagen) en een oudere patiëntenpopulatie kennen tegen 2050, waar één patiënt op twee ten minste 65 jaar zal zijn. De gemiddelde leeftijd van de verpleegkundigen in het Waasland was 42,5 jaar. Er was een significant (p<0.001) verschil in de gemiddelde leeftijd per setting. De gemiddelde leeftijd was het hoogst in de woonzorgcentra (46,6 jaar). Ook de gemiddelde leeftijd van de thuisverpleegkundigen (43,5 jaar) was opvallend hoger dan in het algemeen ziekenhuis (41,2 jaar) en de geestelijke gezondheidszorg (41,3 jaar).
66
Zowel in de woonzorgcentra als de thuisverpleging was er een groot verschil in percentage verpleegkundigen tussen de leeftijdscategorieën. Het grootste percentage verpleegkundigen was voor beide settings tussen 40 en 59 jaar, woonzorgcentra 73,4 procent van de verpleegkundige en in de thuiszorg 59,7 procent. Voor het algemeen ziekenhuis
en
de
geestelijke
gezondheidszorg
schommelde
het
percentage
verpleegkundigen in de verschillende leeftijdscategorieën tussen 20 en 30 procent. De ouder wordende verpleegkundigen, vanaf 45 jaar zoals de WHO stelt, bereiken de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd en zullen uitstromen. Tegen 2030 wordt er een vervangingsvraag ten gevolge van de vervroegd pensioengerechtigde leeftijd verwacht van 807 verpleegkundigen of 600,7 FTE voor de zorgvoorzieningen (n=1785) in de regio Waasland of 45,2 procent van de huidige actieve verpleegkundigen. De grootste vervangingsvraag
ten
gevolge
van
de
pensioengerechtigde
leeftijd
van
de
verpleegkundigen wordt verwacht in de woonzorgcentra (n=331). Zij worden geconfronteerd met een vervangingsvraag tegen 2030 van 61,3 procent van de huidige verpleegkundige personeelsbezetting, met de hoogste uitstroom in 2027 van 23 verpleegkundigen. In de thuiszorg (n=223) zal de hoogste uitstroom zich stellen in 2026 met twaalf verpleegkundigen. Tegen 2030 verwacht men hier een vervangingsvraag van 113 verpleegkundigen of 73,1 FTE. Voor het algemeen ziekenhuis (n=999) en de geestelijke gezondheidszorg (n=232) is de verwachte uitstroom veel vroeger. Voor het algemeen ziekenhuis zal de hoogste vervangingsvraag zich voordoen in 2019 met 42 verpleegkundigen. De verwachte vervangingsvraag in 2030 zal 300,9 FTE bedragen of 402 verpleegkundigen. De geestelijke gezondheidszorg zal geconfronteerd worden met een vervangingsvraag van 89 verpleegkundigen of 71,6 FTE. De hoogste vervangingsvraag stelt zich in 2018 met 22 verpleegkundigen. Voor de projectieperiode ‘2013-2030’ zal er vanaf 2025 een significant (p=0.013) verschil zijn in het percentage vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen in de verschillende settings. Het percentage verpleegkundigen zal het hoogste zijn in de woonzorgcentra met 36,9 procent. De thuisverpleging zal in deze periode 30,9 procent verpleegkundigen moeten vervangen. Voor het algemeen ziekenhuis en de geestelijke gezondheidszorg geeft dit 27,5 procent en 28 procent. Tegen 2030 zal het verschil in percentage vervroegd pensioengerechtigde nog significanter (p<0.001) worden. De
67
groei van de vervangingsvraag in de woonzorgcentra neemt toe in 5 jaar tijd (20252030) met 24,4 procent tegenover een groei van 12,7 procent in het algemeen ziekenhuis en 10,4 procent in de geestelijke gezondheidszorg. De thuisverpleging zal een toename van de vervangingsvraag kennen van 19,8 procent. De verwachte toename van de residentiële zorggebruikers, een lage instroom van jonge verpleegkundigen en een vervangingsvraag van 61 procent tegen 2030, maakt dat de ouderenzorg voor een enorme uitdaging staat. Het aantrekken van jonge gemotiveerde verpleegkundigen naar de ouderenzorg verdient prioriteit. Slechts 23 procent van de verpleegkundigen in de ouderenzorg was jonger dan 40 jaar, men kan dus wel stellen dat in de woonzorgcentra de oudere verpleegkundigen voor de ouderen uit onze samenleving zorgen. Het toenemende belang van de vermaatschappelijking van de gezondheidszorg en het stijgende aantal langdurig zieken wijzen op de nood aan goed opgeleide verpleegkundigen in de thuiszorg. Slechts 35 procent van de verpleegkundigen jonger dan 40 jaar zijn bachelors, wat wijst op een kwalitatieve schaarste in de thuiszorg. Tegen 2030 zal de vervangingsvraag van bachelor verpleegkundigen (289,1 FTE) groter zijn dan de gegradueerde verpleegkundigen (266,6 FTE). Het kwantitatieve tekort aan verpleegkundigen zal toekomstig kunnen leiden tot een kwalitatief tekort. De stijgende complexiteit van de zorg, de hoogtechnologische ontwikkelingen … vragen de nodige competenties van de verpleegkundigen om een kwaliteitsvolle zorg te garanderen. De ontwikkeling van een functiedifferentiatie dringt zich op. De vervrouwelijking van de sector brengt met zich mee dat er een grote arbeidsreserve is onder de verpleegkundige beroepsgroep. Van de vrouwelijke verpleegkundigen waren er 59,3 procent deeltijds tewerkgesteld en voornamelijk in een jobtime van ‘50 procent’. Naarmate
vrouwelijke
verpleegkundigen
ouder
worden
neemt
de
deeltijdse
tewerkstelling toe, wat betekent dat de arbeidsreserve toeneemt met de leeftijd van de verpleegkundigen. Bij de mannelijke collega’s blijft de meerderheid daarentegen voltijds werken. De resultaten van de geestelijke gezondheidszorg tonen aan, dat een hoog aantal mannelijke verpleegkundigen (26,7 procent) een hoge gemiddelde jobtime
68
(86,4 procent) met zich meebrengt. De arbeidsreserve onder de mannelijke verpleegkundigen is veel lager dan bij de vrouwelijke collega’s. Het bewerkstelligen van een hogere instroom van mannelijke studenten in de verpleegkundige opleiding is aanbevolen. Om het hoofd te bieden aan de vervangingsvraag gegenereerd door de vergrijzing is een meersporenbeleid noodzakelijk. De recente geïmplementeerde pensioenhervorming is een druppel op een hete plaat. De effectiviteit van deze hervorming zal verhoogd kunnen worden in combinatie met maatregelen die deeltijds werken door ouderen vermindert, maar toch de ouder wordende verpleegkundigen op het werkveld houdt. Onderwijs is één van de domeinen in het meersporenbeleid dat een belangrijke rol speelt in de instroom van gekwalificeerde verpleegkundigen. Een verankering tussen onderwijs en zorginstellingen zou hier een meerwaarde kunnen zijn, zowel nationaal als regionaal. De afgelopen jaren is er een positieve evolutie van het aantal studenten in de studierichting verpleegkunde en dit voor beide opleidingsstructuren (bachelor en HBO5 (gegradueerde)). Deze evolutie moet toch met enige voorzichtigheid bekeken worden. De herscholingsprojecten zijn gekenmerkt
door een
populatie met diverse
vooropleidingen en leeftijden. Beantwoordt deze positieve evolutie aan de vraag van het werkveld, jonge en hoog gekwalificeerde verpleegkundigen? Verder onderzoek zal dit mogelijks kunnen uitwijzen.
69
8. Bronnen Abualrub, R.F. (2007). Nursing Shortage in Jordan: What is the solution? Journal of Professional Nursing, 23 (2), 117-20. Belfius. (2007). Sociaaleconomische typologie van de gemeenten. Opgeroepen op februari 10, 2013, van https://www.belfius.be/publicsocial/NL/Expertise/Studies/AndereStudies/index. aspx Borgions, J., Wagemans, F., Pieters, J., Gosset, A., Scheepmans, M., Hendrickx, P., et al.
(2012).
Jaarstatistieken
met
betrekking
tot
de
beoefenaars
van
gezondheidsberoepen in België. Aantal beoefenaars op 31/12/2011 en instroom 2011. Brussel: Cuypers Dirk. Daue, F., & Crainich, D. (2008). De toekomst van de gezondheidszorg: diagnose en remedies. Brussel: Academic and Scientific Publishers nv. De fauw, N. (2013, februari). Aanwervingen uit het buitenland zullen de komende jaren toenemen. Zorgwijzer, 5(33), 10-11. Drieskens, S., Van der Heyden, J., Hesse, E., Gisle, L., Demarest, S., & Tafforeau, J. (2010). Gezondheidsenquête België, 2008. Rapport III - Medische consumptie. (Reports N° 2010/019). Opgeroepen op oktober 10, 2012, van https://his.wivisp.be/nl/Gedeelde%20%20documenten/Elderly_MC_NL_2008. pdf Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid. (2013). Pensioen hervorming - overzicht aanpassingen werknemersstelsel. Opgeroepen op september 9, 2012, van http://www.onprvp.fgov.be/nl/profes/news/paginas/reformoverview.aspx#a Federaal Planbureau en Algemene Directie Statistiek. (2011). Bevolkingsvooruitzichten 2010-2060 (D/2011/7433/29). Opgeroepen op december 12, 2012, van http://www.plan.be/admin/uploaded/201112190816070.bevpop2011_nl.pdf
70
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. (2013). De kaap van 80 jaar overschreden. Opgeroepen op maart 3, 2013, van http://statbel.fgov.be/nl/binaries/Dossier2011_nl_tcm325-214757.pdf Geerts, J., & Breda, J. (2007). Back to the future. Beleidsvoornemens en -realisaties in de Vlaamse/Belgische ouderenzorg in de periode 1795-2005. In B. Cantillon, K. Van den Bosch, &.S. Lefebure (red.), Ouderen in Vlaanderen 1975-2005 Een terugblik in de toekomst (pp. 139-170). Leuven: Acco. Gillis, K., (2012). Leiderschapsstijlen in Vlaamse woonzorgcentra.[masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Anterwerpen, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen. Glinos, I. (2012). Worrying about the wrong thing: patient mobility versus mobility of health care professionals. Journal of Health Services Research & Policy, 17 (4), 254-256. Heinen, M., van Achterberg, T., Schwendimann, R., Zander, B., Matthews, A., Kózka, M., et al. (2013). Nurses' intention to leave their profession: A cross sectional observational study in 10 European countries. International Journal of Nursing Studies, 50, 174-184. Holtzer, E. (2011). De toekomstige uitdagingen voor de zorg. Een half vol glas met aantrekkelijke zorgberoepen. Opgeroepen op december 13, 2012 van http://interagora.be/wp-content/uploads/2011/10/06-Lon-Holtzer_Een-halfvolglas-aantrekkelijke-zorgberoepen.pdf Institute of Medicine. (2011). The Future of Nursing: Leading Change , Advancing Health. Washington D.C.: The National Academies Press. Jacobs, M. (2007), Impact van de vergrijzing op het tekort aan verpleegkundigen. Arbeidsmigratie: een oplossing [masterproef].Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Antwerpen, Faculteit Politieke & Sociale Wetenschappen.
71
KAHO, (2013). Zelfevaluatierapport Professionele Bachelor in de Verpleegkunde. Ongepubliceerd rapport, KAHO Sint-Lieven, Sint-Niklaas. Malfait, D. (2011). Zorg voor mensen moet worden ingevuld, mag niet blijven openstaan en kan niet worden geannuleerd. Over.Werk, 1, 100-108. Neefs, B., Herremans, W., & Sels, L. (2012). Vergrijzing in de sectoren. Waar is de nood aan vervanging het hoogst? Leuven: Steunpunt Werk en Sociale Economie. Non-Profit Data, (2012, 12 17). Gaat de HBO5(A2) Verpleegkunde er aan in 2014?. Opgeroepen op februari 10, 2013, van www.npdata.be: http://www.npdata.be/BuG/176-Verpleegkunde/Verpleegkunde-2011-2012.htm NVKVV. (2012). Wetgeving beroepsuitoefening. Opgeroepen op september 5, 2012, van http://www.nvkvv.be/page?pge=51 OECD. (2005). Economic Surveys Belgium. Parijs: OECD, volume 2005/5. Pacolet, J. (2010). Hoe lang zullen wij werken? Zeven jaren lang? Over vergrijzing en de arbeidsmarkt. Leuven: Hoger instituut voor de arbeid (KUL). Pacolet, J., & Merckx, S. (2006). Manpowerplanning voor de verpleegkunde en vroedkunde in België: synthese. Leuven/Brussel: HIVA (KUL), SESA (UCL), FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Pacolet, J., Deliège, D., Artoisenet, C., Cattaert, G., Coudron, V., Leroy, X., et al. (2005). Vergrijzing, gezondheidszorg en ouderenzorg in België. Brussel: de Directie-generaal Sociaal Beleid FOD Sociale Zekerheid. Peersman, G., & Schoors, K. (2012). De perfecte storm. Hoe de economische crisis de wereld overviel en vooral: hoe we eruit geraken. Gent: Borgerhoff & Lamberigts nv.
72
Poelmans, E. (2010). Dienstencheques en ouderenzorg [masterproef]. Ongepubliceerd manuscript, Universiteit Hasselt, Toegepaste Economische Wetenschappen. Pool, J. (2006). Leeftijdsontwikkeling en leeftijdsbewust personeelsbeleid: uitdagingen voor de zorg. In J. dr. Pool, & J. Prof. dr. van Dijk (red.), Bouwstenen voor personeelsmanagement in de zorg, deel 2 Ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid van personeel (pp. 17-34). Houten: Bohn Stafleu van Longhum. Sanders, J., van den Bossche, S., Wevers, C., & Klein Hesselink, J. (2009). De arbeidsmarkt in 2020. Trends in vraag en aanbod van arbeid. In G. Bruinsma (red.), Arbeidsmarkt in crisistijd (pp. 51-79). MA Alphen aan den Rijn: Kluwer bv. Schoors, K., (2012, 8 oktober). Hoed u voor de opdoemende vergrijzingstsunami. De Morgen. Geraadpleegd op november 13, 2012, van http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1512797/2012/10/08/ Hoed-u-voor-de-opdoemende-vergrijzingstsunami.dhtml Sels, L., Herremans, W., & Vanderbiesen, W. (2011). De demografische wissel. Impact op de Belgische arbeidsmarkt. Over.Werk, 4, 81-90. Sels, L., Herremans, W., De Winne, S., & Tielens, M. (2008). Welke bedrijfstakken kraken onder demografische druk? Een vergelijking Wallonië-Vlaanderen. Leuven: Steunpunt Werk & Sociale Economie. Sermeus, W. (2009a). Blauwdruk voor verpleegkunde2.0 Plan K.ULeuven moet meer verpleegkundigen aantrekken. Hospitals, 4, 22-28. Sermeus, W., Schoukens, P., Holtzer, L., Moons, P., Peeters, G., Peeters, M., et al. (2009b). Naar een nieuwe blauwdruk voor verpleegkunde. Gent: Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap K.U.Leuven Permanente vorming.
73
Sermeus, W., Bruyneel, L., & Van den Heede, K. (2009c). RN4CAST: Europees onderzoek naar de inzet van verpleegkundigen voor een veilige zorg. 35st Week van de Verpleegkundigen en Vroedvrouwen Studiedag verpleegkundige directies, middenkaders en opleidingscoördinatoren. Leuven: K.U.Leuven. Simoens, S., Villeneuve, M., & Hurst, J. (2005). Tackling Nurse Shortages in OECD Countries. No. 19. Parijs: OECD Health working Papers. Smedts, D., Van Landeghem, G., & Van Damme, J. (2011). Een bachelordiploma behalen in het Vlaams hoger onderwijs. Een verkennend onderzoek betreffende de generatiestudenten van 2004-2005 en 2005-2006. Leuven: Steunpunt SSL, onderzoeksdomein "Studie- en schoolloopbanen van leerlingen en studenten". Studiecommissie voor de vergrijzing. (2012). Jaarlijks verslag. Opgeroepen op september 15, 2012, van http://economie.fgov.be/nl/modules/digibib/bevolking/1744_rapport_annuel_20 12_du_comite_d_etude_sur_le_vieillissement.jsp Surkyn, J., Bastiaenssen, V., & Willaert, D. (2006). Demografie in Welvaart. Het Vlaanderen van de baby-bust en de actieve senioren. Antwerpen: VUB. Utriainen, K., Kyngäs, H., & Nikkilä, J. (2009). Well-being at work among ageing hospital nurses in Northern Finland: A grounded theory study. International Journal of Circumpolar Health, 68(2),145-157. Van Bogaert, P. (2013). 9 op de 10 zorgverleners is tevreden: 'Aandachtspunt is emotionele uitputting'. Opgeroepen op maart 18, 2013, van http://www.jobat.be/nl/artikels/9-op-de-10-zorgverleners-is-tevredenaandachtspunt-is-emotionele-uitputting/ Van Bogaert, P. (2010). De impact van de verpleegkundige werkomgeving. Hospitals, 8 (3), 20-30.
74
Van Buggenhout, M. (2010). Verpleegkundigen in Vlaamse woonzorgcentra. Resultaten van een studie naar vraag en aanbod (2009-2010). Brussel: Academic and Scientific Publishers. Van den Bosch, K., Willemé, P., Geerts, J., Breda, j., Peeters, S., Van De Sande, S., et al. (2011). Toekomstige behoefte aan residentiële ouderenzorg in België: projecties 2011-2025 (Reports 167A). Opgeroepen op december 18, 2012, van https://kce.fgov.be/sites/default/files/page_documents/KCE_167A_residentiele_ zorg_in_Belgie_synthese_0.pdf Vandeurzen, J. (2009). Beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2009-2014. Opgeroepen op januari 15, 2013, van. http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2009-2010/g191-1.pdf Vandeurzen, J. (2010). Werk maken van werk in de zorgsector. Opgeroepen op januari.15, 2013, van http://www.jovandeurzen.be/sites/jvandeurzen/files/Conceptnota%20werk.pdf Van Herck, P. (2012). Het personeelsvraagstuk in de ouderenzorg in kaart gebracht. Brussel: Intinera Institute. VDAB. (2001). Knelpuntberoepen, klassiekers van de voorbije decennium. Opgeroepen op januari 2, 2012, van http://www.vdab.be/trends/maandverslag/topic_09.pdf VDAB Studiedienst. (2011a). Analyse Vacatures 2011 Knelpuntberoepen. Opgeroepen op oktober 2, 2012, van http://www.vdab.be/trends/vacatureanalyse/studie2011.pdf VDAB Studiedienst. (2011b). Analyse Vacatures 2011 Knelpuntvacatures. Opgeroepen op oktober 2, 2012, van http://www.vdab.be/trends/vacatureanalyse/Studie2011_deel2.pdf
75
VDAB Studiedienst. (maart 2012). VDAB ontcijfert nummer 27. Knelpuntvacatures overschat? De knelpuntintensiteit op de Vlaamse arbeidsmarkt. Opgeroepen op oktober 2, 2012, van http://www.vdab.be/trends/ontcijfert/ontcijfert2012nr27.pdf Wells, J. (2009). The 'Greying' of Europe - Reflections on the state of nursing and nurse education in Europe. Nurse Education Today, 29,811-815. Wets, J., de Bruyn, T., & Geets, J. (2011). Migratie: de oplossing voor het personeelstekort in de zorg- en gezondheidssector? Brussel: Koning Boudewijnstichting. Wit-Gele Kruis van Vlaanderen. (2011). Wegwijs in de thuisverpleging. Antwerpen: Standaard Uitgeverij / WPG Uitgevers België.
76
Bijlagen Bijlage 1: Geprojecteerde tendensen met betrekking tot het aantal ouderen in residentiële zorg, België 2010-2025 volgens verschillende scenario’s Geprojecteerde tendensen in het aantal ouderen in residentiële zorg, België 2010-2050,volgens verschillende scenario's. 180000 170000 160000 150000 140000 130000 120000 110000 100000 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 Basis
Puur demografisch
Minder kinderen
Betere opleiding
Diabetes epidemie
Thuiszorg
Compressie van de functionele beperkingen
“De totale geprojecteerde evolutie in residentiële zorg zal eerst voorgesteld worden voor het basisscenario en later voor alternatieve scenario's, gebaseerd op verschillende hypothesen over de toekomstige evoluties in morbiditeit, gezinssituatie en de beschikbaarheid van informele zorg, en het evoluerende gebruik van formele thuiszorg. Het is belangrijk te benadrukken dat projecties betrekking hebben op de vraag naar residentiële zorg, in de zin van het toekomstig gebruik van residentiële zorg, op voorwaarde dat mogelijke beperkingen in aanbod op toekomstig gebruik niet meer of minder bindend zijn dan vandaag. Indien in de komende jaren het aanbod van residentiële zorg geen gelijke tred houdt met de toegenomen vraag, zullen deze projecties geen realiteit worden.
1
Het basisscenario heeft volgende kenmerken: • Het gebruikt bevolkingsprojecties opgemaakt door het FPB en ADSEI • De prevalentie van vijf chronische aandoeningen (COPD, dementie, diabetes, heupfractuur, ziekte van Parkinson) volgens leeftijd, geslacht en provincie blijft onveranderd, hetgeen impliceert dat de prevalentie van functionele beperking zelf volgens leeftijd, geslacht en provincie ook constant is gedurende de projectieperiode; • Er werd rekening gehouden met de geprojecteerde tendensen in gezinssituatie (aangepaste projecties van Poulain, UCL, 2011); • Alle aantallen worden aangepast om rekening te houden met het feit dat een substantieel aantal bedden in residentiële zorg in België bezet worden door personen die niet gedekt worden door de Belgische ziekteverzekering (voornamelijk buitenlanders). Verondersteld wordt dat het aandeel van deze personen in verhouding tot het totale aantal gebruikers constant zal blijven tijdens de projectieperiode.(…)
Alternatief 1: "Betere opleiding" zorgt voor een significante daling van de prevalentie van chronische aandoeningen in België tijdens de projectieperiode 2010-2025. Twee bevindingen ondersteunen dit scenario: ten eerste, uit de schattingen op basis van de HIS-gegevens bleek, binnen elke leeftijds- en geslachtsgroep, een lagere prevalentie van de meeste chronische aandoeningen bij oudere personen die meer dan basisonderwijs genoten hebben; ten tweede, in elk cohort is het aandeel personen die meer dan basisonderwijs genoten hebben, hoger dan in het vorige cohort. Dit impliceert dat in de volgende jaren het opleidingsniveau van ouderen hoger zal zijn dan nu. Bovendien wordt deze tendens versterkt door differentiële mortaliteit, aangezien beter opgeleide mensen langer leven. De dalingen in de totale prevalentie van deze chronische aandoeningen zijn echter vrij gering, bijv. van 11,9% in 2010 tot 10,8% in 2025 voor diabetes en 5,3% tot 4,9% voor dementie.
Alternatief 2: “Compressie van functionele beperkingen” gaat er van uit dat de toename in de levensduur gedurende de projectieperiode vergezeld zal gaan van een vertraagde incidentie van functionele beperkingen. Voor ieder jaar dat er bij de
2
levensverwachting (op leeftijd 65) bij komt, wordt aangenomen dat de proportie personen met functionele beperkingen met een half jaar naar een hogere leeftijd zal verschuiven. Dit is het referentiescenario van de “Working Group on Ageing Populations and Sustainability (AWG)” van het “Economic Policy Committee” van de Europese Unie (Europese Commissie, 2009).
Alternatief 3: Het scenario van een “Diabetes epidemie” wordt gesuggereerd door recent vastgestelde tendensen voor België (Instituut voor Farmaco-Epidemiologie van België, 2007) en in het buitenland (VK, Duitsland, Italië en Frankrijk). Het is momenteel onmogelijk om solide gegevens te verkrijgen over de tendens inzake de prevalentie van diabetes in België. Dus wordt de prevalentie geraamd door middel van medicatie voor diabetes (in termen van standaard dagdosering (Defined Daily DosesDDD), waarbij men zich ervan bewust is dat niet alle diabetici medicatie nemen. We gaan uit van een totale stijging van de prevalentie van diabetes met 5% per jaar tussen 2010 en 2025 en deze stijging gebeurt gelijkmatig in alle geslachts- en leeftijdsgroepen. Dit betekent dat de prevalentie van diabetes meer dan zal verdubbelen tijdens de projectieperiode, tot 26% in 2025. In tegenstelling tot beide voorgaande scenario’s impliceert dit scenario een expansie van morbiditeit. (…)
Alternatief 4: Een “Puur demografisch scenario” veronderstelt dat de gezinssituatie (de aanwezigheid van een partner, kinderen en/of andere gezinsleden) binnen iedere geslachts-leeftijdsgroep niet wijzigt tijdens de projectieperiode.(…)
Alternatief 5: Het scenario "Minder kinderen" gaat uit van de hypothese dat minder kinderen in hetzelfde gezin als de ouders zullen leven. Concreet gezien zal, binnen elke geslachts-leeftijdsgroep, het aantal ouderen dat samenwoont met hun kinderen tijdens de projectieperiode worden gehalveerd. Dit scenario is opgenomen om de gevoeligheid van de projectieresultaten voor een wijziging in de beschikbaarheid van informele zorg aan te tonen.
Alternatief 6: Teneinde een raming te geven van de mogelijke impact van een uitbreiding van thuiszorg, wordt ervan uitgegaan dat de bijkomende thuiszorg
3
gelijkwaardig is aan de zorg die door een partner wordt verleend, d.w.z. dat ze dezelfde invloed heeft op de kans op opname in een inrichting. De gesimuleerde bijkomende thuiszorg wordt gericht op alleenstaanden met een kans op functionele beperking van minstens 5%; de resultaten van een transitiemodel naar thuiszorg wijzen erop dat dit in feite een drempel is boven dewelke het waarschijnlijker is dat ouderen gebruik zullen beginnen maken van thuiszorg. We gingen vrij willekeurig uit van een uitbreiding van thuiszorg met 50%, bovenop de stijging die vereist is door de vergrijzing van de bevolking.”(…) Bron: Van den Bosch, et al., 2011, pp. 18-23
4
Bijlage 2: Vervangingsvraag (55-plussers), uitbreidingsvraag en totale vraag naar bedrijfstak (België; 2006-2010 en simulatie 2010-2014) (gesorteerd volgens vervangingsvraagratio ’10-‘14/’06-’10)
Bron: Sels, Herremans, & Vanderbiesen, 2011
1
Bijlage 3: De voornaamste oorzaak van het knelpuntkarakter van de verpleegkundige
Bron: VDAB Studiedienst, 2011
1
Bijlage 4: Evolutie HBO5 en bacheloropleiding 1980-2012 1ste jaars verpleegstudenten HBO5/Gebr. en Bachelor per gemeenschap, 1980-2012 Vlaamse gemeenschap HBO5 (A2) Bachelor (A1) Totaal 80/81 81/82 82/83 83/84 84/85 85/86 86/87 87/88 88/89 89/90 90/91 91/92 92/93 93/94 94/95 95/96 96/97 97/98 98/99 99/00 00/01 01/02 02/03 03/04 04/05 05/06 06/07 07/08 08/09 09/10 10/11 11/12 Ev% 11-12
2.336 2.542 2.470 2.390 2.183 1.983 1.628 1.625 1.434 1.348 1.199 1.238 1.340 1.528 1.677 1.491 1.709 1.678 1.532 1.400 1.630 1.597 1.605 1.794 1.640 1.577 1.791 1.777 2.024 2.378 2.527 2.872 13,7%
2.545 2.790 2.602 2.468 2.264 2.141 2.061 2.248 2.321 1.885 1.790 1.959 1.950 2.253 2.372 2.425 2.596 2.661 2.614 2.138 2.009 1.986 2.170 2.325 2.243 2.263 2.746 2.665 3.071 3.565 3.608 3.880 8,8%
4.881 5.332 5.072 4.858 4.447 4.124 3.689 3.873 3.755 3.233 2.989 3.197 3.290 3.781 4.049 3.916 4.305 4.339 4.146 3.538 3.639 3.583 3.775 4.119 3.883 3.840 4.537 4.442 5.095 5.943 6.135 6.752 13,6%
Franse gemeenschap Gebrevet- Bachelor (A1) Totaal teerd (A2) 1.093 1.206 1.228 1.205 1.231 1.083 1.013 864 821 782 779 888 942 1.326 1.699 1.657 1.821 1.891 1.761 1.749 1.782 1.854 1.739 1.861 1.986 2.100 2.082 2.077 2.157 2.397 2.672 2.742 2,6%
1.727 1.732 1.777 1.781 1.621 1.526 1.590 1.622 1.480 1.283 1.339 1.517 1.679 2.152 2.657 2.687 2.998 3.170 3.001 2.768 2.565 2.563 2.851 2.851 2.931 3.062 3.126 2.939 3.255 3.504 3.892
2.820 2.938 3.005 2.986 2.852 2.609 2.603 2.486 2.301 2.065 2.118 2.405 2.621 3.478 4.356 4.344 4.819 5.061 4.762 4.517 4.347 4.417 4.590 4.712 4.917 5.162 5.208 5.016 5.412 5.901 6.564
Bron: Non-Profit Data, 2012
1
Bijlage 5: Informed consent
1
2
Bijlage 6: Erkende bedden per setting A Algemeen ziekenhuis AZ Nikolaas Openbare WZC Boeye-Van Landegem Briels De Kroon De Linde De Notelaar De Plataan Meulenbroeck Populierenhof Sint-Elisabeth St.-Katharina 't Blauwhof Ter Wilgen De Spoele Private WZC (VZW) Heilige Familie Heilig-Hart-Tereken'WZC' Het Hof Huize Den Dries Huize Vincent St.-Jozef Zorgcentrum De Ark Psychiatrisch verzorgingstehuis Casa Neri 't Hooghuis Psychiatrische ziekenhuizen APZ St. -Lucia PC St.-Hiëronymus
A1
A2
30 30
C
D
E
G
K
K1
249 249
220 220
35 35
146 146
17 17
3 3
KV
M
PVT ROB RVT
57 57 15
649 40 35 78 41 80 4 84 41 30 54 29 88 45 401 27 75 129 23 35 78 34
7
8 21 5
3 8 5
S2
S4
46 46
8 8
S6
T
T1
T2
Tg
609
35 35
195 100 95
75 60 15
20 5 15
35 35
1273 40 73 167 41 169 80 174 80 30 54 60 177 128 856 65 145 189 60 63 222 112 36 13 23 510 290 220
35
195
75
20
35
3486
38 82 89 76 90 39
31 89 75 434 33 70 60 37 25 136 73
36 13 23 90 60 30
55 30 25
5 5
Totaal settings 120
55
5
249
220
35
146
17
3
36
57
36
1050 1043
46
8
Totaal erkende bedden 811 811
1
A dienst neuropsychiatrie voor observatie en behandeling A1 dagverpleging in A-dienst A2 nachtverpleging in A-dienst C dienst voor diagnose en heelkundige behandeling D dienst voor diagnose en geneeskundige behandeling E dienst voor kindergeneeskunde G dienst voor geriatrie K dienst neuropsychiatrie voor kinderen K1 dagverpleging in K-dienst KV kort verblijf M materniteit PVT psychiatrisch verzorgingstehuis ROB woonzorgcentrum RVT rust- en verzorgingstehuis S2 gespecialiseerde dienst voor locomotorische aandoeningen S4 gespecialiseerde dienst voor palliatieve zorgen S6 gespecialiseerde dienst voor psychogeriatrie T dienst neuropsychiatrie voor behandeling T1 dagverpleging in T-dienst T2 nachtverpleging in T-dienst Tg dag-& nachtverpleging voor geriatrische patiënten die een neuropsychiatrische behandeling vergen
2
Bijlage 7: Kwalificaties in aantal en percentage per setting Setting
Bachelor
Gegradueerde (HBO5)
Vroedkundige
Ziekenhuisassistent(e)
600 60,1%
332 33,2%
54 5,4%
13 1,3%
n %
130 56,0%
97 41,8%
0 0,0%
5 2,2%
n %
123 37,2%
190 57,4%
2 0,6%
16 4,8%
n %
71 31,8%
141 63,2%
1 0,4%
10 4,5%
Bachelor
Gegradueerde (HBO5)
Vroedkundige
Ziekenhuisassistent(e)
924 51,8%
760 42,6%
57 3,2%
44 2,5%
Algemeen ziekenhuis (n=999) n % Geestelijke gezondheidszorg (n = 232)
Woonzorgcentra (n=331)
Thuisverpleging (n=223)
Totaal settings Totaal settings (n=1785) n %
1
Bijlage 8: Kwalificaties in aantal en percentage per leeftijdscategorie Setting Algemeen ziekenhuis (n=999) Bachelor n % Gegradueerde n %
<30 j n=192 126 65,6% 66 34,4%
30-39 jaar n=257 174 67,7% 83 32,3%
40-49 jaar n=237 148 62,4% 89 37,6%
50-59 jaar n=228 140 61,4% 88 38,6%
60-64 jaar n=18 12 66,7% 6 33,3%
Geestelijke gezondheidszorg (n=232) Bachelor n % Gegradueerde n %
n=49 30 61,2% 19 38,8%
n=64 41 64,1% 23 35,9%
n=54 23 42,6% 31 57,4%
n=55 33 60,0% 22 40,0%
n=5 3 60,0% 2 40,0%
Woonzorgcentra (n=331) Bachelor n % Gegradueerde n %
n=14 10 71,4% 4 28,6%
n=59 24 40,7% 35 59,3%
n=130 49 37,7% 81 62,3%
n=96 34 35,4% 62 64,4%
n=14 6 42,9% 8 57,1%
Bachelor n % Gegradueerde n
n=36 13 36,1% 23
n=44 15 34,1% 29
n=73 23 31,5% 50
n=53 17 32,1% 36
n=6 3 50,0% 3
%
63,9%
65,9%
68,5%
67,9%
50,0%
<30 j
30-39 jaar
40-49 jaar
50-59 jaar
60-64 jaar
n=291 179 61,5% 112 38,5%
n=424 254 59,9% 170 40,1%
n=494 243 49,2% 251 50,8%
n=432 224 51,9% 208 48,1%
n=43 24 55,8% 19 44,2%
Thuisverpleging (n=223)
Totaal settings Totaal (n=1785) Bachelor n % Gegradueerde n %
1
Bijlage 9: Jobtime mannen –vrouwen binnen de leeftijdscategorieën
1
Bijlage 10: Overzicht aantal verpleegkundigen op pensioengerechtigde leeftijd, vervroegd rustpensioen, periode 2013-2030 Setting pensioengerechtigde leeftijd Algemeen ziekenhuis (n=999) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆% Geestelijke gezondheidszorg (n=232) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
2013 60,5j
2014 61j
2015 61,5j
2016 62j
2017 62j
2018 62j
2019 62j
2020 62j
2021 62j
2022 62j
2023 62j
2024 62j
2025 62j
2026 62j
2027 62j
2028 62j
2029 62j
2030 62j
23
24 1 17,5 1,0 2,4% 0,1%
29 5 21,0 3,5 2,9% 0,5%
38 9 28,6 7,7 3,8% 0,9%
52 14 38,3 9,7 5,2% 1,4%
72 20 55,0 16,7 7,2% 2,0%
114 42 86,5 31,5 11,4% 4,2%
139 25 104,9 18,4 13,9% 2,5%
162 23 121,0 16,1 16,2% 2,3%
193 31 141,6 20,6 19,3% 3,1%
218 25 158,2 16,6 21,8% 2,5%
244 26 179,3 21,1 24,4% 2,6%
275 31 203,5 24,2 27,5% 3,1%
296 21 220,5 17,0 29,6% 2,1%
313 17 234,5 14,0 31,3% 1,7%
349 36 262,2 27,7 34,9% 3,6%
374 25 279,5 17,3 37,4% 2,5%
402 28 300,9 21,4 40,2% 2,8%
6 0 5,1 0,0 2,6% 0,0%
8 2 6,6 1,5 3,4% 0,8%
8 0 6,6 0,0 3,4% 0,0%
13 5 10,5 3,9 5,6% 2,2%
22 9 17,8 7,3 9,5% 3,9%
28 6 22,8 5,0 12,6% 3,1%
34 6 27,8 5,0 14,7% 2,1%
39 5 31,7 3,9 16,8% 2,1%
44 5 35,5 3,8 19,0% 2,2%
52 8 41,7 6,2 22,4% 3,4%
59 7 46,5 4,8 25,4% 3,0%
65 6 51,8 5,3 28,0% 2,6%
71 6 57,2 5,4 30,6% 2,6%
74 3 59,5 2,3 31,9% 1,3%
76 2 61,3 1,8 32,8% 0,9%
82 6 65,4 4,1 35,3% 2,5%
89 7 71,6 6,2 38,4% 3,1%
15 3 12,4 2,0 4,5% 0,9%
17 2 13,7 1,3 5,1% 0,6%
20 3 16,2 2,5 6,1% 1,0%
25 5 18,7 2,5 7,5% 1,4%
35 10 25,8 7,1 10,5% 3,0%
47 12 35,2 9,4 14,2% 3,7%
55 8 39,7 4,5 16,6% 2,4%
69 14 50,4 10,7 20,8% 4,2%
76 7 55,6 5,2 23,0% 2,2%
91 15 66,5 10,9 27,5% 4,5%
102 11 75,7 9,2 30,8% 3,3%
122 20 91,5 15,8 36,9% 6,1%
139 17 105,2 13,7 42,0% 5,1%
162 23 123,7 18,5 49,0% 7,0%
178 16 136,4 12,7 53,8% 4,8%
191 13 145,3 8,9 57,7% 3,9%
203 12 155,1 9,8 61,3% 3,6%
10 3 6,2 1,7 4,5% 1,4%
10 0 6,2 0,0 4,5% 0,0%
11 1 6,8 0,6 4,9% 0,4%
15 4 9,7 2,9 6,7% 1,8%
22 7 14,0 4,3 9,9% 3,2%
28 6 17,5 3,5 12,6% 2,7%
30 2 18,5 1,0 13,5% 0,9%
34 4 21,2 2,7 15,2% 1,7%
42 8 26,3 5,1 18,8% 3,6%
51 9 32,5 6,2 22,9% 4,1%
60 9 38,3 5,8 27,0% 4,1%
69 9 44,4 6,1 30,9% 3,9%
81 12 52,6 8,3 36,3% 5,4%
91 10 59,5 6,9 40,8% 4,5%
99 8 64,4 4,9 44,4% 3,6%
106 7 68,3 3,9 47,5% 3,1%
113 7 73,1 4,8 50,7% 3,2%
2013 60,5j
2014 61j
2015 61,5j
2016 62j
2017 62j
2018 62j
2019 62j
2020 62j
2021 62j
2022 62j
2023 62j
2024 62j
2025 62j
2026 62j
2027 62j
2028 62j
2029 62j
2030 62j
48
55 7 41,1
64 9 47,4
77 13 58,1
105 28 77,1
151 46 112,5
217 66 162,0
258 41 190,9
304 46 224,3
355 51 259,0
412 57 298,9
465 53 339,8
531 66 391,1
587 56 435,5
640 53 477,2
702 62 524,2
753 51 558,6
807 54 600,7
4,6 3,1% 0,4%
6,3 3,6% 0,5%
10,7 4,3% 0,7%
19,0 5,9% 1,6%
35,4 8,5% 2,6%
49,5 12,2% 3,7%
28,9 14,5% 2,3%
33,5 17,0% 2,5%
34,7 19,8% 2,8%
39,9 23,1% 3,3%
40,9 26,1% 3,0%
51,3 29,7% 3,6%
44,4 32,9% 3,2%
41,7 35,9% 3,0%
47,0 39,3% 3,4%
34,4 42,2% 2,9%
42,1 45,2% 3,0%
16,5 2,3%
6 5,1 2,6%
Woonzorgcentra (n=331) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
12 10,4 3,6%
Thuisverpleging (n=223) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
Totaal settings pensioengerechtigde leeftijd Totaal (n=1785) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
7 4,5 3,1%
36,5 2,7%
1
Bijlage 11: Overzicht aantal verpleegkundigen op pensioengerechtigde leeftijd, wettelijke pensioenleeftijd, periode 2013-2030 Setting pensioengerechtigde leeftijd Algemeen ziekenhuis (n=999) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆% Geestelijke gezondheidszorg (n=232) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
2013 65j
2014 65j
2015 65j
2016 65j
2017 65j
2018 65j
2019 65j
2020 65j
2021 65j
2022 65j
2023 65j
2024 65j
2025 65j
2026 65j
2027 65j
2028 65j
2029 65j
2030 65j
0
2 2 1,5 1,5 0,2% 0,2%
4 2 2,5 1,0 0,4% 0,2%
10 6 6,7 4,2 1,0% 0,6%
15 5 11,0 4,3 1,5% 0,5%
24 9 17,5 6,5 2,4% 0,9%
37 13 27,6 10,1 3,7% 1,3%
52 15 38,3 10,7 5,2% 1,5%
72 20 55,0 16,7 7,2% 2,0%
114 42 86,4 31,5 11,4% 4,2%
139 25 104,9 18,5 13,9% 2,5%
162 23 121,0 16,1 16,2% 2,3%
193 31 141,6 20,7 19,3% 3,1%
218 25 158,2 16,6 21,8% 2,5%
244 26 179,3 21,1 24,4% 2,6%
275 31 203,5 24,2 27,5% 3,1%
296 21 220,5 17,0 29,6% 2,1%
313 17 234,5 14,1 31,3% 1,7%
0 0 0,0 0,0 0,0% 0,0%
4 4 3,3 3,3 1,7% 1,7%
5 1 4,3 1,0 2,2% 0,4%
5 0 4,3 0,0 2,2% 0,0%
6 1 5,1 0,8 2,6% 0,4%
8 2 6,6 1,5 3,4% 0,9%
13 5 10,5 3,9 5,6% 2,2%
22 9 17,8 7,3 9,5% 3,9%
28 6 22,8 5,0 12,1% 2,6%
34 6 27,8 5,0 14,7% 2,6%
39 5 31,7 3,9 16,8% 2,2%
44 5 35,5 3,8 19,0% 2,2%
52 8 41,7 6,3 22,4% 3,4%
59 7 46,5 4,8 25,4% 3,0%
65 6 51,8 5,3 28,0% 2,6%
71 6 57,2 5,4 30,6% 2,6%
74 3 59,5 2,3 31,9% 1,3%
0 0 0,0 0,0 0,0% 0,0%
1 1 0,5 0,5 0,3% 0,3%
4 3 3,0 2,5 1,2% 0,9%
9 5 7,7 4,7 2,7% 1,5%
15 6 12,4 4,8 4,5% 1,8%
20 5 16,2 3,8 6,0% 1,5%
25 5 18,7 2,5 7,6% 1,5%
35 10 25,8 7,1 10,6% 3,0%
47 12 35,2 9,4 14,2% 3,6%
55 8 39,7 4,5 16,6% 2,4%
69 14 50,4 10,8 20,8% 4,2%
76 7 55,6 5,1 23,0% 2,1%
91 15 66,5 10,9 27,5% 4,5%
102 11 75,7 9,2 30,8% 3,3%
122 20 91,5 15,8 36,9% 6,0%
139 17 105,2 13,8 42,0% 5,1%
162 23 123,7 18,5 48,9% 6,9%
0 0 0,0 0,0 0,0% 0,0%
0 0 0,0 0,0 0,0% 0,0%
1 1 0,6 0,6 0,4% 0,4%
3 2 2,2 1,6 1,3% 0,9%
10 7 6,2 4,0 4,5% 3,1%
11 1 6,8 0,6 4,9% 0,4%
15 4 9,7 2,8 6,7% 1,8%
22 7 14,0 4,3 9,9% 3,1%
28 6 17,5 3,5 12,6% 2,7%
30 2 18,5 1,0 13,5% 0,9%
34 4 21,2 2,7 15,2% 1,8%
42 8 26,3 5,1 18,8% 3,6%
51 9 32,5 6,2 22,9% 4,0%
60 9 38,3 5,8 26,9% 4,0%
69 9 44,4 6,1 30,9% 4,0%
81 12 52,6 8,3 36,3% 5,4%
91 10 59,5 6,8 40,8% 4,5%
2013 65j
2014 65j
2015 65j
2016 65j
2017 65j
2018 65j
2019 65j
2020 65j
2021 65j
2022 65j
2023 65j
2024 65j
2025 65j
2026 65j
2027 65j
2028 65j
2029 65j
2030 65j
0
2 2 1,5 1,5 0,1% 0,1%
9 7 6,3 4,8 0,5% 0,4%
20 11 14,6 8,3 1,1% 0,6%
32 12 25,1 10,5 1,8% 0,7%
55 23 41,1 16,0 3,1% 1,3%
76 21 57,1 16,0 4,3% 1,2%
105 29 77,1 20,0 5,9% 1,6%
151 46 112,5 35,4 8,5% 2,6%
217 66 161,9 49,4 12,2% 3,7%
258 41 190,9 29,0 14,5% 2,3%
304 46 224,3 33,5 17,0% 2,6%
355 51 259,0 34,6 19,9% 2,9%
412 57 298,9 39,9 23,1% 3,2%
465 53 339,8 40,9 26,1% 3,0%
531 66 391,1 51,3 29,7% 3,7%
587 56 435,5 44,4 32,9% 3,1%
640 53 477,2 41,7 35,9% 3,0%
0,0 0,0%
0 0,0 0,0%
Woonzorgcentra (n=331) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
0 0,0 0,0%
Thuisverpleging (n=223) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
Totaal settings pensioengerechtigde leeftijd Totaal (n=1785) n (cumulatief) ∆n FTE ∆FTE % ∆%
0 0,0 0,0%
0 0,0%
1
Bijlage 12: Overzicht aantal verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd per Kenletter, 2030 Setting
2030 <62j
Algemeen ziekenhuis (n= 999) A (n=13) % within de kenletter % within 2030 C (n=119) % within de kenletter % within 2030 Consultatie (n=42) % within de kenletter % within 2030 Centrale sterilisatie afdeling (n=3) % within de kenletter % within 2030 D (n=116) % within de kenletter % within 2030 Dagziekenhuis (n=70) % within de kenletter %within 2030 Diabetesconventie (n=8) % within de kenletter % within 2030 Dialyse (n=45) % within de kenletter % in 2030 Directe zorg (n=31) % within de kenletter % within 2030 E (n=30) % within de kenletter % within 2030 G (n=87) % within de kenletter % within 2030 Indirecte zorg (n=27) % within de kenletter % within 2030 Intensieve zorgen/ Coronary- en Neuro Care unit (n=66) % within de kenletter % within 2030
actieve 10 76,9% 1,7% 69 58,0% 11,6% 11 26,2% 1,8% 2 66,7% 0,3% 80 69,0% 13,4% 34 48,6% 5,7% 1 12,5% 0,2% 29 64,4% 4,9% 16 51,6% 2,7% 20 66,7% 3,4% 49 56,3% 8,2% 12 44,4% 2,0% 54 81,8% 9,0%
≥62j pensioen gerechtigde 3 23,1% 0,7% 50 42,0% 12,4% 31 73,8% 7,7% 1 33,3% 0,2% 36 31,0% 9,0% 36 51,4% 9,0% 7 87,5% 1,7% 16 35,6% 4,0% 15 48,4% 3,7% 10 33,3% 2,5% 38 43,7% 9,5% 15 55,6% 3,7% 12 18,2% 3,0%
1
% within 2030 K (n=14) % within de kenletter % within 2030 M (n=62) % within de kenletter % within 2030 Medische beeldvorming (n=41) % within de kenletter % within 2030 Mobiele equipe (n=35) % within de kenletter % within 2030 Operatiekwartier (n=77) % within de kenletter % within 2030 Post-Anesthesie-Zorgen-Afdeling (n=23) % within de kenletter % within 2030 S2 (n=33) % within de kenletter % within 2030 S4 (n=12) % within de kenletter % within 2030 Sociale dienst (n=10) % within de kenletter % within 2030 Spoed (n=35) % within de kenletter % within 2030
9,0% 13 92,9% 2,2% 35 56,5% 5,9% 23 56,1% 3,9% 17 48,6% 2,8% 58 75,3% 9,7% 8 34,8% 1,3% 18 54,5% 3,0% 4 33,3% 0,7% 6 60,0% 1,0% 28 80,0% 4,7%
3,0% 1 7,1% 0,2% 27 43,5% 6,7% 18 43,9% 4,5% 18 51,4% 4,5% 19 24,7% 4,7% 15 65,2% 3,7% 15 45,5% 3,7% 8 66,7% 2,0% 4 40,0% 1,0% 7 20,0% 1,7%
2
A dienst neuropsychiatrie voor observatie en behandeling C dienst voor diagnose en heelkundige behandeling D dienst voor diagnose en geneeskundige behandeling E dienst voor kindergeneeskunde G dienst voor geriatrie K dienst neuropsychiatrie voor kinderen K1 dagverpleging in K-dienst M materniteit S2 gespecialiseerde dienst voor locomotorische aandoeningen S4 gespecialiseerde dienst voor palliatieve zorgen Directe zorg omvat: Nachtverpleegkundigen algemene waak Nutritie verpleegkundige Algemeen palliatief supportteam Verpleegkundige borstkliniek Oncologisch support team Algemene liaison Algemeen ontslagmanagement Verpleegkundigen slaaplabo Indirecte zorg omvat: Directie nursing Ziekenhuishygiënisten Kwaliteitscoördinator Begeleiding nieuwe medewerkers MKG-MVG registratie Verpleegkundig middenkader/ stafmedewerkers
3
Setting
2030 <62j
Geesteliijke gezondheidszorg (n=232) A (n=73) % within de kenletter % within 2030 A1 (n=9) % within de kenletter % within 2030 A2 (n=3) % within de kenletter % within 2030 Indirecte zorg (n=4) % within de kenletter % within 2030 PVT (n=31) % within de kenletter % within 2030 PVT (n=31) % within de kenletter % within 2030 S6 (n=11) % within de kenletter % in 2030 T(n=89) % within de kenletter % within 2030 T1 (n=89) % within de kenletter % within 2030 T2 (n=2) % within de kenletter % within 2030
actieve 61 83,6% 42,7% 2 22,2% 1,4% 0 0,0% 0,0% 2 50,0% 1,4% 9 29,0% 6,3% 9 29,0% 6,3% 8 72,7% 5,6% 58 65,2% 40,6% 3 30,0% 2,1% 0 0,0% 0,0%
≥62j pensioen gerechtigde 12 16,4% 13,5% 7 77,8% 7,9% 3 100,0% 3,4% 2 50,0% 2,2% 22 71,0% 24,7% 22 71,0% 24,7% 3 27,3% 3,4% 31 34,8% 34,8% 7 70,0% 7,9% 2 100,0% 2,2%
4
A dienst neuropsychiatrie voor observatie en behandeling A1 dagverpleging in A-dienst A2 nachtverpleging in A-dienst K dienst neuropsychiatrie voor kinderen PVT psychiatrisch verzorgingstehuis S6 gespecialiseerde dienst voor psychogeriatrie T dienst neuropsychiatrie voor behandeling T1 dagverpleging in T-dienst T2 nachtverpleging in T-dienst Indirecte zorg omvat: Directie nursing Verpleegkundig middenkader/ stafmedewerkers
5
Bijlage 13: Overzicht aantal verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd opgesplitst naar kwalificatie, periode 2013-2030
1
Totaal 2013 pensioengerechtigde leeftijd 60,5j Totaal (n=1785) Aantal op pensioengerechtigde leeftijd 48 n (cumulatief) Bachelor in de verpleegkunde n 21 FTE 17,7 Gegradueerde in de verpleegkunde n 17 FTE 11,5 Vroedkundige n 3 FTE 2,1 Ziekenhuisassistent(e) n 7 FTE 5,2
2014 61j
2015 61,5j
2016 62j
2017 62j
2018 62j
2019 62j
2020 62j
2021 62j
2022 62j
2023 62j
2024 62j
2025 62j
2026 62j
2027 62j
2028 62j
2029 62j
2030 62j
55
64
77
105
151
217
258
304
355
412
465
531
587
640
702
753
807
24 20,4 19 12,5 3 2,1 9 6,2
29 23,9 22 14,8 3 2,1 10 6,7
36 30,5 26 17,5 4 2,6 11 7,7
51 41,2 35 23,7 4 2,6 15 9,7
68 55,8 58 40,9 4 2,6 21 13,2
102 82,6 84 60,5 6 3,6 25 15,3
124 100,2 100 70,0 6 3,6 28 17,1
147 117,6 120 84,2 7 4,1 30 18,5
172 134,9 142 98,3 11 7,3 30 18,5
191 150,3 174 119,3 14 8,8 33 20,5
214 168,3 199 137,9 17 11,6 35 22,0
248 196,3 227 158,7 18 12,1 38 24,0
270 215,6 257 180,7 20 13,4 40 25,8
293 235,0 285 201,5 20 13,4 42 27,3
316 255,1 322 226,7 22 15,1 42 27,3
341 273,5 346 241,6 23 15,6 43 27,8
360 289,1 379 266,6 25 17,2 43 27,8
2
Lijst van figuren Figuur 1: Evolutie van de leeftijdsstructuur van de Belgische bevolking tussen 2010-2060 ......................................................................................................................... 6 Figuur 2: Evolutie van de ouderen afhankelijkheidscoëfficiënt 2010-2060..................... 7 Figuur 3: Evolutie 85+ index voor België, Vlaams- en Waals Gewest 2010-2060 ......... 8 Figuur 4: Leeftijdsstructuur van de verpleegkundige beroepsgroep .............................. 13 Figuur 5: Geografische afbakening van het onderzoek .................................................. 27 Figuur 6: Leeftijdsstructuur van de verpleegkundigen, totaal settings (2013) ............... 40 Figuur 7: Opbouw van de leeftijdsstructuur voor de verschillende settings .................. 41 Figuur 8: Percentage verpleegkundigen per leeftijdscategorie per setting (2013) ......... 42 Figuur
9:
Studieniveau
(bachelor
en
gegradueerde)
per
leeftijdscategorie,
weergegeven per setting ................................................................................................. 44 Figuur 10: Percentage verpleegkundigen volgens jobtime, totaal settings (n= 1785) ... 45 Figuur 11: Percentage verpleegkundigen volgens jobtime en geslacht (n=1785) .......... 46 Figuur 12: Jobtime per setting (n=1785) ........................................................................ 48 Figuur
13:
Aantal
FTE
verpleegkundigen
op
pensioengerechtigde
leeftijd
(vervroegd rustpensioen – wettelijke leeftijd): periode 2015-2020-2025-2030 ............. 51 Figuur 14: Aantal bijkomende verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd tegenover het voorgaande jaar, totaal settings (n=1785) ................................... 52 Figuur 15: Percentage vervroegd pensioengerechtigde verpleegkundigen per setting, periode 2015-2020 -2025-2030 ...................................................................................... 54 Figuur 16: Aantal en FTE verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd per kwalificatie, totaal settings, periode 2015-2020-2025-2030 .................................... 56 Figuur 17: Aantal en FTE verpleegkundigen op vervroegd pensioengerechtigde leeftijd, per kwalificatie, per setting, periode 2015-2020-2025-2030 ......................................... 58
Lijst van tabellen Tabel 1: Structurele knelpuntberoepen binnen de cluster verpleegkunde 2002-2009.... 16 Tabel 2: Aandeel knelpuntvacatures t.o.v. het totaal ontvangen vacatures, voor de totale knelpuntcluster verpleegkunde ....................................................................................... 17 Tabel 3: Vraag en aanbod verpleegkundigen in de Belgische zorgsector 1999-2019 per vijfjaarlijkse periode ....................................................................................................... 19 Tabel 4: Aanbod van verpleegkundigen per 1 000 inwoners (2002) ............................. 20 Tabel 5: Aantal eerstejaars verpleegkunde HBO5/ bachelor en procentuele groei tegenover 2005 in Vlaanderen ........................................................................................ 22 Tabel 6: Aantal generatiestudenten bachelor-verpleegkunde 2003-2011 ...................... 23 Tabel 7: Evolutie van de verhouding generatiestudenten en andere, voor de eerstejaars studenten bachelor opleiding, 2003-2012 ....................................................................... 24 Tabel 8: Evolutie van de verhouding generatiestudenten en niet-generatiestudenten, voor de eerstejaars studenten bachelor opleiding, 2012 ten opzichten van 2005, KAHO Waas ............................................................................................................................... 24 Tabel 9: Samenvattend overzicht van de settings naar aantal bedden en verpleegkundigen............................................................................................................ 32 Tabel 10: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012 (n=1785) ......................................................................................... 34 Tabel 11: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting algemeen ziekenhuis. ........................................................ 35 Tabel 12: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting geestelijke gezondheidszorg .............................................. 36 Tabel 13: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting woonzorgcentra. ................................................................ 37 Tabel 14: Beschrijving van de populatie voor december 2013, op basis van de gegevens van december 2012, setting thuisverpleging .................................................................. 38