UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2014-2015
DE SPOEDZORGKETEN VOOR PATIËNTEN OUT-OF-HOURS: SAMENWERKINGSVORMEN TUSSEN HUISARTSENWACHTPOSTEN EN DE SPOEDEISENDE HULP
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Management en Beleid van de Gezondheidszorg
Door Hanne Van de Steene
Promotor: Paul Gemmel
Verklaring publicatie en vermogensrecht Masterproef Master in het Management en het Beleid van de Gezondheidszorg
Ondergetekende
Naam: Hanne Van de Steene Geboortedatum: 13/04/1992 Stamnummer: 01305952 Student aan de opleiding Master Management en Beleid van de Gezondheidszorg Universiteit Gent Verklaart hierbij alle rechten m.b.t. publicatie en verspreiding van onderzoeksresultaten verzameld in het kader van haar masterproef en alle vermogensrechten op de onderzoeksresultaten verzameld in het kader van haar masterproef over te dragen aan de Universiteit Gent vertegenwoordigd door haar promotor
Datum: 18/05/2015 Handtekening:
Abstract Inleiding: Mensen die out-of-hours dringend medische hulp vereisen, kunnen een beroep doen op de verschillende vormen van eerstelijnszorg, de spoedgevallendienst van een ziekenhuis of ambulancediensten. Een beleidskwestie die in vele landen toegenomen aandacht krijgt, is hoe men efficiënt en effectief eerstelijnszorg kan organiseren buiten de normale werkuren. Hiernaast wordt internationaal een verhoogd gebruik van spoedafdelingen gerapporteerd. Een groot deel van de patiënten die zich op de spoed aanmelden, zouden gemakkelijk in een eerstelijnssetting kunnen geholpen worden. Een samenwerking tussen de eerstelijnszorg en spoedafdelingen kan mogelijks zorgen voor de optimalisatie van de out-of-hours zorg in Europa. Doelstelling: Het doel van deze studie was om de samenwerking tussen huisartsenwachtposten en de spoedeisende hulp voor de verstrekking van out-of-hours zorg in Vlaanderen in kaart te brengen. Onderzoeksmethode: Er werd een kwalitatief onderzoek uitgevoerd waarin vijf samenwerkingsinitiatieven bestudeerd werden. De datacollectie gebeurde aan de hand van semi-gestructureerde interviews met medewerkers van de huisartsenwachtposten en spoedartsen. De resultaten werden kwalitatief verwerkt met behulp van het coderingsprogramma Nvivo 10. Belangrijkste onderzoeksbevindingen: Bij de vijf bestudeerde initiatieven konden verschillen vastgesteld worden op vlak van de werking van de huisartsenwachtpost, de organisatie van de spoedafdeling en de relatie tussen beiden. De samenwerkingsafspraken gaan voornamelijk over de doorverwijzing van patiënten van de huisartsenwachtpost naar de spoed. Hoofdconclusies: In iedere casus kon samenwerking vastgesteld worden. De samenwerkingsinitiatieven vertonen veel gelijkenissen maar ook enkele verschillen. Het grootste verschil met samenwerkingsvormen in andere landen is het ontbreken van triagesystemen bij de samenwerking in Vlaanderen. Aantal woorden masterproef: 24.845
Inhoudsopgave INLEIDING ................................................................................................................................................ 1 1.
LITERATUURSTUDIE .................................................................................................................... 4 1.1.
METHODE ................................................................................................................................... 4
1.2.
VERSTREKKING VAN MEDISCHE ZORG BUITEN DE KANTOORUREN.......................................... 4
1.2.1.
Verschillende organisatiemodellen binnen de eerstelijnszorg voor verstrekking van
medische zorg buiten de kantooruren ................................................................................................ 5 1.2.2. 1.3.
Verstrekking van medische zorg buiten de kantooruren op spoedafdelingen ................. 9
BESTAANDE SAMENWERKINGSVORMEN TUSSEN DE EERSTELIJNSZORG EN DE SPOEDEISENDE
HULP INTERNATIONAAL ........................................................................................................................ 10
1.3.1.
Nederland ........................................................................................................................ 10
1.3.2.
Verenigd Koninkrijk ........................................................................................................ 14
1.3.3.
Zwitserland ...................................................................................................................... 17
1.4. 2.
3.
SITUATIE IN BELGIË ................................................................................................................. 18
ONDERZOEKSMETHODE .......................................................................................................... 25 2.1.
DOELSTELLING ........................................................................................................................ 25
2.2.
ONDERZOEKSPOPULATIE ......................................................................................................... 25
2.3.
ETHISCH COMITÉ ..................................................................................................................... 26
2.4.
INTERVIEWS ............................................................................................................................. 26
2.5.
VERWERKING VAN DE GEGEVENS............................................................................................ 27
2.6.
KWALITEIT VAN HET ONDERZOEK .......................................................................................... 27
RESULTATEN ................................................................................................................................ 30 3.1.
HUISARTSENWACHTPOST ANTWERPEN-NOORD – ZNA JAN PALFIJN MERKSEM ................ 30
3.2.
HUISARTSENWACHTPOST TIENEN- RZ HEILIG HART ZIEKENHUIS TIENEN......................... 40
3.3.
HUISARTSENWACHTPOST GENT- UZ GENT EN AZ MARIA MIDDELARES............................. 50
3.4.
HUISARTSENWACHTPOST REGIO AALST- OLV AALST EN ASZ AALST ................................ 60
3.5.
HUISARTSENWACHTPOST DE MEANDER- AZ DELTA CAMPUS MENEN ................................. 69
4.
DISCUSSIE ...................................................................................................................................... 73
5.
RELEVANTIE VOOR DE PRAKTIJK EN AANBEVELINGEN ............................................. 80
6.
CONCLUSIE ................................................................................................................................... 81
LITERATUURLIJST .............................................................................................................................. 82 BIJLAGEN ............................................................................................................................................... 88 BIJLAGE 1: OVERZICHT RESPONDENTEN ............................................................................................... 1 BIJLAGE 2: POSITIEF ADVIES COMMISSIE MEDISCHE ETHIEK UZ GENT ............................................ 1
BIJLAGE 3: INFORMATIE- EN TOESTEMMINGSFORMULIER RESPONDENTEN ........................................ 1 BIJLAGE 4: INTERVIEWGUIDE ................................................................................................................ 1 BIJLAGE 5: CODERINGSLIJST INTERVIEWS ............................................................................................ 1 BIJLAGE 6: SAMENWERKINGSOVEREENKOMST HAN-ZNA CAMPUS JAN PALFIJN ............................. 1 BIJLAGE 7: SAMENWERKINGSOVEREENKOMST HVG – GENTSE ZIEKENHUIZEN ................................ 1 BIJLAGE 8: SAMENWERKINGSOVEREENKOMST HAWP REGIO AALST- OLV AALST EN ASZ AALST . 1 BIJLAGE 9: OMSLAG VERWIJSBRIEF HAWP REGIO AALST ................................................................... 1 BIJLAGE 10: SAMENWERKINGSOVEREENKOMST HWP DE MEANDER- AZ DELTA CAMPUS MENEN. 1
LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN
Tabel 1. Aantal wachtposten, % van het grondgebied en % inwoners dat bediend wordt per provincie .................................................................................................................. 19 Tabel 2. Vergelijkende tabel huisartsenwachtposten ..................................................... 74 Tabel 3. Vergelijkende tabel spoedgevallendiensten ..................................................... 75 Tabel 4. Relatie HWP-SEH ............................................................................................ 76
Figuur 1. Hoofdmodel van samenwerking HAP + SEH ................................................ 11 Figuur 2. Situatie vóór en na implementatie van ECAP ................................................ 13 Figuur 3. Integrated model of out of hours care............................................................. 15 Figuur 4. Locatie van de spoedgevallendiensten ten overstaan van de bestaande en kandidaat- huisartsenwachtposten in 2013 ..................................................................... 20 Figuur 5. Triageschema.................................................................................................. 23
LIJST MET AFKORTINGEN HWP
Huisartsenwachtpost
HAP
Huisartsenpost
SEH
Spoedeisende hulp
HAK
Huisartsenkring
PCC
Primary Care Centres
EurOOHnet
The European Research Network for Out-Of-Hours Primary
Health Care GPCs
General Practitioner Cooperatives
NHS
National Health System
CUAP
Centres d’Urgències d’Atencio Primària
ECAP
One Emergency Care Access Point
NTS
Nederlands Triagesysteem
HGP
Hospital-Integrated Practice
ESI
Emergency Severity Index
FRHAK
Federale Raad voor de Huisartsenkringen
RIZIV
Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering
DGH
Dringende Geneeskundige hulpverlening
BHMR
Belgische Handleiding voor Medische Regulatie
MUG
Medische Urgentie Groep
HVG
Huisartsenvereniging Gent
GMD
Globaal Medisch Dossier
STEMI
ST-Elevatie Myocard Infarct
PIT
Préhospitaal Interventieteam
MTS
Manchester Triage System
Woord vooraf Het schrijven van deze masterproef vergde heel wat tijd en doorzettingsvermogen. Vaak kreeg deze voorrang op andere activiteiten en het zou dan ook een understatement zijn te zeggen dat ik slechts blij ben deze op dit moment te kunnen indienen. Toch kan ik terugblikken op een enorm leerrijke periode en ben ik ook fier om met dit werk het masterjaar af te sluiten. Alles liep niet steeds van een leien dakje maar gelukkig kon ik steeds rekenen op de steun van familie en vrienden. In het bijzonder wil ik hierna een aantal mensen bedanken. Mijn promotor Professor Paul Gemmel voor het aanreiken van dit boeiende onderwerp en de gerichte feedback tijdens de realisatie van deze masterproef. De medewerkers van de huisartsenwachtposten en spoedartsen die bereid waren tot het afleggen van een interview en die mij steeds hartelijk ontvingen. De voorzitter van het 1733-project in Vlaanderen die me een gedetailleerde uitleg gaf over de werking van het project. De vele vrienden, familie en klasgenoten die me oppepten tijdens de moeilijke momenten en bij wie ik steeds terecht kon om stoom af te blazen. Vanaf nu zal ik jullie niet meer zoveel moeten missen! Mijn broer Bert, nicht Tine en vriendin Annelien die zo goedhartig waren mijn werk aandachtig te lezen en te corrigeren op fouten. Mijn ouders voor alle kansen die ze me gaven -waaronder ook het volgen van deze opleiding- en voor hun steeds onvoorwaardelijke steun.
Hanne Van de Steene Poeke, 18 mei 2015
Inleiding In deze masterproef wordt de spoedzorgketen out-of-hours nader bestudeerd. Mensen die buiten de kantooruren dringend medische hulp behoeven, hebben de mogelijkheid om te kiezen tussen verschillende zorgverstrekkers. Zo kan er een beroep gedaan worden op de verschillende vormen van eerstelijnszorg, de spoedgevallendienst van een ziekenhuis of ambulancediensten. De scope van dit onderzoek richt zich specifiek op de samenwerking tussen de eerstelijnszorg en de spoedgevallendienst. Eerstelijnszorg is een ruim begrip, dat tevens door meerdere zorgverleners wordt verschaft, maar dat hier zal beperkt worden tot de rol van de huisarts als centrale figuur in dit geheel. Een beleidskwestie die in vele landen toegenomen aandacht krijgt, is hoe men efficiënt en effectief eerstelijnszorg kan organiseren buiten de normale werkuren. Beleidsmakers en patiënten maken zich meer en meer zorgen over de toegankelijkheid, kwaliteit en veiligheid van zorg verstrekt buiten de kantooruren, in het bijzonder in dringende situaties. Bovendien is het gebruik van spoedafdelingen hoger in landen waar de meeste moeilijkheden gerapporteerd werden door patiënten om buiten de kantooruren nog dezelfde dag een reguliere arts te kunnen bereiken. Dit heeft uiteraard implicaties voor de kosten, efficiëntie en continuïteit van zorg (Schoen et al., 2005). Internationaal wordt door verschillende studies een verhoogd gebruik van spoedafdelingen gerapporteerd (Di Somma et al., 2015; Fatovich, Nagree, & Sprivulis, 2005; Robertson-Steel, 1998; Santos-Eggiman, 2002; Shah N.M., Shah M.A., & Behbehani, 1996; Treczak, 2013). Een aanzienlijk deel van deze patiënten melden zich aan op de spoed met kleine medische problemen die gemakkelijk in een eerstelijnssetting kunnen behandeld worden (Ismail, Gibbons, & Gnani, 2013; Philips, Remmen, De Paepe, Buylaert, & Van Royen, 2013; Philips et al. 2010; van Uden, Winkens, Wesseling, Crebolder, & van Schayck, 2003). Dit kan een gevaar betekenen voor ernstige medische aandoeningen die mogelijks niet tijdig behandeld kunnen worden (Philips et al. 2013). Ook in België ervaart men het oneigenlijk gebruik van spoedafdelingen. In de studie van Gourbin et al. (2005) begaf 63 % van de patiënten zich op eigen initiatief naar de spoed, slechts 18 % werd door een huisarts doorverwezen (Gourbin et al., 2005). Beleidsmakers en gezondheidszorgbeoefenaars zien een mogelijke oplossing voor deze problemen in het verwijzen van patiënten van de tweedelijn naar de eerstelijn (Philips, Remmen, Van
1
Royen et al., 2010). Een samenwerking tussen de eerstelijnszorg en spoedafdelingen waarbij gebruik gemaakt wordt van een speciaal vergoedingssysteem is een veelbelovend model dat potentieel heeft om de out-of-hours zorg in Europa te optimaliseren. Deze mogelijkheid moet in toekomstig onderzoek nog verder uitgediept worden (Leutgeb et al., 2014). Vanuit deze problematiek werd vertrokken om de samenwerking tussen huisartsenwachtposten en spoedafdelingen in Vlaanderen in kaart te brengen. In de literatuur bestaan er reeds talrijke onderzoeken die de samenwerking tussen de eerstelijnszorg en spoedafdelingen behandelen. Een aspect dat hierbij vaak aan bod komt, is de triage van patiënten. Triage is het proces waarbij men de mate van urgentie en het type zorg dat nodig is, bepaalt (Huibers, Smits, Renaud, Giesen, & Wensing, 2011). Voornamelijk wordt in de onderzoeken gepeild naar de mate waarin de samenwerking bevorderend kan werken op vlak van de caseload op spoedafdelingen en het oneigenlijk gebruik ervan. Een overzicht van verschillende samenwerkingsmodellen wordt weergegeven in de literatuurstudie. Het opzet van deze masterproef bestaat erin na te gaan of ook in België samenwerkingsverbanden kunnen onderscheiden worden en in welke mate er onderlinge verschillen kunnen waargenomen worden. Er werd hiervoor een kwalitatieve studie uitgevoerd waarin vijf initiatieven verspreid over Vlaanderen werden bestudeerd. De informatieverzameling gebeurde aan de hand van semigestructureerde interviews met medewerkers van de huisartsenwachtposten en spoedartsen. Aan de hand hiervan werd de specifieke werking van ieder samenwerkingsverband zo goed mogelijk toegelicht. Na deze korte inleiding volgt de literatuurstudie in het eerste hoofdstuk. Om te beginnen wordt de methode die gehanteerd werd bij het zoeken naar literatuur verduidelijkt. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de verschillende organisatiemodellen om eerstelijnszorg te voorzien buiten de kantooruren. Daarna wordt de verstrekking van medische zorg buiten de kantooruren op spoedafdelingen aangehaald. Aansluitend worden enkele samenwerkingsvormen besproken die voorkomen in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. Als laatste wordt een beeld geschetst van de huidige situatie in België.
2
Het tweede hoofdstuk bevat een uitgebreide omschrijving van de onderzoeksmethode. Als laatste wordt in dit hoofdstuk ook de kwaliteit van het onderzoek beoordeeld. In het derde hoofdstuk worden de resultaten uitvoerig besproken. Per initiatief worden de volgende topics besproken: werking huisartsenwachtpost, organisatie spoedafdeling, huidige samenwerkingsafspraken, toekomstige samenwerkingsafspraken en ervaring bij de samenwerking. In het vierde hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten geanalyseerd en wordt de link gelegd met de gevonden literatuur. De relevantie voor de praktijk en aanbevelingen worden verwoord in het vijfde hoofdstuk. Als laatste wordt in het zesde hoofdstuk een antwoord gegeven op de onderzoeksvragen en wordt een algemene conclusie geformuleerd.
3
1. LITERATUURSTUDIE 1.1. Methode Voor de opbouw van dit literatuuroverzicht werd uitgebreid gezocht naar reeds gepubliceerde studies en rapporten in verband met het onderwerp. Er werd gezocht naar studies aan de hand van de databases Pubmed en Web of Science. Hiervoor werden volgende zoektermen gehanteerd: ‘out-of-hours’ of ‘after-hours’, ‘emergency department’ of ‘accident and emergency’ of ‘urgent care’, ‘primary care’ of ‘general practitioner’ of ‘general practitioner cooperative(s)’ of ‘GPC(s)’. Vervolgens werd in de bronnenlijst van de bekomen resultaten gezocht naar andere relevante artikels. De zoekopdrachten werden uitgevoerd in oktober 2014 (week 42 en 43). Studies werden geïncludeerd indien ze Engelstalig of Nederlandstalig waren gepubliceerd werden tussen 2009 en 2014 er een full text beschikbaar was de studie specifiek over een out-of-hours setting handelde Deze zoekstring leverde 188 resultaten op bij beide databases. In Pubmed en Web of Science werden respectievelijk 89 en 99 resultaten gevonden. Na selectie op basis van titel, uitfilteren van duplicaten en vervolgens selectie op basis van abstract bleven er nog 32 studies over. Hiervan werden 13 artikels verwerkt in het literatuuroverzicht. Aan de hand van manueel onderzoek en de sneeuwbalmethode werden nog 26 artikels toegevoegd.
1.2. Verstrekking van medische zorg buiten de kantooruren Out-of-hours zorg wordt gedefinieerd als de zorg die verstrekt wordt tussen 17 uur ’s avonds en acht uur ’s morgens op weekdagen, van 17 uur vrijdagavond tot acht uur maandagmorgen en op feestdagen (Thijssen, Wijnen-van Houts, Koetsenruijter, Giesen, & Wensing, 2013). Mensen die tijdens deze periodes nood hebben aan medische hulp kunnen een beroep doen op de verschillende vormen van eerstelijnszorg, een ambulance bellen of zich naar de spoedafdeling van een ziekenhuis begeven.
4
1.2.1. Verschillende organisatiemodellen binnen de eerstelijnszorg voor verstrekking van medische zorg buiten de kantooruren Eerstelijnszorg kan omschreven worden als rechtstreekse toegankelijke hulp en zorg waarbij de huisarts de centrale figuur is (De Maeseneer, Willems, Detollenaere, & Vos, 2014). In het Vlaams decreet van 3 maart 2004 betreffende de eerstelijnszorg en de samenwerking tussen zorgaanbieders wordt eerstelijnszorg als volgt gedefinieerd: ‘zorg aangeboden door zorgverstrekkers in dat segment van de gezondheidszorg waarop gebruikers een beroep doen voor eerste deskundige opvang, behandeling of meer continue begeleiding van gezondheidsproblemen, al dan niet na verwijzing door een andere zorgaanbieder of door een organisatie, dienst of persoon met een meer gespecialiseerd zorgaanbod.’ Het ‘Expert Panel on effective ways of investing in Health’ definieerde eerstelijnszorg in juli 2014 als volgt: ‘Eerstelijnszorg is het verstrekken van universeel toegankelijke, geïntegreerde, persoonsgerichte, integrale zorg voor gezondheid in de gemeenschap door een team van professionelen die verantwoordelijk zijn om de overgrote meerderheid van de gezondheidsproblemen aan te pakken. Deze dienstverlening komt tot stand in een duurzaam ‘partnership’ met patiënten en mantelzorgers, in de context van het gezin en de lokale gemeenschap, en speelt een centrale rol in de algemene coördinatie en de continuïteit van de verzorging van de bevolking. De professionelen actief in de eerstelijn zijn o.a.: tandartsen, huisartsen, diëtisten, vroedkundigen, verpleegkundigen, ergotherapeuten, apothekers, kinesitherapeuten, psychologen en maatschappelijk werkers’ (De Maeseneer, Aertgeerts, Remmen, & Devroey, 2014; pg. 14). Doorheen de jaren is de verstrekking van eerstelijnszorg buiten de normale werkuren sterk geëvolueerd en deze evolutie gaat nog steeds verder. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat men steeds grotere aandacht besteed aan hoe men efficiënt en effectief out-of-hours eerstelijnszorg kan organiseren (Grol, Giesen, & van Uden, 2006). Waar het vroeger de huisarts was die 24 uur op 24 en zeven dagen per week zorgde voor zijn patiënten, zien we nu een trend naar meer grootschalige organisaties waarin huisartsen samenwerken (Grol et al., 2006; Smits, Keizer, Huibers, & Giesen, 2014; van Uden & Crebolder, 2004). Redenen die voor deze veranderingen aangehaald worden zijn de
5
hoge werklast van dokters, het tekort aan dokters, de scheiding tussen werk- en privéleven bij dokters, het laag engagement van dokters om wachtdiensten op te nemen en het verlenen van adequate zorg (Huibers, Giesen, Wensing, & Grol, 2009; Smits et al., 2014). Daarnaast evolueert het demografische profiel van de huisarts en zijn er steeds meer vrouwen die het beroep uitoefenen. Hierdoor is er een toenemende bezorgdheid wat betreft persoonlijke veiligheid in de geïsoleerde setting van vele outof-hours diensten, bijvoorbeeld bij huisbezoeken in grote steden (Huibers et al., 2009). Hierna wordt een overzicht gegeven van de verschillende organisatiemodellen die internationaal bestaan voor out-of-hours eerstelijnshulpverlening. Individuele algemene familiepraktijken: de huisarts zorgt voor zijn eigen patiënten 24 uur per dag en zeven dagen per week (Huibers et al., 2009; Leutgeb et al., 2014). Dit model wordt aanzien als het eerst gehanteerde model in de meeste Europese landen. In Duitsland bijvoorbeeld was dit het leidende model tot de late jaren ’90. Tot op heden bestaat het nog steeds in plattelandsgebieden in Oostenrijk (Leutgeb et al., 2014). De studie van O’ Malley et al. (2012) beschrijft het gebruik van dit model in de Verenigde Staten. De huisarts is hier 24 uur en zeven dagen per week beschikbaar via telefoon en indien nodig opent hij zijn dokterskabinet buiten de kantooruren (O'Malley, Samuel, Bond, & Carrier, 2012). Huisartsenwachtkringen of ‘Rota groups’: huisartsen die actief zijn in dezelfde regio nemen om de beurt een wachtdienst op en zijn gedurende deze wachtdienst verantwoordelijk voor de hele patiëntenpopulatie van alle leden van de huisartsenwachtkring. Een dergelijk rotatiesysteem bestaat uit maximum 15 leden. Dit model wordt vaak benoemd als de opvolger van de individuele algemene familiepraktijken én als een eerste poging om de werklast bij huisartsen die out-ofhours zorg verstrekken te reduceren. Dit model wordt gewoonlijk gebruikt in landelijke regio’s van verschillende Europese landen zoals België, Zwitserland en Duitsland (Huibers et al., 2009; Leutgeb et al., 2014). Primary care centres (PCC): eerstelijnszorgcentra waar patiënten terecht kunnen voor kleine verwondingen of ziektes zonder vooraf een afspraak te maken. De verantwoordelijkheid voor de werking van deze centra ligt bij de huisarts (Huibers
6
et al., 2009; Leutgeb et al., 2014). De studie van Leutgeb et al. (2014) rapporteert dat het moeilijk te beoordelen is of huisartsenkringen, huisartsenwachtposten, andere gezondheidszorgorganisaties of commerciële instellingen deze centra beheren. Soms was dit te wijten aan een probleem van definiëring bij de landen die lid zijn van het EurOOHnet. The European research network for out-of-hours primary health care (EurOOHnet) is een organisatie die de out-of-hours eerstelijnszorg bestudeert door het delen van kennis en ervaringen en het uitvoeren van onderzoek. Tegenwoordig zijn de volgende landen vertegenwoordigd in EurOOHnet: België, Denemarken, Duitsland, Italië, Nederland, Noorwegen, Polen, Spanje, Slovenië, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk (Huibers et al.,2014). Discussies tussen de leden benadrukten dat de definities van huisartsenwachtposten en eerstelijnszorgcentra in de verschillende landen niet consistent zijn (Leutgeb et al., 2014). Minor injury centres of walk-in centres: centra waar patiënten terecht kunnen zonder afspraak om kleine verwondingen of ziektes te laten verzorgen of onderzoeken. Een getrainde verpleegkundige staat hier in voor het verstrekken van informatie, advies en de nodige zorgen (Huibers et al., 2009; Leutgeb et al., 2014). Deze centra weerspiegelen een patiëntgerichte filosofie voor het verstrekken van diensten in die zin dat patiënten er zelf voor kiezen om ze te bezoeken (Salisbury et al., 2007). De eerste walk-in centres ontstonden in de Verenigde Staten in de jaren ’70 (Broekhuis, van Dijk, Giesen, & Pavilanis, 2014). Huisartsenwachtposten (HWP) of ‘General Practitioner Cooperatives’(GPCs): huisartsen die in een non-profit organisatie werken en die afwisselend de wachtdienst opnemen van de hele patiëntenpopulatie van deelnemende huisartsen. Het zijn grootschalige organisaties die ondersteund worden door verpleegkundigen, management, chauffeurs etc. (Huibers et al., 2009; Leutgeb et al., 2014). De verstrekte zorg bestaat uit telefoontriage en advies, kabinetten voor consultaties en huisbezoeken (Grol et al., 2006). In Nederland wordt dit model eenvoudig huisartsenpost (HAP) genoemd. Huibers et al. (2009) beschrijft de HWP als het dominante organisatiemodel in Nederland, Ijsland, Zweden, Nieuw-Zeeland, Australië en Ierland (Huibers et al., 2009). Het ontstaan van de HWP in België
7
dateert van 2003 met de oprichting van de eerste HWP in Deurne-Borgerhout (Philips, Remmen, Giesen, Huibers, & Wensing, 2010). Out-of-hours primary medical services in het Verenigd Koninkrijk: verzamelnaam voor alle initiatieven die in het Verenigd Koninkrijk genomen worden om out-ofhours eerstelijnszorgverlening te voorzien. Op dit moment bestaan er verschillende modellen van eerstelijnszorg naast elkaar zoals ‘Minor-Injury-units’, ‘NHS Urgent Same-Day-Care-Services’ en ‘Walk-in centres’. Er bestaan modellen onder leiding van verpleegkundigen, die tevens de eerste vorm van contact zijn, en organisaties onder leiding van huisartsen, gebaseerd op HWP’s. Het beheer van al deze modellen valt onder de verantwoordelijkheid van het ‘National Health System’ (NHS). Na de introductie van het nieuwe contract in 2004, kozen bijna alle huisartsen ervoor om de verantwoordelijkheid van 24 uur zorg uit handen te geven. Vanaf dat moment waren het ‘Primary Care Trusts’, die de verantwoordelijkheid kregen om oplossingen voor de out-of-hours zorg aan te reiken. De oplossingen tussen de verschillende ‘Trusts’ variëren sterk. Sommigen wijzen de verantwoordelijkheid toe aan privébedrijven, coöperatieven of ziekenhuizen. Anderen gebruiken NHS Direct voor triage en adviesdiensten als eerste stap. Deze service, ontwikkeld door NHS in 1990, is gratis beschikbaar voor alle bewoners van het Verenigd Koninkrijk en biedt telefoontriage en advies aan door getrainde verpleegkundigen die gebruik maken van een geautomatiseerde beslissingsboom (Grol et al., 2006). Terwijl het verbeteren van toegang tot eerstelijnszorg een prioriteit blijft voor de Britse overheid, houdt de trend naar meer centralisatie en integratie van dringende en outof-hours zorg in dat patiënten verder weg wonen van deze diensten. Telefonische diensten worden blijvend verdedigd als de oplossing voor het probleem van geografische toegankelijkheid, in het bijzonder voor het verstrekken van zorg in landelijke of schaars bevolkte gebieden. In 2012 heeft deze duw in de richting van telefonische diensten gezorgd voor de implementatie van een nieuw nationaal oproepnummer 111 om dringende niet-spoedeisende hulp te bereiken. Het nationale oproepnummer 111 heeft als doel één enkel toegangspunt te voorzien voor de brede waaier aan diensten die het NHS aanbiedt voor dringende hulpverlening. Verder wil men zo ook de onduidelijkheid voor de bevolking over waar hulp gezocht moet worden reduceren. Op die manier wordt de toegang tot dringende hulpverlening en
8
de integratie en coördinatie van diensten verbeterd (Turnbull, Pope, Martin, & Lattimer, 2011). De implementatie van het nieuwe oproepnummer gebeurde aan de hand van 13 pilootprojecten in verschillende regio’s in het Verenigd Koninkrijk (Leutgeb et al., 2014). In tegenstelling tot NHS Direct wordt bij NHS 111 gebruik gemaakt van telefonisten zonder medische achtergrond om patiënten die zorg vereisen in contact te brengen met de meest adequate zorgverlener in een bepaalde regio (Tan & Mays, 2014). Centres d’Urgències d’Atencio Primària (CUAP): een soort ‘walk-in centres’ die out-of-hours diensten verlenen waaronder ook diagnostische testen zoals röntgenfoto’s en labotesten. Dit organisatiemodel wordt specifiek toegepast in Barcelona en Catalonië (Leutgeb et al., 2014). Vervangende diensten of deputizing services: huisartsen of verpleegkundigen die door commerciële bureaus worden aangeworven om de wachtdiensten van andere huisartsen over te nemen (Grol et al., 2006; Huibers et al., 2009).
1.2.2. Verstrekking van medische zorg buiten de kantooruren op spoedafdelingen De patiënten op spoedafdelingen komen hier terecht op eigen initiatief, via een ambulance of na verwijzing door een eerstelijnszorgbeoefenaar. Het merendeel van de patiënten op spoedafdelingen zijn zogezegde ‘zelfverwijzers’ of ‘walk-in patiënten’ die zich zonder enige verwijzing van de huisarts naar de spoedafdeling begeven. Deze zelfverwijzers komen vaak aan op de spoedafdeling met medische problemen die gemakkelijk binnen een eerstelijnssetting opgelost kunnen worden. Tussen landen onderling kan er een verschil opgemerkt worden wat betreft de rol van de huisarts als ‘gatekeeper’. In landen zoals Zwitserland en België hebben patiënten onbeperkte toegang tot de gezondheidszorg, inclusief specialistische en spoedeisende hulp in het ziekenhuis (Huber, Rosemann, Zoller, Eichler, & Senn, 2011). In andere Westerse landen wordt gewerkt met een ‘gatekeeping system’ waarbij een verwijzing door een huisarts noodzakelijk is om toegang tot specialistische zorg te verkrijgen. In Nederland bijvoorbeeld beslist de huisarts als ‘gatekeeper’ of coördinator over de toegang tot de
9
specialist in het ziekenhuis en het merendeel van de spoedeisende hulp (Giesen, Smits, Huibers, Grol, & Wensing, 2011). In België, Oostenrijk en Zweden wordt wel het principe van ‘cost sharing’ toegepast. In deze landen kan men toegang verkrijgen tot de tweedelijnszorg aan de hand van een verwijzing of men kan het verwijzingssysteem overslaan maar dan moet de patiënt wel een hoger aandeel van het remgeld betalen (Reibling & Wendt, 2013).
1.3. Bestaande samenwerkingsvormen tussen de eerstelijnszorg en de spoedeisende hulp internationaal In de verdere bespreking zal specifiek aandacht besteed worden aan drie landen waar samenwerkingsvormen toegepast worden. Om te beginnen wordt gekeken naar het buurland Nederland waar samenwerkingsvormen kunnen onderscheiden worden tussen HWP’s en de spoedeisende hulp. Ten tweede wordt de situatie in het Verenigd Koninkrijk toegelicht waar zoals reeds vermeld een breed gamma van initiatieven bestaat om zorg buiten de kantooruren te verstrekken. Als laatste komt Zwitserland aan bod waar een integratie van de huisartsenpraktijk in het ziekenhuis gezien wordt.
1.3.1. Nederland In Nederland werd in 2010 een inventaris gemaakt van de samenwerking tussen huisartsenposten (HAP) en de spoedeisende hulp (SEH). Dit project kwam tot stand door de Vereniging Huisartsenposten Nederland in samenwerking met IQ Healthcare. Iedere HAP in Nederland (n=128) werd gevraagd naar een beschrijving van de huidige ligging van hun HAP ten opzichte van de eventuele SEH, huidige samenwerkingsafspraken met een SEH en de toekomstplannen met betrekking tot samenwerking. Uit de resultaten konden drie groepen van samenwerkingsvormen onderscheiden worden op basis van hun fysieke ligging: co-locatie van HAP en ziekenhuis, geen co-locatie en geen mogelijkheid tot co-locatie. Er is sprake van colocatie als de HAP tenminste op het terrein van het ziekenhuis is gevestigd. Wanneer er sprake is van co-locatie kan er verder nog een onderscheid gemaakt worden tussen de
10
HAP gevestigd in het ziekenhuis of op het terrein van het ziekenhuis. Bij de ligging van de HAP in het ziekenhuis kunnen nog vier situaties onderscheiden worden: los van de SEH, huisartsenpost vóór de SEH, geïntegreerde samenwerking met de SEH of in een ziekenhuis zonder SEH. Verder wordt in de studie ook een hoofdmodel beschreven van de samenwerking tussen de HAP en de SEH (zie figuur 1). Dit model is de seriële samenwerking die gekenmerkt wordt door de HAP en de SEH als twee zelfstandige organisaties, waarbij de HAP vóór de SEH is gevestigd (van Steenwijk, van der Sterren, & van Vugt, 2010).
Figuur 1. Hoofdmodel van samenwerking HAP + SEH (Vereniging Huisartsenposten Nederland, 2010) Zoals eerder vermeld, kunnen we verschillen onderscheiden in de manier waarop HWP’s georganiseerd zijn. Bijvoorbeeld op vlak van locatie ten opzichte van de spoedafdeling(co-locatie versus geen co-locatie) of bereikbaarheid (vrije toegang in vergelijking met enkel toegang na afspraak). In de Nederlandse studie van Uden et al. (2004) ging men na welk effect dit verschil in organisatiestructuur teweegbrengt voor de patiëntenstroom buiten de normale werkuren. In de studie werden twee types HWP’s vergeleken. De ene situeert zich op de spoedafdeling van een ziekenhuis in Maastricht en is vrij toegankelijk, de andere is gevestigd in het centrum van de stad Heerlen en
11
patiënten kunnen er enkel terecht na het maken van een telefonische afspraak. In de situatie met co-locatie is de rol van de huisarts als poortwachter volledig ingevoerd, want alle patiënten die out-of-hours medische hulp nodig hebben, worden eerst gezien door een huisarts. Het is met andere woorden niet mogelijk om de huisarts over te slaan en zich direct naar de spoedafdeling te begeven. Het is de huisarts die beslist welke behandeling het meest geschikt is en of er al dan niet nood is aan verwijzing. Na vergelijking van de resultaten uit dit onderzoek bleek dat er in Heerlen meer patiënten telefoonadvies kregen, minder patiënten de HWP bezochten voor een consultatie en meer patiënten een huisbezoek kregen dan in Maastricht. Van het aantal spoedopnames was het aandeel zelfverwijzers in Maastricht en Heerlen respectievelijk 15,9 % en 51,7 %. Er werd geen verschil gevonden in het totale aantal patiëntencontacten tijdens de wachturen tussen de zorgvoorziening in Heerlen en Maastricht. Het verschil op vlak van zelfverwijzers kan verklaard worden door het feit dat in Maastricht de rol van de huisarts als poortwachter volledig uitgevoerd wordt. De huisarts beslist bij alle patiënten ongeacht de plaats waar zij zich aanmelden (HAP of SEH) of de patiënt geschikt is voor eerstelijnszorg of verwezen moet worden naar de spoedafdeling. Het grootste voordeel van de manier waarop de out-of-hours zorg in Maastricht georganiseerd is, is dat de gezondheidszorg optimaal afgestemd is op de symptomen van de patiënt en dit impliceert efficiënte en adequate zorg (van Uden & Crebolder, 2004). Het geïntegreerde model is een relatief nieuw model in Nederland waarbij gebruik gemaakt wordt van één toegangskabinet voor spoedeisende hulp. Hier worden dus zowel patiënten voor de HWP als de spoedafdeling ontvangen (Giesen et al., 2011). Dit gezamenlijke toegangsloket wordt benoemd als het ‘one emergency care access point’ (ECAP). Aan de hand van triage wordt beslist of de patiënt gezien wordt door een huisarts of door een arts op de spoedafdeling. In de studie van W. A. Thijssen et al. (2013) werd gekeken wat de implementatie van een dergelijk organisatiemodel teweegbrengt. Dit deed men door gedurende zes jaar gegevens te verzamelen, drie jaar vóór en drie jaar na de implementatie van het ECAP. Vóór aanvang van de studie waren de HWP en de spoedafdeling gelegen in verschillende buurten van de stad, drie kilometer verspreid van elkaar. Ondanks het feit dat patiënten aangemoedigd werden om eerst naar de HWP te gaan, konden zij er nog steeds voor kiezen om op eigen initiatief de spoedafdeling te bezoeken. De samenwerking tussen de HWP en
12
spoedafdeling om een ECAP te vormen met een triagesysteem bracht hier verandering in. Vanaf dit moment was het niet meer mogelijk voor patiënten om de huisarts voorbij te gaan. Figuur 2 geeft de situatie weer vóór en na de implementatie van het ECAP.
Figuur 2. Situatie vóór en na implementatie van ECAP (Thijssen et al., 2013)
Patiënten die buiten de kantooruren hulp nodig hebben kunnen het ECAP contacteren via een regionaal telefoonnummer. Het callcenter bevindt zich op dezelfde locatie als het ECAP en wordt bemand door telefoonoperatoren die getraind zijn in het gebruik van het Nederlandse triagesysteem (NTS) om de urgentie van patiënten te beoordelen. Het NTS is een triagesysteem dat ontwikkeld en gevalideerd werd in Nederland en kan gebruikt worden voor ambulancediensten, huisartsenposten en spoedafdelingen. Het bepaalt de urgentie, het type medisch advies (een raadpleging, thuisbezoek of telefoonadvies) en het type zorgverstrekker (ambulance, huisarts of spoedafdeling). Een arts in het call center neemt alle binnenkomende oproepen aan. Afhankelijk van de klachten en de uitkomst van de telefoontriage zullen patiënten ofwel telefoonadvies, een afspraak met een huisarts op het ECAP of een thuisbezoek van de huisarts krijgen, of zullen direct naar de spoedafdeling gestuurd worden. Indien nodig, kan de ECAP er ook
13
voor kiezen om een ambulance uit te sturen. Onafhankelijk van het ECAP kunnen patiënten ook nog steeds kiezen om het nationaal noodnummer 112 te bellen wanneer zij een ambulance denken nodig te hebben. Zelfverwijzers worden geregistreerd en ondergaan triage aan de hand van het NTS door een getrainde verpleegkundige. Afhankelijk van de uitkomst van de triage, krijgen deze patiënten een geplande afspraak bij de HWP of worden direct naar de spoedafdeling verwezen (Thijssen et al., 2013). Dit model werd eveneens vernoemd in het rapport van de Vereniging Huisartsenposten Nederland als de HAP gevestigd in het ziekenhuis met geïntegreerde samenwerking met de SEH (van Steenwijk et al., 2010).
1.3.2. Verenigd Koninkrijk In bepaalde regio’s in het Verenigd Koninkrijk werden de out-of-hours diensten van 31 HWP’s geïntegreerd met de spoedafdelingen en wordt nauw samengewerkt aan de hand van NHS Direct (Grol et al., 2006; Lattimer et al., 2005). Patiënten die buiten de kantooruren hun huisarts bellen worden automatisch doorgeschakeld naar NHS Direct. Bij dit model (zie figuur 3) wordt de triage uitgevoerd door NHS Direct en dit resulteert in ofwel telefoonadvies, een dokter aan de telefoon, face-to-face contact met een dokter of verpleegkundige in een ‘walk-in clinic’ of een verwijzing naar de spoeddiensten (ambulance, spoedafdeling, geestelijke gezondheid etc.) (Lattimer et al., 2005). Volledige integratie werd bereikt door 68 % van de HWP’s. Hoe dan ook werd er geen verbetering vastgesteld wat betreft toegankelijkheid van out-of-hours zorg. De meeste patiënten moesten op zijn minst twee keer telefoneren naar NHS Direct en vervolgens wachten op een verpleegkundige die hen terugbelde. Er werd minder telefoonadvies gegeven dan verwacht, terwijl telefoons naar ambulancediensten op sommige plaatsen sterk stegen (Grol et al., 2006; Lattimer et al., 2005).
14
Figuur 3. Integrated model of out of hours care (Department of Health, 2000) De eerste ‘walk-in-centres’ werden in 2000 geïntroduceerd in het Verenigd Koninkrijk. In de zes jaar die daarop volgden kwamen er nog verschillende ‘walk-in-centres’ bij om in 2005 een totaal van 71 te bereiken (Salisbury et al., 2007). Hiertoe behoren ook acht walk-in centres die in 2004 geopend werden naast of in spoedafdelingen (Tan & Mays, 2014). De nieuwe walk-in centres werkten op een nauw geïntegreerde manier samen met de spoedafdelingen in co-locatie zodat in de meeste gevallen patiënten beoordeeld en toegewezen werden aan ofwel het walk-in centre ofwel de spoedafdeling volgens de aard van hun problemen. In de meerderheid van de gevallen hadden patiënten geen rechtstreekse toegang tot de nieuwe faciliteit maar werden ze doorverwezen door een receptioniste of na een beoordeling door een verpleegkundige. De personeelsbezetting van de walk-in centres en de spoedafdelingen was flexibel met dokters en verpleegkundigen die zich tussen de twee faciliteiten bewogen volgens de vraag (Salisbury et al., 2007). Deze geïntegreerde centra hadden verschillende doelen, die het toenmalige gezondheidsbeleid weerspiegelden. Ten eerste waren ze bedoeld om mensen
15
een grotere keuze te geven van hoe ze gezondheidszorg konden bereiken. Ten tweede werd men aangemoedigd om walk-in centres op te richten om op die manier de druk op spoedafdelingen te verlichten. Deze ondervonden moeilijkheden om het door de NHS opgelegde target te bereiken waarbij patiënten binnen de vier uur gezien, behandeld en ontslagen moeten zijn. Tenslotte moesten deze centra ook een meer geschikte omgeving vormen dan de spoedafdeling voor mensen die zich naar het ziekenhuis begeven met minder ernstige gezondheidsproblemen (Salisbury et al., 2007). De meeste managers en dokters die geïnterviewd werden, dachten dat de centra ontwikkeld waren om de vraag op de spoedafdeling te verminderen en niet om de keuzemogelijkheden bij dringende zorgverlening te vergroten. Sommigen boden echter ook weerstand tegen het concept van een gemakkelijk bereikbare walk-in op de spoedafdeling omdat een grotere toegankelijkheid mogelijk ook de vraag kan vergroten. De meerderheid van de patiënten (79 %) presenteerde zich eerst op de spoedafdeling alvorens ze aan de hand van het triageproces op de spoedafdeling terugverwezen werden naar het walk-in centre. Van deze patiënten was 55 % zich er niet van bewust dat ze een behandeling gekregen hadden in een walk-in centre (Tan & Mays, 2014). In de studie van Salisbury et al. (2007) werden de acht spoedafdelingen met walk-in centres vergeleken met acht gelijkaardige spoedafdelingen zonder walk-in-centres. Er werd geen significant verschil vastgesteld op vlak van aantal geziene patiënten, processen, uitkomsten of kosten tussen de spoedafdelingen (Salisbury et al., 2007). Dit project werd bijgevolg geëvalueerd als een mislukking. De ziekenhuizen pasten het concept immers niet toe zoals het nationale beleid gehoopt had en hierdoor bleef de impact ervan op processen en uitkomsten minimaal (O’Cathain et al., 2009). Dit zou een weerspiegeling kunnen zijn van de waargenomen spanning tussen de doelstellingen om de toegang tot zorg te verbeteren en tegelijkertijd de druk op de spoedgevallendiensten te verlichten (Salisbury et al., 2007). Bovendien was het ook zo dat veel patiënten de voorkeur gaven aan zorg in traditionele omgevingen (Chalder et al., 2007). De walk-in centres met co-locatie werden binnen de twee jaar na hun introductie opgedoekt (Tan & Mays, 2014). Verder rapporteren EurOOHnet experten uit het Verenigd Koninkrijk dat in de regio van Leicester, huisartsen op de spoedafdeling werken en in dienst zijn van het ziekenhuis. Deze huisartsen zien dan vooral minder ernstige gevallen en hun
16
onderzoeken en behandelingen helpen mee om onnodige ziekenhuisopnames te vermijden. De betaling en organisatie zijn gescheiden (Leutgeb et al., 2014).
1.3.3. Zwitserland In Reggio Emilia (Italië), net zoals in Baden en Zurich (Zwitserland) werden eveneens spoedafdelingen in combinatie met out-of-hours diensten opgericht. Huisartsen en specialisten werken er naast elkaar om out-of-hours zorgen te verstrekken (Huibers et al., 2009). De samenwerking tussen eerstelijnszorgcentra en spoedafdelingen wordt in Zwitserland benoemd als de in het ziekenhuis geïntegreerde huisartsenpraktijk voor spoedeisende hulp (hospital-integrated practice (HGP)). In de studie van Wang et al. (2014) beschrijft men dit steeds populairder wordende organisatiemodel en bekijkt wat het effect is van de implementatie van dergelijke nieuwe geïntegreerde huisartspraktijk in een ziekenhuis in Zurich. Men wil hierbij nagaan of ‘zelfverwijzers’ efficiënter kunnen behandeld worden na implementatie van een HGP dan ervoor in termen van een kortere totale procestijd en minder bijkomende diagnostische testen. De HGP wordt samen bestuurd door huisartsen en spoedartsen met ondersteuning van praktijk assistenten. De huisartsenpraktijken zijn gevestigd in het ziekenhuis en delen in zekere mate dezelfde infrastructuur (zoals administratief personeel, röntgenstralen) maar zijn anderzijds grotendeels hetzelfde als een huisartsenpraktijk wat betreft de organisatiestructuur en aangeboden diagnostische mogelijkheden. De HGP is dus een instelling die wel in het ziekenhuis gevestigd is, maar toch gescheiden is van de spoedafdeling. De huisartsen en het ondersteunend personeel die er werken, maken geen deel uit van het personeel van de spoedafdeling. Patiënten die naar het ziekenhuis komen ondergaan triage door een spoedverpleegkundige. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ‘Emergency Severity Index (ESI)’ waarbij de score kan variëren van 1 (levensbedreigend) tot 5 (minst ernstig). Patiënten met een score die groter of gelijk is aan 4 (geen onmiddellijke levensreddende interventie en geen of slechts één onderzoek nodig bv. bloedafname) worden verwezen naar de HGP (Wang et al., 2014).
17
1.4. Situatie in België Een huisarts in België is wettelijk verplicht de zorgcontinuïteit voor zijn of haar patiënten te waarborgen. Om de continuïteit van zorg te faciliteren, zien we dat huisartsen zich meer en meer gaan groeperen om de wachtdienst te organiseren. De eerste HWP werd opgericht in 2003 in Deurne- Borgerhout. Meestal voorzien de HWP’s regio’s van 60.000 tot 200.000 inwoners van medische hulpverlening tijdens weekends en wettelijke feestdagen (Philips, Remmen, Giesen et al., 2010). De Federale Raad voor de Huisartsenkringen (FRHAK) adviseert voor het efficiënt administratief beheer van een wachtdienst dat deze minimaal 100.000 inwoners zou moeten tellen (FRHAK, 2012). In België is de beschikbaarheid van HWP’s beperkt tot het weekend en feestdagen, dit in tegenstelling tot Nederland waar de HWP ook tijdens de week beschikbaar is (Philips, Remmen, Giesen et al., 2010). De FRHAK definieert een HWP aan de hand van de volgende voorwaarden: De wachtpost dient georganiseerd te worden door de huisartsenkring(en) en moet minimaal 12 uur geopend zijn per weekenddag en feestdag. Het minimaal gedekte gebied van een wachtpost moet voldoende groot zijn om te beantwoorden aan de noden van het terrein, rekening houdend met de bestaande gezondheidszorgorganisaties. Er dient een registratie van de activiteit bijgehouden te worden. Er dient een verslag van de consultatie naar de behandelende arts te worden doorgestuurd (FRHAK, 2012). Sinds oktober 2013 beheert het RIZIV 56 overeenkomsten voor de financiering van 60 HWP’s in heel België. Van deze HWP’s sloten 17 projecten pas in 2013 de overeenkomst af met het verzekeringscomité. Vlaanderen beschikte in 2013 over 25 HWP’s. In Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waren dat er respectievelijk 31 en vier. Op het tijdstip waarop de RIZIV-studie gepubliceerd werd, waren er nog zes aanvragen voor de oprichting van nieuwe HWP’s in behandeling. Dit betreft vijf HWP’s in Vlaanderen en één in Wallonië. In de onderstaande tabel 1 wordt een overzicht gegeven van het aantal HWP’s, het percentage dekking van het grondgebied en het percentage inwoners dat bediend wordt per provincie. De cijfers dateren van 2013. In totaal werd toen 58, 93 % van de Belgische bevolking bediend door een HWP tijdens
18
weekends en feestdagen. Wanneer de som gemaakt werd met de nieuwe HWP’s kwam dit neer op een percentage van 61,67 % van de Belgische bevolking. Tabel 1. Aantal wachtposten, % van het grondgebied en % inwoners dat bediend wordt per provincie (Loon, 2013)
In de onderstaande figuur wordt het werkingsgebied van de bestaande en de kandidaat wachtposten in 2013 gevisualiseerd, evenals de locatie van de ziekenhuizen met spoedgevallendienst. In vogelvlucht zijn 32 wachtposten (53 %) minder dan één km verwijderd van het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Van de andere HWP’s zijn er 18 waarbij de afstand met de spoedgevallendienst tussen één en tien kilometer bedraagt. De overige vijf wachtposten zijn meer dan tien kilometer verwijderd van de spoedgevallendienst. (Loon, 2013)
19
Figuur 4. Locatie van de spoedgevallendiensten ten overstaan van de bestaande en kandidaat-huisartsenwachtposten in 2013 (Loon, 2013) In de regio Turnhout werd bekeken welke effecten de implementatie van een HWP heeft op patiëntenstromen in zowel de eerstelijnszorg als tweedelijnszorg buiten de normale werkuren (Philips, Remmen, Van Royen et al, 2010). Voordien moesten mensen die out-of-hours zorg vereisten, beroep doen op een huisartsenwachtkring en de beschikbare arts met betreffende praktijk zelf opzoeken. De oprichting van de HWP zorgde voor de reorganisatie van alle 100 huisartsen in de regio en één centraal gelegen praktijk voor de verstrekking van zorg buiten de kantooruren. De resultaten van de studie waren als volgt. Het aantal patiëntencontacten voor de huisartsen verdubbelde terwijl er geen significante daling vastgesteld werd van het aantal patiënten op de spoedafdelingen. Dit is in contrast met studies die uitgevoerd werden in Nederland en het Verenigd Koninkrijk waarbij wel een significante daling van het aantal patiënten op de spoedafdeling werd vastgesteld. Dit kan mogelijks verklaard worden door de vrije toegang in het Belgische gezondheidszorgsysteem. De HWP werd ingevoerd zonder
20
enige verandering of beperking in toegankelijkheid van de spoedafdeling. Bovendien kan het gebruik van een dienst gestuurd worden door de beschikbaarheid van deze dienst, wat de push-strategie genoemd wordt. Verder steeg het aantal patiënten op de spoedafdeling dat door een arts doorverwezen werd maar het aantal zelfverwijzers bleef constant. Dit suggereert dat patiënten die naar de spoedafdeling willen gaan zonder verwijzing hun gedrag niet veranderen omwille van de aanwezigheid van een HWP. Er was reeds een dalende trend in het aantal huisbezoeken en de aanwezigheid van een HWP bleek dit proces nog te versnellen. De afname van huisbezoeken werd bij alle leeftijdsgroepen gezien, behalve bij de hoogbejaarden (Philips, Remmen, Van Royen et al, 2010) . Een gelijkaardige studie werd uitgevoerd in Merksem waar een HWP opgericht werd vlak naast de spoedgevallendienst van het ziekenhuis. De co-locatie van deze HWP is een uniek gegeven in Vlaanderen. Aan de hand van een prospectief voor-nameting design werden de patiëntencontacten in beide structuren geregistreerd. Op basis van de verzamelde data bleek dat het aantal patiëntencontacten bij de huisartsen na de oprichting van de HWP met 47 % steeg. Eén van de belangrijkste doelstellingen in dit onderzoek was het reduceren van de contacten op spoed (voor eerstelijnsklachten). Vermits de patiëntencontacten op de spoedgevallendiensten ongewijzigd bleven, kon dit objectief niet bereikt worden. Men concludeerde hieruit dat er meer maatregelen nodig zijn dan de oprichting van een HWP alleen om een meer efficiënte hulpverlening buiten de kantooruren te realiseren (van Bergen, Streffer, Remmen, & Philips, 2013). Vanuit het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg werd in 2011 het rapport gepubliceerd ‘Welke oplossingen voor de wachtdiensten van huisartsen’. Dit rapport had als objectief mogelijke oplossingen te formuleren voor twee problemen waarmee men in België geconfronteerd wordt. Dit is enerzijds het oneigenlijk gebruik van spoedafdelingen dat onnodige uitgaven teweegbrengt en anderzijds de steeds moeilijker te organiseren huisartsenwachtdiensten in België. In dit rapport werden vier oplossingen voorgesteld: een uniek nummer met triage, een specifieke oplossing voor het lage aantal oproepen dat huisartsen krijgen tijdens de nacht, het organiseren van HWP’s en een systeem van artsen die vrijwillig na kantooruren werken (Jonckheer et al., 2011). Uit één van bovenstaande voorstellen werd in 2009 het 1733-project ontwikkeld vanuit de
21
FOD Volksgezondheid (Dewyn, 2013). Minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken, Laurette Onkelinx, lanceerde dit unieke oproepnummer en koppelde hieraan de volgende objectieven: Verminderen van oproepen aan de spoeddiensten van ziekenhuizen Verminderen van thuisbezoeken dankzij de mogelijkheid om zich naar een medische wachtdienst te begeven Het aantal huisbezoeken tijdens de wachturen verminderen (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2015). De uitrol van het project verloopt gefaseerd. In de eerste fase is het de bedoeling dat de bestaande wachtnummers verbonden worden met 1733. Indien een patiënt belt naar 1733 zal hij doorgeschakeld worden naar het oproepnummer van de huisartsenkring dat gelinkt is aan de postcode van de patiënten. In de tweede fase wil men de 1733oproepen aannemen in de 112-centrales en telefonische triage uitvoeren. Deze triage moet gebeuren met behulp van gevalideerde federale en provinciale protocollen. De basis hiervoor is de Belgische Handleiding voor de Medische Regulatie. Aan de hand van deze protocollen zal een getrainde operator beslissen welke middelen er aan de patiënt toegewezen worden. Dit kan een doorverwijzing zijn naar de reguliere DGH middelen 112, een doorverwijzing naar een HWP of kabinet van de arts, een huisbezoek of een uitstel van zorg buiten de wachtdienst (Gouwy, 2014). In Figuur 5 wordt het triageschema weergegeven. Het oproepnummer is vandaag operationeel in een gedeelte van de provincie Henegouwen en Namen, in het arrondissement Brugge, in heel de provincie Luxemburg en in de gemeente Lierneux in de provincie Luik (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2015).
22
Figuur 5. Triageschema (Gouwy, 2014) In het wachtdienstenplan van 2014 wordt een betere coördinatie tussen de primaire en secundaire zorg aangemoedigd (Onkelinx, 2014). Dit plan steunt op vijf pijlers. Een eerste pijler is de medische regulering en de veralgemening van het oproepnummer 1733 over het hele land. Verder moedigt men de oprichting van 45 nieuwe HWP’s aan. Men wil ook komen tot een eenvormig aanbod van de wachtdiensten tussen huisartsen en specialisten. Er wordt hierbij vermeld dat de samenwerking tussen de spoeddiensten en huisartsenwachtdiensten van kapitaal belang is. Verder geeft men ook aan dat er nauw moet samengewerkt worden om een correcte regulering mogelijk te maken en dat het oprichten van een HWP op dezelfde site van een ziekenhuis hiertoe kansen biedt. Op die manier kan ervoor gezorgd worden dat de patiënt terechtkomt bij het zorgniveau dat voor hem het meest geschikt is. Educatie en informatieverstrekking naar de patiënt toe zal hierin ook een belangrijke rol spelen. De twee laatste pijlers zijn de verbetering van de veiligheid van de huisartsen en het op wetenschappelijke basis valideren van lokale initiatieven en pilootprojecten (Onkelinx, 2014). Hiernaast wordt men ook aangezet tot samenwerking door een bepaling in het Nationaal Akkoord GeneesherenZiekenfondsen van 2015. Deze bepaling verplicht de HWP en spoeddiensten uit een bepaalde regio tot het opstellen van een onderling afsprakenplan vóór eind 2015. Dit moet een betere stroomlijning van het gebruik van wachtdiensten, wachtposten en
23
spoeddiensten tot stand brengen. Deze samenwerkingsovereenkomst zal bovendien vanaf 2016 als een expliciete financieringsvoorwaarde gelden voor alle betrokken partners uit de eerste, tweede en derde lijn (Nationaal Akkoord GeneesherenZiekenfondsen, 2015).
24
2. ONDERZOEKSMETHODE 2.1. Doelstelling De doelstelling van het empirische deel van deze masterproef bestaat erin de situatie in Vlaanderen in kaart te brengen wat betreft de samenwerking tussen HWP’s en de spoedeisende hulp voor het verstrekken van out-of-hours zorg. Er wordt vooreerst gekeken of er sprake is van samenwerkingsverbanden in Vlaanderen en in tweede instantie of er ook verschillende samenwerkingsverbanden kunnen onderscheiden worden. De informatie wordt verzameld aan de hand van semi-gestructureerde interviews die afgenomen worden van zowel medewerkers van de HWP als van artsen op de spoedafdeling. Op basis van de resultaten kan de vergelijking gemaakt worden met samenwerkingsmodellen die in de literatuurstudie aan bod kwamen.
2.2. Onderzoekspopulatie De selectie van de onderzoeksgroep gebeurde aan de hand van purposive sampling. Het belangrijkste criterium dat moest vervuld worden om een initiatief te includeren was het voorkomen van samenwerkingsafspraken. In totaal werden vijf initiatieven bestudeerd in Vlaanderen op de volgende locaties: Aalst, Merksem, Gent, Tienen en Menen. Op iedere locatie werd getracht een interview af te nemen van zowel medewerkers van de HWP als van artsen op de spoedafdeling. De HWP’s werden eerst gecontacteerd voor het afnemen van de interviews. De contactgegevens van vier HWP’s (Aalst, AntwerpenNoord, Gent en Tienen) werden aangereikt door de huisartsenvereniging Domus Medica. Deze gaven aan bereid te zijn tot een interview op de vergadering met het bestuur van Wachtposten Vlaanderen. Huisartsenwachtpost de Meander te Menen werd zelf gecontacteerd. Na de interviews met de HWP’s werd bekeken met welke ziekenhuizen en hun respectievelijke spoedafdelingen samenwerkingsafspraken bestonden. Vervolgens werden de spoedartsen gecontacteerd voor de interviews. Er werden interviews afgenomen van spoedartsen van de volgende ziekenhuizen: Universitair Ziekenhuis Gent, Algemeen Ziekenhuis Maria Middelares, Algemeen Stedelijk Ziekenhuis Aalst, Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis Aalst, Regionaal Ziekenhuis Heilig Hart Tienen en ZNA Jan Palfijn. Het was niet mogelijk een interview af te nemen
25
op de spoedgevallendienst van het AZ Delta Campus Menen. De bespreking van dit samenwerkingsverband is enkel gebaseerd op de informatie verschaft door de HWP. Verder werd ook nog een interview afgenomen in het kader van het 1733-project. De afspraken voor het afnemen van de interviews werden zowel telefonisch als via email gemaakt. In totaal werden zes medewerkers van de HWP en zes spoedartsen geïnterviewd. Een overzicht van de respondenten wordt gegeven in bijlage 1.
2.3. Ethisch comité Vooraleer de interviews werden afgenomen, werd een aanvraag gedaan bij de commissie voor medische ethiek van het UZ Gent. Het positief advies werd gegeven op 29/01/2015 met projectnummer EC UZG 2015/00886 (zie bijlage 2). Van alle respondenten werd een getekend informed consent verkregen. Het voorgelegde informatie- en toestemmingsformulier wordt weergegeven in bijlage 3.
2.4. Interviews De voorbereiding van de interviews bestond uit het opstellen van een interviewguide. Deze wordt weergegeven in bijlage 4. Het afnemen van de interviews gebeurde in de maanden februari, maart en april 2015. De aanpak voor het afnemen van de interviews was tweeërlei, in die zin dat de vragen bij interviews van medewerkers van HWP’s verschilden van deze bij de spoedartsen. Bij de HWP’s werden eerst een aantal vragen gesteld over de werking van de HWP. Bij de spoedartsen werd eveneens gevraagd naar enkele specifieke zaken gerelateerd aan de werking van de dienst. In tweede instantie werd bij beide groepen gepeild naar de samenwerkingsafspraken. Tenslotte werd de respondenten ook nog gevraagd of zij op de hoogte zijn van het huidige 1733-project in België. De interviews werden steeds door dezelfde persoon afgenomen en allen vastgelegd aan de hand van een geluidsopname. De duur van de interviews varieerde van 30 minuten tot 60 minuten. De totale duur van alle interviews samen bedroeg 6 uur 52 minuten en 29 seconden. Indien er een samenwerkingsprotocol beschikbaar was, werd dit steeds opgevraagd.
26
2.5. Verwerking van de gegevens Alle afgenomen interviews werden na afloop letterlijk uitgeschreven. De interviewtranscripties zijn integraal terug te vinden op de CD-rom. Vervolgens werden de data verwerkt aan de hand van kwalitatieve analysesoftware. Er werd hiervoor gebruik gemaakt van het coderingsprogramma NVivo 10. De codering gebeurde voornamelijk deductief. Vanuit het literatuuroverzicht, eigen ideeën en de gestelde vragen tijdens het interview werden een aantal nodes opgesteld. Na het koppelen van de tekstfragmenten aan deze vooropgestelde thema’s werden nog enkele tekstfragmenten inductief gelabeld. In bijlage 5 wordt de coderingslijst van de interviews weergegeven. Van Staa et al. (2010) stelt dat een combinatie van inductieve (datagestuurde) en deductieve (theoriegedreven) analysemethodes een voorwaarde is voor een goede kwalitatieve data-analyse (van Staa, 2010). De resultaten van de interviews worden in de verdere bespreking gerangschikt per bestudeerd initiatief. Achtereenvolgens werd van elk initiatief de organisatie van de HWP, organisatie van de spoed, huidige samenwerkingsafspraken, de toekomstige samenwerkingsafspraken en ervaringen bij de samenwerking besproken. In de bespreking komen citaten van de respondenten aan bod om de gevonden resultaten te staven. Citaten hebben in kwalitatieve rapportages immers een overeenkomstige functie als tabellen in kwantitatief onderzoek. Ze maken de lezer duidelijk dat de gegevens er echt zijn (Giacomini & Cook, 2000).
2.6. Kwaliteit van het onderzoek De kwaliteit van deze masterproef zal geëvalueerd worden aan de hand van vier criteria. Dit zijn de interne en externe validiteit, constructvaliditeit en de betrouwbaarheid.
2.6.1. Externe validiteit Het empirische deel van dit onderzoek had als doel om vijf samenwerkingsverbanden tussen HWP’s en spoedafdelingen in kaart te brengen. Het was in deze masterproef niet
27
zozeer de bedoeling om een veralgemening van de resultaten te bekomen. Er werden hier slechts vijf initiatieven bestudeerd en een generalisatie naar andere samenwerkingsverbanden zou niet representatief zijn. Aspecten die mogelijks wel overdraagbaar zijn naar gelijkaardige contexten zijn de pijnpunten die ervaren worden bij de samenwerking.
2.6.2. Constructvaliditeit De belangrijkste informatiebron om tot de resultaten te komen waren de interviews. In vier van de vijf casussen kon de verkregen informatie ook getoetst worden aan het samenwerkingsprotocol. Per bestudeerd initiatief werd er ook voor gekozen om beide structuren aan het woord te laten. Enkel bij de samenwerking tussen HWP de Meander en AZ Delta Campus Menen kon slechts één van beiden geïnterviewd worden. Door de tactiek van datatriangulatie toe te passen kon de constructvaliditeit verhoogd worden (Yin, 2012). Slechts één respondent kreeg de kans om de voorlopige resultaten te becommentariëren en zo vertekening van de resultaten tegen te gaan. Dit werd gedaan op uitdrukkelijke vraag van deze persoon. Bij de andere respondenten werd dit niet gedaan omdat dit door tijdsgebrek niet meer mogelijk zou geweest zijn. Om de constructvaliditeit van het onderzoek te verhogen zou dit echter wel waardevol geweest zijn.
2.6.3. Betrouwbaarheid De interne betrouwbaarheid is de mate waarin een individuele onderzoeker de resultaten van een onderzoek beïnvloedt. Het spreekt voor zich dat men streeft naar een maximale beperking van de onderzoekerssubjectiviteit (Ghesquière & Staessens, 1999). In dit onderzoek werden de data-collectie en data-analyse door één en dezelfde persoon uitgevoerd. Dit betekent dat de data steeds vanuit dezelfde gezichtshoek geïnterpreteerd werden. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen kan het aangewezen zijn te werken met meerdere onderzoekers. Het uitgangspunt is dat het risico van bevooroordeelde en eigenzinnige conclusies kan beperkt worden door het samenwerken
28
van onderzoekers (Polit & Beck, 2012). De interne betrouwbaarheid wordt wel positief beïnvloed door het feit dat er een letterlijke transcriptie van de interviews gebeurde. Op die manier werden de antwoorden van de respondenten objectief weergegeven. Om de repliceerbaarheid van het onderzoek te verhogen, werd de gehanteerde methodologie in deze masterproef goed beschreven. De stappen die gevolgd werden bij het doorlopen van deze masterproef werden verduidelijkt. Bovendien worden de interviewguide en het coderingsschema in bijlage weergegeven.
2.6.4. Interne validiteit Interne validiteit is in dit studie-opzet niet van toepassing. Hier wordt vooral belang aan gehecht in verklarende kwalitatieve studies waarbij een onderzoeker probeert te verduidelijken waarom een gebeurtenis x leidt tot een gebeurtenis y. Deze masterproef heeft als doel samenwerkingsverbanden in kaart te brengen en hier is geen sprake van een causaal verband.
29
3. RESULTATEN 3.1. Huisartsenwachtpost Antwerpen-Noord – ZNA Jan Palfijn Merksem 3.1.1. Werking huisartsenwachtpost De huisartsenwachtpost Antwerpen-Noord werd opgericht voor twee huisartsenkringen, namelijk de geneesherenkring Merksem-Schoten en de huisartsenkring AntwerpenNoord. Er wordt hiermee gezorgd voor een patiëntenpopulatie van 140.000 inwoners. Deze HWP werd opgericht in juli 2011 en situeert zich op de site van het ZNA Jan Palfijn te Merksem vlak naast de spoedgevallendienst. Er kan dus bijgevolg gesproken worden van co-locatie. De HWP maakt eigenlijk een onderdeel uit van het ziekenhuis maar heeft toch een volledig aparte structuur. De HWP is geopend tijdens de weekends (elke vrijdag vanaf 19 uur tot maandagochtend zeven uur) en op feestdagen (elke dag voorafgaand aan de feestdag vanaf 19 uur tot de werkdag na de feestdag zeven uur). De wachtdiensten worden verdeeld over 98 meewerkende huisartsen. Op jaarbasis wordt verwacht dat een huisarts ongeveer acht keer een weekendwacht van ongeveer 12 uur opneemt. De oudere artsen genieten een voordeelregeling in die zin dat men vanaf 60 jaar een aantal wachtdiensten mag afstaan. Op de leeftijd van 61 en 62 jaar doet men twee wachten minder per jaar, op 63- en 64-jarige leeftijd zijn dat er vier minder. Verder kan er bij deze HWP ook nog geopteerd worden voor het doorgeven van wachten aan jonge collegae. HWP Antwerpen-Noord werkt met een aangepast wachtschema op basis van de uren van de dag en het aantal artsen dat nodig is. Er wordt gewerkt met vier soorten shiften namelijk een vroege shift, dagshift, late shift en nachtshift. Dit schema werd ontwikkeld aan de hand van opgedane ervaring. Manager HWP: ‘Ondertussen weten wij door al onze statistieken enzovoorts dat het om tien uur ’s morgens veel drukker is dan om acht uur ’s avonds’. Op de HWP zijn er overdag steeds minstens twee artsen beschikbaar voor medische consultaties, ’s nachts is er één arts beschikbaar. Zowel overdag als ’s nachts is er telkens één mobiele wachtarts beschikbaar. Verder is er ook steeds een geneesheer met achterwacht beschikbaar die opgeroepen kan worden in geval van een overaanbod aan patiënten of ziekte van een collega geneesheer. Deze persoon is één van de 13 artsen uit
30
het bestuur van de HWP en tevens de supervisor voor het hele weekend. De supervisor is eveneens verantwoordelijk voor het oplossen van eventuele problemen die tijdens het weekend optreden. Manager HWP: ‘Op die manier worden de taken verdeeld over mensen die binnen het bestuur mee functioneren en die goed weten hoe de wachtpost reilt en zeilt. Zij zijn voor een weekend supervisor. Daar zijn nog andere termen voor maar eigenlijk zijn zij het aanspreekpunt voor personeel en artsen. Maar ook als er problemen zijn, bijvoorbeeld als een arts ziek is, dan moet er iemand inspringen. Die arts is dan de facto ook van achterwacht in dat weekend en moet komen werken.’ De HWP wordt verder nog ondersteund door chauffeurs, receptionistes en een secretariaatsfunctie voor het behandelen van de administratie. De arts die mobiele wacht heeft, kan altijd beroep doen op een chauffeur. Zij werken in shifts van ongeveer 12 uur. Er is steeds één receptioniste aanwezig op de wachtpost die instaat voor het onthaal van de patiënten en de telefoonpermanentie. Op vrijdagavond doen zij een korte shift van vijf uur maar alle andere shifts hebben een duur van acht uur. De receptioniste blijft tijdens de nachturen steeds wakker, in tegenstelling tot de wachtarts en diens chauffeur. Wanneer er geen huisbezoeken gedaan moeten worden, kunnen beiden in principe gaan slapen. Manager HWP: ‘De receptionist maakt de persoon wakker die op dat moment nodig is want de chauffeur kan blijven slapen als het niet om een huisbezoek gaat maar om een consultatie bijvoorbeeld. Moet het een huisbezoek worden dan wordt het zo geregeld dat ze beiden worden wakkergemaakt en op huisbezoek vertrekken.’ De receptioniste heeft voor het uitvoeren van haar taken geen specifieke opleiding gevolgd en heeft op zich ook geen beslissingsbevoegdheid. De receptionistes handelen meer vanuit hun ervaring en het is eerder een aanvoelen van de aard van de situatie. De wachtdoende arts moet bij twijfel steeds geraadpleegd worden en heeft altijd het laatste woord. Manager HWP: ‘ Als iemand zegt: ‘ik krijg geen lucht meer’ of iets dergelijks dan is het niet aan de receptionist om te beslissen hoe dringend dat is maar wordt er doorverbonden met een arts.’
31
Patiënten die tijdens de wachturen dringend medische hulp vereisen, kunnen telefonisch contact opnemen of zich direct naar de HWP begeven. Voorafgaand telefonisch verwittigen voor een medische consultatie op de wachtpost hoeft niet, bij een aanvraag voor een huisbezoek uiteraard wel. De receptioniste beslist dan op basis van een aantal criteria of de aanvraag gewoon kan genoteerd worden als een huisbezoek of beter wordt doorverbonden met een huisarts om de ernst en dringendheid in te schatten. Wanneer de aanvraag afkomstig is van een rusthuis zal in ieder geval een huisbezoek toegewezen worden aangezien men rusthuispatiënten niet tot aan de wachtpost laat komen. Het is wel mogelijk om bijvoorbeeld telefonisch een afspraak te maken voor een later tijdstip op de dag. Uit ervaring blijkt immers dat het op bepaalde uren rustiger is en zo wordt de patiënt verzekerd dat hij quasi onmiddellijk gezien wordt. De HWP heeft gemiddeld 10.500 patiëntencontacten per jaar, het voorbije jaar waren dit er al meer dan 11.000. In dit totaal werden ook 660 telefonische adviezen opgenomen. Telefonisch advies wordt soms gebruikt maar in werkelijkheid ligt het aantal telefoonadviezen waarschijnlijk nog hoger omdat vele kleine inlichtingen wat ondergeregistreerd worden door de artsen. Manager HWP: ‘De echte medische adviezen worden ook in een verslag gegoten en dat verslag gaat ook naar de eigen huisarts. Dit kan bijvoorbeeld een verpleegkundige van een rusthuis zijn die belt :’mag ik nog een pilleke bijgeven’. Dat soort medische adviezen kan dus ook gegeven worden.’ Op de HWP wordt het principe van ‘de lat’ gebruikt voor de behandeling van medische adviezen via telefoon. De patiënt heeft in eerste instantie contact met de receptioniste en deze zal de contactgegevens en aanmeldingsklacht van de patiënt noteren. Het medische advies komt op dat moment terecht op ‘de lat’. Patiënten die zich naar de HWP begeven in de volgorde a, b, c worden volgens deze volgorde ook behandeld. Het medische advies krijgt geen voorrang op patiënten die in de wachtzaal zitten maar wordt behandeld volgens het moment dat de patiënt belde en eigenlijk aan de beurt zou zijn geweest wanneer deze naar de wachtpost gekomen was. Deze manier van werken biedt voordelen in die zin dat de arts zich nu volledig kan focussen op het telefoonadvies. De arts kan ongestoord praten met de patiënt aan de telefoon, moet geen overhaaste beslissingen nemen en wordt bovendien niet gestoord tijdens de behandeling van andere
32
patiënten. Deze vorm van medische adviezen kan enkel gebeuren wanneer het niet over een dringende situatie gaat en de patiënt nog even kan wachten. De artsen worden vergoed aan de hand van centrale inning van de honoraria. Er wordt aan de artsen een vast bedrag toegekend voor een dagshift en een vast bedrag voor een nachtshift. Voor de nachtshift ligt dat bedrag iets hoger. Op die manier is het niet meer zo dat artsen vergoed worden op basis van het aantal geziene patiënten. Alle administratieve regelingen voor patiënten die gebruik maken van de derdebetalersregeling en facturatie aan rusthuizen enzovoorts worden ook uitgevoerd door de HWP.
Manager HWP:‘ Vroeger was het zo dat je ’s nachts maar twee patiënten zag dus uw inkomen was niet heel hoog. Overdag moest je wel hard werken maar je had ook een goed inkomen. In die zin hebben we nu door die centrale inning de kans gekregen om eigenlijk de oudere artsen op een makkelijke manier vrij te stellen en niet te zeggen tegen die jongere ‘je moet dat maar doen’’
3.1.2. Organisatie spoedafdeling In de samenwerkingsovereenkomst tussen HWP Antwerpen-Noord en ZNA campus Jan Palfijn wordt vermeld welke patiënten op de spoedgevallendienst gezien worden. Dit wordt zeer eenvoudig omschreven als ‘alle patiënten die zich aanbieden op de dienst spoedgevallen’. Een patiënt wegsturen kan niet zonder dat deze gezien is door een arts. Administratief, paramedisch en verpleegkundig personeel gaan hun bevoegdheid te buiten wanneer zij in deze een initiatief nemen. Dit wordt ook bevestigd door de betrokken spoedarts. Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘Iedereen die binnenkomt moet getrieerd, onderzocht, en verzorgd worden. We kunnen eigenlijk niemand weigeren omdat we de vrije keuze van de patiënt dienen te respecteren.’ Spoedarts ZNA Jan Palfijn:‘Er is voor mij geen beperking op wie naar spoed komt. Of dat mensen zijn met tandpijn of een andere aandoening kunnen we slechts weten als we hen onderzocht hebben.’
33
De spoedartsen van het ZNA Jan Palfijn worden per prestatie betaald. De inkomsten worden door het ziekenhuis geïnd en worden betaald aan de artsen volgens een bepaalde sleutel op basis van diploma.
3.1.3. Huidige samenwerkingsafspraken Het feit dat de HWP en spoedafdeling zich in Merksem naast elkaar bevinden is vrij uniek in Vlaanderen. Het is wel zo dat er nog steeds gesproken moet worden van twee afzonderlijke entiteiten die elk hun eigen ding doen. Er werden wel van bij de opstart van de HWP afspraken gemaakt en vastgelegd in een protocol (zie bijlage 6). Dit protocol werd voorgelegd aan en goedgekeurd door de Orde van Geneesheren. Tot op heden werden volgende afspraken gemaakt: Patiënten zullen pas naar de spoedafdeling doorverwezen worden na een telefonisch contact met de spoedarts. De patiënt krijgt ook telkens een verwijsbrief mee met een hoofding van de HWP zodat duidelijk is dat de patiënt doorverwezen werd. De patiënt wordt vervolgens op de dienst spoedgevallen ingeschreven zoals alle andere patiënten die zich rechtstreeks op de spoedafdeling aanbieden. Patiënten die doorverwezen werden vanuit de HWP zullen via de dispatching van de dienst spoedgevallen naar een interne wachtzaal of zo nodig onmiddellijk naar een box gebracht worden. Op deze manier zullen patiënten sneller gezien worden door de spoedarts, echter rekening houdend met de urgentiegraad van de patiënt. Manager HWP: ‘Wij hebben bijvoorbeeld de afspraak dat we patiënten kunnen doorsturen voor een radiografie. (…) De patiënt beschikt dus over een extra diagnostische tool die hij niet zou hebben als we niet naast een ziekenhuis zouden zitten. Er is ook de optie om laboratoriumwerk te doen dus een urinestaal, bloedstaal of dingen die mogelijks dringend zijn, kunnen in het weekend gedaan worden.’ Manager HWP: ‘Voor de doorverwijzing naar de spoed werken wij als volgt. Wij maken een verslag van wat de arts hier heeft vastgesteld. Dat staat op een briefhoofd van de wachtpost zodanig dat duidelijk is dat de patiënt gezien is op de wachtpost. (…) Het voordeel voor die patiënt is dat die niet nog eens twee, drie uur in de gewone wachtzaal moet wachten om dan opnieuw gezien te worden door de spoedarts.’
34
Manager HWP: ‘De patiënt verliest eigenlijk geen tijd met eerst langs de wachtpost te passeren. Zelfs als het dringend is, zal de arts hier dat snel constateren en in overleg met de collega spoedarts de nodige vervolgbehandelingen gaan initiëren.’ Op vlak van communicatie tussen beide partijen wordt afgesproken dat na een doorverwijzing van een patiënt naar de spoedafdeling zowel een verslag gestuurd wordt naar de behandelende arts op de HWP als naar de vaste huisarts. Wanneer de patiënt na doorverwijzing moet opgenomen worden in het ziekenhuis verwittigt de spoedafdeling eveneens beide huisartsen. De HWP stuurt ook steeds bij iedere door hen behandelde patiënt een verslag naar de vaste huisarts. Deze afspraak wordt niet geheel nageleefd zoals in het protocol beschreven wordt. Veel is afhankelijk van de arts die wachtdienst doet, zo blijkt:
Manager HWP: ‘Nu als die patiënt dan verder afgewerkt, gezien of opgenomen is dan krijgen wij vaak nog feedback van het ziekenhuis. Niet elke spoedarts doet dat altijd even consequent, het zal daar ook al eens drukker zijn. Maar eigenlijk vinden we dat prettig om dan ook feedback te krijgen wat er met die patiënt verder aan de hand was’. Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘Voor de opstart hadden we overleg vergaderingen waarin alle afspraken zijn opgetekend en in een overeenkomst gegoten. Verwijsbriefjes worden soms meegegeven, soms wordt gebeld, af en toe neemt een collega contact op om diagnose en behandeling te kennen. Belang van de contactname is dat de verwezen patiënt voorrang krijgt. Na behandeling op spoed sturen wij één brief.‘ Er wordt maandelijks een overlegmoment georganiseerd met het ganse overlegcomité. Het overlegcomité bestaat uit een evenredige verhouding van zowel vertegenwoordigers van de HWP als vertegenwoordigers van het ziekenhuis. Uit de interviews bleek dat de frequentie van overlegvergaderingen ondertussen verminderd is tot één à twee keer per jaar. Manager HWP: ‘Nu is dat één, twee keer per jaar. Er wordt een verslagje van gemaakt van zo een overleg maar dan gaat dat inderdaad vaak over de zaken die niet goed zijn gelopen’.
35
De voornaamste afspraken tussen de HWP en de spoedgevallendienst werden hierboven vermeld. Uit de interviews bleek duidelijk dat er sprake is van doorverwijzing van de HWP naar de spoedgevallendienst. Aan de dienst spoed werd hierbij gevraagd of het voor hen voordelen biedt dat een patiënt al gezien werd op de HWP en beschikt over een verwijsbrief bij aankomst op de spoed. Dit wordt niet echt als een voordeel aanzien. Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘Belangrijk en tijdbesparend is afname van een degelijke anamnese, een lijst van onderhoudsmedicatie en een differentieel diagnose. Daarnaast verwachten de patiënten een nagenoeg feilloze diagnosestelling van ons. We moeten dus opnieuw een uitgebreid dossier aanmaken om de foutmarge zo klein als mogelijk te houden. Er werd ook de opmerking gegeven dat veel afhankelijk is van de wachtdoende arts op de HWP wat betreft de doorverwijzing van patiënten. Sommige artsen zouden bij wijze van spreken iedere patiënt doorsturen naar de spoed terwijl anderen dit zelden doen.
Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘Er is een groot verschil in verwijzingspatroon tussen de verschillende wachtdoende huisartsen, waarschijnlijk erg vergelijkbaar met hoe het in hun dagelijkse praktijk verloopt. Bij sommige collega’s zien we zeer veel patiënten, bij andere weinig tot geen. ’s Nachts worden patiënten soms rechtstreeks naar spoed gestuurd door de receptioniste van de HWP na overleg met de arts aldaar.’ Verder werd ook nagevraagd of patiënten die zich aanmelden op de spoedgevallendienst soms terugverwezen worden naar de HWP. Dit gebeurt zelden of nooit. Er worden hiervoor verschillende redenen aangegeven. Enerzijds mag een spoedarts een patiënt niet weigeren op de spoedgevallendienst en anderzijds kan deze pas een diagnose stellen wanneer de patiënt gezien is en dan is het consult op de spoedgevallendienst al een feit. Een andere factor die meespeelt, is de financiering van onze gezondheidszorg. De spoedartsen worden vergoed op basis van prestatie en per behandelde patiënt. Bovendien vormen spoeddiensten ook een bron van inkomsten voor ziekenhuizen. In dit opzicht is het logisch dat spoedartsen ook patiënten met laagurgente klachten behandelen. Manager HWP: ‘Wanneer werkt dat wel, als er nu 30 man in die wachtzaal zit en ze denken amai dat is echt een snotvalling dan zullen ze wel de suggestie
36
doen er is hiernaast een HWP en hier is een foldertje misschien ben je daar sneller geholpen.’ Sinds de oprichting van de HWP in 2011 werd niet echt een verschil gemerkt in het aantal en het type patiënten die zich aanbieden op de spoedafdeling. Er wordt niet ervaren dat patiënten met minder urgente klachten zich nu rechtstreeks naar de HWP begeven en zich minder aanmelden op de spoedgevallendienst. Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘We zien ook elk jaar dat er steeds grotere aantallen patiënten zich aanmelden ondanks het bestaan van die HWP. Dat heeft schijnbaar weinig invloed op de patiënten aantallen. Wij hebben een grote verwerkingscapaciteit en hebben daardoor zelden een volle wachtzaal.’
Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘Op spoed komen spontaan patiënten zowel met laagurgente als ernstige klachten. Ook vanuit de HWP worden patiënten doorgestuurd met zowel zeer urgente als weinig acute problematiek.’
3.1.4. Samenwerkingsafspraken naar de toekomst toe Over wat de toekomst zal brengen, zijn de meningen wat verdeeld. De HWP zou uiteindelijk willen gebruik maken van een triagesysteem met één toegangsloket voor de deuren van de twee. Hierbij werd ook verwezen naar het voorbeeld zoals we in Nederland zien. Men is er zich van bewust dat er om dit doel te bereiken nog een aantal zaken moeten veranderen. Het gebruik van een triagesysteem impliceert een intensievere samenwerking tussen beide vormen van zorgverlening en vergt ook een andere vorm van financiering. Manager HWP: ‘Waar we uiteindelijk naartoe willen is een triage zoals die in Nederland gebeurt voor de deuren van de twee. De patiënt wordt gezien, telefonisch of fysiek. Er wordt gekeken waar hoort die thuis, op de spoed of op de wachtpost of nergens of dit kan wachten tot maandag.’ De spoedgevallendienst is niet echt bereid om te evolueren naar een triagesysteem. Men geeft wel aan dat men altijd al op de hoogte is geweest van de wens van de HWP om dit te doen.
37
Spoedarts ZNA Jan Palfijn: ‘Naast het feit dat de opleiding van arts assistenten vervalt op diensten waar voortriage gebeurt, kan de triage best gebeuren door de ploeg met de meeste ervaring. Het Nederlandse (gezondheids-)systeem is zeker niet zaligmakend. Daarnaast dient de vrije keuze van de patiënt te allen tijde gerespecteerd te worden.’ De spoedgevallendienst wijst erop dat samenwerking noodzakelijk is maar ziet geen toekomst in een gezamenlijke triage. Er worden wel twee alternatieven naar voor gebracht waar men zich meer in kan vinden. Een HWP, om de huisartsenwachtdienst te centraliseren, is nodig maar men ziet de HWP beter functioneren los van het ziekenhuis op plaatsen waar er een gebrekkig aanbod van zorg bestaat. De HWP bevindt zich dan niet nabij een ziekenhuis en wordt opgericht zodat leemtes en lacunes kunnen opgevuld worden. In het interview werd dit geïllustreerd aan de hand van volgend voorbeeld. Spoedarts ZNA Jan Palfijn: Met de MUG (Medische Urgentie Groep) gaan we regelmatig tot in Essen, aan de Nederlandse grens. Het zou interessant zijn om op dergelijke afgelegen plaatsen een HWP in te richten om nutteloze MUG ritten te vermijden, te triëren en een groot deel van minder acute problematiek op te lossen. Een andere optie zou de integratie van huisartsen op de spoedafdeling kunnen zijn. Dit kan zo nodig het werk van de spoedartsen verlichten en dubbele kosten van baliepersoneel, ambulancepersoneel en chauffeur grotendeels vermijden. Tijdens de nachturen kunnen er onderling afspraken gemaakt worden onder de artsen om de taken meer te verdelen zodat men bijvoorbeeld wat meer nachtrust heeft. De spoedartsen superviseren dit alles en bepalen welke patiënten door de huisartsen behandeld worden.
3.1.5. Ervaringen bij samenwerking De HWP zou graag nog intensiever samenwerken met de spoedgevallendienst in de zin van triagesystemen. Men is er ook van overtuigd dat een HWP nabij een spoedgevallendienst voordelen biedt. In het begin van de samenwerking was het nog wat zoeken hoe alles zou functioneren en op welke manier men het efficiëntst kon samenwerken.
38
Manager HWP: ‘Het mocht van ons dus inderdaad verder gaan in de zin van die triagesystemen en dergelijke maar verder was het in het begin vooral een aftasten van wat zijn nu zaken waarvoor we wel kunnen verwijzen, wat niet. Er werd ook gekeken of er niet te veel doorgestuurd werd naar ons of te weinig en in het begin gaf dat zo wat wederzijdse irritaties en was er veel contact om die irritaties op te lossen. Ondertussen weten we wat we aan mekaar hebben en waar we voor staan.’ Het feit dat de HWP zich naast de spoedgevallendienst bevindt, wordt door de medewerkers op spoed niet echt als een voordeel ervaren. Triage dient door de meest ervaren ploeg te gebeuren, cf. supra. Een HWP binnen de compound van één ziekenhuis kan een nadeel zijn voor andere nabijgelegen ziekenhuizen. Neutraler is dus een HWP buiten de ziekenhuisgronden op min of meer gelijke afstand van omliggende ziekenhuizen om elke schijn van partijdigheid weg te nemen.
39
3.2. Huisartsenwachtpost Tienen- RZ Heilig Hart Ziekenhuis Tienen 3.2.1. Werking huisartsenwachtpost De werking van Huisartsenwachtpost Tienen startte op 4 januari 2013. De HWP wordt georganiseerd door Huisartsenkring Zuid-Oost Hageland. Het dekkingsgebied van de HWP betreft de gemeenten Boutersem, Geetbets, Glabbeek, Hoegaarden, Kortenaken, Linter, Tienen en Zoutleeuw. Dit is goed voor een patiëntenpopulatie van om en bij de 84.000 inwoners. Naar de toekomst toe kan dit aantal eventueel nog stijgen omdat er plannen bestaan voor de aansluiting van de gemeente Landen. In dat geval zou men een populatie van ongeveer 100.000 inwoners bereiken. De HWP situeert zich in de nabijheid van het RZ Heilig Hart Ziekenhuis, op 150 meter afstand van de ingang van de spoedgevallendienst. De huisartsen kozen doelbewust om een locatie in eigen beheer te voorzien omdat men toch voldoende onafhankelijkheid wou bewaren. De HWP is doorlopend open tijdens weekends van vrijdagavond 19 uur tot maandagmorgen acht uur. De wachtdienst voor feestdagen begint vanaf 19 uur vóór de feestdag en eindigt om 8 uur ’s morgens na de feestdag. Er zijn ongeveer 75 artsen die wachtdiensten opnemen in de HWP. Hierbij worden er ook externe artsen toegelaten. Met externe artsen worden die artsen bedoeld die zich nog niet ergens volledig gesetteld hebben maar toch al op zoek zijn naar enige bron van inkomsten. Deze zijn ook vertrouwd met de werking van de HWP. Een meewerkende arts doet ongeveer één keer op zes weken een shift van 12 uur op de wachtpost. Op jaarbasis komt dit neer op ongeveer 10 shifts. Het is zo dat men in Tienen beschikt over een voldoende jonge populatie van huisartsen. Om die reden kan men artsen vanaf 55 jaar vrijstellen voor nachtshiften. Vanaf 60 jaar is iedereen formeel vrijgesteld om wachtdienst te lopen. Gedurende de dag (acht uur ’s morgens tot acht uur ’s avonds) zijn er drie huisartsen beschikbaar op de wachtpost. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een zittende wacht, rijdende wacht en de vlinderarts. De zittende wacht doet de consultaties op de wachtpost terwijl de rijdende wacht de huisbezoeken voor zijn rekening neemt. De vlinderarts springt in waar de nood het hoogst is. Vanaf acht uur ’s avonds wordt er met twee artsen gewerkt. Eén van deze artsen wordt benoemd als ‘eerste wacht’ en is gedurende de hele nacht bereikbaar op de wachtpost. De tweede arts blijft in ieder geval op de HWP tot 11 à 12 uur. Vanaf dit tijdstip kan men thuis gaan slapen of op de
40
wachtpost blijven, afhankelijk van wat de arts prefereert. Deze persoon moet uiteraard wel steeds bereikbaar blijven. Bovenop deze regeling is er ook steeds een arts van ‘achterwacht’. Deze arts kan in geval van ziekte, hoge werklast of dergelijke opgeroepen worden. De voorwaarde voor de arts van achterwacht is dat die binnen een tijdspanne van maximum twee uur beschikbaar moet kunnen zijn op de wachtpost. Het oproepen van een arts van ‘achterwacht’ gebeurt echter uitzonderlijk. Voorzitter HWP: ‘Ik denk dat we de voorbije twee jaar slechts twee of drie keer per jaar een achterwacht moeten oproepen hebben omdat een arts op het laatste moment uitviel of… Omwille van de grote werklast denk ik dat we tot op vandaag nog niemand moeten bij oproepen hebben.’ Wanneer er beslissingen moeten genomen worden, hanteert men het principe dat de oudste wachtdoende arts de beslissingsbevoegdheid krijgt. Dit werd zo afgesproken om onderlinge discussies te vermijden. Er is meestal sowieso wel overleg met de artsen onderling maar men wou dit toch duidelijk vastleggen. Er wordt vanuit gegaan dat de oudste arts de meeste ervaren arts is en in dit geval ook de beste kijk op de zaken heeft. De werking van de HWP wordt verder nog ondersteund door onthaalbedienden, chauffeurs en wachtpostcoördinatoren. Per weekend wordt er gewerkt met drie onthaalbedienden. In totaal zijn er zes onthaalbedienden in dienst die twee weekends per maand werken. De onthaalbedienden zijn enkel overdag aanwezig en wisselen elkaar af in shiften van zes uur. ’s Nachts worden oproepen doorgeschakeld naar een telesecretariaat. Achtereenvolgens wordt doorgeschakeld naar de eerste arts van wacht, de chauffeur of de tweede arts van wacht. De taken van de onthaalbedienden omvatten het ontvangen van patiënten op de wachtpost, aannemen van telefoons, noteren van aanmeldingsklachten en patiëntengegevens en het regelen van allerhande administratie voor de patiënt. Op die manier moeten de artsen zich enkel bezighouden met hun kerntaken. De onthaalbedienden beschikken niet over een medische achtergrond. Wanneer patiënten telefoneren voor een huisbezoek is het in eerste instantie wel de onthaalbediende die hierover beslist. Er zal altijd aangespoord worden om zich naar de wachtpost te begeven of er wordt gecontroleerd of de betreffende patiënt hiertoe in staat is. Kan de patiënt niet tot aan de wachtpost komen dan wordt dit sowieso een huisbezoek. Indien de patiënt echter medische vragen stelt of in geval van twijfel wordt er doorgeschakeld naar één van de aanwezige artsen.
41
Voorzitter HWP: ‘Laat ons zeggen dat 95 % van de casussen gewoon via de onthaalbediende verlopen die zegt ‘U mag naar de wachtpost komen of u komt beter op dit uur of we gaan iemand langs sturen bij u’. Die oordeelt dan ook een beetje, naargelang wat de patiënt aangeeft, of het echt over een dringende zaak gaat of het gewoon kan doorgaan in het verloop van de verdere huisbezoeken. Zij vormen dus bijna een hele kleine mini-triage maar zonder over het medische aspect te oordelen. Dus als er echt iets medisch aan te pas komt, schakelen zij door naar de arts.’ Voor de chauffeurs wordt er samengewerkt met de vzw JAT Tienen. Dit is een uitvloei van de Responsible Young Drivers die op vrijwillige basis zorgt voor chauffeurs. De HWP heeft twee wagens ter beschikking, één wagen met chauffeur en één wagen zonder chauffeur. De vlinderarts kan en mag beroep doen op de wagen met chauffeur maar mag ook met de eigen wagen rijden indien hij dit wenst. De twee wachtpostcoördinatoren werken beiden halftijds. Zij zorgen tijdens de week voor de administratieve zaken, financiële afhandelingen en dergelijke. Patiënten die de wachtpost willen bereiken, nemen bij voorkeur eerst telefonisch contact op. Mensen die zich spontaan aanbieden, worden uiteraard ook behandeld. Eerst telefonisch contact opnemen wordt aangeraden omdat men dan een betere inschatting kan maken over de drukte op de HWP. Als het echt druk is, kan men de patiënt bijvoorbeeld meedelen zich niet direct aan te bieden maar nog een uur of twee te wachten. Dit geldt natuurlijk alleen voor de zaken waarvan de urgentiegraad toelaat dat ze nog even kunnen wachten. Op jaarbasis heeft men ongeveer 8.000 patiëntencontacten. In sommige gevallen geven de artsen telefoonadvies. Wanneer mensen specifiek bellen voor een advies wordt er door de onthaalbediende doorgeschakeld naar de arts. Als het binnen de haalbare normen ligt, zal de arts een telefonisch advies geven. Vanaf het moment dat men dit niet mogelijk acht of geen beoordeling kan vormen zonder de patiënt te zien, zal men de patiënt verzoeken zich aan te melden op de HWP. Er wordt geschat dat er per weekend zo een vier à vijf adviezen telefonisch afgehandeld worden. Voorzitter HWP: ‘Dat kan soms over heel banale dingen gaan. Een patiënt die vraagt of er toevallig geen interactie is met een andere medicatie die men neemt. (…) Een telefonisch advies kan ook gaan over iets, een patiënt die jij in de
42
voormiddag gezien hebt en die in de namiddag toch nog een bijkomende vraag heeft waar je al weet waarover het gaat of over zeer banale toestanden hé.’ De meewerkende artsen in de HWP worden forfaitair betaald. Per shift krijgt iedere arts dezelfde som. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen dagshiften of nachtshiften en het feit of je zittende, rijdende of vlinderarts bent. Men heeft dit bij de oprichting beslist zodanig dat bepaalde shiften niet geprefereerd zouden worden boven andere. Er wordt de voorkeur gegeven aan een rechtstreekse betaling met bankcontact voor de patiënten. Voor patiënten die niet het volledige bedrag kunnen betalen, wordt gebruik gemaakt van de derdebetalersregeling.
3.2.2. Organisatie spoedafdeling De spoedarts vond het niet evident een duidelijke omschrijving van het takenpakket van een spoedarts te geven. Alle patiënten die zich aanmelden worden gezien en daartoe behoren ook de patiënten met huisartsenpathologie. Deze patiënten zou men hier liever niet zien maar jammer genoeg is dit nog steeds het geval. Spoedarts RZ Heilig Hart: Wat hoort er tot ons takenpakket? Patiënten zien die zich hier aanmelden. Daartoe behoren ook patiënten met huisartsenpathologie waarvan ik eigenlijk vind dat dit niet tot ons takenpakket hoort maar spijtig genoeg komen die wel naar de spoedgevallen. Als je in een ziekenhuis werkt waar er een MUG-dienst is, hoort opvang en eerste behandeling van kritiek zieke patiënten uiteraard ook tot ons takenpakket. Mijn mening is dat elke spoedgevallendienst een gesloten spoedgevallen zou moeten zijn waar de urgentiearts baas is en uiteindelijk patiënten naar de zaal stuurt met de eerste 24 uren behandeling. Stabilisatie van de patiënt en ja de eerste levensbedreigende differentieeldiagnose doen.’ Op de spoedgevallendienst wordt het Manchester Triage System integraal gebruikt. Het triëren zelf gebeurt door de spoedverpleegkundigen. Er is geen sluitend systeem om zelfverwijzers op de spoedafdeling aan te pakken. Deze patiënten worden gewoon behandeld maar men probeert wel aan educatie te doen. Mensen die zich met huisartsenpathologie aanmelden, zullen na de behandeling wel gewezen worden op het feit dat er ook een HWP bestaat.
43
Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Hetgene we wel doen als iemand bijvoorbeeld komt met keelpijn, we gaan die onderzoeken uiteraard en eventueel behandelen maar dan wel een foldertje meegeven van ‘kijk de volgende keer als je nog keelpijn hebt of iets anders belt u daar aan of naar dat nummer’. Dat doen wij wel actief. Gewoon ook om de mensen te sensibiliseren eigenlijk dat die HWP bestaat.’ De spoedartsen worden per prestatie vergoed. Bovenop dit bedrag krijgt men van de overheid ook nog een permanentievergoeding.
3.2.3. Huidige samenwerkingsafspraken Op dit moment bestaan er nog geen echte samenwerkingsafspraken tussen de HWP en de spoedafdeling. Het gaat meer over een samenwerking op basis van informele, mondelinge afspraken. Men beschikt dus bijgevolg ook niet over een samenwerkingsprotocol. Hier zal in de nabije toekomst wel verandering in komen door het Medicomut akkoord 2015 dat zowel aan de ziekenhuizen als HWP’s oplegt om samenwerkingsovereenkomsten op te stellen. Momenteel probeert men zo goed mogelijk samen te werken en elkaar in de mate van het mogelijke te helpen waar het kan. Spoedarts RZ Heilig Hart: ’Wij hebben daar eigenlijk tot op heden, geen echte afspraken mee’. Voorzitter HWP: ‘De afspraken vandaag zijn. Eigenlijk moet ik eerlijk zeggen staat er nog niet echt iets concreet op papier’ Een aantal jaar vóór de oprichting van de HWP in 2013 werd er reeds een overleg opgericht tussen de huisartsenkring en het ziekenhuis. Dit overleg gaat om de drie à vier maanden door samen met de medische directie van het ziekenhuis. Het overleg bestaat uit een wederzijdse informatie-uitwisseling en daarbij ook wel het aanhalen van pijnpunten. Vooraleer de HWP van start ging, werd wel bepaald wat het werkingsgebied was van enerzijds de HWP en anderzijds de spoedgevallendienst. Men heeft dit toen wel bepaald maar er zijn nooit echt duidelijke afspraken uit voortgekomen. Ook nu de HWP reeds operatief is, werd nog niet concreet afgesproken wat er gaat gebeuren.
44
Tussen de HWP en het ziekenhuis is er wel de afspraak dat men op een vlotte manier patiënten kan doorverwijzen naar een dienst radiologie of labo. Indien een patiënt op de HWP meer zorg vereist dan kan aangeboden worden op de HWP, kunnen patiënten ook doorverwezen worden naar de spoedgevallendienst. Eventueel wordt er aan de hand van een telefonisch contact met de spoedarts wat meer uitleg gegeven over de patiënt en de reden van doorverwijzing. Voorzitter HWP: ‘Wat ook wil zeggen dat wij op de wachtpost op een vlotte manier kunnen en willen samenwerken met de dienst radiologie en met het labo van het ziekenhuis zonder dat onze patiënten daarom eerst expliciet via de spoedgevallendienst moeten passeren of wat dan ook.’ Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Ik weet dat het ziekenhuis wel afspraken heeft tot acht uur ’s avonds als ze iemand doorverwijzen naar radiologie dat ze gebruik kunnen maken van de faciliteiten van radiologie en dat het eigenlijk afhankelijk is van hun aanvraag of de patiënten daarna al dan niet teruggestuurd worden naar de wachtpost of toch naar spoed gestuurd worden. Ze sturen ook labo’s binnen en zo dat weet ik maar wij concreet als spoeddienst hebben daar eigenlijk geen samenwerking.’ Op de spoedgevallendienst kan het wel voordelen bieden dat een patiënt reeds gezien werd op de HWP. Dit is echter sterk afhankelijk van de verwijzer. Bepaalde verwijzers hebben zelf al veel werk verricht op vlak van onderzoeken en dergelijke terwijl dit bij andere huisartsen in mindere mate het geval is. Bij een goede verwijzing is men er van overtuigd dat de zaken op die manier vlotter kunnen verlopen. Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Als ze goed doorverwezen zijn, denk ik wel dat het allemaal wat vlotter werkt. Ik denk dan ook dat het terecht is, dan hebben de mensen ook het juiste traject doorlopen van eerst naar de huisarts te gaan want die heeft beslist ‘jij moet naar spoed.’ Ja, dus ik denk dat dat wel iets vlotter werkt hoor.’ Volgens de HWP zijn er al een aantal spoedartsen die in sommige gevallen patiënten terugsturen naar de HWP. Dit zijn patiënten die getrieerd werden op de laagste graad van de Manchestercode. Voornamelijk wanneer het erg druk is op de spoed en de wachttijden lang uitlopen, zal men de suggestie doen om zich naar de HWP te begeven. De spoedgevallendienst vermeldt daarentegen dat het terugsturen van patiënten heel moeilijk ligt. Eens een patiënt geregistreerd is op de spoedgevallendienst is men wettelijk ook verplicht deze patiënt te zien. 45
Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Actief zeggen dit is een probleem dat niet voor hier is, die zie ik niet of die moet terug naar de huisarts… Dat wordt eigenlijk niet gedaan.’ Voorzitter HWP: ‘ Dan zeggen ze daar wel: ‘Mevrouw of meneer, u kan eigenlijk evengoed naar de wachtpost gaan en daar zeker zo snel voortgeholpen zijn als dat u denkt dat u hier bij ons voortgeholpen gaat zijn’. Het is meer een informele afspraak, een afspraak op woord.’ Sinds de oprichting van de HWP werd er geen verschil opgemerkt wat betreft het aantal patiënten en het type patiënten dat zich aanmeldt op de spoedgevallendienst. Men was hierdoor wel sterk verrast want er werd toch verwacht dat minder mensen met huisartsenpathologie zich op de spoeddienst zouden aanmelden. Het patiëntenaantal op de spoedgevallendienst is daarentegen enkel maar gestegen en de aanmeldingsklachten zijn niet anders of niet serieuzer. Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Wij hadden eigenlijk gedacht dat wij, ik ga niet zeggen dat wij patiënten gingen verliezen. We dachten dat we de huisartsenpathologie, de brol, een beetje waar we allemaal vanaf willen, zouden kwijt zijn want iedereen is daar gelukkig om.’
3.2.4. Samenwerkingsafspraken naar de toekomst toe Een eerste punt dat men in de nabije toekomst zal realiseren is het schrijven van een samenwerkingsovereenkomst. Het wordt nu ook wettelijk verplicht dat iedere bestaande HWP een samenwerkingsprotocol opmaakt met de betreffende spoedgevallendienst(en). In Tienen wacht men momenteel op een sjabloon van het RIZIV waarna men dus van start kan gaan met het opstellen van het protocol. Verder ziet men dit protocol als de basis van een meer intensieve samenwerking. Er werd dus wel duidelijk benadrukt dat men in de toekomst meer wil gaan samenwerken. Voorzitter HWP: ‘In se is er zeker een goede samenwerking die nu, naar wij hopen, gaat geformaliseerd worden.’ Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘We verwachten dat sjabloon, binnen dit en enkele weken zou dat er moeten zijn. Dat gaat de basis zijn dus ik hoop wel dat we op termijn meer kunnen samenwerken.’
46
Ten tweede is men sterk bezig met voorbereidingen voor een proefproject van het centraal oproepnummer 1733. Tienen werkt hiervoor samen met Leuven en zij zullen één 1733-project vormen. Na het project in Brugge is men vandaag de pilootgroep voor Vlaanderen. De regio Tienen past goed in het concept van het centraal oproepnummer 1733 aangezien de regio gevormd is volgens de gemeentegrenzen, perfect kan afgelijnd worden qua postcode en werkzaam is met één ziekenhuis. In Leuven zijn er nog twee ziekenhuizen, namelijk het Universitair Ziekenhuis en het Heilig Hart Ziekenhuis. Een vereiste voor het slagen van dit project is natuurlijk een goede samenwerking tussen de HWP’s en de spoedgevallendiensten. Gedurende zes maanden is men al bezig met de beoordeling en aanpassing van de regulatiegids voor dringende medische hulpverlening. Ieder protocol binnen deze regulatiegids wordt grondig bestudeerd en herschreven. Dit tweewekelijks overleg bestaat uit vertegenwoordigers van de drie ziekenhuizen, met name drie spoedartsen en vertegenwoordigers van de twee respectievelijke HWP’s. De vooropgestelde deadline voor de herziening van de regulatiegids is juni 2015. In de loop van 2016 wil men vervolgens effectief van start gaan met het pilootproject in de regio Leuven-Tienen. Toekomstgericht wordt er wel al enigszins nagedacht over een oplossing zodanig dat patiënten zich naar de juiste zorgverlener begeven. Dit zou betekenen dat een spoedgevallendienst de mogelijkheid krijgt om te zeggen: ‘Sorry, dit is niet onze taak, dit is de taak van een HWP.’ Volgende suggesties worden aangereikt als mogelijke oplossingen. Voorzitter HWP: ‘Dat kan je op twee manieren doen. Ofwel moet je dat wettelijk regelen en dan is het misschien wat onze minister van zin is, KB 78. Als dat herschreven wordt, dat daar wettelijk in staat wat kan of niet kan ofwel heb je daar heel duidelijk afspraken in. Ofwel zit je als HWP ook in het ziekenhuis en verwijs je gewoon, bij manier van spreken, naar de andere gang. Vandaag is dat bij ons niet zo, wat helemaal niet wil zeggen dat dat in de toekomst niet zo gaat worden’. Binnen dit en 15 jaar krijgt de stad Tienen een volledig nieuw ziekenhuis en het zou dan best mogelijk zijn dat de HWP zich daar ook kan vestigen. Dit zijn uiteraard slechts speculaties die nog verder bekeken moeten worden en waarover duidelijke afspraken gemaakt moeten worden. In het kader van het 1733-project is het ook de bedoeling dat
47
men in de tweede fase gaat triëren. Aan de hand van telefonische triage moet dan duidelijk uitgemaakt worden of patiënten thuishoren op de spoedgevallendienst of op de HWP. Pas als het proefproject echt werkzaam is, zal men dit kunnen evalueren en kijken in welke mate het systeem effectief werkt. Verder zal het ook niet onbelangrijk zijn om de patiënt een stukje op te voeden in het maken van keuzes. Dit kan bijvoorbeeld door aan te geven dat het niet gepast is om zich met een mindere klacht spontaan aan te melden op de spoedgevallendienst. Hiermee wordt ook een moeilijke kwestie aangehaald omdat het voor de patiënt niet evident is om uit te maken welke zorg nu echt dringend is en welke niet. De spoedgevallendienst zou zich in de toekomst zeker ook kunnen vinden in een werking met triagesystemen. Triage kan ervoor zorgen dat de huisartsenpathologie niet meer op de spoedgevallendienst terecht komt en dat spoedartsen kunnen doen waarvoor ze opgeleid werden. Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Moest dat kunnen, zou ik dat persoonlijk heel goed vinden omdat wij dan kunnen doen voor wat wij eigenlijk opgeleid zijn. Daar ook al onze tijd kunnen insteken. Ik denk dat de patiënt uiteindelijk ook beter geholpen gaat zijn op die manier. (…) Ik persoonlijk ben daar absolute voorstander van dat ik mij alleen maar moet bezighouden met de mensen die effectief geneeskunde nodig hebben en niet meer met die eerstelijnszorg. Absoluut, maar ja.’
3.2.5. Ervaringen bij samenwerking De HWP ervaart de samenwerking als goed en steeds beter wordend. Het feit dat er recent nieuwe hoofdspoedartsen aangesteld werden met een nieuwe visie en standpunt omtrent de samenwerking tussen beiden wordt als positief ervaren. Nu probeert men zoveel mogelijk de zorg die de HWP en de spoedafdeling verstrekken op elkaar af te stemmen zodanig dat elkeen kan doen waarvoor hij of zij opgeleid is. Op die manier kan de hulpvraag van iedere patiënt adequaat behandeld worden. Men is er zich van bewust dat dit tot op heden niet optimaal geregeld is maar ziet dit in de toekomst zeker wel in orde komen. De spoeddienst vindt dat de samenwerking wel beter kan en dat er eigenlijk nog meer zou moeten samengewerkt worden. Op dit moment heeft men soms het gevoel dat er niet echt over samenwerking kan gesproken worden omdat men elkaar op bepaalde 48
vlakken tegenwerkt. De samenwerking wordt ook bemoeilijkt door het feit dat een spoedgevallendienst niet zomaar kan beslissen om bepaalde patiënten niet te zien en deze terug te sturen naar de HWP. Verder wordt er aangehaald dat bepaalde patiënten soms gewoonweg worden doorverwezen naar de spoedgevallendienst zonder dat er op de HWP moeite gedaan werd om deze te zien. Spoedarts RZ Heilig Hart: ‘Ik heb soms het gevoel bij de huisartsen dat het allemaal goed is tijdens de kantooruren maar dan in het midden van de nacht, dan moet de spoed het maar oplossen, wat ik ook niet correct vind. Dat werkt het samenwerken ook een beetje tegen omdat wij zoiets hebben van ja waarom zouden we ze overdag doorsturen als we ze dan ’s nachts toch moeten zien?’ Spoedarts RZ Heilig Hart:’ Ik denk dat we meer zouden moeten samenwerken, eerlijk gezegd. Dat is in het belang van iedereen, van ons en van de patiënten hoor. Het is zo nog altijd, zij doen wel toenaderingen maar zolang dat zij blijven zeggen aan de telefoon ‘ja ga daar maar direct mee naar spoedgevallen’ zonder dat ze zelf eerst gaan kijken of zeggen ‘komt eerst tot hier’. Zo blijft dat toch allemaal wat moeilijk, we werken mekaar niet tegen maar echt samenwerken doen we eigenlijk ook niet.’ Om de samenwerking in de toekomst nog te bevorderen werden er afspraken gemaakt om eens een onderling werkbezoek te organiseren. Een aantal medewerkers van de spoedafdeling zullen dan een kijkje gaan nemen op de HWP en vice versa.
49
3.3. Huisartsenwachtpost Gent- UZ Gent en AZ Maria Middelares 3.3.1. Werking huisartsenwachtpost In Gent werden er door de huisartsenkring op drie locaties HWP’s opgericht. De HWP’s situeren zich in de Martelaarslaan, de Baudelokaai en de Kliniekstraat te Gentbrugge. De HWP’s voorzien tijdens de wachturen de gemeentes Groot Gent met uitzondering van Zwijnaarde, Sint-Denijs-Westrem en Afsnee, Melle met deelgemeenten en Heusden-Destelbergen van dringende geneeskundige zorg. De totale patiëntenpopulatie bestaat uit ongeveer 270.000 inwoners en 30.000 studenten. In 2014 was dit goed voor een totaal van 20.508 patiëntencontacten waarvan meer dan 70 % consultaties. De regio Gent kan sinds januari 2007 beroep doen op twee HWP’s, namelijk in de Martelaarslaan en de Baudelokaai. De derde HWP in Gentbrugge bestaat sinds 2010. Tussen de vier Gentse ziekenhuizen en de HWP’s is de afstand niet zo groot. Het is met andere woorden zo dat bij elke HWP wel een ziekenhuis in de nabijheid ligt. Het AZ Jan Palfijn ligt bijvoorbeeld aan de achterkant van de Martelaarslaan. Vroeger lag de HWP in de Kliniekstraat op de site van het ziekenhuis St. Jozef naast de spoedgevallendienst. Sinds het nieuwbouwproject van het AZ Maria Middelares werd de campus in Gentbrugge een polikliniek en werd de spoedafdeling gesloten. Eén HWP (Martelaarslaan) is gedurende het hele weekend open van vrijdagavond 19 uur tot maandagochtend zeven uur. De twee andere HWP’s zijn enkel overdag open. De wachtpost op de Baudelokaai is open op zaterdag en zondag vanaf acht uur tot 19 uur ’s avonds. Deze HWP sluit reeds om 19 uur omdat dit ook de kalmste wachtpost is ’s nachts. De HWP in Gentbrugge is eveneens open op zaterdag en zondag vanaf acht uur maar sluit pas om 23 uur ’s avonds. Bovendien kunnen patiënten er ook op vrijdagavond terecht van 19 uur tot 23 uur ’s avonds. Op feestdagen geldt ongeveer hetzelfde principe als tijdens het weekend. Twee HWP’s zijn enkel overdag open, één wachtpost is non-stop open. De wachtdienst gaat van start vanaf de avond voor de feestdag 19 uur tot zeven uur ’s morgens de dag na de feestdag. In totaal zijn er 339 artsen actief in de HWP waarvan 22 artsen van buiten de regio. Op jaarbasis doet een huisarts ongeveer vijf à zes wachtdiensten van 12 uur. Overdag zijn er op elke HWP steeds drie artsen aanwezig, met uitzondering van de Baudelokaai waar slechts twee artsen beschikbaar zijn. Na 19 uur wordt dit aantal
50
verminderd tot zes artsen in totaal aangezien de HWP op de Baudelokaai sluit. Na 23 uur sluit ook de HWP in Gentbrugge en is daar nog één arts aanwezig en verder één arts beschikbaar voor huisbezoeken. Consultaties vinden ’s nachts enkel plaats op de HWP in de Martelaarslaan. Naar analogie met andere HWP’s wordt er ook gewerkt met onthaalbedienden en chauffeurs. Op iedere wachtpost is overdag een onthaalbediende aanwezig. ’s Nachts is er enkel nog een onthaal geopend in de Martelaarslaan. Daar kunnen patiënten steeds terecht zonder afspraak. Alle oproepen worden tijdens de nachturen ook ontvangen in de Martelaarslaan. De onthaalbediende beschikt niet over een medische achtergrond. Hun taken blijven beperkt tot het ontvangen van patiënten op de HWP, de telefoonpermanentie en het noteren van de aanmeldingsklachten. Wanneer er onduidelijkheid bestaat over de dringendheid van een aanmeldingsklacht, moet er doorgeschakeld worden naar een arts. Ze beschikken bovendien over een lijst van klachten die mogelijks alarmsignalen kunnen zijn dat iets echt dringend is. In die gevallen moeten ze zeker doorschakelen naar een arts. Voor de huisbezoeken is een chauffeur voorzien die de huisartsen rondrijdt aan de hand van een centraal GPSsysteem. Dit GPS-systeem wordt centraal beheerd door de receptionisten. Patiënten die tijdens de wachturen een beroep willen doen op de HWP voor dringende zorg worden aangeraden eerst te bellen naar het centrale oproepnummer. Dit is ook het nummer dat patiënten tijdens de week kunnen bellen. Ze komen dan terecht bij één van de medewerkers op één van de drie onthalen. Vervolgens wordt er bepaald of het gaat om een consultatie op de wachtpost of een huisbezoek. Bij een consultatie wordt er onder andere rekening gehouden met het adres van de patiënt en de drukte op de verschillende HWP’s om de patiënt in te plannen. Het kan echter ook volledig afhankelijk zijn van de keuze van de patiënt en het gemak waarmee men zich naar een bepaalde HWP kan begeven. De dichtstbijzijnde HWP is niet altijd het gemakkelijkst om naartoe te gaan. De patiënt krijgt op dat moment een tijdstip meegedeeld waarop hij zich naar de HWP kan begeven. Wanneer het om een huisbezoek gaat, wordt dat voor 90 % van de gevallen geregeld op basis van het adres van de patiënt. Er wordt gewerkt met drie zones overdag en afhankelijk van het adres wordt het huisbezoek dan toegewezen aan een bepaalde auto met chauffeur.
51
Wat de vergoeding op de HWP betreft, werken de huisartsen gewoon zoals zij in hun eigen praktijk consultaties doen. Iedere arts werkt met zijn eigen boekjes en wordt dus vergoed naargelang het aantal patiënten hij of zij ziet.
3.3.2. Organisatie spoedafdeling AZ Maria Middelares De zorg die op een spoedgevallendienst verleend moet worden, omschrijft men als de dringende zorgen. Dit moet echter genuanceerd worden want het is moeilijk om een duidelijke begrenzing te maken van wat kan verstaan worden onder dringende zorgen. Verder kan dit ook vanuit verschillende standpunten bekeken worden. Wordt dringende hulpverlening gezien als wat de patiënt als dringend percipieert of wat als medisch dringend gepercipieerd wordt? Het is niet zozeer de bedoeling om een duidelijke scheiding te maken van wat door een huisarts, al dan niet door een spoedgevallendienst gezien moet worden. De vraag die men zich moet stellen is eerder hoe best kan omgegaan worden met onverwachte aanmeldingsklachten. Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘Wat hoort thuis op de spoed? Evident de dringende zaken maar hoe maak je uit wat dringend is? Dat weet ik niet, achteraf is alles gemakkelijk hé, vooraf onbegonnen werk.’ Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘In welke mate kunnen we ons permitteren voor een patiënt, met welke aanmeldingsklacht dan ook, om te zeggen dit is niet dringend. Dat is de discussie.’ Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘Je kunt u daar aan mispakken, je kunt niet voor uzelf of uw familielid beslissen of iets dringend is of niet, ook niet als medisch geschoolde, en als leek al helemaal niet. Je kunt uw fout verkeerd inschatten in twee richtingen. Je kunt iets te dringend maken en je kunt te gerust zijn. Het is dus bijzonder moeilijk.’ Op de spoedgevallendienst wordt er gewerkt met het Manchester Triage System. Bijkomend streeft men ernaar patiënten die na triage een groene kleurcode kregen te behandelen en ontslaan binnen de twee uur. Een groene kleurcode toewijzen aan een patiënt betekent volgens de Manchestercode dat deze geclassificeerd wordt binnen de categorie ‘standaardgevallen zonder dringend gevaar of verontrusting’. Er wordt
52
verondersteld dat men de patiënt binnen de 120 minuten moet zien. Door dit doel voorop te stellen wil men service verlenen aan de patiënt vanuit het oogpunt van patiëntvriendelijkheid. Dit spreekt enigszins de triage tegen maar men vindt het onnodig dat een patiënt met een banale klacht bijvoorbeeld vier uur moeten wachten terwijl de behandeling zelf maar een vijftal minuten in beslag neemt. Het probleem van zelfverwijzers op de spoedgevallendienst wordt niet op een systematische manier aangepakt. In geen geval zullen patiënten weggestuurd worden. Vaak gaat het ook over het geruststellen van mensen, bijvoorbeeld ouders met een zieke baby. Op dergelijke momenten kan er wel een soort van educatie aan de mensen gegeven worden. Men moet wel waakzaam blijven dat men de schuld niet bij de patiënt gaat leggen. Mensen zijn nu eenmaal niet in staat om 100 % correct te beoordelen wat al dan niet dringend is. Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘Maar je kunt mensen wel iets leren hoor. Ik snap dat je daarvoor gekomen bent want je wist niet dat en dat en dat maar de volgende keer mag je eerst dat en dat doen, en als het dan niet gaat. Je ziet mensen die dat toepassen, je kunt dat aanleren.’ De spoedartsen krijgen een vergoeding op basis van een uurloon. UZ Gent Idealiter wil men op de spoedgevallendienst urgente pathologie behandelen. Hieronder verstaat men de pathologie die een snelle behandeling vereist en potentieel levensbedreigend kan zijn. Net zoals de spoedarts van AZ Maria Middelares benadrukte, vermeldt men ook dat vaak post hoc maar kan ingeschat worden hoe dringend een aanmeldingsklacht eigenlijk was. In andere gevallen is het snel duidelijk dat patiënten zich aanbieden met huisartsenpathologie die eerder door de huisarts zou kunnen behandeld worden. Spoedarts UZ Gent: ‘Het is wel heel makkelijk om pathologieën te omlijnen die wij graag zien. (…) Van veel van die zaken is niet op voorhand geweten als de patiënt zich presenteert wat uiteindelijk de diagnose is. Wat je mij nu vraagt is welke diagnoses ik heel graag zou zien en dat is een terechte vraag en ik weet wat ik heel graag zou zien maar dat is ook moeilijker aflijnbaar.’
53
Voor de triage op de spoedgevallendienst wordt gebruik gemaakt van het Manchester Triage System. Iedere patiënt die zich op de spoedafdeling aanmeldt, zal behandeld worden. Tot deze groep patiënten behoren ook zelfverwijzers. Aan de hand van educatie wordt er wel getracht het aantal zelfverwijzers in de toekomst te reduceren. Op de spoedafdeling waren een tijdje folders beschikbaar waarin informatie gegeven werd omtrent het soort pathologieën waarmee je best naar de huisarts gaat. Gelijkaardige filmpjes werden ook gemaakt door de stad Gent. Het was de bedoeling om deze ook te laten afspelen in de wachtzaal. Op dit moment gebeurt het nog niet maar men staat er wel voor open. Spoedarts UZ Gent: ‘Nu als achteraf blijkt dat het echt huisartsenpathologie was, ook al vanaf het moment dat men zich presenteerde, gaan we patiënten daar wel op wijzen. We gaan patiënten dan door middel van, we noemen dat opvoeding, voorstellen dat men de volgende keer met dergelijke problemen best naar een huisarts gaat.’ Verder wordt er ook voor gezorgd dat iedere patiënt beschikt over een eigen huisarts. Patiënten die nog geen vaste huisarts hadden, worden in een huisartsentraject gestoken zodanig dat een ontslagbrief kan gestuurd worden naar de gekozen huisarts. Men raadt de patiënten ook aan om afspraak te maken met de huisarts voor de opvolging van de klachten. In het UZ Gent krijgen de spoedartsen een vast maandloon. De artsen zitten in feite in een ambtenarenstatuut en worden op die manier vergoed.
3.3.3. Huidige samenwerkingsafspraken Op 10 juli 2006 werd een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de Gentse huisartsenvereniging en de vier Gentse ziekenhuizen (zie bijlage 7). Dit kreeg de titel ‘Samenwerkingsprotocol tussen de huisartsenvereniging Gent en de Gentse ziekenhuizen in functie van de oprichting van twee HWP’s in Gent’. Dit protocol blijft echter vrij algemeen en omvat geen duidelijke afspraken wat betreft de samenwerking tussen beide partijen. Artikel 6 in dit protocol omvat de samenwerkingsmodaliteiten: Er wordt gestreefd naar een vlotte verwijzing van de HWP naar de ziekenhuizen
54
De samenwerking is bilateraal: er is een terugkoppeling van het ziekenhuis naar de huisarts MUG-diensten moeten kunnen worden opgeroepen door HWP conform de geldende regelgeving De ziekenhuizen betrekken de huisartsen bij specifieke navorming rond urgentiegeneeskunde en/of nieuwe technische evoluties in dit verband. Deze navorming wordt door de vier Gentse ziekenhuizen gezamenlijk georganiseerd Er worden projecten opgezet rond de verbetering van de elektronische communicatie en informatiebalie tussen de ziekenhuizen en de huisartsen Financiële regelingen: de patiënten doorgestuurd door de HWP dienen in de ziekenhuizen geen forfait te betalen Samenwerking i.v.m. patiënten slachtoffers van agressie: zij kunnen door de HWP preferentieel worden doorgestuurd naar de ziekenhuizen met noodzakelijke terugkoppeling naar de huisarts Er wordt gezorgd voor een brede informatiecampagne om het project bij de bevolking voldoende kenbaar te maken. Deze informatiecampagne wordt opgezet en verspreid in samenwerking en onder één naam door de HVG, de vier Gentse ziekenhuizen en de stad Gent. Er bestaat wel een protocol maar in de praktijk worden de afspraken niet geheel waargemaakt. Patiënten worden dikwijls van de HWP doorverwezen naar de spoedgevallendienst van één van de ziekenhuizen maar de omgekeerde beweging doet zich niet voor. Dit stemt niet overeen met wat het protocol beschrijft als een bilaterale samenwerking. De samenwerkingsmodaliteiten zijn tot op heden ook weinig diepgaand. Coördinator HWP: ‘In realiteit denk ik niet dat er al één patiënt is teruggestuurd van de spoed die eigenlijk thuishoorde op een wachtpost. Daar zijn al heel veel gesprekken over geweest maar op dit moment is er geen erg uitgewerkte samenwerking. Het blijft een beetje, hoe moet ik het zeggen, meer een intentieverklaring dan echt een bruikbare samenwerkingsovereenkomst die is opgemaakt.’ Spoedarts UZ Gent: ‘Echt formele samenwerkingsakkoorden, daar zijn nu wel plannen voor, die zijn er niet echt. (…) Maar om te zeggen ja er zijn echt samenwerkingsverbanden naar triage van patiënten of welke patiënten willen we
55
zien of hoe gaan we systematisch doorsturen ja dat zijn wel meer de geëigende wegen maar die formele afspraken zijn niet zo duidelijk.’ Patiënten die doorverwezen worden van de HWP naar de spoedgevallendienst krijgen een verwijsbrief mee met daarop een voorlopige diagnose van de arts en zijn bevindingen. Deze patiënten hoeven op de spoed geen forfait meer te betalen. Het is niet zo dat de patiënten van een bepaalde HWP systematisch naar hetzelfde ziekenhuis doorverwezen worden. De keuze wordt hiervoor volledig overgelaten aan de patiënt. Het protocol vermeldt wel dat, indien de patiënt geen specifieke voorkeur heeft, er in tweede instantie beslist wordt op basis van locatie. Patiënten van de HWP Baudelokaai worden naar AZ St. Lucas, AZ Jan Palfijn of het UZ Gent gestuurd. Voor de HWP in de Martelaarslaan worden patiënten doorverwezen naar AZ Maria Middelares, AZ Jan Palfijn of UZ Gent. Op de spoedafdeling van het AZ Maria Middelares merkte men geen veranderingen op in de patiëntenpopulatie sinds de oprichting van de HWP. In het UZ werd dit niet nagevraagd. Spoedarts AZ Maria Middelares:’ Spoedgevallendiensten hebben dat niet gezien. Er zijn bij ons cijfers per jaar en die stijgen per trimester en we kunnen niet in die curve aantonen daar zijn de HWP begonnen, neen absoluut niet.(…)Maar we zien geen enkele impact, absoluut niet.’ Tussen de Huisartsenvereniging Gent (HVG) en de ziekenhuizen wordt iedere twee à drie maanden een overleg georganiseerd. Dit is het Gentse ziekenhuisoverleg (GZO). In dit overleg zetelt de voorzitter van de HVG en de vertegenwoordigers van de verschillende ziekenhuizen. Vaak zijn hier ook de vier spoedartsen aanwezig.
3.3.4. Samenwerkingsafspraken naar de toekomst toe Tegenwoordig bestaan er nog geen concrete plannen over waar men in de toekomst naartoe wil. Uit de afgenomen interviews blijkt wel dat de HWP’s en de spoedartsen beiden openstaan om te evolueren naar een triagesysteem. Bij deze werking ziet men de HWP ook gelegen naast de spoedafdeling. Vóór de ingang van beiden gebeurt dan de triage aan de hand van een gemeenschappelijk toegangsloket. Indien een patiënt toch
56
fout getrieerd zou worden is het mogelijk de patiënt alsnog snel door te verwijzen. Voor het uitvoeren van de triage zou men een getrainde verpleegkundige inschakelen. Er wordt hierbij benadrukt dat deze persoon moet beschikken over voldoende ervaring en ‘feeling’. Het samenbrengen van de twee entiteiten kan voorts nog andere voordelen bieden. Het ontdubbelen van bepaalde functies en lokalen kan een rationeel gebruik van mensen en middelen bevorderen. Door de nabijheid van de spoed heeft de HWP ook meer diagnostische tools ter beschikking. Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘Ik weet niet hoe het gaat in Merksem maar ik denk dat we daar naartoe moeten gaan. Ik denk dat men moet triëren aan een ingang voor je in een gezondheidszorgsysteem stapt. (…) We kijken vaak naar Nederland. Ik denk dat daar een goed systeem onderweg is, namelijk het systeem met een gemeenschappelijke triage aan de ingang en dan ga je of naar de huisarts of naar de spoedgevallendienst.’ Spoedarts UZ Gent: ‘Wel ik ben groot voorstander van triagesystemen. Ik heb u gezegd dat de patiënt niet kan kiezen of moeite heeft om te kiezen overdag maar zeker ook buiten de kantooruren. Dan lijkt het mij niet onlogisch dat je uw patiënt naar een soort centraal triagepunt brengt en dat daar iemand met kennis van zaken zal beslissen: ‘kijk met uw pathologie ga je best onmiddellijk naar de spoed of ga je eerst naar uw huisarts’.’ Coördinator HWP: ‘Het zou heel mooi zijn mocht er uiteindelijk een triagesysteem komen.’ Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘De winst kan hem zitten in een meer rationeel gebruik van middelen. Een HWP is voltijds bestaft met artsen, verpleegkundigen en een secretariaat. Hetzelfde geldt voor de spoedgevallendienst. Daar zitten ‘dubbels’ in en dat hoeft niet.’ Spoedarts UZ Gent: ‘Ik denk dat het uiteraard voordelen heeft voor huisartsen en spoedartsen naar samenwerking maar ook naar gebruik van diagnostische middelen. Deze zijn sneller en makkelijker voorhanden. Verder zie ik ook voordelen naar het samen lenen van kosten voor bouwen en secretariaat. ‘s Nachts zit hier ook een secretariaat maar de activiteit ’s nachts ligt een stuk lager dan overdag. Die secretariaatsmedewerker is wel beschikbaar en zou gerust een stuk van die wachtpost er kunnen bij doen en dat zou natuurlijk een belangrijke kostenbesparing kunnen zijn. Onze poli staan ‘s nachts leeg. Ik bedoel, je kunt je voorstellen dat die eigenlijk evengoed zouden geswitcht kunnen worden naar een HWP terwijl de huisartsen nu enorme sommen betalen aan huur van gebouwen die in de week niet gebruikt worden.
57
Men is er zich van bewust dat er nog een aantal zaken moeten veranderen wil men tot deze triagesystemen komen. Momenteel beschikt Gent over vier ziekenhuizen, vier spoedgevallendiensten en drie HWP’s. Ieder ziekenhuis is wel vragende partij om naast hun spoedgevallendienst een HWP op te richten. De huisartsenvereniging ziet het inrichten van vier HWP’s echter niet zitten en wil in de toekomst slechts twee HWP’s behouden. Zij laten het aan de ziekenhuizen over om met een voorstel op de proppen te komen. Een ander aspect dat momenteel nog als een struikelblok ervaren wordt, is de huidige financiering van de ziekenhuizen. Veel ziekenhuizen zijn voor hun financiering afhankelijk van de werking van de spoedgevallendienst. Wanneer het gebruik van triagesystemen leidt tot een verminderde spoedactiviteit kan dit een belangrijk financieel verlies betekenen voor het ziekenhuis. Coördinator HWP: ‘Er zijn vier ziekenhuizen maar er gaan zeker geen vier wachtposten komen. Het zal eerder zo zijn dat er wordt aangestuurd dat men van drie naar twee wachtposten zal gaan in plaats van nog verder uit te breiden.’ Spoedarts UZ Gent: ‘Nu de verre toekomst, ja, in Gent vier ziekenhuizen, dat is veel en eigenlijk is dat te veel. Idealiter heeft Gent genoeg aan twee ziekenhuizen en twee wachtposten.’
3.3.5. Ervaringen bij samenwerking Tussen de HWP’s en de verschillende spoeddiensten is op dit moment geen echte samenwerking. De beperkte mate waarin men nu samenwerkt, wordt wel als goed ervaren in die zin dat er een goed contact bestaat tussen de twee. In de toekomst wil men dit wel zien evolueren naar een meer intensieve samenwerking. Spoedarts UZ Gent: ‘Maar is er altijd wel of meestal wel een goede verwijzing of toch contactname nadien. Dus in die zin loopt die samenwerking zeer goed.’ Coördinator HWP: ‘Er is een goed contact maar ik denk dat je moeilijk echt van een samenwerking kan spreken. Er is een intentie zeker, maar het blijft nog wel wat weinig uitgewerkt. Dat is wel jammer.’
58
De spoedgevallendienst van AZ Maria Middelares geeft wel aan dat de communicatie met de huisartsen gebrekkig is. De schuld hiervoor ligt niet bij de huisartsen maar het is eigenlijk de communicatie in beide richtingen die mank loopt. Spoedarts AZ Maria Middelares: ‘We bellen weinig met mekaar. Niet de huisarts dat hij gaat doorverwijzen, niet wij om te zeggen moet je nu een keer weten wat we nu gevonden hebben bij die patiënt die je hebt doorverwezen.(…) Die communicatie, zeker in geval van dringende zaken, moet veel directer. Dat moet telefonisch zijn, in de twee richtingen. En we doen dat van de twee kanten niet goed. Het is de pot verwijt de ketel.’
59
3.4. Huisartsenwachtpost Regio Aalst- OLV Aalst en ASZ Aalst 3.4.1. Werking huisartsenwachtpost Huisartsenwachtpost regio Aalst werd opgericht op 1 mei 2013. De HWP voorziet de gemeentes Groot-Aalst, Erpe-Mere, Groot-Haaltert (behalve Burst en Aaigem ) en Wieze van zorg tijdens weekends en feestdagen. Het totale aantal inwoners in deze gemeenten bedraagt 122.000. De HWP is gelegen op 200 m afstand van het OnzeLieve-Vrouwziekenhuis en op ongeveer drie km van het Algemeen Stedelijk Ziekenhuis Aalst. Tijdens de weekends is de HWP open op vrijdag van 19 uur tot maandagochtend acht uur. Op feestdagen gaat de werking van de HWP in de dag voorafgaand aan de feestdag vanaf 19 uur tot de werkdag na de feestdag zeven uur en op brugdagen. De HWP verenigt 108 huisartsen waarvan er in een beurtensysteem elk weekend een aantal artsen van dienst zijn op de HWP. Er wordt gewerkt met dagshiften en avond/nachtshiften van telkens 12 uur. De dagshift start om acht uur ‘s morgens en eindigt om 19 uur ’s avonds. De artsen worden dan afgelost door de avond-/nachtshift die loopt tot acht uur ’s morgens. De wachtdiensten worden verdeeld zodanig dat elke arts op jaarbasis ongeveer acht à negen keer van wacht is tijdens weekends of feestdagen. Vanaf 65 jaar hoeven artsen in principe geen wachtdiensten meer te doen desalniettemin er toch een aantal oudere artsen op vrijwillige basis nog een aantal shifts doen. Per weekend zijn er 12 artsen beschikbaar. Overdag zijn er telkens drie artsen aanwezig, ’s nachts telkens twee. Dag en nacht is er steeds één mobiele arts die de huisbezoeken doet. ’s Nachts is er één arts die zich bekommert over de consultaties op de wachtpost. De andere arts houdt zich beschikbaar om uit te rukken voor eventuele huisbezoeken. Er wordt met de artsen onderling meestal wel afgesproken dat er rond 11 à 12 uur één van de artsen gaat slapen en dat er rond vier uur afgewisseld wordt. Indien er dus geen aanvragen voor huisbezoeken zijn, kan de arts in principe blijven slapen. Voor iedere shift wordt er ook steeds een andere arts als reserve aangesteld. Deze arts kan opgeroepen worden en wordt verondersteld binnen het uur op de HWP te zijn. Supplementair is ook iemand van de Raad van Bestuur gedurende het hele weekend supervisor. Het is tevens die persoon die beslist of de reservearts opgeroepen wordt.
60
De logistieke ondersteuning van de HWP bestaat verder uit een receptioniste, coördinator, secretariaatsfunctie en chauffeurs. De receptioniste staat in voor het onthaal van de patiënten op de HWP en de telefoonpermanentie. Het is niet de taak van de receptioniste om medische beslissingen te nemen. Wanneer er bijvoorbeeld twijfel bestaat over het uitsturen van een arts voor een huisbezoek moet steeds te rade gegaan worden bij één van de wachtdoende artsen. In bepaalde gevallen is een huisbezoek vanzelfsprekend aangewezen, bijvoorbeeld bij bewoners van een rusthuis. De mobiele arts kan permanent beroep doen op een chauffeur voor het uitvoeren van huisbezoeken. De chauffeurs worden aangereikt door een externe vervoersfirma. Voorzitter HWP: ‘De receptionisten mogen eigenlijk geen enkele medische beslissing nemen.’ Coördinator HWP: ‘Het enige wat onze onthaalmedewerkers momenteel kunnen doen is op basis van een aantal indicatoren die wij hen hebben ter hand gesteld, bijvoorbeeld zeggen een persoon die pijn heeft in het borstbeen, kortademigheid of een drukkend gevoel enzovoort dat wordt sowieso een huisbezoek. Voor het overige wordt hen aangeraden om de hulp in te roepen van één van de aanwezige artsen vooraleer zij beslissen is het een huisbezoek of is het iemand die tot hier kan komen. Uiteraard we zitten met 17 rusthuizen in de regio. De mensen die in een rusthuis zitten zijn meestal 80-plussers. Je kan daar moeilijk van verwachten dat zij naar hier komen, ook al hebben zij maar een verkoudheid.’ Mensen die dringend medische hulp nodig hebben, kunnen de HWP zowel telefonisch bereiken als zich onmiddellijk naar de wachtpost begeven. Er wordt gewerkt met een centraal oproepnummer dat steeds bereikbaar is, ook tijdens de week. Huisbezoeken moeten uiteraard telefonisch aangevraagd worden. In het jaar 2014 realiseerde de HWP een totaal van 10.800 patiëntencontacten. Alle patiëntencontacten worden geregistreerd (inclusief telefonische inlichtingen) en er wordt telkens een wachtrapport opgemaakt voor de eigen huisarts. In uitzonderlijke gevallen wordt gebruik gemaakt van telefoonadvies maar men geeft er toch de voorkeur aan om steeds de patiënten te zien. Het is afhankelijk van geval tot geval of de zorgvraag kan beantwoord worden aan de hand van telefonisch advies. Voorzitter HWP: ‘Het is een moeilijke vraag hé. Er zijn natuurlijk zaken zoals: ’Ik ben mijn pil vergeten, wat moet ik doen?’ Je kunt moeilijk zeggen van kom
61
eens naar hier, ik zal het je uitleggen. Als dat is: ‘Mijn kind heeft koorts, wat moet ik doen?’ Ja, daar kunnen we niet op antwoorden. (…)Maar als je werkelijk met een klinisch probleem zit dan wordt er voorgesteld ‘kijk u kan naar hier komen’ of als je hoort dat het oudere mensen zijn kan er eventueel een huisbezoek gebeuren.’ De artsen worden integraal vergoed volgens de gepresteerde prestaties en de honoraria die ze gegenereerd hebben. Het is wel zo dat ze de week na het uitvoeren van de prestaties 50 % van het honorarium ontvangen vermeerderd met een forfait van € 200. Het verschil tussen wat genereerd werd door de arts en het uitbetaalde bedrag gaat in een pool en die pool wordt twee keer per jaar verdeeld onder de artsen op basis van het aantal gelopen wachten.
3.4.2. Organisatie spoedafdeling ASZ Aalst Het takenpakket van een urgentiearts wordt omschreven als zijnde het vaststellen van of de diagnose stellen van pathologieën die een dringende behandeling nodig hebben. Dringende pathologieën moeten vastgesteld worden om vervolgens over te gaan tot stabilisatie en behandeling. Het samenwerkingsakkoord tussen de HWP en de twee ziekenhuizen (ASZ en OLV) beschrijft de patiëntenpopulatie van een spoedgevallendienst als volgt: ‘Alle patiënten die zich aanbieden op de dienst spoedgevallen. Een patiënt van de spoedgevallen wegsturen kan niet zonder dat deze gezien is door een arts. Administratief, paramedisch en verpleegkundig personeel gaan hun bevoegdheid te buiten wanneer zij in deze een initiatief nemen.’ Op de spoedafdeling wordt getrieerd door een triagenurse aan de hand van het Manchester Triage System. Dit gebeurt steeds in samenspraak met de artsen. Indien er enige twijfel bestaat, wordt er een arts bijgehaald die de triage verder in goede banen leidt. Op dit moment is men ook bezig aan de uitwerking van een project waarbij de triage zal uitgevoerd worden door een arts in een speciale triageruimte. De patiënt zal binnengebracht worden in een onderzoeksruimte en daar getrieerd worden. Dit zou de kwaliteit van de triage moeten verhogen ten opzichte van de triagenurse die achter een raam zit. 62
Het begrip urgentiearts is eigenlijk een gemene deler van drie soorten urgentieartsen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een urgentiearts, een acutist en een houder van het brevet acute geneeskunde. In het ASZ bestaat er een associatie van urgentieartsen waaronder de inkomsten verdeeld worden. Op basis van die inkomsten worden de spoedartsen vergoed volgens een bepaald uurloon. OLV Aalst In de echte zin van het woord zou een spoedarts urgenties moeten opvangen die van variërende aard zijn. Dit verschilt echter met de pathologieën die in de realiteit soms behandeld worden. De spoedgevallendienst moet iedereen kunnen opvangen en behandelen. Dit is in overeenkomst met de beschrijving van de patiëntenpopulatie op de spoedgevallendienst die in het samenwerkingsakkoord terug te vinden is. Op de spoedafdeling van het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis wordt getrieerd aan de hand van de Emergency Severity Index (ESI). Deze index werkt met vijf niveaus gaande van niveau 1 (meest urgent/levensbedreigend) tot niveau 5 (minst urgent). De triageverpleegkundige zal een patiënt na triage toewijzen aan één van de vijf niveaus van dringendheid. De spoedartsen worden forfaitair vergoed.
3.4.3. Huidige samenwerkingsafspraken Vanaf de oprichting van de HWP werd een duidelijk protocol (zie bijlage 8) opgesteld voor de samenwerking tussen enerzijds de HWP regio Aalst en anderzijds het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis (ASZ) en het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis (OLV). Het protocol bevat samenwerkingsafspraken tussen de HWP en de ziekenhuizen met in het bijzonder aandacht voor de gespecialiseerde diensten spoedgevallen, labo en radiologie. De doelstelling van het samenwerkingsakkoord is in een eerste fase de beide structuren op elkaar af te stemmen. Er wordt wel duidelijk gesteld dat doorheen het hele samenwerkingstraject de beide structuren nog steeds als afzonderlijke entiteiten blijven bestaan. De samenwerkingsafspraken worden hieronder bondig beschreven.
63
Er wordt een overlegcommissie opgericht die representatief wordt samengesteld met vertegenwoordigers van de HWP en de spoedafdelingen. Er wordt gepland om tweemaandelijks/driemaandelijks een overlegmoment te organiseren. Zo nodig kan een bijkomend specifiek overleg gepland worden. Men kiest ervoor bijeen te komen op een vast tijdstip na voorafgaand bekend maken van de agenda. Een goed en permanent overleg wordt noodzakelijk geacht voor het optimaliseren van de samenwerking. Eventuele klachten zullen tijdens dit overleg aan bod komen. Bij een verwijzing voor een specialistisch consult zal een patiënt pas doorverwezen worden na een telefonisch contact met de spoedarts. Telefonisch contact opnemen met de spoedarts is enkel nodig indien de verwezen patiënt dient gezien te worden door de ziekenhuisartsen, dus niet voor labo en/of medische beeldvorming. Elke verwijzing genereert tevens een schriftelijke aanvraag in de vorm van een verwijsbrief. Deze verwijsbrief betreft een papieren of een elektronisch document. Een papieren verwijsbrief zal onder omslag (zie bijlage 9) worden meegegeven aan de patiënt. Zowel op het papieren als het elektronisch document zal duidelijk het logo van de HWP vermeld worden. Op de omslag wordt aangevinkt dat de patiënt verwezen wordt voor labo, radiologie of specifiek naar de spoedarts. Ten tweede wordt ook aangeduid naar welk ziekenhuis de patiënt gestuurd wordt. Na de verwijzing wordt de patiënt administratief ingeschreven op de dienst spoedgevallen net zoals alle andere patiënten die zich rechtstreeks op de spoedgevallendienst aanbieden. Patiënten die doorverwezen worden door de HWP zullen onmiddellijk naar een interne wachtzaal gebracht worden. Van hieruit zullen patiënten gezien worden door de spoedarts die zo nodig andere specialisten van toepassing contacteert. Na het afronden van de behandeling èn indien geen opname vereist is, wordt door de behandelende spoedarts zowel een verslag gestuurd naar de HWP als naar de Globaal Medisch Dossier houdende huisarts. Patiënten kunnen pas doorverwezen worden naar de spoedgevallendienst voor opname na een telefonisch contact met de spoedarts. De HWP stelt een verwijsbrief op voor de spoedarts die meegegeven wordt aan de patiënt. De patiënten die doorverwezen werden door de HWP zullen door de dispatcher naar de interne wachtzaal of zo nodig onmiddellijk naar een box gebracht worden. De wachttijd tot de initiatie van de behandeling of transfer naar de zaal is afhankelijk van de
64
inschatting van de urgentiegraad door de spoedarts. Bij opname van de patiënt wordt zowel de HWP als de Globaal Medisch Dossier houdende patiënt hierover ingelicht door het ziekenhuis. Op de omslag voor doorverwijzing vanuit de HWP naar de spoedafdeling kan aangevinkt worden of de patiënt bij het verlaten van de spoedafdeling terug naar huis kan of zich nog moet melden op de HWP. Bij een terugverwijzing naar de HWP neemt de spoedgevallendienst telefonisch contact op met de HWP en wordt een verwijsbrief gestuurd naar de eigen huisarts van de patiënt en de HWP. Patiënten die verdere zorg nodig hebben en doorverwezen worden van de HWP naar de spoedgevallendienst mogen in principe zelf hun voorkeur uiten voor één van de twee ziekenhuizen. Indien de patiënt geen specifieke voorkeur heeft, wordt doorverwezen naar het ziekenhuis dat geen MUG-permanentie heeft. Op die manier werd overeengekomen dat de patiënten alternerend per 14 dagen naar het ASZ of het OLV doorgestuurd worden. In de wachtzaal en de consultatieruimtes van de HWP wordt duidelijk geafficheerd naar welk ziekenhuis dat weekend doorverwezen wordt. Voorzitter HWP: Als de patiënt dus geen voorkeur heeft dan stuur je naar het ziekenhuis dat geen MUG-wacht heeft. In de optiek dat die mensen meer tijd hebben.’ Spoedarts ASZ: ‘Dus jij komt op de HWP, OLV is van MUG-wacht. Jij moet gezien worden door een spoedgevallendienst dan gaan ze u vragen heb je een voorkeur. Dan ga jij, de patiënt heeft altijd het recht om te kiezen, naar het ziekenhuis van uw voorkeur. Heb je geen voorkeur dan gaan ze verwijzen naar hier.’ Sinds januari 2015 werken de HWP en de twee ziekenhuizen ook samen rond het STEMI-project. Dit is een uniek project in België rond acuut hartinfarct. De mobiele huisartsen van de HWP hebben een defibrillator-elektrocardiogram toestel mee op de baan waarmee een elektrocardiogram kan gemaakt worden. Dit toestel wordt ter beschikking gesteld door het hartcentrum van het OLV-ziekenhuis. De huisarts kan binnen dit project een levensreddende rol vervullen. Ter plaatse kan de huisarts reeds een elektrocardiogram maken en dit onmiddellijk doorsturen naar één van de cardiologen met wachtdienst. Op dit moment kunnen de wachtdoende huisarts en cardioloog overleggen en de eerste medicatie toedienen. Men wint hierdoor gemiddeld
65
15 minuten kostbare tijd voor de patiënt en dit kan een enorm verschil maken. In dergelijke gevallen wordt de keuze voor doorverwijzing naar een bepaald ziekenhuis wel omgekeerd geregeld. Indien de patiënt geen voorkeur uit voor één van de ziekenhuizen wordt hij naar het ziekenhuis met MUG-permanentie doorverwezen. Verdere zaken waarvoor de ziekenhuizen recentelijk samenwerkten met de HWP zijn middelenmisbruik, opvang van Ebola, gebruik maken van accommodatie, gezamenlijke aankoop van materiaal en het geven van vormingen. Coördinator HWP: Op praktisch vlak ook. Als wij grotere vergaderingen geven die wij hier niet binnen krijgen. Dan kunnen wij gebruik maken van de accommodatie van één van de twee, ofwel OLV of ASZ. Nu en dan zijn er ook al patiënten die van de spoeddiensten teruggestuurd worden naar de HWP. Dit is echter vrij uitzonderlijk en er bestaan geen eenduidige afspraken over. Coördinator HWP: ‘Het is eigenlijk zo dat we al mensen doorgestuurd krijgen van de spoedopnames als er daar mensen komen waarvan ze zeggen: dit is huisartsenpathologie.’ Spoedarts ASZ: Dat gebeurt, dat is vrij uitzonderlijk. Er zijn een aantal keren mensen die zich aanmelden met klachten die echt huisartsenpathologie gebonden zijn. Stel bijvoorbeeld een keelontsteking, een oorontsteking, een kindje met koorts. Dan raden wij de patiënten toch altijd aan om eerst de huisarts te consulteren en we geven hun het adres en het telefoonnummer van de HWP mee. Spoedarts OLV: ‘Mensen nemen dat niet dat ze van een ziekenhuis naar een HWP gestuurd worden.’ De HWP werd mede in het leven geroepen om het oneigenlijk gebruik op de spoeddiensten af te remmen. Aan de spoedafdelingen werd gevraagd of zij een verschil in de patiëntenpopulatie opmerkten sinds de oprichting van de HWP. Dit is niet gedocumenteerd maar hun ervaring is wel dat hier geen duidelijke verschillen kunnen opgemerkt worden. Er werd zeker geen daling vastgesteld van het aantal patiëntencontacten op de spoed. Een aantal patiënten blijven zich ook aanmelden op de spoedgevallen ondanks het feit dat zij op de hoogte zijn van de bestaande alternatieven.
66
Spoedarts OLV: ‘Er komen nog te veel patiënten bij ons. Ondanks dat wij reclame maken hier op de spoedgevallen met affiches en alles ‘ga naar de HWP.’ Spoedarts ASZ: ‘Die ga je blijven hebben en die gaan ook niet opgevist worden door een HWP omdat die mensen niet wensen geïnformeerd te worden, omdat die mensen het zeer gemakkelijk vinden om naar een spoed te komen. Dus ik denk dat er een aantal mensen door de mazen van het net glippen, vrijwillig. Andere mensen die vroeger beroep deden op hun huisarts gaan nu naar de HWP. Dat is gemakkelijk, het is een centraal punt, iedereen weet het zijn. Het is een centraal nummer ook. Ik denk dat het voor de patiënt die zich in het systeem wenst te integreren een groot voordeel is. Maar je moet natuurlijk een beetje medewerking hebben van de patiënt.’ Coördinator HWP: Ik denk dat de opvoeding bij de patiënten ligt en niet bij de spoed of bij de HWP. Het zijn vooral de patiënten die eens moeten begrijpen om welke reden dat ze naar een spoed moeten gaan en om welke reden ze naar een HWP moeten komen. En daar is dan misschien een opvoedingsplan op zijn plaats naar de bevolking toe in het algemeen. ‘ In het begin van de samenwerking werd afgesproken om ongeveer driemaandelijks een overleg te organiseren. Dit is reeds afgezwakt tot één à twee keer per jaar. De reden hiervoor is dat de samenwerking eigenlijk vrij vlot verliep en dat het een beetje overbodig werd om zo frequent bijeen te komen.
3.4.4. Samenwerkingsafspraken naar de toekomst toe Naar de toekomst toe wil men vooreerst de goede samenwerking verder zetten. Van hieruit vertrekkend is men ervan overtuigd dat er nog meer kan samengewerkt worden en dat er nog mooie dingen kunnen gerealiseerd worden. Men denkt dan bijvoorbeeld aan soortgelijke projecten als het STEMI-project. De spoedafdeling van het OLV vermeldt dat men nog meer energie wil steken in het geven van vormingen aan de huisartsen. Verder werd tussen de structuren onderling nog niet veel gesproken over de toekomst, bijgevolg bestaan er ook nog geen concrete plannen.
67
3.4.5. Ervaringen bij de samenwerking Uit de afgenomen interviews blijkt dat men de samenwerking ervaart als een zeer goede en vlotte samenwerking. Het feit dat er een goede communicatie bestaat tussen beiden heeft hier zeker een invloed op. Er wordt bevestigd door de spoedartsen dat er inderdaad, volgens het samenwerkingsprotocol, steeds telefonisch contact is vóór een patiënt wordt doorverwezen naar de spoed. De spoedafdelingen maken ook steeds een verslag en bezorgen dit aan de eigen huisarts en de HWP. Bovendien bestaat er ook een commissie communicatie ziekenhuizen – huisartsen. Daarin kunnen problemen die men ervaart, besproken worden. Vroeger was het wel soms zo dat de behandelende arts op de HWP geen feedback kreeg omdat het verslag naar de eigen huisarts gestuurd werd. Men heeft dit dan zodanig veranderd dat nu ook de behandelende arts op de HWP feedback krijgt. Spoedarts OLV: ‘Fantastisch, alé van onze kant uit. Wij hebben eigenlijk vrij veel contact met de huisartsen en ik heb ook het gevoel dat zij enthousiast zijn. Wij vinden het een zeer goede samenwerking.’ Spoedarts ASZ: ‘Over het algemeen is dat een vlotte samenwerking. Eén à twee keer per jaar zien we elkaar samen met de collega’s van de spoed van het OLV en tot nu toe zijn daar nooit zware problemen naar boven gekomen. Dat werkt zoals het hoort en dat interfereert niet met elkaar.’ Coördinator HWP: ‘Ja, we werken inderdaad zeer goed samen.’
68
3.5. Huisartsenwachtpost de Meander- AZ Delta Campus Menen 3.5.1. Werking huisartsenwachtpost Huisartsenwachtpost de Meander werd opgericht in samenwerking van Huisartsenkring Wervik-Geluwe vzw met wachtdienstonderdeel Menen-Rekkem op 31 augustus 2013. Het wachtdienstonderdeel Menen-Rekkem is een onderdeel van de Huisartsenkring Zuid West-Vlaanderen. Het gebied van de wachtpost omvat de vier gemeentes Menen, Rekkem, Wervik en Geluwe. Deze gemeentes tellen een totale patiëntenpopulatie van 42.500 inwoners. De HWP bevindt zich op slechts 250 meter van het AZ Delta en is tevens gevestigd in een eigendom die het ziekenhuis toebehoort. De wachtdienst in het weekend begint vanaf vrijdagavond 19 uur tot maandagochtend acht uur. De wachtpost zelf is enkel overdag open op zaterdag en zondag en dit doorlopend vanaf acht uur ’s morgens tot 20 uur ’s avonds. Deze openingsuren gelden ook op feestdagen. Tijdens de nacht worden de patiënten opgevangen door een rijdende arts die de huisbezoeken doet. De HWP kan beroep doen op 23 huisartsen voor de werking ervan. Per jaar wordt verwacht dat een arts 15 à 16 wachtdiensten doet van 12 uur. De artsen mogen zelf kiezen of ze de wachtdiensten aansluitend opnemen in een weekend of slechts één wachtdienst per weekend doen. De oudere artsen moeten vanaf 60 jaar nog twee zittende wachten doen van 12 uur. Vanaf 65 jaar wordt men volledig vrijgesteld. Zwangere artsen worden ook vrijgesteld van de wacht vanaf twee maanden vóór de bevalling tot drie maanden na de bevalling. Overdag zijn er twee artsen beschikbaar, één zittende arts op de HWP en één rijdende arts. ’s Nachts is er één arts die rondrijdt en alle patiënten ziet. Er is geen chauffeur beschikbaar voor de rijdende arts omdat men hiervoor niet aan de voorwaarden voldoet. Het werkingsgebied is immers te klein en het inwonersaantal en aantal oproepen zijn te laag. Tijdens de openingsuren van de HWP is er steeds een onthaalbediende aanwezig. De taken van de onthaalbediende zijn het beantwoorden van oproepen en het ontvangen en inschrijven van patiënten die zich aanmelden op de HWP. Er zijn twee receptionistes in dienst die op de één of andere manier wel beschikken over ietwat medische achtergrond. Eén persoon studeerde af als medisch secretaresse en de andere is reeds jaren werkzaam bij een huisarts als secretaresse.
69
Mensen die in het weekend dringend medische zorg nodig hebben, mogen zich vrij naar de wachtpost begeven. Het is niet nodig vooraf te bellen voor een afspraak. Men kiest hiervoor bewust omdat de drempel voor de mensen zo ook verlaagd wordt. Het is eerder zeldzaam dat een arts telefoonadvies geeft. Een doelgroep waar dit wel vaak wordt toegepast zijn bijvoorbeeld de bewoners van een rusthuis. Andere mensen spoort men aan toch naar de HWP te komen of men zal de patiënt thuis bezoeken. De huisarts kent de patiënten vaak niet en het is dan ook zeer moeilijk een beoordeling te maken zonder dat de patiënt gezien is. Coördinator HWP: ‘Meestal is dat bijvoorbeeld de verpleging van een rusthuis die belt voor diabetespatiënten bij wie de glycemie niet goed is. Dan vragen ze of ze al iets mogen geven of de dokter moet komen.’ De patiënten betalen op de HWP rechtstreeks aan de arts. Het systeem van centrale inning wordt dus niet gebruikt en de artsen krijgen 100 % van de erelonen.
3.5.2. Huidige samenwerkingsafspraken Tussen HWP de Meander en het AZ Delta campus Menen werd op 1 november 2013 een samenwerkingsovereenkomst afgesloten (zie bijlage 10). Deze overeenkomst is dezelfde als degene die gesloten werden tussen AZ Delta en de HWP in Roeselare. Vanuit het ziekenhuis werd beslist om over de campussen heen dezelfde overeenkomst te sluiten met de betreffende HWP’s. De samenwerkingsmodaliteiten in het protocol worden hieronder kort beschreven: Men wenst een samenwerking aan te gaan om de kwaliteit van de aangeboden zorgverlening door de eerstelijnsgeneeskunde en het Heilig Hartziekenhuis Roeselare-Menen te bevorderen en de eventuele door-en terugverwijzing te faciliteren. Bij doorverwijzing wordt steeds rekening gehouden met de vrije keuze van de patiënt. De wachtdoende huisarts kan patiënten indien nodig rechtstreeks doorsturen naar het laboratorium, dienst medische beeldvorming en/of andere technische diensten van het ziekenhuis. Er zal hierbij gebruik gemaakt worden van modelaanvraagformulieren. Er wordt erop toegezien dat de uitwisseling van
70
medische informatie tussen beiden zo vlot mogelijk verloopt. Dringende resultaten worden telefonisch meegedeeld aan de huisarts. Het ziekenhuis werkt mee aan de bekendmaking van het bestaan en de werking van de HWP door het verspreiden van informatiefolders. De doorverwijzing van een patiënt naar de spoedgevallendienst wordt steeds aangekondigd door middel van een telefonisch contact en met een schriftelijke verwijsbrief van de wachtarts. Patiënten worden in de mate van het mogelijke sneller geholpen op de spoedgevallendienst. De snelheid van de verdere behandeling of transfer naar de zaal gebeurt verder afhankelijk van de inschatting van de urgentiegraad door de spoedarts. Bij de opname van een patiënt wordt steeds overleg gepleegd tussen de wachtdoende arts en de betrokken spoedarts of specialist. Op het einde van ieder werkjaar wordt de samenwerking geëvalueerd. Indien er tijdens het jaar problemen ervaren worden om welke reden dan ook kan elk van de partijen een extra overleg bijeenroepen. In het protocol worden enkel afspraken vastgelegd over de doorverwijzing van patiënten naar de spoedgevallendienst. Er wordt wel iets vermeld over het ‘faciliteren van eventuele door- en terugverwijzing’ van patiënten tussen beide partijen. Uit het interview blijkt dat er soms sprake is van terugverwijzing van patiënten naar de HWP indien de aanmeldingsklacht op de spoedafdeling als laag urgent wordt beschouwd. Na een doorverwijzing van een patiënt naar de spoed is het ook de bedoeling dat de spoeddienst achteraf nog feedback verschaft aan de HWP. Dit gebeurt meestal telefonisch maar kan soms ook via fax gebeuren. Coördinator HWP: ‘De overeenkomst is zo als ze op spoed iemand krijgen die eigenlijk niet geschikt is als spoedgeval worden die doorgestuurd naar hier. Omgekeerd als wij hier iets dringend hebben of als wij een bloedafname of radiologie nodig hebben, mogen zij doorgaan via de spoed en worden zij dan ook prioritair behandeld in de mate van het mogelijke. Natuurlijk als er daar iets heel dringend is, gaat dat altijd voorgaan. Het is eigenlijk zo dat de mensen die via de HWP gepasseerd zijn, voorrang krijgen in het ziekenhuis.’
71
3.5.3. Samenwerkingsafspraken naar de toekomst toe In de nabije toekomst ziet men niet direct grote veranderingen gebeuren. Bij de eerste evaluatie was iedereen tevreden over de samenwerking en vanuit deze conclusie wil men gewoon dezelfde aanpak in de toekomst hanteren.
3.5.4. Ervaringen bij samenwerking Zoals eerder vermeld kon de samenwerking in het eerste werkjaar positief geëvalueerd worden. Er is sprake van een zeer goede samenwerking en dit wordt ook bevorderd door het feit dat er in de regio maar één ziekenhuis is. De communicatie tussen beide partijen verloopt bijgevolg zeer direct en steeds tussen dezelfde personen.
72
4. DISCUSSIE In het empirische deel van deze masterproef werden vijf samenwerkingsinitiatieven in Vlaanderen bestudeerd. De doelstelling van dit onderzoek was om de samenwerkingsverbanden tussen de HWP’s en de spoedeisende hulp en hun specifieke werking zo goed mogelijk in kaart te brengen. In het hoofdstuk resultaten werd elk samenwerkingsinitiatief uitgebreid besproken. Vertrekkend van deze resultaten kan de vergelijking gemaakt worden tussen de casussen onderling en de samenwerkingsmodellen die in de literatuurstudie reeds aan bod kwamen. Wanneer we de vergelijking maken van de vijf bestudeerde initiatieven merken we veel gelijkenissen op maar ook enkele verschilpunten. We kunnen zowel verschillen vaststellen op vlak van de werking van de HWP, de organisatie van de spoedafdeling als ook op vlak van de relatie tussen beide structuren. In tabel 2 worden de belangrijkste karakteristieken van de verschillende HWP’s naast elkaar weergegeven. Tussen de verschillende HWP’s zijn er een aantal onvermijdbare en minder relevante verschillen zoals de patiëntenpopulatie en het aantal meewerkende huisartsen. Deze laatstgenoemde karakteristieken hebben wel een invloed op het aantal wachtdiensten dat een huisarts per jaar moet doen. In HWP de Meander wordt verwacht dat een arts op jaarbasis ongeveer 15 wachtdiensten doet terwijl dit aantal in de andere HWP’s een stuk lager ligt. In Gent bijvoorbeeld hebben artsen slechts vijf keer per jaar wachtpermanentie. De logistieke ondersteuning is over de wachtposten heen grotendeels gelijk. Het grootste verschil zit in het feit dat HWP de Meander geen beroep kan doen op een chauffeur voor huisbezoeken. Dit is een kleinere HWP en bijgevolg voldoet men niet aan de voorwaarden om een chauffeur in dienst te nemen. In de tabel wordt verder nog een secretariaatsfunctie en coördinator vermeld. Uit de interviews bleek dat de taken van beide personen ongeveer gelijklopend zijn, het verschil schuilt dus enkel in de benaming. De HWP’s zijn allemaal doorlopend open vanaf vrijdagavond tot maandagmorgen met uitzondering van HWP De Meander. Deze HWP is enkel overdag open op zaterdag en zondag. De wachtdienst start wel al vanaf vrijdagavond maar dan worden enkel huisbezoeken uitgevoerd.
73
Tabel 2. Vergelijkende tabel huisartsenwachtposten HWP Antwerpen-
HWP Gent
HWP Regio Aalst
HWP De Meander
HWP Tienen
270.000 inwoners
122.000 inwoners
42.500 inwoners
84.000 inwoners
Noord Patiëntenpopulatie
140.000 inwoners
+ 30.000 studenten Openingsuren
Vrij 19 uur – Ma 7 uur
Vrij 19 uur- Ma 7 uur
Vrij 19 uur – Ma 8 uur
Zat 8 uur- 20 uur &
Vrij 19 uur- Ma 8 uur
Feestdagen
Feestdagen
Feestdagen
Zo 8 uur- 20 uur
Feestdagen
Feestdagen Aantal huisartsen
98
339
108
23
±75
Aantal wachtdiensten
±8
5à6
8à9
15 à 16
± 10
Logistieke
Chauffeur
Chauffeur
Chauffeur
Receptioniste
Chauffeur
ondersteuning
Receptioniste
Receptioniste
Receptioniste
Coördinator
Receptioniste
Secretariaatsfunctie
Coördinator
Secretariaatsfunctie
per jaar per huisarts
Manager Vergoeding artsen
Coördinatoren
Centrale inning
Rechtstreekse betaling
Centrale inning
Rechtstreekse betaling
Centrale inning
honoraria: vast bedrag
aan arts
honoraria: vergoeding
aan de arts
honoraria:
per shift Contact
Coördinatoren
op basis van prestaties
vast bedrag per shift
Rechtstreeks naar HWP
Bij voorkeur eerst
Rechtstreeks naar HWP
Rechtstreeks naar HWP
Bij voorkeur eerst
of (telefonisch)
telefonisch
of (telefonisch)
of (telefonisch)
telefonisch
74
In HWP Antwerpen-Noord en HWP Tienen krijgen de huisartsen een vast bedrag per shift die ze doen. HWP Tienen koos bewust om geen onderscheid te maken tussen het bedrag dat artsen krijgen voor een dag- of nachtshift. HWP Antwerpen-Noord betaalt daarentegen wel een hoger bedrag voor een nachtshift in vergelijking met een dagshift. Op die manier worden de nachtshiften wat aantrekkelijker gemaakt. In de overige HWP’s worden de artsen vergoed op basis van hun prestaties. Verder zien we nog een verschil in de manier waarop patiënten de HWP kunnen bereiken. Sommige wachtposten prefereren dat patiënten eerst bellen vóór ze naar de HWP komen. Bij andere HWP’s mogen patiënten zich vrij naar de HWP begeven zonder voorafgaandelijk te bellen. Indien het om een aanvraag voor een huisbezoek gaat, moet de patiënt natuurlijk steeds telefonisch contact opnemen. Het grootste verschil dat tussen de spoedafdelingen bestaat, is de wijze waarop de artsen vergoed worden. In onderstaande tabel 3 wordt dit verschil weergegeven. De helft van de spoedartsen worden forfaitair vergoed, de andere helft op basis van de geleverde prestaties. De meeste spoedafdelingen gebruiken het Manchester Triage System voor de triage met uitzondering van één ziekenhuis dat de Emergency Severity Index hanteert. Tabel 3. Vergelijkende tabel spoedgevallendiensten Vergoeding spoedartsen
Triagesysteem
ZNA Jan Palfijn
Vergoeding per prestatie
MTS
RZ Heilig Hart Tienen
Vergoeding per prestatie
MTS
AZ Maria Middelares
Forfaitaire vergoeding
MTS
(uurloon) UZ Gent
Forfaitair vergoeding
MTS
(maandloon) ASZ Aalst
Vergoeding per prestatie
MTS
OLV Aalst
Forfaitaire vergoeding
ESV
Interessanter in het kader van de doelstellingen van dit onderzoek zijn de vaststellingen op vlak van samenwerking. Als naar analogie met het onderzoek van Steenwijk et al. (2012) een onderverdeling gemaakt wordt op basis van de fysieke ligging, kunnen we één samenwerkingsvorm met co-locatie en vier samenwerkingsvormen zonder co-
75
locatie onderscheiden. In tabel 4 wordt hiervan een overzicht gegeven. In principe bestaat er ook nog een derde categorie ‘geen mogelijkheid tot co-locatie’ maar dit werd in de interviews niet als zodanig nagevraagd. In Gent en Aalst zijn er meerdere ziekenhuizen wat in geval van co-locatie ook tot de oprichting van meerdere HWP’s zou leiden. In Gent is men hiertoe niet bereid en wil men het aantal HWP’s in de toekomst van drie tot twee reduceren. In Aalst ziet men dit ook moeilijk realiseerbaar aangezien dit dubbele oprichtingskosten en de nood aan extra bemanning voor de HWP teweegbrengt. Tabel 4. Relatie HWP-SEH
Merksem
Fysieke ligging
Samenwerkingsprotocol
Samenwerkingsafspraken
Co-locatie
Ja
Doorverwijzing naar spoed, labo of radiologie
Tienen
Geen co-locatie
Nee
(150 m) Gent
Geen co-locatie
Doorverwijzing naar spoed, labo of radiologie
Ja
Doorverwijzing naar spoed, labo of radiologie
Aalst
Menen
Geen co-locatie
Ja
Doorverwijzing naar
(OLV: 200 m)
spoed, labo of radiologie
(ASZ: ± 3 km)
STEMI-project
Geen co-locatie (250 m)
Ja
Doorverwijzing naar spoed, labo of radiologie
Vier van de vijf initiatieven beschikken over een samenwerkingsprotocol. In Tienen beschikte men hier nog niet over toen de interviews werden afgenomen. Er waren wel reeds plannen om een protocol op te stellen aangezien dit in de toekomst ook verplicht zal worden. In het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen van 2015 werd opgenomen dat iedere HWP een samenwerkingsovereenkomst moet opstellen met de betreffende spoedgevallendienst (en). Dit protocol zal vanaf 2016 een expliciete financieringsvoorwaarde vormen voor de betrokken partners uit de eerste, tweede en derde lijn. Het protocol dat in Gent voorhanden is, moet meer gezien worden als een intentieverklaring. Het is vrij algemeen en bevat geen eenduidige samenwerkingsafspraken. In de overige samenwerkingsovereenkomsten wordt
76
voornamelijk besproken hoe een goede doorverwijzing naar het ziekenhuis moet gebeuren. In Tienen werd dit niet vastgelegd in een protocol maar er bestaan wel informele afspraken omtrent de doorverwijzing van de HWP naar de spoedgevallendienst. Globaal gezien kunnen we stellen dat de samenwerkingsafspraken in de vijf casussen hoofdzakelijk handelen over een vlotte doorverwijzing van de HWP’s naar de ziekenhuizen. Dit gaat dan over zaken zoals het meegeven van een verwijsbrief aan de patiënt, telefonische contact bij doorverwijzing en het doorsturen van een verslag of feedback na de behandeling. In de mate van het mogelijke worden patiënten na doorverwijzing ook sneller gezien op de spoedafdeling. Daarnaast is er in Aalst ook een unieke samenwerking rond het STEMI-project. Eén van de objectieven van de oprichting van HWP's is het verlichten van de druk op overbevolkte spoedafdelingen en het afremmen van het oneigenlijk gebruik van de spoed. Uit de interviews met de spoedartsen bleek dat er na de implementatie van de HWP geen of nauwelijks een effect ervaren werd op de patiëntenstromen op de spoedgevallendienst. De stijging van het aantal aanmeldingen op de spoed zette zich gewoon verder en ook patiënten met laagurgente klachten bleven komen. Er moet hierbij wel vermeld worden dat dit de subjectieve ervaringen van de spoedartsen zijn en dat deze niet gestaafd werden aan de hand van objectieve cijfers. Enkel in Merksem werd dit reeds onderzocht in de studie van van Bergen et al. (2013). De bevindingen uit de interviews en de resultaten van de studie in Merksem zijn in overeenstemming met de studie in België van Philips et al. (2010) waarbij ook geen significante daling van het aantal patiënten op de spoedgevallendienst kon worden vastgesteld. Er bestaan een aantal denkpistes die dit gegeven mogelijks kunnen verklaren. Ten eerste zijn er aantal patiënten die met laagurgente medische klachten buiten de kantooruren nog steeds naar de spoed gaan. Zij geven de voorkeur aan de spoed ondanks het feit dat zij op de hoogte zijn van het bestaan van de HWP. Een factor die hierin ook meespeelt, is het feit dat de betaling op de HWP direct moet gebeuren, op de spoed niet. Verder moet ook vermeld worden dat het voor de patiënt zeer moeilijk is om een goede inschatting te maken van de ernst van de situatie of het ziektebeeld. Ten tweede zijn patiënten in België vrij om zich direct naar de spoedgevallendienst of specialistische zorg te begeven zonder dat zij hiervoor een verwijzing nodig hebben. Ten derde wordt tijdens nachtelijke uren soms een foute ingesteldheid van huisartsen ervaren. Wanneer patiënten zich tot de HWP
77
richten, worden zij soms direct doorgestuurd naar de spoedafdeling zonder dat zij gezien werden op de HWP. Ten slotte zou het aantal patiënten op spoedafdelingen gereduceerd kunnen worden wanneer men in staat zou zijn om patiënten met huisartsenpathologie te kunnen terug verwijzen naar de HWP. Momenteel is dit wettelijk niet toegestaan. Een patiënt die zich aanmeldt op de spoedgevallendienst moet gezien en behandeld worden. Dit hangt samen met het feit dat er in veel ziekenhuizen nog prestatiegeneeskunde wordt toegepast. Spoedartsen die vergoed worden op basis van prestaties zullen minder geneigd zijn om patiënten terug te verwijzen aangezien zij hierdoor inkomsten verliezen. Hetzelfde geldt voor ziekenhuizen in het algemeen die vaak afhankelijk zijn van de werking van de spoedgevallendienst voor hun financiering. Wanneer een aandeel van de patiënten zou teruggestuurd worden naar de HWP zullen zij minder inkomsten genereren. Op basis van de resultaten kunnen we besluiten dat er wel degelijk sprake is van samenwerking tussen de HWP’s en de spoedafdelingen in de vijf bestudeerde casussen. Zoals hierboven reeds aangegeven werd, zijn de samenwerkingsinitiatieven niet identiek en kunnen er nog onderlinge verschillen waargenomen worden. Toch blijft de samenwerking tussen beide structuren in België vrij beperkt en is deze niet zo vergaand als bij de samenwerkingsmodellen die in de literatuurstudie aan bod kwamen. De samenwerkingsinitiatieven in België vertonen de meeste gelijkenissen met de manier waarop men in Nederland de verstrekking van medische zorg buiten de kantooruren organiseert. In België kunnen patiënten net zoals in Nederland beroep doen op een HWP wanneer men tijdens de wachturen dringend medische hulp nodig heeft. Het grote verschil zit in het feit dat men in Nederland, net zoals in de andere aangehaalde modellen, gebruik maakt van triage waarbij de patiënt vervolgens naar de meest adequate zorgverlener gestuurd wordt. Bij het huidige systeem in België gaat de patiënt op eigen initiatief naar één van beide zorgverleners. Indien de patiënt de juiste keuze gemaakt heeft, wordt hij hier verder geholpen. Indien er op de HWP gezien wordt dat verdere zorg vereist is, wordt de patiënt doorgestuurd naar de spoedgevallendienst. Op de spoedgevallendienst zou een patiënt die hier niet thuishoort, in principe moeten terugverwezen worden naar de HWP. Dit laatste gebeurt slechts in uitzonderlijke gevallen en is wettelijk ook niet toegestaan. Bovendien is het niet evident om in te
78
schatten hoe dringend een aanmeldingsklacht is. Dit kan vaak pas achteraf bepaald worden. Om een goede beoordeling van deze masterproef te kunnen maken, moeten nog enkele sterktes en zwaktes toegelicht worden. Er werd geopteerd voor een kwalitatief onderzoek waarbij vijf samenwerkingsinitiatieven uitgebreid bestudeerd werden. Door het gebruik van deze kleine onderzoekspopulatie is het niet mogelijk de resultaten te veralgemenen naar andere samenwerkingsverbanden. Het bereiken van een hoge externe validiteit was echter geen beoogd doel. De data-collectie en data- analyse werden uitgevoerd door één persoon. Om de interne betrouwbaarheid van het onderzoek te verhogen zou het beter zijn met meerdere onderzoekers te werken. Op die manier is het mogelijk de data vanuit verschillende visies te benaderen en zal het risico van bevooroordeelde en eigenzinnige conclusies beperkt worden. Het is wel een positief gegeven dat alle interviews opgenomen en vervolgens letterlijk uitgetypt werden. Zo werden de antwoorden van de respondenten op een objectieve manier weergegeven. Om de repliceerbaarheid van het onderzoek te waarborgen, werd de methodologie goed beschreven. Verder werd er gebruik gemaakt van datatriangulatie om de constructvaliditeit te verhogen. Per casus werd ervoor gekozen steeds de beide structuren aan het woord te laten. Het is wel een zwak punt dat in Menen enkel de HWP kon bevraagd worden. Om een volmaakt beeld te krijgen van de situatie in Gent was het ook beter indien van alle spoedgevallendiensten een interview kon afgenomen worden. De verkregen informatie uit de interviews kon in vier van de vijf samenwerkingsvormen wel getoetst worden aan het samenwerkingsprotocol. De voorlopige resultaten werden niet systematisch aan de respondenten voorgelegd om vertekening tegen te gaan. Dit werd slechts bij één respondent gedaan. Om de constructvaliditeit van het onderzoek te verhogen zou het beter zijn dit toe te passen bij alle respondenten.
79
5. RELEVANTIE VOOR DE PRAKTIJK EN AANBEVELINGEN Uit de interviews bleek dat er voorstanders zijn om in de toekomst te evolueren naar een samenwerking waarbij gebruik gemaakt wordt van een triagesysteem. Op dit moment ervaart men echter nog enkele barrières die de invoering van triagesystemen bemoeilijken. De grootste barrière wordt gevormd door de huidige ziekenhuisfinanciering. Om de implementatie van triagesystemen mogelijk te maken is het dus wenselijk dat er een herziening van de huidige ziekenhuisfinanciering komt. Verder zal het ook belangrijk zijn voldoende aandacht te besteden aan de educatie van patiënten. Patiënten moeten erop gewezen worden dat men zich niet zomaar met iedere klacht op een spoedgevallendienst kan aanmelden. Een mooi voorbeeld hiervan is een filmpje dat de stad Gent maakte. In dit filmpje wordt informatie verleend over de soort pathologieën waarmee men zich best steeds eerst bij de huisarts aanmeldt. Er moet dus werk gemaakt worden van bewustmakingscampagnes via verschillende kanalen. Het is ook aangewezen om nog verder onderzoek uit te voeren naar factoren die de keuze van een patiënt voor de spoedgevallendienst bepalen. Op die manier kan men een gerichte aanpak hanteren om een mentaliteitswijziging bij patiënten te bekomen. Daarnaast is het ook belangrijk om de afweging maken tussen verschillende opties. Triage kan zowel fysiek als telefonisch uitgevoerd worden. Het opstarten van proefprojecten is nodig om te kijken welke organisatiestructuren het best zullen functioneren in ons gezondheidszorgsysteem. De proefprojecten rond 1733 zijn reeds van start gegaan. Het is essentieel deze proefprojecten goed te evalueren en na te gaan welke effecten ze veroorzaken. Het zal ook interessant zijn om verder onderzoek uit te voeren naar de effecten die de implementatie van nieuwe structuren heeft op de patiëntenstromen op de spoedgevallendienst. Een laatste optie die men kan testen is het tewerkstellen van huisartsen op de spoedgevallendienst zoals in Zwitserland.
80
6. CONCLUSIE De doelstelling van dit onderzoek was om de situatie in kaart te brengen in Vlaanderen wat betreft de samenwerking tussen huisartsenwachtposten en spoedafdelingen. Aan de hand van een kwalitatief onderzoek werden hiervoor vijf samenwerkingsinitiatieven nader bestudeerd. Uit de resultaten bleek dat er wel degelijke sprake is van samenwerking in de vijf bestudeerde casussen. Er konden nog enkele onderlinge verschillen opgemerkt worden wat betreft de werking van de HWP, de organisatie van de spoedafdeling en de relatie tussen beide structuren. Op basis van fysieke ligging konden we een onderscheid maken tussen vier samenwerkingsinitiatieven zonder colocatie en één initiatief met co-locatie. Slechts één samenwerkingsvorm beschikte niet over een samenwerkingsprotocol. De gemaakte afspraken tussen beide entiteiten handelen voornamelijk over een vlotte doorverwijzing van de HWP naar de spoed. In sommige protocollen wordt ook gesproken over een terugverwijzing van de spoed naar de HWP maar dit wordt in de praktijk zelden toegepast. Verder werd vastgesteld dat de samenwerking in Vlaanderen niet zo vergaand is als samenwerkingsmodellen uit andere landen zoals Nederland, het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland. Het grootste verschil zit in het feit dat in Vlaanderen bij de samenwerking nog geen gebruik gemaakt wordt van triagesystemen.
81
LITERATUURLIJST Broekhuis, S. M., van Dijk, W. D., Giesen, P., & Pavilanis, A. (2014). Walk-in clinics in Québec, Canada: patients and doctors do not agree on appropriateness of visits. Family Practice, 31(1), 92-101 Chalder, M., Montgomery, A., Hollinghurst, S., Cooke, M., Munro, J., Lattimer, V., et al.(2007). Comparing care in walk-in centres and at accident and emergency departments: an exploration of patient choice, preference and satisfaction. Emerg Med J, 24(4), 260-264 De Maeseneer, J., Aertgeerts, B., Remmen, R., Devroey, D. (red) Together we change. Eerstelijnsgezondheidszorg: nu meer dan ooit! Brussel, 9 December 2014 De Maeseneer, J., Willems, S., Detollenaere, J., & Vos, J.(2014) Vlaamse prioritaire thema’s met betrekking tot eerstelijnsgezondheidszorg: focus op de Vlaamse huisartsgeneeskunde door Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Opgehaald 13 april, 2015, van https://steunpuntwvg.be/images/rapporten-en-werknotas/vlaamseprioritaire-thema2019s-met-betrekking-tot-eerstelijnsgezondheidszorg-focus-op-devlaamse-huisartsgeneeskunde Department of Health. Raising standards for patients: new partnerships in out-of-hours care. an independent review of GP out-of-hours services in England. London: Stationery Office, 2000. Dewyn, T.(2013).Triage binnen het 1733 oproep- en triage-systeem.(Masterproef). KU Leuven Faculteit Geneeskunde Di Somma, S., Paladino, L., Vaughan, L., Lalle, I., Magrini, L., Magnanti, M. (2015). Overcrowding in emergency department: an international issue. Intern Emerg Med,10, 171-175 Fatovich, D.M., Nagree, Y.,& Sprivulis, P.(2005). Access block causes emergency department overcrowding and ambulance diversion in Perth, Western Australia. Emerg Med J, 22, 351-354
82
Federale Raad voor de Huisartsenkringen. (2012). Advies van de Federale Raad voor de Huisartsenkringen betreffende de huisartsenwachtdiensten. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu.(2015).Oproepnummer 1733. Opgehaald 14 maart, 2015, van http://health.belgium.be/eportal/Myhealth/OtherTopics/Call1733/19079496_NL?ie2Ter m=m%C3%A9decine?&fodnlang=nl#.VVSQWssw8iQ Giacomini, M. K., & Cook, D.J. (2000). Users’ guide to the medical literature: XXIII. Qualitative research in health care B. What are the results and how do they help me care form my patients? Evidence-Based Medicine Working Group. JAMA. 284(4),478-482 Giesen, P., Smits, M., Huibers, L., Grol, R., & Wensing, M. (2011). Quality of AfterHours Primary Care in the Netherlands: A Narrative Review. Ann Intern Med, 155(2), 108-113 Ghesquière, P., & Staessens, K. (1999). Kwalitatieve gevalsstudies. In B. Levering & P. Smeyers (red.), Opvoeding en onderwijs leren zien: Een inleiding in interpretatief onderzoek (pp. 192-213). Amsterdam: Boom. Gourbin, C., du Boullay, D., Philips, H., Remmen, R., Buylaert, W., De Paepe, P., et al. (2005). Evaluatie van forfaitaire persoonlijk bijdrage op het gebruik van spoedgevallendienst. KCE Reports, 19(A) Gouwy, D. FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (2014). Powerpointpresentatie Oproepnummer 1733 huisartsen wachtdienst. Grol, R., Giesen, P., & van Uden, C. (2006). After-hours care in the United Kingdom, Denmark, and the Netherlands: new models. Health Aff (Millwood), 25(6), 1733-1737. Huber, C. A., Rosemann, T., Zoller, M., Eichler, K., & Senn, O. (2011). Out-of-hours demand in primary care: frequency, mode of contact and reasons for encounter in Switzerland. J Eval Clin Pract, 17(1), 174-179. Huibers, L., Giesen, P., Wensing, M., & Grol, R. (2009). Out-of-hours care in western countries: assessment of different organizational models. BMC Health Serv Res, 9, 105.
83
Huibers, L., Philips, H., Giesen, P., Remmen, R., Christensen, M. B., & Bondevik, G. T. (2014). EurOOHnet-the European research network for out-of-hours primary health care. European Journal of General Practice, 20(3), 229-232. Huibers, L., Smits, M., Renaud, V., Giesen, P., & Wensing, M. (2011). Safety of telephone triage in out-of-hours care: A systematic review. Scandinavian Journal of Primary Health Care, 29(4), 198-209. Ismail, S. A., Gibbons, D. C., & Gnani, S. (2013). Reducing inappropriate accident and emergency department attendances: a systematic review of primary care service interventions. British Journal of General Practice, 63(617), 813-820. Jonckheer, P., Borgermans, L., Dubois, C., Verhoeven, E., Rinchard, E., Baudewyns, A. et al. (2011). Welke oplossingen voor de wachtdiensten van huisartsen? -synthese. KCE Reports 171A,1-15. Lattimer, V., Turnbull, J., Burgess, A., Surridge, H., Gerard, K., Lathlean, J., et al. (2005). Effect of introduction of integrated out of hours care in England: observational study. BMJ, 331(7508), 81-84. Leutgeb, R., Walker, N., Remmen, R., Klemenc-Ketis, Z., Szecsenyi, J., & Laux, G. (2014). On a European collaboration to identify organizational models, potential shortcomings and improvement options in out-of-hours primary health care. Eur J Gen Pract, 20(3), 233-237. Loon, C. (2013). Organisatie en financiering van huisartsenwachtposten in België Ontwikkeling van een financieringsmodel. Informatieblad RIZIV, 2, 151-194 Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen.(2015), Brussel O’ Cathain, A., Coster, J., Salisbury, C., Pearson, T., Maheswaran, R., & Nicholl, J. (2009). Do walk-in centres for commuters work? A mixed methods evaluation. British Journal of General Practice, 59(569), 383-389. O'Malley, A. S., Samuel, D., Bond, A. M., & Carrier, E. (2012). After-hours care and its coordination with primary care in the U.S. J Gen Intern Med, 27(11), 1406-1415.
84
Onkelinx, L. (2014), Plan huisartsenwachtdiensten Philips, H., Remmen, R., De Paepe, P., Buylaert, W., Van Royen, P.(2013). Use of outof-hours services: the patient’s point of view on co-payment a mixed methods approach. Acta Clinica Belgica, 68(1), 1-8 Philips,H., Remmen, R., Giesen, P., Huibers, L., Wensing, M., (2010) Huisartsenwachtposten in Vlaanderen: uitdagingen en kansen. Huisarts Nu, 39, 359-362 Philips, H., Remmen, R., Van Royen, P., Teblick, M., Geudens, L., Bronckaers, M., et al. (2010). What's the effect of the implementation of general practitioner cooperatives on caseload? Prospective intervention study on primary and secondary care. BMC Health Serv Res, 10, 222. Polit, D.F., & Beck, C.T. (2012). Generating and Assessing Evidence for Nursing Practice. China: Wolters Kluwer Health Lippincott Williams & Wilkins Reibling, N., & Wendt, C.(2013). Regulating Patients’ Access to Healthcare Services. In M. M. Merviö (Ed.), Healthcare Management and Economics Perspectives on Public and Private Administration (pp. 53-68). The United States of America: IGI Global Robertson-Steel, I.R.S.(1998). Providing primary care in the accident and emergency department. BMJ, 316, 409-410 Salisbury, C., Hollinghurst, S., Montgomery, A., Cooke, M., Munro, J., Sharp, D., et al. (2007). The impact of co-located NHS walk-in centres on emergency departments. Emergency Medicine Journal, 24(4), 265-269. Santos-Eggiman, B., (2002). Increasing use of the emergency department in a Swiss hospital: observational study based on measures of the severity of cases. BMJ, 324, 1186-1187 Schoen, C., Osborn, R., Huynh P.T., Doty, M., Zapert, K., Peugh, J., et al., (November 2005). Taking The Pulse Of Health Care Systems: Experiences Of Patients with Health Problems In Six Countries. Health Affairs,10, 509-525
85
Shah, N.M., Shah, M.A., & Behbehani, J. (1996). Predictors of non-urgent utilization of hospital emergency services in Kuwait. Soc. Sci. Med., 42(9), 1313-1323 Smits, M., Keizer, E., Huibers, L., & Giesen, P. (2014). GPs' experiences with out-ofhours GP cooperatives: A survey study from the Netherlands. European Journal of General Practice, 20(3), 196-201. Tan, S., & Mays, N. (2014). Impact of initiatives to improve access to, and choice of, primary and urgent care in the England: a systematic review. Health Policy, 118(3), 304-315. Thijssen, W. A., Wijnen-van Houts, M., Koetsenruijter, J., Giesen, P., & Wensing, M. (2013). The impact on emergency department utilization and patient flows after integrating with a general practitioner cooperative: an observational study. Emerg Med Int, 1-8 Treczak, S. (2013). Overcrowded emergency departments. Reasons, consequences and solutions. Notfall & Rettungsmedizin, 16(2), 103-108 Turnbull, J., Pope, C., Martin, D., & Lattimer, V. (2011). Management of out-of-hours calls by a general practice cooperative: a geographical analysis of telephone access and consultation. Family Practice, 28(6), 677-682. van Bergen, J., Streffer, M.L., Remmen, R., Philips, H.(2013). Huisartsenwachtpost in co-locatie met Spoed: wat is het effect?. van Steenwijk,P.C.E.,van der Sterren,E.G.S, & van Vugt,C.J. (2010). Samenwerking huisartsenposten en spoedeisende hulp (SEH). Rapport IQ Healthcare in samenwerking met Vereniging Huisartsenposten Nederland van Uden, C. J. T., & Crebolder, H. F. J. M. (2004). Does setting up out of hours primary care cooperatives outside a hospital reduce demand for emergency care? Emergency Medicine Journal, 21(6), 722-723. van Uden, C. J. T., Winkens, R. A. G., Wesseling, G. J., Crebolder, H. F. J. M., & van Schayck, C. P. (2003). Use of out of hours services: a comparison between two organisations. Emergency Medicine Journal, 20(2), 184-187.
86
van Staa, A.L, & Evers, J. (2010). ‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatieve data-analyse te verhogen. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1), 5–12. Retrieved from http://hdl.handle.net/1765/23133 Vereniging Huisartsenposten Nederland. (2010). Handboek samenwerking HAP + SEH. Utrecht Wang, M., Wild, S., Hilfiker, G., Chmiel, C., Sidler, P., Eichler, K., et al. (2014). Hospital-integrated general practice: a promising way to manage walk-in patients in emergency departments. J Eval Clin Pract, 20(1), 20-26. Yin, R.K.(2012). Case Study Research: Design and Methods. United States of America: Sage
87
BIJLAGEN
88
Bijlage 1: Overzicht respondenten Merksem
Corina de Korte, manager huisartsenwachtpost Antwerpen- Noord
Francis Gruwez, spoedarts ZNA Jan Palfijn Merksem
Aalst
Dirk Kindermans, voorzitter huisartsenwachtpost regio Aalst
Herman Vyverman, coördinator huisartsenwachtpost regio Aalst
Ignace Demeyer, spoedarts OLV Aalst
Lieven Vergote, spoedarts ASZ Aalst
Menen
Mieke Vandendriessche, coördinator huisartsenwachtpost de Meander
Tienen
Johan Wuyts, voorzitter huisartsenwachtpost Tienen
Tineke Crits, spoedarts RZ Heilig Hart Tienen
Gent
Stefanie Slos, coördinator huisartsenwachtpost Gent
Peter de Paepe, spoedarts UZ Gent
Diederik Van Sassenbroeck, spoedarts AZ Maria Middelares
1733-project
Diego Gouwy, spoedverpleegkundige Jan Yperman Ziekenhuis Ieper en projectvoorzitter 1733 Vlaanderen
1
Bijlage 2: Positief advies Commissie Medische Ethiek UZ Gent
1
2
Bijlage 3: Informatie- en toestemmingsformulier respondenten
SAMENWERKINGSVORMEN TUSSEN DE EERSTELIJNSZORG EN SPOEDEISENDE HULP VOOR MENSEN DIE OUT-OF-HOURS DRINGEND MEDISCHE HULP VEREISEN Beste Ik ben Hanne Van de Steene en studente Master Management en Beleid van de Gezondheidzorg. Ik voer dit onderzoek in het kader van mijn masterproef ‘Samenwerkingsvormen tussen de eerstelijnszorg en spoedeisende hulp voor mensen die out-of-hours dringend medische hulp vereisen’. Hierbij wil ik de verschillende samenwerkingsvormen tussen de eerstelijnszorg en de spoedeisende hulp en hun specifieke werking in kaart brengen. Aan de hand van interviews wil ik meer inzicht krijgen in enkele bestaande initiatieven van samenwerking in Vlaanderen. Er zullen hiervoor zowel interviews afgelegd worden van de eerstelijnszorgverleners als van de zorgverleners op de spoedafdeling. Het afnemen van de interviews zal ongeveer één uur van uw tijd in beslag nemen. Ik wens u te bedanken voor uw participatie.
1
SAMENWERKINGSVORMEN TUSSEN DE EERSTELIJNSZORG EN SPOEDEISENDE HULP VOOR MENSEN DIE OUT-OF-HOURS DRINGEND MEDISCHE HULP VEREISEN
Informed Consent
Ik ondergetekende, .........................................................................., verklaar hierbij dat ik, als participant aan een onderzoek van de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen (Universiteit Gent): (1) de informatiebrief heb gelezen. Die geeft uitleg over de aard van de vragen, taken, opdrachten en stimuli die tijdens het onderzoek zullen worden aangeboden. Op elk ogenblik wordt me de mogelijkheid geboden om bijkomende informatie te verkrijgen. (2) totaal vrijwillig deelneem aan het onderzoek. (4) de toestemming geef aan de proefleiders om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren. (5) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten. (6) ervan op de hoogte ben dat ik een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen. (7) op de hoogte ben dat er een verzekeringspolis is afgesloten die eventuele schade die voortkomt door deelname aan dit onderzoek, dekt. Dit in overeenstemming met de Belgische experimentenwet (wet van 7 mei 2004). (8) op de hoogte ben dat deze studie door de Commissie van Medische Ethiek van UZ Gent werd goedgekeurd.
Gelezen en goedgekeurd te .............................(plaats) op ............. (datum)
Handtekening van participant: ……………………………………
2
Bijlage 4: Interviewguide Huisartsenwachtpost:
Hoe is de HWP georganiseerd?
Wanneer worden de diensten van de HWP aangeboden?
Wanneer werd de HWP opgericht?
Hoeveel artsen werken mee in de HWP?
Hoe groot is de patiëntenpopulatie waarvoor de HWP is opgericht?
Hoe kunnen patiënten de HWP bereiken?
Hoe gebeurt de betaling in de HWP?
Hoeveel patiëntencontacten zijn er per jaar in de HWP?
Wat zijn de ervaringen met de invoering van de HWP?
Spoedgevallendienst:
Welke zorg hoort volgens u tot het takenpakket van een spoedarts?
Op welke manier worden patiënten getrieerd op de spoedafdeling?
Is er een manier waarop jullie het probleem van ‘zelfverwijzers’ op de spoedafdeling aanpakken?
Hoe worden de spoedartsen vergoed?
Samenwerkingsafspraken:
Welke huidige samenwerkingsafspraken bestaan er?
Op welke manier werden deze afspraken vastgelegd?
Bestaan er toekomstplannen met betrekking tot de samenwerking?
Hoe situeren de HWP en spoedafdeling zich ten opzichte van elkaar?
Hoe wordt de samenwerking ervaren?
1733-project:
Kent u het 1733-project?
1
Bijlage 5: Coderingslijst interviews
1
2
Bijlage 6: Samenwerkingsovereenkomst HAN-ZNA campus Jan Palfijn .
16 februari 2011 – goedgekeurd door de Orde van Geneesheren
I. Doel van deze tekst • Deze tekst poogt een algemene beschrijving te geven van de
• •
samenwerking tussen enerzijds de huisartsenwachtpost Antwerpen-Noord en anderzijds ZNA campus Jan Palfijn met bijzondere aandacht voor de gespecialiseerde dienst spoedgevallen. Er wordt geopteerd om de tekst niet te overladen met details en procedures welke verder dienen te groeien in een dynamisch samenwerkingsproces. Bij het doorverwijzen van een patiënt uit de HWP staat een optimale en kwaliteitsvolle zorgverstrekking centraal. Uit de registratie van de huisartsen leren we dat in 7% van de wachtcontacten een onderzoek, een advies, een behandeling in de tweede lijn nodig blijkt. Het overlegcomité zal er over waken dat deze patiënten in optimale medische voorwaarden worden verwezen. De opvolging gebeurt aan de hand van een permanente registratie. De evolutie van de verwijzingen zal gevolgd worden, mede aan de hand van metingen voorafgaand aan het opstarten van de wachtpost. De verdere tekst behandelt de concrete afspraken die gemaakt worden tussen huisartsen op de wachtpost en de artsen in ZNA Jan Palfijn.
II. Permanent overleg tussen huisartsen en ziekenhuis 1. Doelstelling:
Een eerste fase heeft vooral tot doel om beide structuren ( HWP en ziekenhuis) op elkaar af te stemmen. Hierbij wordt er gestart vanuit de bestaande werksituatie, met als enig verschil dat de huisartsen niet langer individueel zorg aanbieden vanuit de eigen huisartsenpraktijk, maar zich organiseren naast het ziekenhuis. In het ganse samenwerkingstraject blijven de beide structuren als afzonderlijke entiteiten bestaan en is het nimmer de bedoeling om één van de partners te sublimeren in één geheel. Deze samenwerking kan op geen enkel moment bij verwijzing de vrije keuze van patiënt en arts hypothekeren. 2.
Overleg ZNA Jan Palfijn – huisartsen ivm spoed
Een goed en permanent overleg wordt als zeer belangrijk ervaren, vooral omdat het hier handelt over een unieke en nieuwe vorm van samenwerking in het Vlaamse zorglandschap.
a. Definitie i. Het overlegcomité is een voor de samenwerking
representatief overlegorgaan tussen het ziekenhuis en de huisartsen, met als doel om alle raakvlakken tussen de wachtpost en de tweede lijn te beheren.
1
b. samenstelling en algemene werking i. In eerste instantie zal de samenstelling van het comité beperkt ii.
iii.
worden tot de huidige leden: zes artsen aangeduid door de huisartsen, zes artsen aangeduid door het ziekenhuis. Voor de inhoud van de overlegvergadering wordt er in eerste instantie gewerkt met een vaste agenda. Occasionele of individuele agendapunten kunnen door eenieder aangebracht worden via een vooraf uitgewerkte procedure. Om de belangen van alle leden van de huisartsenkringen, de patiënten, het ziekenhuis en elke derde maximaal te vertegenwoordigen, zal er voorzien worden in de functie van een ombudsdienst zowel in de huisartsenwachtpost als in het ziekenhuis. Bemerkingen of klachten over de samenwerking zullen bij het overlegcomité geagendeerd worden.
c. samenkomst i. Voorlopig wordt er geopteerd een maandelijks overlegmoment te ii.
3.
organiseren met het ganse overlegcomité. Naar noodwendigheid kan er echter beslist worden de overlegmomenten te intensifiëren. Er wordt gekozen om op een vast tijdstip, met een vooraf bepaalde agenda te vergaderen.
Huisartsenwachtpost (HWP)
a. Definitie: i. De huisartsenwachtpost is een autonome organisatie van
ii. iii. iv.
huisartsenkringen (zie KB 8 juli 2002) die gezamenlijk van op één locatie in de permanentie van de wettelijke wachtdienst voorzien. Patiënten worden maximaal gestimuleerd om zich aan te melden op de huisartsenwachtpost. Ten behoeve van die patiënten waar er medische redenen zijn om zich niet te verplaatsen, zal er tijdens de permanentie steeds in een mobiele huisarts voorzien worden. Voor noodoproepen met een levensbedreigend karakter kan er steeds een beroep gedaan worden op het systeem van de dringende medische hulpverlening.
b. Openingsuren: i. Elke vrijdag vanaf 19 u tot maandagochtend 7 u. ii. Elke dag voorafgaand aan een feestdag vanaf 19 u tot de werkdag na de feestdag 7 u.
2
c. Bemanning: Vooral in het kader van de veiligheid op de wachtpost is het noodzakelijk dat de HWP steeds een beroep kan doen op voldoende fysieke ondersteuning. Volgende functies worden opgenomen in het personeelskader: i. Een receptioniste voor het onthaal en de telefoonpermanentie ii. Een secretariaatsfunctie voor het behandelen van de administratie iii. De wachtartsen voor de medische consultaties op de wachtpost, 2 geneesheren overdag en 1 nacht iv. Een mobiele wachtarts dag en nacht v. Een geneesheer met achterwacht voor het ondersteunen in geval van overaanbod aan patiënten of ziekte van een collega geneesheer vi. De chauffeur van het voertuig van de mobiele geneesheer
d. Bijzondere veiligheidaspecten: Omwille van evidente redenen zullen er veiligheidsprocedures opgesteld worden met bijzondere aandacht voor diefstal, geweldpleging en anderen: i. Onmiddellijke inning op HWP 1. procedure voor inning en beveiliging van de geïnde gelden 2. controle op de correctheid van de inning ( cave vals geld) ii. Alarmknoppen – zie protocol bijlage 2 1. Bij agressie 2. Bij medische urgentie 3. Bij brand
e. Telefonie en ICT: i. Patiënten kunnen via een vast telefoonnummer het onthaal van ii.
de wachtpost bereiken. Alle patiëntcontacten worden geregistreerd en er wordt een wachtrapport opgemaakt voor de huisarts. Bij verwijzing wordt een rapport meegegeven.
4. Spoeddienst ZNA Jan Palfijn
a. De spoedgevallendienst voldoet aan alle wettelijke verplichtingen wat betreft
b. c.
de omkadering van een gespecialiseerde functie spoedgevallen. Dit betekent dat er steeds een urgentie-arts, acutist of brevetist aanwezig is op de dienst spoedgevallen. Eerder uitzonderlijk is er een inslapende specialist van een acute discipline aanwezig en twee GSO’s. 1 op 2 weken verzorgt het ziekenhuis de Mugpermanentie binnen de mug- associatie met het AZ KLINA. Voor deze permanentie is er op dat moment steeds een bijkomende arts met spoedkwalificatie aanwezig. Naast de permanentie spoedgevallen en MUG is er nog een permanentie in kader van de gespecialiseerde functie intensieve zorgen en is er ook nog een ziekenhuiswacht aanwezig voor het beddenhuis verzorgd door GSO’s of een inslapende specialist
3
d. Bij gebruik van de paniek knop in de huisartsenwacht post zal dezelfde
procedure van kracht zijn als degene gebruikt bij interne medische urgenties in het ziekenhuis.
5. Patiëntenpopulatie
a. Welke patiënten worden op de HWP gezien? i. De populatie van patiënten die altijd trouw naar de HA van wacht gaan, en dus geen (ge)(mis)bruik maken van de dienst spoedgevallen. Ten behoeve van het project zal er een nulmeting gebeuren van deze populatie.
b. Welke patiënten worden op de dienst spoedgevallen gezien? i. Alle patiënten die zich aanbieden op de dienst Spoedgevallen.
Een patiënt van de spoedgevallen wegsturen kan niet zonder dat deze gezien is door een arts. Administratief, paramedisch en verpleegkundig personeel gaan hun bevoegdheid te buiten wanneer zij in deze een initiatief nemen. Patiënten die op dezelfde dag zowel naar de huisartsenwachtpost als spoedgevallendienst gaan moeten door beide verantwoordelijke artsen van deze dienst gezien worden. Beide artsen krijgen hiervoor een honorarium volgens de huidige vigerende wetgeving
6. Communicatie HWP-ZNA Jan Palfijn
a. Conform de voorwaarden voor erkenning van de functie Gespecialiseerde
Spoedgevallenzorg, bestaat in het ziekenhuis een permanentie van alle 13 acute disciplines. Deze kunnen door de HA niet rechtstreeks geconsulteerd worden, doch wel door de spoedarts na verwijzing vanuit de HWP.
b. Verwijzing voor specialistisch consult naar ZNA Jan Palfijn i. Een patiënt zal pas doorverwezen worden voor specialistisch consult
ii.
iii.
na een telefonisch contact met de spoedarts. Elke doorverwijzing genereert tevens een schriftelijke aanvraag. Deze aanvraag betreft een klassiek document of een document aangepast aan de elektronische mogelijkheden van de HWP. Administratief wordt een patiënt bij verwijzing voor een specialistisch consult ingeschreven in de dienst spoedgevallen zoals alle andere patiënten die zich rechtstreeks wenden tot de dienst spoedgevallen en hier ambulant gezien worden. Patiënten die verwezen worden door een arts vanuit de huisartsenwachtpost zullen via de dispatching van de dienst spoedgevallen naar een interne wachtzaal gebracht worden. Van hier uit zullen deze patiënten sneller gezien worden door de spoedarts die dan zo nodig snel de specialist van toepassing contacteert.
4
c. Opname in ZNA Jan Palfijn via spoed i. Een patiënt zal pas doorverwezen worden naar de dienst ii. iii.
spoedgevallen voor opname na een telefonisch contact met de spoedarts. Er wordt een schriftelijk rapport meegegeven voor de spoedarts. Deze patiënten die verwezen werden vanuit de huisartsenwachtpost zullen door de dispatcher verwezen worden naar de interne wachtzaal of zo nodig reeds onmiddellijk naar een box. Deze patiënten zullen gezien worden door de spoedarts. . Snelheid van verdere behandeling of transfer naar zaal van de patiënt gebeurt verder volgens inschatting van de urgentiegraad door de arts van spoed. Opname op zaal gebeurt steeds na overleg met de betrokken specialist en/of de aanwezige ziekenhuiswacht.
d. Traject van de patiënten die de HWP verlaten: i. Volledig behandeld: huisarts van de patiënt wordt in kennis gesteld van consult en behandeling
ii. Verwezen door HWP naar andere instelling voor opname of iii.
consult: Vaste huisarts wordt verwittigd door HWP. Verwezen door HWP naar spoed JP 1. Bij opname: ZNA zal de HWP in kennis stellen van de opname en de eigen huisarts van de patiënt verwittigen. De HWP stuurt tevens het klassieke verslag aan de eigen huisarts van de patiënt. 2. Indien geen opname: verslag van arts spoed JP naar HWP en naar vaste huisarts
e. Patiënten die de spoed verlaten: i. Advies gevraagd door HWP: terugverwijzing vanuit spoed met
ii.
telefonisch contact en geschreven advies te richten naar huisarts van patiënt en naar de huisartsenwachtpost. Indien opname noodzakelijk is – zie D.III. Niet door de HWP verwezen patiënten - behandeld en naar huis 1. Nazorg door HA: verslag naar vaste HA overdag 2. Nazorg door een specialist ambulant.
7. Specifieke afspraken voor specialisten en huisartsen i.v.m. spoed Zie protocol – bijlage 1 voor de werkwijze bij verwijzing. Er wordt tevens gewerkt aan een specifiek ICT-traject om labo- en radiologieuitslagen te bezorgen aan de verwijzende arts van de huisartsenwachtpost voor zover de patiënt door hem werd verwezen voor advies/onderzoek. Daarbij wordt erover gewaakt dat ook de eigen huisarts van patiënt ten allen tijde op de hoogte wordt gesteld van deze resultaten.
5
Bijlage 1: Protocol verwijzing naar spoedgevallen vanuit HWP De huisartsenwachtpost neemt contact op met spoedarts via nummer: XX (nog te bepalen)
De huisartsenwachtpost geeft een verslag mee waarbij het herkenbaar is dat patiënt verwezen werd door de HWP.
Patiënt gaat naar de dispatching spoedgevallen in bezit van sis- kaart en meldt zich aan de dispatching met verwijzing. Patiënt wordt door de dispatching verwezen naar de interne wachtzaal of box Patiënt wordt gezien door de spoedarts mede in functie van de urgentiegraad.
Bijlage 2: Gebruik van de Alarmknoppen
Er wordt voorzien in een MUG-alarmknop. Deze alarmknop zet het intern MUG systeem in gang zoals aanwezig in ZNA Jan Palfijn. Deze alarmknop wordt gebruikt in volgende instanties:
- Noodzakelijkheid van zeer dringende intraveneuze medicatie of re-animatie. - Brand Er wordt voorzien in een tweede alarmknop agressie. Deze knop zal voorzien in een oproep rechtstreeks naar de politiediensten 101. Tevens wordt door deze knop in te drukken een alarm (rood licht) geactiveerd op de afdeling spoedgevallen om hen te verwittigen van deze situatie. De dienst spoedgevallen zal contact opnemen met het politiecommissariaat om te controleren of het noodbericht werd ontvangen en adequate dringende actie wordt ondernomen. Deze alarmknop wordt gebruikt in volgende instanties: - Ernstige lichamelijke agressie van patiënt die een bedreiging vormt voor artsen en/of personeel van de huisartsenwachtpost.
6
Bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst Per 28 oktober 2010
Bijlage 3: Lijst leden overlegcomité ZNA Jan Palfijn Patrick Verbeeck, hoofdgeneesheer campus Jan Palfijn Francis Gruwez, dienst spoedgevallen Jef Mennes, dienst spoedgevallen Marc Simoens, dienst gastro-enterologie Luc Roex, dienst radiologie Frank Van Thielen, dienst alg. en vaatheelkunde
HAN vzw Christiaan Van Deun, voorzitter Ann Bernaers, bestuurslid Jef Goris, bestuurslid Johan Simons, bestuurslid Wim Verhoeven, bestuurslid Geert Van Maldeghem, bestuurslid
7
Bijlage 7: Samenwerkingsovereenkomst HVG – Gentse ziekenhuizen
1
2
3
4
Bijlage 8: Samenwerkingsovereenkomst Hawp Regio Aalst- OLV Aalst en ASZ Aalst
Huisartsenwachtpost
re1i0 Aalst
Protocolakkoord tussen enerzijds de Huisartsenwachtpost regio Aalst en anderzijds het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis (ASZ) en het Onze-Lieve-Vrouw Ziekenhuis (OLV}
Dit protocolakkoord geeft een algemene beschrijving van de samenwerking tussen enerzijds de huisartsenwachtpost regio Aalst , verder genoemd de Hawp en anderzijds de ziekenhuizen ASZ en OLV, verder genoemd de ziekenhuizen , met bijzondere aandacht voor de gespecialiseerde dienstenspoedgevallen , labo en radiologie. Er wordt geopteerd om de tekst niet te overladen met details en procedures welke verder dienen te groeien in een dynamisch samenwerkingsproces. Bij het doorverwijzen van een patiënt uit de Hawp naar een ziekenhuis of van een ziekenhuis naar de Hawp, staat een optimale en kwaliteitsvolle zorgverstrekking centraal. Er wordt voorgesteld om een overlegcommissie samen te stellen met als doel de opvolging van de wederzijdse dienstverlening in het teken van een optimale medische verzorging van de patiënten envan een serene wederzijdse samenwerking tussen de Hawp en de ziekenhuizen. Uit de registratie van de huisartsen leren we dat in 7-10% van de wachtcontacten een verder onderzoek , advies of behandeling in de tweede lijn nodig blijkt.
De overlegcommissie zal er over waken dat deze patiënten in optimale medische voorwaarden worden doorverwezen . De opvolging hiervan gebeurt aan de hand van een permanente registratie binnen de wachtpostsoftware welke gerapporteerd zal worden aan deze commissie. De hiernavolgende tekst behandelt de concrete afspraken die gemaakt worden tussen huisartsen op de Hawp en de artsen in de ziekenhuizen .
1
Permanent overleg tussen huisartsen en ziekenhuis •
Doelstelling :
De eerste fase heeft vooral tot doel om beide structuren ( Hawp en ziekenhuizen) op elkaar af te stemmen. Hierbij wordt gestart vanuit de bestaande werksituatie , met als enig verschil dat de huisartsen niet langer individueel zorg aanbieden vanuit de eigen huisartsenpraktijk , maar zich voor de weekend- , feest- en brugdagen organiseren in de Hawp, gelegen Leopoldlaan 44, 9300 Aalst. In het ganse samenwerkingstraject blijven de beide structuren als afzonderlijke entiteiten bestaan. Deze samenwerking kan op geen enkel moment bij verwijzing de vrije keuze van patiënt en arts hypothekeren.
•
Overleg Ziekenhuizen en HWP
Een goed en permanent overleg wordt als zeer belangrijk beschouwd, vooral omdat hier een unieke en nieuwe vorm van samenwerking tot stand komt. Definitie: De overlegcommissie wordt representatief samengesteld met als doel de samenwerking tussen de ziekenhuizen en de huisartsen te optimaliseren.
Samenstelling en algemene werking:
•
In eerste instantie zal deze commissie als volgt warde samengesteld : Dr. lgnace Demeyer (OLV) , Or.Lieven Vergote (ASZ), Dhr. Herman Vyverman (Hawp) en Or.Dirk Kindermans (Hawp)/Koen Cockx. Afhankelijk van de agendapunten kunnen in de toekomst derden ( bvb labo, radiologie, ...) uitgenodigd worden voor overleg.
•
Voor de inhoud van de overlegvergadering wordt gewerkt met een vaste agenda met mogelijke toevoegingen door de partijen.
•
Om de belangen van alle leden van de Hawp, de patiënten en de ziekenhuizen maximaal teverdedigen zullen alle klachten op de agenda van de overlegcommissie worden geagendeerd en besproken.
•
Voorlopig wordt voorzien om een tweemaandelijks /driemaandelijks overlegmoment te organiseren . Zo nodig kan een bijkomend specifiek overleg gepland worden .
•
Er wordt gekozen om op een vast tijdstip bijeen te komen, (voorstel: de tweede donderdag van de maand ), na voorafgaand bekend maken van de agenda.
2
Huisartsenwachtpost (Hawp)
Definitie: De huisartsenwachtpost is een autonome organisatie van huisartsenkringen (zie KB 8 juli 2002) die gezamenlijk van op één locatie in de permanentie van de wettelijke wachtdienst voorzien. Er werd geopteerd voor een VZW structuur. De patiënten worden maximaal gestimuleerd om zich aan te melden op de
huisartsenwachtpost.
Ten behoeve van die patiënten waar er medische redenen zijn om zich niet te verplaatsen , zal er tijdens de permanentie steeds in een mobiele huisarts voorzien worden. Voor noodoproepen met een levensbedreigend karakter kan er steeds beroep gedaan worden op hetsysteem van de dringende medische hulpverlening. Openingsuren: Elke vrijdag vanaf 19u00 tot maandagochtend 8u00. Elke dag voorafgaand aan een feestdag vanaf 19u00 tot de werkdag na de feestdag 7u00 en op de brugdagen. Bemanning: Met de bedoeling een vlotte werking te waarborgen aan de patiënten en in het kader van de veiligheidop de wachtpost is het noodzakelijk dat de Hawp steeds een beroep kan doen op voldoende logistiekeondersteuning. Volgende functies worden opgenomen in het personeelskader: • Een receptionist(e) voor het onthaal en de telefoonpermanentie en dit permanent tijdens de openingsuren van de Hawp. • Een coördinator van de Hawp. • Een secretariaatsfunctie voor het behandelen van de administratie . • De wachtartsen voor de medische consultaties op de wachtpost , 4 artsen van 08u00 tot 20u00 en 2 artsen van 20u00 tot 07u00. • Eén mobiele wachtarts dag en nacht. • Eén arts met achterwacht voor het ondersteunen in geval van overaanbod aan patiënten of ziekte van een collega arts. • De chauffeur van het voertuig van de mobiele arts en dit permanent tijdens de openingsuren van de Hawp. Bijzondere veiligheidsaspecten: Omwille van evidente redenen zullen er veiligheidsprocedures worden opgesteld met bijzondere aandacht voor diefstal, geweldpleging e.d. en worden alarmknoppen voorzien aan de onthaalbalie enin de consultatieruimtes . Inning van de erelonen op de Hawp
1. procedure voor inning en beveiliging van de geïnde gelden. Electronisch betalen wordt gestimuleerd. 2. controle op de correctheid van de inning Telefonie en ICT:
3
1. Patiënten kunnen via een vast telefoonnummer het onthaal van de wachtpost bereiken. 2. Alle patiëntcontacten worden geregistreerd (incl. telefonische inlichtingen) en er wordt telkens een wachtrapport opgemaakt voor de huisarts. Bij verwijzing naar een ziekenhuis wordt een verwijsbrief meegegeven .
•
Spoeddienst ziekenhuizen
De spoedgevallendienst en MUG voldoen aan alle wettelijke verplichtingen wat betreft de omkadering van een gespecialiseerde functie spoedgevallen. Dit betekent dat er steeds een urgentie-arts aanwezig is op de dienst spoedgevallen en bij de MUG interventies . Naast de permanentie spoedgevallen en MUG is er ook een permanentie in het kader van de gespecialiseerde functie intensieve zorgen.
•
Patiëntenpopulatie
Welke patiënten worden op de Hawp gezien? De populatie van patiënten die altijd trouw naar de HA met wachtdienst gaan, en dus geen (mis)bruik maken van de dienst spoedgevallen . Welke patiënten worden op de dienst spoedgevallen gezien? Alle patiënten die zich aanbieden op de dienst Spoedgevallen. Een patiënt van de spoedgevallen wegsturen kan niet zonder dat deze gezien is door een arts. Administratief , paramedisch en verpleegkundig personeel gaan hun bevoegdheid te buiten wanneer zij in deze een initiatief nemen.Patiënten die op dezelfde dag zowel naar de huisartsenwachtpost als spoedgevallendienst gaan moeten door beide verantwoordelijke artsen van deze dienst gezien worden. Beide artsen krijgen hiervoor een honorarium volgens de huidige vigerende wetgeving
•
Communicatie HWP-Ziekenhuizen
Conform de voorwaarden voor erkenning van de functie Gespecialiseerde Spoedgevallenzorg , bestaat in het ziekenhuis een permanentie van alle 14 disciplines. Deze kunnen niet rechtstreeks geconsulteerd worden door de huisarts, doch wel door de spoedarts na verwijzing vanuit de Hawp. Verwijzing voor specialistisch consult naar de ziekenhuizen
•
• •
•
Een patiënt zal pas doorverwezen worden voor specialistisch consult na een telefonisch contact met de spoedarts . Elke doorverwijzing genereert tevens een schriftelijke aanvraag. Deze aanvraag betreft een papieren of een elektronisch document. Een papieren verwijsbriefzal onder omslag worden meegegeven aan de patiënt. Zowel op het papieren als elektronisch document zal het logo van de Hawp vermeld staan. Op de omslag/verwijsbrief wordt duidelijk aangegeven dat de patiënt verwezen wordt voor labo, radiologie of specifiek naar de spoedarts . Administratief wordt een patiënt bij verwijzing voor een specialistisch consult labo, medischebeeldvorming ingeschreven in de dienst spoedgevallen zoals alle andere patiënten die zich rechtstreeks wenden tot de dienst spoedgevallen en hier ambulant gezien worden. Patiënten die verwezen worden door een arts vanuit de huisartsenwachtpost zullen via de dispatching van de dienst spoedgevallen naar een interne wachtzaal gebracht worden . Van hier uit zullen deze patiënten gezien worden door de spoedarts die dan zo nodig andere specialisten van toepassing contacteert. De patiënt zal er door de arts van de Hawp attent opworden gemaakt dat ook hij, niettegenstaande hij snel zal worden ontvangen door de spoedarts , misschien even wat geduld zal moeten hebben.
4
Opname in het ziekenhuis via spoed
• • •
•
Een patiënt zal pas doorverwezen worden naar de dienst spoedgevallen voor opname na een telefonisch contact met de spoedarts. Er wordt een schriftelijke verwijsbrief meegegeven voor de spoedarts . Deze patiënten die verwezen werden vanuit de huisartsenwachtpost zullen door de dispatcher verwezen worden naar de interne wachtzaal of zo nodig reeds onmiddellijk naar een box. Deze patiënten zullen gezien worden door de spoedarts . . Snelheid van verdere behandeling of transfer naar zaal van de patiënt gebeurt verder volgens inschatting van de urgentiegraad door de arts van spoed.
Traject van de patiënten die de HWP verlaten: • • •
Volledig behandeld: huisarts van de patiënt wordt in kennis gesteld van consult en behandeling. Verwezen door Hawp naar andere instelling voor opname of consult: GMD houdendehuisarts wordt verwittigd door HWP. Verwezen door Hawp naar spoed. o Bij opname: het ziekenhuis zal de Hawp in kennis stellen van de opname en de GMD houdende huisarts van de patiënt verwittigen. De Hawp stuurt tevens het klassieke verslag aan de huisarts van de patiënt. o Indien geen opname: verslag van arts spoed naar Hawp en naar de GMD houdende huisarts
Patiënten die de spoed verlaten: •
•
Advies gevraagd door Hawp: terugverwijzing vanuit spoed met telefonisch contact en geschreven advies te richten naar huisarts van de patiënt en naar de huisartsenwachtpost. Op de omslag voor dooNerwijzing naar de spoed wordt tevens aangekruist dat de patiënt terug dient te komen op de HWP. Niet door de Hawp verwezen patiënten: behandeld en naar huis.
5
Bijlage 1: protocol verwijzing naar spoedgevallen vanuit HWP
De huisartsenwachtpost neemt contact op met spoedarts via nummer: voor OLV 053 72 89 90 voor ASZ 053 76 40 06
De spoedarts kan de arts op de wachtpost contacteren via nummer: 053/421815
De telefonische contactname met de spoedarts is enkel nodig indien de verwezen patiënt dient gezien te worden door de ziekenhuisartsen , dus niet voor labo en/of medische beeldvorming.
De huisartsenwachtpost geeft een verwijsbrief mee waarbij duidelijk herkenbaar is dat patiënt verwezen werd door de Hawp. Deze verwijsbrief vermeldt naast de specifieke vraag voor advies/onderzoek , onder meer ook de naam van de gmd houdende huisarts. Deze verwijsbrief wordt onder omslag meegegeven met de patiënt. Op deze omslag met logo van de Hawp wordt aangekruist of het gaat om een consult bij de spoedarts, of dat enkel een labo- of radiologisch onderzoek gewenst is. Zowel voor laboaanvragen als voor radiologieaanvragen worden de formulieren van het ziekenhuis waarnaar verwezen wordt , gebruikt. Indien van toepassing wordt op de omslag aangekruist dat de patiënt terug op de Hawp verwacht wordt. Patiënt gaat in alle gevallen naar de dispatching spoedgevallen in bezit van sis- en identiteitskaart en meldt zich aan met de verwijsbrief . Patiënt wordt door de dispatching verwezen naar de interne wachtzaal indien hij gezien moet worden door de spoedarts . Patiënt wordt gezien door de spoedarts mede in functie van de urgentiegraad.
Verdeling van het doorsturen van de patiënten naar de ziekenhuizen.
Na afspraak tussen Hawp en ziekenhuizen wordt overeengekomen om de patiënten alternerend per veertien dagen door te sturen naar het ASZ en het OLV en dit voor de periode dat het betreffende ziekenhuis geen MUG permanentie heeft. Er wordt in de wachtzaal van de wachtpost en in de consultatie ruimten duidelijk geafficheerd welk ziekenhuis de wacht waarneemt voor de wachtpost.
Alleen de patiënt kan de keuze van ziekenhuis waarnaar verwezen wordt weigeren en opteren voor een ander ziekenhuis . Deze weigeringen worden opgenomen in de opvolging van de samenwerking en besproken op de overlegcommissie.
6
Bijlage 2 : samenwerking Hawp en labo van de ziekenhuizen:
Patiënt wordt door de Hawp doorverwezen naar het ziekenhuis voor bloedafname . Vanuit de Hawp wordt de laboaanvraag meegegeven. Hierbij wordt het laboformulier gebruikt van het ziekenhuis dat op dat ogenblijk de wachtfunctie heeft voor de Hawp. Er wordt nog overlegd met de firma Corilus om na te gaan in welke mate zij in hun Trigoniasoftware een mogelijkheid kunnen inbouwen om rechtstreeks on-line het aanvraagdocument door te sturen naar het ziekenhuis.
Bloedafname gebeurt in de wachtpost en de patiënt biedt zich met deze bloedstalen aan op de spoeddienst van het ziekenhuis dat de wacht waarneemt voor de wachtdienst.
De patiënt wordt teruggestuurd naar de Hawp, indien vermeld op de omslag. De resultaten van de analyse worden electronisch doorgestuurd naar de Hawp en naar de gmd houdende huisarts van de patiënt.
7
Bijlage3: Samenwerking HWP met radiologie van de ziekenhuizen: Patiënt wordt vanuit de Hawp verwezen voor radiologisch onderzoeken krijgt de aanvraag mee voor radiologisch onderzoek. Hierbij wordt het specifiek formulier gebruikt van het ziekenhuis dat op dat ogenblijk de wachtfunctie heeft voor de Hawp. Er wordt nog overlegd met de firma Corilus om na te gaan in welke mate zij in hun Trigoniasoftware een mogelijkheid kunnen inbouwen om rechtstreeks on-line het aanvraagdocument door te sturen naar het ziekenhuis . RX wordt uitgevoerd door het ziekenhuis. De patiënt wordt teruggestuurd naar de Hawp, indien vermeld op de omslag. De resultaten van de RX worden electronisch doorgestuurd naar de Hawp en naar de gmd houdende huisarts van de patiënt. Let wel: ook voor bloedafname en/of medische beeldvorming dient de patiënt zich aan te bieden met identiteitskaart en sis-kaart. Indien noodzakelijk wordt de radioloog van het ziekenhuis opgeroepen voor protocollering van de RX. De praktische organisatie van dit laatste moet besproken worden tussen de huisartsenwachtpost en de diensten medische beeldvorming)
Aalsters Stedelijk Ziekenhuis
Onze-Lieve-Vrouw Ziekenhuis Voor de Huisartsenwachtpost
Piet
8
Bijlage 9: Omslag verwijsbrief Hawp Regio Aalst
1
Bijlage 10: Samenwerkingsovereenkomst HWP De Meander- AZ Delta Campus Menen Samenwerkingsovereenkomst Tussen onderstaande partijen: Wachtpost De Meander vzw, met zetel te Kruisekestraat 117 te 8940 Wervik, Rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. dr. Luc Dekervel, Voorzitter en dhr. dr. Dominique Deleu, Secretaris. Hierna genoemd – huisartsenwachtpost En H.Hartziekenhuis Roeselare – Menen vzw, met zetel te Wilgenstraat 2 te 8800 Roeselare, Rechtsgeldig vertegenwoordigd door dhr. Herman Vanlerberghe, Voorzitter Raad van Bestuur en dhr. Johan Hellings, Algemeen Directeur. Hierna genoemd – HHRM – Wordt uiteengezet hetgeen volgt : HAK Wervik – Geluwe vzw en WDO Menen – Rekkem, onderdeel van HZW vzw starten een project van een Huisartsenwachtpost onder de vorm van Wachtpost De Meander vzw, gelegen te Menen, Fabiolalaan 1 – 3. De organisatie van de huisartsenwachtdienst zal vanuit de huisartsenwachtpost een ondersteuning van de reguliere bevolkingswachtdienst betrachten. De huisartsenwachtpost heeft als doel om de continuïteit van geneeskundige zorgen te waarborgen en om dringende geneeskundige verzorging aan te bieden, wanneer de eigen huisarts afwezig is. Bovengenoemde partijen sluiten onderhavige samenwerkingsovereenkomst in het kader van genoemd project en in uitvoering van artikel 4§2 5) van het KB van 13 januari 2006. Wordt overeengekomen hetgeen volgt : Art. 1 : Bovengenoemde partijen wensen een samenwerking aan te gaan om de kwaliteit van de aangeboden zorgverlening door de eerstelijnsgeneeskunde en HRRM te bevorderen en de eventuele door- en terugverwijzing tussen beide niveaus te faciliteren. Bij doorverwijzing van patiënten wordt steeds rekening gehouden met de vrije keuze van de patiënt.
1
Art. 2 : In het kader van deze samenwerking : •
•
•
Kan de huisarts van wacht zijn/haar patiënten indien nodig rechtstreeks doorsturen naar het laboratorium, de dienst medische beeldvorming en/of andere technische diensten van het ziekenhuis. Voor een vlot verloop en een snelle uitvoering van de door de huisarts van wacht nodig geachte onderzoeken zal het ziekenhuis modelaanvraagformulieren bezorgen aan de huisartsenwachtpost. Beide contractanten zullen er op toezien dat de (elektronische) medische informatie uitwisseling tussen hun diensten en de huisartsenwachtpost zo vlot mogelijk verloopt. Dringende resultaten worden telefonisch meegedeeld aan de huisarts van wacht. Wil het ziekenhuis meewerken aan het informeren van de bevolking over het bestaan en de werking van de huisartsenwachtpost. De huisartsenwachtpost zal informatiefolders aan het ziekenhuis overhandigen die deze op goed zichtbare plaatsen in haar instelling verspreidt voor patiënten en bezoekers. Beide partijen zullen de patiënten stimuleren om via een getrapt zorgmodel gebruik te maken van de diensten van de bevolkingswachtdienst georganiseerd door de huisartsen en van de diensten van de spoedopname van het ziekenhuis en de dringende medische hulpverlening. Rekening houdend met de vrije keuze van de patiënt dient deze aangezet te worden tot gebruik van het medisch aanbod volgens het principe van subsidiariteit en complementariteit.
Art. 3 : Zo de huisarts van wacht een doorverwijzing naar een dienst spoedgevallen noodzakelijk acht kan hij/zij een beroep doen op de diensten van het ziekenhuis om de patiënt in optimale omstandigheden op te vangen en te laten behandelen. Doorverwijzing naar de dienst spoedgevallen voor specialistisch consult of ziekenhuisopname gebeurt steeds na telefonisch contact en met schriftelijke verwijsbrief van de wachtarts. Patiënten die doorgestuurd worden vanuit de wachtpost worden in de mate van het mogelijke sneller geholpen. Snelheid van verdere behandeling of transfer naar zaal van de patiënt gebeurt verder volgens inschatting van de urgentiegraad door de arts van spoed. Opname op zaal gebeurt steeds na overleg tussen de huisarts van wacht en de betrokken specialist en/of de aanwezige ziekenhuiswacht. Art. 4 : Overleg en evaluatie Indien zich gedurende het werkjaar organisatorische, inhoudelijke of andere problemen voordoen, kan elk van de partijen een bijeenkomst vragen om eventuele moeilijkheden snel uit te klaren. Op het einde van elk werkjaar wordt de samenwerking geëvalueerd met alle betrokkenen.
2
Art. 5 : Inwerkingtreding en duur van de overeenkomst De samenwerking zal de vorm aannemen van een duurzaam contractueel samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid. De huidige overeenkomst treedt in werking op 1 november 2013 en beoogt het realiseren van een samenwerking van onbepaalde duur. Beide partijen kunnen, mits aangetekend schrijven, een einde maken aan de huidige overeenkomst met inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden. De samenwerking kan op elk moment onmiddellijk worden beëindigd mits wederzijds akkoord. Art. 6 : Loyauteitsbeginsel Bij de uitvoering van deze overeenkomst zal de grootste loyauteit gelden, onder meer in zake communicatie.
Onderhavige overeenkomst werd opgesteld in twee exemplaren op erkent één exemplaar te hebben ontvangen.
te Wervik. Iedere partij
Voor Wachtpost De Meander vzw
…………………………………………………………….
………………………………………………………….
De heer dr. Luc Dekervel Voorzitter
De heer dr. Dominique Deleu Secretaris
Voor de vzw H.Hartziekenhuis Roeselare-Menen
……………………………………………………………..
………………………………………………………….
De heer J. Hellings Algemeen Directeur
De heer H. Vanlerberghe Voorzitter Raad van Bestuur
3