UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2009-2010
BELEMMERENDE FACTOREN BIJ HET TOEPASSEN VAN DECUBITUSPREVENTIE Ontwikkelen en piloottesten van een verpleegkundige vragenlijst peilt naar deze belemmerende factoren.
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Verpleegkunde en de Vroedkunde
Door Barremaecker Cynthia Promotor: Prof. dr. T. Defloor Co-promotor: Dr. A. Van Hecke Begeleidster: Lic. L. Demarré
ABSTRACT DOEL Het doel van deze studie is het ontwikkelen van een verpleegkundige vragenlijst die peilt naar belemmerende factoren bij het toepassen van decubituspreventie .
METHODE Voor de inhoudsvaliditeit van de vragenlijst gebeurde er eerst een literatuurstudie. De belemmerende factoren uit de literatuurstudie werden getoetst en aangevuld met belemmerende factoren uit de interviews. De gegevens uit de interviews werden geanalyseerd door middel van een content analyse. De literatuur en interviews vormden de basis voor de vragen en stellingen van de vragenlijst. De inhoudsvaliditeit van de vragenlijst werd geëvalueerd in een Delphi-procedure door een panel van elf experten. De laatste fase was een beperkte piloottest, gekoppeld aan een think aloud methode om de begrijpbaarheid en de leesbaarheid van de vragenlijst na te gaan.
RESULTATEN Er werd een vragenlijst ontwikkeld die belemmerende factoren binnen zeven categorieën bevraagd. Interviews brachten enkele extra belemmerende factoren aan het licht. Door middel van de Delphi-procedure werd er een hoge inhoudsvaliditeit (CVI van 77,8 % tot 100%) voor de vragen en stellingen bekomen. Op basis van de piloottest werden acht stellingen aangepast om de begrijpbaarheid en leesbaarheid te verhogen.
CONCLUSIE Op basis van een rigoureus proces is een verpleegkundige vragenlijst ontwikkeld die peilt naar belemmerende factoren bij decubituspreventie. De vragenlijst geeft een ruim beeld van belemmerende factoren binnen zeven categorieën. Na verdere psychometrische bepalingen kan deze vragenlijst bruikbaar zijn binnen onderzoek en in de verpleegkundige praktijk. Aantal woorden masterproef: 14104 woorden.
II
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF ......................................................................... V INLEIDING.......................................................................................1 HOOFDSTUK 1: LITERATUUROVERZICHT ..........................5 1.1. DECUBITUS EN HET BELANG VAN DECUBITUSPREVENTIE .......5 1.1.1. Decubitus .........................................................................5 1.1.2. Decubituspreventie..........................................................6 1.2. IMPLEMENTATIE EN IMPLEMENTATIEPROCES..........................6 1.3. BELEMMERENDE FACTOREN BIJ IMPLEMENTATIE VAN EEN PROTOCOL .......................................................................................9 1.3.1. Factoren eigen aan het protocol ....................................11 1.3.2. Factoren eigen aan de organisatorische context ...........12 1.3.3. Factoren eigen aan sociale context................................14 1.3.4 Factoren eigen aan de zorgverlener ...............................16 1.3.5. Factoren eigen aan de patiënt........................................17 1.3.6. Factoren eigen aan de maatschappelijke context ..........18 1.3.7. Factoren eigen aan de implementatiestrategieën ..........18 1.4. BELEMMERENDE FACTOREN BIJ DECUBITUSPREVENTIE .......19 1.5. BESTAANDE VRAGENLIJSTEN ................................................22 1.5.1. Vragenlijst die op zoek gaat naar belemmerende en bevorderende factoren bij preventieve zorg (Peters et al., 2003) ..................................................................................................22 1.5.2. Barriers Scale (Funk et al., 1991).................................23 HOOFDSTUK 2: INTERVIEWS..................................................24 2.1. METHODOLOGIE ....................................................................24 2.1.1. Steekproef.......................................................................24 2.1.2. Data collectie .................................................................24 2.1.3. Data analyse ..................................................................25 2.2. RESULTATEN ..........................................................................26 2.2.1. Factoren eigen aan het protocol ....................................26 2.2.2. Factoren eigen aan de organisatorische context ...........26 2.2.3. Factoren eigen aan de sociale context..........................28 2.2.4. Factoren eigen aan de zorgverlener ..............................30 2.2.5. Factoren eigen aan de patiënt........................................31 2.2.6. Factoren eigen aan de maatschappelijke context ..........31
III
2.2.7. Factoren eigen aan de implementatiestrategie ..............31 2.3. VERWERKING BELEMMERENDE FACTOREN UIT LITERATUUR EN INTERVIEWS .............................................................................32 HOOFDSTUK 3: DELPHI-PROCEDURE..................................34 3.1. METHODOLOGIE ....................................................................34 3.1.1. Eerste ronde ...................................................................36 3.1.2. Tweede ronde .................................................................36 3.2. RESULTATEN ..........................................................................37 3.2.1. Eerste ronde ...................................................................37 3.2.1. Tweede ronde .................................................................39 3.3. INDEX OF CONTENT VALIDITY (CVI) ....................................40 HOOFDSTUK 4: PILOOTTEST..................................................41 4.1. METHODOLOGIE ....................................................................41 4.1.1. Steekproef.......................................................................41 4.1.2. Data collectie en analyse ...............................................41 4.2. RESULTATEN ..........................................................................42 4.2.1. Demografische gegevens................................................42 4.2.2. Think aloud methode en schriftelijke opmerkingen .......44 DISCUSSIE .....................................................................................46 CONCLUSIE EN VOORSTEL TOT VERDER ONDERZOEK ..........................................................................................................49 LITERATUURLIJST.....................................................................51 BIJLAGEN ......................................................................................59
IV
WOORD VOORAF Voor het aanvangen van deze masterproef wil ik graag een aantal personen bedanken. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor Professor dr. Tom Defloor, mijn co-promotor dr. Ann Van Hecke en mijn begeleidster Liesbet Demarré voor hun professionele adviezen en inzichten, voor de tijd die ze vrijmaakten voor afspraken, voor het nalezen van mijn teksten en voor hun hulp bij problemen. Ook gaat mijn dank uit naar de experten waarop beroep werd gedaan bij het ontwikkelen van de vragenlijst. Ondanks hun drukke tijdsschema hebben zij tijd vrijgemaakt om hun expertise inzake decubituspreventie te delen. Graag bedank ik ook mijn familie, vrienden en collega’s voor hun steun en aanmoedigingen. Tenslotte wil ik deze masterproef opdragen aan Thomas en mijn kinderen, Jaron en Wannes. Het is dankzij hun steun en aanmoedigingen dat ik de moed en het zelfvertrouwen kreeg om verder te studeren. Zonder hen zou deze masterproef nooit tot stand gekomen zijn.
V
INLEIDING
Ondanks het bestaand onderzoek naar adequate preventie blijft decubitus een groot probleem binnen de zorgsector. De prevalentie van decubitus in de Belgische instellingen werd in 2000 geschat op 10 à 11% (Belgische Werkgroep voor Kwaliteitszorg ter Preventie van Decubitus, 2000). In 2008 werd in België een decubitusprevalentie van 12,1% geobserveerd en bedroeg de prevalentie van decubitusletsels (categorie 2 tem 4) 7% (Defloor et al., 2008). De gevolgen voor de patiënt en maatschappij zijn algemeen gekend. Voor de patiënt leidt het ontwikkelen van decubitus tot comorbiditeit en tot verhoogde mortaliteit (Defloor et al., 2002; Saliba et al., 2003). Bovendien is er sprake van een invloed op het psychosociaal welzijn van de patiënt en leidt het tot verlengde hospitalisatie (Saliba et al., 2003). De behandeling van decubitus brengt extra kosten met zich mee voor de patiënt, de instelling en de maatschappij (Beitz & Goldberg, 2005; Bennett et al., 2004; Defloor et al., 2002; Langemo, 2000). De instelling moet bijkomende bronnen aanwenden zoals enerzijds in het voorzien extra middelen en anderzijds dient de zorgverlener extra tijd te investeren in de behandeling. Daarnaast wordt decubitus gezien als een belangrijke indicator voor de kwaliteit van zorg (Saliba et al., 2003, Vanderwee et al., 2006). De preventie van decubitus is dus belangrijk zowel vanuit het oogpunt van de patiënt als vanuit het oogpunt van de zorgverlener en de maatschappij (Defloor et al., 2002). Veel leed kan voorkomen worden door adequate preventie (Beeckman et al., in press; Defloor et al., 2002; Halfens et al., 2003). Heel wat preventieve maatregelen en het gebruik van preventiemateriaal hebben hun efficiëntie en effectiviteit reeds bewezen (Defloor et al., 2002). Daarnaast zijn er grote inspanningen geleverd om goede richtlijnen voor decubituspreventie te ontwikkelen en deze te implementeren in de gezondheidsinstellingen (Saliba et al., 2003). Ondanks deze inspanningen worden de richtlijnen niet steeds opgevolgd (Clarke et al., 2005; Hewitt-Taylor, 2003) en wordt decubituspreventie niet steeds op correcte wijze toegepast. Uit onderzoek van Defloor et al.
1
(2008) blijkt dat slechts 25% van de risicopatiënten adequate zorg kreeg in bed, 34% kreeg adequate zorg in de zetel en slechts 10,8% in zetel én bed (Defloor et al., 2008). Volgens het onderzoek van Davies et al. (2008) is de kloof tussen bestaande wetenschappelijke evidentie en de verpleegkundige praktijk een persistent probleem (Davies et al., 2008). Alhoewel het opnemen van dergelijke wetenschappelijke evidentie in richtlijnen en protocollen een bruikbaar hulpmiddel is (Grol et al., 2007; Grimshaw et al., 2004), zijn er goede implementatiemethoden nodig om ervoor te zorgen dat richtlijnen ook echt hun weg naar de praktijk zouden vinden (Grol et al., 2007). Marchionni en Ritchie (2007) stellen dat de implementatie van richtlijnen in de verpleegkundige praktijk moeilijk is en dat de veranderingen in deze klinische praktijk minder significant blijken dan verwacht. Deze studie geeft namelijk aan dat men te optimistisch is wanneer men zijn doel stelt in verband met de verwachte gedragsverandering bij implementatie van een richtlijn of protocol (Marchionni en Ritchie, 2007). Ook Grol et al. (2007) spreken over effectieve implementatie van richtlijnen en protocollen wanneer er sprake is van gedragsverandering bij de verpleeg- en zorgkundige. Diezelfde onderzoekers tonen daarenboven aan dat, ondanks het feit dat verpleeg- en zorgkundigen op de hoogte zijn van nieuwe inzichten, er vaak geen verandering optreedt in de dagelijkse routines (Grol et al. 2007). Om tot het gewenste gedrag te komen spelen kennis en attitude van verpleeg- en zorgkundigen een belangrijke rol (Azjen en Fisbein, 1980; Azjen en Madden, 1986). Beeckman et al. (in press) stellen vast dat verpleegkundigen, op een afdeling waar geen enkele patiënt volledige adequate preventie krijgt, een significant lagere attitude hebben dan op een afdeling waarbij wel adequate preventie toegepast wordt. In de literatuur worden naast kennis en attitude andere potentiële belemmerende factoren beschreven zoals tijdsgebrek en personeelstekort, om tot adequate decubituspreventie te komen (Moor et al., 2004). Uit overzicht van de literatuur blijkt dat binnen het onderzoek naar effectieve implementatie, het implementeren van verpleegkundige richtlijnen en protocollen relatief weinig aandacht krijgt (Davies et al., 2008; Ploeg et al., 2007). Daarnaast ligt de focus binnen het onderzoek naar belemmerende factoren bij implementatie vaak bij de
2
individuele zorgverlener (Marchionni en Ritchie, 2007). In de literatuur wordt beschreven dat het implementatieproces het best vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd: de richtlijn of het protocol zelf, de individuele zorgverlener, de patiënt, de sociale context, de organisatorische context en de economische en politieke context (Grimshaw et al., 2004, Grol et al., 2004, Grol et al., 2007). Marchionni en Ritchie (2007) benadrukken het belang van onderzoek naar de ruimere context van belemmerende factoren en de invloed ervan op het implementatieproces en de gedragsverandering (Marchionni en Ritchie, 2007). Binnen het implementatieonderzoek wordt aangegeven dat de belangrijkste belemmerende factoren geïdentificeerd moeten worden om zo de aangepaste implementatiestrategieën te kunnen identificeren (Grol et al., 2007; Wallin, 2008). Onderzoek naar de specifieke belemmerende factoren bij het toepassen van decubituspreventie zou zinvolle bijdrage zijn. Aan de hand van verschillende methoden kunnen deze belemmerende factoren geïdentificeerd worden. De gepercipieerde belemmerende factoren kunnen in kaart gebracht worden door de betrokken hulpverleners te bevragen door middel van een vragenlijst (Grol et al. 2007). Vanuit literatuuronderzoek zien we dat een vragenlijst, die in de praktijk op zoek gaat naar alle aspecten die een belemmerende invloed hebben op decubituspreventie, nog niet voor handen is. Een vragenlijst die deze belemmerende factoren in kaart brengt, zou zijn toepassing kunnen vinden in zowel de praktijk als in het wetenschappelijk onderzoek. Het doel van deze masterproef is het ontwikkelen van een valide vragenlijst die bij verpleegkundigen peilt naar belemmerende factoren bij decubituspreventie. De vragenlijst wordt ontwikkeld via een rigoureus proces. Er worden verschillende methodologische stappen genomen die elk bijdragen tot de inhoudsvaliditeit van de vragenlijst. Bij het inventariseren van belemmerende factoren is rekening gehouden met de volledigheid. Er is getracht om een zo breed mogelijk beeld te krijgen op alle belemmerende factoren. Binnen dit onderzoek wordt de vragenlijst niet getest op validiteit en betrouwbaarheid. In een eerste hoofdstuk wordt gestart met een uitgebreide
3
literatuurstudie. In het literatuuroverzicht worden eerst de begrippen decubitus en implementatie geduid. Daarna wordt ingegaan op de belemmerende factoren bij het implementatieproces en op de belemmerende factoren bij decubituspreventie. Bestaande vragenlijsten die peilen naar belemmerende factoren die tijdens dit literatuuronderzoek naar voor gekomen zijn, worden kort besproken. In het tweede hoofdstuk wordt verslag gegeven van het inventariseren van belemmerende factoren via interviews. Hierbij worden de belemmerende factoren uit de literatuurstudie getoetst en aangevuld met de belemmerende factoren bekomen uit de interviews. Op basis van het literatuuroverzicht en de interviews wordt vervolgens een compleet overzicht (tabel 1) van alle belemmerende factoren opgesteld. Dit overzicht vormt de basis voor de vragen en stellingen van de vragenlijst. In het derde hoofdstuk wordt de inhoudsvaliditeit van de vragen en stellingen geëvalueerd. Dit gebeurt door middel van een Delphi-procedure van twee ronden waar een panel van 11 experten de vragen en stellingen evalueren op relevantie, volledigheid en helderheid van vraagstelling. In het laatste hoofdstuk gebeurt er een beperkte piloottest, gekoppeld aan een think aloud methode om de begrijpbaarheid en de leesbaarheid van de vragenlijst na te gaan. Dit wordt in hoofdstuk vier beschreven. De masterproef eindigt met de discussie, conclusie en aanbevelingen voor verder onderzoek.
4
HOOFDSTUK 1: LITERATUUROVERZICHT
In het eerste deel van het literatuuroverzicht wordt ingegaan op het begrip decubitus en decubituspreventie. Het tweede deel van deze literatuurstudie handelt over implementatie en het implementatieproces. In het derde deel van de literatuurstudie wordt gezocht naar wetenschappelijke literatuur die handelt over belemmerende factoren bij het implementeren van een protocol in de praktijk. In het vierde deel worden, op basis van een systematische literatuurstudie, de belemmerende factoren bij decubituspreventie beschreven. Het literatuuronderzoek heeft tot doel het inventariseren van belemmerende factoren. Het onderzoek laat niet toe om een rangorde te identificeren in deze belemmerende factoren. In het laatste deel van de literatuurstudie worden de beschikbare vragenlijsten, die peilen naar belemmerende factoren, besproken.
1.1. Decubitus en het belang van decubituspreventie In dit deel van het literatuuroverzicht wordt ingegaan op het begrip decubitus en het belang van decubituspreventie. Het overzicht is gebaseerd op de Belgische Decubitusrichtlijnen van 2002. 1.1.1. Decubitus In de Belgische Decubitusrichtlijnen wordt decubitus als volgt gedefinieerd: “Decubitus is een degeneratieve verandering van weefsel, veroorzaakt door zuurstoftekort ten gevolge van het collaberen van bloedvaten door weefselvervorming. Deze vervorming van het weefsel wordt veroorzaakt door een combinatie van druk- en schuifkracht” (Defloor, 2000). De grootte en de duur van de druk- en schuifkracht zijn de belangrijkste factoren in het ontstaan van decubitus (Defloor et al., 2002). Afhankelijk van de individuele patiëntenkenmerken is de patiënt meer of minder vatbaar voor het ontwikkelen van decubitus. In de Belgische richtlijnen voor decubitus (2002) wordt voor de indeling van de decubitus het EPUAP-classificatie systeem aanbevolen. De EPUAP-classificatie is een diagnostisch instrument
5
en is niet bedoeld om de heling van decubitus te beschrijven. Decubitusletsels worden onderverdeeld in vier categorieën. Deze categorieën zijn verschijningsvormen en geen fasen die elkaar opvolgen. In de praktijk blijkt het heel moeilijk om een onderscheid te maken tussen een decubitusletsel, een vochtletsel en een letsel tengevolge van wrijving. Toch is het belangrijk om het onderscheid te maken tussen vochtletsels, frictieletsels en decubitusletsels omdat de preventie en behandeling ervan een verschillende benadering vraagt (Defloor et al., 2002). 1.1.2. Decubituspreventie De preventie start bij het opsporen van risicopatiënten. Het opsporen van die risicogroep vereist inzicht in de beïnvloedende factoren voor het ontwikkelen van decubitus. Een hulpmiddel om die risicogroep te identificeren is het gebruik van een risicoschaal. Het gebruik van een risicoschaal is geen doel op zich maar moet samengaan met de klinische blik van de zorgverlener om tot een goede inschatting van een risicopatiënt te komen. Er zijn verschillende meetinstrumenten die beweren het risico op decubitus te kunnen inschatten. De twee meest gebruikte instrumenten zijn de Nortonschaal en de Bradenschaal. In de Belgische Decubitusrichtlijnen (2002) wordt de Bradenschaal aanbevolen samen met de klinische beoordeling van de verpleegkundige. Wanneer een risicopatiënt wordt geïdentificeerd moeten effectieve preventieve maatregelen worden ingezet. De preventieve maatregelen hebben tot doel de duur en de grootte van de druk- en de schuifkracht te verminderen. Hiervoor kan wisselhouding gecombineerd worden met gebruik van materialen die zorgen voor drukverlaging. Een duidelijk decubitusbeleid binnen de instelling ondersteunt de preventie op de afdelingen. Zo’n beleid kan zich uiten door de aanwezigheid van onder andere een decubituscommissie, een decubitusverpleegkundige en een geschreven preventieprotocol (Defloor et al., 2008).
1.2. Implementatie en implementatieproces Implementatie kan gedefinieerd worden als: “een procesmatig en planmatig invoeren van vernieuwingen en /of verbeteringen met als doel dat deze een structurele plaats krijgen in het (beroepsmatige)
6
handelen, in het functioneren van organisaties of in de structuur van de gezondheidszorg” (Grol et al., 2007; Hulscher, 2000; ZonMw, 2009). Implementatie is een complex en sociaal proces (Damschroder et al., 2009). Het is geen volkomen top-down noch een volkomen bottomup aangelegenheid. De interactie tussen de ontwikkelaar en de beoogde gebruiker staat centraal. Vele factoren en actoren kunnen het falen of slagen van de implementatie beïnvloeden. De complexiteit van het implementeren van nieuwe werkwijzen in de gezondheidszorg kan niet vanuit één theorie of perspectief verklaard worden. Damschroder et al. (2009) zien dat in de literatuur veel theorieën en/of modellen voorgesteld en vergeleken worden om het implementatieproces te ondersteunen. Elk van deze theorieën hanteert een eigen terminologie en definitie. Er zijn vaak overlappingen, maar elke theorie en/of model mist één of meerdere constructen die terug te vinden zijn in een andere theorie (Chaeter et al., 2005; Damschroder et al., 2009). Individuele beïnvloeding, de invloed van de sociale context, de invloed van de organisatorische context en de invloed van de maatschappelijke context hebben elk hun ondersteuning van meerdere theorieën. Ploeg et al. (2007) zien dat factoren die implementatie beïnvloeden onderling verbonden zijn op een zeer complexe manier die nog niet volledig te begrijpen is. Het literatuuroverzicht van Grimshaw et al. (2004) tonen aan dat ondanks 30 jaar onderzoek op gebied van implementatie, er nog steeds een gebrek is aan kennis om geïnformeerde beslissingen te kunnen nemen in verband met implementatiestrategieën. Er zijn goede implementatiemethoden nodig om ervoor te zorgen dat richtlijnen hun weg naar de praktijk ook echt zullen vinden (Grol et al., 2007). Zelfs als men op de hoogte is van nieuwe inzichten omtrent een optimale patiëntenzorg treedt vaak geen verandering op in de dagelijkse routines (Grol et al., 2007). Het uiteindelijke criterium voor een succesvolle implementatie is het behoud van de beoogde verandering op lange termijn (Grol et al., 2007). Uit de literatuur blijkt dat het implementeren van wetenschappelijke evidentie in de praktijk in bepaalde fases verloopt en dat rekening moet gehouden worden met de verschillende actoren die betrokken zijn bij het implementatieproces (Colon-Emeric et al., 2007; Grol et
7
al., 2004). Implementatie is een proces dat individuen, teams of organisaties stapsgewijs moeten doormaken om tot verandering te komen. Deskundigen op het gebied van implementatie zijn het er over eens dat effectieve implementatie van richtlijnen een goede voorbereiding, planning en systematische aanpak vereist (Grol et al. 2007). Vaak worden soortgelijke stappen genoemd, maar liggen de accenten net weer anders. Grol en Wensing (2001) creëerden een model om als houvast te dienen bij een planmatig implementatieproces. Dit model is verder uitgewerkt en beschreven door deze auteurs in “Implementatie: effectieve verbetering van de patiëntenzorg” (Grol et al., 2007). De verschillende stappen van deze auteurs zijn: (1) ontwikkelen voorstel voor verandering, (2) analyse van de feitelijke zorg, doelgroep en setting, (3) ontwikkelen en selectie van strategieën voor verandering, (4) testen en uitvoeren van implementatie plan en (5) continue evaluatie en indien nodig bijstellen van het plan. Hieronder wordt dit proces kort beschreven. Het proces start met (1) het ontwikkelen van een concrete, goed onderbouwde en haalbare richtlijn of protocol. Idealiter wordt er bij de ontwikkeling van een richtlijn of protocol al rekening gehouden met de implementatie. Daarop volgt (2) een analyse van de feitelijke zorg, doelgroep en de setting. Een dergelijke analyse kan betrekking hebben op de achtergronden van de implementatie, de huidige zorg, de belemmerende en bevorderende factoren met betrekking tot de verandering. Tal van uiteenlopende factoren kunnen bepalen of de implementatie al dan niet succesvol zal zijn. Daarna gebeurt (3) de selectie van de strategieën. De gekozen strategieën sluiten het best zo goed mogelijk bij de resultaten van diagnostische analyse. Bij het maken van een implementatieplan dient er aandacht besteed te worden aan: een effectieve disseminatie (interesse wekken en voldoende kennis van de richtlijn garanderen), het bevorderen van de acceptatie en van de feitelijke toepassing en integratie in de normale werkwijzen. Hierna volgt (4) de eigenlijke implementatie. De volgende stap is (5) evaluatie en bijstellen van het plan. Dit is een cruciale stap die vaak te weinig aandacht krijgt. Evaluatie is echter geen eindstap in een implementatieproject. Het best stelt men continu vast of men op het goede spoor zit.
8
Zoals hierboven beschreven is het implementatieproces onderhevig aan beïnvloedende factoren. Hieronder wordt dieper ingegaan op de belemmerende factoren bij het implementeren van een protocol, gezien dit de onderzoeksfocus van deze masterproef is. Bevorderende factoren worden aangehaald wanneer hun afwezigheid belemmerend werkt.
1.3. Belemmerende factoren bij implementatie van een protocol Dit deel van de literatuurstudie focust op studies die handelen over belemmerende factoren bij de implementatie van een protocol. In een eerste deel wordt ingegaan op het begrip belemmerende factor, daarna worden de belemmerende factoren per categorie besproken. De termen barrière of belemmerende factor worden in de literatuur door elkaar gebruikt, ze hebben echter dezelfde betekenis. In deze masterproef is gekozen om de term “belemmerende factoren” te gebruiken. Een volledig overzicht van alle belemmerende factoren wordt weergegeven in tabel 4 (bijlage 1). De bron van elke belemmerende factor wordt in deze tabel weergegeven. Uitgebreide beschrijving van deze tabel gebeurt op het einde van hoofdstuk twee. Voor het literatuuroverzicht werden volgende databases doorzocht : Pubmed, Web of Science, de Cochrane Database en Google Scholar. Er werd gebruik gemaakt van volgende zoektermen : “barriers”, “implementation”, “guideline”, “guideline adherence”, “nursing”, “health plan implementation” in wisselende combinatie. Dit resulteerde in 123 artikels en 19 reviews waarvan er 28 artikels werden weerhouden op basis van titel en abstract. Reviews en artikels van januari 2004 tot december 2009 werden geincludeerd. Bijkomende artikels werden bekomen door de sneeuwbalmethode en het doorzoeken van de referentielijsten van de geselecteerde reviews. Bij het weerhouden van relevante artikels werd rekening gehouden met volgende inclusiecriteria: het thema moest handelen over de implementatie van richtlijnen, protocollen of innovaties binnen de gezondheidszorg en het artikel moest beschikbaar zijn via de elektronische databanken van Universiteit Gent. Artikels die zich enkel richten op belemmerende factoren bij “Research Utilization”
9
door de verpleegkundige werden niet opgenomen in dit overzicht. Ook het handboek en referenties uit het handboek “Implementatie, effectieve verbetering van patiëntenzorg” van Grol en Wensing (2007) zijn verwerkt in dit literatuuroverzicht. Om tot gewenst gedrag bij de zorgverlener te komen, kunnen heel wat belemmerende factoren in de weg staan. Grimshaw et al. (2004) definieert deze belemmerende factoren als volgt: “Belemmerende factoren zijn factoren die de implementatie van verandering in de professionele praktijk bemoeilijken”. Binnen de context van deze masterproef zijn de belemmerende factoren of belemmeringen in de ruimste zin van het woord beschouwd. Belemmerende factoren zijn alle belemmeringen die de zorgverlener ervan weerhouden om adequate preventie toe te passen. De belemmeringen kunnen op elk niveau van de organisatie hun oorsprong vinden: op niveau van het individu, op team- of groepsniveau en op organisatorisch niveau. Zelfs maatschappelijke kenmerken kunnen een beïnvloedende factor zijn bij decubituspreventie (Grol en Wensing, 2004). De belemmerende factoren worden geklasseerd in zeven algemene categorieën. Deze ordening is gebaseerd op de literatuur, en werd bekomen door de classificaties van verschillende auteurs naast elkaar te zetten (tabel 1). De categorieën zijn: factoren eigen aan protocol, factoren eigen aan de organisatorische context, factoren eigen aan de sociale context, factoren eigen aan de individuele zorgverlener, factoren eigen aan de patiënt, factoren eigen aan de maatschappelijke context en factoren eigen aan de implementatiestrategie. Hieronder worden mogelijke belemmerende factoren, die het implementatieproces, beïnvloeden per categorie beschreven. Bepaalde factoren zijn zeer nauw met elkaar verbonden of beïnvloeden elkaar. Dit wordt ook vastgesteld door Ploeg et al. (2007). De belemmerende factoren zijn in detail per categorie terug te vinden in tabel 4 (bijlage 1).
10
Tabel 1: Overzicht van de verschillende classificaties van belemmerende factoren per auteur Grol en Wensing (2005)
Fleuren at al. (2002)
Francke at al. (2008)
Peters et al. (2003)
Eigen classificatie
factoren met betrekking tot de zorgvernieuwing factoren met betrekking tot de organisatie
karakteristieken van de richtlijn
kenmerken innovatie
karakteristieken van de omgeving
sociale factoren
factoren met betrekking tot de omgeving
karakteristieken van de omgeving
kenmerken organisatorische context kenmerken sociale context
1. factoren eigen aan protocol, richtlijn of innovatie 2. factoren eigen aan de organisatorische context 3. factoren eigen aan de sociale context
individuele factoren
factoren met betrekking tot de gebruiker
karakteristieken van de professionals
kenmerken zorgverlener
karakteristieken van de patiënt
kenmerken patiënt
organisatorische factoren
individuele factoren maatschappelijke factoren
kenmerken maatschappelijke & politieke context karakteristieken van de implementatiestrategieën
4. factoren eigen aan de individuele zorgverlener 5. factoren eigen aan de patiënt 6. factoren eigen aan de maatschappelijke context 7. factoren eigen aan de implementatiestrategie
1.3.1. Factoren eigen aan het protocol Een protocol dicteert handelingen die moeten gevolgd worden. Richtlijnen daarentegen geven minder gericht advies (Hewitt-Taylor, 2003). Richtlijnen hebben als doel de verpleegkundigen te informeren over wat op dat ogenblik de beste benadering is van de patiënt. Richtlijnen kunnen slechts een beperkte levensduur hebben en moeten steeds opnieuw aangepast worden aan de meest recente inzichten. Het gebruik van richtlijnen is een opkomend element in de
11
gezondheidszorg over de hele wereld (Grimshaw et al., 2004). De implementatie van richtlijnen beoogt het toepassen van correcte zorg en vraagt een gedragsverandering van de verpleeg- en de zorgkundige. Marchionni an Ritchie (2007) stellen dat de implementatie van richtlijnen moeilijk is. Zij zien dat de veranderingen in de klinische praktijk vaak minder blijken dan verwacht. Bepaalde eigenschappen van het protocol beïnvloeden de implementatie ervan. Meerdere auteurs beschrijven kenmerken die bijdragen aan de kwaliteit van een protocol en een richtlijn (Clarcke et al., 2005; Grilli en Lomas, 1994; Grol et al., 2007; Saillour–Glenisson en Michel, 2003; Shifman et al., 2005; Simpsonet al., 2005). Deze kenmerken die bijdragen aan de kwaliteit van het protocol of richtlijn zijn: het relatief voordeel van het protocol of de richtlijn, complexiteit van het protocol of de richtlijn, zichtbaarheid van de resultaten bij toepassen van het protocol of de richtlijn en de mogelijkheid tot het uittesten van het protocol of de richtlijn. Gebrek aan een kwaliteitsvol protocol is een belemmerende factor (Clarcke et al., 2005). Echter een kwaliteitsvol protocol is geen garantie dat de zorgverleners het protocol ook effectief zullen toepassen (Clarcke et al., 2005). De meest onderzochte factor in verband met de implementatie van een richtlijn, is de complexiteit van het protocol of richtlijn (Francke et al., 2008). Hoe beter het protocol of de richtlijn te begrijpen is, hoe gemakkelijker deze uit te proberen is. Dit verhoogt de kans op een geslaagde implementatie. 1.3.2. Factoren eigen aan de organisatorische context In deze masterproef wordt de term organisatorische context gebruikt om te verwijzen naar de cultuur, beleidskeuzes en leiderschapstijl van het management en naar de infrastructuur van de gezondheidsinstelling waar de implementatie gebeurt. In de verpleegkundige praktijk is weinig onderzoek gebeurd naar de invloed van de organisatorische context op de implementatie van protocollen. Dit wordt bevestigd door Marchionni en Ritchie (2007) met hun onderzoek naar beïnvloedende factoren op de implementatie van best practice richtlijnen. Wanneer een organisatie cultuur gericht is op leren, wordt dit gekoppeld aan succesvol implementeren (Marchionni en Ritchie, 2007). Organisaties die snel en gemakkelijk
12
vernieuwing opnemen, hebben in de meeste gevallen een cultuur van creativiteit, vernieuwen, een relatief horizontale hiërarchie en een sterk leiderschap toegewijd tot de verandering (Sanson-Fischer, 2004). Het kan daarom belemmerend werken dat de gezondheidszorg zich vaak sterk hiërarchisch organiseert met verschillende hiërarchische structuren per professionele groep. Het systeem is vaak bureaucratisch en heeft sociale normen die snelle verandering tegenwerken (Sanson-fischer, 2004). Ploeg et al. (2007) beschrijven dat veranderingen op organisatorisch vlak zoals personeelsverloop, verandering van zorgprocessen en structurele veranderingen op een afdeling, belemmerend kunnen werken op het implementatieproces. Wanneer binnen op de afdeling verhoogde druk is door deze veranderingen, roept de extra vraag om een richtlijn te implementeren soms weerstand op (Ploeg et al., 2007). Weerstand van het team tegen verandering gaat vaak samen met een reactie op andere organisatorische belemmerende factoren zoals hoge werkdruk, hoog personeelsverloop en onstabiliteit binnen de organisatie (Ploeg et al., 2007). In de literatuur is men het er over eens dat beperkingen in materiaal, hoge werkdruk, te kort aan personeel, te veel veranderingen of onstabiliteit binnen de organisatie een negatieve invloed hebben op de implementatie van richtlijnen (Damschroder et al., 2009; Davies et al., 2008; Francke et al., 2008; Grol en Wensing, 2004; Ploeg et al., 2007; Sachs, 2006). Om tot duurzame verandering in de verpleegkundige praktijk te komen moet er inzicht zijn in de cultuur van de gezondheidsinstelling (Marchionni en Ritchie, 2007; Rycroft-Malone et al., 2004). Bovendien verschilt de invloed en het belang van belemmerende factoren van instelling tot instelling (Francke et al., 2008). Gebrek aan ondersteuning van het management belemmert de implementatie van protocol en richtlijnen. De ondersteuning kan gaan van educatie tot aangepast materiaal of hulpmiddelen aanbieden of tot actieve betrokkenheid van de leidinggevende in het implementatieproces (Sachs, 2006). Er moet rekening worden gehouden met het feit dat zorgverleners geconfronteerd worden met heel wat onzekerheden op de afdeling. De verschillende bronnen van deze onzekerheid zijn fluctuaties in patiëntenpopulatie, in zorgbehoefte en gebrek aan controle over de
13
zorg (Scott et al., 2008). 1.3.3. Factoren eigen aan sociale context Nauw verwant aan de organisatorisch context is de sociale context. De sociale context is een ruim concept waar geen sluitende definitie voor te vinden is in de literatuur (Damschroder et al., 2009). In deze paper wordt de term sociale context gebruikt om te verwijzen naar de sociale omgeving op afdelingsniveau. Hierbij wordt gekeken naar de sociale interacties tussen het team, de hoofdverpleegkundige en de referentieverpleegkundige, en de invloed hiervan op het implementatieproces. De sociale context is een belangrijke factor bij implementatie (Damschroder et al., 2009; Rycroft-Malone et al., 2004). Opeenvolgend worden volgende aspecten binnen de sociale context beschreven: de rol van de directe leidinggevende/ hoofdverpleegkundige, de invloed van de referentieverpleegkundige en het functioneren van het team. 1.3.3.1. Rol van de directe leidinggevende/hoofdverpleegkundige Leiders kunnen een zeer grote invloed uitoefenen op veranderingen in de praktijk of op de implementatie van een protocol (ZonMw, 2009). De leiderschapstijl waarmee de hoofdverpleegkundige zijn/haar team leidt en begeleidt is een beïnvloedende factor op de mate van toepassen van richtlijnen en protocollen (Grol en Wensing, 2004; Grol et al., 2007). Gebrek aan effectief leiderschap is een belemmerende factor (Macphee, 2007; Marchionni en Ritchie, 2007). In de literatuur worden een aantal kwaliteiten naar voor geschoven van een effectieve leider. Effectieve leiders beschikken over de kwaliteiten om onzekerheden binnen het team te reduceren. Ze zijn in staat om blokkades voor veranderingen, zoals apathie en lage moraal, om te buigen en weg te werken (Macphee, 2007). Ook vertrouwen is één van de belangrijke componenten voor effectief leiderschap. Indien de mogelijkheid zich stelt om discussie te voeren tussen het team en de leider, creëert dit een veilig gevoel onder de teamleden. Mensen voelen zich veiliger bij verandering als ze de kans krijgen tot dialoog en deelnemen in het nemen van beslissingen (MacPhee, 2007). Wanneer de hoofdverpleegkundige beperkte
14
ondersteuning biedt aan het team, heeft dit een negatieve invloed op de implementatie (Franke et al., 2008; Grol et al., 2007; Ring et al., 2005). In de literatuur worden ook de transactionele en de transformele leiderschapstijl beschreven. Beide termen zijn gangbaar in de management literatuur en vinden recent hun ingang in de verpleegkundige publicaties (Marchionni en Ritchie, 2007). Transactioneel leiderschap richt zich op taken en dwingt gezag af door straffen en beloningen. Transformele leiders definiëren visie en waarden, streven naar cohesie tussen de werknemers, ijveren voor een betekenisvolle werkomgeving en streven naar kwaliteitsverbetering. Naast de leiderschapsstijl zijn kennis en interesse van de hoofdverpleegkundige van cruciaal belang. Gebrek aan kennis of interesse bij de hoofdverpleegkundige is een belemmerende factor (Grol et al., 2007). 1.3.3.2. Functioneren van het team Als sociale context kunnen de groepsprocessen en de onderlinge beïnvloeding binnen teams bekeken worden, zoals de houding en het gedrag van collega’s, hun interesse in de vernieuwing en de bereidheid om daaraan bij te dragen. Teamwerk is essentieel in de zorgverlening (Leggat, 2007). Alhoewel het belang van goed functionerende teams binnen een organisatie al heel lang bekend is, heeft deze visie pas recent belangstelling gekregen binnen de gezondheidszorg (Grol et al., 2007). Het succes van een team berust op de mate waarin men een duidelijk gemeenschappelijk doel nastreeft. Effectieve teams richten zich op het zorgproces, verdelen taken en rollen op een heldere wijze (Grol et al., 2007). Ze leiden nieuwe zorgverleners op om die rollen goed te kunnen vervullen. Binnen de effectieve teams worden duidelijke structuren voor overleg en informatie-uitwisseling ontwikkeld (Grol et al., 2007). Wanneer teamleden dezelfde waarden ervaren, vergroot dit het vertrouwen in elkaar (MacPhee, 2007). Belemmeringen om tot verandering van routines te komen binnen het team, kunnen te maken hebben met afwezigheid van onderlinge controle en feedback op elkaars handelen (Grol et al., 2007). Naast het functioneren van het team, hebben de heersende normen
15
over het toe te passen protocol binnen het team, een invloed op de implementatie ervan. Zorgverleners stemmen hun gedrag af op de heersende groepsnormen (Peters et al., 2003). Een negatieve attitude binnen het team ten opzichte van het protocol, is een duidelijke belemmerende factor om tot succesvolle implementatie te komen (Ploeg et al., 2007). Weerstand van het team tegen verandering gaat vaak samen met een reactie op andere organisatorische belemmerende factoren zoals hoge werkdruk hoog personeelsverloop en onstabiliteit binnen de organisatie (Ploeg et al., 2007). 1.3.3.3. Aanwezigheid van referentieverpleegkundige Om meer zicht te krijgen op de invloed van de referentieverpleegkundige, is gebruik gemaakt van de zoektermen “opinion leader” OR “champion”. Een referentieverpleegkundige verdiept zich in bepaalde deelaspecten van de zorg, in deze situatie decubitus en decubituspreventie. In sommige gevallen kan de referentieverpleegkundige ook als consulent of trainer benoemd worden. De referentieverpleegkundige kan optreden als lokale opinieleider op de afdeling. Een lokale opinieleider is iemand die door de collega’s wordt geraadpleegd voor advies en optreedt als rolmodel (Damschroder et al 2009). Een champion kan iemand zijn met klinische expertise die de implementatie van het protocol op zich neemt en de groep stimuleert om dit te doen (Ploeg et al., 2007). Gebrek aan een referentieverpleegkundige, lokale opninieleider of champion is een belemmerende factor (Ploeg et al., 2007; Ring et al., 2005). 1.3.4 Factoren eigen aan de zorgverlener Belemmerende factoren eigen aan de zorgverlener zijn alle factoren die de verpleeg- en zorgkundigen ervan weerhouden om tot gewenst gedrag te komen. Bij onderzoek naar implementatie van de richtlijnen blijkt in de meeste gevallen (huis)artsen de belangrijkste doelgroep te zijn. Veel literatuuroverzichten rapporteren de doelgroep van de richtlijn niet, noch wordt beschreven of het over implementatie bij één beroepsgroep gaat of implementatie van multidisciplinaire richtlijnen (Francke et al, 2008). Uit enkele studies komt eveneens naar voor dat verpleegkundigen
16
belang hechten aan hun eigen opgebouwde expertise in het werkveld. Wanneer onderzoeksresultaten afwijken van hun eigen overtuigingen is de kans groter dat deze niet geloofd worden, wat implementatie bemoeilijkt (Rycroft-Malone et al., 2004; Sitzia, 2001). Om bij de zorgverlener tot gewenst gedrag te komen is er steeds meer aandacht voor verschillende theorieën (Grol et al., 2007, Grol en Wensing, 2005). Enkele voorbeelden van deze theorieën zijn: het model “Diffusion of Innovation” van Rogers (1983) en de “Theory of Planned Behavior” van Azjen en Fisbein (1991). Eveneens wordt er gesteld dat attitude een belangrijke factor is waarbij dan een positieve attitude tegenover preventie van decubitus noodzakelijk is om tot goede preventie te komen in de praktijk (Moore, 2004). Grol et al. (2007) beschrijven volgende belemmerende factoren eigen aan de zorgverlener: niet op de hoogte zijn van het protocol, gebrek aan kennis, een negatieve attitude, gebrek aan motivatie tot veranderen, vasthouden aan gedragsmatige routine. In het literatuuroverzicht van Sachs (2006) gericht op implementatie van verpleegkundige richtlijnen in de praktijk, wordt beschreven dat gebrek aan motivatie een negatieve invloed heeft op de implementatie. Uit onderzoek van Moore et al. (2004) blijkt dat indien de kennis aanwezig is dit nog geen garantie is om ook effectief de juiste preventieve maatregelen te nemen. 1.3.5. Factoren eigen aan de patiënt Kenmerken en voorkeuren van patiënten en familie hebben een invloed op de motivatie van de zorgverlener om een protocol toe te passen (Ploeg et al., 2007). Patiënten hebben bepaalde prioriteiten ten aanzien van zorg en preventie, en die voorkeuren kunnen afwijken van de voorkeuren van de zorgverlener (Grol et al., 2007). Wanneer patiënten weerstand bieden tegen het protocol, heeft dit een negatieve invloed op het toepassen van het protocol (Canaba et al., 2003). Het effect van meningen van patiënten op implementatie kan deels verklaard worden door de interpretatie van deze meningen door de zorgverlener (Grol et al. 2007). Zo kunnen de behoefte van de zorgverlener om aardig gevonden te worden en de behoefte van de zorgverlener om conflicten met de patiënt te vermijden in de weg staan om adequate preventie of zorg toe te passen (Grol et al. 2007).
17
1.3.6. Factoren eigen aan de maatschappelijke context Beloningen en financiële prikkels kunnen invloed hebben op het handelen van individuen en organisaties (Grol, 2007). De aandacht van de overheid voor een aspect binnen de gezondheidszorg kan een bevorderende factor zijn. Dit kan met campagnes of studies (Grol et al., 2007). Er wordt hierop niet verder ingegaan, omdat verpleegkundigen moeilijk te bevragen zijn over de invloed van maatschappelijke kenmerken op implementatie. 1.3.7. Factoren eigen aan de implementatiestrategieën Meerdere auteurs geven aan dat de implementatie best op een gestructureerde manier verloopt (Davies et al. 2008; Franke et al., 2007; Grol et al., 2007). Gebrek aan inzicht in de effectiviteit van implementatiestrategieën en de afwezigheid van een gestructureerd implementatieproces zijn belemmeringen om tot verandering in de praktijk te komen (Grol et al., 2007). Een strategie op maat helpt voorkomen dat er met overbodige en kostbare activiteiten lukraak aan de slag gegaan wordt en dit zonder het gewenste resultaat. De strategie moet nauwkeurig zijn afgestemd op de specifieke doelgroep, de knelpunten en behoeften (Grol et al., 2007). Davies et al. (2008) zien dat gecombineerde strategieën tot verbetering van de praktijk kan leiden. Er bestaat geen significante relatie tussen het aantal gebruikte strategieën en de gemeten effecten bij het implementeren van richtlijnen (Grimshaw et al., 2004). Toch is het aannemelijk dat gecombineerde interventies effectiever zijn dan enkelvoudige interventies, omdat zo meer knelpunten voor verandering weggenomen worden (Davies et al., 2008; Grol et al. 2007). Tooher et al. (2003) concluderen dat hoe breder en gevarieerder de strategieën zijn om een protocol van decubituspreventie te implementeren hoe meer effectief hun effect lijkt op lange termijn. Verder wordt vastgesteld dat gebrek aan educatie een belemmerende factor is (Grol et al., 2007). Hierbij geven Ploeg et al. (2007) aan dat educatie in kleine groepen een belangrijk element is tot succesvol implementeren. Wanneer de eindgebruiker van het protocol niet betrokken wordt tijdens het ontwikkelen ervan, verkleint dit de kans op een succesvolle implementatie (Davies, 1994; AGREE, 2010; Sachs, 2006). Door het betrekken van verpleegkundigen zal het protocol
18
beter aansluiten bij de behoeften en de ervaren problemen op de afdeling (Grol, 2007). Wanneer de verpleegkundigen niet betrokken worden of geen inspraak krijgen bij het ontwikkelen van het protocol kan dit als een belemmerende factor beschouwd worden. Hierbij wordt ook het belang van feedback beschreven (Grimshaw et al., 2004; Grol et al., 2007). Feedback is het teruggeven van informatie over het eigen handelen. Dat kan aan een zorgverlener zijn, maar ook aan een afdeling of een instelling. Het doel is het inzicht vergroten in het eigen handelen, wat mensen prikkelt om hun handelen te wijzigen. Wanneer de zorgverlener geen feedback over eigen handelen krijgt, zal dit de kans om tot de gewenste zorg te komen verkleinen.
1.4. Belemmerende factoren bij decubituspreventie Dit deel van de literatuurstudie focust op studies die handelen over belemmerende factoren bij decubituspreventie. Voor dit literatuuroverzicht zijn de databanken Web of Science, Pubmed, the Cochrane Database en Google Scholar geraadpleegd. Er is hierbij gebruik gemaakt van de zoektermen “pressure ulcer”, “prevention”, “implementation” en “barrier” en van de sneeuwbalmethode. Artikels van januari 1999 tot december 2009 zijn geïncludeerd. Na een grondige selectie op basis van titel en abstract, zijn er 13 relevante artikels weerhouden. Zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek werd opgenomen in dit overzicht. Artikels die niet gratis beschikbaar waren via de databanken van Universiteit Gent werden niet geïncludeerd. Hieronder worden de belemmerende factoren besproken volgens de categorieën: factoren eigen aan het protocol en risico-inschatting, factoren eigen aan de zorgverlener, factoren eigen aan de organisatorische context, factoren eigen aan de sociale context en factoren eigen aan de implementatiestrategie. Uit de literatuurstudie blijkt dat een decubituspreventieprotocol niet altijd aanwezig is, soms verouderd is en vaak niet goed onderbouwd is (Buss, 2004; Halfens et al., 2003; Wipke-Devis et al, 2004). Opvolging van het protocol varieert sterk van instelling tot instelling (Sabila et al., 2004; Buss et al., 2004). Sabila et al. (2003) stellen vast
19
dat het correct opvolgen van het protocol in instellingen varieert van 29 tot 51 procent. Uit kwantitatief onderzoek blijkt dat sommige zorgverleners het gebruik van een preventieprotocol niet nodig vinden in de dagelijkse praktijk (Buss et al., 2004). In sommige gevallen is de zorgverlener niet eens op de hoogte van de aanwezigheid van een protocol (Buss et al., 2004). Een volgende belemmerende factor tot adequate decubituspreventie is gebrek aan accurate risico-inschatting (Wipke-Devis et al., 2004). Zorgverleners bepalen de risicogroep niet op systematische wijze en vaak niet frequent genoeg (David, 2001). Ook hebben zij onvoldoende inzicht in de mogelijke risicofactoren voor decubitus (Wipke-Devis et al., 2004). Over het toepassen van de huidinspectie lopen de meningen in de literatuur uiteen. Binnen retrospectieve studies wordt gezien dat huidinspectie op roodheid het meest geïmplementeerd is (Gunningberg et al., 2001; Sabila et al., 2003). Binnen een think aloud studie stellen Funkesson et al. (2007) dat slechts enkele zorgverleners het belang van continue huidinspectie inzien. Bij factoren van de individuele zorgverlener zien Moore et al. (2004) dat gebrek aan educatie en training door de zorgverlener zelden als belemmerende factor ervaren wordt (Moore et al., 2004). Ondanks deze laatste bevinding toont onderzoek (Funkesson et al., 2007; Gerrish et al., 1999; Gunningberg et al., 2001; Wipke-Devis et al., 2004; O’Hare, 2008) aan dat kennistekort wel degelijk een belemmerende factor is bij decubituspreventie en dat er nood is aan educatie. Men kan uit dit laatste besluiten dat kennistekort aanwezig is, maar dat de zorgverlener dit eigen kennistekort niet als belemmerende factor percipieert of in voldoende mate herkent. Kennistekort situeert zich op meerdere gebieden: inzicht in risicofactoren (Gunningberg et al., 2001; Wipke-Devis et al., 2004; Wurster, 2007), adequate risico-inschatting (David, 2001; Gunningberg et al., 2001; Wurster, 2007), inzicht in prevalentie van decubitus (Buss et al., 2004; Halfens et al., 2001; Moore et al., 2004) en inzicht in het protocol en adequate preventie (Buss et al., 2004). Naast dit kennistekort steunen de zorgverleners hun handelingen bovendien meer op de basiskennis uit de opleiding, op traditie en routine dan op de meest recente inzichten in verband met decubituspreventie (Buss et al., 2003; Funkesson et al., 2007;
20
Vlaeminck, 2002). Een positieve attitude ten opzichte van decubituspreventie is noodzakelijk maar geen garantie dat er adequate preventie toegepast wordt (Moore et al., 2004). Decubituspreventie is de verantwoordelijkheid van de individuele zorgverlener. Toch spelen belemmerende factoren eigen aan de organisatorische context een rol. Vanuit het management moet een professionele omgeving ontwikkeld worden met effectief leiderschap en betrokkenheid (Clarcke et al., 2005). Onderzoek van Halfens et al. (2001) en Buss et al. (2004) toont aan dat ondersteuning door de organisatie en het management een belangrijke factor is tot het succesvol implementeren van een preventieprotocol. Er moeten voldoende middelen ter beschikking gesteld worden in termen van materiaal, personeel en ondersteuning (Gerrish et al., 1999), zoals aanbieden van extra educatie en per afdeling een referentieverpleegkundige decubitus aanstellen (Halfens et al., 2001). Gebrek aan preventiemateriaal komt slechts in één studie als belemmerende factor naar voor (Gerrish et al., 1999). In het onderzoek van Moore et al. (2004) naar de gepercipieerde belemmerende factoren bij decubituspreventie van de zorgverlener komt naar voor dat een grote groep zorgverleners tijdsgebrek en personeelstekort als belangrijkste belemmerende factoren aanduiden. Binnen de factoren eigen aan de sociale context spelen de hoofdverpleegkundigen een cruciale rol in de preventie van decubitus (Wurster, 2007). Zij zijn de personen bij uitstek om hun personeel te betrekken bij het ontwikkelen, plannen, implementeren en evalueren van een protocol. Ook heeft de directe leidinggevende een belangrijke invloed op de perceptie van belemmerende factoren bij de zorgverleners (Litaker et al., 2008). De hoofdverpleegkundige moet betrokkenheid tonen met decubituspreventie (Buss et al., 2004). Gebrek aan controle en feedback door de hoofdverpleegkundige over de toegepaste preventie is een belemmerende factor (Xakellis et al., 2001). Wanneer hoofdverpleegkundigen geen prevalentiecijfers ter beschikking hebben om zich te positioneren binnen en buiten de instelling, wordt dit door hen als een belemmerende factor ervaren (Buss et al., 2004, Halfens et al., 2001). Decubituspreventie wordt toegepast door een team. De individuele zorgverlener kan geen adequate decubituspreventie toepassen wanneer niet alle leden van het team zich inzetten (Moore et al., 2004). Samenwerking versterkt
21
de motivatie en teamspirit bij de werknemers. Zonder deze motivatie kan er namelijk geen gedragswijziging doorgevoerd worden (Buss et al., 2003). Bij belemmerende factoren eigen aan de implementatiestrategie wordt gezien dat de implementatie van een protocol meer is dan het opstellen ervan en het geven van educatie (Buss et al. 2004). Een zuivere top down benadering werkt niet (Gerrish et al., 1999). Gerrisch et al. (1999) stellen vast dat het niet betrekken van zorgverleners en hoofdverpleegkundigen bij het ontwikkelen van de protocollen, de implementatie belemmert. De implementatie moet op een systematische manier gebeuren (Buss et al., 2004). Xakellis et al. (2001) vinden dat de implementatie van een preventieprotocol initieel leidt tot een daling van de incidentie. Echter, in dit onderzoek wordt na twee jaar gezien dat deze verbetering van de klinische outcome niet behouden kan worden.
1.5. Bestaande vragenlijsten In dit deel worden bestaande vragenlijsten besproken die naar voor gekomen zijn in bovenstaande literatuurstudie. 1.5.1. Vragenlijst die op zoek gaat naar belemmerende en bevorderende factoren bij preventieve zorg (Peters et al., 2003) In de literatuur is een Nederlandstalige meetschaal die belemmerende en bevorderende factoren bij preventieve zorg in kaart brengt, gevonden (Peters et al., 2003). De vragenlijst richt zich op algemene preventie in de huisartsenpraktijk. Binnen de lijst van Peters et al. (2003) worden de factoren opgedeeld in vier categorieën: (1) kenmerken van de innovatie, (2) kenmerken van de zorgverlener, (3) kenmerken van de patiënt en (4) kenmerken van de context. De Cronbach’s alpha werd berekend per categorie: kenmerken van de innovatie, α = 0.65; kenmerken van de zorgverlener, α = 0.63; kenmerken van de patiënt, α = 0.68; en kenmerken van de context, α = 0.66. Binnen deze masterproef is de lijst van Peters (2003) één van de bronnen die gebruikt zijn om de belemmerende factoren onder te verdelen in verschillende categorieën. Verder zijn bepaalde factoren overgenomen uit deze vragenlijst. De opgenomen factoren zijn terug
22
te vinden in tabel 7 (bijlage 1). 1.5.2. Barriers Scale (Funk et al., 1991) In heel wat kwantitatief onderzoek naar belemmerende factoren maakt men gebruik van de Barriers Scale van Funk (Fink et al., 2005; Parahoo et al., 2001; Glacken et al., 2004). De Barriers Scale bestaat uit 29 items en bespreekt de kloof tussen op wetenschap gebaseerde informatie en de toepassing van die informatie in de verpleegkundige praktijk. De 29 items worden opgedeeld in 4 categorieën: (1) karakteristieken van de doelgroep (adopter), (2) karakteristieken van de organisatie, (3) karakteristieken van de innovatie en (4) karakteristieken van de communicatie. De Barriers Scale is niet gebruikt als basis voor de vragenlijst die peilt naar belemmerende factoren bij decubituspreventie. De Barriers Scale gaat zeer specifiek op zoek naar belemmerende factoren bij gebruik van wetenschappelijk onderzoek (“research utilization”) door verpleegkundigen. Belemmerende factoren bij het lezen, begrijpen en gebruiken van wetenschappelijke literatuur in de verpleegkundige praktijk verschillen van belemmerende factoren bij het toepassen van een protocol. Verder houdt de Barriers Scale geen rekening met belemmerende factoren eigen aan de patiënt. Het toepassen van een preventief protocol binnen een instelling houdt heel wat specifieke belemmerende factoren in die niet aan bod komen in de Barrier Scale. De vragenlijst is in overleg met de promotor niet gebruikt als basis.
23
HOOFDSTUK 2: INTERVIEWS In dit tweede hoofdstuk worden belemmerende factoren geïnventariseerd via interviews. Cheater et al. (2008) geven aan dat een face-to-face interview met de betrokken zorgverleners een valide manier is om belemmerende factoren te identificeren. In een eerste deel wordt de methodologie besproken. In een tweede deel komen de verschillende belemmerende factoren aan bod.
2.1. Methodologie 2.1.1. Steekproef Er is gekozen voor een doelgerichte steekproeftrekking (purposive sample). Bij de keuze van de participanten wordt rekening gehouden met variatie. De participanten worden geselecteerd uit drie verschillende instellingen waar een preventief decubitus protocol aanwezig is: twee private instellingen waarvan één tijdens organisatorische verandering en één overheidsinstelling (OCMW ziekenhuis). Dit heeft tot doel om diversiteit in organisatiecultuur te bekomen. Om een zo ruim mogelijk beeld te krijgen op alle mogelijke belemmerende factoren, wordt het perspectief van participanten met verschillende betrokkenheid ten opzichte van decubituspreventie bevraagd. Er worden (1) experten op gebied van decubitus en decubituspreventie bevraagd, (2) hoofdverpleegkundigen, (3) een staffunctionaris met verantwoordelijkheid voor implementatie van preventieprotocol en (4) een basisverpleegkundige. In totaal worden vijf participanten geïnterviewd. De participanten worden gekozen op basis van kennis en betrokkenheid met het onderwerp. 2.1.2. Data collectie Er wordt gebruik gemaakt van semi- gestructureerde interviews. Ze worden afgenomen van maart 2009 tot september 2009. Er wordt volledige anonimiteit verzekerd aan de participant. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van dubbel geformuleerde vragen en normalisering tijdens de interviews om een sociaal on-wenselijk
24
antwoord mogelijk te maken (Grypdonck, 2008). De participant wordt aangemoedigd om vrijuit over het onderwerp te spreken. De gesprekken handelen over de perceptie van de participant over de belemmerende factoren bij het toepassen van decubituspreventie. De interviewleidraad (bijlage 2) wordt op basis van het literatuuronderzoek en op basis van overleg met een tweede onderzoeker (copromotor) opgesteld. Het eerste interview gebeurt op basis van vier open vragen. Belemmerende factoren die reeds uit de literatuur geïnventariseerd zijn, worden na de open vragen voorgelegd aan de participanten. De participant wordt naar zijn/haar mening gevraagd over deze factoren. De opzet van de interviews is het inventariseren van beïnvloedende factoren. Het onderzoek heeft niet tot doel om op zoek te gaan naar interpretatie van verschijnselen, gebeurtenissen of belevingen. Een interview duurt gemiddeld één uur. In overleg met de promotor wordt besloten slechts vijf interviews te doen, gezien verwacht wordt dat meer interviews geen bijkomende belemmerende factoren aan het licht zouden brengen. 2.1.3. Data analyse De interviews worden op band opgenomen en getranscribeerd. Alle transcripts worden verschillende malen doorgenomen om het totaalbeeld te vatten. Er is gebruik gemaakt van een iteratief proces van data-analyse en datacollectie. Na elk gesprek wordt het interview gecodeerd en worden de gegevens verwerkt. Op basis hiervan wordt de interviewleidraad voor het volgende interview verfijnd en verdiept. Op basis Content analyse (Elo en Kyngäs, 2008) worden de interviews gecodeerd en onderverdeeld in categorieën. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het programma NVivo 8. De codeboom ordent de belemmerende factoren volgens zeven categorieën: factoren eigen aan het protocol, factoren eigen aan de organisatorische context, factoren eigen aan de zorgverlener, factoren eigen aan de sociale context, factoren eigen aan de patiënt, factoren eigen aan de maatschappelijke context en factoren eigen aan de implementatiestrategie. De keuze voor deze indeling volgens categorieën is gebaseerd op het literatuuroverzicht en wordt besproken in hoofdstuk 1, p 11.
25
2.2. Resultaten Hieronder wordt per categorie besproken welke factoren in de interviews aanbod kwamen met nadruk op de verschillen met de literatuur. Alle mogelijke belemmerende factoren worden opgenomen, onafhankelijk of ze door één of meerdere respondenten genoemd zijn. Uit de interviews komt naar voor dat belemmerende factoren bij decubituspreventie op alle niveaus kunnen spelen. De interviews brengen enkele belemmerende factoren naar voor die niet aan bod kwamen in de literatuurstudie. 2.2.1. Factoren eigen aan het protocol Uit de literatuur blijkt dat het toepassen van het preventieprotocol sterk variëert van instelling tot instelling (Sabila et al., 2003). Uit de gesprekken komt naar voor dat men in de praktijk weinig zicht heeft op de mate van het toepassen van het protocol. Daarnaast blijkt het moeilijk om na te gaan hoeveel keer of door wie het protocol ingekeken wordt. Dit gebeurt waarschijnlijk eerder zelden of nooit. Andere mogelijke belemmerende factoren die door de participanten aangegeven worden, zijn: een overvloed aan protocollen om door te nemen, het is niet realistisch of te complex wat het protocol voorschrijft, het protocol is niet duidelijk en overzichtelijk, het protocol is niet up to date en er is niemand die verantwoordelijk is om het up to date te houden. Het protocol niet kunnen raadplegen via intranet is ook een belemmerende factor. In verband met de voorgeschreven risicoschaal bevestigen de interviews wat er in de literatuur beschreven wordt. Er wordt aangegeven dat de risico-inschatting voornamelijk gebeurt op basis van klinische blik en ervaring. Het gebeurt niet op systematische wijze. Participanten geven aan dat de risicoschaal enkel gebruikt wordt wanneer deze verplicht wordt. 2.2.2. Factoren eigen aan de organisatorische context Volgende belemmerende factoren eigen aan de organisatorische context worden hieronder besproken: tijdsgebrek, beperking in personeel, het gebrek aan een duidelijk decubitusbeleid en gebrek aan materiaal.
26
Tijdsgebrek is zowel in de literatuur (Moore et al., 2004) als in de interviews een wederkerende belemmerende factor. Participanten geven aan dat er tijdsgebrek is om registratieformulieren in te vullen, om bijscholing bij te wonen en om wisselhouding op voorgeschreven tijdstippen te geven. Verder wordt aangehaald dat tijdsgebrek om dienstvergaderingen te organiseren en bij te wonen een belemmering is, omdat dit gezien wordt als een kanaal om het team te informeren in verband met decubituspreventie. Participanten beschrijven dat tijdsgebrek en hoge werkdruk ten koste gaat van kwaliteit en dus in sommige gevallen ook ten koste van de voorgeschreven decubituspreventie. In de literatuur wordt aangehaald dat gebrek aan personeel een belemmerende factor is om adequate decubituspreventie toe te passen (Gerrish et al., 1999; Moore et al., 2004). In de interviews worden verschillende oorzaken van personeelsgebrek besproken. Naast het gebrek in aantal wordt het gebrek aan voldoende hoog opgeleide zorgverleners als belemmerende factor ervaren. Deze belemmerende factor wordt niet gerapporteerd in de literatuur. De referentieverpleegkundige decubitus die de afdeling verlaat, wordt als een verlies ervaren, geven de respondenten aan. Door personeelsverloop gaat kennis verloren. Veel nieuwe werknemers op korte periode of interim zorgverleners worden als belemmerend ervaren. In verband met een decubitusbeleid worden geen belemmerende factoren gerapporteerd in de literatuur. Uit de literatuur blijkt wel dat ondersteuning van het management een belangrijke factor is in het succesvol implementeren (Halfens et al., 2001; Buss et al., 2004). In de gesprekken komt naar voor dat de hoofdverpleegkundigen het ontbreken van een duidelijk decubitusbeleid binnen de instelling als belemmerende factor ervaren. De afwezigheid van een werkgroep, die zich richt op decubituspreventie en opvolgen van de prevalentiecijfers, is een belemmering. Wanneer hoofdverpleegkundigen niet op de hoogte gebracht worden van deze cijfers, ervaren zij dat als een duidelijk gemis. Hoofdverpleegkundigen willen hun afdeling kunnen positioneren ten opzichte van andere afdelingen om zo inzicht te krijgen in hun
27
preventiebeleid. Hoofdverpleegkundigen percipiëren het wegvallen van decubitusprevalentieregistratie, door het management opgelegd, als belemmerende factor. Wanneer, door organisatorische omstandigheden, een duidelijk aanspreekpunt voor decubituspreventie wegvalt en op instellingsniveau geen expliciete aandacht gegeven wordt aan decubitus, ervaren hoofdverpleegkundigen dit als een belemmerende factor. Er wordt aangegeven dat dit het beleid op de afdelingen bemoeilijkt. Ook wordt het belang van voldoende stabiliteit binnen de organisatie gerapporteerd. Organisatorische veranderingen, zoals een fusie, kunnen belemmerend werken. Met betrekking tot gebrek aan materiaal worden de volgende drie items aangehaald: gebrek aan luchtkussens, gebrek aan relaxzetels en gebrek aan kussens om zwevende hielen toe te passen. De participanten zijn van mening dat er een direct verband is tussen het gebrek aan preventiemateriaal en een stijgend aantal decubitusletsels. 2.2.3. Factoren eigen aan de sociale context Als belemmerende factoren eigen aan de sociale context worden de invloed van het team, de invloed van de directe leidinggevende en de invloed van de referentieverpleegkundige besproken. Deze belemmerende factoren richten zich vooral op de invloed van de relaties tussen individuen en het team. In de literatuur wordt het belang van motivatie van het team ten opzichte van decubituspreventie aangetoond (Buss et al., 2003; Simpson et al., 2007). Ook in de interviews wordt aangehaald dat de ondersteuning en de motivatie van het hele team nodig is om adequate decubituspreventie te geven. Toch is het moeilijk om meer inzicht te krijgen in welke processen binnen het team belemmerend werken. Als bevorderende factor wordt harmonie binnen het team aangehaald. Ook de mogelijkheid tot communicatie over het risico op decubitus en de toegepaste preventie per patiënt via verschillende kanalen heeft een positieve invloed. Gegeven voorbeelden van deze kanalen die goed werken zijn het overdrachtsblad, de overdracht en overleg tijdens de zorg. Rapporteren in de fiche wordt niet als een bevorderende factor ervaren om tot adequate preventie te komen.
28
Hoofdverpleegkundigen spelen een cruciale rol in de preventie van decubitus (Wurster, 2007). In de literatuur wordt deze ondersteuning niet gespecificeerd. Uit de interviews komen aandachtspunten en beleidskeuzes naar voor die een invloed kunnen hebben op de toegepaste preventie. Participanten geven aan dat de hoofdverpleegkundigen verantwoordelijk zijn voor de continue aandacht voor preventie en de registratie van de prevalentiecijfers, wanneer dit niet gebeurt, wordt dit gezien als een belemmerende factor. Van de hoofdverpleegkundigen wordt verwacht dat zij de invoering en de opvolging van het protocol bewaken. Gebrek aan controle op de toegepaste preventie of het invullen van de risicoschaal worden gezien als belemmerende factoren. Wanneer de hoofdverpleegkundige geen feedback over de prevalentiecijfers doorgeeft aan het team, kan dit belemmerend werken. Participanten geven aan dat het stimuleren van open communicatie, het creëren van overlegmomenten over preventie tijdens overdracht of dienstvergadering en het doorgeven van kennis naar het team, bevorderend werken. Ook wordt gezien dat een positieve houding en ondersteuning door de hoofdverpleegkundige motiverend werkt voor het team. In de gesprekken komt duidelijk naar voor dat het de taak van de hoofdverpleegkundige is om te bewaken of er voldoende en goed preventiemateriaal aanwezig is op de dienst. Deze taak wordt niet in de literatuur beschreven. In de literatuur zijn er geen data over de relatie tussen de hoofdverpleegkundige en de referentieverpleegkundige, noch over het inzetten van een referentieverpleegkundige op de afdeling om tot beter preventie te komen. In de interviews komt naar voor dat te weinig ondersteuning voor de referentieverpleegkundige door de hoofdverpleegkundige een belemmering kan zijn om als referentieverpleegkundige kennis te delen met het team. Gebrek aan interesse, waardering en vertrouwen in de bekwaamheid van de referentieverpleegkundige kunnen belemmerend werken. De participanten geven aan dat de referentieverpleegkundige de nodige ruimte moet krijgen om zijn/haar taak uit te kunnen voeren. Een gemotiveerde en geïnteresseerde referentieverpleegkundige met kennis van zaken, die het team weet te motiveren, wordt gezien als een bevorderende factor. Er wordt aangehaald dat gebrek aan stimulansen voor de extra
29
verantwoordelijkheid en taken die de referentieverpleegkundige draagt, een belemmerende factor kan zijn. 2.2.4. Factoren eigen aan de zorgverlener In de literatuur wordt aangegeven dat zorgverleners het eigen gebrek aan kennis en educatie niet zien als belemmerende factor, toch wordt een kennistekort objectief vastgesteld (Funkesson et al., 2007; Gerrish et al., 1999; Gunningberg et al., 2001; Moore et al., 2004; Wipke-Devis et al, 2004; O’Hare, 2008). In de interviews wordt aangegeven dat hoofdverpleegkundigen ondervinden dat onvoldoende kennis van het protocol, van de risicofactoren en over adequate preventie belemmerende factoren zijn. Ook wordt aangehaald dat een dalend niveau van algemene kennis meer investering vraagt van hoofdverpleegkundigen en andere collega’s. Participanten geven aan dat het teveel aan zorgkundigen ten opzichte van verpleegkundigen binnen het team een belemmerende factor kan zijn. Deze belemmerende factoren worden niet beschreven in de literatuur. In de interviews komen attitudes en overtuigingen van de zorgverlener naar voor die belemmerend kunnen werken. Enkele van deze overtuigingen worden hier opgesomd. Participanten geven aan dat zorgverleners menen dat ze het protocol correct toepassen maar dat ze blijkbaar vaak weten niet wat het protocol exact voorschrijft. Participanten zeggen dat het protocol niet gelezen wordt want daar is geen tijd voor. Participanten geven aan dat zorgverleners positief staan ten opzichte van decubituspreventie maar niet ten opzichte van het protocol. Het protocol is voor studenten of nieuwe collega’s. In de interviews wordt aangehaald dat zorgverleners zich baseren op gewoonten, ervaring en overleg tussen collega’s bij het toepassen van preventie. Participanten hebben de indruk dat verpleeg- en zorgkundigen zorg toedienen belangrijker vinden dan “zitten lezen”. Bepaalde zorgverleners hebben een hekel aan neerschrijven, en vinden rapporteren niet nuttig om meer kwaliteit aan de patiënt te kunnen bieden. In de interviews wordt aangegeven dat de zorgverlener niet de attitude heeft om eigen kennis met betrekking tot decubituspreventie bij te schaven. Participanten geven aan dat decubituspreventie soms vergeten wordt of op de achtergrond schuift
30
door andere prioriteiten. 2.2.5. Factoren eigen aan de patiënt De literatuur vermeldt de invloed van voorkeur en eigenschappen van patiënten en familie op de toegepaste preventie (Moore et al., 2004). Concrete belemmerende factoren zijn er echter niet terug te vinden. Participanten zeggen dat de mening of voorkeur van de patiënt en familie soms een adequate decubituspreventie in de weg staat, doordat wisselhouding geweigerd wordt. Wanneer patiënt en familie niet voldoende geïnformeerd zijn over het belang van de preventie wordt dit als belemmerend ervaren. De participanten geven aan dat hierdoor patiënt en familie soms niet begrijpen waarom voor bepaalde materialen en houdingen gekozen wordt. In de gesprekken worden verschillende patiëntengroepen aangehaald bij wie de decubituspreventie bemoeilijkt wordt: patiënten met ademhalingsmoeilijkheden zitten graag in halfzittende houding, personen met dementie die drie punts- of vijf puntsfixatie nodig hebben, patiënten met een algemene slechte conditie en palliatieve patiënten. 2.2.6. Factoren eigen aan de maatschappelijke context Over de invloed van de maatschappelijke context zijn in de literatuur geen data beschikbaar. In de interviews worden slechts bevorderende factoren aangehaald. Namelijk dat decubitus herhaaldelijk onder de aandacht gebracht wordt door de overheid. Een participant vermeldt dat dit gebeurt door middel van projecten rond kwaliteitscontrole, patiëntenveiligheid, opstellen van de Belgische richtlijnen en de nationale registratie van decubitusprevalentie. 2.2.7. Factoren eigen aan de implementatiestrategie Zowel in de literatuur (Gerrish et al., 1999) als in de gesprekken komt het belang van het betrekken van de verpleegkundigen op de werkvloer bij het ontwikkelen en implementeren van het preventieprotocol. De verpleegkundigen op de werkvloer te weinig betrekken, is een belemmerende factor. Participanten geven aan dat de verpleegkundigen laten meewerken in workshops rond decubituspreventie met bijvoorbeeld drukmetingen, bevorderend kan werken. Participanten geven aan dat te weinig aandacht vestigen op
31
decubituspreventie een belemmering kan zijn. De aandacht vestigen op het belang van decubituspreventie kan via verschillende kanalen: gebruik van een poster, regelmatige prevalentiemetingen, feedback van de prevalentiecijfers naar de afdelingen en het inzetten van referentieverpleegkundige.
2.3. Verwerking belemmerende factoren uit literatuur en interviews In dit deel wordt beschreven hoe de belemmerende factoren uit de literatuur en interviews gebruikt werden bij het opstellen van de vragenlijst. De selectie van de belemmerende factoren gebeurt op basis van wetenschappelijke literatuur en interviews, zoals beschreven in hoofdstuk 1 en in hoofdstuk 2. Alle belemmerende factoren zijn samengebracht in een compleet overzicht. Dit wordt weergegeven in tabel 4 (zie bijlage 1). De tabel bevat 98 factoren. De factoren zijn geordend in zeven categorieën: factoren eigen aan het protocol (12 factoren) , factoren eigen aan de organisatorische context (20 factoren), factoren eigen aan de zorgverlener (18 factoren), factoren eigen aan de sociale context (37 factoren), factoren eigen aan de patiënt (5 factoren), factoren eigen aan de maatschappelijke context (1factor) en factoren eigen aan de implementatiestrategie (5 factoren). De keuze voor deze categorieën gebeurt op basis van de literatuur (hoofdstuk 1, p 1011). Op basis van overleg met de promotor zijn bepaalde factoren samen genomen om het aantal te beperken (kolom 5). Ook wordt ervoor gekozen om bepaalde factoren niet op te nemen in de vragenlijst (kolom 6). Voor elke belemmerende factor (49) is een vraag of stelling geformuleerd. Het formuleren van de vragen en stellingen gebeurt in overleg met een tweede onderzoeker (de promotor). Hierbij is aandacht gegeven aan leesbaarheid, duidelijkheid en validiteit. Zeven factoren zijn als meerkeuzevraag geformuleerd. Voor de resterende 42 belemmerende factoren wordt één positieve en één negatieve stelling geformuleerd. Dit resulteert in 84 stellingen. De stellingen
32
dienen beoordeeld te worden met een vijfpunt Likertschaal. Het antwoord varieert van “sterk eens” tot “sterk oneens”. Er is gekozen om de vragenlijst in drie delen in te delen: (1) algemene gegevens van de verpleegkundige met dertien meerkeuzevragen, (2) kenmerken eigen aan de afdeling/instelling met zes meerkeuzevragen en (3) stellingen die peilen naar belemmerende factoren met 84 stellingen.
33
HOOFDSTUK 3: DELPHI-PROCEDURE 3.1. Methodologie Om de inhoudsvaliditeit van de vragenlijst te verhogen is gebruik gemaakt van een Delphi-procedure. De Delphi-procedure is een methode om tot geschreven reacties te komen van een panel van experten over een bepaald onderwerp. De experten worden anoniem bevraagd in verschillende ronden en geven hun feedback. De feedback wordt na iedere ronde verwerkt en wordt opnieuw voorgelegd aan de experten (Polit en Beck, 2007). In deze masterproef wordt de Delphi-procedure toegepast om op een systematische manier tot inhoudsvaliditeit te komen (Lynn, 1986). De inhoudsvaliditeit wordt nagegaan voor elke belemmerende factor, elke vraag en elke stelling (bijlage 3 en bijlage 4). Er wordt nagegaan of de vragenlijst alle facetten van het concept “belemmerende factoren bij decubituspreventie” dekt en of de items een representatieve afspiegeling zijn van het te bevragen concept. De experten kunnen zich uitspreken over de relevantie van de vragen en de aangeboden belemmerende factoren met bijhorende stellingen. Tevens kunnen er verbetersuggesties of opmerkingen toegevoegd worden. De opmerkingen worden geïntegreerd in een tweede versie van het document. Dit document wordt opnieuw ter goedkeuring voorgelegd aan de experten. In overleg met de promotor is er gekozen voor een Delphi-procedure van twee ronden, gezien verwacht wordt dat na twee ronden reeds een hoge mate van consensus bereikt zal worden. Alle opmerkingen die de leesbaarheid en duidelijkheid van de vraag of stelling verhogen worden opgenomen in de volgende versie van de vragenlijst. Ook aanvullingen die aansluiten bij de doelstellingen van de vragenlijst worden opgenomen. In geval van twijfel wordt de opmerking besproken met een tweede onderzoeker (begeleider). Om de graad van inhoudsvaliditeit te kennen, wordt de Index of Content Validity (CVI) berekend op basis van de scoring van de experten (Lynn, 1986). In de onderstaande tabel (tabel 2) wordt aangegeven welk percentage
34
van de experts het item belangrijk moet vinden opdat het werkelijk valide zou zijn met een zekerheid van 95% (Lynn, 1986). Het percentage moet boven de traplijn liggen. Bij een panel van negen experts moeten dus minimum zeven experts de vraag of stelling een score 2 (mits aanpassing de vraag of stelling opnemen in de definitieve vragenlijst) of score 3 (de vraag of stelling opnemen in definitieve vragenlijst) geven om valide te zijn. Indien bij een panel van negen experts, minder dan zeven experts een vraag of stelling aanvaarden, wordt deze vraag of stelling verwijderd uit de vragenlijst. Tabel 2: Percentage experts nodig voor de inhoudsvalidering van de items (Lynn, 1986, pp. 382-385)
Totaal aantal experten 4 5 6 7 8 9 10
Aantal experten die het item als valide aanvaarden 4 5 6 7 8 9 10 1.00 .80 1.00 .67 .83 1.00 .57 .71 .86 1.00 .50 .68 .75 .88 1.00 .44 .56 .67 .78 .89 1.00 .40 .50 .60 .70 .80 .90 1.00
De kwaliteit van de Delphi-procedure is afhankelijk van de bekwaamheid van de participanten van het expertenpanel (Powell 2003). In deze context is op zoek gegaan naar participanten die voldoen aan één of meerdere van volgende criteria: • klinische expertise op gebied van decubitus en decubituspreventie; • academische expertise op gebied van decubitus en decubituspreventie; • bijzondere bekwaamheid op gebied van ontwikkelen van vragenlijsten met bijzondere kennis van wetenschappelijk onderzoek; • ruime ervaring met implementatie van decubituspreventie protocol en decubitusbeleid.
35
Alle experten zijn Nederlandstalig. Er is gekozen voor een geanonimiseerde Delphi-procedure. Dit voorkomt groepsdruk om overeenstemmende ideeën te verwoorden (Powell, 2003). Twaalf experten werden gecontacteerd per brief (zie bijlage 1). Elf experten werkten mee aan de procedure. Eén expert besloot niet mee te werken door tijdsgebrek. Naar experten die niet binnen de vooropgestelde termijn de feedback terugstuurden, werd een herinneringsmail gestuurd. 3.1.1. Eerste ronde De stellingen worden per mogelijke belemmerende factor gepresenteerd in de vragenlijst. Zo kunnen de experten bepalen of de stellingen effectief naar de bijhorende belemmerende factor peilt. Onder elke vraag of stelling wordt ruimte gelaten om aanpassingen of bedenkingen te maken over grammatica, woordenschat, sociaal wenselijkheid en begrijpbaarheid. In de eerste ronde wordt de vragenlijst voorgelegd aan de experten met de volgende vragen: • Hoort deze vraag/stelling in de vragenlijst? • Is de formulering van de vraag/stelling duidelijk en eenduidig? • Leidt de stelling niet tot een bepaald antwoord, m.a.w. is de vraag/stelling niet suggestief? • Hebt u andere opmerkingen of aanpassingen bij de vraag/stelling? • Zijn er belemmerende factoren die toegevoegd moeten worden? Wanneer de expert geen opmerking geeft op een vraag of stelling, wordt aangenomen dat de expert akkoord is dat de vraag of stelling op deze manier opgenomen wordt in de definitieve vragenlijst. De feedback wordt per vraag of stelling verwerkt. De CVI wordt per vraag of stelling nagegaan (bijlage 3 en bijlage 4). In de eerste ronde is de feedback van elf experten (11/11) ontvangen. 3.1.2. Tweede ronde Aan de hand van opmerkingen uit de eerste ronde wordt de vragenlijst aangepast en opnieuw voorgelegd aan de experten. In de tweede ronde worden de experten gevraagd om te scoren op relevantie: 1: de vraag/stelling is niet relevant ! verwijderen uit de vragenlijst
36
2: de vraag/stelling is relevant mits volgende aanpassing !graag uw opmerking toevoegen 3: de vraag/stelling is relevant !opnemen in de definitieve vragenlijst De CVI wordt per vraag of stelling nagegaan (bijlage 3). In de tweede ronde van de Delphi-procedure is de feedback van negen (9/11) experten ontvangen.
3.2. Resultaten 3.2.1. Eerste ronde In de eerst ronde worden een totaal van 149 opmerkingen gemaakt. De feedback van de experten wordt per onderdeel van de vragenlijst besproken: (1) algemene gegevens van de bevraagde met dertien meerkeuzevragen, (2) kenmerken eigen aan de afdeling/instelling met zes meerkeuzevragen en (3) stellingen die peilen naar belemmerende factoren met 84 stellingen. Als laatste worden algemene opmerkingen besproken die van toepassing zijn op de hele vragenlijst. In het eerste deel van de vragenlijst voldoen twee vragen aan het criterium van Lynn (1986). Deze vragen worden niet opnieuw voorgelegd aan de experten voor de tweede ronde van de Delphiprocedure. Bij 12 van de 13 vragen worden opmerkingen geformuleerd. Eén expert geeft het voorstel om een antwoordoptie “namelijk” toe te voegen zodat vrije tekst of aanvullingen geformuleerd kunnen worden. Deze opmerking is opgenomen in de vragenlijst van de tweede ronde. Bij drie vragen wordt een voorstel gedaan om de antwoordopties van de meerkeuze-antwoorden uit te breiden. Het toevoegen van deze antwoordopties dient tot het verbeteren van de volledigheid en de duidelijkheid. Bij drie vragen worden opmerkingen gemaakt over de schrijfwijze. Bij drie vragen wordt het voorstel gegeven om de antwoordopties van de meerkeuzeantwoorden te vereenvoudigen. Rekening houdend met de opmerkingen van de experten worden ook drie vragen toegevoegd aan dit deel van de vragenlijst. Het eerste deel wordt daarom uitgebreid naar 16 vragen. De toegevoegde
37
vragen zijn geen nieuwe belemmerende factoren maar brengen de kenmerken van de respondent beter in kaart. In het tweede deel van de vragenlijst worden op alle zes vragen opmerkingen gemaakt. Aan de hand van de opmerkingen worden het aantal vragen uitgebreid van zes naar 12. De toegevoegde vragen zijn geen nieuwe belemmerende factoren maar brengen de kenmerken van de afdeling beter in kaart. Binnen het tweede deel van de vragenlijst worden er 27 stellingen ingevoegd. Deze stellingen maakten oorspronkelijk deel uit van het derde deel van de vragenlijst. De ingevoegde stellingen bevragen belemmerende factoren in verband met het protocol, de referentieverpleegkundige en de voorgeschreven risico-schaal. Deze aanpassing is nodig om tegemoet te komen aan het probleem dat bij deze stellingen niet duidelijk was wat de respondenten konden invullen wanneer geen protocol of referentieverpleegkundige aanwezig was op de afdeling. In het derde deel van de vragenlijst voldoen achttien (18/84) stellingen aan het criterium van Lynn (1986). Deze stellingen worden niet opnieuw voorgelegd aan de experten in de vragenlijst voor tweede ronde. Drie (3/84) stellingen worden verwijderd uit de vragenlijst omdat minder dan 80 % van de experten vinden dat de stelling in de definitieve vragenlijst thuishoort. Eén expert formuleert het voorstel om twee belemmerende factoren toe te voegen bij de factoren eigen aan de zorgverlener, namelijk interesse en verantwoordelijkheid voor decubituspreventie. Deze items zijn relevant maar komen uitgebreid aan bod in de reeds bestaande attitude vragenlijst APU (Attitude Towards Pressure Ulcer Tool) (Beekman et al., in press). Bijgevolg worden deze items niet weerhouden. Er worden enkele algemene opmerkingen gemaakt die van toepassing zijn op de hele vragenlijst. Eén expert maakt de opmerking dat de anonimiteit voor de respondent verzekerd moet worden. Aan de vragenlijst voor de piloottest wordt een begeleidende brief toegevoegd waarin dit gebeurt. De respondenten zullen de vragenlijst in een gesloten omslag kunnen indienen. Meerdere experten maken de opmerking dat vragenlijst zeer lang is. Binnen
38
deze context geven bepaalde experten voorstellen tot het weglaten van de positieve of negatieve stellingen bij eenzelfde belemmerende factor. Op dit voorstel wordt niet ingegaan. De Delphi-procedure heeft niet tot doel om de vragenlijst in te korten. Het weglaten van stellingen kan in verder onderzoek op basis van factoranalyse. Na de eerste ronde krijgt de vragenlijst de volgende indeling: (1) algemene gegevens van de bevraagde met 16 meerkeuze vragen, waarvan 14 opnieuw voorgelegd aan de experten (2) kenmerken eigen aan de afdeling/instelling met 12 meerkeuze vragen en 27 stellingen en (3) stellingen die peilen naar belemmerende factoren met 54 stellingen, waarvan 36 opnieuw voorgelegd aan de experten. 3.2.1. Tweede ronde In de tweede ronde wordt een totaal van 67 opmerkingen gemaakt. De feedback van de experten wordt per onderdeel van de vragenlijst besproken. In het eerste deel van de vragenlijst wordt de relevantie van 14 (14/16) vragen aanvaard met een consensus van meer dan 80%. Twee vragen (2/16) zijn reeds aanvaard in de eerste ronde van de Delphi-procedure en zijn niet opnieuw voorgelegd aan de experten. Bij elf vragen worden opmerkingen geformuleerd. Deze opmerkingen handelen over woordkeuze om de leesbaarheid te verhogen. Deze opmerkingen worden in rekening genomen. De aanpassingen worden opgenomen in de vragenlijst voor de piloottest. Eén expert geeft het voorstel om bij drie meerkeuzevragen de antwoordopties aan te vullen met de vraag “waarom”. Hiermee wenst de expert meer duiding en meer informatie te krijgen bij het antwoord. Deze opmerking wordt niet in rekening genomen omdat deze extra informatie niet aansluit bij de doelstelling van de vragenlijst. In het tweede deel van de vragenlijst voldoen alle 12 (12/12) vragen en alle 27 stellingen aan het criterium van Lynn (1986). Op tien van de 12 vragen en op zes van de 27 stellingen worden opmerkingen geformuleerd. De opmerkingen gaan over aanpassingen van woorden en toevoegen van definities om de duidelijkheid te verhogen. Deze opmerkingen worden in weerhouden.
39
In het derde deel voldoen 36 (36/54) stellingen aan het criterium van Lynn (1986). Achtien (18/54) stellingen zijn reeds aanvaard in de eerste ronde en zijn niet opnieuw voorgelegd aan de experten. Bij twaalf (12/54) stellingen worden opmerkingen geformuleerd over woordkeuze en zinsconstructie. Deze opmerkingen worden in rekening genomen. Op de opmerking om een positieve of negatieve stellinge bij eenzelfde belemmerende factor weg te laten, wordt niet ingegaan. De verwijderde stellingen uit de eerste ronde van de Delphi-procedure worden opnieuw voorgelegd aan de experten met de expliciete vraag of deze stellingen definitief verwijderd mogen worden. Bij deze drie verwijderde stellingen gaan zeven (7/9) experten akkoord dat de stellingen verwijderd blijven. Aan de hand van deze feedback van de tweede ronde van de Delphi-procedure wordt de vragenlijst voor de piloottest opgemaakt.
3.3. Index of Content Validity (CVI) Voor elke ronde werden de gegevens per vraag en stelling verwerkt in tabel 5 en tabel 6 (zie bijlage 3 en bijlage 4). Deze tabellen geven de scoring van de experten weer. Het aantal experten die een vraag of stelling niet relevant vindt en deze wenst te verwijderen uit de vragenlijst, wordt weergegeven in kolom 1 “niet relevant”. Het aantal experten met opmerkingen worden per vraag of stelling weergegeven in kolom 2 “opmerkingen”. Het aantal experten die geen opmerking of aanvulling maken, worden weer gegeven in kolom 3 “relevant/geen opmerkingen”. Per vraag of stelling wordt nagegaan of de CVI voldoet aan het criterium van Lynn (1986).
40
HOOFDSTUK 4: PILOOTTEST Op basis van de gegevens uit de Delphi-procedure wordt de vragenlijst voor de piloottest opgemaakt. De volgorde van de meerkeuzevragen wordt behouden. De stellingen worden eerst gerandomiseerd voor ze worden opgenomen in de vragenlijst voor de piloottest. In de piloottest worden de begrijpbaarheid, leesbaarheid en eenduidigheid van de vragen en stellingen nagegaan.
4.1. Methodologie 4.1.1. Steekproef In totaal worden 20 verpleeg- en zorgkundigen van een afdeling interne geneeskunde en een afdeling geriatrie bevraagd binnen een algemeen ziekenhuis. De keuze voor de steekproef gebeurt op basis van de aanwezigheid van een preventieprotocol op de afdelingen, de aanwezigheid van een patiëntenpopulatie met risico op decubitus op de afdeling en de toegankelijkheid van de steekproef. 4.1.2. Data collectie en analyse Bij de afname van de eerste vragenlijsten wordt gebruik gemaakt van een variant van de think aloud methode. Met deze methode komt men tot inzicht in de besluitvorming en het onderliggend denkproces in de natuurlijke omgeving (Fonteyne et al., 2010; Polit en Beck, 2007). Binnen dit onderzoek wordt aan de verpleegkundigen gevraagd om bij het invullen van de vragenlijst het denkproces en de besluitvorming luidop te doen. Dit gebeurt individueel in een rustige omgeving die het luidop denken gemakkelijker maakt (Fonteyne et al., 2010). De interventie van de onderzoeker wordt tot een minimum beperkt om het denkproces niet te verstoren (Fonteyne et al., 2010). Problemen worden genoteerd. Na het afwerken van de vragenlijst worden de vragen of stellingen met problemen opnieuw doorgenomen met de respondent. De think aloud methode wordt toegepast tot er geen nieuwe elementen of problemen met begrijpbaarheid, leesbaarheid en eenduidigheid aan het licht komen.
41
Na drie respondenten is er verzadiging van data vastgesteld. De 17 resterende vragenlijsten zijn uitgedeeld op de afdelingen geriatrie en interne geneeskunde. In de begeleidende brief (bijlage 5) wordt beklemtoond dat de verpleegkundige vrij is om de enquête in te vullen en dat de anonimiteit gegarandeerd wordt. In de begeleidende brief wordt duidelijk aangegeven dat het evalueren van begrijpbaarheid en leesbaarheid het doel van de bevraging is. Er wordt aangegeven dat niet de antwoorden maar de opmerkingen verwerkt zullen worden. Alle opmerkingen worden per vraag of stelling samengevoegd. Op basis van de resultaten van de piloottest wordt de vragenlijst verder verfijnd (bijlage 6).
4.2. Resultaten Hieronder worden eerst de demografische gegevens van de respondenten beschreven. Daarna worden de resultaten van de think aloud methode en de resultaten van de volledige piloottest weergegeven. 4.2.1. Demografische gegevens In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de leeftijd, het geslacht, de opleiding, het aantal jaren werkervaring en het werkveld van de respondenten. De steekproef bevat drie (3/20) zorgkundigen en 14 (14/20) verpleegkundigen. Alle respondenten zijn werkzaam binnen een algemeen ziekenhuis, waarvan vijf (5/20) op een geriatrische afdeling en 14 (14/20) op een inwendige afdeling. Zes (6/20) respondenten hebben minder dan vijf jaar werkervaring, drie (3/20) respondenten hebben een werkervaring tussen de vijf en tien jaar en vijf (5/20) respondenten hebben een werkervaring tussen de 11 en 20 jaar. Vijftien (15/20) respondenten hebben reeds bijscholing gevolgd in verband met decubituspreventie en bij drie (3/20) respondenten was dit minder dan 1 jaar geleden.
42
Tabel 3: Demografische gegevens van de steekproef bij piloottest van de vragenlijst Aantal (op 20)
Percentage (%)
17 2 1
85 10 5
Geslacht Vrouw Man Missing value
Leeftijd < 25 jaar 2 10 25 - 34 jaar 9 45 35 - 50 jaar 6 30 > 50 jaar 2 10 Missing value 1 5 Gevolgde opleiding (meerdere antwoordopties mogelijk) Verpleeghulp/ polyvalent verzorgende/zorgkundige 3 15 Verpleegkunde 4e graad 7 35 Bachelor (Gegradueerde) in de verpleegkunde 7 35 Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde 1 5 Andere 1 5 Missing value 1 5 Gevolgde optie of specialisatie (meerdere antwoordopties mogelijk) Ziekenhuisverpleegkunde 14 70 Geriatrische verpleegkunde 3 15 Psychiatrische verpleegkunde 1 5 Vroedkunde 1 5 Andere 2 10 Missing value 2 10 Functie (meerdere antwoordopties mogelijk) Zorgkundige 3 15 Afdelingsverpleegkundige 10 50 Hoofdverpleegkundige 2 10 Referentieverpleegkundige wondzorg 1 5 Referentieverpleegkundige decubitus 1 5 Andere 4 20 Missing value 2 10 Afdeling Geriatrie 5 25 Interne geneeskunde (niet geriatrie) 14 70 Missing value 1 5
43
Tabel 3: Demografische gegevens van de steekproef bij piloottest van de vragenlijst (vervolg) Aantal (op 20)
Percentage (%)
6 3 5 5 1
30 15 25 25 5
Werkervaring < 5 jaar 5 - 10 jaar 11 - 20 jaar > 20 jaar Missing value
Tewerkstellingspercentage Part time: 75% - 99% 5 Full time 11 Missing value 4 Hoe schat u uw kennis over decubituspreventie in? Goed 5 Gemiddeld 12 Eerder zwak 2 Missing value 1
25 55 20 25 60 10 5
4.2.2. Think aloud methode en schriftelijke opmerkingen De respondenten geven tijdens de think aloud methode aan dat bij zes stellingen de antwoordopties “sterk eens tot sterk oneens” beter vervangen kunnen worden door een tijdsbepaling die varieert van “nooit tot altijd”. Deze opmerking komt in één schriftelijke vragenlijst terug. Tijdens de think aloud methode blijken acht stellingen niet eenduidig te zijn. Zes van deze acht stellingen worden op verschillende manieren geïnterpreteerd. Bij twee stellingen blijkt het nodig om de zinsconstructie aan te passen om de leesbaarheid te verhogen. De zes resterende stellingen worden opnieuw geformuleerd (bijlage 6). Bij de aanvullende schriftelijke feedback op de vragenlijsten, hebben twee (2/17) respondenten een opmerking gemaakt bij twee van deze acht stellingen. Deze twee opmerkingen kwamen reeds aan bod tijdens de think aloud methode. De respondenten geven aan dat het antwoorden op de stellingen in verband met het preventieprotocol moeilijk is. Als reden hiervoor geven zij aan dat de inhoud van het preventieprotocol te weinig gekend is om op alle stellingen te kunnen antwoorden. In de
44
aanvullende schriftelijke vragenlijsten worden hierover geen opmerkingen gemaakt. Het verwijssysteem “ga verder naar vraag X” blijkt niet zichtbaar genoeg. Binnen de think aloud methode wordt dit door twee (2/3) respondenten niet gezien. In totaal hebben zeven respondenten hiermee geen rekening gehouden. Om aan dit probleem tegemoet te komen, wordt het verwijssysteem bij de instructies van de eindversie van de vragenlijst duidelijk vermeld. De think aloud methode is een waardevolle methode gebleken om inzicht te krijgen in de leesbaarheid en begrijpbaarheid van de vragenlijst. In totaal worden 24 problemen geobserveerd. De vragenlijsten met schriftelijke opmerkingen brengen geen nieuwe problemen aan het licht.
45
DISCUSSIE Het streven naar kwaliteit van zorg en het voorkomen van decubitus zijn een belangrijke focus binnen de verpleegkundige zorg. Het gebruik van richtlijnen en protocollen wordt als een belangrijk hulpmiddel gezien om deze patiëntenoutcome te verbeteren (Francke et al., 2008; Grol et al., 2007). Of de implementatie van een preventieprotocol slaagt en tot de gewenste gedragsverandering leidt, hangt af van meerdere factoren. Inzicht in de belemmerende factoren die spelen is één van die factoren. Francke et al. (2008) stellen dat het besef van de aanwezigheid van belemmerende factoren een rol speelt en een eerste stap is naar effectieve implementatie. Daarbij stellen Grimshaw et al. (2004) dat belemmerende factoren instellingsspecifiek zijn en dat het verwerven van inzicht in deze belemmerende factoren het implementatieproces ten goede komt. Een vragenlijst die belemmerende factoren bevraagt bij de verpleegkundigen kan hierbij een belangrijk hulpmiddel zijn. De vragenlijst dient een zo ruim mogelijk beeld te geven op alle mogelijke belemmerende factoren die een invloed kunnen hebben op het toepassen van decubituspreventie. In deze masterproef wordt een vragenlijst ontwikkeld waarbij belemmerende factoren bevraagd worden binnen zeven categorieën. De vragenlijst is ontwikkeld via een rigoureus proces. De inhoudsvaliditeit van de vragenlijst wordt bekomen door middel van opeenvolgende methodologische stappen. De eerste stap bestaat uit een uitgebreide literatuurstudie. Bij het inventariseren van belemmerende factoren is getracht om een zo breed mogelijk beeld te krijgen op alle factoren. De belemmerende factoren uit literatuurstudie worden getoetst en aangevuld met belemmerende factoren bekomen uit interviews. Dit overzicht is de basis voor het opstellen van de vragen en stellingen van de vragenlijst. In een volgende stap wordt de vragenlijst in een Delphi-procedure van twee ronden aan meerdere experten voorgelegd. Voor de vragen en stellingen wordt een Content Validity Index bereikt die voldoet aan de criteria van Lynn (1986). Tot slot is de vragenlijst in een piloottest voorgelegd aan 20 verpleeg– en zorgkundigen om de leesbaarheid en
46
begrijpbaarheid van de vragenlijst na te gaan. Door middel van de think aloud methode is meer inzicht gekregen in leesbaarheid en begrijpbaarheid van de vragenlijst. Een vragenlijst die peilt naar belemmerende factoren bij decubituspreventie kan een belangrijke bijdrage zijn in de verpleegkundige praktijk en in wetenschappelijk onderzoek. Enerzijds kan de vragenlijst helpen om een implementatieplan te verbeteren. De gekozen strategieën kunnen worden afgestemd op de ervaren belemmerende factoren binnen een verpleegkundige afdeling. Cheater et al. (2008) omschrijven dit als “tailored interventions”. Anderzijds kunnen ervaren belemmerende factoren mogelijk inzicht geven, waarom een implementatieproces al dan niet succesvol was op een afdeling of binnen de instelling. Binnen het wetenschappelijk onderzoek heeft het gebruik van een gestandaardiseerde vragenlijst het voordeel dat een vergelijking tussen verschillende instellingen kan worden gemaakt. Een betere vergelijking van de gegevens wordt op die manier mogelijk. Vervolgens worden de beperkingen besproken die mogelijk een invloed hebben op de validiteit van de vragenlijst. Bij het afnemen van de interviews is het gebrek aan ervaring een mogelijke bedreiging van de validiteit van de resultaten van de interviews. Er is tijdens het analyseren van de interviews gemerkt dat op bepaalde vragen beter kon worden doorgevraagd, hierdoor is het mogelijk dat gegevens verloren gegaan zijn. Bij het analyseren van de interviews is, wegens praktische beperkingen, geen beroep gedaan op onderzoekstriangulatie. Onderzoekerstriangulatie is een belangrijk hulpmiddel om uit eigen denkkaders te kunnen treden (Grypdonck, 2008). Bij het verwerken van de gegevens van de interviews is er gebruik gemaakt van content analyse. Content analyse vergt minder integratie van data dan bij traditioneel kwalitatief onderzoek, hierdoor is het ontbreken van onderzoekerstriangulatie mogelijk minder een bedreiging voor de validiteit. Content analyse is echter geen lineair proces en heeft bij het analyseren van data minder gestandaardiseerde procedures dan bij kwantitatieve analyses (Elo & Kyngäs, 2007). Dit maakt het rapporteren over de methode van dataanalyse niet gemakkelijk.
47
Bij de keuze van de steekproef voor de interviews zijn er geen participanten bevraagd binnen de thuiszorg of binnen woon- en zorgcentra. Dit zou relevant kunnen zijn, gezien binnen de thuiszorg en binnen woon- en zorgcentra, zorgkundigen een grotere rol spelen dan binnen ziekenhuizen. Het is mogelijk dat relevante belemmerende factoren voor de woon- en zorgcentra niet opgenomen zijn in de vragenlijst. Verder zal de thuiszorg specifieke belemmerende factoren kennen die onderbelicht worden in de vragenlijst, zoals bijvoorbeeld factoren eigen aan de patiënt, familie en beperkingen van materiaal. Het is waarschijnlijk dat in de vragenlijst belemmerende factoren aan bod komen die niet relevant zijn voor de thuiszorg. De vragenlijst kan bijgevolg niet gebruikt worden voor het bevragen van belemmerende factoren binnen de thuiszorg of binnen woon- en zorgcentra. Bij de keuze van de steekproef voor de interviews zijn er geen participanten binnen een universitair ziekenhuis bevraagd. Dit zou bijgedragen hebben tot meer variatie in de organisatiecultuur. Verder worden in de interviewfase (hoofdstuk 2) enkel participanten bevraagd binnen instellingen waar reeds een decubituspreventie protocol geïmplementeerd is. Dit kan eveneens vertekening geven omdat instellingen waar een protocol geïmplementeerd is, mogelijks meer belang hechten aan decubituspreventie dan een instelling waar geen protocol geïmplementeerd is. Vervolgens schuiven de instellingen bij de interviewfase (hoofdstuk 2) zelf een afdeling naar voor waar de participanten geïnterviewd kunnen worden. Hierbij kan verwacht worden dat deze afdelingen een goed lopend preventiebeleid hebben. Dit kan op zijn beurt tot vertekening leiden bij het in kaart brengen van de belemmerende factoren. Binnen afdelingen met een goed preventie beleid, kan het accent verschuiven naar belemmerende factoren eigen aan de organisatorische context of naar belemmerende factoren eigen aan de patiënt en kunnen factoren eigen aan de afdeling onderbelicht zijn. Het gebruik van Delphi-procedure wordt door sommigen bekritiseerd (Powel, 2003). Een Delphi-procedure is een relatief lange procedure. Daarnaast gaat het om een zeer lange vragenlijst en wordt de experten gevraagd een lijst met schijnbaar identieke vragen tweemaal te overlopen. In de tweede ronde was er uitval van twee experten. Dit bemoeilijkt de verwerking van de gegevens. Een rigoureuze
48
methodologie is van belang bij het gebruik van Delphi-procedure. Het is noodzakelijk om op voorhand de items waarop de experten hun beoordeling kunnen geven goed te definiëren. Zowel experten uit de Delphi-procedure als de respondenten uit de piloottest geven aan dat de vragenlijst te lang is. Het proberen omvatten van alle belemmerende factoren in één vragenlijst heeft tot gevolg dat de vragenlijst zeer uitgebreid is. Vragen of stellingen weglaten kan in verder onderzoek met factoranalyse.
CONCLUSIE EN VOORSTEL TOT VERDER ONDERZOEK Op basis van een rigoureus proces is een verpleegkundige vragenlijst ontwikkeld die peilt naar belemmerende factoren bij decubituspreventie. De vragenlijst geeft een ruim beeld van belemmerende factoren binnen zeven categorieën. De hoge CVI in de Delphi-procedure per vraag of stelling draagt bij tot de inhoudsvaliditeit van de vragenlijst. Verder onderzoek naar de psychometrische eigenschappen van de vragenlijst is nodig. Hierbij spelen betrouwbaarheid, factoranalyse en construct validiteit op basis van known group techniek een belangrijke rol. Uit de literatuur blijkt dat reeds meerdere auteurs uit verschillende Europese landen een kennistest (Beeckman et al., 2008; Caliri et al., 2003; Gunningberg et al., 2001; Halfens & Eggink, 1995; Panagiotopoulou & Kerr, 2002) en attitudevragenlijst (Beeckman et al., in press; Prize & Moore, 2004) ontwikkeld hebben in verband met decubituspreventie. Deze kennistest en attitudevragenlijst aanvullen met een vragenlijst die peilt naar belemmerende factoren zou een meer volledig beeld kunnen geven van de factoren die het toepassen van adequate preventie beïnvloeden. In de literatuur wordt de invloed van de leiderschapstijl van de hoofdverpleegkundige op het functioneren van het verpleegkundig team zeer beperkt beschreven. Ook de invloed van de sociale processen binnen het team op het toepassen van decubituspreventie
49
en op de implementatie van een preventieprotocol, komt slechts beperkt aan bod in de literatuur. Het zou waardevol zijn om meer inzicht te krijgen in de sociale processen die spelen binnen het verpleegkundig team. Want onderzoek naar groepsprocessen die belemmerend werken en onderzoek naar de invloed van de hoofdverpleegkundige hierop, kunnen belangrijke inzichten geven in het implementatieproces. Het koppelen van deze inzichten aan de toegepaste preventie en aan de decubitusprevalentie, kan bijdragen tot de verdere ontwikkeling van interventies die decubituspreventie verbeteren.
50
LITERATUURLIJST Beeckman, D., Vanderwee, K., Demarré, L., Paquay, L., Van Hecke, A., & Defloor, T. (2009). Pressure ulcer prevention: Developpement an psychometric validation of a knowledge assessment instrument. International Journal of Nursing Studies. doi:10.1016/j.ijnurstu. 2009.08.010 Beeckman, D., Schoonhoven, L., & Defloor, T. Development of a reliable and valid pressure ulcer knowledge questionnaire for nurses. In process. Beeckman, D., Schoonhoven, L., & Defloor, T. Development of a reliable and valid pressure ulcer attitude questionnaire for nurses. In process.
Bostrom, J., & Kenneth, H. (1992). Staff nurses’ knowledge and perceptions about prevention of pressure sores. Dermatology Nursing, 4, 365-368. Buss, I. C., Halfens, R. J. G., Abu-Saad, H. H., & Kok, G. (2004). Pressure ulcer prevention in nursing homes: views and beliefs of enrolled nurses and other health care workers. Journal of Clinical Nursing, 13, 668–676. Cheater, F., Baker, R., Gillies, C., Hearnshaw, H., Flottorp, S., Robertson, N., ... Oxman, A.D. (2005) Tailored interventions to overcome identified barriers to change: effects on professional practice and health care outcomes. Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 3. Art. Clarke, H. F., Bradley, C., Whytock, S., Handfield, S., Van Der Wal, R., & Gundry, S. (2005). Pressure ulcers: implementation of evidence-based nursing practice. Journal of Advanced Nursing, 49(6), 578–590.
51
Clark M, Bours G, & Defloor T. Pressure ulcer prevalence and monitoring project. EPUAP Review 2002;4:49-57. Colon-Emeric, C., Lekan, D., Utley-Smith, Q., Ammarell, N., Bailey, D., Corazzini, K., … Anderson, R. A. (2007) Barriers to and Facilitators of Clinical Practice Guideline Use in Nursing Homes. Journal of American Geriatric Society. 55:1404 – 1409. Damschroder, L. J., Aron, D. C., Keith, R. E., Kirsh, S. R., Alexander, J. A., & Lowery J. C. (2009) Fostering implementation of health services research findings into practice: a consolidated framework for advancing implementation science. Implementation science, 4 (50) David, R. (2001). Issues and dilemmas in the prevention and treatment of pressure ulcers: A review. Journal of Gerontology, 56(6), M328–M340. Davies, J., Freemantle, N., Grimshaw, J., Hurwitz, B., Long, A., Russell, I.,T. (1994) Implementing clinical practice guidelines: Can guidelines be used to improve clinical practice? Effective Health Care Bulletin, 1:1-12. Defloor, T., Gobert, M., Bouzegta, N., Beeckman, D., Vanderwee, K., & Van Durme, T. (2008) studie van de decubitusprevalentie in de Belgische ziekenhuizen. Project PUMap (Pressure Ulcer Mapping). Defloor, T., Van den Bossche, K., Derre, B., Feyaerts, S., & Grypdonck, M.(2002). Belgische Richtlijnen voor Decubituspreventie. Brussel: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Doumit, G., Gattelari, M., Grimshaw, J., & O’Brien, M. (2007). Local opinion leaders: effects on professional practice and health care outcome. Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 1. Art. No.: CD000125. DOI: 10.1002/14651858.CD000125.pub3.
52
Elo, S., & Kyngas, H. (2008). The qualitative content analysis process. Journal of Advanced Nursing, 62(1), 107–115. Estabrooks, C. A. (July/August 2007) Prologue: A Program of Research in Knowledge Translation. NursingResearch 56 (4S). Fleuren, M., Wiefferink, C. H., & Paulussen, T.G.W.M. (2002) Belemmerende en bevorderende factoren bij de implementatie van zorgvernieuwingen in organisaties. ZonMw Preventiefonds TNO rapport. Francke, A., Smit, M., de Veer, A., & Mistiaen, P. (2008) Factors influencing the implementation of clinical guidelines for healthcare professionals: a systematic meta-review. BMC Medical Informatics and Decision Making, 8 (38). Funkesson, H., ANbacken, E., & Ek, A-C. (2007). Nurses’reasoning process during care planning taking pressure ulcer prevention as an example. A think-aloud study. International Journal of Nursing Studies, 44, 1109–1119. Gerrish, K., Clayton, J., Nolan M., Parker K. & Morgan l. (1999). Promoting evidence-based practice: managing change in the assessment of pressure damage risk. Journal of Nursing Management, 7, 355 –362. Grimshaw, J., Thomas, R., MacLennan, G., Fraser, C., Ramsay, C. R., & Vale, L. (2004). Effectiveness and efficiency of guideline dissemination and implementation strategies. Health Technol Assess, 8(6). Grol, R., & Grimshaw, J. (2003). From best evidence to best practice: effective implementation of change in patients’ care. Lancet. 362:1225–30 Grol, R., Wensing, M., & Eccles, M. (2005). Improving patient care: the implementation of change in clinical practice. Oxford: Elsevier.
53
Grol, R., & Wensing, M. (2007). Implementatie, effectieve verandering in de patiëntenzorg (Implementation, Effective Change in Health Care). Elsevier gezondheidszorg, Maarssen. Grol, R., & Wensing. (2004). What drives change? Barriers to and incentives for achieving evidence-based practice. MJA, 180, s57s60. Gunningberg, L., lindhom, C., Carlsson, M., Sjoden, P. (2001). Risk, prevention and treatement of pressure ulcers, nursing staff knowledge and documentation. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 15, 257-23. Grypdonck, M. (2008). Methodologie van het kwalitatief onderzoek. Halfens, R. Bours, G., & Bronner, C. (2001). The impact of assessing the prevalence of pressure ulcers onthe willingness of healthcare institutions to plan en implement activities to reduce prevalence. Journal of Advanced Nursing, 36 (5), 617-625. Hewitt-Taylor, J. (2004). Clinical guidelines and care protocols. Intensive and Critical Care Nursing. 20, 45-52. Legat, S. (2007) Effective healthcare teams require effective team members: defining teamwork competencies. BMC health Service Research, 7(17). Litaker, D., Ruhe, M., Weyer, S., & Stange, K. (2008). Association of intervention outcomes with practice capacity for change: Subgroup analysis from a group randomized trial. Implementation Science, 3:25, doi:10.1186/1748-5908-3-25. Lynn, M. (1986). Determination and quanitfication of content validity. Nursing Research, 35 (6), 382-385. Macphee, M. (2007). Strategies and tools for magaging change. Joural of Nursing administration. 37(9), 405-413.
54
McCormack, B., Kitson, A., Harvey, G., Rycroft Malone, J. Titchen, A. M., & Seers, K. (2002). Getting evidence into practice: the meaning of ‘context’. Journal of Advanced Nursing, 38(1), 94–104 McElhinny, M.L., & Hooper C. (2008). Reducing hospital-acquired heel ulcer rates in an acute care facility: an evaluation of a nursedriven performance improvement project. J Wound Ostomy Continence Nurs, 35(1):79-83. Moore, Z., & Price, P. (2004). Nurses’ attitudes, behaviours and perceived barriers towards pressure ulcer prevention. Journal of Clinical Nursing, 13, 942–951. Moore, Z. (2004). Pressure ulcer prevention: Nurses' knowledge, attitudes and behaviour. Journal of Wound Care, 13(8), 330-334. O’Hare, J. (2008). Maintaining standards for pressure ulcer management in care homes. Nursing Standard, 22(45) 62-68. Polit, F., Beck, C. T., & Hungler, P. (2006). Nursing research: Methods, appraisal and utilization. Philadelphia: Lippincott. Peters, M. A., Harmsen, M., Laurant, M. G. H., & Wensing, M. (2003). Ruimte voor verandering? Knelpunten en mogelijkheden voor verbetring in de patiëntenzorg. Afdeling Kwaliteit van zorg (WOK), UMC St Radboud, Nijmegen. Powell, C. (2002). The Delphi technique: myths and realities. Journal of Advanced Nursing, 41(4), 376-382. Prochaska, J. O., & Di Clemente, C. C. (1984). The process of change. The Transtheoretical Approach, 33-34. Ring, N., Malcom, M., Coull, A., & Murphy-Black, T. (2005) Nursing best practice statements: an exploration of their implementation in clinical practice. Journal of Clinical Nursing 14, 1048–1058
55
Rycroft-Malone, J., Harvey, G., Seers, K., Kitson, A., McCormack B & Titchen, A. (2004). An exploration of the factors that influence the implementation of evidence into practice. Journal of Clinical Nursing 13, 913–924. Saliba, D., Rubenstein, L. V., Simon, B., Hickey, E., Ferrell, B., Czarnowski, E., & Berlowitz, D. (2003). Adherence to Pressure Ulcer Prevention Guidelines: Implications for Nursing Home Quality. Journal of the American Geriatrics Society, 51:56–62. Sanson-Fisher, R. (2004). Adopting Best Evidence in Practice Diffusion of innovation theory for clinical change The Medical Journal of Australia , 180 (6), S55-S56. Sachs, M. (2006). Successful strategies and methods of nursing standards implementation. Pflege, 19, 33-44. Scott, S., Estabrooks, C. A., Allen, M., Pollock, C. A. (2008). Context of uncertainty: How context shapes nurses' research utilization behaviors. Qual Health Res, 18; 347. Simpson, S. H., Marrie, T. J., Majumdar, S., R. (2005). Do guidelines guide pneumonia practice? A systematic review of interventions and barriers to best practice in the management of community-acquired pneumonia. Respir Care Clin N Am, 11, 1-13. Saillour-Glenisson. F., Michel P. (2003). Individual and collective facilitators of and barriers to the use of clinical practice guidelines by physicians: a literature review. Rev Epidemiol Sante Publique, 51, 65-80. Slotboom, A. (2001). Statistiek in woorden: De meest voorkomende termen en technieken. Groningen: Wolters-Noordhoff. Tooher R, Middleton P, Babidge W: Implementation of pressure ulcer guidelines: what constitutes a successful strategy? J Wound Care 2003, 12:373-2.
56
Vanderwee, K., & Defloor T. (2006) Effecten van drukreducerende maatregelen op het ontstaan van decubitus. Een bijdrage tot een evidence based verpleegkundige praktijkvoering. Doctoraatsthesis Universiteit Gent. Wallin, L. (2008). Knowledge translation and implementation research in nursing: A discussion paper. In J Nurs stud, doi:10.1016/j.ijnurstu.2008.05.006 Van Helvoort-Postulart, D., Van der Weijden T., Dellaert B., de Kok, M., von Meyenfeldt, M., & Dirksen, C. (2009). Investigating the complementary value of discrete choice experiments for the evaluation of barriers and facilitators in implementation research: a questionnaire survey Implementation Science, 4:10. Vlaemick, M. (2002). Implementatie van richtlijnen voor decubitus: een praktijkverhaal uit een woon en zorgcentrum. Hospitalia, 3, 107110. Wipke-Tevis, D. D., Williams, D. A., Rantz, M. J., Popejoy, L. L., Madsen, R. W., Petroski, G. F., Vogelsmeier, A. A. (2004). Nursing Home Quality and Pressure Ulcer Prevention and Management Practices. Journal of American Geriatrics Society, 52, 583-588. White R, Taylor S.(2002)Nursing practice should be informed by the best available evidence, but should all first-level nurses be competent at research appraisal and utilization? Nurse Education Today. 22(3), 220-224. Wurste, J. (2007). What role can nurse leaders play in reducing the incidence of pressure sores? Nursing Economics, 25(5), 267-269. Xakellis, G. C., Frantz, Rita A., Lewis, A., & Harvey, P. (2001). Translating Pressure Ulcer Guidelines into Practice: It's Harder than It Sounds. Advances in Skin & Wound Care, 14(5), 249-258.
57
ZONMw (Programma Effectieve Implementatie) http://www.zonmw.nl/nl/implementatie/implementatiekennis/st rategieen/ geraadpleegd in december 2009
58
BIJLAGEN Bijlage 1: Tabel 4: Overzicht belemmerende factoren uit literatuur en interviews Bijlage 2: Initiële interviewleidraad van de interviews (hoofdstuk 2). Bijlage 3: Tabel 5: CVI bij de eerste ronde van de Delphi-procedure Bijlage 4: Tabel 6: CVI bij de tweede ronde van de Delphiprocedure Bijlage 5: Informatiebrief piloottest Bijlage 6: Vragenlijst voor piloottest piloottest en aanpassingen op basis van resultaten van de piloottest.
59
Bijlage 1 Tabel 4: Overzicht belemmerende factoren uit literatuur en interviews Duiding van tabel 4: Deze tabel werd samengesteld op basis van de literatuurstudie (hoofdstuk 1) en van de interviews (hoofdstuk 2). De tabel was de basis voor de vragenlijst van de Delphi-procedure. Hieronder wordt de betekenis van elke kolom weergegeven. • Kolom 1: FACTOREN, geeft alle belemmerende factoren weer. • Kolom 2: INTERVIEW en kolom 3: LITERATUUR + REFERENTIE, geven de bron van elke belemmerende factor weer. Kolom 2 duidt aan of de belemmerende factor in een interview naar voor gekomen is, kolom 3 geeft de referentie weer indien de factor voorkomt in de literatuur. • Kolom 4: VRAAG OF STELLING, geeft de positieve en negatieve stelling weer die per belemmerende factor geformuleerd werd. • Kolom 5: SAMENGENOMEN FACTOREN, geeft visueel weer welke belemmerende factoren opgenomen werden. • Kolom 6: OPGENOMEN IN VRAGENLIJST, geeft weer onder welk nummer de vraag of stelling opgenomen werd in de vragenlijst voor Delphi-procedure. Indien “--“ vermeld wordt, werd de vraag niet opgenomen in de vragenlijst.
Het protocol wordt niet
X
Peters et
- Het huidig protocol is
OPGENOMEN IN VRAGENLIJST
SAMEN GENOMEN FACTOREN
VRAAG OF STELLING
LITERATUUR + REFERENTIE
1. FACTOREN EIGEN AAN HET PROTOCOL X Grol et al. De laatste keer dat ik (2007) het protocol heb ik in gekeken heb : Tijdsaanduidingen
KENMERKE N2
Protocol wordt niet ingekeken/ is niet gekend.
INTERVIEW
FACTOREN
Tabel 4: Overzicht belemmerende factoren uit literatuur en interviews
-2
1
gebruikt omdat het niet up to date is.
Protocol is moeilijk te begrijpen.
Het protocol wordt niet gebruikt omdat het niet wetenschappelijk onderbouwd is.
--
X
Vormgeving en presentatie van het protocol is niet aantrekkelijk.
al. (2003) “informati esysteem” Buss (2004) Grol et al. (2007) Shifman et al. (2005) Grol et al. (2007) Buss (2004) WipkeDevis et al. (2004) Halfens et al. (2003) Grol et al. (2007) Gerrish et al. (1999)
Bij te veel aan protocollen wordt het decubituspreventie protocol niet gebruikt. Het protocol is niet snel genoeg op te zoeken.
X
Er is geen technische ondersteuning en/of informaticasystemen om het protocol toegankelijker te maken. Bvb: geen beschikbare PC Toepassen van het protocol is niet haalbaar, protocol is niet toepasbaar. (Hoe beter het decubituspreventie protocol aansluit bij het reguliere dagelijkse werk, hoe groter de kans op het toepassen van het
X
Shifman et al. (2005)
X
Peters et al. (2003) Grol et al. (2007) Shifman et al. (2005)
Grol et al. (2007) Shifman et al. (2005)
verouderd. + Het protocol is aangepast aan de recente inzichten
+ 11
- Protocol is moeilijk te begrijpen. + Het protocol is helder en duidelijk geformuleerd - Ik pas het protocol niet toe want ik twijfel of het correct is. + Ik ben van mening dat het huidig protocol een goed protocol is want het is correct
-3 + 12
- Ik vind de lay-out niet aantrekkelijk + ik vind de lay-out aantrekkelijk
-4 + 13
- Er zijn te veel protocollen om in te kijken. + - Het protocol opzoeken vraagt teveel tijd + Ik kan het snel en efficient opzoeken wanneer ik het nodig heb. Ik kwam in contact met het preventieprotocol voor decubitus: • via intranet • via procedure boek
-5 + 14
- Het protocol is moeilijk toepasbaar op deze afdeling + Het sluit aan bij de dagelijkse routine op de afdeling
-9 + 18
-1 + 10
-6 +15
Ken merk en 3
2
decubituspreventie protocol) Er zijn negatieve neveneffecten voor de patiënt bij het toepassen van decubituspreventie protocol. Vb: patiënt voelt zich niet comfortabel met zijlig of zwevende hielen (relatief voordeel) Er zijn negatieve neveneffecten voor de zorgverlener bij het toepassen van decubituspreventie protocol. Vb: van negatief effect: het vraagt teveel tijd. De voorgeschreven risicoschaal wordt niet gebruikt.
X
Grol et al. (2007)
Grol et al. (2007) Shifman et al. (2005)
-8 + 17
-7 + 16
+ Het risico op + 19 decubitus moet bij alle - 20 patiënten gescoord worden. - Ik vul de risico schaal in, enkel omdat dat verplicht wordt. Afwezigheid van protocol wordt niet toegevoegd aan de factoren omdat studie gebeurt bij aanwezig protocol of richtlijn Vragen rond het protocol vertrekken van de assumptie: gebruik van een goed preventie protocol verbetert de decubituspreventie (goed protocol houdt rekening met: taalgebruik, logische opbouw, overzichtelijk, eenvoudig, helder, snel inzicht in krijgen, essentieele elementen en weglaten van details, aantrekkelijke lay-out) 2. FACTOREN EIGEN AAN DE ORGANISATORISCHE CONTEXT 2.2. Beperkte middelen/praktische knelpunten (Grol et al., 2003) 2.2.1. Beperking in X Peters et + Er is voldoende Beperkin + 37 preventiemateriaal al. (2003) preventiemateriaal op g - 38 (te kort aan Grol et al. de afdeling. materiaal preventiemateriaal (2003) - Een tekort aan beïnvloedt Gerisch et preventiemateriaal decubituspreventie) al. (1999) bemoeilijkt een goed decubitusbeleid op de afeling Te kort aan kwaliteitsvol preventiemateriaal 2.2.2. Beperkingen personeel
X
- Toepassen van het protocol brengt voor de patiënt meer ongemakken dan voordelen mee. + Ik zie enkel voordelen voor de patiënt bij het toepassen van het decubituspreventie protocol. - Correct toepassen van het protocol vraagt te veel tijd. + Ik ondervind geen nadelen bij het toepassen van het protocol.
Moore en Prize (2004)
X X
Ploeg et al. (2007)
Beperkin g
3
personeel Beperking personeel in aantal/capaciteit
X
Francke at al. (2008) Moore en Prize (2004) Ploeg et al. (2007) Gerisch et al. (1999)
- Ik kan de preventie die ik wens niet toepassen omdat er te weinig personeel is. + We zijn met voldoende verpleegkundigen om de patiënt de nodige decubituspreventie te geven. (barrière ervaren door de hoofdverpleegkundige" bevragen a verpleegkundige?)
- 39 + 40
Er is gebrek aan voldoende personeel die voldoende hoog opgeleid is. Vb: veel zorgkundigen (Kennisniveau van het team door opleiding beïnvloedt het toepassen van decubituspreventie) Beperkingen personeel door personeelsverloop op de afdeling (Binnen een team waar een hoog personeelsverloop is, is er verlies aan kennis. Dit vermindert de kans dat decubituspreventie correct toegepast wordt.)
X
X
Peters et al. (2003) Ploeg et al. 2007
- Veel nieuwe collega’s op een korte periode/hoog personeelsverloop op de afdeling bemoeilijkt de decubituspreventie. + het team bestaat uit een vaste groep collega’s met kennis van decubituspreventie
personeel sverloop
- 41 + 42
Gebrek aan ondersteunend personeel op de afdeling (Logistieke ondersteuning beïnvloed het toepassen van decubituspreventie, vb door voorzien van voldoende materiaal) 2.2.3. Tijdsgebrek, hoge werkdruk (Hoe ernstiger het tijdsgebrek des te vaker de zorgverlener niet toekomt aan het uitvoeren van preventieve activiteiten of vergeet decubituspreventie toe te passen)
--
Peters et al. (2003)
+ De aanwezigheid van logistieke assistent op de afdeling maakt decubituspreventie meer haalbaar -
--
--
X
Peters et al. (2003) Grol et al. (2003) Francke at al. (2008) Moore en Prize (2004) Ploeg et al. (2007
+ We kunnen genoeg tijd vrijmaken om goede decubituspreventie te geven op de afdeling. - Het is zo druk op de afdeling dat decubituspreventie niet altijd voldoende aandacht kan krijgen.
tijdsgebre k
+ 43 - 44
--
4
Zorgverleners vergeten decubituspreventie tijdens een drukke dienst, terugval naar oude routine 2.2.4. Beperkt budget voor aankoop van preventie materiaal
x
Grol (2003)
In drukke periodes wordt decubituspreventie vergeten.
--
X
Peters et Niet bevragen aan -al. (2003) verpleegkundigen Ploeg et al. (2007 2.1. Moeilijke communicatie binnen de organisatie/organisatiecultuur (MacPhee, 2008; Marchionni en Ritchie,2007; Ploeg et al., 2007) (goede verticale en horizontale communicatie zijn kenmerken van goede organisatiecultuur) Moeilijke communicatie: X MacPhee, Afwezigheid van een (2008) collectieve identiteit en Ploeg et al. gebrek aan een sterke (2007) organisatie cultuur: vb Marchionn fusie i en problemen binnen de Ritchie organisatie hebben een (2007) negatief effect op de taakgerichtheid van het personeel Moeilijke verticale MacPhee, - Ik heb er geen zicht op - 45 communicatie: (2008) of de directie belang + 46 stafmedewerkers zijn niet hecht aan zichtbaar op de afdeling decubituspreventie. en zijn weinig + Ik ben voldoende op aanspreekbaar de hoogte gebracht van het preventieve beleid dat de directie voorop stelt. Moeilijke horizontale MacPhee, Niet bevragen aan -communicatie: er is (2008) verpleegkundigen weinig samenwerking, uitwisseling van expertise 2.2. Geen structurele AANDACHT voor decubituspreventie binnen de organisatie (Grol et al., 2003; Grol et al., 2007; Ploeg et al. 2007) (Het ontbreken aan een duidelijk beleid ten aanzien van decubituspreventie binnen het zkh verkleinen de kans op toepassen van correcte decubituspreventie, vb: mgmt toont geen interesse, of er is een andere focus) Er is geen duidelijk X Grol et al. + Er is een duidelijke Één + 49 aanspreekpunt rond (2007) coördinator voor aanspree - 50 decubituspreventie Marchionn decubitus preventie. Ik kpunt (sleutel persoon die het i en weet wie ik kan veranderproces/de Ritchie aanspreken. implementatie leidt) (2007) - Ik weet niet tot wie ik mij kan richten met
5
vragen in verband met decubituspreventie Er worden geen/onvoldoende bijscholing/ inscholing georganiseerd rond decubituspreventie
X
Geen werkgroep rond decubituspreventie binnen de organisatie/ geen coördinatie Afwezigheid van decubitusregistratie (= prevalentie meting op de afdeling) Geen feedback over decubitus registratiecijfers vanuit de directie naar afdelingen
- Er wordt te weinig bijscholing aangeboden over decubituspreventie binnen het ziekenhuis. + Er is voldoende mogelijkheid om zich bij te scholen over decubituspreventie binnen het ziekenhuis.
bijscholin g
- 51 + 52
X
Er is een werkgroep rond decubituspreventie binnen het ziekenhuis.
werkgroe p
X
Er is op vaste tijdstippen een decubitusregistratie
decubitus registrati e
Niet bevragen aan zorgverleners
Niet bevragen
KEN MER KEN 4 KEN MER KEN 6 --
X
Grol et al (2007) Ploeg et al. (2007)
Xakellis et al. (2001) Buss et al. (2004) Halfens et al. (2001)
Geen inscholing voor X Niet bevragen aan nieuwe medewerkers verpleegkundigen Nieuwe medewerkers worden niet op de hoogte gebracht van decubituspreventie protocol binnen het ziekenhuis. Geen afspraken om het X Niet bevragen aan protocol up to date te verpleegkundigen houden. (Prof Delfoor) Er wordt niemand X Niet bevragen aan vrijgesteld om verpleegkundigen decubituspreventie protocol up to date te houden. 3. FACTOREN EIGEN AAN DE ZORGVERLENER 3.1. Negatieve attitude tov decubituspreventie of preventieprotocol Negatieve attitude X Peters et Ik heb een belangrijke (Zorgverleners die al. (2003) rol in het toepassen van zichzelf een rol Francke at decubituspreventie toebedelen in al. (2008)
--
---
APU
6
decubituspreventie en een positieve houding hebben ten opzichte van decubituspreventie verhoogt het toepassen van decubituspreventie) Verpleegkundige nemen zelf geen initiatief om hun kennis te vergroten Verpleegkundigen gebruiken verouderde kennis uit de opleiding,
Zorgverleners hebben geen behoefte aan innovatie, niet ervaren als relevant Zorgverleners volgen geen inscholing/bijscholing rond decubituspreventie De zorgverlener vindt zorg belangrijker dan lezen vb van nieuw protocol. De zorgverlener vindt dat decubituspreventie toepassen teveel tijd kost Niet toepassen van recente en correcte decubituspreventie: zorgverlener toont geen interesse of motivatie om oude routine te veranderen, er is terug val in oude routine
Grol et al. (2007) - Ik heb geen preventie protocol nodig. Ik gebruik mijn kennis uit mijn opleiding om decubituspreventie toe te passen. + Ik zorg dat ik op de hoogte blijf van recente ontwikkelingen ivm decubituspreventie.
Attitude tov kennis vergroten /op de hoogte blijven van meest recnte inzichten
APU - 59 + 60
Grol et al. (2007) X
Grol et al. (2007)
Extra scholing kan de preventie van decubitus niet verbeteren.
X
--
Grol et al. (2003) Grol et al. (2003) (2007)
Decubituspreventie kost teveel tijd.
APU
Attitude tov toepassen van decubitus preventie
+ Correct toepassen van decubituspreventie maakt deel uit van de dagelijkse routine. - Decubituspreventie toepassen is voor mij geen routine. Het vraagt extra aandacht om het niet te vergeten. 3.2. Gebrek aan kennis over decubituspreventie of het preventieprotocol Gebrek aan kennis over Grol et al. PUKAT Kennis decubituspreventie of het (2007) preventieprotocol Francke at al. (2008) Gerrish et al. (1999)
APU + 61 - 62
Zie PUK AT
7
+ Mijn kennis over decubitus is ruim voldoende om goede preventie te kunnen geven. - Als ik meer over decubituspreventie zou kennen, zouden het aantal decubitusletsels dalen. De zorgverleners hebben X Grol Ik wordt aangesproken geen inzicht in tekorten (2007) wanneer ik in eigen functioneren decubituspreventie niet goed toepas 3.3. Negatieve beliefs over decubituspreventie of preventie protocol Zorgverlener heeft Peters et Beliefs/t twijfels over protocol al. (2003) wijfels (Bestaan van twijfels of over onzekerheid bij de protocol= zorgverleners omtrent de > wordt waarde van bepaalde bevraagd preventieve maatregelen bij van het protocol verkleint protocol de implementatie kansen.) Zorgverlener twijfelt Grol et over de al.(2007) geloofwaardigheid van de ontwikkelaars van het decubituspreventie protocol. Twijfels over de -- Grol et al. wetenschappelijke (2007) onderbouwing van het protocol. Wanneer de Grol et al. - Er gaat teveel zorgverleners zelden (2003) aandacht naar preventie complicaties zien ten want op de afdeling gevolge van slechte treedt decubitus zelden toegepaste preventie, op. heeft dit een negatieve + Er zijn weinig invloed op het toepassen patiënten met decubitus van preventie. op de afdeling want we geven goede preventie. De zorgverleners zien Grol et al. - Correct toepassen van meer nadelen dan (2007) decubituspreventie voordelen van het vraagt teveel tijd. toepassen van - Toepassen van decubituspreventie. decubituspreventie brengt voor de patiënt
+ 64 - 63
--
Zie 1-18
Zie 1-18
Zie 1-18 - 66 + 65
Zie 1-18
8
Opleiding: De houding ten opzichte van en kennis van decubituspreventie is afhankelijk van de gevolgde opleiding (verzorgende, verpleegkundige) en het instituut waar de zorgverlener de opleiding genoten heeft. Ervaring: recente afgestudeerde zorgverleners staan meer positief ten opzichte van preventie (stelling oorspronkelijk uit vragenlijst voor artsen ! niet extrapolleren naar verpleegkundige) Twee richtingen, hoe meer ervaring met decubituspreventie hoe beter toegepast, hoe recenter afgestudeerd hoe positiever ten opzichte van verandering/ decubituspreventie. Relatie zorgverlener – patiënt : Goede relatie verschaft de zorgverlener een goed beeld van de behoeften van de patiënt, hetgeen de weloverwogen beslissing van de zorgverlener positief beïnvloedt Beïnvloedt toepassing van decubituspreventie maar is geen implementatiebarrière.
meer ongemakken dan voordelen mee. 3.4. Opleiding Peters et Opleiding al. (2003)
3.5. Ervaring Peters et Jaren ervaring al. (2003) Francke at al. (2008)
3.6. Relatie zorgverlener – patiënt Peters et + Door patiënt al. (2003) toewijzing krijgt ik een goed beeld van de behoeften van de patiënt. Dit verbeterd de preventie van decubitus. - Ik krijg moeilijk inzicht in de behoeften van mijn patiënt. Dit bemoeilijkt de decubituspreventie.
opleiding
ALG ME NE GEG EVE NS
ALG ME NE GEG EVE NS
--
9
4. FACTOREN EIGEN AAN DE SOCIALE CONTEXT (Factoren die te maken hebben met de teams en netwerken van zorgverleners) 4.1. Rol van de directe leidinggevende/hoofdverpleegkundige (Wurster, 2007; Clarke et al. 2005) Het beleid van de hoofdverpleegkundige heeft invloed op het toepassen van preventie (invloed van leiderschapstijl op taakgerichtheid van het team) De MacPhee, + Ik word gemotiveerd Motivere + 21 hoofdverpleegkundige (2008) door de nd - 22 kan de groep moeilijk Marchionn hoofdverpleegkundige optreden motiveren (een i en om goede preventie toe door de component van Ritchie te passen. hoofdver transformational style (2007) - Het team is minder pleegkun leiderschap door Bass en gemotiveerd om goede dige Avolio 1994)), decubituspreventie toe transformationeel te passen. leiderschap = definiëren een visie en waarden, streven naar cohesie tussen de werknemers, streven naar een betekenisvolle werkomgeving, streven naar kwaliteitsverbetering, deze stijl leidt tot verandering en in verpleegkunde tot grotere satisfactie bij het team en patiënten ) De MacPhee, Ik wordt aangemoedigd -hoofdverpleegkundige (2008) door de geeft de zorgverleners Marchionn hoofdverpleegkundige geen intellectuele i en om op de uitdagingen (een Ritchie component van (2007) transfomeel leiderschap door Bass en Avolio 1994) Leiderschapstijl: de MacPhee, Onderste zie zorgverleners voelen zich (2008) uning vraa niet ondersteund door de Francke at bieden g 85 hoofdvpk al. (2008) door de onde hoofdver rsteu pleegkun ning dige De zorgverleners hebben MacPhee, + Er is een Vertrouw + 25 weinig vertrouwen in de (2008) vertrouwensrelatie ensrelatie hoofdverpleegkundige. Marchionn tussen mij en de tussen Er is een geen echte i en hoofdverpleegkundige. hoofdver
10
vertrouwensrelatie tussen het team en de hoofdverpleegkundige De hoofdverpleegkundige stimuleert niet tot open communicatie op de afdeling
Er is slechte communicatie over risicopatiënten op de afdeling. De hoofdverpleegkundige treedt niet op als early adopter Er is gebrek aan feedback naar het team door de hoofdverpleegkundige (decubitusregistratiecijfer s)
Er is geen controle op toepassen van decubituspreventie door hoofdverpleegkundige (De gelegenheid om het eigen handelen te evalueren en het verkrijgen van feedback vergroot de kans op behoud van toepassen van decubituspreventie) De hoofdverpleegkundige heeft geen kennis of expertise op gebied van decubituspreventie
Ritchie (2007)
- geen negatieve stelling
MacPhee, (2008)
+ De hoofdverpleegkundige zorgt ervoor dat iedereen zich vrij voelt om aan te brengen of zijn mening te uiten. - Ik kan zeer moeilijk mijn mening uiten of ideeën aanbrengen in het team. Er is slechte communicatie over risicopatiënten op de afdeling
X
MacPhee (2008) X
X
Peters et al. (2003) Xakellis et al. (2001)
- De hoofdverpleegkundige geeft ons te weinig feedback over de kwaliteit van decubituspreventie op de afdeling. + de toegepaste preventie wordt voldoende frequent gecontroleerd.
Grol et al. (2003) Xakellis et al. (2001)
- Niemand let erop en controleert of decubituspreventie toegepast wordt. + Ik wordt aangesproken wanneer ik decubituspreventie niet goed toepas.
MacPhee, (2008)
+ Ik heb vertouwen in de kennis en expertise van de hoofdverpleegkundige op gebied van decubituspreventie - op mijn afdeling is er
pleegkun dige en team Beleid tav communi catie door de hoofdver pleegkun dige
+ 27 - 28
--
Gerichthe id op vernieuw ing Feedback en controle door de hoofdver pleegkun dige
zie vraa g 75 en 76 - 31 + 32
APU + --
Kennis en expertise van hoofdver pleegkun dige
+ 33 - 34
11
De hoofdverpleegkundige heeft geen gestructureerde manier om kennis door te geven. (De manier waarop de hoofdverpleegkundige zijn kennis doorgeeft aan verpleegkundige team heeft invloed op decubituspreventie) De hoofdverpleegkundige heeft geen netwerk waar hij kennis kan delen met zijn collega’s (deze stelling is vooral gericht op vernieuwing) Hoofdverpleegkundige investeert onvoldoende in preventie materiaal (Moet bevraagd worden of de hoofdverpleegkundige verantwoordlijk is voor tekort a preventie materiaal???) De hoofdverpleegkundige toont geen/weinig interesse voor decubituspreventie. hoofdverpleegkundige kan de groep niet inspireren zodat ze geloven dat decubituspreventie belangrijk en haalbaar is De hoofdverpleegkundige ervaart (krijgt) geen steun vanuit het management
X
Peters et al. (2003)
niemand met expertise op gebied van decubituspreventie die zijn kennis kan doorgeven naar het team Niet bevragen aan verpleegkundigen
X
MacPhee (2008)
Niet bevragen aan verpleegkundigen
--
Niet bevragen aan verpleegkundigen
--
--
X
X
Buss et al. (2004) Grol et al. (2003) MacPhee, (2008)
- De hoofdverpleegkundige toont geen interesse in decubituspreventie. + De hoofdverpleegkundige maakt mij bewust van het belang van decubituspreventie.
X
Francke at al. (2008) Buss et al. (2004) Gerrish et al. (1999) Halfens et
+ De directie steunt het beleid op afdelingen - De hoofdverpleegkundige krijgt weinig steun in zijn beleid rond decubituspreventie
--
Onderste uning VOOR hoofdver pleegkun dige door het
+ 35 - 36
12
al. (2001)
managem ent
4.2. Groepsnorm/functioneren van het team Groepsnorm/functioneren van het team gedrag en opninie van het team tov decubituspreventie beïnvloedt het denken en het gedrag van de individuele zorgverlener. Gemeenschappelijk doel Peters et + het team bepaalt gemeensc -nastreven: al. (2003) welke preventie ik moet happelijk Zorgverleners stemmen geven aan mijn patiënt doel hun gedrag af op de - iedereen het team nastreven heersende groepsnormen bepaalt voor zichzelf binnen hoe preventie het best het team aangepakt wordt ? het team houdt rekening met ijn mening over decubituspreventie Binnen de groep delen MacPhee + Decubituspreventie is + 67 de zorgverleners niet (2008) een gemeenschappelijk - 68 dezelfde opinie over doel binnen het team. decubituspreventie of We gaan er samen voor. hechten niet hetzelfde - Iedereen in het team belang aan bepaalt voor zichzelf decubituspreventie hoe preventie het best aangepakt wordt, er is verdeeldheid. De groep zorgverleners MacPhee + Ik werk binnen een -vormen geen team met (2008) goed team, we gaan er collectieve identiteit en Ploeg et al. samen voor om goede gemeenschappelijk doel (2007 preventie te geven. (geen sociale cohesie) ! negatieve invloed op taakgerichtheid De groep is niet MacPhee + De teamleden -taakgericht (effectieve (2008) coördineren hun teams). Het team richt Ploeg et al. inspanningen er is veel zich niet op de taken. (2007) samenwerking Team functioneren Grol en Wensing (2004) Er zijn conflicten binnen MacPhee - Sociale conflicten -de groep (2008) binnen het team leiden Grol en de aandacht af van Wensing goede (2004) decubituspreventie. + conflicten worden aanvaard en besproken tot een oplossing Het team verwacht
Grol et al.
Niet bevragen: is enkel
Streven
--
13
problemen bij toepassen van het nieuw protocol v decubituspreventie. Collega’s/ het team werken niet mee of reageren negatief op decubituspreventie. (Zorgverleners zijn eerder bereid om decubituspreventie toe te passen als collega’s een positieve houding hebben ten opzichte van decubituspreventie) Het team ziet het niet haalbaar om decubituspreventie correct toe te passen.
Het team ziet meer nadelen dan voordelen bij toepassen van decubituspreventie. Er zijn negatieve neveneffecten. Overleg Er worden weinig groepsoverleg momenten georganiseerd waar problemen besproken kunnen worden De mogelijkheid tot uitwisselen van informatie rond decubituspreventie beïnvloedt toepassen van decubituspreventie
Er heerst geen open communicatie binnen het team, er is geen psychologische veiligheid om voor zijn mening uit te komen Het is niet duidelijk/helder binnen het team wie welke
(2007) X
Peters et al. (2003) Grol et al. (2007) Buss et al. (2004) Ploeg et al. (2007) Moore en Prize (2004) Grol et al. (2007)
Grol et al. (2007)
van toepassing bij implementatie van een nieuw protocol - Door gebrek aan motivatie binnen de groep is het moeilijk voor mij om goede decubituspreventie toe te passen.
+ Het team vindt decubituspreventie een echte prioriteit - Decubituspreventie krijgt minder aandacht op onze afdeling. Er zijn andere prioriteiten Binnen het team heerst de mening dat decubituspreventie correct toepassen voordeel meebrengt voor de patiënt. wordtbev
naar Kwaliteit binnen het team/ motivatie van het team
--
+ 69 - 70
--
X
MacPhee (2008)
overleg en communi catie binnen het team
X
Peters et al. (2003) Grol et al. (2007) MacPhee (2008)
- Ik soms het gevoel dat ik er alleen voor sta om decubituspreventie goed toe te passen. + Overleg met mijn collega’s verbetert de decubituspreventie die ik geef.
- 71 + 72
X
MacPhee (2008)
+ Ik krijg voldoende inspraak in de keuze van preventieve maatregelen bij risico patiënten
--
MacPhee (2008)
Iedereen binnen het team weet wat er van hem/haar verwacht
Samenwe rking/taa kverdelin
14
verantwoordelijkheden en taken heeft (veel rolambiguïteit).
wordt en wat hun bijdrage in het bereiken van de doelstellingen van het team + er wordt in team afgesproken hoe decubituspreventie zal aangepakt worden - iedereen in het team bepaalt voor zichzelf hoe preventie het best aangepakt wordt + Vernieuwing wordt in het team goed onthaald. - Het team is weigerachtig om vernieuwing door te voeren.
g binnen het team
Houding tov vernieuwing Grol et al. Houding Er heerst defensieve (2007) tov attitude ten opzichte van MacPhee vernieuw vernieuwing binnen het (2008) ing team. Ploeg et al. (weinig innovators, (2007 earlyadopters(leaders), earlymajority binnen de groep) Er is Weerstand tegen Grol et al. veranderingen door het (2007) team, dit is meestal een MacPhee reactie op andere (2008) organisatorische Ploeg et al. beperkingen zoals hoge (2007 werkdruk, hoog personeelsverloop en organisatorische veranderingen 4.3. Aanwezigheid van een referentieverpleegkundige op de afdeling (Ploeg et al. 2007) Er is geen X Grol et al. Er is een referentieverpleegkundig (2007) referentieverpleegkundi e verantwoordelijk voor ge decubitus op de decubitus op de afdeling. afdeling Referentieverpleegkundi X Francke at + De Onderste ge ondervindt geen al. (2008) hoofdverpleegkundige uning ondersteuning van de weet de inbreng van de voor hoofdverpleegkundige referentieverpleegkundi referentie ge naar waarde te verpleegk schatten. undige - De hoofdverpleegkundige toont geen vertrouwen in de expertise van de referentieverpleegkundi ge Referentieverpleegkundi X MacPhee, + Ik kan terecht bij de Taakuitv
+73 -74
+75 -76 zie vraa g 29 en 30 --
KEN MER KEN 5 + 54 - 53
+ 55
15
ge is niet in staat om als opinieleider op te treden binnen het team.
(2008)
referentieverpleegkundi ge met vragen over decubituspreventie. Zij/hij is goed op de hoogte. - de referentieverpleegkundi ge heeft weinig invloed op de motivatie van het team om decubituspreventie toe te passen
De X Ploeg et al. referentieverpleegkundig (2007) e voert haar taak niet goed uit. Er zij geen incentives X De voor referentieverpleegkundi referentieverpleegkundig ge wordt te weinig e. Een gemotiveerde beloond voor de extra verpleegkundige zal haar verantwoordelijkheid taak als die ze draagt. referentieverpleegkundig e beter uitvoeren. 5. FACTOREN EIGEN AAN DE PATIËNT Patiënten die negatieve Peters Patiënt zijn moeilijk te ervaringen hebben met (2003) motiveren wanneer ze decubituspreventie zullen Grol et al. negatieve ervaringen minder geneigd zijn om 2007 hebben gehad met mee te werken met Francke at decubituspreventie. decubituspreventie al. (2008) (Hangt zeer nauw samen met de kenmerken afdeling/patiënt populatie op de afdeling) De patiënt staat negatief - De patiënten op de ten opzichte van afdeling zijn moeilijk te decubituspreventie motiveren om meet te werken om aan het voorkomen van decubitus + Patiënten ervaren decubituspreventie als positief. De patiënt is niet op de X Peters et + Informeren van de hoogte van de voordelen al. (2003) patiënt over van decubituspreventie decubituspreventie is Kennis van de voordelen belangrijk om de preventie preventie te doen slagen (Bij patiënt die goed - Mijn patiënten geïnformeerd lijken te begrijpen het belang
oering van de referentie verpleegk undige
- 56
--
.--
Houding van de patiënt tov decubitus preventie
--
- 77 + 78
Geïnform eerde patiënt
+ 79 - 80
16
zijn rond decubituspreventie wordt door de zorgverlener meer decubituspreventie toegepast dan bij patiënt die de indruk wekken minder goed geïnformeerd te zijn.) De patiënt voelt zich mede verantwoordelijk voor de toegepaste decubituspreventie. (Patiënten die zichzelf mede verantwoordelijk achten voor hun gezondheid staan meer open voor toepassen van decubituspreventie) Bij ongeneeslijke zieke personen wordt decubituspreventie door patiënt als zorgverlener als minder zinvol geacht
van decubituspreventie onvoldoende. Dit maakt decubituspreventie moeilijk uitvoerbaar.
Peters et al. (2003)
Peters et Ik merk dat Patiënten -al. (2003) decubituspreventie populatie Francke at toepassen moeilijk is al. (2008) bij patiënten die .... Moore en Prize (2004) 6. FACTOREN EIGEN AAN VAN DE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT Grol et al. (2007) Deze factoren hebben te maken met het zorgsysteem en maatschappelijke en politieke ontwikkelingen Media aandacht X Peters et Bij decubituspreventie 85 Decubituspreventie al. (2003) voel ik mij ondersteund campagne Grol et al. door: (2007) - de overheid/ overheidscampagnes 7. FACTOREN EIGEN AAN EIGEN AAN DE IMPLEMENTATIE STRATEGIEËN Geen betrokkenheid van X Grol - Er werd/wordt te Betrekke -82 de basis/(zorgverleners) (2007) weinig rekening n van de +81 bij ontwikkelen Peters et gehouden met mijn basis decubituspreventie al. (2003) mening bij het protocol Francke at ontwikkelen van het (Betrokkenheid en al. (2008) protocol. participatie van de Gerrish et + Er is voldoende zorgverlener bij de al. (1999) rekening gehouden met voorbereiding en de inbreng van de ontwikkeling van verpleegkundigen bij decubituspreventie opmaken van het protocol vergroot de preventie protocol. implementatie kansen/ Hoe dichter de implementatie strategie
17
bij de eindgebruiker hoe meer kans hij geïntegreerd raakt bij de zorgprocessen) Er is geen mogelijkheden om het preventieprotocol op kleine schaal uit te proberen. Er zijn reminders. Het belang van decubituspreventie wordt regelmatig onder de aandacht gebracht.
De implementatie gaat niet gepaard met een goede analyse van de situatie. Bij de implementatie van decubituspreventie protocol op de afdeling zijn geen effectieve implementatiestrategieën gebruikt om de doelgroep te bereiken. (Hoe meer en breder de strategieën die gebruikt worden bij decubituspreventie, hoe meer effectief de implementatie blijkt op lange termijn)
X
Grol et al. (2007)
Niet bevragen aan verpleegkundigen
Grol et al. (2007)
+ Het belang van decubituspreventie wordt voldoende en op regelmatige tijdstippen herhaald. - decubituspreventie zou beter toegepast worden wanneer het belang ervan regelmatig herhaald zou worden. Niet bevragen aan verpleegkundigen
Reminder s
Hoe ben je op de hoogte gebracht van het decubituspreventie protocol (meer keuze antwoord met opsomming)
Impleme ntatiestrat egieën om doelgroe p te bereiken
Grol et al. (2007) Buss et al. (2004) Francke at al. (2008) Buss et al. (2004) Tooher et al. (2003)
--
+83 - 84
--
ALG EME NE GEG EVE NS 3
18
Bijlage 2 Initiële interviewleidraad van de interviews (hoofdstuk 2). 1. Voorstelling : • • • •
Onderzoek naar belemmerende factoren bij toepassen van decubituspreventie. Wordt op tape opgenomen en wordt anoniem verwerkt. Wat u aan mij verteld is strikt persoonlijk en wordt niet doorgegeven aan de instelling of aan derden. Voor mijn onderzoek is het van belang dat u de werkelijkheid beschrijft.
2. Topiclijst voor het interview : •
Wat zijn de sterke en zwakke punten in verband met de decubituspreventie binnen het ziekenhuis/op de afdeling?
•
Ervaart u belemmeringen bij de keuze van preventieve maatregelen of bij het bepalen van het beleid?
•
Indien een project opgestart wordt om decubituspreventie te verbeteren, wat zou in dit project aan bod moeten komen om de kans op slagen zo groot mogelijk te maken? o welke taken ziet u hierin weggelegd voor uzelf o welke taken zijn weggelegd voor het beleid van het ziekenhuis (middenkader, directie)
•
Wat zijn sterke en zwakke punten van het protocol?
•
Denkt u dat er nog topics/belemmerde factoren zijn waar we het nog niet overgehad hebben? Welke?
3. Bedanking
1
Bijlage 3 Tabel 5: CVI bij de eerste ronde van de Delphi-procedure Duiding van de tabel: Niet relevant: verwijderen uit vragenlijst Opmerkingen: opmerking werden in rekening genomen, de vraag aangpast indien aangewezen. De vraag of stelling werd opnieuw voor gelegd aan de experten in ronde 2 Relevant: geen opmerkingen!ongewijzigd opnemen in vragenlijst (ronde 1 wanneer geen opmerking op een vraag of stelling gemaakt werden, werd verondersteld dat de expert akkoord was dat de stelling in deze vorm opgenomen werd voor delphi procedure ronde 2 Aanvaard met consensus > 80 % of met aanpassing voorgelegd in ronde 2: indien op een vraag van ronde 1 geen opmerkingen kwamen werd deze opgenomen in de vragenlijst voor ronde 2 onder de vorm van “Aanvaard met consensus > 80 %” . Dit wordt aangeduid met A>80%. Wanneer meer dan 80 van de experten opmerkingen hadden of aanduidden dat de vraag niet relevant was, werd de vraag uit de vragenlijst verwijderd en aangeduid met V>80%.
RELEVANT/
GEEN
OPMERKING
AANVAARD
MET
CONSENSUS
>
80
%
OF
MET
AANPASSING
VOORGELEGD
IN
RONDE
2
‐‐
11
A>80%
‐‐
1
10
A>80%
‐‐
3
8
Ronde
2
OPMERKINGE N
‐‐
NIET
RELEVANT
DELPHI
PROCEDURE
RONDE
1
Tabel 5: CVI bij de eerste ronde van de Delphi-procedure
DEEL
1:
ALGEMENE
GEGEVENS
1. Geslacht: # Man # Vrouw
2. Leeftijdscategorie: # < 25 jaar # 25 - 34 jaar # 35 - 50 jaar # > 50 jaar
3. Gevolgde opleiding: # Verpleegkunde 4e graad
2
(Gebrevetteerd/Gediplomeerd) # Bachelor (Gegradueerde) in de verpleegkunde # Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde (Licentiaat MedischSociale Wetenschappen) # Andere
4. (Gevolgde) optie/specialisatie: # Ziekenhuisverpleegkunde # Geriatrische verpleegkunde # Pediatrische verpleegkunde # Psychiatrische verpleegkunde # Sociale verpleegkunde # Niet van toepassing
5. In welke sector werkt u? # Ziekenhuis # Thuiszorg #
Rust‐
en
verzorgingstehuis
#
Psychiatrische
instelling
#
Onderwijs
#
Andere
6. Welke functie(s) heeft u? Afdelingsverpleegkundige Hoofdverpleegkundige Referentieverpleegkundige wondzorg Decubitusverpleegkundige Ziekenhuishygiënist(e) Lesgever verpleegkundig onderwijs Andere 7. Op welke afdeling werkt u?
‐‐
3
8
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
‐‐
5
6
Ronde
2
‐‐
3
8
Ronde
2
# Geriatrie # Heelkunde # Interne geneeskunde (niet geriatrie) # Revalidatie # Intensieve Zorgen # Andere
8. Werkervaring:
‐‐
1
10
Ronde
2
# < 5 jaar # 5 - 10 jaar # 11 - 20 jaar # > 20 jaar
9. Werkregime:
‐‐
2
9
Ronde
2
3
# < 50% # 50% - 74% # 75% - 99% # 100%
10. a. Heeft u reeds een bijscholing omtrent decubituspreventie gevolgd?
‐‐
2
9
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
8
Ronde
2
9
Ronde
2
9
Ronde
2
7
Ronde
2
# Ja # Neen
b. Hoe lang is dit geleden? # < 1 jaar geleden # 1 - 2 jaar geleden # > 2 - 5 jaar geleden # > 5 jaar geleden # Niet van toepassing
c.
Hoe
lang
duurde
deze
opleiding?
‐‐
3
# Ongeveer 1 uur # > 1uur tot halve dag # > halve dag tot 1 dag # > 1 dag # Niet van toepassing
11. Heeft u behoefte aan een nieuwe ‐‐
2
bijscholing omtrent decubituspreventie? # Ja # Neen
Algemene
opmerkingen/
2
aanvullingen
bij
deel
1
DEEL
2:
KENMERKEN
1. Is er een decubituspreventie ‐‐
2
protocol op de afdeling? # Ja # Neen # Ik weet het niet
2. De laatste keer dat ik het ‐‐
4
decubituspreventie protocol ingekeken heb was: # < 1 maand geleden # 1 maand – 6 maanden geleden # > 6 maanden – 1 jaar geleden # > 1 jaar geleden # Niet van toepassing
4
3. Hoe werd je op de hoogte gebracht van het decubituspreventie protocol? (meerdere antwoorden mogelijk) # via bijscholing # via een collega # via de hoofdverpleegkundige # via de referentieverpleegkundige # via intranet # via een protocol op papier # andere # Niet van toepassing 4. Is er een werkgroep rond decubituspreventie binnen de instelling? # Ja # Neen # Ik weet het niet 5. Is er een referentieverpleegkundige op de afdeling die verantwoordelijk is voor decubituspreventie? # Ja # Neen # Ik weet het niet 6. Is er op vaste tijdstippen decubitusregistratie? # Ja # Neen # Ik weet het niet
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
‐‐
4
7
Ronde
2
DEEL
3:
STELLINGEN
1.
PROTOCOL
Ik
pas
het
huidig
protocol
niet
toe
want
...
...
ik
twijfel
of
het
correct
is.
...
ik
vind
het
protocol
verouderd.
...
het
protocol
is
moeilijk
te
begrijpen.
...
ik
vind
de
lay‐out
niet
aantrekkelijk.
...
er
zijn
te
veel
protocollen
om
in
te
kijken.
..
het
protocol
opzoeken
vraagt
te
veel
tijd.
...
correct
toepassen
van
het
protocol
vraagt
te
veel
tijd.
...
het
brengt
meer
ongemakken
‐‐
‐‐
6
2
5
9
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
11
11
11
Ronde
2
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
5
dan
voordelen
mee
voor
de
patiënt.
...
ik
vind
het
protocol
moeilijk
toepasbaar
op
de
afdeling.
Ik
ben
van
mening
dat
het
huidig
protocol
een
goed
protocol
is
want...
... het is correct.
...
het
protocol
wordt
aangepast
aan
de
recente
inzichten.
...
het
protocol
is
helder
en
duidelijk
geformuleerd.
...
ik
vind
de
lay‐out
aantrekkelijk.
... ik kan het protocol snel en efficiënt opzoeken wanneer ik het nodig heb.
...
ik
ondervind
geen
nadelen
bij
het
toepassen
van
het
protocol.
...
ik
zie
enkel
voordelen
voor
de
patiënt
bij
het
toepassen
van
het
preventie
protocol.
...
het
sluit
aan
bij
de
dagelijkse
routine
op
de
afdeling.
Voorgeschreven
risicoschaal
Het
risico
op
decubitus
moet
bij
alle
patiënten
op
de
afdeling
gescoord
worden.
Ik
vul
de
risicoschaal
in
enkel
omdat
dat
het
verplicht
wordt.
2.
KENMERKEN
VAN
DE
ORGANISATORISCHE
CONTEXT
2.1.1. Motiverend optreden door de hoofdverpleegkundige
Ik
word
gemotiveerd
door
de
hoofdverpleegkundige
om
goede
preventie
toe
te
passen.
Het
team
is
minder
gemotiveerd
om
goede
decubituspreventie
toe
te
passen.
2.1.1. Vertrouwensrelatie tussen hoofdverpleegkundige en team
Er
bestaat
een
vertrouwensrelatie
tussen
mij
en
de
hoofdverpleegkundige.
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
‐‐
‐‐
1
11
10
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
3
‐‐
8
11
Ronde
2
A>80
%
‐‐
1
10
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
3
8
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
2
2
7
Ronde
2
V>80%
5
2
4
V
>80%
6
2.1.3. Beleid t.a.v. communicatie door de hoofdverpleegkundige
De
hoofdverpleegkundige
zorgt
ervoor
dat
iedereen
zich
vrij
voelt
om
ideeën
aan
te
brengen
of
zijn
mening
te
uiten.
Ik
kan
moeilijk
mijn
mening
uiten
of
ideeën
aanbrengen
in
het
team.
2.1.4. Feedback en controle door de hoofdverpleegkundige
De
hoofdverpleegkundige
geeft
ons
te
weinig
feedback
over
de
kwaliteit
van
decubituspreventie
op
de
afdeling.
De toegepaste preventie wordt voldoende frequent gecontroleerd.
2.1.5.
Kennis
en
expertise
van
de
hoofdverpleegkundige
De
hoofdverpleegkundige
heeft
kennis
en
expertise
i.v.m.
decubituspreventie.
Ik
kan
steeds
bij
hem
terecht.
Op
mijn
afdeling
is
er
niemand
met
expertise
op
gebied
van
decubituspreventie
die
zijn
kennis
kan
doorgeven
naar
het
team.
2.1.6. Ondersteuning voor de hoofdverpleegkundige door het management
De
directie
steunt
het
beleid
op
afdelingen.
De
hoofdverpleegkundige
krijgt
weinig
steun
van
de
directie
in
zijn
beleid
rond
decubituspreventie.
2.2. Beperkte middelen/praktische knelpunten 2.2.1. Beperkingen materiaal
Er
is
voldoende
preventiemateriaal
op
de
afdeling.
Een tekort aan preventiemateriaal bemoeilijkt een goed decubitusbeleid op de afdeling.
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
1
3
7
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
4
7
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
1
2
7
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
2
1
8
V>80%
‐‐
1
9
V>80%
2
2
7
V>80%
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
2
9
Ronde
2
7
2.2.2. Gebrek aan personeel
Ik
kan
de
preventie
die
ik
wens
niet
toepassen
omdat
er
te
weinig
personeel
is.
We zijn met voldoende verpleegkundigen om de patiënt de nodige decubituspreventie te geven. 2.2.3.
Personeelsverloop
Verlies
aan
kennis
en
ervaring
op
de
afdeling
door
hoog
personeelsverloop
bemoeilijkt
decubituspreventie.
Het
team
bestaat
een
vaste
groep
collega’s
met
kennis
van
decubituspreventie.
2.2.4.
Tijdsgebrek
We
kunnen
genoeg
tijd
vrij
maken
om
goede
decubituspreventie
te
geven
op
de
afdeling.
Het
is
zo
druk
op
de
afdeling
dat
decubituspreventie
niet
altijd
voldoende
aandacht
kan
krijgen.
2.4.
Moeilijke
communicatie
binnen
de
organisatie/organisatiecultuur
Ik
heb
er
geen
zicht
op
of
de
directie/het
management
belang
hecht
aan
decubituspreventie.
Ik
ben
voldoende
op
de
hoogte
gebracht
van
het
preventieve
beleid
dat
de
directie/management
voorop
stelt.
2.5.
Geen
structurele
AANDACHT
voor
decubituspreventie
binnen
de
organisatie
2.5.1.
Eén
aanspreekpunt
die
verantwoordelijk
is
voor
decubituspreventie
Er
is
een
duidelijke
coördinator
voor
decubitus
preventie.
Ik
weet
wie
ik
kan
aanspreken.
Het
is
niet
duidelijk
wie
de
eindverantwoordelijke
is
voor
decubituspreventie
binnen
het
ziekenhuis.
2.5.2.
Aanbod
bijscholing
over
decubituspreventie
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
1
10
Ronde
2
1
‐‐
‐‐
2
10
9
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
1
2
10
9
Ronde
2
A>80%
‐‐
2
9
Ronde
2
1
1
9
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
3
8
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
1
10
A>80%
8
Er
wordt
te
weinig
bijscholing
aangeboden
over
decubituspreventie
binnen
het
ziekenhuis.
Er
is
voldoende
mogelijkheid
om
zich
bij
te
scholen
over
decubituspreventie
binnen
het
ziekenhuis.
2.6.Aanwezige
referentieverpleegkundige
op
de
afdeling
2.6.1.
Ondersteuning
voor
de
referentieverpleegkundige
De
hoofdverpleegkundige
toont
geen
vertrouwen
in
de
expertise
van
de
referentieverpleegkundige
decubitus.
De
hoofdverpleegkundige
weet
de
referentieverpleegkundige
decubitus
naar
waarde
te
schatten.
2.6.2.
Taakuitvoering
van
de
referentieverpleegkundige
Ik
kan
terecht
bij
de
referentieverpleegkundige
met
vragen
over
decubituspreventie.
Zij/hij
is
goed
op
de
hoogte.
De
referentieverpleegkundige
heeft
weinig
invloed
op
het
team
om
goede
decubituspreventie
toe
te
passen.
3.
KENMERKEN
VAN
DE
ZORGVERLENER
3.1.
Attitude
van
de
zorgverlener
t.o.v.
kennis
vergroten/op
de
hoogte
blijven
van
meest
recente
ontwikkelingen
Ik
heb
geen
preventie
protocol
nodig.
Ik
gebruik
mijn
kennis
uit
mijn
opleiding
om
decubituspreventie
toe
te
passen.
Ik
zorg
dat
ik
op
de
hoogt
blijf
van
recente
ontwikkelingen
in
verband
met
decubituspreventie.
3.2.
Attitude
van
de
zorgverlener
t.o.v.
toepassen
van
decubituspreventie
Correct
toepassen
van
decubituspreventie
maakt
deel
uit
van
de
dagelijkse
routine.
‐‐
1
10
A>80%
‐‐
1
10
A>80%
‐‐
4
7
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
Ronde
2
9
Decubituspreventie
toepassen
is
voor
mij
geen
routine.
Het
vraagt
extra
aandacht
om
het
niet
te
vergeten.
3.3.
Kennis
van
de
zorgverlener
Als
ik
meer
over
decubituspreventie
zou
kennen,
zouden
het
aantal
decubitusletsels
dalen.
Mijn
kennis
over
decubitus
is
ruim
voldoende
om
goede
preventie
te
kunnen
geven.
3.4.
Beliefs
van
de
zorgverlener
Er
zijn
weinig
patiënten
met
decubitusletsels
op
de
afdeling
want
we
geven
goede
preventie.
Er
gaat
teveel
aandacht
naar
preventie
want
op
de
afdeling
treedt
er
zelden
decubitus
op.
4.
KENMERKEN
VAN
DE
SOCIALE
CONTEXT
4.1.
Gemeenschappelijk
doel
nastreven
binnen
het
team
Decubituspreventie
is
een
gemeenschappelijk
doel
binnen
het
team.
We
gaan
er
samen
voor.
Iedereen
in
het
team
bepaalt
voor
zichzelf
hoe
preventie
het
best
aangepakt
wordt.
Er
is
verdeeldheid.
4.2.
Streven
naar
kwaliteit
binnen
het
team
Het
team
vindt
decubituspreventie
een
echte
prioriteit.
Decubituspreventie
krijgt
minder
aandacht
op
onze
afdeling.
Er
zijn
andere
prioriteiten.
4.3.
Overleg
en
communicatie
binnen
het
team
Ik
heb
soms
het
gevoel
dat
ik
er
alleen
voor
sta
om
decubituspreventie
goed
toe
te
passen.
Overleg
met
mijn
collega’s
verbetert
de
decubituspreventie
die
ik
geef.
4.4. Houding t.o.v. vernieuwing binnen het team
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
‐‐
4
11
7
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
A>80%
1
‐‐
‐‐
‐‐
10
11
A>80%
‐‐
4
7
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
1
10
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
1
10
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
‐‐
11
A>80%
1
1
9
Ronde
2
10
Vernieuwing wordt in het team goed onthaald. Het team is weigerachtig om vernieuwing door te voeren. 5. KENMERKEN VAN DE PATIËNT
5.1. Houding van patiënt t.o.v. decubituspreventie
Patiënt op de afdeling zijn moeilijk te motiveren om mee te werken om aan het voorkomen van decubitus. Patiënten ervaren decubituspreventie als positief. 5.2. Geïnformeerde patiënt
Informeren van de patiënt over decubituspreventie is belangrijk om de preventie te doen slagen. Mijn patiënten begrijpen het belang van decubituspreventie onvoldoende. Dit maakt decubituspreventie moeilijk uitvoerbaar. 7. KENMERKEN EIGEN AAN DE IMPLEMENTATIESTRATEGIE
7.1 Betrokkenheid van de basis
Er is voldoende rekening gehouden met de verpleegkundigen bij het opmaken van het decubituspreventie protocol. Er wordt/werd te weinig rekening gehouden met mijn mening bij het ontwikkelen van het protocol. 7.2. Reminders
Ik geef voldoende aandacht aan preventie. Ik heb geen nood aan het regelmatig onder de aandacht brengen van decubituspreventie. Regelmatig de aandacht vestigen op decubituspreventie draagt bij tot het verbeteren van mijn zorg. 85. Bij decubituspreventie voel ik mij ondersteund door : De overheid/overheidscampagnes
1
1
9
Ronde
2
1
1
9
Ronde
2
1
‐‐
10
Ronde
2
1
‐‐
10
A>80%
1
1
9
Ronde
2
Ronde
2
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
‐‐
‐‐
11
A>80%
‐‐
3
8
Ronde
2
Ronde
2
‐‐
3
8
Ronde
2
‐‐
1
10
Ronde
2
1
1
9
Ronde
2
11
De directie/het management De hoofdverpleegkundige Het team/de collega’s De referentieverpleegkundige wondzorg/decubituspreventie
12
Bijlage 4 Tabel 6: CVI van de tweede ronde van de Delphiprocedure
DEEL
1:
ALGEMENE
GEGEVENS
1. Aanvaard met consensus > 80% ‐‐
‐‐
2. Aanvaard met consensus > 80% ‐‐
‐‐
3. Gevolgde opleiding (meerdere ‐‐
‐‐
antwoorden mogelijk): # verpleeghulp/ polyvalent verzorgende/zorgkundige # Verpleegkunde 4e graad (Gebrevetteerd/Gediplomeerd) # Bachelor (Gegradueerde) in de verpleegkunde # Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde (Licentiaat MedischSociale Wetenschappen) # Andere, namelijk_______________________
4. (Gevolgde) optie/specialisatie 1
‐‐
(meerdere antwoorden mogelijk): # Ziekenhuisverpleegkunde # Geriatrische verpleegkunde # Pediatrische verpleegkunde # Psychiatrische verpleegkunde # Sociale verpleegkunde # Vroedkunde # Andere, namelijk_______________________
5. In welke sector werkt u? ‐‐
3
# Universitair ziekenhuis # Perifeer ziekenhuis # Woon- en zorgcentrum (Rust- en verzorgingstehuis) # Psychiatrische instelling
Relevant/
geen
opmerkin g
CVI
Opmerk ingen
DELPHI
PROCEDURE
RONDE
2
Niet
relevant
Tabel 6: CVI van de tweede ronde van de Delphi-procedure
‐‐
‐‐
9
100
%
8
88,8
%
6
100
%
1
# Onderwijs # Andere, namelijk_______________________ 6. Welke functie(s) heeft u? Afdelingsverpleegkundige Hoofdverpleegkundige Referentieverpleegkundige wondzorg Decubitusverpleegkundige Ziekenhuishygiënist(e) Lesgever verpleegkundig onderwijs Andere
7. Op welke afdeling werkt u? # Geriatrie # Heelkunde # Interne geneeskunde (niet geriatrie) # Revalidatie # Intensieve Zorgen # Andere, namelijk_____________
8. Werkervaring als verpleegkundige/zorgverlener: # < 5 jaar # 5 - 10 jaar # 11 - 20 jaar # > 20 jaar 9. Tewerkstellingspercentage: # part time: < 50% # part time: 50% - 74% # part time: 75% - 99% # full time 10. Bijscholing a. Heeft u reeds een bijscholing omtrent decubituspreventie gevolgd? # Ja # Ja, meerdere # Neen ! ga verder naar vraag 11
b. Hoe lang is de laatste opleiding/vorming geleden? # minder dan 1 jaar geleden # 1 tot 5 jaar geleden # meer dan 5 jaar geleden #
Niet
van
toepassing
c. Hoe lang duurde deze laatste opleiding/vorming? # Ongeveer 1 uur # Ongeveer een halve dag
‐‐
1
8
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
2
7
100
%
‐‐
3
6
100
%
2
1
6
77,7%
2
# Ongeveer 1 dag # Meer dan 1 dag # Niet van toepassing d. Was deze opleiding/vorming georganiseerd door de instelling waar je werkzaam bent? # Ja # Nee
11. Heeft u behoefte aan (een nieuwe) bijscholing omtrent decubituspreventie? # Ja # Neen
12. Heeft u zelf recent (= minder dan 6 maanden) informatie opgezocht over decubituspreventie ? # Ja # Neen 13. Hoe schat u uw kennis over decubituspreventie in?
2
2
5
77,7%
‐‐
2
7
100
%
‐‐
3
6
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
2
7
100
%
# zeer goed # goed # gemiddeld # eerder slecht # zeer slecht
DEEL
2
1. Is er binnen de instelling een werkgroep rond decubitus en/of decubituspreventie? De werkgroep mag een onderdeel zijn van een andere werkgroep. # Ja # Neen # Ik weet het niet
2. Decubitusregistratie a. Gebeurt er op de afdeling decubitusregistratie? (decubitusregistratie is: op één dag bij alle patiënten op de afdeling nagaan en registreren of er al dan niet decubitus aanwezig is, met andere woorden, een prevalentiemeting)
3
# Ja # Neen ! ga verder naar vraag 3 referentieverpleegkundige # Ik weet het niet ! ga verder naar vraag 3 referentieverpleegkundige
b. De decubitusregistratie gebeurt op: # Vaste tijdstippen # Variabele tijdstippen # Ik weet het niet c. De laatste decubitusregistratie gebeurde: # Deze maand # Ongeveer 6 maanden geleden # Andere, namelijk_______________________ # Ik weet het niet
2
1
6
77,7
%
2
‐‐
7
77,7
%
3. Referentieverpleegkundige (Een referentieverpleegkundige verdiept zich in bepaalde deelaspecten van de zorg, in deze concrete situatie decubitus en decubituspreventie. In sommige gevallen kan de referentieverpleegkundige ook als consulent of trainer benoemd worden) a.
Is
er
op
de
afdeling
een
referentieverpleegkundige
decubitus?
# Ja # Neen ! ga verder naar vraag 4 decubituspreventie protocol # Ik weet het niet ! ga verder naar vraag 4 decubituspreventie protocol b. Geef je mening over onderstaande stellingen: 2.6.1. Ondersteuning voor de referentieverpleegkundige -De hoofdverpleegkundige toont geen vertrouwen in de expertise van de referentieverpleegkundige decubitus
‐‐
2
7
100
%
1
2
6
88,8
%
De hoofdverpleegkundige weet de referentieverpleegkundige decubitus naar waarde te schatten.
De
referentieverpleegkundige
1
2
6
88,8
%
1
2
6
88,8
4
weet
haar
kennis
en
expertise
over
decubituspreventie
over
te
brengen
op
het
team.
De
referentieverpleegkundige
heeft
weinig
invloed
op
het
team
om
de
voorgeschreven
decubituspreventie
toe
te
passen.
4. Decubituspreventie protocol a. Is er een decubituspreventie protocol beschikbaar op de afdeling? (decubituspreventie protocol: schrijft voor hoe decubituspreventie correct uitgevoerd moet worden op de afdeling, het heeft tot doel de zorgverlener te ondersteunen bij zorginhoudelijke handelingen) # Ja # Neen ! ga verder naar vraag 5 risicoschaal # Ik weet het niet ! ga verder naar vraag 5 risicoschaal b. De laatste keer dat ik het decubituspreventie protocol ingekeken heb was: # minder dan 1 maand geleden # tussen 1 maand en 6 maanden geleden # tussen 6 maanden en 1 jaar geleden # meer dan 1 jaar geleden # Niet van toepassing c. Hoe werd je op de hoogte gebracht van het decubituspreventie protocol? (meerdere antwoorden mogelijk) # via bijscholing # via een collega # via de hoofdverpleegkundige # via de referentieverpleegkundige # via intranet # andere, namelijk______________ # Niet van toepassing
d. Geef je mening over onderstaande stellingen, duid aan met:
Mijn mening over het protocol is:
...
ik
twijfel
of
het
protocol
correct
is.
...
ik
vind
het
protocol
verouderd.
%
1
2
6
88,8
%
‐‐
1
8
100
%
1
2
6
88,8
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
3
6
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
5
..
het
protocol
is
moeilijk
te
begrijpen.
...
ik
vind
de
lay‐out
niet
aantrekkelijk.
...
er
zijn
te
veel
protocollen
om
in
te
kijken.
...
het
protocol
opzoeken
vraagt
te
veel
tijd.
...
correct
toepassen
van
het
protocol
vraagt
te
veel
tijd.
...
het
brengt
meer
ongemakken
dan
voordelen
mee
voor
de
patiënt.
ik
vind
het
protocol
moeilijk
toepasbaar
op
de
afdeling.
...
het
protocol
bevat
teveel
informatie
om
om
door
te
nemen
...
het
protocol
is
correct.
...
het
protocol
is
aangepast
aan
de
recente
inzichten.
...
het
protocol
is
helder
en
duidelijk
geformuleerd.
...
ik
vind
de
lay‐out
aantrekkelijk.
...
ik
kan
het
protocol
snel
opzoeken
wanneer
ik
het
nodig
heb.
...
ik
ondervind
alleen
maar
voordelen
bij
het
toepassen
van
het
protocol.
..
ik
ondervind
alleen
maar
voordelen
bij
het
toepassen
van
het
protocol.
...
ik
zie
enkel
voordelen
voor
de
patiënt
bij
het
toepassen
van
het
protocol
...
het
toepassen
van
het
protocol
sluit
aan
bij
de
dagelijkse
routine
op
de
afdeling.
7.1 Betrokkenheid van de basis
Aanvaard
met
consensus
>
80
%
Er
is
te
weinig
rekening
gehouden
met
de
verpleegkundige/zorgverlener
bij
het
ontwikkelen
van
het
protocol.
5. Risicoschaal a. Welke risicoschaal wordt gebruikt om het risico bij de patiënt te
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
9
9
100
%
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
9
9
100
%
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
1
‐‐
8
100
%
1
4
4
88,8
%
6
bepalen? # Nortonschaal # Bradenschaal # Andere, namelijk_____________ # Ik weet het niet! ga verder naar deel 3 (stellingen) van de vragenlijst # Er wordt geen risico bepaald ! ga verder naar deel 3 (stellingen) van de vragenlijst b. Geef je mening over onderstaande stellingen: Aanvaard met consensus > 80 % Ik scoor enkel bij patiënten waarvan ik denk dat ze risico lopen.
‐‐
1
‐‐
‐‐
‐‐
8
88,8
%
DEEL3
KENMERKEN VAN DE ORGANISATORISCHE CONTEXT Motiverend optreden door de hoofdverpleegkundige Ik
word
gemotiveerd
door
de
hoofdverpleegkundige
om
de
voorgeschreven
decubitus
preventie
toe
te
passen.
Het
team
voelt
zich
niet
gemotiveerd
om
de
voorgeschreven
decubituspreventie
toe
te
passen.
Vertrouwensrelatie tussen hoofdverpleegkundige en team Verwijderd uit de vragenlijst geen consensus > 80 % Beleid t.a.v. communicatie door de hoofdverpleegkundige De
hoofdverpleegkundige
zorgt
ervoor
dat
iedereen
zich
vrij
voelt
om
ideeën
aan
te
brengen
of
zijn
mening
te
uiten.
Ik
kan
moeilijk
mijn
mening
uiten
of
ideeën
aanbrengen
in
het
team.
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
1
1
7
88,8
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
2
7
100
%
1
2
6
Feedback en controle door de hoofdverpleegkundige
1
1
7
Aanvaard
met
consensus
>
80
%
‐‐
1
‐‐
1
‐‐
7
‐‐
1
8
88,8
%
88,8
%
88,8
%
100
%
De
toegepaste
preventie
wordt
voldoende
frequent
gecontroleerd.
2.1.5. Kennis en expertise op de
7
afdeling Iemand
op
de
afdeling
heeft
kennis
en
expertise
i.v.m.
decubituspreventie.
Ik
kan
steeds
bij
hem/haar
terecht.
Op
mijn
afdeling
is
er
niemand
met
expertise
op
gebied
van
decubituspreventie
die
zijn
kennis
kan
doorgeven
aan
het
team.
2.1.6. Ondersteuning voor de hoofdverpleegkundige door het management Verwijderd uit vragenlijst, geen consensus > 80 % 2.2. Beperkte middelen/praktische knelpunten 2.2.1. Beperkingen materiaal
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
1
‐‐
8
9
100
%
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
9
‐‐
9
100
%
100
%
1
2
6
Hoog personeelsverloop op de afdeling bemoeilijkt de decubituspreventie. Er is weinig personeelsverloop op de afdeling.
1
‐‐
8
1
‐‐
8
2.2.4. Tijdsgebrek
‐‐
‐‐
‐‐
1
‐‐
8
88,8
%
88,8
%
88,8
%
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
Er is voldoende preventiemateriaal op de afdeling om de voorgeschreven preventie te geven. Een tekort aan preventiemateriaal bemoeilijkt een goede decubituspreventie op mijn afdeling. 2.2.2. Gebrek aan personeel Aanvaard met consensus > 80 % We zijn met voldoende zorgverleners en verpleegkundigen om de patiënt de nodige decubituspreventie te geven. 2.2.3. Personeelsverloop
Aanvaard met consensus > 80 % Het is zo druk op de afdeling dat decubituspreventie vaak onvoldoende aandacht krijgt. 2.4. Moeilijke communicatie binnen de organisatie/organisatiecultuur Aanvaard met consensus > 80 % Aanvaard met consensus > 80 %
8
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
1
‐‐
8
88,8
%
1
2
6
88,8
%
‐‐
‐‐
‐‐
2
‐‐
7
100
%
‐‐
2
7
100
%
‐‐
2
7
100
%
‐‐
‐‐
2
2
7
7
100
%
100
%
3.4. Beliefs van de zorgverlener
‐‐
1
‐‐
1
‐‐
7
Aanvaard met consensus > 80 %
‐‐
‐‐
‐‐
88,8
%
2.5. Geen structurele AANDACHT voor decubituspreventie binnen de organisatie 2.5.1. Eén aanspreekpunt die verantwoordelijk is voor decubituspreventie binnen de organisatie Er is een duidelijke eindverantwoordelijke voor decubituspreventie binnen de instelling. Ik weet wie ik kan aanspreken. Het is niet duidelijk wie de eindverantwoordelijke is voor decubituspreventie binnen de instelling. 2.5.2. Aanbod bijscholing over decubituspreventie Aanvaard met consensus > 80 % Aanvaard met consensus > 80 % 3. KENMERKEN VAN DE ZORGVERLENER 3.1. Attitude van de zorgverlener t.o.v. kennis vergroten/op de hoogte blijven van meest recente ontwikkelingen Ik heb geen preventie protocol of bijscholing nodig. Ik gebruik mijn kennis uit mijn opleiding om decubituspreventie toe te passen. Aanvaard met consensus > 80 % 3.2. Attitude van de zorgverlener t.o.v. toepassen van decubituspreventie Correct toepassen van decubituspreventie maakt deel uit van de dagelijkse routine. Decubituspreventie toepassen is voor mij geen routine. 3.3. Kennis van de zorgverlener Als ik meer over decubituspreventie zou kennen, zou mijn preventie beter zijn. Aanvaard met consensus > 80 %
9
Er zijn weinig patiënten met decubitusletsels op de afdeling waardoor geen preventie nodig is. 4. KENMERKEN VAN DE SOCIALE CONTEXT 4.1. Gemeenschappelijk doel nastreven binnen het team Aanvaard met consensus > 80 % Aanvaard met consensus > 80 % 4.2. Streven naar kwaliteit binnen het team Aanvaard met consensus > 80 % Aanvaard met consensus > 80 % 4.3. Overleg en communicatie binnen het team Aanvaard met consensus > 80 % Aanvaard met consensus > 80 % 4.4. Houding t.o.v. vernieuwing binnen het team Vernieuwing van zorg wordt goed onthaald in het team. Het team is weigerachtig om vernieuwing van zorg door te voeren. 5. KENMERKEN VAN DE PATIËNT 5.1. Houding van patiënt/familie t.o.v. decubituspreventie Aanvaard met consensus > 80 % De meeste patiënten ervaren decubituspreventie als positief en werken mee. 5.1. Geïnformeerde patiënt Informeren van de patiënt over decubituspreventie is belangrijk om de preventie te doen slagen. Informeren van mijn patiënten over het belang van decubituspreventie is veelal onmogelijk op mijn afdeling. Dit maakt decubituspreventie moeilijk uitvoerbaar. 7. KENMERKEN EIGEN AAN DE IMPLEMENTATIESTRATEGIE 7.2. Reminders Het belang van decubitus wordt op de afdeling voldoende en op regelmatige tijdstippen herhaald.
1
1
7
‐‐
‐‐
‐‐
88,8
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
2
7
100
%
‐‐
2
7
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
2
‐‐
7
9
100
%
100
%
‐‐
‐‐
9
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
3
2
6
7
100
%
100
%
10
Herhaald de aandacht vestigen op decubituspreventie op de afdeling zou bijdragen tot het verbeteren van mijn zorg. 85. Bij decubituspreventie voel ik mij ondersteund door : De overheid/overheidscampagnes De directie/het management De hoofdverpleegkundige Het team/de collega’s De referentieverpleegkundige wondzorg/decubitus Andere, namelijk_______________ VERWIJDERDE STELLINGEN Aan de hand van de opmerkingen van de experten zijn volgende vragen/stellingen uit de vragenlijst verwijderd. Bent u akkoord dat deze stelling NIET in de definitieve vragenlijst zullen opgenomen worden? 2.1.6. Ondersteuning voor de hoofdverpleegkundige door het management De directie steunt het beleid op afdelingen. De hoofdverpleegkundige krijgt weinig steun van de directie in zijn/haar beleid rond decubituspreventie . 2.1.1. Vertrouwensrelatie tussen hoofdverpleegkundige en team Er bestaat een vertrouwensrelatie tussen mij en de hoofdverpleegkundige.
‐‐
2
7
100
%
‐‐
1
8
100
%
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
‐‐
1
1
1
1
1
8
8
8
8
8
100
%
100
%
100
%
100
%
100
%
‐‐
1
8
100
%
11
Bijlage 5 Informatiebrief piloottest Geachte Heer / Mevrouw, Naar aanleiding van mijn opleiding als Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde aan de Universiteit Gent, werk ik aan mijn masterproef "Ontwikkelen en piloottesten van een vragenlijst die bij verpleegkundigen op zoek gaat naar barrières bij het toepassen van decubituspreventie" met als promotor Prof. Dr. T. Defloor. Binnen deze masterproef wens ik een vragenlijst te ontwikkelen om verpleegkundigen en zorgkundigen binnen verschillende settings te bevragen. De vragenlijst moet verschillende barrières bij het toepassen van decubituspreventie aan het licht kunnen brengen. Uw bijdrage maakt deel uit van de laatste fase van mijn masterproef. Doel Het doel van deze enquête is het piloottesten van de vragenlijst. In deze fase wordt nagegaan of alle vragen en stellingen duidelijk en begrijpbaar zijn. Concreet: - U vult de vragenlijst in, dit duurt ongeveer 20 minuten. - Het is belangrijk dat u elke bedenking of onduidelijkheid die u ervaart bij het invullen van de vragenlijst, noteert naast de vraag of stelling. - U geeft zoveel mogelijk informatie, dit maakt het verwerken gemakkelijker. - Uw antwoorden worden niet verwerkt, uw opmerkingen wel. Bij het verwerken van de gegevens of het presenteren van de
1
resultaten uit de vragenlijsten, worden de identiteit van de zorgverlener en de naam van de instelling niet weergegeven. Volledige anonimiteit wordt verzekerd. Uw deelname gebeurt op vrijwillige basis. U ontvangt geen vergoeding. Wanneer u niet wenst deel te nemen, heeft dit voor u geen negatieve gevolgen. Deze studie werd goedgekeurd door een onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent en wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de verklaring van Helsinki opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend aan klinische studies. In geen geval dient u de goedkeuring door de Commissie voor Medische Ethiek te beschouwen als een aanzet tot deelname aan deze studie. Indien u vragen heeft, kunt u contact met mij op te nemen via het volgende emailadres :
[email protected] of op het nummer 0473/117649. Hartelijk dank voor uw medewerking! Met vriendelijke groet, Cynthia Barremaecker
2
Bijlage 6 Vragenlijst voor piloottest en aanpassingen op basis van resultaten van de piloottest. De nodige aanpassingen worden voorgegaan door een pijl ! . Geachte Heer/Mevrouw, U werd gevraagd om deze vragenlijst in te vullen in kader van mijn masterproef : "Ontwikkelen en piloottesten van een vragenlijst die bij verpleegkundigen op zoek gaat naar barrières bij het toepassen van decubituspreventie". De gegevensverzameling en –verwerking gebeuren volledig anoniem. Door deze vragenlijst in te vullen geeft u toestemming om deel te nemen aan het onderzoek. Indien u niet wenst mee te werken kunt u de vragenlijst blanco indienen. Hartelijk dank voor uw medewerking!
Duid het juiste antwoord aan door het vakje aan te kruisen. Er is slechts één antwoord mogelijk, tenzij anders vermeld in de vraag.
DEEL 1: ALGEMENE GEGEVENS 1. Geslacht:
2. Leeftijdscategorie:
# Man # Vrouw
# < 25 jaar # 25 - 34 jaar
1
# 35 - 50 jaar # > 50 jaar 3. Gevolgde opleiding (meerdere antwoorden mogelijk): # Verpleeghulp/ polyvalent verzorgende/ zorgkundige # Verpleegkunde 4e graad (Gebrevetteerd/Gediplomeerd) # Bachelor (Gegradueerde) in de verpleegkunde # Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde (Licentiaat Medisch- Sociale Wetenschappen) # Andere, namelijk_______________________
4. (Gevolgde) optie/specialisatie (meerdere antwoorden mogelijk): # # # # # # #
Ziekenhuisverpleegkunde Geriatrische verpleegkunde Pediatrische verpleegkunde Psychiatrische verpleegkunde Sociale verpleegkunde Vroedkunde Andere, namelijk____________________________
5. In welke sector werkt u? # # # # # # #
Universitair Ziekenhuis Algemeen Ziekenhuis met universitair karakter Algemeen Ziekenhuis Woon- en zorgcentrum (Rust- en verzorgingstehuis) Psychiatrische instelling Onderwijs Andere, namelijk___________________________
2
6. Welke functie heeft u? (meerdere antwoorden mogelijk): Ja Neen # # Zorgkundige # # Afdelingsverpleegkundige # # Hoofdverpleegkundige # # Referentieverpleegkundige wondzorg # # Referentieverpleegkundige decubitus # # Andere, namelijk_______________________ ! kolom met “Neen” weglaten want dit zorgt voor verwarring en maakt het verwerken van de gegevens moeilijk 7. Op welke afdeling werkt u? # # # # # # #
Geriatrie Heelkunde Interne geneeskunde (niet geriatrie) Revalidatie Intensieve Zorgen Chronische zorg binnen woon- en zorgcentrum Andere, namelijk______________________
8. Werkervaring als verpleegkundige/zorgverlene r: # # # #
< 5 jaar 5 - 10 jaar 11 - 20 jaar > 20 jaar
9. Tewerkstellingspercentag e:
# # # #
Part time: < 50% Part time: 50% - 74% Part time: 75% - 99% Full time
3
10. Bijscholing a. Heeft u reeds een bijscholing omtrent decubituspreventie gevolgd? # Ja, één maal # Ja, meerdere # Neen ! ga verder naar vraag 11 ! Het verwijssysteem is niet duidelijk: in vet plaatsen en bij instructies vermelden. b. Hoe lang is de laatste opleiding/vorming geleden? # # # #
Minder dan 1 jaar geleden 1 jaar tot 5 jaar geleden Meer dan 5 jaar geleden Ik weet het niet
c. Hoe lang duurde deze laatste opleiding/vorming? # # # # #
Ongeveer 1 uur Ongeveer een halve dag Ongeveer 1 dag Meer dan 1 dag Ik weet het niet
d. Was deze opleiding/vorming georganiseerd door de instelling waar je werkzaam ben? # Ja # Nee
11. Heeft u behoefte aan extra bijscholing omtrent
4
decubituspreventie? # Ja # Neen
12. Heeft u zelf recent (= minder dan 6 maanden geleden) informatie opgezocht over decubituspreventie ? # Ja # Neen
13. Hoe schat u uw kennis over decubituspreventie in? # # # # #
Zeer goed Goed Gemiddeld Eerder zwak Zeer zwak
5
DEEL 2: KENMERKEN VAN DE AFDELING 1. Is er een werkgroep rond decubitus en/of decubituspreventie binnen de instelling? De werkgroep mag een onderdeel zijn van een andere werkgroep. # Ja # Neen # Ik weet het niet
2. Decubitusregistratie a. Gebeurt er op de afdeling decubitusregistratie? (Decubitusregistratie = op één dag bij alle patiënten op de afdeling nagaan en registreren of er al dan niet decubitus aanwezig is) # Ja # Neen ! ga verder naar vraag 3 referentieverpleegkundige # Ik weet het niet ! ga verder naar vraag 3 referentieverpleegkundige ! Het verwijssysteem is niet duidelijk: in vet plaatsen en bij instructies vermelden.
b. De decubitusregistratie gebeurt op: # Vaste tijdstippen (bijvoorbeeld om de drie maanden) # Wisselende tijdstippen (er zijn geen vaste tijdstippen vastgelegd) # Ik weet het niet
c. De laatste decubitusregistratie gebeurde:
6
# # # #
Deze maand Ongeveer 6 maanden geleden Andere, namelijk_______________________ Ik weet het niet
3. Referentieverpleegkundige decubitus (Een referentieverpleegkundige verdiept zich in bepaalde deelaspecten van de zorg, in deze concrete situatie decubitus en decubituspreventie. In sommige gevallen kan de referentieverpleegkundige ook als consulent of trainer benoemd worden.) a. Is er op de afdeling een referentieverpleegkundige die verantwoordelijk is voor decubitus? (Voor de leesbaarheid van de vragenlijst wordt de referentieverpleegkundige die verantwoordelijk is voor decubitus als “referentieverpleegkundige decubitus” benoemd.) # Ja # Neen ! ga verder naar vraag 4 decubituspreventie protocol # Ik weet het niet ! ga verder naar vraag 4 decubituspreventie protocol ! Het verwijssysteem is niet duidelijk: in vet plaatsen en bij instructies vermelden.
b. Geef je mening over onderstaande stellingen:
De hoofdverpleegkundige toont geen vertrouwen in de expertise van de referentieverpleegkundige
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
#
7
decubitus. De referentieverpleegkundige decubitus weet haar kennis en expertise over decubituspreventie over te brengen op het team. De hoofdverpleegkundige weet de referentieverpleegkundige decubitus naar waarde te schatten. De referentieverpleegkundige decubitus heeft weinig invloed op het team om de voorgeschreven decubituspreventie toe te passen.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
4. Decubituspreventie protocol a. Is er een decubituspreventie protocol beschikbaar op de afdeling? (Decubituspreventie protocol: schrijft voor hoe decubituspreventie correct uitgevoerd moet worden op de afdeling, het heeft tot doel de zorgverlener te ondersteunen bij zorginhoudelijke handelingen.) # Ja # Neen ! ga verder naar vraag 5 risicoschaal # Ik weet het niet ! ga verder naar vraag 5 risicoschaal ! Het verwijssysteem is niet duidelijk: in vet plaatsen en bij instructies vermelden.
8
b. De laatste keer dat ik het decubituspreventie protocol ingekeken heb was: # Minder dan 1 maand geleden # Tussen 1maand en 6 maanden geleden # Tussen 6 maanden en 1 jaar geleden # Meer dan 1 jaar geleden # Ik weet het niet
c. Hoe werd je op de hoogte gebracht van het decubituspreventie protocol (meerdere antwoorden mogelijk)? # Via bijscholing # Via een collega # Via de hoofdverpleegkundige # Via de referentieverpleegkundige # Via intranet # Andere, namelijk ______________________
d. Geef je mening over onderstaande stellingen: ! Antwoorden hierop verloopt moeilijk omdat de inhoud van het preventieprotocol niet goed gekend is. Mijn mening over het protocol is:
Ik vind het protocol moeilijk toepasbaar op de afdeling.
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
# 9
Ik kan het protocol snel opzoeken wanneer ik het nodig heb. Er is voldoende rekening gehouden met de verpleegkundigen bij het opmaken van het decubituspreventie protocol. Ik vind de lay-out van het protocol aantrekkelijk. Er zijn te veel protocollen om in te kijken. Ik ondervind alleen maar voordelen bij het toepassen van het protocol. Het protocol is correct. Ik vind het protocol verouderd. Het toepassen van het protocol sluit aan bij de dagelijkse routine op de afdeling. Het protocol bevat te veel informatie om door te nemen. Ik twijfel of het protocol correct is. Het protocol opzoeken vraagt te veel tijd. Ik zie alleen maar voordelen voor de patiënt bij het toepassen van het protocol. Ik vind de lay-out van het protocol niet aantrekkelijk. Het protocol is moeilijk te begrijpen.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
# #
# #
# #
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# 10
Correct toepassen van het protocol vraagt te veel tijd. !Deze stelling laten beantwoorden met antwoordopties die lopen van “nooit” tot “altijd” Het protocol toepassen brengt meer ongemakken dan voordelen mee voor de patiënt. Er is te weinig rekening gehouden met de verpleegkundige/zorgverlener bij het ontwikkelen van het protocol. Het protocol is aangepast aan de recente inzichten over decubituspreventie. Het protocol is helder en duidelijk geformuleerd.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
5. Risicoschaal a. Welke risicoschaal wordt gebruikt om het risico bij de patiënt te bepalen? # Nortonschaal # Bradenschaal
11
# Andere, namelijk ______________________ # Er wordt geen risicoschaal gebruikt ! ga verder naar deel 3 STELLINGEN van de vragenlijst # Ik weet het niet! ga verder naar deel 3 STELLINGEN van de vragenlijst ! Het verwijssysteem is niet duidelijk: in vet plaatsen en bij instructies vermelden.
b. Geef je mening over onderstaande stellingen:
Het risico op decubitus moet bij alle patiënten op de afdeling gescoord worden. Ik scoor het risico enkel bij patiënten waarvan ik denk dat ze risico lopen.
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
12
DEEL 3: STELLINGEN Geef je mening over onderstaande stellingen:
1
2
3
4
We kunnen genoeg tijd vrij maken om goede decubituspreventie te geven op de afdeling. !Deze stelling laten beantwoorden met antwoordopties die lopen van “nooit” tot “altijd” Overleg met mijn collega’s verbetert de decubituspreventie die ik geef. Ik kan de preventie die ik wens niet toepassen omdat er te weinig personeel is. !Deze stelling laten beantwoorden met antwoordopties die lopen van “nooit” tot “altijd” We zijn met voldoende zorgverleners en verpleegkundigen om de patiënt de nodige decubituspreventie te geven. !Deze stelling laten
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
13
5
6
7
beantwoorden met antwoordopties die lopen van “nooit” tot “altijd” Informeren van mijn patiënten over het belang van decubituspreventie is veelal onmogelijk op mijn afdeling. Dit maakt decubituspreventie moeilijk uitvoerbaar. ! Er worden twee feiten bevraagd: nieuwe stelling: “informeren van de patiënt is niet noodzakelijk om goede preventie te geven” Een tekort aan preventiemateriaal bemoeilijkt een goede decubituspreventie op mijn afdeling. !Deze stelling laten beantwoorden met antwoordopties die lopen van “nooit” tot “altijd” Ik heb geen protocol of bijscholing nodig. Ik gebruik enkel mijn kennis uit mijn opleiding om decubituspreventie toe te passen.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
14
8
9
10
11
12
13
! Er worden twee zaken bevraagd. Er is voldoende mogelijkheid om zich bij te scholen over decubituspreventie binnen de instelling. Decubituspreventie is een gemeenschappelijk doel binnen het team. We gaan er samen voor. Er zijn weinig patiënten met decubitus op de afdeling waardoor preventie niet nodig is. Ik word gemotiveerd door de hoofdverpleegkundige om de voorgeschreven decubitus preventie toe te passen. De hoofdverpleegkundige zorgt ervoor dat iedereen zich vrij voelt om ideeën aan te brengen of zijn mening te uiten. ! Er worden twee zaken bevraagd, één van de twee weglaten. Er is een duidelijke eindverantwoordelijke voor decubituspreventie binnen de instelling. Ik
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
15
14
15
16
17
weet wie ik kan aanspreken. ! Niet eenduidig: aanpassing: “Er is een stafmedewerker eindverantwoordelijke voor decubituspreventie binnen de instelling. Ik weet wie ik kan aanspreken. Ik heb er geen zicht op of de directie/het management belang hecht aan decubituspreventie. Het team voelt zich niet gemotiveerd om de voorgeschreven decubituspreventie toe te passen.
Iedereen in het team bepaalt voor zichzelf hoe preventie het best aangepakt wordt. Er heerst verdeeldheid. Ik ben voldoende op de hoogte gebracht van het preventieve beleid dat de directie/management
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
16
18
19
20
21
22
23
24
voorop stelt. Correct toepassen van decubituspreventie maakt deel uit van de dagelijkse zorg. Het is zo druk op de afdeling dat decubituspreventie vaak onvoldoende aandacht krijgt. Informeren van de patiënt over decubituspreventie is belangrijk om de preventie te doen slagen. Het team vindt decubituspreventie een echte prioriteit. Mijn kennis over decubitus is ruim voldoende om goede preventie te kunnen geven. Ik kan moeilijk mijn mening uiten of ideeën aanbrengen in het team. Er is weinig personeelsverloop op de afdeling. ! Het woord “personeelsverloop” moet gedefinieerd worden.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
17
25
26
27
28
29
30
Op mijn afdeling is er niemand met expertise op gebied van decubituspreventie die zijn kennis kan doorgeven aan het team. ! Het woord expertise moet vervangen worden door “bijzondere bekwaamheid” Er wordt te weinig kan op bijscholing aangeboden over decubituspreventie binnen het ziekenhuis. De meeste patiënten ervaren decubituspreventie als positief en werken mee. Ik heb soms het gevoel dat ik er alleen voor sta om decubituspreventie goed toe te passen. Het belang van decubitus wordt op de afdeling voldoende en op regelmatige tijdstippen herhaald. ! Deze twee zaken in twee verschillende stellingen bevragen. De toegepaste preventie wordt
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# 18
31
32
33
34
35
voldoende frequent gecontroleerd. Patiënt op de afdeling zijn moeilijk te motiveren om mee te werken om aan het voorkomen van decubitus. !Deze stelling laten beantwoorden met antwoordopties die lopen van “nooit” tot “altijd” De hoofdverpleegkundige geeft ons te weinig feedback over de kwaliteit van decubituspreventie op de afdeling. Het team is weigerachtig om vernieuwing van zorg door te voeren. Er zijn weinig patiënten met decubitus op de afdeling want we geven goede preventie.
Er is voldoende preventiemateriaal op de afdeling om de voorgeschreven preventie te geven.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
#
19
36
37
38
39
40
41
42
Het is niet duidelijk wie de eindverantwoordelijke is voor decubituspreventie binnen de instelling. Als ik meer over decubituspreventie zou kennen, zou de preventie die ik geef beter zijn. Decubituspreventie krijgt minder aandacht op onze afdeling. Er zijn andere prioriteiten. Decubituspreventie toepassen is voor mij geen routine. Ik zorg dat ik op de hoogte blijf van recente ontwikkelingen in verband met decubituspreventie. Herhaaldelijk de aandacht vestigen op decubituspreventie op de afdeling zou bijdragen tot het verbeteren van mijn preventie. Iemand op de afdeling heeft kennis en expertise in verband met decubituspreventie. Ik kan steeds bij
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
20
43
44
hem/haar terecht. Hoog personeelsverloop op de afdeling bemoeilijkt de decubituspreventie. ! Het woord “personeelsverloop” moet gedefinieerd worden. Vernieuwing van zorg wordt in het team goed onthaald.
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
Bij decubituspreventie voel ik mij ondersteund door :
1. De 2. 3. 4. 5.
6.
overheid/overheidscampagnes De directie/het management De hoofdverpleegkundige Het team/de collega’s De referentieverpleegkundige wondzorg/decubitus ! Dit kunnen twee verschillende personen zijn, dus apart bevragen. Andere, namelijk_______________
Sterk eens
Eens
Geen mening
On eens
Sterk oneens
#
#
#
#
#
# # # #
# # # #
# # # #
# # # #
# # # #
#
#
#
#
#
Hartelijk dank voor uw medewerking!
21
22