UNIVERSITEIT GENT Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2011-2012
DE RELATIE TUSSEN OBESITAS EN GEZONDHEIDSGERELATEERDE LEVENSKWALITEIT IN EEN POPULATIE GENTSE OUDEREN
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in gezondheidsvoorlichting en –bevordering
Door Katrien Walcarius
Promotor: Ilse De Bourdeaudhuij Co-promotor: Benedicte Deforche Begeleider: Veerle Van Holle
ABSTRACT Doelstelling: In deze studieopzet werd nagegaan of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas een verschil in de totaalscore van de HRQoL, in de score voor lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en in de mate van fysieke activiteit vertoonden én of dit afhankelijk was van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht. Daarnaast werd onderzocht of de mate van fysieke activiteit bij ouderen de totaalscore van de HRQoL en de score voor de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL kon voorspellen. Methodiek: Het onderzoek werd uitgevoerd conform een gerandomiseerde, crosssectionele studieopzet met als doelgroep niet-geïnstitutionaliseerde personen ≥ 65 jaar wonende in Groot Gent. De gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) en de fysieke activiteit werden nagegaan door gebruik te maken van respectievelijk de SF-36 en IPAQ vragenlijst. Lichaamslengte, lichaamsgewicht en lendenomtrek werden objectief gemeten. Door middel van de geaccepteerde afkapwaarden voor zowel BMI als lendenomtrek werden de ouderen telkens in drie gewichtscategorieën onderverdeeld: normaal gewicht, overgewicht of obesitas. Resultaten: Ouderen met obesitas vertoonden een significant lagere totaalscore van de HRQoL en een lagere score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL ten opzichte van ouderen met een normaal gewicht. Er was geen statistisch significant verschil merkbaar in score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL alsook in de mate van fysieke activiteit tussen ouderen met obesitas en een normaal gewicht. De resultaten waren onafhankelijk van de meetmethode en het geslacht. Een hogere mate van fysieke activiteit kon zowel een hogere totaalscore van de HRQoL als een hogere score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL voorspellen. De verklarende variantie was echter telkens laag. Conclusie: Algemeen kan men stellen dat ouderen met obesitas een lagere levenskwaliteit hebben ten opzichte van ouderen met een normaal gewicht en dan hoofdzakelijk voor de lichamelijke gezondheidscomponent ervan. Bovendien kan men besluiten dat het gewicht van de ouderen geen invloed heeft op hun fysieke activiteit. Toch kan men aan de hand van hun fysieke activiteit de algemene levenskwaliteit bij ouderen voorspellen. Een hogere fysieke activiteit geeft een hogere levenskwaliteit.
Aantal woorden masterproef: 16.231 (exclusief literatuurlijst en bijlage)
ii
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF INLEIDING
LITERATUURSTUDIE 1. Ouderenpopulatie……………………......…………….……………………..……...1 1.1. Definitie………………………………………………………………………….1 1.2. Demografische spreiding…………………………………………………...........1 1.3. Veranderingen in lichaamssamenstelling bij het verouderen……………………2 2. Overgewicht en obesitas……………………………………………………………..4 2.1. Definitie………………………………….………………………………………4 2.2. Sarcopenische obesitas…………………………………………………………..4 2.3. Prevalentie…………………………………….……………………………........5 2.4. Etiologie…………………………………………….……………………………7 2.5. De relatie tussen gewicht en all-cause mortaliteit……………………………...11 2.6. De relatie tussen gewicht en morbiditeit……………………………………….12 2.7. Meetmethodes………………………………………………….……………….14 2.8. De relatie tussen gewicht en fysieke activiteit…………………….……………19 3. Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit…………………………………………21 3.1. Definitie ……………………………………………………………………......21 3.2. Doelstellingen…………………………………………………………………..21
iii
3.3. Algemeen en specifiek meetinstrument………………………………………...22 3.4. Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit bij ouderen…………………………25 3.5. De relatie tussen gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en gewicht………..27 3.6. De relatie tussen gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en fysieke activiteit……………...…………………………………………………………31 4. Algemeen besluit en onderzoeksvragen..…………………………...…………......33
EMPIRISCH ONDERZOEK 1. Methodiek…………………………………………………………………………...35 1.1. Studieopzet en procedure…………….....………………………………………35 1.2. Meetinstrumenten……………………....………………………………………35 1.3. Dataverwerking………………………...………………………………………38 1.4. Statistische analyse……………………..………………………………………40 2. Resultaten…………………………………………………………………………...43 2.1. Populatie………………………………..………………………………………43 2.1.1. Demografische gegevens...………..……………………………………...43 2.1.2. Gewichts-, HRQoL- en fysieke activiteitsstatus………………………….44 2.2. Totaalscore van de HRQoL…………………………………………………….46 2.2.1. Totaalscore van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode….………..………………………………………………...46 2.2.2. Totaalscore van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode en geslacht………………………………………………...47 2.3. Score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL……………..………………………………………………….48
iv
2.3.1. Score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode……………………...…….………………..……………...48 2.3.2. Score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode en geslacht……….……….………………..……………...50 2.4. Fysieke activiteit………….…………………………………………………….51 2.4.1. Fysieke activiteit en gewichtsstatus volgens meetmethode………………51 2.4.2. Fysieke activiteit en gewichtsstatus volgens meetmethode en geslacht…….………………………………………………………….52 2.5. Fysieke activiteit, totaalscore van de HRQoL en score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL………………………...53 3. Discussie..……………………………………………………………………………54 3.1. Bespreking van de resultaten…………..……………………………………….54 3.2. Sterktes en beperkingen van het onderzoek……………………………………60 3.3. Suggesties voor toekomstig onderzoek………………..……………………….61 4. Conclusie……………………………..……………………………………...……...62
Literatuurlijst
v
Bijlagen
Bijlage 1: Vragenlijst gezondheid (SF-36vragenlijst) Bijlage 2: De SF-36 schalen met bijhorende vragen Bijlage 3: De deelname brief Bijlage 4: De vragenlijst betreffende demografische data Bijlage 5: De IPAQ (International Physical Activity Questionnaire)
Lijst van figuren
Figuur 1: Invloed van relevante factoren bij verouderen en gewichtstoename leidend tot sarcopenische obesitas……………..……………………………..5 Figuur 2: De wereldwijde prevalentie van obesitas volgens leeftijd en geslacht……..…6 Figuur 3: De cognitieve controle van de energiebalans en de invloed van genetische en omgevingsfactoren…………………………………………………………7 Figuur 4: De relatie tussen BMI en mortaliteit volgens leeftijdcategorie bij mannen en vrouwen…………………………………………………………………..11 Figuur 5: Taxonomie van het SF-36 meetmodel…………………………………….…24 Figuur 6: Verandering in gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) gebaseerd op het SF-36 meetinstrument tussen 1995 en 2000 volgens leeftijdscategorie bij mannen en vrouwen…………………………………..26
vi
Lijst van tabellen
Tabel 1: De BMI-grenswaarden…………………………..…………………………..15 Tabel 2: Karakteristieken van HRQoL meetinstrumenten…………..………………..23 Tabel 3: De Cronbach‟s Alpha voor de acht schalen van de HRQoL………..……….39 Tabel 4: De demografische gegevens……………………………………..…………..43 Tabel 5: De gemiddelden en standaarddeviaties van BMI, lendenomtrek, HRQoL en fysieke activiteit……………………………………..…………………...44 Tabel 6: Het aandeel ouderen in een bepaalde gewichtscategorie volgens BMI en lendenomtrek…………………………..……………………………………45 Tabel 7: De totaalscore van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek…………………………………...…………………………...46 Tabel 8: De totaalscore van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek en geslacht…….…………..…………………………………47 Tabel 9: De score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek....……48 Tabel 10: De score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek en geslacht………….…………………………………………………..…...50 Tabel 11: De totale fysieke activiteit en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek…………………………………………..……………………51 Tabel 12: De totale fysieke activiteit en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek en geslacht…………………………………………………...52 Tabel 13: De invloed van de fysieke activiteit op de totaalscore van de HRQoL en op de score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL……………..………………...…………………53
vii
WOORD VOORAF
Ter afsluiting van mijn opleiding gezondheidsvoorlichting en –bevordering presenteer ik u hier deze masterproef. Ik had dit allemaal niet kunnen bereiken zonder de hulp van een aantal mensen.
Eerst wil ik graag mijn begeleider Veerle Van Holle bedanken die erg stimulerend en ondersteunend is geweest. Eveneens bedank ik mijn promotor Professor I. De Bourdeaudhuij die mij de kans gaf dit interessant onderwerp uit te werken.
Ik bedank iedereen die op één of andere manier heeft bijgedragen tot het welslagen van deze masterproef.
En in het bijzonder dank ik mijn ouders en mijn vriend Diedrik die mij doorheen mijn studies altijd zijn blijven steunen. Zonder hun steun zou ik nooit staan waar ik nu sta en ik ben ze daar heel dankbaar voor!
viii
INLEIDING
Overgewicht en obesitas (zwaarlijvigheid) zijn hot items in de hedendaagse populaire en wetenschappelijke verslaggeving. Vaak wordt gefocust op adolescenten en volwassenen. Door de vergrijzing is er echter een groeiend aandeel aan ouderen binnen de totale populatie. Het is dan ook van belang om meer aandacht te besteden aan het probleem van obesitas, specifiek bij deze groeiende bevolkingsgroep. Er zijn verschillende redenen om het probleem van obesitas bij ouderen op een andere manier te benaderen dan bij adolescenten en volwassenen. Vooreerst zijn er biologische veranderingen in de lichaamssamenstelling. Bij veroudering neemt de lichaamslengte af, treedt een herverdeling op van het vetweefsel en vermindert de vetvrije massa. Deze veranderingen in het lichaam leiden ertoe dat de meetmethodes die de populatie in de gewichtscategorieën normaal, overgewicht en obesitas indelen, zoals de BMI en de lendenomtrek, op oudere leeftijd anders moeten benaderd worden dan op jongere leeftijd. Obesitas bij ouderen heeft bovendien andere consequenties op gebied van mortaliteit en morbiditeit. Ouderen met obesitas worden vaker geconfronteerd met specifieke gezondheidsproblemen zoals beperkingen in het fysiek functioneren, in mobiliteit en pijn. De betrachting is om voor de obese oudere zowel een maximale levensverwachting
als
levenskwaliteit
te
bekomen.
De
filosofie
achter
de
gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL-Health Related Quality of Life), is dat gezondheid niet louter mag gezien worden als de afwezigheid van een ziekte maar eveneens als een multidimensioneel perspectief waarbij rekening wordt gehouden met het lichamelijk, psychologisch en sociaal welzijn. Er worden reeds stappen in de goede richting gezet. In de gezondheidspromotie wordt bijzondere aandacht besteed aan het verbeteren van de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit. Er is een toenemende aandacht voor meetinstrumenten die de HRQoL bepalen. Er is tevens een belangrijke rol weggelegd voor fysieke activiteit, niet enkel bij de preventie en de behandeling van obesitas maar ook bij het verbeteren van de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit. Deze masterproef zal de onderlinge relatie tussen obesitas, HRQoL (meer bepaald de lichamelijke
en
geestelijke
component)
en
fysieke
activiteit
bespreken.
ix
LITERATUURSTUDIE 1. Ouderenpopulatie 1.1. Definitie Er is geen consensus over een éénduidige definitie van een „oudere‟. Zo stelt de World Health Organisation (WHO) dat in ontwikkelde landen personen vanaf 65 jaar als een „oudere‟ kunnen worden beschouwd. Dit komt in grote lijnen overeen met de pensioenleeftijd in vele welvaartsstaten. Het is ook de leeftijd waarop de fysieke activiteit geleidelijk aan begint af te nemen. De United Nations (UN) gebruiken dan weer de leeftijd van 60 jaar als grens ter definiëring van een „oudere‟.
1.2. Demografische spreiding Het World Population Ageing-rapport (2009) van de United Nations haalt enkele opmerkelijke gegevens aan. Zo is wereldwijd het aantal ouderen de afgelopen decennia sterk gestegen. In 1950 vertegenwoordigde de ouderenpopulatie 8% van de totale bevolking, in 2009 was dit reeds 11% en er wordt verwacht dat dit verder zal stijgen tot 22% in 2050. De toename is een rechtstreeks gevolg van de hogere levensverwachting en een lager geboortecijfer. Hierdoor ontstaat een omgekeerde leeftijdspiramide, gekenmerkt door een smallere basis (minder jongeren) en een bredere top (meer ouderen). Deze evolutie waarbij het relatieve aandeel van ouderen proportioneel stijgt ten opzichte van de totale bevolking wordt omschreven als de vergrijzing van de bevolking. Deze vergrijzing heeft belangrijke maatschappelijke gevolgen zowel op economisch, politiek als sociaal vlak. Economisch gezien ontstaat er een verandering in consumptiegedrag bij het verouderen. Politiek dringen zich hervormingen op inzake het betaalbaar houden van de pensioenen en de eventuele nood aan een langere loopbaan. Sociaal zijn er onder meer de veranderde gezinssituaties, de toenemende vraag naar aangepaste woonomstandigheden en de nood aan uitbreiding van de gezondheidszorg.
1
1.3. Veranderingen in lichaamssamenstelling bij het verouderen De lichaamssamenstelling kent een dynamisch verloop gedurende de verschillende levensfasen. Veranderingen in lichaamssamenstelling treden op bij de overgang van de kinderjaren naar de adolescentie, en verder bij het evolueren tot volwassene en oudere. (Kuczmarski, 1989). Zo gaat dit verouderingsproces gepaard met een herverdeling van het vet-, spier-, botweefsel en lichaamswater (Chernoff, 2004).
Het vetweefsel bevindt zich voornamelijk op drie plaatsen in het lichaam: musculair, visceraal en subcutaan. Het musculaire vetweefsel bevindt zich in de spieren, het visceraal vetweefsel in de thoracale en abdominale holte rondom de inwendige organen en het subcutane vetweefsel onmiddellijk onder de huid. In de meeste gevallen neemt bij veroudering zowel de musculaire als de viscerale vetmassa toe, ook al blijft het lichaamsgewicht gelijk (St-Onge, 2005). De subcutane vetmassa neemt daarentegen af naarmate men veroudert (Goldfarb, 2006). Een bijzonder kenmerk bij het verouderen is de opstapeling van ectopisch vet. Hieronder verstaat men vet dat zich bij het verouderen opstapelt op plaatsen in het lichaam waar het normaal gezien op jongere leeftijd niet voorkomt. Dit kan zowel musculair als visceraal optreden, in het bijzonder in de spierwand van bloedvaten (atherosclerose) en inwendige organen zoals lever en pancreas (Heim, 2011). Tot nu toe hebben onderzoekers nog geen afdoende verklaring gevonden voor de herverdeling van de vetmassa bij verouderen, waarbij voornamelijk een verhoging van het visceraal vet in de abdominale holte optreedt. Men vermoedt wel dat hormonale processen hierbij een belangrijke rol spelen. Zo zou bij de man de afname van testosteron en groeihormoon, en bij de vrouw de afname van oestrogeen na de menopauze aan de basis liggen van een verminderde viscerale lipolyse1 (Seidell & Visscher, 2000). Het is hoofdzakelijk dit viscerale vetweefsel dat in verband gebracht wordt met metabole en cardiovasculaire aandoeningen (Montague & O‟Rahilly, 2000; Hamdy, Porramatikul & Al-Ozairi, 2006).
1
lipolyse verwijst naar vetafbraak en is een proces, uitgevoerd door het enzym ‘lipase’, waarbij triglyceriden worden omgezet in glycerol en drie vrije vetzuren
2
Het vetvrije weefsel daarentegen neemt meestal af tijdens het verouderingsproces (StOnge & Gallagher, 2010). Vetvrije massa of fat-free mass (FFM) wordt gedefinieerd als de vetvrije componenten van het menselijk lichaam, waaronder de spieren, het lichaamswater en het skelet. Er is dus een verlies van spiermassa (Janssen, Heymsfield & Ross, 2002). Het lichaamswater bevindt zich hoofdzakelijk intracellulair, onder andere in de spieren. Bijgevolg gaat een verlies van spiermassa bij veroudering ook gepaard met een verlies aan lichaamswater (Kuczmarski, 1989). Als laatste verandering in lichaamssamenstelling treedt bij veroudering een vermindering van de minerale botdensiteit op (St-Onge & Gallagher, 2010). Dit is het gevolg van de botafbraak die gaat overheersen op de botaanmaak. Er ontstaat een afname van calcium en andere mineralen in het bot, waardoor het bot fragieler wordt met mogelijks osteoporose tot gevolg (Fawzy et al., 2011).
3
2. Overgewicht en obesitas 2.1. Definitie In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen overgewicht en obesitas. Overgewicht verwijst naar een te hoog lichaamsgewicht veroorzaakt door spieren, beenderen, vetweefsel en lichaamswater terwijl obesitas specifiek refereert naar een teveel aan vetweefsel, gepaard gaande met verhoogde gezondheidsrisico‟s (National Institutes of Health, 2010). Beiden zijn het resultaat van een onevenwicht in de energiebalans waarbij genetische, omgevings-, gedrags- en socio-economische factoren aan de basis liggen en dat resulteert in meervoudige gezondheidsspecifieke problemen (Han, Tajar & Lean, 2011).
2.2. Sarcopenische obesitas Bij ouderen bestaat er een speciale vorm van obesitas, genaamd de sarcopenische obesitas. De term sarcopenische obesitas werd voor het eerst beschreven in 1996. Dit verwijst naar de synergie tussen enerzijds een verlies van vetvrije massa en anderzijds een excessieve toename van de hoeveelheid vet (Heber et al., 1996). Het verlies van vetvrije massa is hoofdzakelijk het resultaat van een daling van de spiermassa, genaamd sarcopenie (Li & Heber, 2012). Sarcopenische obesitas ontstaat door een wisselwerking tussen vetweefsel en spieren (fig.1). Het verouderen gaat gepaard met een vermindering van de skeletale spiermassa, spiersterkte en spieruithoudingsvermogen, wat op zijn beurt een daling van de fysieke activiteit veroorzaakt. Deze daling van fysieke activiteit gaat onvermijdelijk gepaard met een daling van het totale energieverbruik bij ouderen waardoor een opstapeling van vetmassa optreedt. Dat resulteert uiteindelijk in gewichtstoename die een cascade van pro-inflammatoire cytokines2 activeert (Nair, 2005; Tilg & Moschen, 2006). Deze cytokines, afkomstig van het vetweefsel, hebben mogelijks een direct effect op de pathogenese van de spieren waarbij een inflammatie en een daling van de oxidatie van vet in de spieren optreedt. Een ectopische vetopstapeling in de spieren treedt hierbij op 2
Cytokines zijn eiwitten die het immuunsysteem reguleren en betrokken zijn bij inflammatoire reacties.
4
(Unger, 2005). Door deze vervetting daalt de kwaliteit van de skeletspieren bij oudere, obese mensen. Zo ontstaat een vicieuze cirkel (Stenholm et al., 2008).
Fig.1: Invloed van relevante factoren bij verouderen en gewichtstoename leidend tot sarcopenische obesitas (Zamboni, Mazzali, Fantin, Rossi & Di Francesco, 2008).
Tot nu toe zijn er nog weinig wetenschappelijke studies verricht over de klinische complicaties van sarcopenische obesitas. De studies die wel al verschenen zijn, behandelen de negatieve consequenties van enerzijds obesitas en anderzijds sarcopenie afzonderlijk (Janssen, Heymsfield & Ross, 2002). Er wordt verondersteld dat obesitas en sarcopenie elkaars negatieve invloeden versterken (Zaboni et al., 2008). Er is meer wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk om te achterhalen welke klinische gevolgen optreden bij ouderen die lijden aan zowel obesitas als sarcopenie.
2.3. Prevalentie Heden ten dage zijn overgewicht en obesitas één van de grootste gezondheidsproblemen. Dit blijkt uit alarmerende cijfers op wereldschaal. In 2008 had 34% van de mannen en 35% van de vrouwen op volwassen leeftijd te kampen met overgewicht. De prevalentie van obesitas is verdubbeld over een periode van dertig jaar (1980-2008) tot 10% van de mannen en 14% van de vrouwen wereldwijd (WHO, 2011).
5
De prevalentie van overgewicht en obesitas is hoog voor alle leeftijdscategorieën met een stijging bij toenemende leeftijd. Obesitas daarentegen kent een piek rond de leeftijd van 60 tot 65 jaar (fig.2). Mogelijke verklaringen voor de afname van het percentage personenen met obesitas na de leeftijd van 60 tot 65 jaar zijn enerzijds het vroegtijdig overlijden van adolescenten en volwassenen als gevolg van hun zwaarlijvigheid en anderzijds gewichtsvermindering die optreedt bij een grote groep ouderen door medische, fysische en emotionele factoren (Seidell & Visscher, 2000; Schilp, Wijnhove, Deeg & Visser, 2011; Fischer & Johnson, 1990) .
Fig.2: De wereldwijde prevalentie van obesitas volgens leeftijd en geslacht (Haslam & James, 2005).
6
Het is belangrijk dat men zich niet laat misleiden door de daling in prevalentie van obesitas vanaf een leeftijd van ongeveer 60 jaar. Obesitas is wel degelijk een niet te onderschatten probleem bij ouderen. De in de meeste landen globaal stijgende prevalentiecijfers bij oudere personen ongeacht geslacht, etniciteit of opleidingsniveau tonen dit duidelijk aan (Gomez-Cabello, 2011). De prevalentiecijfers van obesitas bij ouderen schommelen rond de 30% (Zamboni et al., 2005). Dit is weliswaar minder dan bij adolescenten en volwassenen maar toch zeer relevant. Indien specifiek gekeken wordt naar de prevalentie bij sarcopenie en sarcopenische obesitas ziet men een stijging met de leeftijd. De prevalentie van sarcopenie stijgt van 15% bij een leeftijd van 60 tot 69 jaar tot 40% bij een leeftijd van > 80 jaar, terwijl die van sarcopenische obesitas stijgt van 2% tot 10% (Baumgartner, 2000).
2.4. Etiologie 2.4.1. Onevenwicht in energiebalans De energiebalans is een complex proces dat gestuurd wordt door verschillende reguleringssystemen onder cognitieve controle van het centraal zenuwstelsel. Ook genetische en omgevingsfactoren hebben een invloed hierop (fig.3) (Lambert & Goedecke, 2003). De energiebalans wordt bepaald door voedselinname, metabolisme, energieverbruik, en de opslag van vetweefsel in het lichaam. Obesitas is het gevolg van een verstoord evenwicht tussen energie-inname en energieverbruik (Martinez, 2000).
Fig.3: De cognitieve controle van de energiebalans en de invloed van genetische en omgevingsfactoren (Lambert & Goedecke, 2003). 7
De energie-inname wordt bepaald door het eetgedrag. Er werd reeds onderzoek verricht naar het verband tussen obesitas en inname van nutriënten waaronder vetten, koolhydraten of proteïnen (Austin, Ogden
& O‟Hill, 2011). Verscheidene
voedingsfactoren kunnen de energie-inname beïnvloeden zoals de energiewaarde van de voeding, de portiegrootte en de maaltijdfrequentie. Voor het handhaven van de energiebalans biedt een voeding met een lage energiewaarde, dus met veel groenten, fruit en graanproducten, de beste kansen (Meinders & Fogteloo, 2003).
Het energieverbruik bestaat uit drie componenten: het metabolisme in rust, het thermogenetisch effect van voedsel en de fysieke activiteit (Barnett, 2008). Alle drie de componenten dalen bij het verouderen (Johannsen & Ravussin, 2010).
Het energieverbruik voor het metabolisme in rusttoestand is afhankelijk van de individuele lichaamsbouw, waarbij personen met meer spiermassa een hoger energieverbruik in rust vertonen. De daling van het metabolisme in rusttoestand bij ouderen kan verklaard worden door een afname van de vetvrije massa, hoofdzakelijk de spiermassa (Johannsen & Ravussin, 2010). Andere factoren zoals een gedaalde werking van de schildklier en van het sympathisch zenuwstelsel spelen mogelijks ook een rol (Frisard et al., 2007; Snitker, Macdonald, Ravussin & Astrup, 2000).
Het thermogenetisch effect van voedsel is de energie die het lichaam nodig heeft voor de vertering van voedsel, hoofdzakelijk koolhydraten en vetten. Met het respiratoir quotiënt3 (RQ) bepaalt men in welke verhouding koolhydraten en vetten worden verbrand. Bij veroudering stijgt de RQ. Hieruit kan men besluiten dat het lichaam op oudere leeftijd de voorkeur heeft om koolhydraten te verbranden in plaats van vetten (Johannsen & Ravussin, 2010).
3
Het respiratoir quotiënt (RQ) is de verhouding tussen de CO2-uitstoot en het 02--opname. De RQ voor koolhydraat- en vetverbranding bedraagt respectievelijk 1.0 en 0.7.
8
De fysieke activiteit wordt gedefinieerd als elke vorm van lichaamsbeweging, komende van skeletale spieractiviteit met energieverbruik tot gevolg (Caspersen, Powell & Christenson, 1985). Het energieverbruik tijdens de fysieke activiteit zal afhangen van de frequentie, de intensiteit, het type activiteit en de duur ervan (Beunen, 2001). De lichamelijke activiteit bij een obees persoon is over het algemeen laag (Fox & Hillsdon, 2007). Personen met overgewicht en obesitas zien meer barrières om fysiek actief te blijven dan personen met een normaal gewicht (Atlantis, Barnes & Ball, 2008). De redenen om niet aan lichaamsbeweging te doen verschillen bij ouderen en volwassenen (McCormack, Milligan, Giles-Corti & Clarkson, 2003). Bij volwassenen is tijdsgebrek een belangrijk struikelblok, terwijl dit bij ouderen minder van tel is daar de meesten reeds op pensioen zijn. Het zijn voornamelijk een slechte gezondheid, het gebrek aan motivatie en sociale steun en het stereotiep beeld van verouderen die ouderen weerhouden om voldoende te bewegen (Departement of Sport and Recreation, Government of Western Australia, 2002). Ouderen vertonen een meer sedentair levenspatroon waarbij vrijetijdsbestedingen zoals televisie en - in mindere mate computer een grote rol vervullen. Een hoge mate van sedentair gedrag tijdens de vrijetijdsmomenten, in het bijzonder het aantal uren TV kijken, wordt sterk in verband gebracht met overgewicht en obesitas (Salmon, Bauman, Crawford, Timperio & Owen, 2000). Sedentair gedrag bij ouderen wordt bovendien bevorderd door het gebruik van gemotoriseerd vervoer (Symonds, Sebert & Budge, 2011). Onderzoek door Lakerveld et al. (2011) toonde aan dat een regelmatige, hoge mate van sedentair gedrag (aantal uren televisie kijken) in verband staat met een afname van de fysieke activiteit op lange termijn. Er dient echter opgemerkt te worden dat een hoge mate aan sedentair gedrag niet noodzakelijk een gebrek aan fysieke activiteit impliceert (Iannotti et al., 2009). Martínez-González et al. (1999) gaven in een studie in verschillende landen van de Europese Unie aan dat fysieke inactiviteit en een sedentaire levensstijl een grote invloed hebben op gewichtstoename en obesitas.
2.4.2. Onderbreking van het circadiaans ritme Een onderbreking van het circadiaans ritme is één van de mogelijke, endogene oorzaken van obesitas (Froy, 2007). Het is een verstoring van de normale relatie tussen het intern,
9
circadiaans ritme en de 24-uursomgevingscyclus (Garaulet, Ordovás & Madrid, 2010). Het circadiaans ritme verwijst naar allerlei lichaamsprocessen die een dag- en nachtschommeling vertonen met een vast tijdstip van de hoogste en laagste waarde (Bernards, Boddeke & Bouman, 2008).
2.4.3. Psychologisch welzijn Personen met depressieve gevoelens of bipolaire stoornissen hebben een hogere kans om overgewicht of obesitas te ontwikkelen. Een frequent verschijnsel bij depressieve personen is namelijk een verhoogde eetlust (Rihmer, Purebl, Faludi & Halmy, 2008).
2.4.4. Neuro-endocriene abnormaliteiten Ook
neurologische
en
endocriene
abnormaliteiten
zoals
hypothyroïdie,
hypercortisolemie, hypothalamische dysfunctie en groeihormoondeficiënties kunnen aan de basis liggen van obesitas (Barness, Opitz & Gilber-Barness, 2007).
2.4.5. Genetica Onderzoekers zijn nog maar recent begonnen met het ontginnen van dit onderzoeksterrein. Ze hebben wel al een verband gevonden tussen enerzijds het Ftogen4 en telomeren5 en anderzijds obesitas (Fawcett & Barroso, 2010; Tzanetakou et al., 2012). Gezien de explosieve toename van obesitas in de afgelopen decennia binnen een populatie met een relatief constante genetische structuur rijst de vraag in welke mate obesitas genetisch bepaald wordt (Barnett, 2008). Om deze vraag te beantwoorden is verder diepgaand wetenschappelijk onderzoek vereist.
4
Fto-gen (fat mass and obesity associated gen) heeft invloed op de eiwitexpressie in de hypothalamus die op zijn beurt een invloed heeft op de eetlust.
5
Telomeren zijn enkelstrengige DNA-structuren op het einde van een chromosoom. Een verkorting van de telomeren wordt in verband gebracht met een vetaccumulatie.
10
2.5. De relatie tussen gewicht en all-cause mortaliteit De all-cause mortaliteit is het sterftepercentage in een bepaalde populatie ten gevolge van alle ziektes (in tegenstelling tot het sterftepercentage als gevolg van een specifieke ziekte). De relatie tussen obesitas en all-cause mortaliteit bij ouderen blijft controversieel. In 2001 verscheen een systematische review waarin 13 studies werden opgenomen die de relatie tussen BMI6 en mortaliteit bij niet-geïnstitutionaliseerde ouderen ≥ 65 jaar beschreven. Er werd in de meeste studies ofwel geen, ofwel een licht negatief verband tussen BMI en all-cause mortaliteit gevonden: een hogere BMI zou een lager risico op all-cause mortaliteit inhouden (Heiat, Vaccarino & Krumholz, 2001). In een systematische review in 2006 werd geconcludeerd dat het verband tussen obesitas en all-cause mortaliteit verzwakt bij stijgende leeftijd en bijna volledig vervaagt bij personen op een leeftijd van 75 tot 80 jaar (McTigue, Hess & Ziouras, 2006). Men kan hier dan ook spreken van een „obesitas-paradox‟. Obesitas bij ouderen is paradoxaal genoeg gerelateerd aan een lager risico op all-cause mortaliteit in tegenstelling tot volwassenen (fig.4). Er kunnen verschillende andere factoren aan de basis liggen van het lager risico op all-cause mortaliteit bij obese ouderen (Oreopoulos, Kalantar-Zadeh, Sharma & Fonarow, 2009).
Fig.4: De relatie tussen BMI en mortaliteit volgens leeftijdscategorie bij mannen (A) en vrouwen (B) (Oreopoulos et al., 2009).
6
De BMI of body mass index is een meetmethode om de gewichtsstatus van een persoon te bepalen. Dit wordt verder in de scriptie besproken (zie 2.7.2.).
11
2.6. De relatie tussen gewicht en morbiditeit Overgewicht en vooral obesitas is geassocieerd met een verhoogd risico op morbiditeit. Hieronder volgt een overzicht van mogelijke gevolgen op gezondheidsvlak, gepaard gaande met overmatige vetopstapeling in het lichaam.
2.6.1. Metabool syndroom Doorheen de jaren zijn verscheidene definities voor het metabool syndroom beschreven (Lechleitner, 2008). In alle definities worden steeds obesitas, hyperglycemie, dyslipidemie en hypertensie als noodzakelijke criteria vermeld (Huang, 2009). Bij het metabool syndroom is het voornamelijk de abdominale obesitas die bepalend is. Daarom wordt de lendenomtrek als meetmethode vooropgesteld in plaats van de BMI (Després & Lemieux, 2006).
2.6.2. Diabetes mellitus type 2 Diabetes mellitus type 2 wordt gekenmerkt door enerzijds insuline-resistentie en anderzijds verminderde insuline-secretie door bètacellen in de pancreas met een te hoge glucosespiegel in het bloed tot gevolg (Malecki, 2006). Progressief aanhoudende obesitas gaat gepaard met ectopische, intracellulaire vetaccumulatie in organen, waaronder de pancreas (Rasouli, Molavi, Elbein & Kern, 2007). Het onderliggend mechanisme dat het verband tussen obesitas en het ontwikkelen van insuline-resistentie verklaart, is complex en nog niet volledig opgehelderd (Dyck, Heigenhauser & Bruce, 2006).
2.6.3. Cardiovasculaire aandoeningen Op oudere leeftijd vermindert de efficiënte werking van het hart en bloedvaten (Young, 2002).
Vaak
voorkomende
cardiovasculaire
aandoeningen
bij
ouderen
zijn
aandoeningen van de hartkleppen (aorta- en mitralisklep), coronaire hartziekten, aritmieën en congestief hartfalen (Jackson & Wenger, 2011). Recent wetenschappelijk onderzoek spreekt van een obesitas-paradox bij ouderen met een cardiovasculaire 12
aandoeningen. Obesitas wordt geassocieerd met een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen maar met een verminderd risico op mortaliteit door deze ziektes (Chapman, 2010; Dorner & Rieder, 2012).
2.6.4. Kanker Kanker is een proces waarbij een normale cel door een aantal opeenvolgende mutaties7 omgevormd wordt tot een kwaadaardige cel die zich vervolgens op een ongecontroleerde wijze gaat delen in lichaamsweefsels (Cella, & Tulsky, 1993). Oudere personen met obesitas hebben een verhoogd risico op verschillende kankers waaronder borst-, darm-, galblaas-, nier-, blaas- en prostaatkanker (Wolk et al., 2001).
2.6.5. Osteoarthritis en fracturen Verscheidene wetenschappelijke studies zijn tot de bevinding gekomen dat obesitas bij ouderen een significant hoger risico op osteoarthritis, voornamelijk van het kniegewricht, teweegbrengt (Felson et al., 1997; Park & Lee, 2011; Janssen & Mark, 2006). Osteoartritis heeft een negatieve impact op de fysieke activiteit bij ouderen (Villareal, Apovian, Kushner & Klein, 2005). Obesitas op oudere leeftijd zou daarentegen een beschermend effect hebben tegen botfracturen ten gevolg van osteoporose (Oreopoulos et al., 2009).
2.6.6. Obstructief slaapapneusyndroom Het obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) wordt gekarakteriseerd door repetitieve perioden van obstructie van de bovenste luchtwegen tijdens de slaap. Dit gaat vaak gepaard met symptomen zoals luid snurken, slaaponderbreking en vermoeidheid overdag (Pillar & Shehadeh, 2008). Er wordt gesuggereerd dat een verhoogde abdominale vetopstapeling het risico op OSAS zou verhogen (Zamboni et al., 2005). Onderzoek daarentegen heeft aangetoond dat het effect van obesitas op de prevalentie
7
Mutaties zijn beschadigingen in het DNA
13
van OSAS te verwaarlozen is vanaf een leeftijd van 60 jaar (Tishler, Larkin, Schluchter & Redline, 2003; Janssen, 2007).
2.6.7. Dementie Obesitas op middelbare leeftijd verhoogt de kans op dementie op latere leeftijd. Het verband tussen obesitas en dementie is bovendien significanter bij vrouwen dan bij mannen (Whitmer, Gunderson, Barrett-Connor, Quesenberry & Yaffe, 2005). De relatie tussen obesitas en cognitieve functies bij ouderen is complex (Han et al., 2009). Vermoedelijk heeft adipositas of vetopstapeling in het lichaam een effect op de cerebrale atrofie (Gustafson, Lissner, Bengtsson, Björkelund & Skoog, 2004).
2.6.8. Urinaire incontinentie Urinaire incontinentie of ongecontroleerde drang tot plassen komt frequenter voor bij oudere vrouwen met obesitas (Larrieu et al., 2004). Het is mogelijk dat een toename van het lichaamsgewicht tot een grotere belasting van de neuromusculaire structuren van de bekkenbodem leidt (Cummings & Rodning, 2000).
2.7. Meetmethodes Onderzoekers hanteren verschillende methodes om overgewicht en obesitas te bepalen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste meetmethodes.
2.7.1. CT en MRI De computed tomografie (CT) en magnetische resonantie beeldvorming (MRI) worden beschouwd als de „gouden standaard‟ voor bepaling van overgewicht of obesitas omdat er duidelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende vetregio‟s (Micklesfield et al., 2012). Deze beeldtechnieken kunnen namelijk het viscerale en subcutane vetweefsel ter hoogte van de abdominale regio afzonderlijk visualiseren (Wajchenberg, 2000). Het is vooral de toename in visceraal vetweefsel bij ouderen die
14
het meest schadelijk is voor de gezondheid (Hamdy et al., 2006). Door de hoge stralingsbelasting van een CT-scan, de tijdsduur van een MRI en de kostprijs van beide onderzoeken zijn deze meetmethoden echter minder geschikt in de dagelijkse praktijk (Micklesfield et al., 2012).
2.7.2. BMI De BMI (Body Mass Index) is een samengestelde index van het totale lichaamsgewicht in verhouding tot de lengte van het lichaam: BMI = lichaamsgewicht (kg) / lengte2 (m2). Volgens de WHO-definitie is er sprake van obesitas bij een BMI van 30 kg/m2 of meer. Een BMI-waarde tussen 25 en 30 kg/m2 wordt beschouwd als overgewicht (tabel 1). BMI maakt geen onderscheid tussen de verschillende leeftijdsgroepen en sexes (uitgezonderd jongeren ≤ 20 jaar) (WHO, 2012).
Tabel 1: De BMI-grenswaarden (naar WHO, 2012).
Ondergewicht
Afkapwaarden (kg/m²) <18.50
Normaal gewicht
18.50 - 24.99
Overgewicht Obesitas
≥25.00 – 29.99 ≥30.00
Het gebruik van de BMI ter bepaling van obesitas bij ouderen staat ter discussie. De veranderingen in lichaamssamenstelling bij verouderen hebben namelijk een invloed op zowel de teller (lichaamsgewicht) als de noemer (lengte) (Zamboni et al., 2005).
Leeftijdsgeboden veranderingen in de teller Bij het verouderen treedt een herverdeling van de lichaamssamenstelling op. Zo is er bij een constant lichaamsgewicht een afname van de vetvrije massa (vnl. spieren) ten nadele van een toename van de vetmassa (Prentice & Jebb, 2001). Bijgevolg ontstaat er
15
een onderschatting van het aanwezige vetweefsel. Dit maakt de BMI als maat voor overgewicht of obesitas bij ouderen minder geschikt.
Leeftijdsgeboden veranderingen in de noemer De lengte van de persoon is leeftijdsgebonden en neemt af bij het verouderen: de tussenwervelschijven worden dunner hetgeen leidt tot een vervorming van de wervelkolom. Osteoporose veroorzaakt dan weer een afname van de wervelhoogte (de Groot et al., 2002; Ferrar et al., 2007). De lengte bij vrouwen neemt in elke leeftijdsfase meer af dan bij mannen (Sorkin, Muller & Andres, 1999). Als gevolg van de afname in lengte zal, bij een gelijkblijvend gewicht, de BMI-waarde toenemen (Sorkin et al., 1999).
2.7.3. Lendenomtrek Een andere methode om obesitas vast te stellen is het meten van de lendenomtrek. Voor het definiëren van overgewicht wordt een drempelwaarde van ≥ 94 cm lendenomtrek bij mannen en ≥ 80 cm lendenomtrek bij vrouwen gehanteerd. Voor het definiëren van obesitas bedraagt de lendenomtrek ≥ 102 cm bij mannen en ≥ 88 cm bij vrouwen (Lean & Morrison, 1995). Er wordt echter gepleit voor hogere drempelwaarden van de lendenomtrek voor ouderen (Heim et al., 2010). In tegenstelling tot de BMI maakt de lendenomtrek onderscheid tussen sexes, enerzijds, en brengt het de verdeling van het lichaamsvet in kaart, anderzijds (Janssen, Heymsfield, Allison, Kotler & Ross, 2002). De lendenomtrek is een goede indicator voor de centrale8 vetmassa (Roopakala et al., 2009; Korsíc, Fister, Ivankovíc & Jelcić, 2011). Ondanks de correlatie tussen lendenomtrek en de centrale vetmassa, maakt deze methode echter geen onderscheid tussen subcutaan en visceraal vetweefsel, in tegenstelling tot de CT- scan en MRI (cfr. 2.7.1). Een probleem bij het hanteren van de lendenomtrek als meetmethode is het feit dat er geen standaard meetplaats bepaald is (Willis et al., 2007). Volgens de Anthropometric Standardization Reference Manual moet de lendenomtrek gemeten worden op het 8
Centrale vetmassa verwijst naar de viscerale én subcutane vetmassa in de abdominale regio.
16
smalste punt van de middel. De World Health Organization hanteert het middelste punt tussen de laagste rib en het hoogste punt van het os ilium. De National Institues of Health meet de lendenomtrek dan weer boven het hoogste punt van de heupen. Bepaalde studies meten de lendenomtrek zelfs ter hoogte van de navel (Grinker, Tucker, Vokonas & Rush, 2000).
2.7.4. Huidplooimeting Bij de huidplooimeting wordt er op verschillende plaatsen op het lichaam met behulp van een meettang de dikte van de huidplooi gemeten om vervolgens d.m.v. een formule het vetpercentage te bekomen. Door het uitvoeren van de huidplooimeting op verschillende plaatsen op het lichaam kan men een beoordeling van de verdeling van de vetmassa maken (Ketel et al., 2007). De huidplooimeting levert informatie op over het subcutane vet maar zegt weinig over de viscerale vetmassa (Holzhauer et al., 2009).
2.7.5. Waist-to-hip ratio De waist-to-hip ratio wordt berekend door de lendenomtrek te delen door de heupomtrek. Een normale waarde voor mannen ligt onder de één terwijl die voor vrouwen onder de 0.8 ligt (Oreopoulos, Kalantar-Zadeh, Sharma & Fonarow, 2009). Toch blijkt de waist-to-hip ratio minder geschikt voor het meten van de vetmassa in het lichaam wegens de individueel sterk variërende bekkenstructuur (Ketel et al., 2007).
2.7.6. Sagittale abdominale diameter (SAD) De sagittale abdominale diameter wordt gewoonlijk gemeten aan de hand van een abdominale caliper (Sampaio, Simões, Assis & Ramos, 2007). Bij het meten van de sagittale abdominale diameter bevindt de persoon zich in liggende houding waardoor overlap van de viscerale vetmassa door de subcutane wordt vermeden (Pimentel, Portero-McLellan, Maestá, Corrente & Burini, 2010).
17
2.7.7. Bio-elektrische impedantie (BEI) Bij een meting van de bio-elektrische impedantie wordt een kleine elektrische stroom door het lichaam gestuurd waarna de elektrische weerstand wordt gemeten. Door het verschil in elektrische weerstand tussen de verschillende weefsels (waaronder vetweefsel) is het mogelijk om de hoeveelheid vetweefsel in het lichaam te bepalen (Cox-Reijven, van Kreel, & Soeters, 2002).
2.7.8. Dual-energy X-ray absorptiometrie (DXA) Duel-energy X-ray absorptiometrie werd oorspronkelijk gebruikt voor het bepalen van de minerale botdensiteit bij de diagnose van ondermeer osteoporose (Albanese, Diessel & Genant, 2003). Hierbij worden vanuit een externe bron X-stralen doorheen het lichaam gestuurd. Door het verschil in densiteit tussen o.a. botweefsel, vetvrije weefsels en vetweefsels ontstaan teruggekaatste energiestralen met verschillende waarden (Heymsfield, Nuñez, Testolin & Gallagher, 2000). DXA maakt geen onderscheid tussen de subcutane en viscerale abdominale vetmassa (Montague & O‟Rahilly, 2000).
2.7.9. Echografie Bij echografie worden geluidsgolven met hoge frequentie door het lichaam gestuurd waarbij de weefsels golven terugkaatsen. Het is belangrijk om een strikt protocol voor het positioneren van de transducer te hanteren. De resultaten bij echografie zijn gelijkaardig aan deze van de DXA met dat verschil dat er geen gebruik gemaakt wordt van schadelijke X-stralen (Tornaghi et al., 1994).
2.7.10. Hydrodensitometrie Hydrodensitometrie of onderwaterweging is gebaseerd op het principe van Archimedes9 waarbij de lichaamsdensiteit van de persoon wordt bepaald. Via de formule van Siri10 9
De wet van Archimedes stelt dat een object dat in water wordt ondergedompeld, een opwaartse kracht ondervindt die gelijk is aan het gewicht van het verplaaste water.
18
kan vervolgens het percentage lichaamsvet worden berekend (Brodie, Moscrip & Hutcheon, 1997). De onderwaterweging is een minder geschikte methode wegens het omslachtig gebruik.
2.7.11. Besluit De literatuur geeft aan dat het moeilijk te bepalen is welke meetmethode het meest geschikt is voor het vaststellen van overgewicht of obesitas. Het is belangrijk om de voor- en nadelen van de verschillende meetmethodes in het achterhoofd te houden (Lee & Kim, 2008). De meetmethode moet worden afgestemd op het doel dat men beoogt. In die optiek zijn de meest accurate meetmethodes de CT-scan en MRI. Deze zijn echter duur en belastend voor de persoon terwijl de BMI en ledenomtrek eenvoudig uit te voeren zijn in de praktijk, weinig tijd in beslag nemen, niet invasief en kosteneffectief zijn (Stenholm et al., 2009).
2.8 De relatie tussen gewicht en fysieke activiteit Er werd reeds aangehaald dat gewichtstoename te wijten is aan een verstoorde balans tussen energie-inname en energieverbruik (o.a. fysieke activiteit). Er bestaat bewijs dat er een sterker verband bestaat tussen obesitas en een lage mate van fysieke activiteit dan tussen obesitas en een hoge energie-inname (Jebb & Moore, 1999). Een toename van de fysieke activiteit kan aldus een belangrijke rol spelen bij zowel de preventie als bij de behandeling van obesitas (Lambert & Goedecke, 2003). Een verhoogde mate van fysieke activiteit heeft niet alleen positieve effecten op obesitas maar ook op vele andere gezondheidsproblemen, o.a. diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten en osteoporose. De fysieke activiteit verbetert het dagelijks functioneren en heeft verscheidene positieve, psychologische effecten waaronder minder depressieve gevoelens, beter omgaan met stress, meer zelfvertrouwen en verbeterde sociale contacten (Elia, 2001). Daar bij veroudering de spiermassa,
10
Formule van Siri: % lichaamsvet = (4.95/D – 4.5) x 100 waarbij D = densiteit.
19
spiersterkte en botdensiteit afneemt, kan lichaamsbeweging helpen bij het behoud ervan (Han et al., 2011). Bij personen ≥ 65 jaar impliceert fysieke activiteit alle lichaamsbeweging die verband houden met vrije tijd, transport (wandelen en fietsen), huishouden en bewust geplande sportactiviteiten in de context van dagelijkse, familiaire of gemeenschapsgerichte activiteiten (WHO, 2010). Aanbevelingen inzake fysieke activiteit bij personen ≥ 65 jaar worden beschreven door de World Health Organisation. Personen ≥ 65 jaar zouden minstens 150 minuten per week fysieke activiteit aan een matige intensiteit of 75 minuten aan een hoge intensiteit moeten uitoefenen. Hierbij moet de fysieke activiteit telkens gedurende 10 minuten aan één stuk worden volgehouden. Indien ouderen willen genieten van de bijkomstige gezondheidsvoordelen moet hun fysieke activiteit opgedreven worden tot 300 minuten per week bij matige intensiteit of 150 minuten bij zware intensiteit. Er moet minstens twee dagen in de week aandacht besteed worden aan spierversterkende activiteiten. Indien ouderen de aanbevolen normen niet halen wegens gezondheidsproblemen, moeten ze toch proberen fysiek actief te blijven, uiteraard binnen hun mogelijkheden. Onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht en/of obesitas in verband staan met het niet voldoen aan de vooropgestelde aanbevelingen inzake fysieke activiteit (Lakerveld et al., 2011). Er bestaan verschillende methodes om de fysieke activiteit te bepalen. Er kan gebruik gemaakt worden van objectieve meetmethodes, zoals de stappenteller of pedometer, of subjectieve meetmethodes, zoals een vragenlijst (bv. de IPAQ). Het fysiek gedrag is afhankelijk van meerdere determinanten (Bourque, Ouellette, Singleton & Beland, 2002). Enerzijds zijn er de persoonlijke determinanten: zij verwijzen naar demografische factoren (o.a. geslacht en sociaal-economische status) en psychosociale factoren (o.a. eigen-effectiviteit, ervaren voordelen of hindernissen en sociale steun). Anderzijds zijn er de omgevingsfactoren (Salehi et al., 2010). Algemeen kan gesteld worden dat er bijzondere aandacht moet besteed worden aan het bevorderen van fysieke activiteit bij ouderen, daar dit een populatie is die het minst fysiek actief is (WHO, 2010). Er moet bij ouderen des te meer rekening worden gehouden met de individuele karakteristieken zoals co-morbiditeit en functionele status, alsook met sociale en financiële aspecten (Dorner & Rieder, 2012).
20
3. Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit 3.1. Definitie De term „gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit‟ is beter gekend onder de Engelse term „Health-related Quality of Life‟, afgekort HRQoL. De HRQoL is gebaseerd op een multidimensioneel perspectief van gezondheid als een staat van lichamelijk, psychologisch en sociaal welzijn (Bowling, 1999). Het beoordelen van de HRQoL is een poging om te bepalen welke variabelen binnen de gezondheid gerelateerd kunnen worden aan een bepaalde dimensie van het leven waaraan belang wordt gehecht door personen in het algemeen of door personen met een specifieke aandoening (ATS, 2007). HRQoL is belangrijk voor het beschrijven van de impact van chronische ziekten zoals obesitas (Guyatt, Feeny & Patrick, 1993). De term beschrijft op welke manier de patiënt zijn eigen gezondheidsprobleem percipieert en in welke mate de aanwezigheid van het probleem een impact heeft op bepaalde lichamelijke, mentale en sociale facetten van zijn of haar leven (Kushner & Foster, 2000).
3.2. Doelstellingen Het meten van de HRQoL heeft twee principiële doelstellingen (Mesbah, Cole & Ting Lee, 2002). Ten eerste maakt men een onderscheid tussen de personen met een betere en slechtere HRQoL (discriminatief). Dit is van toepassing indien onderzoekers een verschil in HRQoL tussen personen op een bepaald tijdstip willen vergelijken. Ten tweede brengt men de mate van verandering in HRQoL in kaart (evaluatief). Dit is van belang indien onderzoekers de verandering in HRQoL gedurende een specifieke periode in de tijd willen bestuderen.
21
3.3. Algemeen en specifiek meetinstrument 3.3.1. Algemeen meetinstrument Om de algemene aspecten van de HRQoL te bevragen kan men gebruik maken van een algemeen meetinstrument zoals bijvoorbeeld de SF-36. Het grote voordeel bij dit meetinstrument is de mogelijkheid om de HRQoL tussen verscheidene medische aandoeningen te vergelijken. De keerzijde van de medaille is echter dat een algemeen meetinstrument geen specifieke aspecten van een bepaalde aandoening bevraagt (Fontaine & Barofsky, 2001). De SF-36-vragenlijst voor obesitas zal bijvoorbeeld geen informatie verschaffen over mogelijks belangrijke aspecten zoals het zelfbeeld van een patiënt, wat bij een aandoening als obesitas erg relevant kan zijn (Kolotkin, Head, Hamilton & Tse, 1995). Een algemeen meetinstrument peilt naar het gezondheidsprofiel en de „utility‟ (Guyatt et al., 1995). Het gezondheidsprofiel tracht alle belangrijke aspecten van de HRQoL – de verschillende domeinen van de lichamelijke en de geestelijke gezondheid – te meten. De „utility‟ geeft de HRQoL weer in een score van één enkel cijfer op een continuüm dat reikt van sterfte (0.0) tot een toestand van perfecte gezondheid (1.0).
3.3.2. Specifiek meetinstrument Indien onderzoekers meer informatie over specifieke aspecten van een bepaalde aandoening zoals bijvoorbeeld obesitas willen bekomen, kunnen zij gebruik maken van meer doelgerichte meetinstrumenten. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Impact of Weight Scale, de Obesity-Related Well-being en de Health State Preference in Persons with Obesity Scale.
Tabel 2 geeft een overzicht van de sterktes en zwaktes van de verschillende types meetinstrumenten (Guyatta et al., 1995).
22
Tabel 2: Karakteristieken van HRQoL meetinstrumenten (Guyatta et al., 1995) Approach
Strenghts
Weaknessess
Single instrument
May not focus adequately on
Detects differential effects on different
area of interest
Generic instruments Health profile
aspects of health status Comparison across interventions, conditions possible Utitility measurement
Single number representing net impact on quantity and quality of life Cost-utility analysis possible
May not be responsive Difficulty determining utility values Does not allow examination of effect on different aspects of quality of life May not be responsive
Specific instruments Disease specific
Incorporates death
Population specific
Clinically sensible
Condition or problem
May be more responsive
specific
Does not allow cross-condition comparisons May be limited in terms of populations and interventions
3.3.3. Meetinstrument SF-36 en andere De SF-36 is een heel gekend meetinstrument, gebruikmakend van een vragenlijst om de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit te meten. De SF-36 werd reeds in meer dan 40 talen vertaald (Viane, 2002). De taxonomie van de SF-36 bestaat uit drie niveaus: (1) de zesendertig items, (2) de acht schalen en (3) de twee samenvattende componenten (fig.5).
23
Fig.5 Taxonomie van het SF-36 meetmodel (Warre, 2003).
De 36 items van de SF-36 vragenlijst om de HRQoL te meten, zijn terug te vinden in bijlage 1. De acht schalen van de verschillende gezondheidsdomeinen van de HRQoL zijn: (Khanna & Tsevat, 2007); in bijlage 2 de items van de vragenlijst per schaal. 1.“Fysiek functioneren”: beoordeelt de impact van de algemene gezondheid op het uitvoeren van lichamelijke activiteiten. 2.“Rolbeperkingen (fysiek probleem)”: peilen naar de impact van de lichamelijke gezondheid op beroepsactiviteiten en dagdagelijkse bezigheden. 3.“Pijn”: meet de frequentie van de pijnklachten en de mate waarin deze lichamelijke pijn de normale dagelijkse activiteiten verstoort.
24
4.“Algemene gezondheid”: beoordeelt de algemene, huidige gezondheidsstatus van de persoon, diens vatbaarheid voor ziektes en de eigen verwachtingen betreffende zijn of haar gezondheid in de toekomst. 5.“Vitaliteit”: peilt naar de mate van energie en vermoeidheid die de persoon aanvoelt bij het uitvoeren van de dagdagelijkse activiteiten. 6.“Sociaal functioneren”: meet de impact van zowel de lichamelijke gezondheid als de emotionele problemen op de persoon zijn sociale activiteiten. 7.“Rolbeperkingen (emotioneel probleem)”: beoordeelt de impact van de emotionele problemen op beroepsactiviteiten en dagelijkse bezigheden. 8.“Mentale gezondheid”: bevraagt de vier voornaamste mentale gezondheidsdimensies: angst, depressie, verlies van emotionele gedragscontrole en het psychologisch welzijn. De twee componenten zijn: 1.“Lichamelijke gezondheid” bundelt de eerste vier schalen. 2.“Geestelijke gezondheid” bundelt de laatste vier schalen.
De Health Status Questionnaire 12 (Yan et al., 2004) en Euroqol 5D Questionnaire (Burström, Johannesson & Diderichsen, 2001) zijn andere veel gebruikte vragenlijsten voor het bepalen van de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit.
3.4. Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit bij ouderen Door de wereldwijde vergrijzing is er ook op vlak van onderzoek en preventie steeds meer aandacht voor de ouderenpopulatie. Er vindt een verschuiving plaats van de doelstellingen op gebied van preventie naar ouderen toe. Traditionele preventiedoelen zoals het voorkomen van gezondheidsproblemen en ziekten worden steeds meer aangevuld met doelen zoals het voorkomen van verlies aan levenskwaliteit. Het
25
preventiebeleid bij ouderen is sterk gericht op het optimaliseren van de lichamelijke, geestelijke en sociale vermogens van ouderen, opdat zij zich zo lang mogelijk zelfstandig kunnen handhaven en kunnen deelnemen aan maatschappelijke activiteiten (Van Londen, 1996). Dit doet de nood aan wetenschappelijk onderzoek naar de levenskwaliteit bij ouderen sterk toenemen. In
de
Rancho
Bernardo
Study
(2010)
werd
gedurende
vijf
jaar
de
gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) bij personen tussen de 50 en 99 jaar opgevolgd (Der-Martirosian, Kritz-Silverstein & Barrett-Connor, 2010). Alle leeftijdscategorieën (50-59 jaar, 60-69 jaar, 70-79 jaar en 80 plussers) vertoonden een afname van de SF-36 lichamelijke gezondheidscomponent over een periode van vijf jaar en dat gold zowel voor mannen als vrouwen (fig.6). De grootste daling deed zich voor bij de oudste leeftijdscategorie (≥ 80 jaar). De SF-36 geestelijke gezondheidscomponent vertoonde een lichte verbetering bij personen tussen de 50 en 69 jaar over een periode van vijf jaar maar een daling bij mannen > 70 jaar en vrouwen > 80 jaar. Aghamolaei et al. (2010) vonden eveneens dat de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit bij een ouderenpopulatie (> 60 jaar) afnam. Zij voegden er aan toe dat hypertensie, cardiovasculaire aandoeningen, artritis en diabetes de meest voorkomende ziektes waren die de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit in negatieve zin beïnvloedden.
Fig.6: Veranderingen in gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) gebaseerd op het SF-36 meetinstrument tussen 1995 en 2000 volgens leeftijdscategorie bij mannen (a) en bij vrouwen (b) (Der-Martirosia et al., 2010).
26
3.5. De relatie tussen gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en gewicht In de verschillende studies wordt hoofdzakelijk de relatie tussen lichaamsgewicht en gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) in een algemene populatie onderzocht eerder dan bij specifieke ouderenpopulaties.
3.5.1. Algemene populatie Hopman et al. publiceerden in 2007 een studie die de relatie tussen het lichaamsgewicht en de HRQoL in een diverse populatie (25 jaar tot > 75 jaar) onderzocht. Uit de resultaten kan worden afgeleid dat ondergewicht en obesitas gepaard gaan met een verminderde HRQoL. Overgewicht bij mannen gaat hand in hand met een licht verhoogde HRQoL ten opzichte van leeftijdsgenoten met een normaal lichaamsgewicht. Bij vrouwen gaat overgewicht gepaard met een licht verminderde HRQoL. De relatie tussen obesitas en verminderde HRQoL situeert zich vooral in de lichamelijke gezondheidscomponent en minder in de geestelijke gezondheidscomponent. Hoe ernstiger de obesitas, hoe sterker de relatie. Deze bevindingen zijn gelijklopend voor zowel volwassenen als ouderen (Hopman et al., 2007). Andere studies publiceerden grotendeels dezelfde bevindingen (Le Pen, Lévy, Loos, Banzet & Basdevant, 1998; Jia & Lubetkin, 2005; Huang, Frangakis & Wu, 2006; Vasiljevic et al., 2008; Anandacoomarasamy et al., 2009; Søltoft, Hammer & Kragh, 2009; Zhu, Luo & Wang, 2009; Oliva-Moreno & Gil-Lacruz, 2010; Renzaho, Wooden & Houng, 2010; Wee, Wu, Thumboo, Lee & Tai, 2010; Cameron et al., 2012). Samenvattend kan men stellen dat personen met obesitas een significante afname in hun HRQoL vertonen. Er is eensgezindheid over de impact van obesitas op de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL in tegenstelling tot de impact ervan op de geestelijke gezondheidscomponent. Over dit laatste bestaan tegenstrijdigheden in de literatuur.
27
3.5.2. Ouderenpopulatie Lichamelijke gezondheidscomponent In de literatuur beschrijven verschillende studies bij ouderen de relatie tussen obesitas en de component „lichamelijke gezondheid‟ van de HRQoL. De onderzoekers zijn het er over eens dat obesitas bij ouderen geassocieerd is met een lagere score op de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL (Coakley et al., 1998; Apovian et al., 2002; Daviglus et al., 2003; Lõpez-García et al., 2003; Groessl, Kaplan, BarrettConner & Ganiats, 2004; Yan et al., 2004; Jensen, 2005; Banegas et al., 2007; Kostka & Bogus, 2007; Lang, Llewellyn, Alexander & Melzer, 2008; Jensen & Hsiao, 2010). Uit de verschillende onderzoeken is moeilijk uit te maken welke schalen juist verantwoordelijk zijn voor de verminderde lichamelijke gezondheidscomponent, met uitzondering van de schalen „fysiek functioneren‟ en „pijn‟. Het is dan ook wenselijk hier dieper op in te gaan. De schaal „fysiek functioneren‟ (SF-36) beschrijft de fysieke mogelijkheid van de persoon om zijn of haar dagdagelijkse activiteiten te realiseren. Het fysiek functioneren peilt naar de mogelijkheid om een forse of matige inspanning te leveren, boodschappen te dragen, trappen op te gaan, zich te bukken of hurken, te wandelen en zichzelf te wassen en aan te kleden (Ware, 2003). Het geeft met andere woorden een indicatie van de aangaande beperkingen qua fysieke activiteit. Er bestaat een hypothetisch model voor de obesitas-gerelateerde vermindering in mobiliteit bij het verouderen (Vincent et al., 2010). Zoals reeds aangegeven gaat het verouderingsproces gepaard met een toename van de viscerale vetmassa. Er is een progressief verlies van spiermassa en een toename van intramusculaire vetmassa hetgeen de spierkwaliteit verlaagt (Schutz, Kyle & Pichard, 2002). Hierdoor kan minder kracht worden geleverd om het fysiek functioneren te garanderen. Bijkomstig ontstaat bij verouderen een gewrichtsdegeneratie van o.a. de heup-, knie- en enkelgewrichten wat eveneens nefast is voor een goed fysiek functioneren. De oudere persoon gaat hierdoor minder bewegen wat logischerwijze leidt tot een gewichtstoename. De grotere hoeveelheid vetmassa in het lichaam veroorzaakt een hogere belasting van de
28
gewrichten en vereist meer fysieke inspanning bij beweging. Er ontstaat uiteindelijk een gebrek aan mobiliteit (Vincent et al., 2010). De studies waarbij de relatie tussen de beperkingen in fysiek functioneren en BMI wordt bestudeerd, zijn talrijker dan diegene waarbij de lendenomtrek wordt gehanteerd, ondanks het feit dat abdominale vetaccumulatie bij ouderen frequenter voorkomt (Chen & Guo, 2008). De mate waarin gewicht bepalend is voor de zelfgerapporteerde beperking in fysiek functioneren is afhankelijk van geslacht. Himes (2000) en LõpezGarcía et al. (2003) beschreven dat obese, oudere vrouwen beperkter waren in een groter aantal dagdagelijkse activiteiten in vergelijking met obese, oudere mannen. In beide geslachten waren de slechtst scorende activiteiten: buigen, knielen of hurken en trappen opgaan. Dit wordt bevestigd door Friedman et al. (2001), die stelden dat oudere vrouwen meer beperkingen in fysiek functioneren rapporteerden dan oudere mannen binnen elke BMI-categorie. Er bestaan enkele mogelijke hypotheses die het verschil in zelfgerapporteerde beperkingen qua fysiek functioneren tussen beide geslachten kan verklaren (Friedman et al., 2001). Ten eerste kan het zijn dat vrouwen effectief meer beperkingen in fysiek functioneren vertonen dan mannen. Ten tweede kan het zijn dat vrouwen de beperkingen in fysiek functioneren accurater rapporteren of zelfs overrapporteren. Ten derde is er het verschil in mortaliteit tussen beide geslachten waarbij mannen minder lang leven dan vrouwen. Gezien de aangetoonde relatie tussen obesitas en het verhoogde risico op beperking qua fysiek functioneren is het wenselijk om in de levensfase boven de 65 jaar te streven naar een BMI onder de 35 kg/m² (Jensen & Friedmann, 2002). De ProVa-studie bestudeerde de belangrijke rol van gewichtstoename op middelbare leeftijd als risicofactor voor beperking in lichamelijke activiteit op latere leeftijd (Busetto et al., 2009). Obesitas op een leeftijd van 50 jaar en de daaropvolgende gewichtstoename zijn belangrijke predictoren voor beperking in fysiek functioneren op latere leeftijd. Deze resultaten tonen het belang aan van preventie en behandeling van obesitas op volwassen leeftijd om zo het fysieke functioneren op oudere leeftijd te vrijwaren.
29
De schaal „pijn‟ (SF-36) beschrijft de intensiteit van de lichamelijke pijn die door de persoon ervaren wordt en de mate waarin deze pijn zijn of haar normale activiteiten verstoort. McCarthy et al. (2009) onderzochten de relatie tussen chronische pijn en obesitas bij ouderen. Obese ouderen vertonen vaker en intensere chronische pijn vergeleken met ouderen met een normaal gewicht. De mogelijke mechanismen die het verband tussen chronische pijn en obesitas verklaren zijn multifactorieel. Ondermeer een toename van de mechanische belasting op de gewichtsdragende gewrichten wordt als verklaring naar voor geschoven. Obesitas leidt tot een verhoogde concentratie inflammatoire stoffen, hetgeen chronische pijn in de hand werkt. Verder kunnen obesitas-gerelateerde ziekten (bijvoorbeeld
diabetes
en
osteoarthritis)
pijnlijke
consequenties
met
zich
teweegbrengen. Obesitas op oudere leeftijd werd reeds in verband gebracht met specifieke pijnplaatsen zoals de knie, de heup en de lage rug, alsook met gewrichtspijnen in de onderste ledenmaten (Andersen, Crespo, Bartlett, Bathon & Fontaine, 2003; Adamson, Ebrahim, Dieppe & Hunt, 2006). De negatieve invloed van pijn op de HRQoL bij obese ouderen is niet enkel te wijten aan de pijnklachten zelf maar ook aan de negatieve gevolgen die de pijn met zich meebrengt bijvoorbeeld inzake mobiliteit (Heim, Snijder, Deeg, Seidell & Visser, 2008).
Geestelijke gezondheid Waar de literatuur eensgezind blijkt omtrent de relatie tussen obesitas en de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij ouderen, blijkt dit voor de geestelijke gezondheidscomponent minder uitgesproken. Het onderzoek van Goins et al. (2003) toonde aan dat obese ouderen geen significant verschil in aantal dagen met een slechte geestelijke gezondheidstoestand rapporteerden ten opzichte van diegene met een normaal gewicht. Deze resultaten werden bevestigd door Yan et al. (2004). Ook zij vonden geen significant verschil in de mentale gezondheidscomponent bij personen ≥ 65 jaar. López-García et al. (2003) vonden zelfs een betere score voor de mentale gezondheidscomponent bij oudere mannen ten opzichte van diegene met een normaal gewicht. Dit wordt dan weer volledig
30
tegengesproken door een onderzoek van Banegas et al. (2007) bij personen ≥ 60 jaar. Daar
scoren
ouderen
met
obesitas
lagere
op
vlak
van
de
geestelijk
gezondheidscomponent van de HRQoL dan ouderen met een normaal gewicht. In de literatuur is er veel terug te vinden over de brede waaier aan lichamelijke gezondheidsproblemen,
geassocieerd
met
obesitas.
Over
de
psychologische
consequenties is echter veel minder bewijs te vinden (Sachs-Ericsson et al., 2007). Het voorkomen van depressieve gevoelens bij obesitas is sterk afhankelijk van leeftijd en geslacht (Heo, Pietrobelli, Fontaine, Sirey & Faith, 2006). Er bestaan hypotheses die de onduidelijke relatie tussen obesitas en mentale gezondheid bij ouderen trachten te verklaren. Personen met obesitas vertonen vaak een laag zelfbeeld en gaan zich hierdoor meer afzonderen, met verminderde sociale contacten tot gevolg, wat depressieve neigingen in de hand werkt (Schwartz & Brownell, 2004). Bij ouderen speelt het zelfbeeld een mindere rol. Er is een soort psychologisch aanpassingsproces waarbij ouderen hun zwaarlijvigheid beter accepteren (Singer, Hopman & MacKenzie, 1999). Ook de invloed van obesitas bij ouderen op de insuline-, cholesterol- en oestrogeenconcentratie kan een impact hebben op de centrale serotoninefunctie hetgeen de gemoedsrust mede bepaalt (Shah, 2010). Aan de andere kant veroorzaakt obesitas bij ouderen een vermindering van de fysieke activiteit, wat op zijn beurt kan leiden tot een vermindering van de mentale gezondheid (Sachs-Ericsson et al., 2007).
3.6 De relatie tussen gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit en fysieke activiteit De definitie en aanbevelingen inzake fysieke activiteit werden reeds uitvoerig besproken (cfr. 2.8.), maar het is van belang om fysieke activiteit ook hier nogmaals aan te halen daar er sterk bewijs bestaat dat fysieke activiteit bijdraagt tot een betere HRQoL bij ouderen (Ellingson & Conn, 2000; Motl & McAuley, 2010). In 2011 verscheen een studie door Guimarães Lima et al. die de associatie tussen HRQoL en gezondheidsgerelateerd gedrag, waaronder fysieke activiteit bij ouderen, bestudeerde. Onderzoekers kwamen tot de vaststelling dat er een significant verband
31
bestaat tussen HRQoL en gezondheidsgerelateerd gedrag. Ouderen die fysiek actief bleven, vertoonden een betere HRQoL. Dat gold zowel voor de lichamelijk als voor de geestelijke gezondheidscomponent en was vooral merkbaar in de domeinen „fysiek functioneren‟ en „rolbeperking (fysiek probleem)‟. Acree et al. (2006) kwamen tot gelijkaardige resultaten. Zij concludeerden dat ouderen die regelmatig fysieke activiteit beoefenden aan een matige intensiteit hogere scores van de HRQoL bekwamen. Zelfs indien oudere personen niet regelmatig aan lichaamsbeweging deden, kan een matige hoeveelheid fysieke activiteit binnen de dagdagelijkse levenswijze een verhoging in fitheid en een daling van lichaamsvet teweegbrengen. Een verhoogde fitheid en daling van lichaamsvet worden geassocieerd met een verbeterde HRQoL (Stewart et al., 2003). Er is verder onderzoek nodig om na te gaan in welke domeinen van de HRQoL er een verbetering merkbaar is bij verhoogde fysieke activiteit. Verder onderzoek is vereist om een beter beeld te verkrijgen omtrent de „dosis-respons‟-curve die de relatie tussen de fysieke activiteit en HRQoL karakteriseert. Tevens is het nuttig om onderzoek te verrichten naar eventuele drempelwaarden waar een bepaalde mate van fysieke activiteit geen verbetering van de HRQoL meer met zich meebrengt (Bize, Johnson & Plotnikoff, 2007). Er is alvast geen twijfel dat ook naar HRQoL toe het bevorderen van fysieke activiteit bij ouderen ontzettend belangrijk is.
32
4. Algemeen besluit en onderzoeksvragen De literatuur toont aan dat obesitas wereldwijd om zich heen grijpt, waarbij ook de ouderenpopulatie steeds meer een belangrijke risicogroep vormt. De gevolgen van obesitas op de morbiditeit en mortaliteit worden in de literatuur uitvoerig besproken. Onderzoek naar de impact van obesitas op de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) is echter schaars en dit zeker bij personen van 65 jaar en ouder. De meerderheid van de gepubliceerde studies stelt dat obesitas gepaard gaat met een afname van de HRQoL. De afname van de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij obese ouderen wordt meermaals bevestigd. De verschillende schalen van de HRQoL die aan de basis liggen van deze afname zijn moeilijk éénduidig aan te duiden met uitzondering van de schalen „fysiek functioneren‟ en „pijn‟, zo blijkt uit een aantal studies. Voor het verband tussen obesitas en de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL vermeldt de literatuur tegenstrijdige resultaten. De onderzoeksvragen zijn erop gericht het verband tussen obesitas en HRQoL op twee niveaus na te gaan: op het niveau van de totaalscore van HRQoL en op het niveau van de score van de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van HRQoL . Daar de aandacht zich specifiek richt naar de ouderen toe, is het van belang rekening te houden met de veranderingen in lichaamssamenstelling die bij veroudering optreden. Het vetweefsel gaat zich meer opstapelen in de abdominale regio, de vetvrije massa neemt af alsook de lichaamslengte. Om die redenen is het aangewezen om naast de meeste gangbare maatstaf ter definiëring van obesitas, nl. de BMI, te kijken of de onderzoeksresultaten verschillen indien de lendenomtrek als meetmethode wordt toegepast. De literatuur wijst verder op het belang van fysieke activiteit bij de ouderenpopulatie. Een toename van fysieke activiteit draagt niet alleen bij tot de preventie en behandeling van obesitas, maar ook tot de verbetering van de HRQoL. In deze masterproef wordt bovendien nagegaan of de mate van fysieke activiteit bij ouderen met overgewicht of obesitas verschilt ten opzichte van ouderen met een normaal gewicht en of de mate van fysieke activiteit de totaalscore en de score voor de lichamelijke of geestelijke gezondheidscomponent van HRQoL kan voorspellen.
33
Samengevat worden volgende onderzoeksvragen onderzocht: Onderzoeksvraag 1: Vertonen ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas een verschil in totaalscore van de HRQoL en is dit afhankelijk van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht? Onderzoeksvraag 2: Vertonen ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas
een
verschil
in
score
voor
de
lichamelijke
en/of
geestelijke
gezondheidscomponent van de HRQoL en is dit afhankelijk van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht? Onderzoeksvraag 3: Vertonen ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas een verschil in fysieke activiteit en is dit afhankelijk van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht? Onderzoeksvraag 4: Kan de fysieke activiteit de totaalscore en de score voor de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL voorspellen?
34
EMPIRISCH ONDERZOEK 1. Methodiek 1.1. Studieopzet en procedure Deze masterproef kadert in een grootschalig onderzoek, de Belgian Environmental Physical Activity Study (BEPAS) seniors, welke de relatie tussen de woonomgeving enerzijds en de beweging en gezondheid anderzijds in een lokale populatie van 65jarigen of ouder bestudeert. Deze studie werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het UZ Gent. Voor deze masterproef werden binnen Groot Gent 17 buurten weerhouden op basis van specifieke criteria: wandelbaarheid en sociaal-economische status van de betreffende buurt. Er werd gebruik gemaakt van een gerandomiseerde, cross-sectionele studieopzet bestaande uit een steekproef van 847 niet-geïnstitutionaliseerde personen ≥ 65 jaar. Er werd een brief naar de deelnemers verstuurd waarin de studie werd aangekondigd (bijlage 3). Deelname aan de studie was vrijblijvend. Binnen de twee weken vond een eerste huisbezoek plaats waarbij een informed consent werd ondertekend en een vragenlijst werd afgenomen die peilde naar de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) en de fysieke activiteit. Er werden objectieve data verzameld aan de hand van een bewegingsmeter die gedurende zeven opeenvolgende dagen werd gedragen. Hierna vond een tweede huisbezoek plaats waarbij aan de hand van een tweede vragenlijst demografische data werden bevraagd. Bijkomstig werden de lichaamsmetingen - lengte, gewicht en lendenomtrek - uitgevoerd. Er werd binnen elke buurt gestreefd naar een zo gelijk mogelijke verdeling van het aantal proefpersonen, rekening houdende met de leeftijdscategorie (< 75 jaar of ≥ 75 jaar) en het geslacht. Personen die niet in staat waren enkele honderden meters te wandelen of die driemaal niet thuis waren, werden uitgesloten. Uiteindelijk werden data van 322 personen verzameld. De deelname ratio lag hiermee op 38%.
1.2. Meetinstrumenten 1.2.1. Gewicht
35
Voor de gewichtsbepaling werd gebruik gemaakt van een Seca-813 weegschaal die tot op 0,1 gram nauwkeurig mat. Om een zo precies mogelijke meting te bekomen diende de deelnemer zijn schoenen uit te doen en zo weinig mogelijk kledij te dragen. Men diende in het midden van de weegschaal te staan zonder zich te ondersteunen zodat het gewicht gelijkmatig over beide voeten werd verdeeld.
1.2.2. Lengte Bij de lengtebepaling werd gebruik gemaakt van een Seca-214 mobiele lengtemeter. Men stond hierbij blootsvoets en met de rug recht. De deelnemer diende hierbij recht voor zich uit te kijken. Aldus kon de lengte tot op 0,1 cm nauwkeurig worden bepaald.
1.2.3. Lendenomtrek De lendenomtrek werd gemeten met een Seca-200/201 lintmeter. De deelnemer diende zich te ontdoen van overbodige kledij en rechtop te staan met de armen ontspannen naast het lichaam waarbij rustig werd in en uit geademd. De lendenomtrek werd frontaal opgemeten ter hoogte van de smalste plaats van de romp. In geval van ernstige obesitas, waarbij deze smalste plaats moeilijk kon worden teruggevonden, mat men ter hoogte van het middelpunt tussen de onderste rib en de bekkenkam. Deze waarde werd onmiddellijk na het uitademen en zonder de meter op de huid te klemmen geregistreerd. Aldus kon de lendenomtrek tot op 0,1 centimeter nauwkeurig worden bepaald. Om foutieve metingen te vermijden, werd deze meting telkens drie maal uitgevoerd.
1.2.4. Demografische gegevens Aan de hand van de BEPAS-senior vragenlijst werden een aantal demografische variabelen onderzocht: het geslacht, de leeftijd, het land van herkomst, het onderwijsniveau, de vroegere werksituatie, de burgerlijke status en de gezinssamenstelling (bijlage 4).
36
1.2.5. Gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (HRQoL) De HRQoL werd bepaald aan de hand van de Nederlandstalige versie van de SF-36 vragenlijst (bijlage 1). De SF-36 vragenlijst bestaat uit 36 vragen of items waarbij de antwoordcategorieën variëren van een twee-puntenschaal tot een zes-puntenschaal. De vragenlijst werd ingevuld door de student die als interviewer fungeerde. De voordelen van deze werkmethode zijn de goede compliance, de kleinere foutmarge en het kleiner aantal ontbrekende data. De nadelen zijn dat deze methode tijdsrovend is en meer kost (Guyatt et al., 1993). De SF-36 vragenlijst bewees reeds haar betrouwbaarheid en validiteit wat betreft het bepalen van de HRQoL (Chia et al., 2006). Van de SF-36 vragenlijst werden de items onderverdeeld in acht domeinen of schalen: het fysiek functioneren, de rolbeperking (fysiek probleem), de pijn, de algemene gezondheid, de vitaliteit, het sociaal functioneren, de rolbeperking (emotioneel probleem) en de psychische gezondheid. De eerste vier domeinen weerspiegelen enerzijds de component „lichamelijke gezondheid‟ van de HRQoL. De laatste vier domeinen weerspiegelen anderzijds de component „geestelijke gezondheid‟ van de HRQoL. Eén item, namelijk de beoordeling van de algemene gezondheid vergeleken met een jaar geleden, werd niet in een bepaalde schaal opgenomen.
1.2.6. Fysieke activiteit De fysieke activiteit werd bepaald, gebruikmakend van de aangepaste, uitgebreide versie van de International Physical Activity Questionnaire (IPAQ) waarbij de personen hun mate van fysieke activiteit (in periodes van minstens tien minuten aan één stuk) gedurende de laatste zeven dagen rapporteerden (bijlage 5). De IPAQ bevroeg de vier belangrijkste situaties waarbij fysieke activiteit werd geleverd: op het werk, tijdens de verplaatsing, bij huishoudelijke taken en tijdens de vrije tijd. Voor de fysieke activiteit tijdens het werk werd onderscheid gemaakt tussen matige tot zware fysieke activiteiten en wandelen. De fysieke activiteit tijdens de verplaatsing werd opgesplitst in wandelen en fietsen. De fysieke activiteit bij huishoudelijke taken werd dan weer onderverdeeld in matige tot zware activiteit in de tuin en/of matige activiteit binnenshuis. De fysieke activiteit als ontspanning werd opgesplitst in matige tot zware fysieke activiteiten,
37
fietsen en wandelen. Er werd telkens bevraagd hoeveel dagen in de afgelopen week de persoon hieraan gemiddeld besteedde evenals het aantal uren en minuten op zo‟n dag. De betrouwbaarheid en validiteit van de IPAQ werd in een studie van Craig et al. uit 2003 aangetoond.
1.3. Dataverwerking De gegevens van de vragenlijsten (gewicht, lengte, lendenomtrek, demografische, SF36 en IPAQ gegevens) werden ingevoerd in het softwareprogramma SPSS 19. Alvorens de effectieve resultatenanalyse te kunnen aanvatten, dienden enkele voorbereidende stappen systematisch uitgevoerd te worden. Zo was het belangrijk om bij aanvang de frequenties van de data te laten lopen om eventuele onmogelijke of foutieve data als „missing‟ aan te geven of af te toppen tot een meer realistische waarde. Daar er eensgezindheid bestaat over het feit dat hoge scores op de verschillende items van de SF-36 vragenlijst overéénkomen met een betere gezondheidsstatus, werden bepaalde variabelen gehercodeerd zodat allen een positieve score kregen. Vervolgens werden nieuwe variabelen betreffende de onderzoeksvragen aangemaakt. Variabelen m.b.t. lichaamsmetingen De variabele „BMI-groepen‟ enerzijds werd bekomen door eerst het totale lichaamsgewicht te delen door het kwadraat van de lichaamslengte om vervolgens de geaccepteerde afkapwaarden toe te passen. Hierbij werden de ouderen ingedeeld in drie groepen: normaal (18,50 – 24,99 kg/m²), overgewicht (25,00 – 29,99 kg/m²) en obesitas (≥ 30 kg/m²) (WHO, 2011). De variabele „lendenomtrek-groepen‟ anderzijds werd bekomen door eerst de gemiddelde waarde van de drie metingen te berekenen om vervolgens de geaccepteerde afkapwaarden toe te passen. Hierbij werden opnieuw drie groepen gevormd: normaal gewicht (< 94 cm voor mannen en < 80 cm voor vrouwen), overgewicht ( ≥ 94 - < 102 cm voor mannen en ≥ 80 - < 88 cm voor vrouwen) en obesitas ( ≥ 102 cm voor mannen en ≥ 88 cm voor vrouwen) (Heim, 2009).
38
Variabelen m.b.t. HRQoL Ter berekening van de totaalscore van de HRQoL werden eerst acht schaalvariabelen aangemaakt. Hiertoe werd de interne consistentie van de items, behorende tot eenzelfde schaal, nagegaan. Dit gebeurde aan de hand van de Cronbach‟s Alpha (Bland & Altman, 1997). De Cronbach‟s Alpha voor de acht schalen van de HRQoL zijn terug te vinden in tabel 3. De acht schalen vertoonden allen een goede interne consistentie. Tabel 3: De Cronbach‟s Alpha voor de acht schalen van de HRQoL Schalen
Cronbach’s Alpha (α)
Aantal items
Fysiek functioneren
.832
10
Rolbeperking (fysiek probleem)
.904
4
Pijn
.814
2
Algemene gezondheid
.723
5
Vitaliteit
.783
4
Sociaal functioneren
.807
2
Rolbeperking (emotioneel probleem)
.881
3
Mentale gezondheid
.751
4
Daar bepaalde items van de HRQoL een verschillend aantal antwoordmogelijkheden variërend van een twee-puntenschaal tot een zes-puntenschaal hebben, werden eerst items behorende tot dezelfde schaal gesommeerd tot een ruwe schaalscore om vervolgens getransformeerd te worden naar een honderd-puntenschaal. Hierbij werd volgende formule gehanteerd: 𝑔𝑒𝑡𝑟𝑎𝑛𝑠𝑓𝑜𝑟𝑚𝑒𝑒𝑟𝑑𝑒 𝑠𝑐𝑎𝑎𝑙𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒 =
𝑟𝑢𝑤𝑒 𝑠𝑐𝑎𝑎𝑙𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒 − 𝑚𝑖𝑛𝑖𝑚𝑢𝑚 𝑟𝑢𝑤𝑒 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒 𝑥 100 𝑠𝑐𝑜𝑟𝑒𝑟𝑎𝑛𝑔𝑒
Het minimum van de ruwe score is de laagst mogelijke score die op de schaal behaald kan worden. De scorerange is het verschil tussen de laagst mogelijke en de hoogst mogelijke schaalscore (Van der Zee & Sanderman, 1993).
39
Vervolgens werd de gemiddelde score van de eerste vier schalen (fysiek functioneren, rolbeperking fysiek probleem, pijn en algemene gezondheid) en de laatste vier schalen (vitaliteit, sociaal functioneren, rolbeperking emotioneel probleem en mentale gezondheid) bepaald om zo de score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL te bekomen. Dit laat toe de twee voornaamste dimensies van de HRQoL afzonderlijk te kunnen bestuderen. Tot slot werd aan de hand van de gemiddelde score van de lichamelijk en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL de totaalscore van de HRQoL bekomen. Een lage
score
duidt
op
een
lage,
algemene
perceptie
van
zijn
of
haar
gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit. Variabelen m.b.t. fysieke activiteit Voor het berekenen van de totale fysieke activiteit werd eerst en vooral per situatie van fysieke activiteit (werk, verplaatsing, huishoudelijke taken en ontspanning) een totaalscore gemaakt voor de verschillende activiteitsniveaus (wandelen, fietsen, zware tot matige fysieke activiteit). De bekomen waarde werd uitgedrukt in aantal minuten per week. Hiervoor werd telkens het aantal dagen van fysieke activiteit per activiteitsniveau vermenigvuldigd met het aantal uren fysieke activiteit per activiteitsniveau, omgezet in minuten met hierbij opgeteld het aantal gerapporteerde minuten aan fysieke activiteit per activiteitsniveau. Vervolgens werd een somvariabele opgesteld per situatie: werk, verplaatsing, huishouden en ontspanning. Tot slot werden deze vier dimensiescores samengeteld tot een totale score fysieke activiteit. Er werd telkens afgetopt tot een bepaalde limietscore. Een overschatting werd eveneens in rekening gebracht door de totale score fysieke activiteit te vermenigvuldigen met 0,80.
1.4. Statistische analyse Bij de eerste onderzoeksvraag werd nagegaan of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas (volgens BMI of lendenomtrek) een verschil in totaalscore van de HRQoL vertoonden aan de hand van one-way ANOVA testen. De voorwaarden om een one-way ANOVA te mogen uitvoeren, werden telkens nagegaan. Dit wil zeggen dat de uitbijters beperkt moeten zijn en dat de afhankelijke variabele een min of meer normale verdeling en gelijke variantie moet vertonen voor elke categorie van de
40
onafhankelijke variabele. De uitbijters werden nagegaan via een boxplot, de normaalverdeling werd gecontroleerd a.d.h.v. een histogram (grafische methode). Deze histogrammen vertoonden telkens een asymmetrische (links-scheve) verdeling. Om een normale verdeling te bekomen, werd de afhankelijke variabele getransformeerd (LOG10-transformatie) voor alle categorieën van de onafhankelijke variabele. Na de LOG10-transformatie was er nog steeds sprake van een niet-normale verdeling. Daar er niet werd voldaan aan de voorwaarde van een normale verdeling werd een nietparametrisch test zoals de Kruskal-Wallis test en een one-way ANOVA test uitgevoerd. De resultaten van beide testen bleken vrij gelijkaardig te zijn. Om deze reden zullen enkel de resultaten van de one-way ANOVA verder worden besproken. De gelijke variantie werd nagegaan door middel van een Levene‟s Test. Er werd telkens een heterogene variantie volgens de Levene‟s Test vastgesteld. Daar er geen homogene variantie bestond, werd gebruik gemaakt van een robuuste ANOVA test, namelijk de Welch‟s test (Lund, 2012). Indien een significant verschil werd bekomen, werd dit verder geëxploreerd door de Games-Howell post-hoc. Vervolgens werd bij de eerste onderzoeksvraag nagegaan of een verschil in totaalscore van de HRQoL bij ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas (volgens BMI of lendenomtrek) afhankelijk is van het geslacht. Daarvoor werd gebruik gemaakt van two-way ANOVA testen waarbij het interactie-effect tussen de twee onafhankelijke variabelen werd bestudeerd. Bij de tweede onderzoeksvraag werd nagegaan of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas (volgens BMI of lendenomtrek) een verschil in score voor de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL vertoonden aan de hand van one-way MANOVA testen. De voorwaarden voor de uitvoering van een oneway MANOVA test werden op dezelfde wijze nagegaan als besproken bij de one-way ANOVA test. Vervolgens werd bij de tweede onderzoeksvraag nagegaan of een verschil in score van de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas (volgens BMI of lendenomtrek) afhankelijk is van het geslacht. Daarvoor werd gebruik gemaakt van twoway MANOVA testen waarbij het interactie-effect tussen de twee onafhankelijke variabelen werd bestudeerd voor zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL.
41
Bij de derde onderzoeksvraag werd nagegaan of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas (volgens BMI of lendenomtrek) een verschil in mate van fysieke activiteit vertoonden aan de hand van one-way ANOVA testen. Dit gebeurde op identieke wijze zoals besproken in onderzoeksvraag één al werd voor de onafhankelijk variabele de mate van fysieke activiteit gebruikt in plaats van de totaalscore van de HRQoL. Er werd eveneens gebruik gemaakt van two-way ANOVA testen om het interactie-effect met geslacht na te gaan. Bij de vierde onderzoeksvraag werd nagegaan of de mate van fysieke activiteit de totaalscore van de HRQoL én de score van de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL kon voorspellen aan de hand van enkelvoudige, lineaire regressie testen. Er werd telkens een afzonderlijk spreidingsdiagram aangemaakt om na te gaan of er een lineair verband bestond.
Men spreekt van een statistisch significant resultaat wanneer de p-waarde < 0.05. Indien de p-waarde zich bevindt tussen de 0.05 en 0.10 spreekt men van een trend tot significantie. Een p-waarde boven de 0.10 wordt beschouwd als zijnde niet significant.
42
2. Resultaten 2.1. Populatie 2.1.1. Demografische gegevens Tabel 4: De demografische gegevens VARIABELE Leeftijd (gemiddeld aantal jaren) Geslacht (%) Man Vrouw Burgerlijke status (%) Gehuwd Weduwe(naar) Gescheiden Alleenstaand en nooit gehuwd geweest Samenwonend Geboorteland (%) België Andere Onderwijsniveau (%) Lager onderwijs Beroepssecundair onderwijs Technische secundair onderwijs Algemeen secundair onderwijs Hoger onderwijs buiten de universiteit Universitair onderwijs Vroegere Huishouden werksituatie (%) Onderwijs Bediende Kaderpersoneel Zelfstandige Vrij beroep Arbeider Gezinssamenstelling Kinderen Geen (%) 1 2 3 4 >4 Kleinkinderen Geen 1–3 4–6 7–9 ≥10
74.67 46.6 53.4 63.0 23.2 6.3 6.3 1.3 98.1 1.9 29.3 9.1 12.9 16.4 22.7 9.5 17.6 11.6 28.3 9.1 16.7 1.3 15.4 13.8 16.9 36.4 16.0 6.6 10.3 19.8 40.0 23.0 10.7 6.5
De demografische gegevens van de 322 deelnemende personen worden beschreven in tabel 4. De gemiddelde leeftijd bedroeg 75 jaar. De studiepopulatie bestond voor 53% uit vrouwen en 46% uit mannen. De meesten waren gehuwd (63%) of weduwe(naar) 43
(23%). Bijna alle personen werden geboren in België (98%) waarvan 29% beschikte over een diploma lager onderwijs, respectievelijk 16% en 13% over een diploma algemeen of technisch secundair onderwijs en 23% over een diploma hoger onderwijs (niet universitair). Het grootste deel werkte vroeger als bediende (28%), gevolgd door zelfstandige (17%) en arbeider (15%). Er was een grote groep die thuis bleef en het huishouden voor hun rekening nam (18%). De gezinssamenstelling kende een variatie (van geen tot meer dan vier kinderen) waarbij een gezin met twee kinderen het vaakst voorkwam (36%).
2.1.2. Gewichts-, HRQoL- en fysieke activiteitstatus Tabel 5: De gemiddelden en standaarddeviaties van BMI, lendenomtrek, HRQoL en fysieke activiteit VARIABELE BMI (kg/m2)
Lendenomtrek (cm)
X ± SD Totaal
27.64 ± 4.47
Man
27.63 ± 3.46
Vrouw
27.64 ± 5.22
Totaal
96.01 ± 12.98
Man
100.43 ± 10.85
Vrouw HRQoL (totaalscore op honderd)
Fysieke activiteit (min/week)
92.15 ± 13.49
Totaal
69.32 ± 13.39
Man
71.30 ± 12.34
Vrouw
67.62 ± 14.05
Totaal
504.01 ± 390.67
Man
489.15 ± 388.87
Vrouw
516.97 ± 392.89
X = gemiddelde SD = standaard deviatie
In tabel 5 worden de gemiddelde waarden inzake BMI, lendenomtrek, HRQoL en fysieke activiteit beschreven voor zowel de totale populatie als voor mannen en vrouwen afzonderlijk.
44
Tabel 6: Het aandeel ouderen in een bepaalde gewichtscategorie volgens BMI en lendenomtrek Gewichtscategorie Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
30.5%
43.0%
26,5%
Mannen
27.3%
49.0%
23.8%
Vrouwen
33.3%
37.7%
28.9%
26.3%
18.8%
54.9%
Mannen
30.2%
25.5%
44.3%
Vrouwen
22.9%
12.9%
64.1%
Meetmethode BMI
Lendenomtrek
Totaal
Totaal
In tabel 6 wordt het aandeel ouderen in een bepaalde gewichtscategorie volgens meetmethode bescheven zowel voor de totale populatie als voor mannen en vrouwen afzonderlijk. Indien de BMI als meetmethode werd gehanteerd, bevond het grootste aandeel (43%) van de totale populatie zich in de categorie van overgewicht, gevolgd door de categorie normaal gewicht (31%) en obesitas (27%). Dezelfde bevindingen golden ook bij het afzonderlijk bestuderen van mannen en vrouwen waarbij respectievelijk 49% en 38% zich bevond in de categorie overgewicht, 27% en 33% in de categorie normaal gewicht én 23% en 29% in de categorie obesitas. Indien de lendenomtrek als meetmethode werd gehanteerd, bevond het grootste aandeel (55%) van de totale populatie zich in de categorie van obesitas, gevolgd door de categorie normaal gewicht (26%) en overgewicht (19%). Ook hier golden dezelfde bevindingen bij het afzonderlijk bestuderen van mannen en vrouwen waarbij respectievelijk 44% en 64% zich bevond in de categorie van obesitas, 30% en 23% in de categorie van normaal gewicht én 26% en 13% in de categorie van overgewicht.
45
2.2. Totaalscore van de HRQoL
2.2.1. Totaalscore van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode Tabel 7: De totaalscore van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek Totaalscore van de HRQoL ( X ± SD) Gewichtsstatus
Normaal gewicht
Overgewicht
volgens BMI
71.06 ± 12.80
a
70.76 ± 11.75
volgens lendenomtrek
71.19 ± 12.74
aŦ
73.13 ± 9.87
a
Welch’s Test Obesitas
a
F
P
65.40 ± 15.46
b,c
3.895
0.022
67.21 ± 14.35
b,cŦ
6.415
0.002
a = significant verschil met groep obesitas; b = significant verschil met groep overgewicht; c = significant verschil met groep normaal gewicht; Ŧ = trend tot significant verschil
Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 7) bleek dat de totaalscore van de HRQoL statistisch significant verschillend was tussen de BMI-groepen (Welch F(2,161)11 = 3.895, p = 0.022). Dit houdt in dat minstens één BMI-groep een verschillende, gemiddelde totaalscore van de HRQoL vertoonde vergeleken met een andere groep. De Games-Howell post-hoc test toonde aan dat er een significant verschil was in totaalscore van de HRQoL tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en obesitas (p = 0.034), alsook tussen de groep ouderen met overgewicht en obesitas (p = 0.028). Er bestond een lagere, gemiddelde totaalscore van de HRQoL bij de groep ouderen met obesitas (65.40 ± 15.46) vergeleken met de groep ouderen met overgewicht (70.76 ± 11.75) en normaal gewicht (71.06 ± 12.80). Er was geen significant verschil tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en overgewicht (p = 0.984). Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 7) bleek dat de totaalscore van de HRQoL statistisch significant verschillend was tussen de lendenomtrek-groepen (Welch F(2,154) = 6.415, P = 0.002). Dit houdt in dat minstens één lendenomtrek-groep een verschillende, gemiddelde totaalscore van de HRQoL vertoonde vergeleken met een andere groep. De Games-Howell post-hoc test toonde aan dat er een significant verschil 11
F(…,…) verwijst naar de vrijheidsgraden.
46
was in totaalscore van de HRQoL tussen de groep ouderen met overgewicht en obesitas (p = 0.002). Er was een trend tot significant verschil in totaalscore van de HRQoL tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en obesitas (p = 0.074). Er bestond een lagere, gemiddelde totaalscore van de HRQoL bij de groep ouderen met obesitas (67.21 ± 14.35) vergeleken met de groep ouderen met een normaal gewicht (71.19 ± 12.74) en overgewicht (73.13 ± 9.87). Er was geen significant verschil tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en overgewicht (p = 0.575).
2.2.2. Totaalscore van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode en geslacht Tabel 8: De totaalscore van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek en geslacht Totaalscore van de HRQoL ( X ± SD) Gewichtsstatus volgens BMI
volgens lendenomtrek
Normaal gewicht
Overgewicht
Interactie-effect Obesitas
Man
71.47 ± 12.82
72.62 ± 10.58
66.84 ± 15.50
Vrouw
70.76 ± 12.91
68.56 ± 12.76
64.41 ± 15.53
F
P
0.416
0.660 (n.s)
0.059 Man
72.01 ± 11.97
74.33 ± 8.55
68.86 ± 14.05
Vrouw
70.26 ± 13.66
71.02 ± 11.77
66.24 ± 14.51
0.942 (n.s)
n.s = niet significant
Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 8) bleek dat er geen statistisch significant interactie-effect bestond tussen BMI-groepen, alsook tussen lendenomtrekgroepen en geslacht voor de totaalscore van HRQoL (respectievelijk F(2,283) = 0.416, p = 0.660 en F(2,300) = 0.059, p = 0.942). Dit houdt in dat een verschil in totaalscore van de HRQoL tussen de BMI-groepen, alsook tussen de lendenomtrek-groepen onafhankelijk was van het geslacht.
47
2.3. Score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL
2.3.1. Score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode Tabel 9: De score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek Score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL ( X ± SD)
Welch’s Test
Gewichtsstatus
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
F
P
volgens BMI
62.78 ± 10.44 a
59.78 ± 12.36 aŦ
55.50 ± 13.92 bŦ,c
7.193
0.001
volgens lendenomtrek
62.95 ± 9.82 a
62.31 ± 10.85 a
56.72 ± 13.71 b,c
9.792
<0.001
Score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL ( X ± SD) Gewichtsstatus
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
volgens BMI
78.04 ± 20.61
81.56 ± 14.71
aŦ
75.98 ± 19.13
volgens lendenomtrek
78.17 ± 20.39
83.45 ± 13.11
a
77.98 ± 18.03
Welch’s Test F
P
bŦ
2.784
0.065
b
3.404
0.036
a = significant verschil met groep obesitas; b = significant verschil met groep overgewicht; c = significant verschil met groep normaal gewicht; Ŧ = trend tot significant verschil
Wanneer de HRQoL werd opgedeeld in een lichamelijke en een geestelijke gezondheidscomponent (tabel 9) bleek dat de score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL statistisch significant verschillend was tussen de gewichtsgroepen volgens BMI en lendenomtrek (respectievelijk Welch F(2,174) = 7.193, P = 0.001 en Welch F(2,153) = 9.792, P < 0.001). Dit houdt in dat minstens één BMI- en lendenomtrek-groep een verschillende, gemiddelde score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL vertoonde vergeleken met een andere groep. Er werd eerst gekeken naar de Games-Howell post-hoc test voor de BMI waar een significant
verschil
werd
vastgesteld
in
score
voor
de
lichamelijke
gezondheidscomponent van de HRQoL tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en obesitas (p = 0.001). Er was een trend tot significant verschil tussen de groep
48
ouderen met overgewicht en obesitas (p = 0.070). Er bestond een lagere, gemiddelde score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij de groep ouderen met obesitas (55.50 ± 13.92) vergeleken met de groep ouderen met een normaal gewicht (62.78 ± 10.44) en overgewicht (59.78 ± 12.36). Er was geen significant verschil tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en overgewicht (p = 0.133). Vervolgens werd gekeken naar de Games-Howell post-hoc test voor de lendenomtrek waarbij een significant
verschil
werd
vastgesteld
in
score
voor
de
lichamelijke
gezondheidscomponent van de HRQoL tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en obesitas (p < 0.001) en tussen de groep ouderen met overgewicht en obesitas (p = 0.005). Er bestond een lagere, gemiddelde score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij de groep ouderen met obesitas (56.72 ± 13.71) vergeleken met de groep ouderen met normaal gewicht (62.95 ± 9.82) en overgewicht (62.31 ± 10.85). Er werd geen significant verschil tussen de groep ouderen met een normaal gewicht en overgewicht (p = 0.931) vastgesteld.
Wat de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL betreft, bleek de score een trend tot significant verschil tussen de BMI-groepen te vertonen (Welch F(2,160) = 2.784, P = 0.065) en een statistisch significant verschil tussen de lendenomtrek-groepen (Welch F(2,151) = 3.404, P = 0.036). Dit houdt in dat minstens één BMI- en lendenomtrek-groep een verschillende, gemiddelde score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL vertoonde vergeleken met een andere groep. De Games-Howell post-hoc test voor de BMI toonde aan dat er een trend tot significant verschil was in score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL tussen de groep ouderen met overgewicht en obesitas (p = 0.073). Er bestond een lagere, gemiddelde score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij de groep ouderen met obesitas (75.98 ± 19.13) vergeleken met de groep ouderen met overgewicht (81.56 ± 14.71). Er was geen significant verschil tussen de groep ouderen met overgewicht en normaal gewicht (p = 0.351), noch tussen de groep ouderen met obesitas en normaal gewicht (p = 0.781). De Games-Howell post-hoc test voor de lendenomtrek toonde een significant verschil in score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL tussen de groep ouderen met overgewicht en obesitas (p = 0.036). Er bestond een lagere, gemiddelde score voor de geestelijke
49
gezondheidscomponent van de HRQoL bij de groep ouderen met obesitas (77.98 ± 18.03) vergeleken met de groep ouderen met overgewicht (83.45 ± 13.11). Er was echter geen significant verschil tussen de groep ouderen met overgewicht en normaal gewicht (p = 0.152), noch tussen de groep ouderen met obesitas en normaal gewicht (p = 0.997).
2.3.2. Score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en gewichtsstatus volgens meetmethode en geslacht Tabel 10: De score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek en geslacht Score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL ( X ± SD) Gewichtsstatus volgens BMI
volgens lendenomtrek
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
Man
62.40 ± 8.94
60.45 ± 12.58
57.28 ± 14.27
Vrouw
63.25 ± 11.58
59.21 ± 12.14
53.71 ± 13.68
Man
62.38 ± 9.35
62.59 ± 10.10
57.75 ± 14.02
Vrouw
63.55 ± 10.61
62.39 ± 12.25
55.98 ± 13.21
Gewichtsstatus
volgens lendenomtrek
F
P
0.632
0.532 (n.s)
0.384
Score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL ( X ± SD)
volgens BMI
Interactie-effect
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
Man
80.54 ± 19.28
84.79 ± 12.32
76.40 ± 19.01
Vrouw
78.26 ± 19.18
77.88 ± 16.54
75.10 ± 16.54
0.681 (n.s)
Interactie-effect F
P
0.772
0.463 (n.s)
0.149 Man
81.64 ± 17.16
86.08 ± 11.31
79.97 ± 17.31
Vrouw
76.97 ± 120.32
79.65 ± 14.98
76.50 ± 18.55
0.861 (n.s)
n.s = niet significant
Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 10) bleek dat er geen statistisch significant interactie-effect bestond tussen BMI-groepen, alsook tussen lendenomtrekgroepen en geslacht voor de combinatie van de score van de lichamelijke en geestelijke
50
gezondheidscomponent van de HRQoL (respectievelijk Wilks‟ Lambda F(4,564) = 1.084, p = 0.363 en Wilks‟ Lambda F(4,598) = 0.508, p = 0.730). Er bestond geen statistisch significant interactie-effect tussen BMI-groepen en geslacht, noch tussen lendenomtrek-groepen en geslacht voor afzonderlijk de score voor de lichamelijke gezondheidscomponent (respectievelijk F(2,283) = 0.632, p = 0.532 en F(2,300) = 0.384, p = 0.681) en de score voor de geestelijke gezondheidscomponent (respectievelijk F(2,283) = 0.772, p = 0.463 en F(2,300) = 0.149, p = 0.861). Dit betekende dat een verschil in score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL tussen BMI-groepen en lendenomtrek-groepen onafhankelijk was van het geslacht.
2.4. Fysieke activiteit 2.4.1. Fysieke activiteit en gewichtsstatus volgens meetmethode Tabel 11: De totale fysieke activiteit en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek Totale fysieke activiteit (min/week) ( X ± SD)
Welch’s Test
Gewichtsstatus
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
F
P
volgens BMI
525.04 ± 385.05
520.98 ± 409.46
454.74 ± 372.24
0.945
0.391
volgens lendenomtrek
586.38 ± 426.32
482.40 ± 362.76
476.86 ± 379.97
2.106
0.126
a = significant verschil met groep obesitas; b = significant verschil met groep overgewicht; c = significant verschil met groep normaal gewicht; Ŧ = trend tot significant verschil
Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 11) bleek dat de totale fysieke activiteit niet significant verschillend was tussen de BMI-groepen en lendenomtrekgroepen (respectievelijk Welch F(2,186) = 0.945, p = 0.391 en Welch F(2,141) = 2.387, p = 0.126). Er was geen verschil in totale fysieke activiteit tussen de groep ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas noch voor de BMI, noch voor de lendenomtrek.
51
2.4.2. Fysieke activiteit en gewichtsstatus volgens meetmethode en geslacht Tabel 12: De totale fysieke activiteit en de gewichtsstatus volgens BMI en lendenomtrek en geslacht Totale fysieke activiteit (min/week) ( X ± SD)
Interactie-effect
Gewichtsstatus
Normaal gewicht
Overgewicht
Obesitas
volgens BMI
Man
459.49 ± 368.55
517.66 ± 419.75
473.29 ± 356.60
Vrouw
573.28 ± 393.20
524.85 ± 400.61
441.03 ± 386.72
F
P
0.810
0.446 (n.s)
0.965 volgens lenden omtrek
Man
586.04 ± 436.57
420.21 ± 337.87
467.88 ± 375.75
Vrouw
586.77 ± 419.86
589.82 ± 386.65
482.30 ± 384.13
0.382 (n.s)
n.s = niet significant
Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 12) bleek dat er geen statistisch significant interactie-effect bestond tussen BMI-groepen en geslacht, noch tussen lendenomtrek-groepen en geslacht voor de totale fysieke activiteit (respectievelijk F(2,296) = 0.810, p = 0.446 en F(2,313) = 0.965, p = 0.382). Dit betekende dat de totale fysieke activiteit tussen de BMI-groepen alsook tussen de lendenomtrek-groepen onafhankelijk was van het geslacht.
52
2.5. Fysieke activiteit, totaalscore van de HRQoL en score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL Tabel 13: De invloed van de fysieke activiteit op de totaalscore van de HRQoL en op de score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL Afhankelijke
Totale regressie
Predictor
variabele
Beta
t
p
Adj.R2
F
P
Totale
Totaalscore
0.189
3.377
0.001
0.033
11.402
0.001
fysieke
HRQoL
activiteit
Lichamelijke
0.203
3.671
<0.001
0.038
13.477
<0.001
(min/week)
comp. HRQoL 0.145
2.597
0.010
0.018
6.745
0.010
Geestelijke comp. HRQoL
Op basis van de resultaten (weergegeven in tabel 13) bleek dat het totaal aantal minuten fysieke activiteit per week de totaalscore van de HRQoL statistisch significant kon voorspellen (F(1,307) = 11.402, p = 0.001). Het totaal aantal minuten fysieke activiteit per week verklaarde 3.3% van de variantie in de totaalscore van de HRQoL. De lineaire regressie vergelijking was de volgende: de totaalscore van de HRQoL = 66.02 + 0.007 x (fysieke activiteit (min/week)). Er bestond een positief verband waarbij een hogere mate van fysieke activiteit een hogere totaalscore van de HRQoL kon voorspellen (β = 0.189). Het totaal aantal minuten fysieke activiteit per week kon eveneens de score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL statistisch significant voorspellen (respectievelijk F(1,313) = 13.477, p < 0.001 en F(1,314) = 6.745, p = 0.010). Het totaal aantal minuten fysieke activiteit verklaarde respectievelijk 3.8% en 1.8% van de variantie in de score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL. De lineaire regressie vergelijkingen waren de volgende: de score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL = 56.03 + 0.007 x (fysieke activiteit (min/week)) en de score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL = 75.64 + 0.007 x (fysieke activiteit (min/week)). Er bestond een positief verband waarbij een hogere mate van fysieke activiteit een hogere score voor zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL kon voorspellen (respectievelijk β = 0.203 en β = 0.147).
53
3. Discussie In wat volgt, worden de onderzoeksresultaten kritisch geëvalueerd door ze te toetsten aan relevante, Nederlandstalige en Engelstalige literatuur.
3.1. Bespreking van de resultaten Bij het definiëren van de gewichtscategorieën (normaal gewicht, overgewicht en obesitas) binnen de onderzoeksgroep werden telkens twee meetmethodes, BMI en lendenomtrek, gebruikt. Hierbij werd vastgesteld dat het grootste relatieve aandeel van de ouderenpopulatie bij het gebruik van BMI als meetmethode, zich in de gewichtscategorie „overgewicht‟ bevond. Dit was zowel bij mannen als bij vrouwen. Wanneer echter gebruik werd gemaakt van de lendenomtrek als meetmethode, werd het grootste relatieve aandeel van de onderzoeksgroep in de gewichtscategorie „obesitas‟ teruggevonden. Dit kan als volgt worden verklaard: bij het verouderen treedt er een herverdeling van de vetmassa op welke zich meer gaat opstapelen in de abdominale regio. St-Onge (2005) toonde deze herverdeling zelfs bij gelijkblijvend lichaamsgewicht aan. Bij de lendenomtrek wordt specifiek het centrale (abdominale) vetweefsel gemeten daar waar de BMI een meer algemeen beeld van de vetmassa weergeeft. Bijgevolg zal bij het gebruik van de lendenomtrek als meetmethode een oudere persoon vaker in de categorie van obesitas worden geclassificeerd. Dit moet in rekenschap gebracht worden bij het interpreteren van de onderzoeksresultaten.
3.1.1. Onderzoeksvraag 1 Hier werd onderzocht of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas een verschil in totaalscore van de HRQoL vertoonden en of dit afhankelijk was van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht. Ouderen met obesitas vertoonden een significant lagere totaalscore van de HRQoL ten opzichte van ouderen met normaal gewicht of overgewicht. Er was geen verschil in totaalscore van de HRQoL tussen ouderen met een normaal gewicht en overgewicht. Vergelijkbare resultaten werden bekomen zowel bij het gebruik van de BMI als meetmethode, als bij het gebruik van de lendenomtrek. Er is echter een kleine nuance: 54
bij het gebruikmaken van de lendenomtrek trad er slechts een trend tot significant verschil in totaalscore van de HRQoL op bij ouderen met een obesitas en normaal gewicht. De bekomen resultaten waren telkens geslachtsonafhankelijk. Onderzoek, verricht door Groessl et al. (2004), concludeerde eveneens dat obese ouderen een lagere HRQoL vertoonden dan ouderen met overgewicht of normaal gewicht.
Opvallend
is
de
overeenstemming
tussen
deze
studie
en
het
onderzoeksproject: overgewicht bij ouderen leek geen impact te hebben op de globale gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit. Bij volwassenen echter, gaat volgens andere studies niet enkel obesitas maar ook overgewicht gepaard met een lagere HRQoL ten opzichte van volwassenen met een normaal gewicht (Oliva-Moreno & Gil-Lacruz, 2011). Deze bevindingen passen binnen de hypothese dat overgewicht op oudere leeftijd mogelijks weinig nadelige effecten op bepaalde gezondheidsvlakken met zich meebrengt (Kirchengast, Knogler & Hauser, 2002). Ook blijft de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit een subjectieve indruk waarbij cultuur en omgeving een belangrijke rol spelen. Het vertonen van overgewicht op een wat oudere leeftijd kan mogelijks als een „normaal verschijnsel‟ worden aanzien waardoor dit de impact op de gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit kan beperken (Mesbah et al., 2002). Ondanks de onduidelijkheid of overgewicht een directe impact heeft op HRQoL, zijn de meeste studies het wel eens over de stelling dat obesitas in verband staat met een verminderde gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit (Banegas et al., 2007; Cameron, 2012; Lόpez-García et al., 2003). Er zijn echter heel weinig studies over de HRQoL waarbij men de lendenomtrek als meetmethode hanteert. Dit ondanks het feit dat de lendenomtrek een goede maatstaf is ter bepaling van de centrale (abdominale) vetopstapeling: het is voornamelijk dit centrale vetweefsel welke toeneemt bij verouderen en in verband gebracht wordt met een aantal gezondheidsrisico‟s (Montague & O‟Rahilly, 2000). De studies van Lόpez-García et al. (2003) en Zaninotto et al. (2010) zijn één van de weinige onderzoeken waar zowel de BMI als de lendenomtrek als meetmethode gebruikt werden ter bepaling van HRQoL bij ouderen. De eerste studie concludeerde dat de gebruikte meetmethode geen invloed had op de relatie tussen obesitas en HRQoL, terwijl de tweede studie aantoonde dat gebruik van de lendenomtrek een lagere HRQoL gaf in vergelijking met de BMI.
55
3.1.2. Onderzoeksvraag 2 Hier werd onderzocht of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas een verschil in score voor de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL vertoonden en of dit afhankelijk was van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht. De score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij obese ouderen bleek significant lager ten opzichte van de score bij ouderen met een normaal gewicht, ongeacht de gebruikte meetmethode. Bij gebruik van de lendenomtrek als meetmethode trad er ook een significante lagere score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL op tussen obese ouderen ten opzichte van ouderen met overgewicht, terwijl bij gebruik van BMI slechts een trend tot significantie waarneembaar was. De score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij ouderen met een normaal gewicht en overgewicht bleef gelijk, ongeacht de meetmethode. De parameter „geslacht‟ bleek geen invloed te hebben op deze resultaten. Het „meer significant‟ resultaat van de lendenomtrek in vergelijking met de BMI is te verklaren doordat de lendenomtrek een betere indicatie weergeeft voor de centrale (abdominale) vetopstapeling. Het vet bevindt zich visceraal rondom de interne organen en is bijgevolg sterker geassocieerd met lichamelijke gezondheidsrisico‟s (Janssen, Katzmarzyk & Ross, 2004). Een lagere lichamelijke gezondheidstoestand weerspiegelt zich in een lagere lichamelijke gezondheidcomponent van de HRQoL. Een Spaanse studie bij 60-plussers beschreef eveneens een sterke relatie tussen obesitas en een afname van de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL, ongeacht leeftijd en meetmethode (Lόpez-García et al., 2003). Het is niet zo verwonderlijk dat obesitas in relatie staat met een lagere lichamelijke gezondheidscomponent daar obesitas geassocieerd is met diverse ziektebeelden (o.a. diabetes mellitus type II, metabool syndroom en hartziekten) (Han et al, 2011). Indien men wil achterhalen welke factoren specifiek verantwoordelijk zijn voor de verminderde lichamelijk gezondheidscomponent van HRQoL bij obesitas, is verder onderzoek naar de dimensies (schalen) die betrekking hebben op deze lichamelijke gezondheidscomponent noodzakelijk.
56
Onderzoek met betrekking tot de schaal „fysiek functioneren‟ werd ondermeer verricht door Bannerman et al. (2002): zij concludeerden dat in een Australische populatie 70plussers bij een BMI > 30 kg/m2 enerzijds, of een lendenomtrek > 102 cm bij mannen en > 88 cm bij vrouwen anderzijds, het risico op verminderd fysiek functioneren toenam. Dit verminderd fysiek functioneren bij obesitas kan ondermeer worden verklaard door de grotere belasting op de gewichtsdragende gewrichten (heup, knieën en enkels). Onderzoek met betrekking tot de schaal „pijn‟ werd ondermeer verricht door McCarthy et al. (2010) die stelden dat obese ouderen (≥ 70 jaar) frequenter en intensere chronische pijn vertoonden dan ouderen met een normaal gewicht. Een mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in de ontstekingsbevorderende toestand van obesitas.
Wat betreft de score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL bij obese ouderen was er bij de BMI-meetmethode een trend tot significant lagere score en bij de lendenomtrek een significant lagere score ten opzichte van ouderen met overgewicht. Deze bevindingen waren onafhankelijk van het geslacht. Uit de resultaten viel op te merken dat de score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL tussen ouderen met obesitas en een normaal gewicht gelijk bleef, ongeacht de meetmethode. Het is moeilijk om de resultaten te toetsen aan de bestaande literatuur daar er veel tegenstrijdigheden bestaan over de relatie tussen obesitas en de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL (Goins et al., 2003; Banegas et al., 2007). Bij volwassenen worden overgewicht en obesitas in verband gebracht met psychische problemen waaronder depressie, een verlaagd zelfbeeld of stress. De invloed van overgewicht en obesitas op de geestelijke gezondheid bij ouderen is minder duidelijk en vereist verder onderzoek (Dijkman, 2009).
3.1.3. Onderzoeksvraag 3 Hier werd onderzocht of ouderen met een normaal gewicht, overgewicht of obesitas een verschil in fysieke activiteit vertoonden en of dit afhankelijk was van de gebruikte meetmethode (BMI of lendenomtrek) en het geslacht. 57
De totale fysieke activiteit bij ouderen met een normaal gewicht, overgewicht en obesitas bleef gelijk zowel bij gebruik van BMI als lendenomtrek. De resultaten waren geslachtsonafhankelijk. Er dient opgemerkt te worden dat het gemiddeld aantal minuten fysieke activiteit per week in de onderzoekspopulatie hoog bleek te zijn. Dit is mogelijks te verklaren doordat ouderen geneigd zijn hun mate van fysieke activiteit te overschatten. Fysieke activiteit wordt namelijk als een sociaal wenselijk gedrag beschouwd. De mate van fysieke activiteit was bovendien enkele gebaseerd op subjectieve vragenlijsten en niet op objectieve data (bv. door middel van een accelerometer). Een recente studie van Bof de Andrade et al. (2012) bij ouderen boven de 60 jaar stelde eveneens dat er geen relatie bestond tussen de BMI en de mate van fysieke activiteit. Er werd wel een relatie tussen de abdominale vetmassa, gemeten aan de hand van de lendenomtrek, en de mate van fysieke activiteit bij ouderen vastgesteld. Hierbij vertoonden ouderen met een lage fysieke activiteit een hogere lendenomtrek. Onderzoek bij volwassenen heeft aangetoond dat een hoge mate van fysieke activiteit in verband staat met een lagere lendenomtrek alsook met een lagere BMI (McCarthy, Gibney, Flynn, & Livingstone, 2002). Davidson et al. (2010) concludeerden dat een verhoogde mate van fysieke activiteit een verminderd risico op vetopstapeling in de abdominale regio inhield, ongeacht mogelijke veranderingen in het totale lichaamsgewicht. Ekelund et al. (2011) toonden een lineair verband aan tussen de mate van fysieke activiteit en de lendenomtrek zowel bij mannen als bij vrouwen en zowel bij mensen met een normaal gewicht, als bij mensen met overgewicht of obesitas. Er werd tevens gesuggereerd dat zelfs een beperkte mate van fysieke activiteit reeds voordelige effecten op het centraal vetweefsel zou hebben. Deze bevindingen zijn van groot belang daar verouderen enerzijds gepaard gaat met een abdominaal verhoogde vetopstapeling en er anderzijds een sterk verband bestaat tussen abdominale vetopstapeling en gezondheidsrisico‟s. Dit bewijst de noodzaak om fysieke activiteit bij ouderen te stimuleren aangezien dit, door het effect op het centrale vetweefsel, metabole en andere ziektes kan voorkomen (Ekelund et al. 2011).
58
3.1.4. Onderzoeksvraag 4 Hier werd onderzocht of de fysieke activiteit bij ouderen de totaalscore en de score voor de lichamelijke en/of geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL kon voorspellen. Het totaal aantal minuten fysieke activiteit per week bij ouderen had een invloed op de totaalscore en de score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL. Er bestond telkens een positief verband waarbij een hogere mate van fysieke activiteit een hogere totaalscore van de HRQoL en een hogere score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van HRQoL voorspelde. De verklarende variantie was echter telkens laag. Er bestaan verscheidene studies die aangeven dat fysieke activiteit bijdraagt tot een betere gezondheidsgerelateerde levenskwaliteit bij ouderen (Rejeski & Mihalko, 2001; Binhosen et al., 2003). Bij het trachten te verklaren van de relatie tussen fysieke activiteit en HRQoL is het ook hier van belang onderzoek te richten naar de verschillenden dimensies (schalen) die betrekking hebben op zowel de lichamelijke als de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL. Verschillende studies onderzochten de relatie tussen fysieke activiteit en fysiek functioneren: zij toonden aan dat een fysiek actieve levensstijl het risico op een laag fysiek functioneren bij ouderen doet afnemen (Hillsdon, Brunner, Guralnik & Marmot, 2005). Indien het verbeteren van de HRQoL als doel wordt vooropgesteld, is het van belang zich te concentreren op die domeinen van fysiek functioneren die van belang zijn voor de ouderen en relevant zijn voor hun dagelijks leven. Ouderen zullen de aanbevelingen inzake fysieke activiteit gemakkelijker opvolgen als de fysieke activiteit geïntegreerd wordt in hun dagelijkse leefgewoontes. Dagelijkse fysieke activiteit aan een lage tot matige intensiteit blijkt geschikter voor het verbeteren van de HRQoL bij ouderen dan zware fysieke activiteiten (Ellingson & Conn, 2000). Pijn vormt een belangrijk onderdeel van de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL en komt vaker voor op oudere leeftijd. Een van de verklaringen hiervoor is de hogere prevalentie van chronische ziektes op deze leeftijd (Cavalieri, 2005). Een review
59
van Press (2010) over de relatie tussen fysieke activiteit en pijn bij ouderen concludeerde dat de meerderheid van de studies aantoonde dat fysieke activiteit de pijn verlicht. Benedetti et al. (2008) vonden een significante relatie tussen de mate van fysieke activiteit en de mentale gezondheidsstatus bij ouderen. Er is sterk bewijs dat fysiek actieve ouderen minder mentale gezondheidsproblemen (o.a. depressieve gevoelens en angst) vertonen (Fox, 1999; WHO, 2002). Deze resultaten werden meermaals bevestigd in andere studies. Onder andere Hardwicke et al. (2010) concludeerden dat fysieke activiteit bij ouderen voordelen biedt zowel op lichamelijk als op geestelijk vlak.
3.2. Sterktes en beperkingen van het onderzoek Een sterkte van de studie was de specifieke aandacht voor een groeiende groep in de maatschappij, namelijk de ouderenpopulatie. Bovendien behandelde het onderzoek uiterst relevante en actuele thematieken zoals obesitas, HRQoL en fysieke activiteit. Er werd gebruik gemaakt van gevalideerde vragenlijsten (zoals de SF-36 en IPAQ) en meetinstrumenten (zoals de weegschaal, de lengtemeter en de lintmeter). Deze laatste meetinstrumenten maakten het mogelijk de mate van overgewicht en obesitas objectief te bepalen aan de hand van de BMI en de lendenomtrek. Het feit dat zowel de BMI als de lendenomtrek in hetzelfde onderzoek opgenomen werden, is eveneens een sterkte. Het invullen van de vragenlijsten en het aflezen van de lichaamsmetingen gebeurde door de onderzoeker zelf wat de nauwkeurigheid en volledigheid ten goede kwam en het risico op bias reduceerde. Dit gaf ook de mogelijkheid om desgewenst extra uitleg te verschaffen bij specifieke vragen vanwege de doelgroep. De steekproef omvatte een gelijke verdeling betreffende de parameters geslacht en leeftijd ( < 75jaar en ≥ 75 jaar). Een belangrijke zwakte binnen het gevoerde onderzoek was de cross-sectionele opzet: de geobserveerde relaties kunnen tweezijdig verlopen. Hiermee wordt bedoeld dat het moeilijk te achterhalen valt wat precies oorzaak en gevolg is. Een tweede beperking was dat er in de studie geen rekening werd gehouden met variabelen die betrekking hebben
60
op de prevalentie van chronische ziekten of op de individuele levensstijl (bv. roken en alcoholgebruik).Verder is een voorzichtige benadering van de zelfgerapporteerde data aangewezen daar er vaak sprake is van overschatting. Dit werd echter bij de verwerking van de data voor fysieke activiteit in rekening gebracht (cfr.1.3.). Er dient ook opgemerkt te worden dat de data inzake fysieke activiteit en HRQoL sterk seizoensgebonden waren.
3.3. Suggesties voor toekomstig onderzoek Naar de toekomst toe lijkt het wenselijk verder onderzoek inzake obesitas, fysieke activiteit en HRQoL uit te voeren, specifiek gericht op ouderen. Het is belangrijk om de gezondheid bij ouderen steeds te kaderen in een holistische visie waarbij niet alleen het lichamelijke maar ook het psychische en sociale voldoende aandacht krijgen. Het lijkt aangewezen om bij verder onderzoek te peilen naar de relatie tussen obesitas en HRQoL aan de hand van obesitas-specifieke HRQoL vragenlijsten alwaar bepaalde relevante aspecten zoals bijvoorbeeld het zelfbeeld in rekening worden gebracht. Verder dient de nodige aandacht aan de afzonderlijke schalen van de HRQoL te worden besteed. Door de veranderende lichaamssamenstelling bij het verouderen blijft veel controverse bestaan inzake de meest geschikte antropomorfe meetmethode ter bepaling van overgewicht of obesitas. Er moet worden nagedacht of er bij de definiëring van overgewicht of obesitas bij ouderen mogelijks andere afkapwaarden voor de BMI of lendenomtrek
moeten
gehanteerd
worden.
Bijkomend
onderzoek
aangaande
overgewicht en obesitas door middel van lendenomtrek als meetmethode blijkt zeker aangewezen. Er is reeds veel studiemateriaal omtrent fysieke activiteit bij ouderen maar er dient verder te worden gefocust op het individueel afstemmen van de mate van fysieke activiteit bij ouderen en de integratie ervan in hun dagelijks leven. Tot slot blijkt het niet evident om “guidelines” op te stellen, niet alleen door een brede waaier aan meetinstrumenten, maar voornamelijk door de sterke culturele en geografische verschillen. Hierdoor is het tot op heden niet evident om studies te vergelijken. Het spreekt voor zich dat het een grote uitdaging blijft om dergelijke variabelen uit te sluiten en een éénduidig protocol op te stellen.
61
4. Conclusie Op basis van de resultaten, bekomen via deze studieopzet, kan worden besloten dat ouderen met obesitas een significant lagere totaalscore van de HRQoL en een lagere score voor de lichamelijke gezondheidscomponent van de HRQoL vertonen ten opzichte van ouderen met een normaal gewicht. Er wordt geen statistisch significant verschil vastgesteld in score voor de geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL, noch in de mate van fysieke activiteit tussen ouderen met obesitas en een normaal gewicht. De resultaten worden niet beïnvloed door het geslacht. Er is weinig verschil in resultaten tussen het gebruik van BMI of lendenomtrek als meetmethode. Nochtans kan men vermoeden dat bij het hanteren van de lendenomtrek lagere scores voorkomen. Verouderen gaat namelijk gepaard met veranderingen in lichaamssamenstelling waarbij vetweefsel zich opstapelt in de abdominale regio rondom belangrijke inwendige organen. Dat kan belangrijke lichamelijke gezondheidsrisico‟s tot gevolg hebben. Dit zou
zich
dan
vermoedelijk
weerspiegelen
in
de
gezondheidsgerelateerde
levenskwaliteit. Uit de resultaten van deze studie kan eveneens geconcludeerd worden dat een hogere mate van fysieke activiteit zowel een hogere totaalscore van de HRQoL als een hogere score voor de lichamelijke en geestelijke gezondheidscomponent van de HRQoL kan voorspellen. Er is echter telkens een lage verklarende variantie. Het is van belang verder onderzoek naar de onderlinge relatie tussen obesitas, HRQoL en fysieke activiteit bij ouderen te verrichten.
62
Literatuurlijst Acree, L. S., Longfors, J., Fieldstad, A. S., Fieldstad, C., Schank, B., Nickel, K. J., Montgomery, P. S., & Gardner, A. W. (2006, juni). Physical activity is related tot quality of life in older adults. Health and Quality of Life Outcomes, 30, 4-37. Aghamolaei, T., Tavafian, S. S., & Zare, S. (2010). Health related quality of life in elderly people living in Bandar Abbas, Iran: a population-based study. Acta Medica Iranica, 48(2), 185-191. Albanese, C. V., Diessel, E., & Genant, H. K. (2003). Clinical applications of body composition measurements using DXA. Journal of Clinical Densiometry, 6(2), 7585. Anandacoomarasamy, A., Caterson, D. I., Leibman, S., Smith, G. S., Sambrook, P. N., Fransen, M. & March, L. M. (2009, november). Influence of BMI on health-related quality of life: comparison between an obese adult cohort and age-matched population norms. Obesity, 17(11), 2114-2118. Andersen, R. E., Crespo, C. J., Bartlett, S. J., Bathon, J. M., & Fontaine, K. R. (2003, oktober). Relationship between body weight gain and significant knee, hip and back pain in older Americans. Obesity Research, 11(10), 1159-1162. Anderson, C. B., Hughes, S. O., Fuemmerler, B. F. (2009, juli). Parent-child attitude congruence on type and intensity of physical activity: testing multiple mediators of sedentairy behavior in older children. Health Psychology, 28(4), 428-438. Apovian, C. M., Frey, C. M., Wood, G. C., Rogers, J. Z., Still, C. D., & Jensen, G. L. (2002, augustus). Body mass index and physical function in older women. Obesity Research, 10(8), 740-747. Atlantis, E., Barnes, E. H., & Ball, K. (2008, februari). Weight status and perception barriers to healthy physical activity and diet behavior. Internation Journal of Obesity, 32(2), 343-352.
63
ATS, American Thoracic Society. (2007). Health-related quality of life. Opgehaald 4 december, 2011, van http://qol.thoracic.org/sections/key-concepts/health-relatedquality -of-life.html Austin, G. L., Ogden, L. G., & O Hill, J. (2011, april). Trends in carbohydrate, fat, and protein intakes and association with energy intake in normal-weight, overweight, and obese individuals: 1971-2006. American Journal of Clinical Nutrition, 93(4), 836-843. Bales, C. W., & Buhr, G. (2008, juni). Is obesity bad for older persons? A systematic review of the pros and cons of weight reduction in late life. Journal of the American Medical Directors Association, 9(5), 302-312. Banegas, J. R., López-García, E., Graciania, A., Guallar-Castillón, P., Gutierrez-Fisac, J. L., Alonso, J., Rodríguze-Artalejo, F. (2007, juni). Relationship between obesity, hypertension and diabetes, and health-related quality of life among the elderly. European Journal of Cardiovascular Preventive Rehabilitation, 14(3), 456-462. Bannerman, E., Miller, M., Daniels, L. A., Giles, L., Cobiac, L., Whitehead, C., Andrews, G., & Crotty, M. (2002). Anthropometric indices predict physical function and mobility in older Australians: the Australian Longitudinal Study of Ageing. Public Health Nutrition, 5(5), 655-662. Barness, L. A., Opitz, J. M., & Gilbert-Barness, E. (2007, december). Obesity: genetic, molecular and environmental aspects. American Journal of Medical Genetics Part A,143A(24), 3016-3034. Barnett, A. H. (2008). Obesitas and diabetes. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Baumgartner, R. N. (2000, mei). Body composition in healthy aging. The New York Academy of Sciences, 904, 437-448. Benedetti, T. R., Borges, L. J., Petroski, E. L., Goncalves, L. H. (2008). Physical activity and mental health status among elderly people. Review Saúde Pública, 42(2), 1-6.
64
Bernards, J. A., Boddeke, H. W., & Bouman, L. N. (2008). Medische fysiologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Beunen, G. (2001). Fysieke activiteit, fitheid en gezondheid: Begrippen en standpunten. Vlaams Tijdschrift voor Sportgeneeskunde en Sportwetenschappen, speciale uitgave omtrent fysieke activiteit, fitheid en gezondheid, 11-16. Binhosen, V., Srisuphun, W., Sucamvang, K., Panuthai, S., Chang, E., & Cioffi, J. (2003). Physical activity and health related quality of life among Urban Thai Elderly. Thai Journal of Nursing Research, 7(4), 231-243. Bize, R., Johnson, J. A., & Plotnikoff, R. C. (2007). Physical activity level and healthrelated quality of life in the general adult population: a systematic review. Preventive Medicine, 45, 401-415. Bof de Andrade, F., Caldas, A., Kitoko, P. M., Batista, J. E., Mazza, J., & Bof de Andrade, T. (2012). Prevalence of overweight and obesity in elderly people from vitória-ES, Brazil. Ciência Saúde Coletiva, 17(3), 749-756. Bourque, P., Ouellette, P., Singleton, J., & Belangd, F. (2002, mei). The determinants of self-reported physical activity of older francophone adults. Tenth Canadian Congress on Leisure Research. Brodie, D., Moscrip, V., & Hutcheon, R. (1998, maart). Body composition measurement: a review of hydrodensiometry, antropometry, and impedance methods. Nutrition, 14(3), 296-310. Burström, K., Johannesson, M., & Diderichsen, F. (2001, januari). Health-related quality of life by disease and socio-economic group in the general population in Sweden. Health Policy, 55(1), 51-69. Busetto, L., Romanato, G., Zambon, S., Calò, E., Zanoni, S., Corti, M. C., Baggio, G., Enzi, G., Crepaldi, G., & Manzato, E. (2009, juni). The effects of weight changes after middle age on the rate of disability in an elderly population sample. Journal of the American Geriatrics Society, 57(6), 1015-1021.
65
Cameron, A. J., Magliano, D. J., Dunstan, D. W., Zimmet, P. Z., Hesketh, K., Peeters, A., & Shaw, J. E. (2012, februari). A bi-directional relationship between obesity and health-related quality of life: evidence from the longitudinal AusDias study, International Journal of Obesity, 36(2), 295-303. Caspersen, C. J., Powell, K. E., & Christenson, G. M. (1985, maart-april). Physical activity, exercise, and physical fitness definitions and distinctions for health-related research. Public Health Reports, 100(2), 126-131. Cavalieri, T. A. (2005, maart). Management of pain in older adults. Journal of the American Oriental Society, 105(3), S12-S17. Cella, D. F., & Tulsky, D. S. (1993). Quality of life in cancer: definition, purpose and method of measurement. Cancer Investigation, 11(3), 327-336. Chapman, I. M. (2008). Obesity in old age. Frontiers of Hormone Research, 36, 97-106. Chapman, I. M. (2010). Obesity paradox during aging. Interdisciplinary Topics in Gerontology, 37, 20-36. Charles, M. A., Eschwège, E., & Basdevant, A. (2008, september). Monitoring the obesity epidemic in France: the Obepi surveys 1997-2006. Obesity, 16(9), 21822186. Chau, D., Cho, L. M., Jani, P., & St Jeor, S. T. (2008, januari). Individualizing recommendation for weight management in the elderly. Currunt Opinion in Clinical Nutrition and Metabolic Care, 11(1), 27-31. Chen, H., & Gua, X. (2008, april). Obesity and Functional Disability in Elderly Americans. Journal of the American Geriatrics Society, 56(4), 689-694. Chernoff, R. (2004). Protein and older adults. Journal of the American College of Nutrition, 23(6), 627S-630S. Chia, E. M., Rochtchina, E., Wang, J. J., & Mitchell, P. (2006, juli). Utility and validity of the self-administrited SF-36: findings from an older population. Annals Academiy of Medicine Singapore,35(7), 461-467.
66
Coakley, E. H., Kawachi, I., Manson, J. E., Speizer, F. E., Willet, W. C., & Colditz, G. A. (1998). Lower levels of physical functioning are associated with higer body weight among middle-aged and older women. International Journal of Obesity, 22, 985-965. Cox-Reijven, P. L., van Kreel, B., Soeters, P. B. (2002, maart-april). Accuracy of bioelectrical impedance spectroscopy in measuring changes in body composition during severe weight loss. Journal of Parenteral and Enteral Nutrition, 26(2), 120127. Craig, C. L., Marshall, A. L., Sjöström, M., Bauman, A. E., Booth, M. L., Ainsworth, B. E., Pratt, M., Ekelund, U., Yngve, A., Sallis, J. F., & Oja, P. (2003, augustus). International physical activity questionnaire: 12-country reliability and validity. Medicine and Science in Sports and Exercise, 35(8), 1831-1395. Cummings, J. M., & Rodning, C. B. (2000). Urinary stress incontinence among obese women: review of pathophysiology therapy. International Urogynecology Journal and Pelvic Floor Dysfunction, 11(1), 41-44. Davidson, L. E., Tucker, L., & Peterson, T. (2010). Physical activity changes predicts abdominal fat change. Journal of Physical Activity and Health, 7(3), 316-322. Daviglus, M. L., Liu, K., Yan, L. L., Pirzada, A., Manheim, L., Manning, W., Garside, D. B., Wang, R., Dyer, A. R., Greenland, P., & Stamler, J. (2004, december). Relation of body mass index in young adulthood and middle age to medicare expenditures in older age. Journal of the American Medical Association, 292(22). 2743-2749. De Groot, C. P., Enzi, G., Matthys, C., Moreiras, O., Roszkowski, W., & Schroll, M. (2002). Ten-year changes in anthropometric characteristics of elderly Europeans. Journal of Nutrition Health and Aging, 6(1), 4-8. Departement of Sport and Recreation, Government of Western Australia (2012). Motivators and barriers in physical activity. Opgehaald 2 december, 2011, van http://www.dsr.wa.gov.au/454
67
Der-Martirosian, C., Kritz-Silverstein, D., & Barrett-Connor, E. (2010, november). Five-year stability in associations of health-related quality of life measures in community-dwelling older adults: the Rancho Bernardo Study. Quality of Life Research, 19(9), 1333-1341. Després, J. P., & Lemieux, I. (2006, december). Abdominal obesity and metabolic syndrome. Nature, 444(7121), 881-887. Dijkman, E. H. (2009). Een onderzoek naar de relatie tussen overgewicht en het welzijn van ouderen en de preventie van overgewicht in Twente. Universiteit Twente. Dorner, T. E., & Rieder, A. (2012, februari). Obesity paradox in elderly patients with cardiovascular diseases. International Journal of Cardiology, 155(1), 56-65. Dyck, D. J., Heigenhauser, G. J. F., & Bruce, C. R. (2006, januari). The rol of adipokines as regulators of skeletal muscle fatty acid metabolism and insulin sensitivity. Acta Physiologica, 186(1), 5-16. Ekelund, U., Besson, H., Luan, J., May, A., Sharp, S., Brage, S., Travier, N., Agudo, A., Slimani, N., & Rinaldi, S. (2011). Physical activity and gain in abdominal adiposity and body weight: prospective cohort study in 288,498 men and women. The American Journal of Clinical Nutrition, 93, 826-835. Elia, M. (2001, november). Obesity in the elderly. Obesity Research, 9(4), 244S-248S. Ellingson, T., & Conn, V. S. (2000). Exercise and quality of life in elderly individuals. Journal of Gerontological Nursing, 26(3), 17-25. Fawcett, K. A., & Barroso, I. (2010, juni). The genetics of obesity: FTO leads the way. Trends in Genetics, 26(6), 266-274. Fawzy, T., Muttappallymyalil, J., Sreedhara, J., Ahmed, A., Alshamsi, S. O., Al Ali, M. S., & Al Balsooshi, K. A. (2011). Association between body mass index and bone mineral density in patients referred from dual-energy-x-ray absorptiometry scan in Ajman, UAE. Journal of Osteoporosis, 1-4.
68
Felson, D. T., Zhang, Y., Hannan, M. T., Naimark, A., Weissman, B., Aliabadi, P., & Levy, D. (1997, april). Risk factors for incident radiographic knee osteoarthritis in the elderly: the Framingham Study. Arthritis and Rheumatism, 40(4), 728-733. Ferrar, L., Jiang, G., Armbrecht, G., Reid, D. M., Roux, C., Glüer, C. C., Felsenberg, D., & Eastell, R. (2007, juli). Is short vertebral height always an osteoporotic fracture? The Osteoporosis and Ultrasound Study (OPUS). Bone, 41(1), 5-12. Fischer, J., & Johnson, M. A. (1990, december). Low body weight and weight loss in the aged. Journal of the American Dietetic Association, 90(12), 1697-1706. Fontaine, K. R., & Barofsky, I. (2001, augustus). Obesity and health-related quality of life. Obesity reviews, 2(3), 173-182. Fox, K. R. (1999). The influence of physical activity on mental well-being. Public Health Nutrition, 2(3a), 411-418. Fox, K. R., & Hillsdon, M. (2007, maart). Physical activity and obesity. Obesity Reviews, 8(1), 115-121. Friedmann, J. M., Elasy, T., & Jensen, G. L. (2001, april). The relationship between body mass index and self-reported functional limitions among older adults: a gender difference. Journal of the American Geriatrics Society, 49(4), 398-403. Frisard, M. I., Broussard, A., Davies, S. S., Roberts, L. J. 2nd, Rood, J., de Jonge, L., Fang, X., Jazwinski, S. M., Deutsch, W. A., & Ravussin, E. (2007, juli). Aging, resting metabolic rate, and oxidative damage: results from the Louisiana Healthy Aging Study. Journals of Gerontology Series A: Biological Sciences and Medical Sciences, 62(7), 752-759. Froy, O. (2007, augustus-september). The relationship between nutrion and circadian rhythms in mammals. Frontiers in Neuroendocrine Science, 28(2-3), 61-71. Garaulet, M., Ordovás, J. M., & Madrid, J. A. (2010, december). The chronobiology, etiology and pathophysiology of obesity. International Journal of Obesity, 34, 1667-1683.
69
Goins, R. T., Spencer, S. M., & Krummel, D. A. (2003, juni). Effect of obesity on health-related quality of life among Appalachian Elderly. Southern Medical Journal, 96(6), 552-557. Goldfarb, B. (2006, december). Obesity in elderly needs different approaches. American Diabetes Association, 3(12), 1-15. Gomez-Cabello, A., Pedrero-Chamizo, R., Olivares, P. R., Luzardo, L., JuezBengoechea, A., Mata, E., Albers, U., Aznar, S., Villa, G., Espino, L., Gusi, N., Gonzalez-Gross, M., Casajus, J. A., & Ara, I. (2011, augustus). Prevalence of overweight and obesity in non-institutional people aged 65 or over from Spain: the elderly EXERNET multi-centre study. Obesity Reviews, 12(8), 583-592. Grinker, J. A., Tucker, K. L., Vokonas, P. S., & Rush, D. (2000). Changes in patterns of fatness in adult men in relation to serum indices of cardiovascular risk. International Journal of Obesity and Related Metabolic Disorders, 10, 1369-1378. Groessl, E. J., Kaplan, R. M., Barrett-Conner, E., & Ganiats, T. G. (2004, februari). Body mass index and quality of well-being in a community of older adults. American Journal of Preventive Medicine, 26(2), 126-129. Guida, B., Laccetti, R., Gerardi, C., Trio, R., Perrino, N. R., Strazzullo, P., Siani, A., Farinaro, E., & Colantuoni, A. (2007, maart). Bioelectrical impedance analysis and age-related differences of body composition in the elderly. Nutrition , Metabolism and Cardiovascular Diseases, 17(3), 175-180. Guimarães Lima, M., Berti de Azevedo Barros, M., Galvão César, C. L., Goldbaum, M., Carandina, L., & Goi Porto Alves, M. C. (2011). Health-related behavior and quality of life among the elderly: a population-based study. Revista de Saúde Pública, 45(3), 485-493. Gustafson, D., Lissner, L., Bengtsson, C., Björkelund, C., & Skoog, I. (2004, november). A 24-year follow-up of body mass index and cerebral atrophy. Neurology, 63(10), 1876-1881.
70
Gutiérrez-Fisac, J. L., López, E., Banegas, J. R., Graciani, A., & Rodríguez-Artalejo, F. (2004, april). Prevalence of overweight and obesity in elderly people in Spain. Obesity Research, 12(4), 710-715. Guyatt, G. H., Feeny, D. H., & Patrick D. L. (1993, april). Measuring health-related quality of life. Annals of Internal Medicine, 15, 118(8), 622-629. Hamdy, O., Porramatikul, S. & Al-Ozairi, E. (2006, november). Metabolic obesity: the paradox between visceral and subcutaneous fat. Current Diabetes Reviews, 2(4), 367-373. Han, C., Jo, S. A., Seo, J. A., Kim, B. G., Kim, N. H., Jo, I., Park, M. H., & Park, K. W. (2009, september-oktober). Adiposity parameters and cognitive function in the elderly: application of “Jolly Fat” hypothesis to cognition. Archives of Gerontology and Geriatrics, 49(2), e133-e138. Han, T. S., Tajar, A., & Lean, M. E. (2011). Obesity and weight management in the elderly. British Medical Bulletin, 97, 169-196. Hardwicke, S., & Sproule, M. (2010). Physical education for the elderly. Spring, 7, 2526. Haslam, D. W., & James, W. P. (2005). Obesity. Lancet, 366, 1197-1209. Heber, D., Ingles, S., Ashley, J. M., Maxwell, M. H., Lyons, R. F., & Elashoff, R. M. (1996, september). Clinical detection of sarcopenic obesity by bioelectrical impedance analysis. American Journal of Clinical Nutrition, 64, 472S-477S. Heiat, A., Vaccarino, V., & Krumholz, H. (2011, mei). An evidence-based assessment of federal guidelines for overweight and obesity as they apply to elderly persons. Archives of Internal Medicine, 161(9), 1194-1203. Heim, N., Snijder, M. B., Deeg, D. J., Seidell, J. C., & Visser, M. (2008, november). Obesity in older adults is associated with an increased prevalence and incidence of pain. Obesity, 16(11), 2510-2517. Heim, N., Snijder, M. B., Heymans, M. W., Deeg, D. J., Seidell, J. C., & Visser, M. (2010, april). Exploring cut-off values for large waist circumference in older adults:
71
a new methodological approach. Journal of Nutrition Health and Aging, 14(4), 272-277. Heim. N. (2011). Obesity in old age: criteria and consequences. Vrije Universiteit Amsterdam. Heo, M., Pietrobelli, A., Fontaine, K. R., Sirey, J. A., & Faith, M. S. (2006, maart). Depressive mood and obesity in US adults: comparison and moderation by sex, age, and race. International Journal of Obesity, 30(3), 513-519. Heymsfield, S. B., Nuñez, C., Testolin, C., & Gallagher, D. (2000, juni). Anthropometry and methods of body composition measurement for research and field application in the elderly. European Journal of Clinical Nutrition, 54(3), S26S32. Hillsdon, M. M., Brunner, E. J., Guralnik, J. M. & Marmot, M. G. (2005, april). Prospective study of physical activity and physical function in early old age. American Journal of Preventive Medicine, 28(3), 245-250. Himes, C. L. (2000, februari). Obesity, disease and functional limitation in later life. Demography, 37(1), 73-82. Hirani, V., & Mindell, J. (2008, mei). A comparison of measured height and demi-span equivalent height in the assesment of body mass index among people aged 65 years and over in England. Age Ageing, 37(3), 311-317. Holzhauer, S., Zwijsen, R. M., Jaddoe, V. W., Boehm, G., Moll, H. A., Mulder, P. G., Kleyburg-Linkers, V. A., Hofman, A., Witteman, J. C. (2009). Sonographic assesment of abdominal fat distribution in infancy. European Journal of Epidemiology, 24(9), 521-529. Hopman, W. M., Berger, C., Joseph, L., Barr, S. I., Gao, Y., Prior, J. C., Poliquin, S., Towheed, T., & Anastassiades, T. (2007, december). The association between body mass index and health-related quality of life: data from CaMos, a stratified population study. Quality of Life Research, 16(10), 1595-1603.
72
Huang, I. C., Frangakis, C., & Wu, A. W. (2006, augustus). The relationship of excess body weight and health-related quality of life: evidence from a population study in Taiwan. International Journal of Obesity, 30(8), 1250-1259. Huang, P. L. (2009, mei-juni). A comprehensive definition for metabolic syndrome. Disease Models and Mechanisms, 2(5-6), 231-237. Iannotti, R.J., Janssen, I., Haug, E., Kololo, H., Annaheim, B., & Borraccino, A. (2009). Interrelationshops of adolescent physical activity, screen-based sedentary behaciour, and social and psychological health. International Journal of Public Health, 54, 191-198. Inelmen, E. M., Sergi, G., Coin, A., Miotto, F., Peruzza, S., & Enzi, G. (2003, augustus). Can obesity be a risk factor in elderly people? Obesity Reviews, 4(3), 147-155. Jackson, C. F., & Wenger, N. K. (2011, augustus). Cardiovascular disease in the elderly. Revista Española de Cardiología, 64(8), 697-712. Jacobsson, J. A., Almén, M. S., Benedict, C., hedberg, L. A., Michaëlsson, K., Brooks, S., Kullberg, J., Axelsson, T., Johansson, L., Ahlström, H., Fredriksson, R., Lind, L., & Schiöth, H. B. (2011, mei). Detailed analysis of variants in FTO in associtation with body composition in a cohort 70-year-old suggests a weakened effect among elderly. PLoS ONE, 6(5), 1-7. Janssen, I. (2007, juli). Morbidity and mortality risk associated with an overweight BMI in older men and women. Obesity, 15(7), 1827-1840. Janssen, I., & Mark, A. E. (2007, januari). Elevated body mass index and mortality risk in the elderly. Obesity Reviews, 8(1), 41-59. Janssen, I., & Mark, A. E. (2006, augustus). Separate and combined influence of body mass index and waist circumference on arthritis and knee osteoarthritis. International Journal of Obesity, 30(8), 1223-1228.
73
Janssen, I., Heymsfield, S. B., & Ross, R. (2002, mei). Low relative skeletal muscle mass (sarcopenia) in older persons is associated with functional impairment and physical disability. American Geriatrics Society, 50(5), 889-896. Janssen, I., Heymsfield, S. B., Allison, D. B., Kotler, D. P., & Ross, R. (2002, april). Body mass index and waist circumference independently contribute to the prediction of nonabdominal, abdominal subcutaneous, and visceral fat. American Journal of Clinical Nutrition, 75(4), 683-688. Janssen, I., Katzmarzyk, P. T., & Ross, R. (2004). Waist circumference and not body mass index explains obesity-related health risk. American Journal of Clinical Nutrion, 79, 379-384. Jebb, S. A., & Moore, M.S. (1999, november). Contribution of a sedentairy lifestyle and inactivity to the etiology of overweight and obesity: current evidence and research issues. Medicine and Science in Sports and Exercise, 31(11), S534-S541. Jensen, G. L. & Friedmann, J. M. (2002, mei). Obesity is associated with functional decline in community-dwelling rural older persons. Journal of the American Geriatrics Society, 50(5), 918-923. Jensen, G. L. (2005, november). Obesity and functional decline: epidemiology and geriatric consequences. Clinics in Geriatric Medicine, 21(4), 677-687. Jensen, G. L., & Hsiao, P. Y. (2010, januari). Obesity in older adults: relationship to functional limitation. Current Opinion in Clinical Nutrition and Metabolic Care, 13(1), 46-51. Jia, H., & Lubetkin, E. I. (2005, juni). The impact of obesity on health-related qualityof-life in the general adult US population. Journal of Public Health, 27(2), 156164. Johannsen, D. L, & Ravussin, E. (2010, april). Obesity in the elderly: is faulty metabolisme to blame? Aging Health, 6(2), 159-167. Ketel, I. J., Volman, M. N., Seidell, J. C., Stehouwer, C. D., Twisk, J. W., & Lambalk, C. B. (2007, juni). Superiority of skinfold measurements and waist over waist-to-
74
hip ratio for determination of body fat distribution in a population-based cohort of Caucasian Dutch adults. European Journal of Endocrinology, 156(6), 655-661. Khanna, D., & Tsevat, J. (2007, december). Health-related quality of life: an introduction. American Journal of Managed Car, 13(9), S218-S223. Kirchengast, S., Wolfgang, K., & Hauser G. (2002, juni). Protective effect of moderate overweight on bone density of the hip joint in elderly and old Australians. Antropologischer Anzeiger, 60(2), 187-197. Kolotkin, R. L., Head, S., Hamilton, M., & Tse, C. K. (1995, januari). Assessing impact of weight on quality of life. Obesity Research, 3(1), 49-56. Korsić, M., Fister, K., Ivanković, D., & Jelcić, J. (2011, juli-augustus). Visceral obesity. Lijec Vjesn, 133(7-8), 284-287. Kostka,
T.,
&
Bogus,
K.
(2007,
februari).
Independent
contribution
of
overweight/obesity and physical inactivity to lower health-related quality of life in community-dwelling older subjects. Zeitschrift för Gerontologie und Geriatrie, 40(1), 43-51. Koukoulis, G. N., Sakka, C., Katsaros, F., Goutou, M., Tsirona, S., Tsiapali, E., Piterou, A., Stefanidis, I., & Stathakis, N. (2010, juli-september). High rates of obesity prevalence in adults living in central Greece: data from the ARGOS study. Hormones, 9(3), 253-262. Kuczmarski, R. J. (1989, november). Need for body composition information in elderly subjects. American Journal of Clinical Nutrition, 50(5), 1150-1157. Kushner, R. F., & Foster, G. D. (2000, oktober). Obesity and quality of life. Nutrition, 16(10), 947-952. Lakerveld, J., Dunstan, D., Bot, S., Salmon, J., Dekker, J., Nijpels, G., & Owen, N. (2011, oktober). Abdominal obesity, TV-viewing time and prospective declines in physical activity. Preventive Medicine, 53(4-5), 299-302.
75
Lambert, E. V., & Goedecke, J. H. (2003, februari). Energy balance and energy expenditure in obesity: is obesity a disease of inactivity? Sports Medicine, 2, 21-25. Lang, I. A., Llewellyn, D. J., Alexanders, K., & Melzer, D. (2008, augustus). Obesity, physical function, and mortality in older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 56(8), 1474-1478. Larrieu, S., Pérès, K., Letenneur, L., Berr, C., Dartigues, J. F., Ritchie, K., Février, B., Alpérovitch, & Barberger-Gateau, P. B. (2004, december). Relationship between body mass index and different domains of disability in older persons: the 3C study. International Journal of Obesity, 28(12), 1555-1560. Le Pen, C., Lévy, E., Loos, F., Banzet, M. N., & Basdevant, A. (1998). “Specific” scale compared with “generic” scale: a double measurement of quality of life in a French community sample of obese subjects. Journal of Epidemiology and Community Health, 52, 445-450. Lean, M. E., Han, T. S., & Morrison, C. E. (1995, juli). Waist circumference as a measure for indicating need for weight management. British Medical Journal, 311(6998), 158-161. Lean, M. E., Han, T. S., & Seidell, J. C. (1998, maart). Impairment of health and quality of life in people with large waist circumference. Lancet, 351, 91(6), 853-856. Lechleitner, M. (2008). Obesity and the metabolic syndrome in the elderly: a minireview. Gerontology, 54(5), 253-259. Lee, K., Lee, S., Kim, Y. J., & Kim, Y. J. (2008, juli-augustus). Waist circumference, dual-energy X-ray absorptiometrically measured abdominal adiposity, and computed tomographically derived intra-abdominal fat area on detecting metabolic risk factors in obese women. Nutrion, 24(7-8), 625-631. Li, Z., & Heber, D. (2012, januari). Sarcopenic obesity in the elderly and strategies for weight management. Nutrition Reviews, 70(1), 57-64. López-García, E., Banegas, J. R., Gutiérrez-Fisac, J. L., Pérez-Regadera, A. G., DíezGañán, & Rodríguez-Artalejo, F. (2003, juni). Relation between body weight and
76
health-related quality of life among the elderly in Spain. International Journal of Obesity Related Metabolic Disorders, 27(6), 701-709. Lund,
A.
(2012).
Laerd
Statistics.
Opgehaald
12
april,
2012,
van
https://statistics.laerd.com/ Malecki, M. T. (2006, oktober). Obesity, insuline resistance and type 2 diabetes mellitus. Kardiologia Polska, 64(10), S561-S566. Martinez, J. A. (2000, augustus). Body-weight regulation: cause of obesity. Proceedings of the Nutrition Society, 59(3), 337-345. Martínez-González, M.A., Martínez, J.A., Gibney, M.J., Kearney, J. (1999, november). Physical inactivity, sedentary lifestyle and obesity in the European Union. International Journal of Obesity, 23, 1192-1201. McCarthy, L. H., Bigal, M. E., Katz, M., Derby, C., & Lipton, R. B. (2009, januari) Chronic pain and obesity in the elderly: results from the Einstein Aging study. Journal of the American Geriatrics Society,57(1), 115-119. McCarthy, S. N., Gibney, M. J., Flynn, A., & Livingstone, M. B. (2002). Overweight, obesity and physical activity levels in Irish adults: evidence from the North/South Ireland Food Company Survey. Proceedings of the Nutrition Society, 61, 3-7. McTigue, K. M., Hess, R., & Ziouras, J. (2006, september). Obesity in older adults: a systematic review of the evidence for diagnosis and treatment. Obesity, 14(9), 1485-1497. Meinders, A. E., & Fogteloo, J. (2003, September). Overweight and obesity: recommendations from the National Health Council. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 147(38), 1847-1851. Mesbah, M., Cole, B. F., & Ting Lee, M. (2002). Statistical Methods for quality of life studies: design, measurments and Analysis. Boston: Kluwer Academic Publishers.
77
Micciolo, R., Di Francesco, V., Fantin, F., Canal, L., Harris, T. B., Bosello, O., & Zamboni, M. (2010, april). Prevalence of overweight and obesity in Italy (20012008): is there a rising obesity epidemic? Annals of Epidemiology, 20(4), 258-264. Micklesfield, L. K., Goedecke, J. H., Punyanitya, M., Wilson, K. E., & Kelly, T. L.(2012, januari). Dual-energy X-ray performs as well as clinical computed tomography for the measurement of visceral fat. Obesity, 10(1038), 1-6. Montague, C. T., & O‟Rahilly, S. (2000, juni). The perils of portliness: causes and consequences of visceral adiposity. Diabetes, 49(6), 883-888. Motl, R. W., & McAuley, E. (2010, mei). Physical activity, disability, and quality of life in older adults. Physical Medicine and Rehabilitation Clinics of North America, 21(2), 299-308. National Institute of Diabetes and Digestive and Kidney Disease. (2010, februari). Overweight
and
obesity
statistics.
Opgehaald
2
januari,
2012,
van
http://www.win.niddk.nih.gov Njajou, O. T., Cawthon, R. M., Blackburn, E. H., Harris, T. B., Li, R., Sanders, J. L., Newman, A. B., Nalls, M., Cummings, S. R., & Hsueh, W. C. (2011, oktober). Shorter telomeres are associated with obesity and weight gain in the elderly. International Journal of Obesity, 10, 1-4. Oliva-Moreno, J. & Gil-Lacruz, A. (2011, augustus). Body weight and health-related quality of life in Catalonia, Spain. European Journal of Health Economics. Oreopoulos, A., Kalantar-Zadeh, K., Sharma, A. M., & Fonarow, G. C. (2009, november). The obesity paradox in the elderly: potential mechanisms and clinical implications. Clinics in Geriatric Medicine, 25(4), 643-659. Park, H., & Lee, S. K. (2011, september). Association of obesity with osteoarthritis in elderly Korean women. Maturitas, 70(1), 65-68. Pillar, G., & Shehadeh, N. (2008, juli). Abdominal fat and sleep apnea: the chicken or the egg? Diabetes Care, 31(7), S303-S309.
78
Pimentel, G. D., Portero-McLellan, K. C., Maestá, N., Corrente, J. E., Burini, R. C. (2010, juli-augustus). Accuracy of sagittal abdominal diameter as predictor of abdominal fat among Brazilian adults: a comparation with waist circumference. Nutrición Hospitalaria, 25(4), 657-661. Piro, F. N, Noss, O., & Claussen, B. (2006, juli). Physical activity among elderly people in a city population: the influence of neighbourhood level violence and self perceived safety. Journal of Epidemiology Community Healh, 60(7), 626-632. Prentice, A. M., & Jebb, S. A. (2001, augustus). Beyond body mass index. Obesity reviews, 2(3), 1-7 Press, J. I. (2010, april). Using physical activity to manage pain in older adults. Journal of Aging and Pysical Activity, 10(2), 1-7. Rasouli, N., Molavi, B., Elbein, S. C., & Kern, P. A. (2007, januari). Ectopic fat accumulation and metabolic syndrome. Diabetes, Obesity and Metabolism, 9(1), 110. Rejeski, W. J., & Mihalko, S. L. (2001, oktober). Physical activity and quality of life in older adults. Journals of Gerontolgy, 56(2), 23-35. Renzaho, A., Wooden, M., & Houng, B. (2010, mei). Associations between body mass index and health-related quality of life among Australian adults. Quality of Life Research, 19(4), 515-520. Rihmer, Z., Purebl, G., Faludi, G. & Halmy, L. (2008, oktober). Association of obesity and depression. Neuropsychopharmacol Hung, 10(4), 183-189. Ring, C., Edwards, L., & Kavussanu, M. (2008, april). Effects of isometric exercise on pain are mediated by blood pressure. Biological Psychology, 78(1), 123-128. Roopakala, M. S., Suresh, A., Ashtalakshmi, S., Ashok, G. A., & Silvia, W. D. (2009, juli-september). Anthropometric measurements as predictors of intraabdominal fat thickness. Indian Journal of Physiology and Pharmacology, 53(3), 259-264.
79
Rössner, S. (2001, augustus). Obesity in the elderly: a future matter of concern? Obesity Reviews, 2(3), 183-188. Roubenoff, R. (2004, juni). Sarcopenic obesity: the confluence of two epidemics. Obesity Research, 12, 887-888. Sachs-Ericsson, N., Burns, A. B., Gordon, K. H., Eckel, L. A., Wonderlich, S. A., Crosby, R. D., & Blazer, D. G. Body mass indeax and depressive symptoms in older adults: the moderating role of race, sex and socioeconomic status. American Journal of Geriatrics Psychiatry, 15(9), 815-825. Salamone, L. M., Fuerst, T., Visser, M., Kern, M., Lang, T., Dockrell, M., Cauley, J. A., Nevitt, M., Tylavsky, F., & Lohman, T. G. (2000, juli). Measurement of fat mass using DEXA: a validation study in elderly adults. Journal of Applied Physiology, 89(1), 345-352. Salehi, L., Eftekhar, H., Mohammad, K., Taghdisi, M. H., & Shojaeizadeh, D. (2010, November). Physical activity among a sample of Iranians aged over 60 years: an application of the transtheoretical model. Archives of Iranian Medicine, 13(6), 528536. Sampaio, L. R., Simŏes, E. J., Assis, A. M., Ramos, L. R. (2007, augustus). Validity and reliability of the sagittal abdominal diameter as a predictor of visceral abdominal fat. Arq Bras Endocrinol Metabol, 51(6), 980-986. Schilp, J., Wijnhoven, H. A., Deeg, D. J., & Visser, M. (2011, september). Early determinants for the development of undernutrition in an older general population: Longitudinal Aging Study Amsterdam. British Journal of Nutrition, 106(5), 708717. Schutz, Y., Kyle, U. U., & Pichard, C. (2002, juli). Fat-free mass index and fat mass index percentiles in Caucasians aged 18-98 y. International Journal of Obesity and Related Metabolic Disorders, 26(7), 953-960. Schwartz, M. B., & Brownell, K. D. (2004, januari). Obesity and body image. Body image, 1(1), 43-56.
80
Seidell, J. C., & Visscher, T. L. (2000, juni). Body weight and weight change and their health implications for the elderly. European Journal of Clinical Nutrion, 54(3), S33-39. Seitsamo, J., Tuomi, K., & Martikainen. R. (2007, maart). Activity, functional capacity and well-being in ageing Finnish workers. Occupational Medicine, 57(2), 85-91. Shah, A. (2010, juni). The relationship between obesity and elderly suicide rates: a cross national study. Journal of Injury and Violance Research, 2(2), 105-109. Sims, J., Browning, C., Lundgren-Lindquist, B., & Kendig, H. (2011). Urinariy incontinence in a community sample of older adults: prevalence and impact on quality of life. Disability and Rehabilition, 33(15-16), 1389-1398. Singer, M. A., Hopman, W. M., & MacKenzie, T. A. (1999, december). Physical functioning and mental health in patients with chronic medical conditions. Quality of Life Research, 8(8), 687-691. Snijder, M. B., Visser, M., Dekker, J. M., Seidell, J. C., Fuerst, T., Tylavsky, F., Cauley, J., Lang, T., Nevitt, M., & Harris, T. B. (2002, juli). The prediction of visceral fat by dual-energy X-ray absorptiometry in the elderly: a comparison with computed tomography and anthropometry. International Journal of Obesity, 26(7), 984-993. Snitker, S., Macdonald, I., Ravussin, E., & Astrup, A. (2000, mei). The sympathetic nervous system and obesity: role in aetiology and treatment. Obesity Reviews, 1(1), 5-15. Søltoft F., Hammer, M., & Kragher. N. (2009, december). The association of body mass indeax and health-related quality of life in the general population: data from the 2003 Health Survey of England. Quality of Life Research, 18(10), 1293-1299. Sorkin, J. D., Muller, D. C., & Andres, R. (1999). Longitudinal change in height of men and women: implications for interpretation of the body mass index. American Journal of Epidemiology, 150(9), 969-977. Stenholm, S., Alley, D., Bandinelli, S., Griswold, M. E., Koskinen, S., Rantanen, T., Guralnik, J. M., & Ferrucci, L. (2009, juni). The effect of obesity combined with
81
low muscle strength on decline in mobility in older persons: results from the InCHIANTI study. International Journal of Obesity, 33(6), 635-644. Stenholm, S., Harris, T. B., Rantanen, T., Visser, M., Kritchevsky, S. B., & Ferrucci, L. (2008, november). Sarcopenic obesity: definition, etiology and consequences. Current Opinion in Clinical Nutrition and Metabolic Care, 11(6), 693-700. Stewart, K. J., Turner, K. L., Bacher, A. C., DeRegis, J. R., Sung, J., Tayback, M., & Ouyang, P. (2003, maart-april). Are fitness, activity, and fatness associated with health-related quality of life and mood in older persons? Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 23(2), 115-121. St-Onge, M. P. (2005, september). Relation between body composition changes and changes in physical function and metabolic risk factors in aging. Current Opinion in Clinical Nutrition and Metabolic Care, 8(5), 523-528. St-Onge, M. P., & Gallagher, D. (2010, februari). Body composition changes with aging: the cause or the result of alterations in metabolic rate and macronutriënt oxidation? Nutrition, 26(2), 152-155. Symonds, M. E., Sebert, S., & Budge, H. (2011, mei). The obesity epidemic: from the environment to epigenetics: not simply a response to dietary manipulation in a thermoneutral environment. Frontiers in Genetics, 2(24), 1-10. Tilg, H., & Moschen, A. R. (2006, oktober). Adipocytokines: mediators linking adipose tissue, inflammation and immunity. Nature Reviews Immunology, 6, 772-783. Tishler, P. V., Larkin, E. K., Schluchter, M. D., & Redline, S. (2003, mei). Incidence of sleep-disordered breathing in an Urban adult population: the relative importance of risk factors in the development of sleep-disordered breathing. Journal of the American Medical Association, 289(17), 2230-2237. Tornaghi, G., Raiteri, R., Pozzato, C., Rispoli, A., Bramani, M., Cipolat, M., Craveri, A. (1994, november). Anthropometric or ultrasonic measurements in assessment of visceral fat? A comparative study. International Journal of Obesity and Related Metabolic Disorders, 18(11), 771-775.
82
Tzanetakou, I. P., Katsilambros, N. L., Benetos, A., Mikhailidis, D. P., & Perrea, D. N. (2012, april). “Is obesity linked to aging?”: Adipose tissue and the role of telomeres. Ageing Research Reviews, 11(2), 220-229. Unger, R. H. (2005, januari). Longevity, lipotoxicity and leptin: the adipocyte defense against feasting and famine. Biochimie, 87(1), 57-64. United Nations. (2009, december). World population Ageing 2009. Opgehaald 8 februari, 2012, van http://www.un.org/esa/population/publications/WPA2009/WPA 2009WorkingPaper.pdf Van der Meer, J. (2010). Interne geneeskunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Van der Zee, K. I. & Sanderman, R. (1993). Het meten van de algemene gezondheidstoestand met de RAND-36. Groningen: Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken. Van Londen, J. (1996). Voorlopige Raad voor de Volksgezondheid en Zorggerelateerde dienstverlening: preventie en ouderen. Dordrecht: De Longte Klomp & Bosman Drukkers. Vasiljevic, N., Ralevic, S., Marinkovic, J., Kocev, N., Maksimovic, M., Milosevic, G. S., & Tomic, J. (2008, november). The assessment of health-related quality of life in relation to the body mass index value in the urban population of Belgrade. Health and Quality of Life Outcomes, 29, 6-106. Villareal, D. T., Apovian, C. M., Kushner, R. F., & Klein, S. (2005, november). Obesity in older adults: technical review and position statement of the American Society for Nutrition and NAASO: The Obesity Society. Obesity research, 13(11), 1849-1863. Vincent, H. K., Vincent, K. R., & Lamb, K. M. (2010, augustus). Obesity and mobility disability in the older adult. Obesity Review, 11(8), 568-579. Wajchenberg, B. C. (2000). Subcutaneous and visceral adipose tissue: their relation to the metabolic syndrome. Endocrine Reviews, 21(6), 697-738.
83
Wang, T. J. (2004, mei). Concept analysis of functional status. International Journal of Nursing Studies, 42(4), 457-462. Ware, J. E. (2003). SF-36 measurement model. Opgehaald 15 november, 2011, van http://www.sf-36.org/tools/sf36.shtml Wee, H. L., Wu, Y., Thumboo, J., Lee, J., & Tai. E. S., (2010, juni). Association of body mass index with short-form 36 physical and mental component summary scores in a multiethnic Asian population. International Journal of Obesity, 34(6), 1034-1043. Whitmer, R. A., Gunderson, E. P., Barrett-Connor, E., Quesenberry, C., & Yaffe, K. (2005, juni). Obesity in middle age and future risk of dementia: a 27 year longitudinal population based study. British Medical Journal, 330(7504), 13601362. Willis, L. H., Slentz, C. A., Houmard, J. A., Johnson, J. L., Duscha, B. D., Aiken, L. B., & Kraus, W. E. (2007, maart). Minimal versus umbilical waist circumference measures as indicators of cardiovascular disease risk. Obesity, 15(3), 753-759. Wolk, A., Gridley, G., Svensson, M., Nyrén, O., McLaughlin, J. K., Fraumeni, J. F., & Adami, H. O. (2001, januari). A prospective study of obesity and cancer risk (Sweden). Cancer Causes and Control, 12(1), 13-21. World Health Organisation (2011). BMI classification. Opgehaald 15 november 2011, van https://apps.who.int/bmi/index.jsp?introPage=intro_3.html World Health Organisation (2011). Obesity. Opgehaald 25 november, 2011, van http://www.who.int/gho/ncd/risk_factors/obesity_text/en/ World Health Organisation. (2011). Definition of an older or elderly person. Opgehaald 8 februari, 2012, van http://www.who.int/healthinfo/survey/ageingdefnolder/en/ index.html Yan, L. L., Daviglus, M. L., Liu, K., Pirzada, A., Garside, D. B., Schiffer, L., Dyer, A. R., & Greenland, P. (2004, januari). BMI and health-related quality of life in adults 65 years and older. Obesity Research, 12(1), 69-76.
84
Young, L. H. (2002). Heart disease in the elderly. New Haven: Yale University School. Zamboni, M., Mazzali, G., Fantin, F., Rossi, A., & Francesco, V. D. (2008, juni). Sarcopenic obesity: a new category of obesity in the elderly. Nutrition , Metabolism and Cardiovascular Diseases, 18(5), 388-395. Zamboni, M., Mazzali, G., Zoico, E., Harris, T. B., Meigs, J. B., Francesco, V. D., Fantin, F., Bissoli, L. & Bosello, O. (2005, september). Health consequences of obesity in the elderly: a review of four unresolved questions. International Journal of Obesity, 29(9), 1011-1029. Zaninotto, P., Pierce, M., Breeze, E., de Oliveira, C., & Kumari, M. (2010, oktober). BMI and waist circumference as predictors of well-being in older adults: findings from the English Longitudinal Study of Ageing. Obesity, 18(10), 1981-1987. Zhu, Y. B., Luo, X. X., & Wang, O. (2009, juli). Study on the relationship between body mass index and health-related quality of life in middle-aged or older Chinese adults. Zhonghua Liu Xing Bing Xue Za Zhi, 30(7), 687-691.
85
Bijlagen
Bijlage 1: Vragenlijst gezondheid (SF-36vragenlijst) Bijlage 2: De SF-36 schalen met bijhorende vragen Bijlage 3: De deelname brief Bijlage 4: De vragenlijst betreffende demografische data Bijlage 5: De IPAQ (International Physical Activity Questionnaire)
86
Bijlage 1: Vragenlijst gezondheid (SF-36vragenlijst)
87
VRAGENLIJST GEZONDHEID De eerste vragen gaan over uw standpunten ten aanzien van uw gezondheid. Met behulp van deze gegevens wordt bijgehouden hoe u zich voelt en hoe goed u in staat bent uw gebruikelijke bezigheden uit te voeren. Alles wat u ons vertelt blijft strikt vertrouwelijk.
1. Hoe zou u uw algemene gezondheid beschrijven? Uitstekend, zeer goed, goed, matig of slecht? Uitstekend
Zeer goed
Goed
Matig
Slecht
O
O
O
O
O
2. Hoe beoordeelt u nu uw gezondheid over het algemeen, vergeleken met een jaar geleden? Veel beter nu dan een jaar geleden
O
Wat beter nu dan een jaar geleden
O
Ongeveer hetzelfde nu als een jaar geleden
O
Wat slechter nu dan een jaar geleden
O
Veel slechter nu dan een jaar geleden
O
88
3. De volgende vragen gaan over bezigheden die u misschien doet op een doorsnee dag. Wordt u door uw gezondheid op dit moment beperkt bij deze bezigheden? U kan antwoorden met “ja, ernstig beperkt”, “ja, een beetje beperkt” of “nee, helemaal niet beperkt”. BEZIGHEDEN
Ja, ernstig beperkt
Ja, een beetje beperkt
Nee, helemaal niet beperkt
Forse inspanning, zoals hardlopen,tillen van zware voorwerpen, een veeleisende sport beoefenen
O
O
O
Matige inspanning, zoals een tafel verplaatsen, stofzuigen, zwemmen of fietsen
O
O
O
Boodschappen tillen of dragen
O
O
O
Een paar trappen opgaan
O
O
O
Één trap opgaan
O
O
O
Bukken, knielen of hurken
O
O
O
Meer dan wandelen
O
O
O
meter
O*
O
O
meter
O
O
O
O
O
O
Een paar wandelen Ongeveer wandelen
een
kilometer
honderd honderd
Uzelf wassen of aankleden
89
4. Heeft u in de afgelopen 4 weken één van de volgende problemen bij uw werk of andere dagelijkse bezigheden gehad, ten gevolge van uw lichamelijke gezondheid?
JA
NEE
U besteedde minder tijd aan werk of andere bezigheden
O
O
U heeft minder bereikt dan u zou willen
O
O
U was beperkt in het soort werk of andere bezigheden
O
O
U had moeite om uw werk of andere bezigheden uit te voeren (het kostte u bijvoorbeeld extra inspanning)
O
O
5. Heeft u in de afgelopen 4 weken één van de volgende problemen ondervonden bij uw werk of andere dagelijkse bezigheden ten gevolge van emotionele problemen (zoals depressieve of angstige gevoelens) ? JA
NEE
U besteedde minder tijd aan werk of andere bezigheden
O
O
U heeft minder bereikt dan u zou willen
O
O
U deed uw werk of andere bezigheden niet zo zorgvuldig als gewoonlijk
O
O
6. In hoeverre hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen u gedurende de afgelopen 4 weken gehinderd in uw normale omgang met familie, vrienden of buren, of bij activiteiten in groepsverband? Helemaal niet, enigszins, nogal, veel of heel erg veel?
Helemaal niet
Enigszins
Nogal
Veel
Heel erg veel
O
O
O
O
O
90
7. Hoeveel lichamelijke pijn heeft u de afgelopen 4 weken gehad: geen, heel licht, licht, nogal, ernstig, heel ernstig? Geen
Heel licht
Licht
Nogal
Ernstig
Heel ernstig
O
O
O
O
O
O
8. In welke mate bent u de afgelopen 4 weken door pijn gehinderd in uw normale werk (zowel werk buitenshuis als huishoudelijk werk): helemaal niet, enigszins, nogal, veel, heel erg veel? Helemaal niet
Enigszins
Nogal
Veel
Heel erg veel
O
O
O
O
O
9. De volgende twee vragen gaan over hoe u zich voelt en hoe het met u ging in de afgelopen 4 weken. Wilt u a.u.b. bij elke vraag het antwoord geven dat het best benadert hoe u zich voelde? Antwoord steeds met “altijd”, “meestal”, “vaak”, “soms”, “zelden” of “nooit”. Hoe vaak gedurende de afgelopen 4 weken : Altijd
Meestal
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
voelde u zich levenslustig?
O
O
O
O
O
O
was u zenuwachtig?
erg
O
O
O
O
O
O
zat u zo in de put dat niets u kon opvrolijken?
O
O
O
O
O
O
had u veel energie?
O
O
O
O
O
O
voelde somber
O
O
O
O
O
O
u
zich en
91
neerslachtig?
Altijd
Meestal
Vaak
Soms
Zelden
Nooit
zich
O
O
O
O
O
O
was u een gelukkig mens?
O
O
O
O
O
O
voelde u zich moe?
O
O
O
O
O
O
voelde u uitgeput?
10. Hoe vaak hebben uw lichamelijke gezondheid of emotionele problemen u gedurende de afgelopen 4 weken gehinderd bij uw sociale activiteiten (zoals vrienden of familie bezoeken, etc)? U kan antwoorden met altijd, meestal, soms, zelden of nooit. Altijd O
Meestal O
Soms O
Zelden O
Nooit O
11. In welke mate is elk van de volgende uitspraken juist voor u? U kunt antwoorden met “volkomen juist”, “grotendeels juist”, “weet ik niet”, “grotendeels onjuist” of “volkomen onjuist”. Volkomen juist
Grotendeels juist
Weet ik niet
Grotendeels onjuist
Volkomen onjuist
Ik lijk wat gemakkelijker ziek te worden
O
O
O
O
O
Ik ben even gezond als andere mensen
O
O
O
O
O
Ik verwacht dat mijn gezondheid achteruit zal gaan
O
O
O
O
O
Mijn gezondheid is uitstekend
O
O
O
O
O
92
Bijlage 2: De SF-36 schalen met bijhorende vragen
93
VRAGENLIJST GEZONDHEID (cfr. bijlage 1)
Schaal
Vraag 3
Fysiek functioneren
Vraag 4
Rolbeperking (fysiek probleem)
Vraag 7 & Vraag 8
Lichamelijke pijn
Vraag 1 & Vraag 11
Algemene gezondheid
Vraag 9 (a,d, f, h)
Vitaliteit
Vraag 6 & Vraag 10
Sociaal functioneren
Vraag 5
Rolbeperking (emotioneel probleem)
Vraag 9 (b, c, e, g)
Mentale gezondheid
Vraag 2
(behoort niet tot een schaal)
94
Bijlage 3: De deelname brief
95
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Prof. Dr. I. De Bourdeaudhuij Watersportlaan 2 9000 Gent
Geachte heer/ mevrouw,
De Universiteit Gent doet reeds jaren onderzoek naar beweging en gezondheid. Momenteel doen we een grootschalig onderzoek om de relatie tussen de woonomgeving, beweging en gezondheid van 65-plussers in Gent te onderzoeken.
U bent één van de geselecteerde personen om deel te nemen aan onze studie. Indien u bereid bent deel te nemen, zullen wij u vragen om een vragenlijst te beantwoorden en gedurende één week een bewegingsmeter te dragen. Uw medewerking aan ons onderzoek zal ons helpen een goed beeld te vormen van de Gentse woonomgeving en de beweging van zijn inwoners. De resultaten van dit onderzoek zullen in het magazine van de Stad Gent verschijnen.
Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Jelle Van Cauwenberg en Veerle Van Holle, die bijgestaan worden door enkele thesisstudenten. Alle onderzoekers werken voor de Universiteit Gent. In de loop van deze week zal volgende onderzoeker bij u langskomen om verdere uitleg te geven over het onderzoek: Katrien Walcarius. Zij zal u bezoeken tussen 9 en 17 uur en zal zich identificeren aan de hand van een studentenkaart. Als u niet thuis bent wanneer we langskomen, is dat geen probleem. Dan zullen we op een ander moment terugkomen. Indien u liever op voorhand een afspraak maakt, kan u contact opnemen met Jelle via telefoon of e-mail. Bij eventuele vragen kan u eveneens contact opnemen met Veerle of Jelle. De gegevens vindt u op de achterkant van deze brief.
96
Alle bekomen informatie zal vertrouwelijk behandeld en anoniem verwerkt worden. U bent niet verplicht om uw naam ergens te vermelden en deze wordt ook in het verdere verloop van het onderzoek niet meer gebruikt.
Indien u twijfels heeft omtrent de echtheid van dit onderzoek, kunt u steeds bellen naar professor Ilse De Bourdeaudhuij op het nummer 09/264 63 11.
We hopen dat u wil deelnemen aan dit onderzoek. Ook als u momenteel weinig beweegt, is het voor ons zeer belangrijk dat u deelneemt. Bovendien zal u voor uw deelname worden vergoed door middel van een FNAC-bon ter waarde van 10 euro.
Hartelijk dank voor uw medewerking,
Hoogachtend,
Prof. Dr. I. De Bourdeaudhuij
Contactgegevens:
Veerle Van Holle
Jelle Van Cauwenberg
Watersportlaan 2, 9000 Gent
Watersportlaan 2, 9000 Gent
09/264.63.35
02/629.27.34
97
Bijlage 4: De vragenlijst betreffende demografische data
98
DEEL ALGEMENE INFORMATIE
Het vierde deel van de vragenlijst gaat over algemene informatie. Net als bij alle andere vragen blijft alles wat u ons vertelt strikt vertrouwelijk.
1)
Wat
is
uw
telefoonnummer?
………………………………………………………. (dit nummer zal enkel gebruikt worden indien er onduidelijkheid is i.v.m. bepaalde gegevens en zal zeker niet doorgegeven worden aan derden)
2) Bent u geboren in België?
O ja O nee
Indien
nee,
in
welk
land
bent
u
dan
geboren?
……………………………………….
99
3) Wat is / was uw hoofdberoep? O huishouden O onderwijs O bediende O kaderpersoneel O zelfstandige (geen vrij beroep) O vrij beroep O arbeider
4) Wat is het hoogste diploma of getuigschrift dat u behaald heeft? O lager onderwijs O beroepssecundair onderwijs O technisch secundair onderwijs O
algemeen
secundair
onderwijs
(humaniora,
kunstonderwijs, ...) O hoger onderwijs buiten de universiteit O universitair onderwijs
100
5) Hoeveel voertuigen, die nog dienst doen, zijn er in uw huishouden? …… voertuigen
6) Wat is uw huidige burgerlijke status? O gehuwd O weduwe(naar) O gescheiden O alleenstaand en nooit gehuwd geweest O samenwonend
7) Hoeveel eigen en / of geadopteerde kinderen heeft u? …….. kinderen
8) Hoeveel kleinkinderen heeft u? ………… kleinkinderen
101
Bijlage 5: De IPAQ (International Physical Activity Questionnaire)
102
DEEL LICHAAMSBEWEGING
Volgende vragen gaan over hoeveel u beweegt. Net als alle andere vragen blijft alles wat u ons vertelt strikt vertrouwelijk. We zullen de verschillende soorten lichaamsbeweging apart bevragen: lichaamsbeweging die u doet tijdens uw werk, als deel van uw huishoudelijk werk, werk in de tuin, om u van plaats naar plaats te begeven en tijdens uw vrije tijd of sport. Alleen lichaamsbeweging die minstens 10 minuten duurt telt mee.
103
Deel 1: Lichaamsbeweging tijdens uw werk
Deel 1 gaat over uw werk. Onder “werk” verstaan we: betaald werk, werk op de boerderij, werk in de zaak van familie of vrienden, vrijwilligerswerk, studiewerk en ander onbetaald werk dat u buitenshuis heeft verricht. Thuiswerk zoals huishoudelijk werk, tuinieren, klusjes en gezinstaken horen hier niet bij. Dat komt later aan bod. 1a
Voert u momenteel dergelijk werk uit? O Ja O Nee (Ga naar Deel 2: Vervoer)
(Onbetaald werk in het huishouden of de tuin, of zorg voor derden horen hier niet bij, dit zal in een volgend deel worden bevraagd.) De volgende vragen handelen over alle bewegingsactiviteiten die u gedaan heeft in de laatste zeven dagen als deel van uw betaald of onbetaald werk. De verplaatsing van en naar het werk hoort hier niet bij. Denk eerst aan alle matig tot zware bewegingsactiviteiten die u deed als deel
van uw werk. Matige bewegingsactiviteiten zorgen ervoor dat u iets sneller en dieper ademt dan normaal, bijvoorbeeld bij het dragen van lichte lasten. Zware bewegingsactiviteiten zorgen ervoor dat u veel sneller en dieper ademt dan normaal, bijvoorbeeld bij zwaar tilwerk, spitten, bouwwerken of trappen oplopen. Denk aan matige en zware activiteiten die u minstens 10 minuten aan één stuk deed.
1b
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u aan matig tot zware lichaamsbeweging gedaan gedurende minstens 10 minuten aan één stuk als deel van uw werk?
104
________ dagen per week O Geen (Ga naar vraag 1d.)
1c
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteed aan dergelijke matig tot zware lichaamsbeweging als deel van uw werk? ____ uur ___ minuten /dag
Denk nu aan de tijd die u heeft besteed aan wandelen gedurende minstens 10 minuten aan één stuk, als deel van uw werk. Let er alstublieft op dat u verplaatsingen te voet van en naar het werk niet meerekent.
1d
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk als deel van uw werk? ________ dagen per week O Geen (Ga naar Deel 2: Vervoer)
1e
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld als deel van uw werk ? ____ uur ___ minuten /dag
105
1f
Indien u gewandeld heeft als deel van uw werk, aan welk tempo was dat dan meestal? Heeft u gewandeld aan : O een hoog tempo? (snel wandelen, bijna lopen) O een middelmatig tempo? (goed doorwandelen) O een laag tempo? (traag wandelen, slenteren)
Deel 2: Lichaamsbeweging die verband houdt met vervoer
Nu volgen enkele vragen over hoe u zich verplaatst heeft naar het werk, om boodschappen te doen, naar de film te gaan, iemand te bezoeken, enzovoort. Denk nu alleen aan het fietsen dat u gedaan heeft om naar het werk te gaan, boodschappen te doen of gewoon om ergens heen te gaan. Fietsen voor ontspanning, puur voor het plezier, telt hier niet mee. Rapporteer enkel het fietsen dat u ten minste 10 minuten aan één stuk deed.
2a
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gefietst gedurende minstens 10 minuten aan één stuk om ergens heen te gaan? ________ dagen per week. O Geen (Ga naar vraag 2c)
2b
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gefietst om ergens heen te gaan? ____ uur ___ minuten /dag
106
Denk nu alleen aan het wandelen dat u gedaan heeft om naar het werk te gaan, boodschappen te doen of gewoon om ergens heen te gaan. Wandelen voor ontspanning, puur voor het plezier, telt hier niet mee. Rapporteer enkel het wandelen dat u ten minste 10 minuten aan één stuk deed.
2c
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gewandeld gedurende minstens 10 minuten aan één stuk om ergens heen te gaan? ________ dagen per week O Geen (Ga naar Deel 3: Huishoudelijk Werk, Klusjes en Gezinstaken)
2d
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld om ergens heen te gaan ? ____ uur ___ minuten /dag
2e
Als u gewandeld heeft om ergens heen te gaan, aan welk tempo was dat dan meestal ? Heeft u gewandeld aan O een hoog tempo? (snel wandelen, bijna lopen) O een middelmatig tempo? (goed doorwandelen) O een laag tempo? (traag wandelen, slenteren)
107
Deel 3: Huishoudelijk werk, klusjes en gezinstaken
Dit deel gaat over de bewegingsactiviteiten die u in de laatste zeven dagen gedaan heeft in en rond het huis, bijvoorbeeld huishoudelijk werk, tuinieren, onderhoudswerk of voor het gezin zorgen. Denk eerst aan alle matig tot zware bewegingsactiviteiten die u deed in de
tuin of in de moestuin. Matige bewegingsactiviteiten zorgen ervoor dat u iets sneller en dieper ademt dan normaal, bijvoorbeeld bij het dragen van lichte lasten, bij vegen of harken. Zware bewegingsactiviteiten zorgen ervoor dat u veel sneller en dieper ademt dan normaal, bijvoorbeeld bij zwaar tilwerk, houthakken, sneeuwruimen of spitten in de tuin. Denk aan matige en zware activiteiten die u minstens 10 minuten aan één stuk deed. 3a
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matig tot zware bewegingsactiviteiten gedaan in de tuin of moestuin ? ________ dagen per week O Geen (Ga naar vraag 3c)
3b
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteed aan matige tot zware bewegingsactiviteiten gedurende minstens 10 minuten aan één stuk in de tuin of moestuin ? ____ uur ___ minuten /dag
Denk nu aan alle matige bewegingsactiviteiten die u binnenshuis deed. Tijdens matige bewegingsactiviteiten ademt u iets sneller en dieper dan normaal. Voorbeelden hiervan zijn het dragen van lichte lasten, vloeren 108
schrobben en vegen. Denk aan dit soort activiteiten die u minstens 10 minuten aan één stuk deed.
3c
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matige bewegingsactiviteiten gedaan gedurende minstens 10 minuten aan één stuk binnenshuis? ________ dagen per week O Geen (Ga naar Deel 4: Lichaamsbeweging die verband houdt met Sport, Ontspanning en Vrije Tijd)
3d
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteed aan matige bewegingsactiviteiten binnenshuis? ____ uur ___ minuten /dag
109
Deel 4: Lichaamsbeweging die verband houdt met sport, ontspanning en vrije tijd
Denk nu aan alle bewegingsactiviteiten die u de laatste zeven dagen gedaan heeft, maar dan uitsluitend als recreatie, sport, training of vrijetijdsbesteding. Reken alstublieft geen activiteiten mee die u reeds vermeld heeft. Nogmaals, denk alleen aan die bewegingsactiviteiten die u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk verricht heeft.
4a
Zonder het fietsen dat u reeds vermeld heeft, op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk gefietst in uw vrije tijd ? ________ dagen per week O Geen (Ga naar vraag 4c)
4b
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gefietst in uw vrije tijd ? ____ uur ___ minuten /dag
4c
Zonder het wandelen dat u reeds vermeld heeft, op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u gedurende minstens 10 minuten aan één stuk gewandeld in uw vrije tijd? ________ dagen per week O Geen (Ga naar vraag 4f)
110
4d
Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag gewandeld in uw vrije tijd ? ____ uur ___ minuten /dag
4e
Als u gewandeld heeft in uw vrije tijd, aan welk tempo was dat dan meestal? Heeft u gewandeld aan : O een hoog tempo? (snel wandelen, bijna lopen) O een middelmatig tempo? (goed doorwandelen) O een laag tempo? (traag wandelen, slenteren)
Denk nu aan andere bewegingsactiviteiten die u in uw vrije tijd heeft gedaan
gedurende minstens 10 minuten aan één stuk. Denk aan matig tot zware bewegingsactiviteiten die u heeft gedaan in uw vrije tijd.
Matige bewegingsactiviteiten zijn activiteiten die een matige lichamelijke inspanning vereisen en waarbij u iets dieper en sneller ademt dan normaal, zoals zwemmen aan een middelmatig tempo, tennis dubbelspel of andere activiteiten aan een matige intensiteit.
Zware bewegingsactiviteiten zijn activiteiten die een zware lichamelijke inspanning vereisen en waarbij u veel dieper en sneller ademt dan normaal, zoals aerobics, lopen, snel zwemmen of andere intense activiteiten. 4f
Op hoeveel dagen, in de laatste zeven dagen, heeft u matig tot zware bewegingsactiviteiten gedaan gedurende minstens 10 minuten aan één stuk in uw vrije tijd? ________ dagen per week O Geen (Ga naar Deel 5: Tijd die u zittend doorbrengt)
111
4g Hoeveel tijd in totaal heeft u op zo’n dag besteed aan matig tot zware bewegingsactiviteiten in uw vrije tijd? ____ uur ___ minuten /dag
112