TU Delft
Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin & Botanische Tuin
Papyrus
2012, 4 winter
Lustrumjaar 2012 Natuurlijke verwantschap Vrijwilligers-tuinteam Van Iterson & TNO
Papyrus Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin & Botanische Tuin TUDelft
2012, 4 winter
2
Colofon
Inhoud Redactioneel
3
De negende Van Itersonlezing, Natuurlijke verwantschap
4
Vrijwilligers-tuinteam
7
Tuinnieuws
10
Van Iterson & TNO
12
Papaja in de keuken
15
Verenigingsnieuws
16
MuseumShop
18
Papyrus is een uitgave van de Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin en de Botanische Tuin van de TU Delft. Papyrus verschijnt vier maal per jaar. De vereniging is opgericht 22 oktober 1997. De botanische tuin werd in 1917 in bedrijf gesteld als ‘Cultuurtuin voor Technische Gewassen’. Redactie: J.L.M. van Beveren, D.P. Hallewas (hoofdredacteur), H.G.J. Hirs, L.M. Stalenhoef en G.H. van der Veen, email redactie:
[email protected]. Redactieadres: Hofeiland 23, 2614 TA Delft. Vormgeving en productie: Luuk Stalenhoef. Foto’s zonder bronvermelding zijn gemaakt door de hoofdredacteur. Artikelen zijn geschreven op persoonlijke titel. Druk: Druk. Tan Heck Delft. Vereniging van Vrienden: H.G.J. Hirs, secretaris, Obrechtrode 26, 2717 DD Zoetermeer, tel.: 079-3518542, email:
[email protected]. Contributie: minimaal € 10 per jaar, over te maken op rekening 8456199 t.n.v. Vrienden van de Delftse Botanische Tuin te Delft. Opzegging: schriftelijk of per email bij de secretaris. Botanische Tuin TU Delft: G.H. van der Veen, Julianalaan 67, 2628 BC Delft, tel.: 015-2782356, email:
[email protected], website: www.botanischetuin.tudelft.nl.
Bij de voorplaat Deze wandplaat is nummer 14 in de serie van Arnold en Carolina DodelPort en toont Endocarpon pusillum (korstmos). Dit macrokorstmos komt in Nederland uitsluitend op de ZuidLimburgse kalkrotsen voor. De soort staat op de Rode Lijst van korstmossen. Bij de achterplaat Korstmos bij Evora (Portugal).
De tuin is geopend van maandag tot en met vrijdag van 8.30 - 17.00 uur, op zaterdag van 10.00 - 16.00 uur en van mei tot en met september ook op zondag van 12.00 - 16.00 uur. De ingang is aan Poortlandplein 6 (schuin tegenover de kerk). De entree bedraagt € 2 voor volwassenen, € 1 voor kinderen van 5 tot en met 14 jaar en voor houders van de Delftpas. Gratis toegang hebben kinderen tot 5 jaar, houders van de Museumjaarkaart en Vrienden van de Delftse Botanische Tuin. Honden mogen er uiteraard niet in. De MuseumShop is geopend maandag van 12.00 - 16.30 uur, dinsdag tot en met vrijdag van 10.00 - 16.30 uur en zaterdag van 10.00 - 15.30 uur. Van mei tot en met september op zondag van 11.30 - 15.30 uur. Poortlandplein 6, 2628 BM Delft, tel.: 015-2785696. Papyrus wordt gedrukt op FSC-papier.
D.P.H.
ISSN 1875-8282
Redactioneel Op het moment dat dit nummer van Papyrus in uw bus valt, hebben de bladverliezende bomen en struiken hun laatste bladeren laten vallen. Natuurbericht.nl, de fantastische bron voor allerlei biologische nieuwtjes, die ik hier al eens eerder noemde, besteedt in een aantal artikelen aandacht aan het proces van verkleuren, afvallen en verteren. De reden dat bladeren afvallen ligt waarschijnlijk vooral aan het voorkomen van vochtverlies in koude, droge lucht. Factoren die een rol spelen bij het afvallen van de bladeren en het tijdstip waarop dat gebeurt zijn de afname van de hoeveelheid licht, het weer, de vochtigheid en de aard van de bodem. Voor de boom zijn bladeren laat vallen haalt hij voedingstoffen, zoals de bladgroenkorrels, terug voor later gebruik. In het blad komen dan andere kleurstoffen naar voren, waardoor het blad verkleurt. Naar gelang de boomsoort zijn de afgevallen bladeren meer of minder bruin, bruiner naarmate ze minder voedingsstoffen bevatten. Dat er niet overal bergen bladeren onder de bomen liggen komt voor een belangrijk deel door de activiteit van regenwormen. Die trekken de bladeren de grond in, waar ze door bodemschimmels sneller verteren dan aan het oppervlak. De bladresten eten ze samen met wat grond, inclusief de bacteriën die daarin zitten. Daarmee wordt de spijsvertering bevorderd. Onder de zuurstofloze omstandigheden in de wormendarm worden de voedingsstoffen verder vrij gemaakt met behulp van micro-organismen. De opgehapte grond spuugt de worm weer uit aan het oppervlak. Die hoopjes kent u ongetwijfeld. Na verloop van eeuwen raakt het oorspronkelijke oppervlak daardoor met een dikke laag aarde bedekt.
Het lukt gelukkig steeds weer om de grote verscheidenheid van artikelen in Papyrus te handhaven. In deze aflevering geeft Bert van der Meijden een indruk van wat er op de tuin met de hulp van vrijwilligers is bereikt. Met de Middentuin werd in 2009 de spits afgebeten met de aanplant en verzorging van oude groenterassen. Daarop volgde, in het midden van het grasveld bij de kassen, de Thematuin en veel andere werkzaamheden. Met als begin het paradijs, schildert Erik de Jong, Artis-professor aan de Universiteit van Amsterdam, de plaats van de tuin (in brede betekenis) in de cultuurgeschiedenis. De tuin als sociaal fenomeen is van grote culturele betekenis, waarbij de mens steeds in tweespraak is met de natuur. Deze invalshoeken zorgden voor een zeer boeiende Van Itersonlezing. Adriaan Fuchs zet zijn serie over de grondlegger van de tuin, Van Iterson, voort met een schets van zijn rol bij de totstandkoming van TNO. In het Verenigingsnieuws is er weer aandacht voor de plaats van het Kluyverlaboratorium, Julianalaan 67, in de gemeentelijke plannen. Daar is ook het wat vooruitgeschoven verslag van de 15e ledenvergadering te vinden. Verder zijn er weer het Tuinnieuws, In de Keuken en de MuseumShop. Deze aflevering is een dun nummer. Dat komt omdat vier bladzijden worden gebruikt voor het vouwblad, dat aan alle bezoekers van de tuin wordt uitgereikt. Daarin staat veel informatie over de tuin en natuurlijk ook de plattegrond. Doordat deze brochure samen met Papyrus wordt gedrukt, draagt de vereniging (en dus ook u) daarmee weer een steentje bij aan het welzijn van onze tuin. Daan Hallewas 3
Natuurlijke verwantschap
De negende Van Itersonlezing Tuinieren in de tuin lijkt zo’n onschuldige, alledaagse bezigheid en wordt daarom vooral met een privéwereld geassocieerd. Is dat de reden dat de cultuurgeschiedenis nog maar nauwelijks naar de tuin heeft omgezien, hoewel Huizinga er in 1926 al om vroeg? Is de tuin te elitair, te subjectief, te klein, te zeer het vermeende domein van vrouwen, te vaak het domein van de intensieve omgang met planten (en daardoor meer natuur dan cultuur) om een object van studie te zijn? Er was een literator van formaat nodig, Gerrit Komrij, om ons in een Huizingalezing (1990) aan de “noodzaak van tuinieren” te herinneren. Voor hem als kunstenaar was de metafoor van belang: de tuin als openbaring en verborgen werkelijkheid, als dubbelzinnigheid en veelduidigheid. Komrij betreurde het verlies van de relatie tussen tuin en denkwereld in onze samenleving. De mens als tuinman – een mythe die niet alleen samenhang, maar ook de suggestie van verantwoordelijkheid, van rentmeesterschap schiep - was krachteloos geworden. Maar de tuin leefde in de twintigste eeuw voort in het onofficiële territorium van de persoonlijke leefomgeving, in verbeelding en 4
voorstelling, in de productie aan tuinboeken en tuintijdschriften, in het aanbod van kwekers en commerciële tuincentra en ook in de praktijk van landschapsontwerpers. Tuintijdschriften en tuinboeken die in de negentiende en twintigste eeuw verschenen in Europa en de VS, bevatten een schat aan nauwelijks ontgonnen gegevens over de idealen van tuin, tuinieren, natuur, horticultuur, landschap en wonen in zowel ‘hoge’ als ‘lage’ cultuur. Het is een prachtige bron om meer te weten te komen over de positie van man, vrouw en kind in de context van huis en haard, over de rol van gevoel, herinnering en individualiteit, mode en commercie en sociale distinctie; over natuur, landschap, conservatisme, geschiedenis en moderniteit. Als we voorbij de commercie kijken, presenteren vele tuintijdschriften en -boeken uit de twintigste eeuw de tuin als een gedeeld systeem van persoonlijke expressie en smaak, net als taal, muziek, schilderen en dans, maar met het verschil dat de maker van de tuin vaak ook de eigenaar, de tuinierder en gebruiker is. Hoewel hun retoriek tijden cultuurbepaald is, wordt de tuin er gezien als
een activiteit, een kunst, die omgeving transformeert tot een specifieke plek, en zo intenties representeert ten aanzien van de voortdurende relatie tussen mens, cultuur en levende natuur. Milieu (landschap, klimaat, winterhardheid van planten, bodemstructuur), cultuur (tuiniertechniek, gebruik, financiële middelen, scholing, individuele smaak, persoonlijk gevoel en verwachting) en sociale structuur (we kunnen denken aan ‘gender’, familiecontext, aan tuinclubs, volkstuincomplexen en villabewoners, lezers van tuinbladen) bepalen alle die continue relatie, zodat een studie van de tuin zich niet kan beperken tot de tuin als een object alleen. Door al deze tuintijdschriften loopt een gemeenschappelijke draad, geheel in de lijn met wat Shakespeare in Hamlet schreef, namelijk that “there is no ancient Gentlemen, but Gardiners, Ditchers and Grave-makers; they hold up Adams profession”. De menselijke heilsgeschiedenis – en niet alleen de Christelijke – beweegt zich van een Paradijs aan het begin, naar begraafplaats of hemels paradijs aan het einde van de menselijke tijd. Het waren de laat-achttiende eeuwse Engelse kunstenaar William Blake en zijn vrouw die deze metafoor als werkelijkheid beleefden: zij lazen elkaar naakt in het prieel van hun kleine omsloten stadstuin verzen voor uit Milton's Paradise Lost. De mens is een tuinman en de ware tuinierder, zoals de Tsjechische schrijver Karel Čapek schreef in zijn international geprezen boek Het jaar van den tuinman (Nederlandse editie uit 1932), is niet iemand die alleen maar bloemen kweekt. Hij is degene die in de aarde spit, hem schoffelt, bewerkt, voelt, ruikt en verkruimelt. Al naar gelang locatie, spreidt en mengt hij de grond met mest en compost, hij wiedt, plant, harkt de aarde, dat zwarte canvas voor zijn kleurige planten en groenten, die als sterren van de nachtelijke hemel worden geplukt. Schrijvers van verschillende herkomst schrijven in het twintigste eeuwse tuintijdschrift hoe men in de tuin de tijd ervaart: als licht en donker, als koude en zon, als seizoenen. Spitten en planten resulteert in een vreugde die komt van de aarde en neerdaalt uit de hemel. Planten, zaaien en het gereedschap schoonhouden behoren tot persoonlijk beleefde rituelen. Tuinieren wordt bepaald door de vele verwachtingen ten aanzien van planten, heesters, bomen en groenten, hun naamgeving, eigenschappen en mogelijkheden en het verzamelen, kweken en cultiveren ervan: de tuin is een leerschool op het gebied van de botanie. Tuinieren is een voortdurend avontuur,
waar proces belangrijker is dan resultaat, en zorgt voor voortdurende verwondering. De ervaring van intimiteit staat centraal. Esthetische ervaring baseert zich niet op statische en afstandelijke perceptie, maar is geworteld in het actieve experiment met orde, vorm, kleur, licht, harmonie, dat zich baseert op intieme kennis van natuur, water, steen, dier, het gebruik van ornamenten en architectuur. Tuinieren heeft een therapeutisch effect op lichaam en ziel; velen inspireert de tuin tot een spiritueel gevoel over natuur en schepping, verbonden als de eigen groene ruimte in de stad is met een liefde tot het landschap buiten de stad. De dialoog tussen natuur en cultuur die de tuin en het tuinieren vertegenwoordigen, verklaart waarom de tuin ferm in verlangen en verbeelding aanwezig is gebleven. Vele moderne schrijvers hebben de metafoor van de tuin gebruikt om iets over het leven zelf te zeggen. Op de eerste pagina van zijn autobiografische roman Tuinfeest (1988) schrijft de Hongaar György Konrád over de tuin als een ruimte voor de herinneringen aan zijn leven: hij “schept de mogelijkheid tot een wandeling door het verleden, vertegenwoordigt een plek waar dode en levende vrienden” hem kunnen bezoeken. Steeds opnieuw is de tuin “het oorspronkelijk toneel, de plaats waar de verrukking van het visioen volledig wordt”. Tuin en huis liggen op een heuvel en bieden een panoramisch uitzicht op links de psychiatrische inrichting en rechts de begraafplaats. Het standpunt in de tuin vanwaar dit uitzicht wordt verkregen vormt zowel een eindpunt als het onschuldige begin van een getekend bestaan, want “tuin, kindertijd, paradijs, zij verdwijnen en komen weer terug”. Als de tuin een instrumentalisering van de wereld rondom ons is, dan vertegenwoordigt hij ook in andere culturen een wereld van maken en ervaring, met andere riten en andere sociale betekenissen. In de Creoolse traditie bijvoorbeeld is de natuur het domein van geesten en voorouders. Tuinen in het Caribische gebied bevatten consequent 5
strategische verzamelingen van medicinale planten, op een dusdanige wijze geplaatst dat zij het huis bewaken en beschermen en daarmee de bewoners tegen kwade invloeden van buiten. Zoals een sjamaan deze planten gebruikt om het menselijke lichaam te helen en te beschermen, zo functioneert de gehele tuin met zijn planten als een amulet. Over de meest essentiële planten wordt niet gesproken, hun specifieke, magische plaats wordt de onderzoeker of bezoeker niet aangewezen omdat zij dan hun kracht verliezen. In dit voorbeeld is niet de visuele orde van het ontwerp van belang, maar gaat het om de handelingen, de plek waar objecten staan, de kracht die zij bezitten en de wijze waarop de ruimte kan functioneren als magische orde. Deze orde, die definieert en beschermt, is voor de oningewijde onzichtbaar en onkenbaar. Wij hebben lang gedacht dat de tuin geen plaats zou hebben bij volkeren die wij beschouwen als werkelijke ‘natuurvolken’. Studies van etnische gemeenschappen, verschaffen ons echter gedetailleerde beschrijvingen van het belang van de tuin in zulke culturen. Malinowski bestudeerde de economie van de Kiriwinianen op de Trobriand eilanden van Papua New Guinea (1935), terwijl Philip Descola (in een onderzoek uit de jaren 1986-1993) de samenleving van de Achuar Indianen in het Amazonebassin in Ecuador onderzocht. Beiden constateerden het belang van de tuin voor de lokale economie, er worden voedsel, bier, gif, medicijnen en vezels geproduceerd. Malinowski observeert echter ook dat het maken van de tuin, het bewerken en het onderhoud ervan, verbonden waren met wat wij ‘esthetica’ zouden noemen: de wens veel arbeid te besteden aan de aanleg als een geordend geheel, perfect van inrichting, decoratie en afwerking, soms op het opzichtige af. Het precies aanleggen, bewerken, onderhouden en oogsten van de tuin weerspiegelt zich in een specifieke woordenschat en magische rituelen die ten doel hebben de Bij de afbeeldingen Particuliere tuin in Bloemendaal. De heilige Fiacre, patroon van de tuiniers, houtsnede Frans, ca. 1930. Omslag van GroenLinks Magazine, mei 2008. Omslag van The New Yorker, 5 augustus 1991.
6
angst voor een slechte oogst te bezweren. Een ‘goede’ tuin wordt gezien als een deugd, als een verantwoordelijkheid ten opzichte van de familie en het stamhoofd. Ook de Achuar Indianen zien hun taken ten aanzien van hun tuin als meer dan het puur noodzakelijke. Magie is er eveneens belangrijk, maar niet uit onzekerheid. Magie is er onderdeel van het geheime leven dat de vrouwelijke tuinier deelt met haar planten, die zij als haar kinderen beschouwt. Zowel de cultivars zelf als de magische spreuken om ze te doen groeien, worden overgedragen van moeder op dochter en vormen de bron van de macht van de vrouw en haar sociale prestige. Zoals vrouwen en tuinplanten een ouder-kind relatie onderhouden, worden mannen en wouddieren beschouwd als zwagers. Als onderdeel van zijn brede onderzoek naar de activiteiten, de bestaande kennis en mythen binnen het huishouden van de Achuar, was Descola in staat te concluderen dat zij het Amazonewoud beschouwen als een tuin, waar bijna menselijke geesten zorgen voor de natuur en haar organiseren volgens sociale patronen die identiek zijn aan de relaties binnen het Indiaanse huishouden. Niet de natuur biedt het model voor sociale relaties, het is de sociale structuur van de Achuar die het model levert voor het representeren van de relatie tussen mens, tuin en woud als geordende en kenbare landschappen. Zulke inzichten tonen hoe de tuin overal zowel een praktische realiteit als een sociaal fenomeen van grote culturele betekenis is. Erik de Jong
Vrijwilligers-tuinteam jok
tis
ar
de
be
e
mb
m cra
cra
p
we
de
we
st er
on
bo
k on
pr
g
s
e mo
r wa
ak
na
ti as
p
l pe la ap ijs sn ool aard f k nlo lm oe r a g p
n
loe
me
n t cij on bie de apu bo l l k e e v ets i r m v e n i k tu kie on
bo
k on
er
pr
rb
ba
r ra
n
oo
kb
n ro
de
we e ed
w
e
e
mb cra
mb cra
k
n
oe
d ar
p
n
oo
kb
n ro
In 2009 viel het besluit. Er zouden vrijwilligers komen in de tuin. Om tuinwerk te doen, te zaaien, te planten, te wieden, te oogsten. Natuurlijk, vrijwilligers waren er al, in de MuseumShop. En die zijn er nog steeds: een team van veel vrouwen en een enkele man. Zij ontvangen de bezoekers bij de ingang van de Tuin, verkopen de toegangskaartjes, informeren, adviseren en bieden kleurrijke geschenken aan voor mensen met groene vingers. Maar vanaf dat jaar dus ook vrijwilligers die hetzelfde soort werk zouden gaan doen als het reguliere tuinpersoneel. Er werd een speciaal vrijwilligersproject opgetuigd, in de Middentuin, met als thema ‘Oude groenterassen’. In eerste instantie zou gezocht worden naar groenterassen die gangbaar waren in de negentiende eeuw, waardoor een koppeling gemaakt werd met het tentoonstellingsthema van 2009: ‘Darwin’ (1809–1882). Het onderliggende, actuele motief was dat met dit thema ‘Oude groenterassen’ aandacht geschonken zou worden
1
7
2
3
aan “de verschraling van de verscheidenheid aan gewassen die op het veld en in de kas te vinden zijn. Wereldwijd worden er volgens cijfers van de Wereld Voedsel en Landbouw Organisatie FAO nog maar 150 gewassen op enigszins grote schaal geteeld en gegeten. Van die 150 zijn er maar twaalf die samen 75% van de wereldvoedselproductie voor hun rekening nemen. 50% Van de plantaardige voedselenergie wordt geleverd door slechts drie granen: rijst, tarwe en maïs. Ook de diversiteit binnen de gewassen is de laatste 100 jaar sterk afgenomen. Dat verschijnsel wordt genetische erosie genoemd.”
Op 9 maart 2009 was het zover, de eerste bijeenkomst waarin kennis werd gemaakt, werkafspraken overeengekomen en de grote lijnen uitgezet. Met z'n tienen waren we er, waaronder Hans Hirs en Hans van Loon. Kennis van zaken en vaardigheden van de vrijwilligers liepen ver uiteen: van ervaren tuinder tot volslagen leek. Om diverse redenen haakten sommigen af - baan gevonden, te weinig interesse, ziekte, te druk. Anderen voegden zich bij het team. Met het verstrijken van de jaren sinds dit begin, is het vrijwilligersteam een stabiele, grotendeels zelfstandig werkende, geaccepteerde en gewaardeerde factor geworden in de Tuin, waarbij ook ander tuinwerk wordt gedaan dan alleen maar in het specifieke vrijwilligersproject. Er wordt gewerkt op maandag en woensdag. Door sommigen een halve dag, door anderen een hele dag of meer. Daarin is een ieder vrij, zolang gedane toezeggingen maar waargemaakt worden. Het huidige team bestaat uit Hans van Loon, Bettie Stijnman, Peter Ham, Werner Meeuwsen, Jan Broersma, Henk Gaasbeek, Marc Dings; Bert van der Meijden is projectleider, Erwin Kluver eindverantwoordelijke. Bij afwezigheid van één van hen is Daan van de Merwe het aanspreekpunt. Als u interesse hebt te participeren, neemt u dan contact op met Erwin Kluver.
Na het eerste project in de Middentuin in 2009, ‘Oude groenterassen’, werd deze lijn, met zijn nadruk op voedselgewassen voor de mens, voortgezet in de volgende jaren. Maar ook decoratieve planten maken deel uit van het sortiment, bijvoorbeeld dahlia’s en lathyrus. In 2010 werden de plantvakjes in de Middentuin beteeld met allerlei ‘Bekende en onbekende aardappelrassen’. In 2012 lag de nadruk op ‘Drachtplanten’, dat wil zeggen planten die een gewilde voedselbron zijn voor bijen en andere insecten. De acht plantvakjes in het midden werden toen beteeld met vlas, kapucijners, borage, mosterd, boekweit, tuinboon, bijenvoer en aardbei. Het komende jaar zal de nadruk komen te liggen op ‘Eetbare bloemen’. Naast de Middentuin als vrijwilligersproject werd in 2010 een soortgelijk project ingericht, op het open terrein voor de kassen, de Thematuin. Het eerste thema was ‘Eetbare planten van de Rode Lijst’. Het jaar erop ‘Granen’. Door de zeer natte zomer van dat jaar viel het resultaat nogal tegen, waarop in het afgelopen jaar het thema herhaald werd en ditmaal met aanzienlijk meer succes. In combinatie met ‘Granen’ werd ook voor de eerste keer experimenteel gebruik gemaakt van de QR-code als middel om informatie te geven over de gewassen. Het komende jaar zal het thema ‘Verfplanten’ zijn.
7
6 Bij de afbeeldingen Middentuin: Plattegrond - het eerste plantplan van de Middentuin in mei. Het plan is steeds verder uitgebreid tot meer dan 60 soorten in augustus. 1. Een deel van het tuinteam. 2. Op de voorgrond zeekool, Crambe cordifolia. 3. Plant- en wiedwerk. 4. De plantvakjes in het midden, eind juni, met op de voorgrond vlas en aardbei. 5. Bijenvoer, Phacelia tanacetifolia. 6. Kapucijner, Pisum sativum ‘Blauwschokker’. 7. Daglelie, Hemerocallis sp. Thematuin: 8. Franse boekweit, Fagopyrum esculentum. 9. De Thematuin in mei, netten ter bescherming tegen vogels. 10. Haver, Avena sativa. Foto’s: Bettie Stijnman, behalve 1 en 3. 8 9
Bert van der Meijden
Bron: http://library.wur.nl/way/bestanden/clc/1862689.pdf 4
5
10
8
9
Vol enthousiasme gaan we dan ook het winterseizoen in, waarin weer veel herinrichtingsprojecten in de planning staan. Het Rode Lijstproject krijgt steeds meer vorm. Veel planten, opgekweekt in onze eigen kwekerij, krijgen een definitieve plek in één van de nieuwe verhoogde biotoopbakken. Het succes van onze buitenkwekerij noodzaakt ons om extra ruimte in te richten voor deze jonge aanwinsten. Deze winter komt er een tweede tunnelkas voor de kweek bij en zullen alle verschillende grondsoorten een mooi afdak krijgen.
Tuinnieuws
Het doet me erg veel plezier om deel uit te maken van deze bruisende botanische tuin. De planten in de kassen floreren als nooit te voren en de onderhoudsachterstand in de tuin wordt in rap tempo ingelopen. De plantenruilbeurs en wetenschapsdag zijn weer als vanouds goed bezocht en onze eerste deelname aan de museumnacht is zeer goed bevallen. 10
Veel medicinale planten staan te popelen om uitgeplant te worden in de tuin, om hun mooiste kant aan de bezoekers te laten zien. Bij de akkers met economische planten zullen plantenbakken geplaatst worden speciaal voor deze groep en wellicht ook voor andere toepassingsgroepen. Ook de inrichting rondom de bijenstal zal een metamorfose ondergaan. Door meer bloeiende planten te plaatsen voor onze gevleugelde arbeiders hopen we dat de honingproductie zal toenemen, waar iedereen natuurlijk weer van kan profiteren.
De al ingezette werkzaamheden aan ons evenemententerrein zullen deze winter gewoon doorlopen. Warmtebronnen onder de overkapping en de mogelijkheid om de pergola rondom geheel af te sluiten, zorgen voor een verlenging van ons evenementenseizoen. Ook wordt het aantrekkelijker om in de winter de tuin te bezoeken. Kortom, een heleboel plannen die de uitstraling van de tuin veel goed zullen doen. Onze onderzoeken staan natuurlijk ook niet stil, maar blijven vaak onopgemerkt voor het publiek. In het voorjaarsnummer zal ik u meer vertellen over de lopende projecten en hoe we die aan het publiek zullen gaan tonen. Tot slot een oproep om de tuin en zeker ook de MuseumShop niet te vergeten in de komende donkere tijd. Een fijne winterwandeling door de tuin, misschien wel met sneeuw, is zeker aan te bevelen. En laat voor uw sinterklaas– en kerstinkopen de binnenstad eens links liggen en ga de leuke cadeaus in de museumshop bekijken. Namens het gehele tuinteam hele fijne feestdagen en tot ziens in 2013. Erwin Kluver 11
Van Iterson & Het jaar 1917 is een bijzonder jaar voor Van Iterson: niet alleen wordt het nieuwe laboratorium – nu Laboratorium voor Technische Botanie geheten –, hoewel nog niet geheel gereed, in gebruik genomen, maar ook de Cultuurtuin voor Technische Gewassen ‘ziet het levenslicht’. En de ‘motor’ achter dit alles viert zijn 10-jarig bestaan als hoogleraar. Het adagium van Van Iterson is dan al bekend: door samen wérken én sámenwerken en door wetenschappelijke kennis toe te passen bijdragen aan welvaart en welzijn van Nederland en zijn koloniën. Maar ook anderszins is 1917 een belangrijk jaar. WO I heeft ook voor het neutrale Nederland meer en meer ernstige gevolgen: vooral grondstoffen- en voedselvoorziening beginnen een probleem te worden. Dan stelt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen bij monde van haar voorzitter Lorentz de vraag aan de orde: “Is het niet dringend nodig, alle kracht van wetenschap en ervaring, waarover Nederland beschikt, te doen zoeken naar middelen en wegen om uit de weinige beschikbare grondstoffen en productiemiddelen een zo groot mogelijk nut te trekken?” In het bijzonder vestigt de KNAW daarbij de aandacht op “de geringe hulp, die de beoefenaars der natuurwetenschappen bieden bij het overwinnen van de moeilijkheden, waarin Nederland door de oorlogstoestand verkeert”. Daarom wordt besloten een ‘Wetenschappelijke Commissie van advies en onderzoek in het belang van volkswelvaart en weerbaarheid’ op te richten, waartoe eind 1917 door Lorentz een groot aantal vooraanstaande wetenschappers (onder wie Van Iterson) wordt uitgenodigd als lid Lorentz van deze commissie 12
toe te treden. Begin 1918 gaat de 33 leden tellende commissie (ook wel kortweg ‘Commissie Lorentz’ genoemd) aan de slag. Al spoedig wordt een aantal ‘productgerichte’ Subcommissies (Sc.) ingesteld; van twee ervan – de Sc. Bouw- en andere Constructiematerialen en de Sc. Kleding en Schoeisel – wordt Van Iterson op 21 mei respectievelijk 26 juni de voorzitter. Op 10 mei daaraan voorafgaand was Van Iterson lid van de KNAW geworden, zoals aangegeven in een door de twee Nobelprijswinnaars Lorentz en Zeeman ondertekende oorkonde (zie foto rechts). Dat doet vermoeden, dat Van Iterson en Lorentz al geruime tijd contact met elkaar moeten hebben gehad, mogelijk zelfs vóór Lorentz’ historische oproep. Is het stoutmoedig te veronderstellen, dat daarbij de boven geschetste problematiek al van meet af aan ter sprake is gekomen? Wellicht meer dan iemand anders was Van Iterson immers al jaren gericht op toegepast natuurwetenschappelijk – en technischbotanisch – onderzoek! Verscheidene rapporten werden door de ‘Commissie Lorentz’ aan de regering uitgebracht, maar tevergeefs: die nam – toen de oorlog voorbij was – daarvan nauwelijks notitie. Wel wenste zij één beginsel niet verloren te laten gaan, namelijk “dat de natuurwetenschap – niet alleen tijdelijk, maar op den duur – diende te worden ingeschakeld bij belangrijke beslissingen over het welzijn van ons volk”. Een lezing (eind 1919) van Van Nieuwenburg (de latere hoogleraar aan de TH Delft), getiteld: ‘De nationale organisatie van wetenschappelijktechnisch werk’ maakte de geesten (ook de regering) rijp voor meer succesvolle initiatieven. Die werden gerealiseerd door de ‘Commissie Went’ (ingesteld op 30 juni 1923, maar pas geïnstalleerd op 16 februari 1924) met de opdracht te onderzoeken “door welke maatregelen en in welke vorm het toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek hier te lande in hogere mate dienstbaar kon worden gemaakt aan het algemeen belang”. Naast de zeer gerespecteerde bioloog Prof. Went Sr. (voorzitter) maakten vijf leden deel uit van deze Commissie, waarvan drie uit Delft, de hoogleraren
Vooys en Van Iterson van de TH (de laatste als lid-secretaris) en Waller, president-directeur van de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek. Reeds na 1 jaar sloot deze Commissie haar werk af met een gedegen gedocumenteerd Rapport (waarover Went opmerkte, dat “Van Iterson wel de grootste hoeveelheid arbeid verricht had”!); publicatie ervan volgde op 16 mei 1925. Op 30 juli 1927 volgde het Koninklijk Besluit “in samenwerking met de Commissie Went een centrale organisatie van het toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek in Nederland voor te bereiden”. Ongeveer tezelfdertijd kwam Van Iterson in Tandjong Priok (Java) aan om als nieuw-benoemde voorzitter van het Algemeen Landbouw Syndicaat zijn taak, de ‘reorganisatie van het proefstationswezen der bergcultures’, vorm te geven. Nog vóór zijn terugkeer zomer 1929 werd op 13 juni van dat jaar het ontwerp van wet, dat de oprichting en de taak van de nieuwe organisatie regelde, aan het Parlement toegezonden. De TNO Wet – zoals deze is gaan heten – werd door beide Kamers eenstemmig aangenomen en op 30 oktober 1930 in het Staatsblad gepubliceerd. Het hoofdbeginsel der Wet was “het streven … naar overdracht van de rechtstreekse bemoeienis met research (voorzover niet tot het universitaire domein behorende) van de Overheid aan de Maatschappij (in dezen dus belichaamd in de op te richten Centrale Organisatie van Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek) en naar beperking van de overheidstaak tot indirecte bemoeienis, bestaande uit stelselmatige aanmoediging en krachtige (financiële) steun (aan genoemde Organisatie)”. Op 22 april 1932 verscheen dan eindelijk het Koninklijk Besluit, dat de inwerkingtreding van de TNO Wet op 1 mei daaraanvolgend bepaalde (dus 15 jaar
na het initiatief van de KNAW). Eén aspect van de aanvankelijk, door Lorentz c.s., voorziene organisatie lijkt op den duur verloren te zijn gegaan: als ‘officieel’ advieslichaam voor de regering inzake vraagstukken van natuurwetenschappelijke en technische aard, waarbij gevraagd en ongevraagd aan die regering adviezen zouden kunnen worden gegeven, heeft de TNO-organisatie nooit gefunctioneerd. Als eerste voorzitter van (het Dagelijks Bestuur van) TNO werd Went gekozen, Van Iterson werd secretaris. In zijn installatierede was Went al terstond zeer kritisch t.o.v. de betrokken departementen (vooral die van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Economische Zaken); hij maakte duidelijk, dat “met … uitvoering van de Wet de nodige voortvarendheid diende te worden betracht”. Vooral de overdracht van bevoegdheden (zoals directe medezeggenschap in de besteding van toegekende gelden) kostte de betrokken bewindslieden grote moeite. Bovendien was er de onbekendheid van vele wetenschappelijke medewerkers in de Rijksinstituten, die naar TNO zouden ‘overgaan’, met het nieuwe systeem, dat onder meer behelsde, dat men niet langer ambtenaar in dienst der overheid zou zijn, maar voortaan met een arbeidscontract ‘genoegen moest nemen’. De eerste jaren van TNO zijn voor de meest betrokkenen jaren van – vooral departementale – tegenwerking, desillusie en grote frustratie geweest. Dat gold voor Went – die eind 1934 overleed –, maar in nog veel sterkere mate voor zijn opvolger Van Iterson. Reeds bij diens aantreden in 1935 verklaarde de ondervoorzitter Welter: “Wanneer er geen verbetering komt in de houding, die verschillende departementen tegenover deze Organisatie aannemen, zal uw positie onhoudbaar blijken”. Dat was niet te veel gezegd: audiënties bij de minister-president en de minister van Economische Zaken leidden tot geen enkel resultaat, doordat nadien niets meer van de betrokken instanties werd vernomen; bovendien werden met Van Iterson door departementsambtenaren gemaakte afspraken zonder enige nadere toelichting niet nagekomen. In die jaren van teleurstelling, frustratie en ontgoocheling heeft Van Iterson meer dan eens de verzuchting geslaagd, ‘dat het in Nederlands-Indië wel veel eenvoudiger was met het gouvernementele gezag tot resultaten te komen’. Desondanks slaagde hij er in het Centraal Instituut voor Materiaalonderzoek en het Instituut voor Grafische Techniek tot stand te brengen 13
(zie de tabel); daarnaast heeft hij binnen de nog tijdens Went’s voorzitterschap opgerichte Nijverheidsorganisatie talloze TNO-commissies in het leven geroepen, zoals de Commissie voor de textielnijverheid, en die voor de strokarton- en aardappelmeelindustrie. Maar ondanks zijn niet aflatende inzet en onvermoeide strijden is het hem niet gelukt zelfs maar één van de, mede door zijn invloed eerder opgerichte, instellingen (zoals bijvoorbeeld het Rubberinstiuut) naar de TNO-organisatie over te brengen. Dat was één der redenen, waarom Van Iterson in 1939 als voorzitter van het Dagelijks Bestuur van TNO is afgetreden. Zijn afscheidsrede was bitter: het werd “Het ‘j’accuse’ van den scheidenden voorzitter”. Desondanks bleef hij TNO zijn leven lang trouw; hij, “die na de totstandkoming van TNO nog zo ontzaglijk veel in haar belang zou doen, zonder evenwel het resultaat te oogsten waarop zijn inspanning recht gaf” zoals Biezeno, hoogleraar aan de TH Delft dat bij de viering van het 25-jarig TNO-jubileum in 1957 uitdrukte. (Veel meer over de geschiedenis van de beginjaren van TNO vindt men in hoofdstuk 2 van het pas verschenen boek van Lintsen en Van Rooij, getiteld Tachtig jaar TNO, 1932-2012.) Ook van het Proefstation voor de Wasindustrie kan gezegd worden, dat het mede door Van Iterson later tot een TNO-instituut is geworden, maar daarbij wijkt de wordingsgeschiedenis van deze instelling af van die van de andere TNO-instituten. Dit Proefstation werd – nadat advies was ingewonnen van de Rijksvezeldienst – opgericht door de twee bonden van wasindustriëlen, die ons land toen kende; de opening ervan had plaats op 14 juni 1937. 14
De ‘hoofdrolspelers’ zijn afgebeeld op bijgaande foto, één van hen is Van Iterson! Zijn leerling Smit, die werkzaam was bij de Rijksvezeldienst, werd tevens directeur van het nieuwe proefstation. Al terstond na het uitbreken van WO II in 1939 werd het Proefstation geconfronteerd met de te verwachten problemen ten aanzien van het reinigen van wasgoed: zeep en andere op vetzuren gebaseerde wasmiddelen zouden spoedig moeilijk verkrijgbaar zijn, en dus werd naar vervangende wasmiddelen uitgezien. Dat werd gevonden in een mengsel van waterglas (dit is natriumsilicaat) en soda. Aanvankelijk wist de wasserijbranche de kennis over het ‘wassen zonder zeep’ voor zichzelf te houden, ten koste van huisvrouwen die thuis met volstrekt ondeugdelijke middelen wasten of door kleine wasbazen lieten wassen, waardoor de slijtage van toch al kwalitatief vrij slechte kleding nog sneller verliep. Een publicatie van de Rijksvezeldienst maakte een einde aan het kennismonopolie. Tot grote woede van de wasserijbonden gaf deze dienst, na herhaaldelijk verzoek van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, namelijk een in dagbladen gepubliceerd communiqué uit voor het wassen zonder zeep, speciaal gericht op huisvrouwen (lees ook hoofdstuk 4 uit het proefschrift ‘Tobben met de was’ van Carianne van Dorst, via Google integraal te raadplegen). Sinds februari 1940 waren de wasserijbonden niet langer de enige financiers van het Proefstation. De Nijverheidsorganisatie TNO, deels gefinancierd door de overheid, kende op dat moment het Proefstation – vanaf 1939 als TNO-instituut beschouwd – een subsidie toe. In de visie van Smit behoorde het onderzoeksinstituut dan ook het algemene, publieke belang te dienen: de leerling stapte in het voetspoor van zijn leermeester! A. Fuchs Centrale organisatie TNO (opgericht 1932) Bijzondere organisaties 1934 Nijverheidsorganisatie 1937 1939 1940 Voedingsorganisatie 1941 1942 1943 Landbouworganisatie Landbouwnijverheidsorg. 1946 Rijksverdedigingsorg. 1949 Gezondheidsorganisatie
Instituten (voorzover vóór 1950 opgericht) Centraal Instituut voor Materiaalonderz. Proefstation voor de Wasindustrie Instituut voor Grafische Techniek Centraal Instituut voor Voedingsonderz. (Algemene) Technische Afdeling Vezelinstituut Rubberinstituut Keramisch Instituut Technisch-Physische Dienst TNO en TH Lederinstituut
Kunststoffeninstituut
In de keuken
papaja
De papajavrucht (Carica papaya) is de laatste jaren een gewone verschijning geworden in onze groentewinkels en op de markten. De papaja is de jongste aanwinst bij de oorspronkelijk uit Midden-Amerika afkomstige vruchten. Veel nu belangrijke voedselplanten, als aardappel, tomaat en paprika, gingen hem voor. De vrucht was al veel eerder bij Nederlanders bekend. Van Linschoten schrijft in zijn reisverslag van 1596: “Daer is ooc een fruyt gecomen uyt Spaens Indien, ghebracht over die Philippinas ofte Lusons nae Malacca, en van daer nae Indien: is ghenaemt Papajos: heeft by naest het fatsoen van een Meloen, vande groote van een vuyst.” Papaja als woord is waarschijnlijk afkomstig van het indiaans Caribische woord ababai (papajaboom). Spanjaarden op Cuba zouden daar papaya van gemaakt hebben. In de kassen op de tuin is een fraaie papajaboom te bewonderen. Tussen de grote diep ingesneden bladeren zitten aan de stam, van boven naar beneden, de bloemknoppen, de bloemen,
de uitgebloeide bloemen met een groot vruchtbeginsel en daaronder ook een flinke hoeveelheid vruchten. De boom groeit vrij snel, de top zal binnen afzienbare tijd tot het dak van de kas reiken. Papaja-kipsalade Neem een stuk papajavruchtvlees, snij dat in kleine dobbelstenen en besprenkel die met citroensap. Snij ook, in volume ongeveer evenveel kip (bij mij overgebleven van een in de oven gebraden exemplaar) in kleinere stukjes. Maak een saus van 1 tot 1½ eetlepel mayonaise, 1 flinke theelepel pittige mosterd, een scheutje appelazijn, 1 afgestreken theelepel milde kerrie, 1 eetlepel fijngesneden dille, 1 theelepel honing en wat zout. Meng de papajablokjes met de kip en de saus en laat enkele uren doortrekken voor het opdienen. Bestrooi het geheel met een handje versgebrande amandelen. Voor mij was het een eye opener, deze vrucht had mijn keuken nog niet eerder bereikt. Daan Hallewas 15
Verenigingsnieuws Julianalaan 67 en bestemmingsplan De gemeente heeft het Bestemmingsplan TU Midden en Noord ter visie gelegd. Voor onze tuin is dat van belang, want daarin is de uitspraak van de Raad van State over de bezwaren van de Vereniging tegen plannen voor het gebouw Julianalaan 67 verwerkt. De plannen behelsden sloop (waarschijnlijk), verbouwen tot appartementen, het aanleggen van een parkeerkelder en zelfs uitbreiding met een nieuwe vleugel in de tuin. Gelukkig haalde de Raad van State daar een streep door. Het gebouw hoort zowel historisch als visueel onlosmakelijk bij de tuin. In het nieuwe bestemmingsplan heeft het gebouw de functie ‘Maatschappelijk’, zoals alle TU-gebouwen en ook het Science Centre. De te bouwen vleugel is vervangen door de bestemming ‘Groen’, dat deel blijft dus gewoon tuin. Bovendien wordt het oude, vooroorlogse deel van het gebouw als cultuurhistorisch waardevol gebouw aangeduid. Dat betekent dat er voorwaarden zijn om het gebouw te behouden en sloop niet zomaar mogelijk is. Verder is er onder het gebouw ook nog een - mogelijk - archeologische waarde aangegeven. Voor het gebied van de tuin zelf en de ten westen daarvan gelegen Kanaalhof geldt nog het oude bestemmingsplan en het zogenaamde Voorkeursalternatief, waarover we in Papyrus berichtten in het Winternummer van 2010 en het Voorjaarsnummer van 2011. Van bedreiging van de tuin of van pal aan de tuin grenzende hoogbouw is dus geen sprake meer. Daan Hallewas 15e Algemene ledenvergadering De algemene ledenvergadering werd gehouden op zondag 10 juni. Rond 14.00 uur hadden zich 26 leden en 6 bestuursleden in de collegezaal van het Kluyverlaboratorium verzameld. Bert van den Wollenberg was aanwezig als vertegenwoordiger van de Botanische Tuin TU Delft. Men was misschien gelokt door het lustrumgebak, maar ook door de beloofde korte vergadertijd van 30 minuten. Terugblik Voorzitter Leen Maat keek terug op een geslaagd verenigingsjaar 2011, met een mooie excursie naar Arboretum Oudenbosch, een ALV met een koffie- en theeproeverij en een intersessante Van Itersonlezing door professor Kuenen. Er was uitgebreide belangstelling bij de media, met name het Algemeen Dagblad, voor 16
het wel en wee van de Tuin. De voorzitter bedankte de redactie van Papyrus en de mensen die zich met de verzending ervan hebben bemoeid. Vanwege zijn langdurige ziekte moest hijzelf tijdelijk meerdere taken aan andere bestuursleden overdragen. Hij bedankte met name vice-voorzitter Wil Aalbers en secretaris Hans Hirs voor de “geruisloze” wijze waarop dit geschiedde. Ook dankte hij Rob van der Lans, die het voortouw bij de voorbereiding van Hortusdag en lustrumviering nam. De voorzitter stond stil bij de ziekte van hoofdredacteur Daan Hallewas. Papyrus kon echter door vormgever Luuk Stalenhoef, Jacintha van Beveren en Hans Hirs op hoog niveau worden voortgezet. Dank ook aan Mieke de Vette die voor een flink aantal nieuwe leden zorgde en Mieke van der Kooij die de vereniging weer administratief ondersteunde. Tenslotte mag de uitstekende samenwerking met de wetenschappelijk directeur Bob Ursem en al zijn medewerkers niet onvermeld blijven. Inkomsten € 16.042
contributies 95%
Financiële zaken De commissie van controle, bestaande uit Anneke Maat-Grijsen en Mieke van der Kooij, heeft op 18 april 2012 ingevolge de opdracht van de Algemene Vergadering het financieel verslag over 2011 onderzocht. Zij deelde mede dat zij de balans per 31 december 2011, de staat van baten en lasten over 2011 en de toelichting akkoord heeft bevonden. De voorzitter dankt de commissie van controle. Anneke Maat-Grijsen treedt uit de commissie. Na oproep door de voorzitter meldt Max van der Laan zich aan om in deze commissie zitting te nemen. Bob Ursem blijft reservelid. Wegens diens afwezigheid werd het door de penningmeester opgestelde financieel verslag met toelichting en begroting door secretaris Hans Hirs gepresenteerd en waar nodig toegelicht. Het bestuur We nemen afscheid van Max van der Laan. Hij was bestuurder en vice-voorzitter van het eerste uur, maar nu is het, zo vindt hij, toch tijd voor wat meer rust. De voorzitter bedankt hem voor de vele bijdragen en zal zijn weloverwogen opmerkingen missen. “Het ga je goed en als blijk van waardering overhandig ik je dit cadeau”. Anders is het afscheid van Lidwine van Elteren die haar nieuwe functie bij de Gemeente Delft moeilijk kan combineren met een functie in ons bestuur. Zodra dit weer mogelijk is komt zij graag terug. De voorzitter bedankt haar voor de bijdragen die zij vanaf 2003 in het bestuur heeft geleverd. Ook Lidwine ontvangt enige boeken als blijk van waardering.
Na dit afscheid is er ook een verwelkoming. Paula Delhez heeft zich aangemeld als nieuwe kandidaat voor een plaats in ons bestuur. Zij werkt al vele jaren bij de bibliotheek van de TU Delft en wil zich na haar pensioen graag voor de Botanische tuin inzetten. Volgens het schema treden Stineke Braam-Heinen en Leo Vijverberg af. Zij werden beiden door de vergadering herkozen. Het bestuur stelt vervolgens Paula Delhez voor als nieuw lid van het bestuur. De vergadering bevestigde haar benoeming met applaus. De samenstelling van het bestuur is hiermede als volgt: Leen Maat, voorzitter, Hans Hirs, secretaris, Luuk van Langen, penningmeester, Wil Aalbers, vice-voorzitter, Leo Vijverberg, vice-secretaris, Stineke Braam-Heinen, bestuurslid, Paula Delhez, bestuurslid, Rob van der Lans, bestuurslid, Adrie Straathof, bestuurslid, Leen van Valen, bestuurslid. Bij de rondvraag dankt Wil Aalbers voorzitter Leen Maat voor zijn woorden, met name over het waarnemen van het voorzitterschap. Hij spreekt de hoop uit dat Leen Maat snel weer opgeknapt is. Om 14.30 uur dankt de voorzitter de aanwezigen en sluit de vergadering. Na afloop ontvingen de aanwezigen als herinnering van de Tuin een fraaie salviaplant. Ik wens u namens het bestuur prettige feestdagen, een gezellige jaarwisseling en een voorspoedig 2013. Hans Hirs, secretaris
rente 3% advertenties 2% verkoop gids 0,2% 1131 betalende leden: gemiddeld € 14 contributie
Uitgaven € 14.972 Papyrus 56%
donatie Tuin 23%
kosten TU Delft 11% ledenactiviteiten 4% administratie 3% procedure Raad van State 3%
17
In de kleurrijke MuseumShop staat ons energieke verkoopteam klaar om schoorstenen en kerstbomen te voorzien van aantrekkelijke kleine en grote cadeautjes. Zo dichtbij en zoveel keuze! Wist u, dat Sint Nicolaas bij ons inkoopt? Voor de kinderschoentjes leuke verrassingen vanaf € 1.
MuseumShop
De shop is winterklaar en de collectie mag er zijn. Boomdecoraties uit Zweden. Sieraden met een knipoog naar de natuur. Kinderboeken voor leeftijden vanaf 3 jaar. Maar het nieuwe boek Natuur- en Wetenschapencyclopedie is geschikt voor de leeftijd vanaf 12 jaar tot 16 jaar. Fles heerlijke Franse wijn met een exclusief kookboek voor hem en haar. Speciale aanbieding voor bedrijf of vereniging: De traditionele Sint- en Kerstpakketten, vanaf € 15 tot € 50, worden gevuld met stijlvolle en aantrekkelijke cadeaus. De keuze is natuurlijk bespreekbaar. Wij bezorgen. Alle TU-medewerkers en de vrienden van de Botanische Tuin ontvangen 10% korting. U hoeft daar niets voor te doen... alleen gezellig binnenwaaien. Wij pakken snel in, terwijl onze gasten even wachten met een kopje koffie of choco. Tip: Een fijne wandeling door de prachtige Hortus is ook een verademing in deze drukke tijd. Welkom! Yoka Boshoff
18
Lotsweg 6, 2635 NB Den Hoorn Tel.: 070-396 6690 Fax.: 070-396 3669 www.hoveniervanderheijden.nl
[email protected]
Tuinontwerp en aanleg Specialistische boomverzorging Sierbestrating Sfeerverlichting Onderhoud
Wijnhandel-Slijterij André Klerks
Technische Boekhandel Waltman Binnenwatersloot 33 2611 BJ Delft
Géén winkel met een franchiseformule bedacht door de formulemanager maar een winkel die draait op vakkennis, goed advies, kwaliteit en persoonlijke service.
015-2123775
[email protected]
Wijnhandel-Slijterij André Klerks ~ Julianalaan 98 2628 BK Delft ~ telefoon: 015-2124263 Wilt u meer weten over wijn? Kijk dan eens op het net bij www.klerkswijnen.nl
TECHNISCHE BOEKHANDEL
altman B.V.
Complete verzorging van uw buitenruimte!
19
ruimte is sinds de tsunami van 2004 ingeruimd voor mangrove, ten behoeve van het onderzoek naar de rol die mangrovebossen kunnen spelen bij het beschermen van kusten tegen dergelijke rampen. Een bijzondere plaats neemt de nootmuskaatcollectie, Myristica fragrans, in. Dit is de grootste ter wereld. Middentuin Deze formele, symmetrische tuin wordt aan drie zijden omsloten door de hoge gevels van het biotechnologiegebouw. Twee moerascypressen en zestien venijnbomen domineren het beeld. Een aantal plantvakken wordt afwisselend beteeld
met allerlei nuttige gewassen: bijna vergeten en nieuwe groentes, drachtplanten voor insecten. Het onderhoud ervan, evenals dat van de Thematuin, wordt gedaan door het vrijwilligers-tuinteam. Thematuin Naast wetenschappelijk onderzoek is educatie van een breed publiek een belangrijke functie van de Tuin. In de Thematuin ligt op dit aspect de nadruk. Hier werd, bijvoorbeeld, gedurende enkele jaren een breed sortiment granen geteeld, producten die verwerkt worden in ons dagelijks voedsel. Enerzijds wordt hier gedemonstreerd hoe gevariëerd het plantenrijk is en anderzijds het beginsel dat het de natuur is die ons voedt, niet de supermarkt. Oranjerie In deze kas worden aan het eind van de herfst de kuipen met subtropische en mediterrane planten vorstvrij gezet. ’s Zomers, als die planten buiten staan, wordt in de Oranjerie een tentoonstelling ingericht, bedoeld voor een breed publiek. Veelal sluit het thema van de tentoonstelling aan bij een
landelijk of mondiaal overkoepelend thema, zoals ‘Darwin’, ‘Biodiversiteit’, ‘Bijen’. Arboretum Het oudste deel van de Tuin, met gebogen paden, een klassieke sfeer en vele soorten loof- en naaldbomen. De meeste van deze soorten zijn op één of andere wijze bruikbaar voor de mens. Als timmerhout, als grondstof voor papier, looistof, kleurstof en vele andere. Veel Taxus-soorten zult u hier vinden. Deze boom is van oudsher een leverancier van waardevol hardhout. Daarnaast bevat hij ook stoffen die een kankerremmende werking hebben, evenals dergelijke stoffen in andere coniferen, als Cephalotaxus en Wollemia. In de Botanische Tuin werd een nieuw, op elektriciteit gebaseerd systeem ontwikkeld, EHDA ofwel Elektrostatisch Hydrodynamische Atomisering, om deze stoffen aan de planten te onttrekken. Bedreigde plantensoorten In 2008 werd begonnen met het verzamelen van met uitsterven bedreigde Nederlandse plantensoorten, zogenaamde Rode Lijstsoorten. Deze collectie, die nog steeds in ontwikkeling is, werd bijeengebracht in een met netten afgedekte kooi. Dit ter bescherming tegen vogels die het grondoppervlak zouden gaan omwoelen. Op termijn zullen voorzieningen gebouwd worden om ook zaden van bedreigde soorten onder gecontroleerde klimaatomstandigheden te bewaren (zaadbank), en zo het genetisch materiaal voor de toekomst veilig te stellen. Samenwerking De Botanische Tuin van de TU Delft werkt nationaal en internationaal op allerlei manieren samen: BGCI (Botanic Gardens Conservation International). Een internationale organisatie van botanische tuinen die tezamen onder meer uitvoering geven aan de Conventie van Rio de Janeiro voor het behoud van de biodiversiteit. NVTB (Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen). Een landelijke organisatie van arboreta en
botanische tuinen voor samenwerking op het gebied van educatie, promotie en kennisversterking. SNP (Stichting Nationale Plantencollectie) coördineert de samenwerking tussen Nederlandse botanische tuinen wat betreft hun plantencollectie, waarbij elke tuin een deelcollectie van het geheel toegewezen kreeg. Daarnaast is er met allerlei instellingen, zoals botanische tuinen en arboreta, op diverse niveau’s direct contact, zowel nationaal als internationaal, bijvoorbeeld voor het uitwisselen van zaden, evenals samenwerking in wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin Zie de website van de Tuin voor informatie over de vereniging en het driemaandelijks tijdschrift Papyrus. MuseumShop Deze vindt u bij de ingang van de Tuin. U kunt er uw toegangsbewijs kopen (volwassenen € 2), maar ook een keur aan kleurrijke geschenken voor mensen met groene vingers. Voor meer informatie zie de website van de Tuin. Openingstijden 8.30 - 17.00 uur maandag t/m vrijdag 10.00 - 16.00 uur zaterdag 12.00 - 16.00 uur zondag (mei t/m september) (afwijkend tijdens Kerst en jaarwisseling) Contact en website Poortlandplein 6, 2628 BC Delft, 015 - 2782356 email:
[email protected] www.botanischetuin.tudelft.nl
TU Delft Botanische Tuin
Uitgave: Vereniging van Vrienden van de Delftse Botanische Tuin, i.s.m. de Botanische Tuin TU Delft, november 2012.
Botanische Tuin TU Delft
Bo
tan
al
na
a iek
h
c -S
Botanische Tuin TU Delft De Botanische Tuin is in 1917 aangelegd als Cultuurtuin voor Technische Gewassen. Er was behoefte om planten uit de verschillende klimaatzones te kweken, voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs in de technologische toepassingen van gewassen. Tegenwoordig is de Botanische Tuin onderdeel van de afdeling Biotechnologie, die op haar beurt onderdeel is van de faculteit Technische Natuurwetenschappen, één van de acht faculteiten van de Technische Universiteit Delft. De kerntaken van de Botanische Tuin zijn technologisch onderzoek op basis van planten en daarnaast het ondersteunen van onderzoek en onderwijs voor de universiteit, beschikbaar stellen en uitdragen van kennis over natuur en planten, en het beschermen van bedreigde ecosystemen en plantensoorten.
tra
at
lw
aa
n Ka
jn
Ri
eg
ies
bosrand
Living tree pavilion
Technische gewassen l
e vend en la laars e z a rh
tove
s-
oera - en m oever
bedreigde planten
n
plante
kwekerij
ych iu
m
s
Middentuin
Juli
Bio
tec
hno
Thematuin
ana laan
, he d
laar
e
na’s
aze
67
can
tov erh
logi
Kassen Oranjerie
bus
hal te
s
wc
N vogelkooi
0
10
20
rotstuin
30m
bijenstal
Arboretum
MuseumShop ingang
Poortlandplein Botanische Tuin TU Delft - bewerking november 2012, Luuk Stalenhoef
Technische gewassen De collectie van de Botanische Tuin telt ongeveer 3500 verschillende plantensoorten. Heel veel van deze soorten zijn ‘technische gewassen’, dat wil zeggen: plantaardige producenten van geur-, kleur- en smaakstoffen, vezels, grondstoffen voor de farmaceutische industrie. Voor een overzicht van een groot aantal van de technische gewassen, zie het boek ‘Van plant tot techniek’, verkrijgbaar in de MuseumShop. Nieuwe invalshoeken zijn biomimicry en biomimetica. Deze wetenschappen ontwikkelen technologie uitgaande van natuurlijke mechanismen en processen. Een voorbeeld van biomimicry is klitteband, dat geïnspireerd is op de haakjes aan de zaden van sommige plantenklitten. Biomimetica gaat een stap verder. Deze wetenschap kopiëert niet alleen, maar legt ook de achterliggende natuurkundige en scheikundige processen bloot en ontwerpt van daaruit nieuwe technologie.
Een biomimetische vinding die in de Tuin ontwikkeld werd, is het biologisch UV-filter, dat geïnspireerd is op de bergden, Pinus mugo. De naalden van deze den uit het hooggebergte zijn bekleed met een bijzondere laag die het dodelijke UV-licht omzet in niet-schadelijk blauw licht. Een ander voorbeeld is de fijnstofreductietechnologie, een technologie met een breed toepassingsbereik: langs autosnelwegen, in tunnels, veestallen en andere. Deze vinding werd ontwikkeld na het waarnemen van het speciale gedrag van stofdeeltjes boven een plant in onze duinen, de duindoorn, Hippophae rhamnoides. Nationale Plantencollectie De deelcollectie binnen de Nationale Plantencollectie (zie “Samenwerking”), die de Botanische Tuin van de TU Delft onderhoudt, omvat, gezien de aard van de Tuin, als belangrijkste de technische gewassen. Daarnaast een aantal plantenfamilies: Zingiberaceae, Musaceae, Cannaceae, Marantaceae, Menispermaceae, Hamamelidaceae, Cercidiphyllaceae, Platanaceae, Eucommiaceae, Theaceae, Myristicaceae. Kassen Vier kassen zijn er. Alle met hun eigen klimaat: tropisch, subtropisch, mediterraan, koel, warm, vochtig, droog. In de hoogste kas is het tropisch vochtig en warm. Deze kas werd vernoemd naar professor Gerrit van Iterson, die in 1917 de Tuin stichtte. Veel onderzoek in die tijd richtte zich op tropische planten als koffie, thee, rubber, cacao, cocos, banaan en andere. Veel van dit oude sortiment is nog steeds intact. Nieuwe plantensoorten zijn er aan toegevoegd. Veel