STUDIE 168 BEROEPSPROFIEL & OPLEIDINGSPROFIEL bestuurskundige
BEROEPSPROFIEL & OPLEIDINGSPROFIEL bestuurskundige
sector : beroep : studiegebied : opleiding
:
handel-administratie bestuurskundige handelswetenschappen & bedrijfskunde bestuurskunde
Werkgroep beroepsprofiel van de Vlaamse Hogescholen in opdracht van de Vlaamse Onderwijsraad D/2000/6356/39 De leden van de werkgroep beroepsprofielen zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor het beroepsprofiel. De Vlor heeft enkel ingestaan voor een uniforme en toegankelijke lay-out.
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
INHOUD
1
2
IDENTIFICATIE 1.1
Identificatiegegevens
1
1.2
Opdracht 1.2.1 Opdrachtgever 1.2.2 Doelstellingen
1 1 1
1.3
Procedure
1
1.4
Methode
1
BEROEPSPROFIEL 2.1
Vooronderzoek 2.1.1 De socio-economische structurele ontwikkelingen in de sector
3
2.2
Vastlegging van de beroepenstructuur en de beroepenclusters
6
2.3
In kaart brengen van de relatie tussen beroepen en opleidingen 2.3.1 De eindtermen voor de opleiding bestuurskunde 2.3.2 De omzetting van de eindtermen in het opleidingsprogramma
7 8 14
2.4
Beroepsprofiel 2.4.1 Exacte benaming van het beroep 2.4.2 Globale omschrijving van het beroep 2.4.3 Het beroepsgericht opleidingsprofiel 2.4.4 Ondersteunende kennis 2.4.5 Beroepshoudingen
22 22 22 22 24 24
2.5
Niveau van het beroep in de sector 2.5.1 Omschrijving van het niveau
25 25
BIBLIOGRAFIE
3
26
Bijlage 1:
Maar wat is bestuurskundige nu eigenlijk?
27
Bijlage 2:
Veldonderzoek
33
Bijlage 3:
Een missie voor de Hogeschool Gent
34
Bijlage 4:
Het beroepsprofiel bestuurskundige: advies voor de Vlorwerkgroep Bestuurskunde en enquêteformulier gebruikt voor de bevraging van afgestudeerden
35
Bijlage 5:
e
Resultaten enquête juni 1996 1 kandidatuur Bestuurskunde
36
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
1
1 IDENTIFICATIE
1.1
Identificatiegegevens Hogeschool Gent, departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde, opleiding tot licentiaat bestuurskunde (twee cycli).
1.2
Opdracht
1.2.1
Opdrachtgever De minister van onderwijs.
1.2.2
Doelstellingen Het beroeps- en opleidingsprofiel weergeven van de opleiding bestuurskunde aan de Hogeschool Gent.
1.3
Procedure & 1.4 Methode Na een eerdere poging tot omschrijving van het beroeps- en opleidingsprofiel (in de periode 1995-1996) door de Vlor-werkgroep zijn de werkzaamheden stilgevallen. De raad voor het hoger onderwijs formuleerde een aantal opmerkingen over het beroepsprofiel bestuurskundige in het advies van 8 oktober 1996 (RHO/WVE/ADV/026). Na contacten tussen de Vlor en het departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde is aan deze opmerkingen tegemoet gekomen door onderhavige nota. Dat proces kon nu met meer vrucht worden afgewerkt omdat ondertussen in het departement een grondige discussie is afgerond over het opleidingsprofiel dat als basis diende voor een nieuw programma. Niettemin blijft het onmogelijk om het stramien van de Vlor op alle punten te volgen. De opleidingscommissie, de departementsraad en de bestuursorganen van de Hogeschool Gent hebben een vernieuwd programma voor de licentieopleiding bestuurskunde goedgekeurd. Het programma wordt gradueel ingevoerd vanaf de eerste kandidatuur van het academiejaar 1998-1999. De voorbereiding van de invoering van het grondig vernieuwde programma nam ongeveer anderhalf jaar in beslag en kreeg vorm in een intens proces aangestuurd door een stuurgroep en met betrokkenheid van studenten, docenten en bestuursorganen door een geregelde terugkoppeling van tussentijdse resultaten (profielschets, eindtermen, voorstellen voor programmahervorming). De vragen van de Vlor zijn bijna allemaal voorwerp geweest van discussie tijdens dit voorbereidingsproces. Wel moet hier al gemeld worden dat een aantal vragen, vooral over de arbeidsmarkt, moeilijk te beantwoorden zijn omdat de arbeidsmarkt voor bestuurskundigen bijzonder ruim en zeer gedifferentieerd is: het gaat immers over een opleiding die mensen voorbereidt om in publieke of semipublieke organisaties leidinggevende functies te vervullen maar dat betreft een
2
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
zeer brede waaier van organisaties, op de verschillende niveaus van de overheid, in de ruime publieke sector en zelfs in het bedrijfsleven (voor bepaalde beleidsfuncties). Het is ondoenbaar om voor elk van deze segmenten tot een grondige analyse van de arbeidsmarkt en van verschuivingen op deze arbeidsmarkt te komen: daarvoor heeft de Hogeschool Gent niet de middelen noch de nodige deskundigheid in huis.
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
3
2 BEROEPSPROFIEL
2.1
Vooronderzoek
2.1.1 De socio-economische structurele ontwikkelingen in de sector Inleiding Ook in de discussies binnen de Hogeschool duikt vaak de vraag op wat bestuurskunde nu eigenlijk is en hoe bestuurskunde zich verhoudt tot aspectwetenschappen. In bijlage 1 wordt daarom toelichting gegeven over het kenobject en het kennisobject van bestuurskunde. Het is vanuit deze opvatting over bestuurskunde dat het voorstel voor programmahervorming is uitgewerkt. In deze bijlage wordt al een belangrijk kader aangegeven waarin referenties zijn opgenomen naar evoluties op de arbeidsmarkt. Bestuurskunde bestudeert de structuur, werking en processen, in en van publieke organisaties, vanuit het oogpunt van hun kwaliteit en draagt bij tot verbetering hiervan. De kenobjecten van de bestuurskunde zijn de structuur en processen in publieke organisaties. Deze organisaties omvatten zowel de institutionele aspecten van het openbaar bestuur als het interne functioneren (inrichting, leiding en werking) van deze organisaties. De processen hebben betrekking op de externe, op de maatschappij gerichte, beleidsvoering en op de interne processen (het management of bedrijfsvoering van publieke organisaties). De bestuurskunde bestudeert organisaties en processen vanuit het oogpunt (kennisobject) van hun kwaliteit: de kwaliteit van de institutionele organisatie, van de beleidsvoering, van de dienstverlening en van het management van publieke organisaties. De kwaliteitscriteria omvatten enerzijds aspecten van doelmatigheid, anderzijds aspecten van democratische werking (zie bijlage 1). De bestuurskunde brengt feiten samen, analyseert, beoordeelt en stelt maatregelen voor ter verbetering van de kwaliteit. In deze betekenis is de bestuurskunde een toegepaste wetenschapsdiscipline. Moet de hogeschool zich, met om het even welk aanbod, tot de ruime overheidssfeer blijven richten en wat is deze sfeer dan? Dat is een cruciale strategische overweging. In de praktijk blijkt immers dat een behoorlijk deel van de afgestudeerden in de private sector werken. In de periode 1952-1990 kwamen meer dan 90% van de afgestudeerden in de publieke sector terecht, voor de periode 19911995 is dat nog 65%. Respectievelijk 10% en 35% komen voor de onderzochte periodes in de private sector terecht. Dat cijfer is, voor de periode 1991-1995, vergelijkbaar (70 versus 30) met de cijfers in Nederland (Wuyts, 1996: 2 en Brummer, 1994). We verwijzen hiervoor naar de gegevens in de beperkte studie van Wuyts die eerder reeds als bijlage bij de aan de Vlor overgemaakte documenten waren gevoegd (in deze tekst: bijlage 2). Uiteraard moet voor een correcte interpretatie van deze cijfers rekening worden gehouden met het zeer specifieke historische karakter van de opleiding in de Hogeschool (lange tijd uitsluitend gericht op ambtenaren in avondonderwijs) terwijl de cijfers voor de recente periode eerder een gecorrigeerd beeld geven van de resultaten van een open opleidingsaanbod in dagonderwijs. De resultaten geven in elk geval ook aan dat afgestudeerden door de private sector aangeworven worden, zelfs met een opleiding die zich nu expliciet tot de publieke sfeer richt.
4
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
Het probleem voor een zuivere discussie is te weten wat eenieder dan onder ‘overheid’ verstaat en hoe actuele trends bij de overheid moeten worden begrepen in relatie tot toekomstige opleidingsbehoeften. Modieuze uitdrukkingen als ‘de terugtredende overheid’ (Nelissen, 1994) en ‘de overheid viert de teugels’ (Sels, 1996) geven de indruk dat er steeds minder afgestudeerden voor de overheid nodig zullen zijn, wegens steeds minder overheid. Veel van deze beeldvorming is echter niet echt bruikbaar om evoluties bij de overheid te vatten. De uitgeverij Kluwer brengt dit jaar een nieuwe publicatie op de markt onder de titel ‘Overheid in beweging’: dat is een meer neutrale maar beter bruikbare omschrijving. Het is in deze beweging dat de opleiding bestuurskunde moet gesitueerd worden zowel naar het wijzigende profiel van de afgestudeerden als naar de gewijzigde opleidingsprogramma’s die nodig zijn om afgestudeerden voldoende ‘beweeglijk’ te maken, en te houden, op deze arbeidsmarkt. Dat vereist specifieke flexibele kennis, inzicht in veranderde methodieken en vaardigheden van verschillende aard (zie hieronder). Een omvattende analyse van wijzigingen bij de overheid is hier niet op zijn plaats. Grosso modo kunnen volgende ontwikkelingen worden getypeerd die voor ons doel relevant zijn: -
-
-
-
De druk op de overheid om de eigen werking kritisch te analyseren neemt toe in relatie tot een steeds meer kritische, veeleisende en snel wijzigende maatschappelijke omgeving (Rosenthal, 1996: 261ev), De relatie politici - ambtelijke diensten wijzigt grondig: verzelfstandiging, contractmanagement doen hun intrede met de responsabilisering van politici en ambtenaren, elk voor hun kerntaken, De interne organisatie van de overheid staat ter discussie, zowel op elk niveau afzonderlijk als voor de globale organisatie (centralisatie, decentralisatie, interactief bestuur, …), Bij de overheid worden managementtechnieken in- en doorgevoerd: personeelsbehoeftenplannen, personeelsmanagement, evaluatie van personeel, financieel management, prestatiemanagement, auditing, indicatoren, monitoring, organisatiemanagement, Een steeds belangrijker deel van het management is het communicatiemanagement met de burgers (ombudsdiensten, klachtenbehandeling, informatiebeleid, …) maar ook (en daarmee nauw verbonden) het interne communicatiemanagement in de publieke organisaties en tussen de organisatieniveaus, Het proces van beleidsvoering wordt in alle fasen meer geprofessionaliseerd en is voorwerp van specifieke beleidskundige methoden en technieken (verkenning van problemen, opbouw van beleidsontwerpen, beleidsnota’s, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie ex ante, ex nunc en ex post), De overheid moet naar de externe omgeving en voor de interne werking werk maken van aangepaste planningsconcepten (strategische planning, communicatieve planning,…). Het opbouwen van een maatschappelijk draagvlak voor beleidsvorming is een vereiste voor succesvol beleid: dat vergt onderhandelingscapaciteit, flexibiliteit, communicatieve vaardigheden.
Ook als de overheid in de uitvoerende organisatieonderdelen kleiner wordt kan dezelfde overheid sterker worden in haar conceptuele en managementfuncties. Maar ook de zogenaamde uitvoerende functies wijzigen: er worden communicatieve vaardigheden verondersteld, teamwerk, bijscholing en jobtraining,… Ook mensen die niet tot het leidinggevende topkader worden gerekend moeten op hun niveau in het middenkader van de organisatie flexibel zijn, kunnen omgaan met roterende werkinhouden, kunnen functioneren in een ‘lerende organisatie’, eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen. Ze moeten zich in processen van organisatieverandering staande kunnen houden.
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
5
Deze evolutie brengt mee dat de personeelsbehoeften bij de overheid sterk en snel wijzigen en dus dat de behoeften aan bepaalde types personeel mee evolueren: men voelt op alle niveaus van de overheid en op alle niveaus van de overheidsorganisaties de nood aan polyvalent en managementgericht personeel in lijn- en staffuncties. De beweging is volop ingezet op Vlaams niveau en zal in de toekomst meer en meer vorm krijgen op lokaal en provinciaal niveau maar ze doet zich ook voor in alle belendende percelen: parastatale en pararegionale organisaties, openbare bedrijven, instellingen van openbaar nut, … Dat leidinggevende overheidspersoneel moet in toenemende mate aan bepaalde vereisten op het vlak van kennis, vaardigheden en attitudes voldoen: -
-
Kennis hebben van de maatschappelijke omgeving en deze kennis kunnen vertalen naar de strategie voor de eigen organisatie, Inzicht hebben in het functioneren van de politieke omgeving en vaardigheden om met deze politieke omgeving om te gaan, Zowel de maatschappelijke relevante factoren als de politieke omgeving in een historisch perspectief kunnen plaatsen en deze analyse toepassen op de eigen organisatie, Kennis hebben van de juridische kaders en technieken en deze kennis en technieken kunnen vertalen naar de juridische voorbereiding en onderbouw van de eigen actieprogramma’s, Inzicht hebben in de structuur van beleidsvelden en beleidsproblemen en vaardigheden hebben om met publiek - publieke en publiek - private interorganisatorische verhoudingen en complexe beleidsstelsels te kunnen omgaan, Inzicht hebben in het functioneren en de dynamiek van de eigen organisatie, kunnen omgaan met en functioneren in een lerende organisatie en procesvaardigheden hebben om aan permanente organisatieverandering te werken, Kennis hebben van methoden en technieken die met personeelsmanagement, financieel management en intern en extern communicatiemanagement te maken hebben en de vaardigheden om deze in de eigen organisatie in te voeren en op te volgen, Kennis van methoden en technieken van beleidsopbouw, beleidsontwerp, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie en de vaardigheden om deze in de eigen organisatie in te voeren en op te volgen.
Deze kennis en de methodische vaardigheden die voor deze functies vereist zijn, zijn minimumvereisten voor mensen die in verantwoordelijke posities in de openbare sector terechtkomen, welke ook de inhoud van de functie is. Het is kenmerkend dat deze posities niet statisch moeten worden bekeken: ook binnen de overheid en de ruime publieke sfeer is jobrotatie aan de orde. De opleiding biedt dus een startpakket dat aangevuld moet worden door bijscholing en permanente vorming: veel van de genoemde kennis en methodische vaardigheden is immers ook in permanente evolutie. Kennis en methodische vaardigheden moeten ondersteund worden door organisatorische en communicatieve vaardigheden: mensen in de publieke of de non-profitsector moeten verbaal sterk staan, moeten kunnen vergaderen, rapporteren, synthetiseren, een groep leiden, veranderingsprocessen kunnen begeleiden en sturen, omgaan met de politieke wereld, … Dat zijn elementen op de brug tussen vaardigheden en attitudes. Wie aan deze ‘voorlopige eindtermen’ voldoet, kan niet alleen bij de overheid terecht als ambtenaar maar komt ook in aanmerking voor functies die met beleidsvorming en organisatiemanagement van om het even welke organisatie te maken hebben, in principe dus ook voor beleidsfuncties in het bedrijfsleven. De omschrijving van ‘de overheid’ moet echter ook voldoende open worden gehouden. Het is klassiek dat ouders en scholieren bij de term ‘overheid’ nog steeds stereotiepen hanteren en een beperkt beeld van ‘overheid’ voor ogen hebben (de ‘9 tot 5’ - ambtenaar). Dat spoort geenszins nog met de actuele evoluties die in tijdschriften als ‘De Gemeente’, ‘De Provincie’ en het ‘Vlaams tijdschrift voor Over-
6
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
heidsmanagement’ kunnen teruggevonden worden. Op nagenoeg alle beleidsterreinen en op alle beleidsniveaus van de publieke sfeer zijn er toenemende behoeften aan medewerkers die beleidsmatig en managementgericht kunnen optreden. We spreken daarom niet over overheid of publieke sector maar over organisaties in de publieke sfeer. We leggen dan de nadruk op het veelzijdige en creatief uitdagende van de functie van publieke managers maar ook op het veelzijdige van de arbeidsmarktperspectieven via de focus op de belendende percelen die samen met de klassieke administratie deze publieke sfeer vormen. De publieke sfeer omvat dan: -
-
De overheid op verschillende territoriale niveaus (gemeenten, OCMW’s, provinciebesturen, centrale overheden op Vlaams, federaal en Europees niveau), De overheid in al haar verzelfstandigde uitvoeringsagentschappen (intercommunales, publiekrechtelijke instellingen, pararegionale en parastatale organisaties, vennootschappen van publiek recht, …), De in ons land, omwille van historische en ideologische factoren, zeer omvangrijke, door de overheid gefinancierde, en door de overheid in regelgeving gevatte, maatschappelijke non-profitsector (onderwijs, gezondheidszorg, welzijnszorg, culturele diensten, …). Deze semi-publieke sector is vooral in ons land sterk verweven met de overheid, De ook zeer omvangrijke sector van de dienstverlenende organisaties, die dagelijks met de overheid in contact komen en met of voor de overheid werken (politieke partijen, vakorganisaties, beroepsverenigingen, belangenverenigingen, drukkingsgroepen, consultancysector, onderzoeksinstellingen, nutsbedrijven, bedrijven die in belangrijke mate van de overheid afhankelijk zijn, uitgeverijen, media, …). Mensen die in deze organisaties werken hebben een zeer gedegen kennis nodig van de organisatie en van de processen bij de overheid.
Het is om al deze redenen wenselijk om de opleiding bestuurskunde in de hogeschool: -
-
-
2.2
Te (blijven) oriënteren op de ruime publieke sfeer maar het arbeidsmarktperspectief voldoende open te houden op de veelzijdige functies die leidinggevenden in de publieke sfeer kunnen vervullen: dat betekent dat te verregaande specialisatie op één segment, bijvoorbeeld de lokale besturen of een opleiding personeelsbeleid, niet gewenst is, Te richten op het afleveren van polyvalent inzetbare bestuurskundigen die voldoende bagage hebben om zich in verschillende omstandigheden en in verschillende segmenten van de publieke sfeer te profileren en aan te passen: dat betekent dat de verregaande specialisatie ook om die reden niet gewenst is, Te beoordelen in het licht van de kennis, de methodische vaardigheden, de attitudes en de communicatieve vaardigheden die van een medewerker in de publieke sfeer verwacht worden. Daartoe ontwikkelde de hogeschool een reeks eindtermen die de toetssteen vormen voor het beoordelen van de kwaliteit van het programma en van de afgestudeerden (zie hieronder).
Vastlegging van de beroepenstructuur en de beroepenclusters Omwille van de motivering gegeven onder punt 1 is het onmogelijk om hier één beroepenstructuur te geven. De opleiding leidt leidinggevenden op voor een dermate gefragmenteerde en gedifferentieerde arbeidsmarkt dat geen sprake kan zijn van één beroepenstructuur. Ook het beroep ‘ambtenaar’ zegt op dit punt zo weinig omdat de aard van de bezigheden zo verschillend kan zijn. Eerder dan om
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
7
een beroepenstructuur gaat het voor de opleiding bestuurskunde om een functiestructuur: een opleiding voor leidinggevenden in het midden- en topkader van de publieke sfeer. Die sfeer strekt zicht uit van openbaar bestuur over semi-publiek en non-profitorganisaties tot en met de nauw met de publieke sfeer verweven private maatschappelijke organisaties en bedrijven. Het is met dit soort functies voor ogen dat de basiscompetenties op het vlak van kennis, vaardigheden en attitudes hieronder zijn omschreven. We kunnen wel een synthese geven van de inhoud van wat volgens ons tot de kern hoort van de functie van een leidinggevende in de publieke sfeer, al gaat het steeds eerder om velden dan om een omschrijving die het exacte evenwicht weergeeft. Per functie zal het evenwicht tussen deze inhouden immers sterk verschillen: voor sommige functies kan het management sterker wegen, terwijl andere functies eerder gericht zijn op de externe beleidsvorming, gericht op maatschappelijke sturing. Bovendien kan dit evenwicht wijzigen naargelang de beroepscarrière zich ontwikkelt. Toch menen we dat de volgende opsomming vrij goed aangeeft dat een bestuurskundige van veel markten thuis moet zijn en toch minstens een potentie tot activering van basiscompetenties moet hebben, waarvan de verhoudingen kunnen verschillen naargelang de aard van de job en de kleur van de organisatie waarin de afgestudeerde terechtkomt. De kerninhouden van de opleiding tot bestuurskundige kunnen als volgt worden omschreven: -
-
2.3
Academische kennis van en inzicht in de structuur en de maatschappelijke evoluties in de samenleving via de voornaamste aspectwetenschappen die voor het functioneren van het bestuur relevant zijn: politiek (met inbegrip van een historisch kader en filosofische onderbouwing), organisatieleer en management (met inbegrip van de hierbij benodigde elementen uit de psychologie en de sociologie), recht en economie; Methodische vaardigheden om organisaties en beleidsprocessen te kunnen sturen: strategisch management, personeelsmanagement, financieel management, organisatiemanagement; Communicatieve en organisatorische vaardigheden, zowel op het vlak van de gesproken als de geschreven taal en het gebruik van informatiseringtechnologieën Dominante attitudes: flexibiliteit, verantwoordelijkheidsgevoel, stressbestendigheid, inlevingsvermogen, omgangsvormen, en zowel het zelfstandig werk als het werken in teamverband (zie hieronder).
In kaart brengen van de relatie tussen beroepen en opleidingen Voor het in kaart brengen van de relatie tussen beroepen (functies) en de inhoud van de opleiding maken we gebruik van een aantal stappen die ook in het kader van de hervorming van het programma werden gezet: We formuleren de eindtermen die voor de hervorming als richtsnoeren werden gebruikt (3.1) We geven aan op welke manier de hervormde opleiding deze eindtermen wil realiseren (3.2)
8
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
2.3.1 De eindtermen voor de opleiding bestuurskunde Inleiding Het voorstel van eindtermen, vastgelegd op het einde van 1997, vormt het referentiekader voor de programmahervorming binnen de contouren van de door de departementsraad goedgekeurde profilering. De formulering van eindtermen biedt een kader voor het algemeen profiel van de opleiding, biedt externen een zicht op de opleidingsinhoud en geeft aan waar de zwaartepunten en de verhoudingen in de opleiding liggen. Eindtermen met betrekking tot vaardigheden zullen logischerwijze meer beslag leggen op het programma dan eindtermen op het niveau van elementaire basiskennis. Eindtermen zijn gericht op een minimumniveau van te realiseren kennis, inzicht en vaardigheden voor alle afgestudeerden. Dat is het niveau waarop de school zich wil laten evalueren. Het is vanzelfsprekend dat elke student de vrijheid behoudt om voor bepaalde aspecten verder te gaan dan de eindtermen. Zo kan elke student aangemoedigd worden om via zelfstudie, keuzevakken of bijkomende opleidingen, zich verder te bekwamen in bepaalde aspecten tot een niveau dat ruim dat van de eindtermen overstijgt. De eindtermen geven alleen aan welk niveau we met de opleiding als geheel willen halen. 2.3.1.1
Opbouw en structuur
De Hogeschool Gent heeft de eindtermen in de volgende opbouw geformuleerd: KERNDOMEINEN Bestuurskunde Beleid ASPECTDOMEINEN Samenleving en politiek Recht Economie Organisatie en management ONDERSTEUNENDE VAARDIGHEDEN Talen en communicatie Onderzoek en statistiek Informatica De kerndomeinen zijn de stamvakken van bestuurs- en beleidskunde. De aspectdomeinen zijn deze velden waarop de afgestudeerden in het bijzonder moeten thuis zijn om publieke functies goed te vervullen. In elk aspectdomein komen ook vaardigheden aan bod: de eindtermen die daarop betrekking hebben zijn per aspectdomein geïntegreerd. De ondersteunende vaardigheden zijn domeinoverstijgend: ze hebben betrekking op het geheel van de opleiding en komen in alle opleidingsonderdelen aan bod. Daarom worden die eindtermen ook apart geformuleerd.
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
2.3.1.2
De lijst met eindtermen
2.3.1.2.1
Bestuurskunde
9
Kennis van en inzicht in: 1
het object van de bestuurskunde en de bestuurskunde als multidisciplinaire en kennisintegrerende of interdisciplinaire toegepaste wetenschappelijke discipline
2
de stromingen en de bijdrage van de klassieke auteurs in de bestuurskunde: de klassieke bureaucratie, organisatietheoretische benaderingen, beleidsgerichte benaderingen, systeembenaderingen
3
het parallellisme en de verschilpunten tussen de studie van publieke organisaties en processen en deze in de private sector
4
de situering van het openbaar bestuur als onderdeel van het sociale en politieke systeem
5
de visies op de verhouding tussen de politieke en ambtelijke componenten in het openbaar bestuur
6
de problematiek van de bestuurskundige kwaliteitsbeoordeling van de institutionele organisatie, de beleidsvoering, de dienstverlening en het management van publieke organisaties (de criteria inzake doelmatigheid en democratische kwaliteit)
7
de structuur en werking van het openbaar bestuur in eigen land: de bestuurskundige theorieën over de opbouw van en de verhoudingen in het binnenlandse bestuur
Vaardigheden 8
onderwerpen die verband houden met organisaties en processen in de publieke sfeer kunnen omzetten in bestuurskundige probleemstellingen en onderzoeksontwerpen
2.3.1.2.2
Beleidskunde
Met beleidskunde wordt hier bedoeld: de processen en activiteiten in politiek en overheid, gericht op het agenderen, formuleren en nastreven van maatschappelijke doelstellingen (extern beleid). Management (punt F) heeft betrekking op de interne bedrijfsvoering binnen de publieke sfeer (het intern beleid): de beschikbare middelen (personeel, financies, organisatie) zo efficiënt en zo effectief mogelijk inzetten, gericht op het realiseren van maatschappelijke beleidsdoelen. Kennis van en inzicht in: 9
de beleidswetenschappelijke theorieën over beleidsvorming en beleidsvoering met bijzondere aandacht voor de verhouding tot omgevingsfactoren, de rol van sleutelactoren, de betekenis van machts- en invloedsprocessen, de verhouding politiek en administratie en de problematiek van sturing in complexe stelsels
10
de concepten, methoden en technieken voor het analyseren van de fasen in de beleidscyclus (de beleidsagenda, de ontwerpfase, de beleidsvorming, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie)
10
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
Vaardigheden 11
data over samenlevingsproblemen kunnen verzamelen, analyseren en omschrijven in beleidstermen
12
gebruik van analysemethodes voor het leren omgaan met machts- en invloedsconstellaties rond beleid (het samenspel tussen de maatschappelijke actoren, het politieke systeem en het openbaar bestuur)
13
elementaire technieken voor het ontwerpen en evalueren van beleid in publieke organisaties kunnen toepassen (concepten voor beleidsnota’s, de inzet van technieken van evaluatie en processturing)
14
de basisprincipes van het materieel bestuursrecht kunnen toepassen, het nuttige materiaal terzake kunnen opzoeken en verwerken in functie van de studie van beleidsproblemen op geselecteerde beleidsterreinen en beleidsniveaus
2.3.1.2.3
Samenleving en politiek
Kennis van en inzicht in: 15
macrotrends en -evoluties in de samenleving vanuit een integraal maatde ste schappelijk en historisch perspectief, geconcentreerd op de 19 tot de 21 eeuw, met zicht op de verhouding tot het politieke systeem, de inhoud van de beleidsvoering en de werking van het openbaar bestuur
16
de maatschappijvisies in de verschillende ideologische leerstelsels met in het bijzonder aandacht voor de opvattingen over de rol van de overheid in de samenleving
17
de basisconcepten van de politieke wetenschap (macht, politiek, staat, natie, regime, legitimiteit, de drie machten, politieke structuren, politieke cultuur, processen van machtsverwerving)
18
de groei (19 en 20 eeuw) en de actuele werking van het politieke systeem in eigen land (het parlementaire stelsel, de politieke partijen, burgerschap, de specifieke kenmerken van de politieke structuren en besluitvorming in België en Vlaanderen)
de
ste
19 de structuur en het functioneren van het politieke systeem op internationale schaal met prioriteit voor de besluitvorming binnen de Europese Unie Vaardigheid 20
zelfstandig een kritisch oordeel kunnen formuleren over de rol van de overheid, de politiek en het bestuur in het licht van actuele maatschappelijke trends en problemen
2.3.1.2.4
Recht
Kennis van en inzicht in: 21
de grenzen van de overheidsmacht, de fundamentele rechten en de bescherming van de burgers
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
11
22
de publiekrechtelijke structuur, bevoegdheid en werking en de verhoudingen tussen de verschillende overheden, met inbegrip van de structuur van de sociale zekerheid
23
basisbegrippen van het administratief recht van toepassing op het openbaar bestuur: de noties ‘algemeen belang’, ‘openbare dienst’, ‘administratieve beslissing’ de beheersvormen en de problematiek van centralisatie en decentralisatie de geschillen van bestuur, principes van behoorlijk bestuur en openbaarheid van bestuur
24
de basisregels in verband met het gebruik van de overheidsmiddelen (overheidsgoederen en de financiering van de overheid) met in het bijzonder de fundamentele juridische principes inzake fiscaliteit
25
het statuut van de (fysieke) personen en de structuur en werking van de verschillende privaatrechtelijke rechtspersoonsvormen (vennootschappen en verenigingen), met inbegrip van het gebruik van deze juridische vormen in de publieke sector
26
de basisprincipes van toepassing op verbintenissen: soorten en gevolgen, structuur van de buitencontractuele aansprakelijkheid, totstandkoming, geldigheid en gevolgen van contracten in het bijzonder gesloten door de overheid, de overdracht en het bewijs van verbintenissen
Vaardigheden 27
kunnen samenwerken met juristen binnen en buiten de eigen organisatie: juridische problemen herkennen, op een coherente en beknopte manier relevante informatie voor de oplossing van juridische problemen kunnen weergeven, de door juristen aangereikte oplossingen kunnen toepassen
28
kunnen werken met rechtsbronnen, in het bijzonder: wetgeving en besluiten kunnen opzoeken, begrijpen en toepassen, kunnen werken met circulaires en andere specifieke administratiefrechtelijke rechtsbronnen, rechtspraak begrijpend kunnen lezen (zie ook 14)
29
kunnen meewerken aan legistiek ondersteunende beleidsvoering (voorbereiden van regelgeving)
2.3.1.2.5
Economie
Kennis van en inzicht in: 30
de algemene beginselen van de economische wetenschap en de institutionele kaders van de economie: het marktgebeuren (marktwerking en marktfaling), de overheidssector, de non-profitsector
31
het economisch belang van de overheidsactiviteit: omvang, tewerkstelling, sectoren, niveaus, inkomsten, uitgaven, investeringen en toegevoegde waarde
32
het functioneren van de overheid volgens verschillende economische leerstelsels
33
de economische functies van de overheid en de werking en structuur van het economisch beleid van de overheid
12
BEROEPSPROFIEL
34
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
de invloed van mondiale en Europese processen op het economische beleid in eigen land (in het bijzonder EU en WTO)
2.3.1.2.6
Organisatie en management (bedrijfsvoering in de publieke sfeer)
Kennis van en inzicht in: 35
de grote stromingen in de studie van de organisatie en van management: paradigma’s, vergelijking en verschilpunten tussen de private en de publieke sfeer
36
de bestanddelen van publieke organisaties in interactie en samenhang: structuur en processen (formele en informele organisatie, machtsbronnen en machtsverdeling, gezagsverdeling, arbeidsverdeling, coördinatie, centralisatie versus decentralisatie, contingentie, cultuur van organisaties, communicatie, …)
37
de ontwikkeling van strategisch beleid voor publieke organisaties (strategische doelstellingen, omgevingsanalyse, SWOT-analyse, monitoring van beleid,…)
38
de bouwstenen van de openbare financiën: opmaak, structuur, proces en werking van de overheidsbegrotingen, functies, mechanismen en types van belastingen en dotaties, inkomsten- en uitgavenstructuren en de beleidsruimte van de overheidsniveaus, het schuldbeheer, de invloed van de EU op de ontwikkeling van de overheidsfinanciën
39
de actuele basisbeginselen en technieken van financieel management in de publieke sfeer rond de begroting als beleidsinstrument en de principes en processen van budgettering, boekhouding en auditing gebruikt bij de overheid
40
de institutionele basis, de begrippen en technieken van HRM en de basisprincipes van het HRM-beleid toegepast op de publieke sfeer: ambtenarenrecht, personeelsstatuten, personeelsbehoeften, aanwerving, evaluatie, opvolging, training, verloning, de relatie met het organisatiemanagement, de vereiste condities en vaardigheden voor het invoeren van HRM bij de overheid
Vaardigheden 41
kunnen verzamelen, analyseren, interpreteren en omzetten van basisgegevens van publieke organisaties in ontwerpen voor strategisch management en in staat zijn een schematisch ontwerp van veranderingsstrategie op te stellen voor publieke organisaties met toepassing van inzichten uit het organisatiemanagement
42
de technieken van financiële programmering en budgettering, boekhouding en audit op een elementair niveau kunnen toepassen, op modelcases van publieke organisaties
43
op basis van documenten en analyse van publieke organisaties in staat zijn om een beleidsconcept voor HRM te ontwikkelen op een elementair niveau (met toepassing op instroom, doorstroom en uitstroom van personeel in de organisatie)
BEROEPSPROFIEL
2.3.1.2.7
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
13
Talen en communicatie
Kennis en vaardigheden 44
zich correct en vlot kunnen uitdrukken in woord en schrift in het Nederlands en kunnen rapporteren in het Nederlands
45
de basisbeginselen van vergadertechnieken actief kunnen toepassen
46
kunnen presenteren en spreken in het openbaar in het Nederlands
47
receptieve beroepsgerichte kennis en zich mondeling en schriftelijk beroepsgericht kunnen uitdrukken in één vreemde taal, te kiezen uit Frans of Engels:
48
-
in staat zijn om sociale contacten te leggen, een vaktekst in de vreemde taal correct kunnen presenteren, korte presentaties kunnen houden over vakthema’s, kunnen tussenkomen in beroepsgerichte vergaderingen,
-
elementaire niet-beroepsgerichte brieven kunnen schrijven en eenvoudige brieven voor beroepsgericht gebruik autonoom kunnen opstellen
-
receptief: vakliteratuur kunnen lezen en begrijpen en discussies of vergaderingen kunnen volgen en begrijpen
receptieve beroepsgerichte kennis en elementaire mondelinge en schriftelijke vaardigheid in het gebruik van een tweede vreemde taal, te kiezen uit Frans, Engels of Duits -
in staat zijn om op een elementair niveau sociale contacten te leggen, een beroepsgerichte tekst in de vreemde taal correct kunnen presenteren
-
in staat zijn om elementaire niet-beroepsgerichte brieven te schrijven
-
receptief: vakliteratuur kunnen lezen en begrijpen en discussies of vergaderingen kunnen volgen en begrijpen
2.3.1.2.8
Onderzoek en statistiek
Kennis van en inzicht in: 49
elementaire basistechnieken (beginnerniveau) voor de operationalisering van een onderzoeksprobleem (onderzoekseenheden, variabelen), voor de principes en problematiek van meten, voor de geldigheid en de betrouwbaarheid en voor de selectie van onderzoekseenheden (steekproeven, dataverzameling, vragenlijsten, interviews en eenvoudige schaaltechnieken)
Vaardigheid 50
elementaire technieken van onderzoek en van statistische dataverwerking kunnen toepassen op cases
2.3.1.2.9
Informatica
Kennis en inzicht 51
de basistechnologische achtergrond die vereist is om de eigenheid van de verwerking en interpretatie van gegevens binnen computersystemen te be-
14
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
grijpen en de belangrijkste termen en begrippen uit de informatietechnologie en datacommunicatie 52
de behoeften, problemen en oplossingen in het kader van de informatie- en communicatietechnologie voor bestuurs- en beleidsdoeleinden in overheidsadministraties
Vaardigheden 53
de besturing van een personal computer (beheer van bestanden en directories, het gebruik van een printer, virusprotectie, …)
54
zelfstandig producten kunnen afleveren met behulp van basisprogramma’s op personal computer: tekstverwerking, rekenblad, databank, presentatieprogramma’s
55
vlot gebruik van toepassingen van de nieuwe communicatiemedia (internet, intranet, groupware, …)
56
kunnen samenwerken met informatici binnen en buiten de eigen organisatie (problemen en behoeften kunnen formuleren, de aangereikte oplossingen begrijpen en evalueren)
2.3.2 De omzetting van de eindtermen in het opleidingsprogramma Inleiding De voorbereidende stuurgroep, de opleidingscommissie bestuurskunde en de departementsraad gebruikten volgende werkwijze om de lijst van eindtermen te laten uitgroeien tot een geïntegreerd vernieuwd opleidingsaanbod: -
de basis vormde de profieltekst (zie hierboven) en de eindtermen (zie 3.1.1) voor de omzetting in een opleidingsprogramma werd gesteund op de uitgangspunten die verder in punten A en B worden uitgewerkt vervolgens werden aan de eindtermen per deelgebied de volgens de werkgroep didactisch vereiste studiepunten toegewezen met respect voor het evenwicht in het programma en tussen de onderdelen in een volgende stap werd gearbitreerd om per semester tot 30 studiepunten te komen (één studiepunt omvat maximum 30 uren studiebelasting zodat per studiejaar maximum 1800 uren studie-inzet kan vereist worden).
2.3.2.1
Uitgangspunten op basis van de profielomschrijving en evoluties op de arbeidsmarkt
Volgende uitgangspunten staan centraal: 1
de afzetmarkt wordt omschreven als ‘de publieke sfeer’
2
er wordt gekozen voor het vormen van polyvalente bestuurskundigen die op vele plaatsen in de publieke sfeer inzetbaar moeten zijn. Dat betekent dat in de uitbouw van met name de licenties niet gekozen wordt voor specialisatie (noch naar bestuursniveau, noch naar inhoudelijk terrein)
3
de voornaamste vastgestelde lacune uit de confrontatie van het huidige aanbod en de verschuivingen bij de overheid heeft te maken met een ondermaatse aandacht voor beroepsgerichte bestuurskundige vaardigheden en attitudes. In de profieltekst wordt gesteld dat hierin juist de belangrijke meerwaarde van een opleiding in de hogeschool kan gesitueerd wor-
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
15
den. De werkgroep plaatst het gros van deze vaardigheidstraining in de licenties en concentreert deze in zogenaamde ‘modules’ waarbij kennisoverdracht, praktijkoefeningen en persoonlijk werken worden gecombineerd 4
in de opbouw van het lopende programma is er een te weinig geprofileerd onderscheid tussen de kandidaturen en de licenties, zowel naar opbouw (vakken), als naar leerinhouden (kennis versus vaardigheden). In de nota wordt het voorstel ontwikkeld om te werken met domeinen (kerndomeinen, aspectdomeinen, kundevakken) en met modules vanaf de licenties, toegespitst op drie bestuursniveaus, één module beleidswetenschap en drie methodische modules (personeelsmanagement, financieel management, organisatiemanagement). De nota stelt dat de basisopleiding in de aspectwetenschappen in hoofdzaak gerealiseerd moet zijn in de kandidaturen
5
de lopende programmatie vertoont een te grote versnippering in te veel kleine vakken. De opbouw in domeinen en modules moet toelaten tot grotere blokken en meer integratie te komen
2.3.2.2
Uitgangspunten op basis van de eindtermen
Volgende uitgangspunten vloeien uit de eindtermen voort: 6
de opbouw van de eindtermen steunt op een indeling van twee kerndomeinen (bestuurskunde en beleidskunde), vier aspectdomeinen (samenleving en politiek, recht, economie, organisatie en management) en drie velden van technische kundigheden (talen en communicatie, onderzoek en statistiek, informatica). Deze opbouw moet dan ook in de programmahervorming bewaard worden. De studiepunten worden aan deze programmablokken toegewezen
7
de nota eindtermen maakt een onderscheid tussen eindtermen op het vlak van kennis en inzicht enerzijds en eindtermen op het vlak van vaardigheden anderzijds. De eindtermen op het vlak van vaardigheden moeten dan ook duidelijk toewijsbaar zijn in het programmavoorstel: waar en wanneer worden de vaardigheden bijgebracht en geoefend?
8
de voorbereidende werkgroep heeft gewerkt op basis van de eindtermen. Bij elke eindterm werd de vraag gesteld waar deze, conform de eerder gesitueerde uitgangspunten, thuishoort voor wat het zwaartepunt betreft (moment, opbouw) in de opleiding: kandidaturen, licenties, gewone kennisoverdrachtvakken, seminaries? Het spreekt voor zich dat eindtermen nooit zomaar toewijsbaar zijn aan een bepaald vak, maar toch zijn er momenten in de opleiding waarop het nastreven van eindtermen in een meer geconcentreerde vorm de expliciete finaliteit is van een opleidingsonderdeel.
2.3.2.3 9
Stapstenen gebruikt bij de uitwerking door de werkgroep
een aantal eindtermen die met vaardigheden te maken hebben zijn niet toewijsbaar aan bepaalde vakken of expliciet daarvoor voorziene leermomenten. Ze zijn eerder te beschouwen als leereffecten die op het einde van de opleiding gerealiseerd worden. Dat betekent niet dat ze automatisch worden gehaald: ze vragen een continue didactische aandacht tijdens de opleiding. De voorbereidende werkgroep catalogeert volgende eindtermen bij deze categorie (deze cijfers komen dan ook verder niet meer terug): -
8
uitwerken van bestuurskundige probleemstellingen en onderzoeksontwerpen
16
BEROEPSPROFIEL
-
20
-
27
-
44
-
46 56
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
kritisch oordeel kunnen vormen over de rol van overheid, politiek en bestuur kunnen samenwerken met juristen binnen en buiten de eigen organisatie zich correct en vlot kunnen uitdrukken en kunnen rapporteren in het Nederlands kunnen presenteren en spreken in het openbaar in het Nederlands kunnen samenwerken met informatici
De werkgroep nuanceert dit criterium voor de eindtermen 20, 27 en 56 waarvoor in het opleidingsvoorstel wel de band naar een specifiek vak is voorzien. De eindterm 46 vergt ook constante aandacht voor de integratie doorheen de relevante vakken voor de training van deze vaardigheid 10
de vaststelling in uitgangspunt 8 betekent ook dat alle andere eindtermen die met vaardigheden te maken hebben wel een bepaald zwaartepunt in de opleiding moeten hebben: een specifiek vak of seminarie waarin de betrokken vaardigheden expliciet worden aangebracht. Het is evenwel vanzelfsprekend dat dit geenszins betekent dat deze vaardigheden enkel in dit zwaartepunt gedoceerd en getraind zullen worden. De werkgroep heeft als algemeen uitgangspunt gebruikt dat deze toewijsbare eindtermen in hoofdzaak vorm moeten krijgen in de licenties: dat geldt met name zeker voor de eindtermen in delen B (beleidskunde) en F (organisatie en management). De andere vaardigheden, met name in blokken D (recht), G (talen), H (onderzoek en statistiek) en I (informatica), worden reeds ingezet vanaf de kandidaturen
11
de werkgroep heeft alle eindtermen in een eerste ronde toegewezen aan de kandidaturen of de licenties. Verder in het voorstel wordt per jaar aangegeven welke eindtermen volgens de werkgroep prioritair zijn voor het betrokken jaar. Conform uitgangspunt 4 kiest de werkgroep voor een duidelijke concentratie van de basisopleiding in de aspectwetenschappen in de kandidaturen. Dat betekent dat de vier aspectwetenschappen in de kandidaturen duidelijk domineren, vertaald in grote studieblokken en veel studiepunten. In de licenties kunnen wel nog verdere uitdiepingen of toepassingen van deze aspectwetenschappen aan bod komen maar dat gebeurt dan eerder via integratie bij de bestuurskundige benadering in de modules
12
de werkgroep kiest uitdrukkelijk voor grote geïntegreerde vakken (van 4 tot 6 uren per week) in de kandidaturen en modules in de licenties. Hierdoor kan in elk semester geconcentreerder en intensiever worden gewerkt op een beperkter aantal vakgebieden en worden de examenperiodes voor de studenten vereenvoudigd. Het voorstel van de werkgroep betekent concreet bijvoorbeeld dat aspecten van het vak ‘economie’ in de kandidaturen door verschillende docenten kunnen gegeven worden maar dat de studenten slechts één geïntegreerd examen afleggen dat door de betrokken docenten gezamenlijk wordt opgesteld
13
elk misverstand moet worden uitgesloten: de keuze voor grote blokken en de titels van deze blokken in dit voorstel betekent niet dat elk groot vak door slechts één docent wordt gegeven en verwijst niet naar de huidige titels van vakken en docenten. Het is wel correct ervan uit te gaan dat docenten, verantwoordelijk voor een blok, tot grotere afstemming en meer afspraken zullen moeten komen. Dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling van de werkgroep: de samenwerking tussen de docenten bevorderen. Als voorbeeld: het blok ‘politiek en samenleving’ in de kandidaturen is naar het idee van de werkgroep opgebouwd uit de huidige vakgebieden politieke geschiedenis, politieke filosofie en politieke wetenschap. Deze docenten vormen dan het
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
17
kandidatuurteam ‘politiek en samenleving’. Het zijn ook, zoals eerder gesteld, de vakgroepen die de hier voorgestelde studieblokken verder moeten invullen. 14
de opbouw van het kerndomein ‘bestuurskunde en beleidskunde’ (blokken A en B) in de eindtermen begint relatief bescheiden in de kandidaturen: overdracht van algemene inleidende kennis (eindtermen 1 tot 7). De licenties steunen op een interdisciplinaire en op vaardigheden gerichte aanpak waarin de bestuurskundige uitbouw ten volle vorm krijgt. In de eerste kandidatuur wordt een kernvak ‘bestuurskunde’ ingevoerd, dat doorloopt in de tweede kandidatuur, daar uitgebreid tot ‘bestuurs- en beleidskunde’. Het is in de tweede kandidatuur uitgebouwd met een seminarie waarin de studenten de eerste vaardigheden leren, gericht op bestuurskundig onderzoek en zelfstandig werk, en inhoudelijk een brede introductie krijgen in de modules die in de licenties aan bod komen
15
in de licenties worden de bestuurskundige en aspectwetenschappelijke vakken gecoördineerd en geïntegreerd in vier verplichte modules (drie bestuursniveaumodules en één module beleidskunde) en in drie methodische modules (personeel, financieel en organisatiemanagement). Van deze laatste drie moeten de studenten er twee volgen. De werkgroep merkt op dat dit een variante is op het oorspronkelijke voorstel geformuleerd in de profieltekst. In deze tekst werden de module ‘beleidskunde’ niet verplicht gemaakt. De werkgroep vindt evenwel dat deze module tot het verplichte pakket moet behoren. De realisatie van de eindtermen met betrekking tot het vakgebied beleidskunde zijn niet haalbaar zonder deze module verplicht te maken. De werkgroep vond dat deze keuze bij nader inzien tot een vakdomein behoort dat tot de basis van de opleiding moet gerekend worden.
16
de module ‘organisatiemanagement’ sluit aan bij de aspectwetenschap ‘organisatiekunde en management’ (eerste kandidatuur) en komt voluit aan bod in de licenties, vandaar dat de werkgroep voorstelt om dit domein iets beperkter uit te bouwen in de kandidaturen
17
de studenten blijven in de licenties ruimte houden voor het aanvullen van hun studiepakket met keuzevakken. De studenten hebben een gebonden keuzevrijheid voor wat de methodische modules betreft. Dat vloeit voort uit uitgangspunt 2 (het polyvalente van de opleiding)
18
de optie voor een stage is in het programma ingebouwd, maar wordt niet als een verplichting voor alle studenten opgelegd. Het is mogelijk om in de tweede licentie een ruimte van 9 studiepunten voor een stage in te bouwen
19
de werkgroep schroeft het belang van de thesis in beperkte mate terug: van 29 studiepunten (huidig programma) naar 24 studiepunten (nieuw voorstel). De thesis is eerder een persoonlijk product dat nauw aansluit bij de inhoudelijke activiteiten in de modules van de licenties. Nu leidt de thesis teveel een leven los van de opleiding. De verwachtingen ten aanzien van de thesis moeten beperkter worden. Een deel van de beoordeling van het werken aan een thesis moet vervat zijn in de beoordeling van de prestaties in bepaalde modules
20
in vergelijking met het huidige aantal studiepunten wordt voor de talen slechts een beperkte reductie doorgevoerd: van 25 studiepunten (huidig programma) naar 24 (nieuw voorstel). Daarmee blijft de werkgroep binnen de goedgekeurde eindtermen omdat de verplichting om een derde vreemde taal te volgen daarin is weggevallen. Het voorstel laat volgens de werkgroep
18
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
verdieping toe van de twee vreemde talen die volgens de eindtermen moeten gevolgd worden (eindtermen 47 en 48). 2.3.2.4
De omzetting in de opleidingsonderdelen van het Nieuw Programma Bestuurskunde
In het licht van de hoger beschreven vaststellingen op het vlak van de recente evoluties in de publieke sector en de plaats van de opleiding Bestuurskunde aan de Hogeschool Gent in het Vlaamse onderwijslandschap, werd resoluut gekozen voor een zeer bepaald opleidingstraject: In de kandidaturen (eerste cyclus) krijgen de studenten: • Een inleiding in de Bestuurskunde en de Beleidskunde; • De basisopleiding (kennis en inzicht) in de vier aspectwetenschappen (samenleving en politiek, management en organisatie, recht, en economie). In de licenties (tweede cyclus) wordt voornamelijk gewerkt rond vaardigheden, waar nodig aangevuld met bijkomende kennis en inzichten. Vermits de studenten de vaardigheden als bestuurskundige niet geïsoleerd in het kader van één van de aspectwetenschappen zullen nodig hebben, maar wel in een interdisciplinair kader, worden de opleidingsonderdelen in de cyclus ook op die manier opgebouwd: geen opleidingsonderdelen die overeenstemmen met afzonderlijke specialisaties in deeldomeinen van de aspectwetenschappen, maar wel interdisciplinaire colleges en vooral werkcolleges die de verschillende invalshoeken integrerend combineren per bestuursniveau (lokaal, centraal, Europees) of per managementmethode (personeelsmanagement, financieel management, en organisatiemanagement). De centrale as in het programma is het opleidingsonderdeel Bestuurskunde. In de eerste kandidatuur krijgen de studenten een “Inleiding Bestuurskunde”, in de tweede kandidatuur wordt dit uitgebreid tot “Bestuurs- en Beleidskunde”, aangevuld met een werkcollege dat hen voorbereid op het zelfstandig wetenschappelijk werk op dit terrein. Hierdoor wordt de basis gelegd waardoor de studenten in de licenties de verschillende bestuursniveaus, het beleid, en de verschillende managementtechnieken of -methodes kunnen bestuderen. ste
Tegelijkertijd krijgen de studenten in de kandidaturen (1 cyclus) de nodige basiskennis en inzichten aangeboden in de verschillende aspectwetenschappen: -
-
-
-
In het opleidingsonderdeel “Samenleving & Politiek” (eerste kandidatuur) worden de machtsprocessen in de samenleving geanalyseerd in een historisch perspectief, waar nodig met integratie van politicologische analysemethoden. In het tweede jaar worden deze kennis en dit inzicht verbreed door de studenten vertrouwd te maken met de verschillende gezichtspunten terzake, geboden door de “Politieke Filosofie”. In het opleidingsonderdeel “Mens, Groep & Organisatie” (eerste kandidatuur) maken de studenten kennis met de basiswetenschappen die de Human Resources bestuderen (psychologie, sociologie en organisatiepsychologie). Vervolgens krijgen zij in de tweede kandidatuur een “Inleiding Management”, waarbij een duidelijke koppeling tussen beide wordt gerealiseerd. De aspectwetenschap ‘economie’ wordt in het studieprogramma opgedeeld in twee opleidingsonderdelen: enerzijds een “Inleiding economie” in het eerste jaar waarin de studenten vertrouwd worden gemaakt met de belangrijkste principes van de economische wetenschap in het algemeen, en anderzijds een meer op de bestuurs- en beleidskunde gerichte bestudering van de beginselen van het “Sociaal Economisch Beleid” in de tweede kandidatuur. De aspectwetenschap ‘recht’ wordt aangevat met een algemene “Inleiding Recht”, met inbegrip van een overzicht van de verschillende rechtstakken, hierop later voortbouwend met een bredere kennismaking met het “Staats-
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
19
recht” (eerste kandidatuur) en het “Bestuursrecht” (tweede kandidatuur) enerzijds, aangevuld met de noodzakelijke kennis van de centrale juridische figuren uit het “Privaatrecht” (tweede kandidatuur) en een inleiding tot het “Belastingsrecht” (tweede kandidatuur). de
In de licenties (2 cyclus) wordt het onderwijs opgebouwd rond de verschillende bestuursniveaus enerzijds, en de verschillende managementtechnieken of –methodes anderzijds, aangevuld met de beleidskunde. Hierbij worden de aspectwetenschappen betrokken als een onderdeel van een interdisciplinair geheel. De leerinhouden van deze modules sluiten aan bij de eindtermen. We situeren ze kort zonder in detail elke leerinhoud te beschrijven. Le er i nh o ud e n v o or d e d r ie m od u les b es tu ur s n i v e a us ( c entr a a l , l ok aa l, Eur o pe es ) Module Centrale Besturen -
Studie van de maatschappelijke omgeving, met name de theorievorming rond het concept natie in een historisch en dynamisch perspectief met in het bijzonder aandacht voor de Belgische situatie De institutionele structuur, de werking en de onderlinge verhouding van de overheden op dit niveau, met in het bijzonder aandacht voor de verdeling van de bevoegdheden tussen het federale België en de deelgebieden De werking van de besluitvorming in de politieke omgeving en de beleidsvoering op dit niveau.
Module Lokale Besturen -
-
Binnenlandse bestuursorganisatie in Vlaanderen / België (rol en functie van lokale besturen, centralisatie, decentralisatie, medebewind, bestuursverhoudingen met integratie van comparatieve aspecten uit de West-Europese context) Politieke besluitvorming op lokaal niveau (case analysis van beleidsprocessen met bijzondere aandacht voor de betrokkenheid van de burger) Actuele bestuurskundige vraagstukken (verzelfstandiging, verhouding gemeente - OCMW, gemeentelijke bestuurskracht, rol van de gemeentesecretaris).
Module Europese Besturen -
Groei, uitbouw en perspectieven van de Europese Unie in de internationale maatschappelijke omgeving Inzicht in de economische dynamiek, met inbegrip van de juridische vertaling Inzicht in de politieke dynamiek, met inbegrip van de institutioneel-juridische inbedding in de instellingen en besluitvorming.
De leerinhouden voor de module Beleidskunde: -
Omzetten van dat alles in beleidstermen Opmaken van een beleidsnota Methodes voor het ontwerpen en het evalueren van beleid Analyseren van beleidsprocessen (macht, invloed, onderhandelingen).
De leerinhouden van de drie managementmodules Module Organisatiemanagement -
Organisatieanalyse en organisatiedesign
20
BEROEPSPROFIEL
-
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
Strategisch management en de organisatieverandering Leiderschap en communicatie
Module Personeelsmanagement -
HRM-beleid (samenhang tussen personeelsplanning, selectie, beoordeling, vorming en opleiding, loopbaanplanning, motivatie, evaluatie en beloning in een beleidsmatig kader) Ambtenarenrecht (juridische elementen, statuten en vergelijking van statuten, deontologie van de ambtenaar, sociaalrechtelijke aspecten van tewerkstelling in de publieke sector) HRM-technieken en vaardigheden (overzicht van technieken en training van elementaire vaardigheden, functiebeschrijving, competentie, evalueren, solliciteren)
Module Financieel management -
Begrotingsrecht Begrotingsboekhouding Beheersmethoden op het vlak van budgettering (kosten-batenanalyses, financieringsmethodes, prestatiebegroting).
De kennis, het inzicht en de vaardigheden hierbij opgedaan worden vervolledigd in het laatste jaar door de studenten te laten kennismaken met de wetgevingstechniek en de beginselen van behoorlijke regelgeving in het opleidingsonderdeel “Beginselen van Regelgeving” (tweede licentie). De studie van de bestuurskunde wordt vervolledigd door het zelfstandige werk van de student aan het “Eindwerk”, een licentiaatverhandeling. De keuze van het onderwerp voor deze verhandeling wordt reeds ingezet en begeleid in de loop van de tweede kandidatuur, in het kader van het werkcollege bij het opleidingsonderdeel “Bestuurs- en Beleidskunde”. Het is echter pas bij de aanvang van het derde jaar, de eerste licentie, dat de student een uiteindelijke keuze, met inbegrip van de keuze van een promotor, zal moeten indienen. Het eindwerk dient inhoudelijk qua invalshoek aan te sluiten bij de bestuurs- of beleidskunde. Het eigenlijke voorbereiden van deze verhandeling ligt gespreid over de twee licentiejaren, en het werk wordt uiteindelijk ingediend aan het einde van de tweede licentie. Het studieprogramma bevat tevens een aantal opleidingsonderdelen specifiek gericht op het aanleren van ondersteunende vaardigheden. -
-
Zo moeten de studenten een tweede taal kiezen, Frans of Engels, en wordt hen, gespreid over de vier studiejaren, een training aangeboden om zich te vervolmaken in het gebruik van deze taal, zowel mondeling als schriftelijk, en dit specifiek gericht op het domein van de Bestuurskunde. Tevens moeten de studenten een derde taal kiezen tussen Engels, Frans of Duits, en wordt hen een taalopleiding van een iets algemener niveau aangeboden, zodat zij aan het einde van de opleiding deze taal kunnen gebruiken om vakliteratuur te kunnen raadplegen, algemene conversaties te kunnen voeren en schriftelijk te kunnen communiceren. Deze opleiding is gespreid over de laatste drie studiejaren. De studenten krijgen een opleiding in de basisprincipes van de informatica en de ontwikkeling van informatiesystemen, en een vaardigheidstraining in het gebruik van de traditionele toepassingspakketten of het computergebruik: tekstverwerking, presentatiesoftware, internet en e-mail, werkbladen en databases (“Informatica I” in de eerste kandidatuur en “Informatica II” in de tweede kandidatuur). De kennis en vaardigheden van de studenten op dit vlak worden geactualiseerd en vervolmaakt in een derde opleidingsonder-
BEROEPSPROFIEL
-
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
21
deel (“Informatica III”, tweede licentie), geplaatst aan het einde van de vierjarige opleiding teneinde dit zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de praktijk waarmee de studenten zullen worden geconfronteerd wanneer zij in het beroepsleven stappen. De studenten worden ingeleid in de theorie (“Onderzoeksmethoden: Theorie”, eerste kandidatuur) en het gebruik (“Onderzoeksmethoden: Toepassingen”, tweede kandidatuur) van de onderzoeksmethoden op het vlak van de sociale wetenschappen, met inbegrip van de statistiek.
Dit geheel wordt tenslotte vervolledigd en gediversifieerd met de ruimte voor de studenten om in de tweede cyclus een beperkt aantal opleidingsonderdelen te kiezen uit verschillende mogelijkheden, eventueel gelegen buiten de bestuurskunde. Deze mogelijkheden omvatten: -
-
-
-
Een lijst opleidingsonderdelen aangeboden in het kader van de opleiding in de Bestuurskunde in het Departement HABE; hierbij wordt de mogelijkheid ingebouwd voor de studenten om naast de verplichte tweede en derde taal, zich tevens te vervolmaken in een vierde taal; Opleidingsonderdelen aangeboden in het kader van het International Management Programma aan het Departement HABE, een programma in het Engels en het Frans waaraan de ons bezoekende studenten van partnerinstellingen in het buitenland deelnemen (Socrates-uitwisseling); Opleidingsonderdelen uit het programma Handelswetenschappen in het Departement HABE, waardoor de studenten die dit wensen hun opleiding kunnen diversifiëren en hun beroepskansen in de commerciële sector nog kunnen verhogen; Opleidingsonderdelen uit programma’s aangeboden in andere departementen van de Hogeschool Gent, om hen toe te staan zich te ontwikkelen tot polyvalente professionals met een ruime belangstelling en achtergrond, niet louter beperkt tot het domein van de bestuurskunde.
Bij deze mogelijkheden worden slechts drie beperkingen van de keuzevrijheid van de studenten ingebouwd: -
-
-
Voor een aantal opleidingsonderdelen zal het niet mogelijk zijn deze effectief in te richten wanneer er onvoldoende belangstelling is in een bepaald academiejaar. Een minimaal vereist aantal ingeschreven studenten zal dus vooraf worden bekendgemaakt; Bij de keuze van opleidingsonderdelen uit het studieprogramma Handelswetenschappen of uit een studieprogramma aangeboden aan een ander departement van de Hogeschool Gent moet erover worden gewaakt dat de studenten een verantwoord niveau blijven nastreven. Opleidingsonderdelen uit de eerste cyclus kunnen niet a priori worden uitgesloten, maar geval per geval zal moeten worden nagegaan of het gekozen opleidingsonderdeel van een niveau is dat in het kader van een tweede cyclus aanvaardbaar blijft. Vandaar het voorzien van een goedkeuring door de Opleidingscommissie bij dergelijke keuze; Bij de keuze van opleidingsonderdelen uit het International Management Programma kan een beperking worden ingesteld op het totaal aantal Belgische studenten dat aan elk onderdeel kan deelnemen. Er moet immers worden vermeden dat de groep studenten wordt gedomineerd door Nederlandstaligen, wat ertoe zou leiden dat de buitenlandse studenten zich niet meer zouden integreren in de groep. Teneinde de diversiteit van de groep per opleidingsonderdeel te behouden, kan dus een maximaal aantal toegelaten inschrijvingen van studenten in de Bestuurskunde worden opgelegd, afhankelijk van het aantal deelnemers afkomstig uit anderstalige landen.
22
2.4
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
Beroepsprofiel
2.4.1 Exacte benaming van het beroep Bestuurskundige.
2.4.2 Globale omschrijving van het beroep Leiding geven aan een publieke organisatie in een maatschappelijke en politieke omgeving, verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van de medewerkers en de middelen waarmee deze organisatie werkt, gericht op het realiseren van de maatschappelijke taken van deze organisatie en op het zo efficiënt en effectief mogelijk gebruiken van de resources van de organisatie.
2.4.3 Het beroepsgericht opleidingsprofiel 2.4.3.1
Taken
2.4.3.1.1
Taakgebieden
We proberen hier zoveel mogelijk in te spelen op de taakgebieden (de typefuncties) die in de handleiding van de DVO zijn uitgewerkt (DVO, 1996: 41ev). We moeten nochtans opmerken dat deze handleiding niet echt aansluit op onze perceptie van de beroepsomstandigheden waarin bestuurskundigen terechtkomen. Ook de aard van de omschrijving van de taakgebieden die wel enigszins herkenbaar zijn, sluit nauwelijks aan op de inhoud van het gevarieerde werk waarmee bestuurskundigen te maken kunnen krijgen. We moeten bovendien herhalen dat het evenwicht tussen de taakgebieden sterk van positie tot positie kan verschillen: er is een groot verschil in het evenwicht tussen de taakgebieden bij bestuurskundigen die secretaris worden van een OCMW of van een gemeente, of bestuurskundigen die in een studiedienst of een vakbond terechtkomen, of nog bij bestuurskundigen in een staffunctie in een cultureel centrum. De meest herkenbare taakgebieden uit de DVO-brochure, mits enig herschrijven, lijken ons de volgende: Taakgebied
Taken
Advies
bestuurskundigen geven advies aan opdrachtgevers: politici, raden van bestuur, en zij verwerken daarvoor adviezen die ze van hun medewerkers krijgen
Analyse
bestuurskundigen moeten snel een accurate analyse kunnen maken van hun omgeving, van de evoluties in hun organisatie en van de ‘match’ tussen deze twee in functie van de probleemdiagnose en de planning van hun organisatie
Bedrijfsbeheer
bestuurskundigen moeten, in uiteenlopende mate, de administratieve basis van bedrijfsbeheer kennen om de gang van zaken in hun organisatie ook vanuit dit perspectief te kunnen inschatten
Bedrijfsbeleid
bestuurskundigen moeten de basisprincipes en methodes van management onder de knie hebben in functie van een goed intern beleid gericht op efficiëntie en effectiviteit van de inzet van middelen of de zogenaamde ‘organisatieresources’
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
Communicatie
23
bestuurskundigen moeten zelf communicatievaardig zijn en moeten de principes van communicatiemanagement kennen en kunnen toepassen op de werking van hun organisatie, in het bijzonder in processen van organisatieverandering
Onderhandeling bestuurskundigen moeten met tal van actoren in en rond hun organisatie kunnen onderhandelen en moeten de basisbeginselen van onderhandeling actief beheersen. Zij moeten actief kunnen functioneren en strategisch handelen in interdependente netwerken van actoren Organisatie
bestuurskundigen moeten zowel psychologische als sociologische beginselen van de organisatieleer kennen en in de praktijk kunnen herkennen en ontleden, in functie van een gerichte organisatieverandering, die steunt op een draagvlak binnen de organisatie. Bestuurskundigen moeten met name kunnen omgaan met conflicten in de organisatie en moeten een organisatie zo kunnen leiden en opbouwen dat er aandacht is voor de participatie van de essentiële organisatieonderdelen.
Samenwerking
dit taakgebied sluit nauw aan bij organisatie, communicatie, onderhandeling
Enkele taakgebieden vinden we in dit overzicht niet terug en voegen we er op eigen initiatief bij: Ontwerpen van beleid
Bestuurskundigen moeten de analyse van de omgeving en van hun eigen organisatie kunnen omzetten in beleidsontwerpen, gericht op het bereiken van bepaalde effecten in de maatschappelijke omgeving
Evalueren van beleid
Bestuurskundigen moeten de evaluatietechnieken beheersen om beleid te kunnen evalueren en bij te sturen
Werken in een politieke context
Bestuurskundigen moeten een goed inzicht hebben in de specifieke context waarin zij vaak terechtkomen. Het functioneren van het politieke systeem bepaalt in hoge mate de manier waarop publieke organisaties functioneren.
Werken in een interdisciplinaire situatie
Bestuurskundigen moeten zowel met juristen, economisten als met informatici, organisatiespecialisten en managers kunnen werken. Dat vereist de vaardigheid om snel tot de essentialia van de discussies te kunnen doordringen en om mensen met een verschillende disciplinaire achtergrond tot samenwerking te brengen.
Legistiek werk
Bestuurskundigen moeten in bepaalde omstandigheden beleidsontwerpen kunnen omzetten in legistieke teksten die in de politieke besluitvorming kunnen gebruikt worden
Onderzoek
Bestuurskundigen moeten de basisbeginselen van wetenschappelijk onderzoek beheersen om een oordeel te kunnen vormen over wetenschappelijke stu-
24
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
dies en doorlichtingen die over hun organisatie gemaakt worden 2.4.3.2
Beroepscontext
Omwille van de eerder aangegeven grote differentiatie van beroepen en functies waarin bestuurskundigen terechtkomen, lijkt het ons nagenoeg onmogelijk om op deze vraag een antwoord te geven, zonder in vage algemeenheden te vervallen. We verwijzen hiervoor naar de beschrijving die we hierboven hebben gegeven.
2.4.4 Ondersteunende kennis 2.4.4.1
Gemeenschappelijke basiskennis
In de hierboven aangegeven eindtermen staat duidelijk aangegeven welke de basiskennis is die bestuurskundigen moeten verwerven: we hebben dat de basiskennis genoemd op de kerndomeinen en de basisdomeinen: bestuurskunde, beleidskunde, recht, economie, organisatieleer, samenleving en politiek. We verwijzen naar de eindtermen voor de inhoud van deze basiskennis. 2.4.4.2
Algemene beroepsgerichte kennis
In de eindtermen worden op zeer veel plaatsen duidelijke verbanden gelegd met de algemene beroepsgerichte kennis. Het gaat hier om de basiskennis en om de vaardigheden die gericht zijn op het functioneren van de publieke sfeer. Dat betekent vooreerst dat alle opleidingsonderdelen die gericht zijn op het verwerven van basiskennis, al gericht zijn op deze publieke sfeer. Recht, organisatieleer, economie en politiek worden hier al van bij het begin toegespitst op de publieke sfeer. Dat betekent vervolgens dat de leerinhouden van de licenties volledig zijn opgebouwd naar beroepsgerichte kennis over de bestuursniveaus, over de beleidskunde en over de managementdisciplines.
2.4.5 Beroepshoudingen Beroepshoudingen of attitudes in de DVO-brochure aangegeven (DVO, 1996: 53 ev). Zoals voor de taakgebieden is de toepasbaarheid op bestuurskundigen slechts partieel mogelijk. We halen uit de lijst de voor ons meest relevante attitudes en voegen er enkele aan toe die volgens ons essentieel zijn voor de bestuurskundigen: Assertiviteit
Bestuurskundigen moeten voor hun meningen en gevoelens durven uitkomen maar dit tezelfdertijd kunnen combineren met diplomatie en strategisch inzicht
Beslissingsvermogen
Bestuurskundigen moeten op goede momenten knopen durven doorhakken en moeten weten wanneer het draagvlak bepaalde beslissingen verantwoordt
Creativiteit
Bestuurskundigen moeten over voldoende verbeeldingskracht en inlevingsvermogen beschikken om op cruciale momenten een extra impuls aan hun organisatie, hun opdrachtgevers of organisatie te geven zodat deze over bepaalde ontwikkelingsdrempels worden geholpen
Doorzetting
Bestuurskundigen moeten soms in moeilijke omstandigheden werken en moeten over voldoende door-
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
25
zettings- en relativeringsvermogen beschikken om crisissen te verwerken Ethisch gedrag
bestuurskundigen werken overwegend in een publieke context: ze moeten daarom extra gevoelig zijn voor de ethische kanten van hun positie gericht op maatschappelijke dienstbaarheid, verantwoordelijkheid, verantwoording, loyaliteit ten opzichte van hun opdrachtgevers en gerichtheid op de belangen van de mensen voor wie zij werken
Flexibiliteit
bestuurskundigen moeten zich kunnen aanpassen aan wijzigende omstandigheden, wijziging van organisatieresources, opdrachten en omgevingsfactoren
Leergierigheid en bestuurskundigen moeten bereid zijn bij te leren en wil tot bijscholing mee te gaan met veranderingen in werkmethodes en opvattingen over de publieke sfeer, mede als gevolg van de resultaten van onderzoek en doorlichtingen van hun eigen organisatie
2.5
Omgaan met stress
bestuurskundigen moeten hun eigen grenzen kennen en met druk kunnen omgaan
Zelfstandigheid
bestuurskundigen moeten zelfstandig hun werk kunnen organiseren en moeten in staat zijn om op cruciale momenten beslissingen te nemen
Zin voor samenwerking
bestuurskundigen moeten openstaan voor samenwerking in en buiten hun organisatie, onder andere met mensen van zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines
Niveau van het beroep in de sector
2.5.1 Omschrijving van het niveau Volgens de classificatie van de Vlor komen bestuurskundigen terecht in beroepen van het niveau 3 tot 5. Ook hier is het echter moeilijk om een eenduidig en allesomvattend sluitend antwoord te geven: dat komt enerzijds door de veelheid van functies en niveaus waarop bestuurskundigen terechtkomen en anderzijds door het feit dat bestuurskundigen kunnen evolueren van niveau naargelang de verschillende functies die zij in hun carrière bekleden.
26
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
BIBLIOGRAFIE
BRUMMER, G.J., en GOOSSINK, J.B., Opleidingsprofiel afstudeerrichting bestuurskunde, Hogeschool Enschede, 1993 KORSTEN, A., en TOONEN, Th., Bestuurskunde. Hoofdfiguren en thema’s, Stenfert Kroese, 1988 MAES, R., Inleiding voor de cursus Bestuurskunde, Stoho, Brussel, 1996 NELISSEN, N., (red.), De terugtredende overheid, Vereniging voor Milieurecht, Tjeenk Willink, Zwolle, 1994 ROSENTHAL, U., ea, Openbaar bestuur: beleid, organisatie en politiek, Samsom Tjeenk Willink, 1996 RUTGERS, M., Tussen fragmentatie en integratie. De bestuurskunde als kennisintegrerende wetenschap, Eburon, Delft, 1993 SELS, L., De overheid viert de teugels. De effecten op organisatie en personeelsbeleid in de autonome overheidsbedrijven, Acco, Leuven, 1996 VAN BRAAM, A., Leerboek bestuurskunde, Coutinho, 1988 WUYTS, H., Het beroepsprofiel bestuurskunde, Nota voor de Vlor-werkgroep bestuurskunde, 1996
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
27
BIJLAGE 1
Maar wat is bestuurskunde nu eigenlijk? Inleiding Tijdens de besprekingen van het voorstel van programmahervorming werd vaak (impliciet of expliciet) de vraag gesteld ‘maar wat is die bestuurskunde nu eigenlijk?’. Is het zelf een aparte wetenschap, is het een apart vak of niet? De vraag werd in de loop van de discussies over het profiel van de hogeschool al zo vaak gesteld dat ze stilaan het karakter krijgt van een noodoproep tot duidelijke profilering zodat men ‘het’ nu voor eens en voor altijd weet en de discussie kan gesloten worden. Ik probeer in deze korte nota enige verduidelijking te geven en dezelfde logica aan te houden als in de basistekst voor programmahervorming. 1 Bestuurskunde, bestuurswetenschap, bestuurswetenschappen Bestuurskunde en / of bestuurswetenschap In sommige benaderingen stelt men dat er eerst sprake was van bestuurswetenschap (als wetenschapsgebied in de jaren ‘50-’60, dat zich trachtte te profileren ten opzichte van de politieke wetenschap) en later, vanaf de jaren ’70, van bestuurskunde als multidisciplinaire toegepaste wetenschap (Korsten en Toonen, 1988: 32). Dat terminologische onderscheid is misschien historisch relevant maar in de meeste basisboeken wordt nu geen onderscheid meer gemaakt. Sommige wetenschappers beschouwen wel ‘hun’ vakgebied als ‘de bestuurswetenschap’: politicologie, recht, … Dat doet echter onvoldoende recht aan het interdisciplinaire karakter van de benadering van het openbaar bestuur en is een minderheidsstandpunt. Daarom gebruiken we de term bestuurswetenschap verder niet. We gebruiken in deze tekst de term bestuurskunde. Het feit dat soms sprake is van de ‘wetenschap van de bestuurskunde’ (Van Braam, 1988) geeft wel aan dat de bestuurskunde effectief als een aparte wetenschap kan gezien worden met een eigen ken- en kennisobject, zij het dat deze wetenschap daarvoor veel beroep moet doen op kennis vanuit de aspectwetenschappen, in functie van een ‘holistische’ benadering van organisaties en processen in het openbaar bestuur (zie verder). Bestuurskunde en bestuurswetenschappen Er zijn wel vele bestuurswetenschappen: wetenschapsdomeinen die voor de studie van het openbaar bestuur relevant zijn. Dat geldt voor recht, economie, psychologie, sociologie, geografie, politicologie, geschiedenis, … Elke wetenschap levert immers relevante inzichten op voor een beter begrip van aspecten van de werking van het openbaar bestuur. Vanuit een perspectief van een bestuurskundige opleiding heten we deze ‘aspectwetenschappen’. Daarmee wordt natuurlijk niet ontkend dat deze wetenschapsdomeinen ook op zichzelf staan maar wordt onderstreept dat de opleiding voor bestuurskundige deze wetenschappen benut voor een beter aspectgebonden begrip van de eigen
28
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
focus van de opleiding: het functioneren van organisaties en processen in de publieke sfeer (zie verder). Voor een geprofileerd bestuurskundig opleidingsprogramma betekent dit dat de inhoud van deze aspectwetenschappen in het bijzonder moet toegesneden worden op deze facetten die de grootste relevantie hebben voor bestuurskundigen. Dat is de inhoud van de oefening in de formulering van eindtermen die de hogeschool onderneemt: het is een scherpstelling van inhouden in functie van een bestuurskundige multidisciplinaire opleiding. Een opleiding voor bestuurskundige moet bijvoorbeeld een stevig juridisch luik omvatten, maar dat betekent ook dat de oefening moet gemaakt worden over de formulering van de meest relevante juridische kennis- en inzichtdoelen, in functie van wat voor bestuurskundigen belangrijk is, gegeven de focus van hun studie. 2 Omschrijving van kenobject en kennisobject van de bestuurskunde We stelden al dat bestuurskunde een wetenschap is: dat betekent dat deze een eigen kenobject heeft en een eigen focus hanteert om naar deze objecten te kijken (kennisobject). Dat het openbaar bestuur, het geheel van organisaties en processen in de publieke sfeer, voorwerp is van een aparte wetenschappelijke studie is echter van relatief recente datum. Pas geleidelijk is het besef gegroeid van de noodzaak van een eigen benadering en van kennisintegratie: in bepaalde periodes domineerde een filosofische benadering over de staat, later een juridische, nog later een organisatiekundige benadering, gericht op management van de organisatie en tot slot een benadering die het accent vooral legde op de politieke componenten. In de meer recente systeembenaderingen gaat men ervan uit dat het de interferenties zijn tussen al deze elementen die kenmerkend zijn voor de studie van het openbaar bestuur. Het is vanuit dat besef dat de bestuurskunde is gegroeid. Maes geeft aan dat twee stromingen aan de basis liggen van bestuurskunde als aparte en als kennisintegrerende wetenschap: enerzijds de organisatiekundige en managementgerichte benadering, die vooral aandacht besteedt aan de organisatorische aspecten, anderzijds de politiek-wetenschappelijke en beleidsgerichte benadering die vooral aandacht besteedt aan de processen in het openbaar bestuur. Vandaar dat in de volgende definitie de woorden organisatie en processen centraal staan als focus van de bestuurskunde: ‘bestuurskunde bestudeert, binnen de maatschappelijke omgeving en het politieke systeem die bepalend zijn voor het overheidsbeleid, het geheel van de organisaties en van de processen van openbaar bestuur vanuit het oogpunt van hun kwaliteit’ (Maes, 1996: 24). Deze definitie kan verder ontleed worden: de bestuurskunde bestudeert: dat geeft aan dat de bestuurskunde zelf een voorwerp van studie heeft (organisaties en processen in publieke organisaties, het kenobject) en deze vanuit een bepaald perspectief analyseert (de kwaliteit, het kennisobject, zie verder) binnen de maatschappelijke omgeving: de maatschappelijke omgeving is een bepalend element om de evolutie van organisaties en processen goed te begrijpen. De bestuurskundige moet deze maatschappelijke omgeving kunnen analyseren om evoluties in en van zijn studieobject te kunnen plaatsen. binnen het politieke systeem: de bestuurskundige heeft goede kennis nodig van het politieke systeem omwille van de grote invloed en verwevenheid met publieke organisaties, maar de bestuurskundige is geen politieke wetenschapper, die zich (bijvoorbeeld) alleen inlaat met de studie van het parlement, de studie van de politieke partijen, de studie van de vorming van elites in de samenleving organisaties: de bestuurskundige bestudeert de publieke organisaties. Dat betekent zowel de institutionele organisatie (‘de gemeente’, ‘de intercommunale’, ‘de pararegionales’, centralisatie, decentralisatie, deconcentratie, bevoegdheidsver-
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
29
deling, de figuur van de burgemeester, van de gouverneur, …) als de interne organisatie (inrichting, leiding en werking van organisaties) processen: de bestuurskundige bestudeert de processen van besluit- en beleidsvorming in het openbaar bestuur. Dat zijn enerzijds de externe, naar de maatschappij gerichte processen (beleidsvoering), als de intern gerichte processen (het management of de bedrijfsvoering van de publieke organisaties). Het laatste element in de definities is wellicht het moeilijkste deel: de bestuurskunde bekijkt organisaties en processen vanuit het oogpunt van de kwaliteit. Er zijn evenwel geen vaste standaarden om kwaliteit te meten en de criteria zijn zelf niet alleen in beweging maar zijn ook het voorwerp van maatschappelijke discussie: wat moet de overheid doen en hoe moet ze dat doen? Het gaat dus enerzijds om de vraag of de overheid de goede dingen doet en vervolgens of ze deze goed doet. De bestuurskunde bekommert zich om de kwaliteit van het bestuur in een drievoudige betekenis (Maes, 1996: 162 ev): de kwaliteit van de institutionele vormgeving van het openbaar bestuur (bijvoorbeeld: welke rol speelt de overheid, moet de overheid privatiseren, is de overheid goed georganiseerd, zijn de bevoegdheden goed afgebakend, welke relatie is wenselijk tussen gewest en gemeenten, zijn de gemeenten bestuurskrachtig, hoe moet de verhouding gemeente - OCMW evolueren, hoe moeten de financiële stromen worden georganiseerd, enz…) (macroniveau) de kwaliteit van de beleidsvoering en van de dienstverlening: wordt het beleid op een open wijze voorbereid, is het beleid effectief en efficiënt, beantwoordt de dienstverlening aan de verwachtingen van de cliënten, enz… (mesoniveau) de kwaliteit van het management of van de bedrijfsvoering van het openbaar bestuur: wordt het personeel goed ingezet, wordt de organisatie goed geleid, worden de middelen ordentelijk aangewend, is de werking aangepast aan de doelen (strategisch management, personeelsmanagement, financieel management, organisatiemanagement) (microniveau). Gewoonlijk worden de kwaliteitsmaatstaven samengevat onder de noemers ‘effectiviteit’ en ‘democratische kwaliteit’: doelmatigheid: doelgerichtheid, effectiviteit, efficiëntie en integratie democratisch: openheid, openbaarheid, inspraak, burger- of cliëntgerichtheid, rechts- en belangenbescherming en verantwoordingsplicht. De bestuurskunde moet op de eerste plaats analyseren: feiten zoeken en samenbrengen (op zich al een hele bezigheid) en vervolgens dat materiaal interpreteren. Men moet in staat zijn de werking van publieke organisaties te ontleden en te beschrijven. De bestuurskunde moet vervolgens in staat zijn kwaliteit te meten en vanuit deze vaststellingen bij te dragen tot betere operationalisering. De bestuurskunde is dus niet beperkt tot analyse: men verwacht van de bestuurskundige ook bijdragen tot verbetering: hoe kunnen organisaties of processen beter functioneren? Daarom wordt bestuurskunde ook een toegepaste wetenschap geheten. In sommige gevallen wordt voor de specifieke studie van externe, naar de maatschappij gerichte beleidsprocessen in het openbaar bestuur gesproken van beleidskunde, ook al omdat politicologen dit domein claimen en het daarom liefst een aparte naam geven. Deze tak van de bestuurskunde kwam vooral tot ontwikkeling na de Tweede Wereldoorlog en houdt zich bezig met de analyse van de totstandkoming van beleid, de analyse van factoren en actoren die een rol spelen
30
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
in de beleidsprocessen, het ontwerpen van beleid, het evalueren van beleid,… We stellen voor verder te spreken over ‘bestuurskunde’, en ‘beleidskunde’ als een onderdeel daarvan te beschouwen. Een voorbeeld van deze bestuurskundige focus Een typisch bestuurskundige vraag is: zijn de gemeenten na de fusie bestuurskrachtiger geworden? De samenvoeging van gemeenten is dan voorwerp van bestuurskundige studie: zowel de institutionele component, de beleidsvoering als het management kan onderzocht worden. Om te analyseren hoe de samenleving tot stand kwam is procesanalyse nodig van de besluitvorming. Om de huidige gemeenten te analyseren is goed inzicht nodig in de bevoegdheden en taken van de gemeenten (institutioneel) en in de werking van de nieuwe gemeenten (beleid en management). Om te begrijpen hoe de fusieoperatie werd doorgevoerd (belangrijk voor de effecten) is goede kennis nodig van de juridische omkadering: procedures, beperkende voorwaarden, bescherming van personeel, termijnen, … Om de samenvoeging te evalueren (zijn de gemeenten nu doelmatiger geworden?) is eerst een goede analyse nodig van hun werking in vergelijking met vroeger. Om de werking te evalueren is een goed inzicht nodig in basisprincipes van effectiviteit en efficientie (economische inzichten). Om de effecten na te gaan van de samenvoeging op de interne gemeentelijke organisatie is kennis nodig van organisaties en van het management van organisaties (personeel, financieel, organisatiestructuur zelf). Om te weten of de afstand tussen bestuur en burgers al dan niet is vergroot zullen basisconcepten uit de sociologie kunnen ingeschakeld worden (identiteit, gemeenschap, …). Het is tot slot het geheel van de verzamelde inzichten dat het mogelijk moet maken om te antwoorden of de gemeenten nu al dan niet bestuurskrachtiger zijn geworden. Studenten moeten dergelijke cases leren analyseren: welke is het object van de bestuurskunde, hoe moeten we naar een dergelijke problematiek kijken, waar vinden we materiaal, hoe moeten we dat materiaal behandelen, hoe kunnen we het materiaal beoordelen, welke zijn maatstaven om kwaliteit te meten, hoe kunnen voorstellen worden ontwikkeld (bijvoorbeeld: moeten er nog fusies volgen)? In een apart vak ‘bestuurskunde’ moeten de studenten gevoelig gemaakt worden voor dit object van studie: wijze van kijken, evolutie in de wijze van kijken, leren kijken naar organisaties en processen in het openbaar bestuur, kijken naar complexiteit en leren ontleden. In de aspectwetenschappen en in de kundevakken of technische vakken krijgen ze meer gespecialiseerd materiaal om deelaspecten van deze problematiek te isoleren en te kunnen ontleden. 3 Multidisciplinair en interdisciplinair? Veel verwarring over bestuurskunde (is het een wetenschap, waar moeten we die plaatsen?) vloeit voort uit het feit dat bestuurskunde wel ambities heeft maar dat deze nog lang niet zijn ingelost. Dat is een algemeen probleem, zeker in Vlaanderen. Deze discussies zijn dus niet typisch voor de hogeschool: ze zijn representatief voor de discussie over de bestuurskunde. De bestuurskunde is nu immers vooral (of maar) een multidisciplinaire wetenschap met veel nog niet gerealiseerde ambities inzake integratie: dat is de reden waarom het volgens sommigen ook (nog) geen aparte wetenschap is. Men heeft het soms over de identiteitscrisis van de bestuurskunde (Rutgers, 1993). Door het feit dat het object van de bestuurskunde wordt benaderd via inzichten uit aspectwetenschappen is de verhouding tussen aspectwetenschappen en bestuurskunde steeds labiel: als de inzichten toch uit aspectwetenschappen komen waarom kunnen we dan niet beter grondiger de aspectwetenschappen doceren?
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
31
Kennisintegratie is het doel van de bestuurskunde, maar de ontwikkeling van aangepaste geïntegreerde denkkaders is nog eerder een wensdroom. Daarom domineren aspectwetenschappen vaak nog sterk in de studie van het openbaar bestuur. Men zal dan snel geneigd zijn bijvoorbeeld vooral de juridische aspecten van de werking van publieke organisaties te onderzoeken omdat hier een afgebakend terrein ontgonnen is: van kennisintegratie is dan echter weinig sprake. Het interdisciplinaire karakter zorgt voor veel discussie: wat houdt dat in, welke is de finaliteit, tot welke soort wetenschap moet dat leiden? Welke zijn de paradigma’s waarin juridische, economische, sociologische en managementbenaderingen kunnen geïntegreerd worden? Het is duidelijk dat deze paradigma’s nu nauwelijks bestaan, al haast iedereen zich om precies de verwevenheid als een belangrijke actuele vereiste te omschrijven voor mensen die nu in het openbaar bestuur werken. Kennisintegratie is essentieel voor de praktijk maar de bestuurskunde als wetenschap worstelt met deze integratie. Het is evident dat deze problemen niet door één hogeschool kunnen opgelost worden. De bijdrage van een hogeschool is echter evenmin te onderschatten: uiteindelijk komt de integratie vooral tot stand in het hoofd van de student via de opleiding die hij krijgt. Die opleiding is zelf een zoektocht waarin vooral aan de hand van de cases (cfr. de samenvoeging van gemeenten) wordt geprobeerd naar integratie van kijken en kennis te streven: meer is op dit moment niet mogelijk. De studenten moeten een bril leren opzetten en zo zicht verwerven op de verschillende aspecten van een bestuurskundig probleem. Zij moeten leren samenhangen zien want dat is wat velen op de werkvloer als noodzakelijk ervaren. Er is een merkwaardige paradox tussen de moeilijkheid om op het niveau van de wetenschap en de opleiding tot integratie te komen, en het feit dat iedereen met enige praktijkervaring de noodzaak daartoe dagelijks steeds meer aanvoelt en feitelijk ook toepast. Een opleiding bestuurskunde bevindt zich op de loopbrug tussen de zoektocht van de wetenschap en de feitelijke toepassing door praktijkmensen. De analyse van het huidige werk van een gemeentesecretaris volstaat: op dat niveau komt de kennisintegratie feitelijk tot stand. Een secretaris, die bijvoorbeeld met de problematiek van verzelfstandiging van diensten geconfronteerd wordt, ziet meteen de hele ‘geïntegreerde problematiek’ op zich afkomen: de juridische problematiek (wat is mogelijk?), de economische problematiek (is verzelfstandiging noodzakelijk efficiënter?), de organisatieproblematiek (wat betekent dit voor het personeel?), de politieke vraagstelling (wat betekent dit voor de machtsverhoudingen, hoe evolueren de gezagslijnen)? Bestuurskundigen moeten natuurlijk niet op eigen houtje op al deze vragen willen antwoorden, maar ze moeten wel de juiste vragen kunnen stellen en de antwoorden terug in hun geïntegreerde context kunnen plaatsen, zodat er vanuit de beleidsvoering met het geheel van deze antwoorden een stap vooruit kan gezet worden. In het bijgevoegde schema (Maes, 1996: 246) wordt de kennisintegratie toegepast op de case van de fusies. Het zou evengoed kunnen gebeuren aan de hand van het voorbeeld van privatisering of verzelfstandiging. Men ziet in het schema hoe de relevante aspectwetenschappen op hun terrein met bepaalde aspecten van de problematiek geconfronteerd worden (het zogenaamde axiologisch niveau), vervolgens hoe deze vorm kregen (het institutionele niveau) en tot slot hoe de effecten daarvan moeten beoordeeld worden. In de rechterkolom is aangegeven hoe de bestuurskunde deze kennis, toegeleverd door de aspectwetenschappen, probeert te integreren.
4 Bestuurskunde als vak in de opleiding?
32
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
We moeten dus een onderscheid maken tussen enerzijds een ‘vak’ bestuurskunde als introductie tot alles wat hierboven werd beschreven en anderzijds het feit dat dit niet gelijkgesteld kan worden met ‘de opleiding bestuurskunde’. De opleiding bestuurskunde is natuurlijk veel breder dan wat in een vak wordt aangeboden. Het vak bestuurskunde introduceert de studenten in de studie van de organisaties en processen van het openbaar bestuur en in de focus van de wetenschappelijke studie. De bijdrage en het belang van de bestuurskundige aspectwetenschappen (recht, economie, …) wordt in dit vak alleen gemotiveerd, historisch en actueel gesitueerd. In de opbouw van de opleiding komen allerlei deelaspecten van de bestuurskunde grondiger aan bod in andere vakken: de juridische inkadering van het openbaar bestuur, de economische aspecten, het management en organisatie van overheidsactoren, de concrete organisatie van het openbaar bestuur (‘de lokale besturen’ bijvoorbeeld), de training in methodes en technieken op het vlak van management, beleidsanalyse, … Filip De Rynck 2 mei 1997
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
BIJLAGE 2
Veldonderzoek Een kopie van deze bijlage kunt u opvragen bij de Vlor
33
34
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
BIJLAGE 3
Een missie voor de Hogeschool Gent. Een kopie van deze bijlage kunt u opvragen bij de Vlor
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
35
BIJLAGE 4
Het beroepsprofiel bestuurskundige: advies voor de Vlor-werkgroep Bestuurskunde en enquêteformulier gebruikt voor de bevraging van afgestudeerden. Een kopie van deze bijlage kunt u opvragen bij de Vlor
36
BEROEPSPROFIEL
& OPLEIDINGSPROFIEL BESTUURSKUNDIGE
BIJLAGE 5
e
Resultaten enquête juni 1996 1 kandidatuur Bestuurskunde. Een kopie van deze bijlage kunt u opvragen bij de Vlor