RUP KLEIN FRANKRIJK Stad Ronse– Onderzoek tot M.E.R Ontwerp – juli 2013
Joseph Cardijnstraat 60, 9420 Erpe-Mere T 053 64 65 20 - F 053 64 65 30 -
[email protected]
1
Versie 1 2 3 4 5 6
Januari 2013 Maart 2013 Juli 2013
Opdrachtgever:
Stadsbestuur Ronse Grote Markt 12 9600 Ronse
Opdrachthouder:
Solva Joseph Cardijnstraat 60 9420 Erpe – Mere Tel: 053/646520 www.so-lva.be
2
In zijn ontwerpvisie gezien en voorlopig vastgesteld door de gemeenteraad Zegel van de stad van ………. Op bevel, De Secretaris, De Voorzitter,
Het College van burgemeester en schepenen verklaart dat onderhavig RUP Zegel van de stad voor éénieder ter inzage heeft gelegen van ……. tot en met………. Namens het College, Op bevel, De Secretaris, De Burgemeester,
Gezien en definitief vastgesteld door de gemeenteraad in vergadering van Zegel van de stad ….. Op bevel, De Secretaris, De Voorzitter,
Verantwoordelijk ruimtelijk planner
Julie De Pauw
3
Inhoudstafel Inhoudstafel Lijst met afbeeldingen 1. Inleiding 2. Situering en afbakening plangebied 2.1 Situering Ronse 3. Doelstelling, reikwijdte en detailleringsniveau 4. Juridische en planningscontext 4.1 Juridische context 4.2 Planningscontext 5. Knelpunten en potenties 5.1 SWOT analyse 5.2 Ontwerpend onderzoek en krachtlijnen 6. Effecten van het RUP 6.1 Onderzoek tot MER 6.1.1 Methodiek 6.1.2 Toepassingsgebied 6.1.3 Planonderdelen en afwegingskader 6.1.4 Beoordeling milieueffecten 6.1.5 Alternatieven 6.1.6 Grensoverschrijdende effecten 6.1.7 Besluit 6.2 Watertoets 6.2.1 Oppervlakte- en waterhuishouding 6.2.2 Besluit 7. Conclusie onderzoek
4 5 6 6 6 7 10 10 13 21 21 24 32 32 32 32 32 34 46 46 47 47 47 52 53
4
Lijst met afbeeldingen Afb. 1 Afb. 2 Afb. 2a Afb. 2b Afb. 2c Afb. 3 Afb. 4 Afb. 5 Afb. 6 Afb. 7 Afb. 8 Afb. 9 Afb. 10 Afb. 11 Afb. 12 Afb. 13 Afb. 14 Afb. 15 Afb. 16 Afb. 17 Afb. 18 Afb. 19 Afb. 20 Afb. 21 Afb. 22 Afb. 23 Afb. 24 Afb. 25 Afb. 26
Situering van het plangebied binnen Ronse Situering van het plangebied en het BPA Klein Frankrijk op de topokaart Gewestplan Onteigend tracé N48a Uittreksel grafisch plan BPA Klein Frankrijk Herbevestigd agrarisch gebied zone 41 Het gewestplan, grens stedelijk gebied, verkavelingen en bouwkundig erfgoed voor het plangebied De 3 deelruimten Situering plangebied in de drie deelruimten Gewenste ruimtelijke structuur Gewenste natuurlijke structuur Het GNOP Ronse: A-B & C-gebieden Zwaar vervoer in de toekomst Grafisch plan Bodemkaart Ecosysteemkwetsbaarheidskaarten VHA Drainagekaart Zoneringsplan VMM Knelpunten Huidig tracé zwaar verkeer Toekomstig tracé zwaar verkeer Biologische waarderingskaart Overstromingsgevoelige gebieden Infiltratiegevoelige gebieden Grondwaterstromingsgevoelige gebieden Hellingkaart Erosiegevoelige gebieden
6 7 8 9 9 11 12 13 15 15 17 18 19 20 31 35 35 37 38 39 41 42 42 44 48 49 50 51 52
5
1. Inleiding Voorliggend plan betreft een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en vormt niet het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in bijlage I of bijlage II van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004, of voor een project opgesomd in de bijlage bij Omzendbrief LNE 2011/1 – 22 juli 2011, en is derhalve screeningsgerechtigd. Hierdoor dient er bij de opmaak van dit plan formeel rekening gehouden te worden met het onderzoek van de milieueffecten die de realisatie van de bestemmingen in het ruimtelijk uitvoeringsplan teweeg brengen. Deze nota onderzoekt of voorliggend RUP, welke een bestaand BPA, daterend uit de jaren zestig, moet vervangen en actualiseren, van rechtswege MER-plichtig is en zo niet, of er significante milieueffecten te verwachten zijn.
2. Situering en afbakening plangebied 2.1 Situering Ronse De stad Ronse is gelegen in het uiterste zuidwesten van de provincie Oost-Vlaanderen en grenst aan Wallonië (provincie Henegouwen). Het plangebied zelf is gelegen ten oosten van het stadscentrum van Ronse en grenst aan het Waalse Ellezelles. De N48 of de Ninoofsesteenweg vormt in het noorden de afbakening van het plangebied, de gemeente- en gewestgrens vormt de grens in het oosten. De weg Rotterij bakent het gebied af in het zuidwesten en de Maagdenstraat vormt de zuidelijke grens van het plangebied. De westelijke grens situeert zich rond de Vloedbeek. Het plangebied zal in voorliggend RUP ruimer genomen worden dan het huidige BPA zodat de discrepantie omtrent de reservatiestrook en de eigenlijk onteigende zone kan opgelost worden. Het RUP kan hieraan tegemoet komen door die delen reservatiestrook die niet langer wenselijk of noodzakelijk zijn voor de zuidelijke omleidingsweg, te schrappen. Daarnaast zullen ook beide oevers van de Vloedbeek mee opgenomen worden in het voorliggend plangebied. De oppervlakte bedraagt ca. 129 ha met een maximale lengte en breedte van respectievelijk ca. 2.3 km en 0.8 km.
Afb. 1 : Situering van het plangebied binnen Ronse
6
Afb. 2 : Situering van het plangebied en het BPA Klein Frankrijk op de topokaart
3. Doel en reikwijdte van het RUP Klein Frankrijk Zoals hoger reeds vermeld is het BPA Klein Frankrijk in de eerste plaats sterk verouderd en is er nood aan een actualisatie. Daarnaast zijn er ook nog een aantal andere knelpunten waar men met de opmaak van dit RUP een planologische oplossing aan wil bieden. Volgende knelpunten werden aangekaart en definiëren bijgevolg de noodzaak tot de opmaak van dit RUP: Onvoldoende buffering voor woningen grenzend aan het industrieterrein: De buffering van het industrieterrein Klein Frankrijk is voor sommige woningen onvoldoende. Bij de intekening van het industriegebied heeft men destijds geopteerd om een aantal woonkorrels langs de N48 te behouden. Hierbij was er zo goed als geen aandacht voor buffering ten aanzien van het aangrenzende bedrijventerrein waardoor vandaag de dag enkele problemen rijzen inzake verenigbaarheid tussen deze twee functies. Er dient per wooncluster te worden afgewogen of het nog zinvol is deze te bestendigen en zo ja, op welke manier een adequate buffering kan ingetekend worden. Onvoldoende buffering van het industriegebied ten aanzien van het achterliggende landschap: De ontwikkeling van het industriegebied heeft een compleet nieuw (industrieel) landschap gecreëerd in een open koutergebied aan de voet van een rij getuigenheuvels. Zeker vanuit de zuidoostelijke heuvelzones is het industriepark een hinderlijk visueel element. Er dient onderzocht te worden op welke manier het bedrijventerrein een minder storende impact kan hebben op het omliggende landschap. Organisatie van het bedrijventerrein Klein Frankrijk: Binnen het bedrijventerrein bestaat er een grote druk om de gebouwen in het bedrijventerrein op te splitsen en te herbestemmen. Er is daarbij
7
bijzonder veel vraag naar kleinere units voor laagdynamische activiteiten. Voor deze trends bestaat vandaag geen kader wat leidt tot chaotische, ongewenste en illegale situaties. Er dient onderzocht te worden of deze evolutie wenselijk is en indien ja, hoe dit een plaats kan krijgen op het industrieterrein. Ruimte voor water: Er bevinden zich twee beekvalleien in het plangebied, de Vloedbeek en de Lievensbeek. Volgens de principes van het Decreet Integraal Waterbeleid dient er bij plannen en projecten meer aandacht uit te gaan naar ruimte voor water. Het principe ‘ruimte voor water’ moet zo goed mogelijk vertaald worden in het RUP. De reservatiestrook op het gewestplan verschilt van het onteigend tracé: Net buiten het plangebied van het huidig BPA is op het gewestplan een reservatiestrook ingetekend voor de omleidingsweg van de N48 rond het centrum (N48a). Deze treft een aantal woningen en een school. Niettemin is in het verleden reeds een alternatief tracé onteigend met het oog op realisatie van dezelfde weg. Deze discrepantie kan rechtgezet worden in het betreffende RUP. Gezien dit tracé betrekking heeft op een secundaire weg, zal een instemming van de Provincie Oost-Vlaanderen en het Vlaamse Agentschap voor Wegen en Verkeer noodzakelijk zijn. Afbeelding 2a toont het Gewestplan. Hier is duidelijk welk deel van de reservatiestrook voor de omleidingsweg van de N48 door het RUP wordt getroffen. Afbeelding 2b toont het reeds effectief onteigende tracé in functie van de toekomstige omleidingsweg en het voorstel dat in voorliggend RUP wordt vooropgesteld. Om na te gaan of de nieuwe voorgestelde reservatiestrook voldoet voor de toekomstige inrichting van de omleidingsweg werd op 15 mei 2013 een afspraak belegd met AWV en MOW. Er werd afgesproken om de reservatiestrook, in afwachting van een concreet voorstel van AWV, minimum 42m breed in te tekenen. (zie afb. 2c).
Afb. 2a: Gewestplan
8
Afb. 2b: Onteigend tracé N48a
Afb. 2c: Uittreksel grafisch plan
9
Actualisatie voorschriften en bestemmingszones: Een aantal voorschriften en bestemmingszones binnen het BPA zijn niet meer actueel en zijn voorbijgestreefd. Zo zijn langs de Ninoofsesteenweg enkele zones aangeduid als zone voor huisnijverheid of bevatten de voorschriften formuleringen als “Alle blinkende, schreeuwende, hel gekleurde materialen, de bouwwerken of in zichtbare beton of zendersteen zijn verboden”. Enige actualisatie en omvorming naar bestemmingen en voorschriften die beantwoorden aan wat vandaag gebruikelijk is, vormt een belangrijke doelstelling van het RUP. Het oplossen van verschillen: Op een aantal plaatsen komt het BPA niet overeen met het gewestplan. Soms is er ook een verkaveling die nog iets anders voorop stelt. Het is de bedoeling te streven naar eenduidigheid en helderheid. Ook voor de rooilijnen tussen de verschillende plannen dient er afstemming te zijn. Kansen voor hernieuwbare energie: De voorschriften moeten ervoor zorgen dat er kansen zijn voor hernieuwbare energie daar waar het wenselijk is.
4. Juridische en planningscontext 4.1 Juridische context Bestemmingsplannen uitvoeringsplannen Gewestplan
en
Binnen plangebied Gewestplan Oudenaarde (24/02/1977, gewijzigd 29/10/1999) - Gebied voor milieubelastende industrieën - Zone voor wonen en landelijke wonen - Agrarisch gebied. - Zone voor reservatiestrook N48
Gewestelijk RUP Provinciaal RUP Gemeentelijk RUP BPA/APA VEN/IVON/Natura 2000 HAG
Aangrenzend aan plangebied
Geen ‘Afbakening kleinstedelijk gebied’ (22/12/2008) Geen ‘Kwartier Klein Frankrijk’ (09/11/1992) Ja Nee
- Gebied Landelijk wonen - Agrarisch gebied - Gebied voor verblijfsrecreatie Geen Geen Geen Geen Geen Ja, nr 41
GEWESTPLAN: Het plangebied is gelegen binnen het gewestplan Oudenaarde (dd. 24/02/1977, gewijzigd 29/10/1999). Op het gewestplan wordt reeds duidelijk dat het bedrijventerrein Klein Frankrijk vrij excentrisch gelegen is van de kernstad. Klein Frankrijk, aangeduid als gebied voor milieubelastende industrieën in de gewestplanwijziging van 29/10/1992, is van het compacte woongebied gescheiden door een smalle zone met agrarische bestemming. Westelijk van het bedrijventerrein zien we ook de reservatiestrook voor de omleidingsweg N48a. Langsheen de N48 zijn er een drietal woonlinten bestemd als woongebied met landelijk karakter.
10
HET BPA ‘ KWARTIER KLEIN FRANKRIJK’: Binnen het plangebied is het BPA Klein Frankrijk van toepassing. Dit BPA deelt het gebied in een 15tal zones in waarbij grofweg het noordelijk deel als nijverheidszone en het zuidelijk deel als landbouwzone met fragmenten beboste zones en een openbare wandelweg is aangeduid. Verspreid vinden we zones voor halfopen en gesloten bebouwing terug. Om een inzicht te krijgen in de inhoud van dit BPA, worden hieronder de verschillende relevante zones kort besproken. Zone voor nijverheid en uitbatingswegen: Deze zone is bestemd voor het oprichten van nijverheden waarbij gebouwen voor administratie, sociale uitrusting en bedrijfswoning zijn toegelaten. Er wordt een brede bouwvrije strook voorzien van 30 meter van de rooilijn langs de N48 en de Lorettestraat waar enkel de bovenvermelde nevenbestemmingen kunnen gelokaliseerd worden. De maximale hoogte van de gebouwen is 20 meter en de terreinbezetting maximaal 80%. In de aangrenzende bufferzones worden geen verhardingen en constructies toegelaten. Deze zijn te beplanten met streekeigen groen. Aansluitend op deze zone vinden we een aantal woonzones terug voor open of halfopen woningbouw, met achtereenvolgens zones voor bijgebouwen, koeren en soms huisnijverheid. De zone voor halfopen bebouwing voorziet bouwblokken van maximaal 8 woningen waar evenwel ook alleenstaande villa’s worden toegelaten. De belangrijkste elementen zijn hierbij de opgelegde eenvormigheid in kroonlijst- en nokhoogte en de verplichting tot zadeldaken met een helling tussen de 40° en 55°. De bouwhoogte is twee bouwlagen en ligt tussen de 5m80 en 6m75 kroonlijsthoogte. Daarnaast zijn er heel wat bepalingen rond materiaalgebruik van gevels, daken en afsluitingen. Aansluitend op deze zone laat de zone voor bijgebouwen afhankelijkheden van het hoofdgebouw toe tot een hoogte van 3.5m. Op de hierop aansluitende zone voor koeren worden kleine bergplaatsen met een maximale oppervlakte van 20% van de tuin en maximaal 20m² toegelaten. Binnen de zone voor huisnijverheid die aansluit op enkele woonzones langs de N 48, worden niet hinderende kleine werkplaatsen voor ambachtslieden toegelaten. Voor de open woningbouw worden o.a. bepalingen opgelegd naar de gevelbreedte Afb. 3: BPA Klein Frankrijk
van de woning (minimaal 10.5m), de bouwvrije stroken (4.5m) en de bouwhoogte (maximaal 6.45m). Voor afsluitingen, materialen en kleuren, koeren en hovingen zijn de bepalingen voor de halfopen bebouwing van toepassing. Binnen de landbouwzone zijn cultuur van gewassen, weilanden en de nodige bedrijfsgebouwen toegelaten, evenals één eengezinswoning die als open bebouwing dient vorm gegeven te worden. De hoogte voor de bedrijfsgebouwen is maximaal 4 meter, deze van de huisvesting is maximaal 6.45 meter voor de kroonlijsthoogte. Daarnaast zijn er ook een heel aantal bepalingen met betrekking tot de materialen zoals een verbod voor het gebruik van kunstmatige golfplaten, zink of aluminium,
11
koper of hiermee gelijkgestelde producten. In de landbouwzone met bouwverbod is geen enkel gebouw toegestaan, tenzij de reeds bestaande gebouwen en de stallen voor dieren of voor het stapelen van de ter plaatse geoogste landbouwproducten. Een algemene zone met bouwverbod verbiedt eveneens elk gebouw. Instandhoudingswerken aan bestaande gebouwen kunnen worden uitgevoerd, uitbreidingen worden daarentegen niet toegestaan. Tot slot zijn er ook nog de artikels voor autostalplaatsen en voor publiciteit waarbij verwezen wordt naar de betreffende reglementering. HERBEVESTIGD AGRARISCH GEBIED (HAG): In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen stelde de Vlaamse Overheid in 2008 een ruimtelijke visie op voor landbouw, natuur en bos voor de regio Vlaamse Ardennen. Daaruit volgde een herbevestiging van 29.000 ha agrarisch gebied, goedgekeurd op 8 mei 2009 door de Vlaamse Regering. Aangrenzend aan het plangebied ligt het herbevestigd gebied nr. 41.
Afb.4 : Herbevestigd agrarisch gebied zone 41
VERKAVELINGEN Binnen het plangebied zijn een zestal verkavelingen gelegen. Ze dateren allen van voor de vaststelling van het gewestplan en hebben andere voorschriften dan het BPA waardoor er onduidelijkheid is ontstaan. Het verdient bijgevolg de voorkeur om de voorschriften voor alle woningen in het woongebied zoveel mogelijk te harmoniseren en op elkaar af te stemmen. Op afb. 5 zijn de verkavelingen in het plangebied weergegeven.
1 2 3
Lorettestraat Lorettestraat Ninoofsesteenweg
10.201.516/v
19/12/1962
3 loten
12
4 5 6
Ninoofsesteenweg Ninoofsesteenweg Schoonboeke
-
21/01/1969
3 Loten
Afb.5: Het gewestplan, grens stedelijk gebied, verkavelingen en bouwkundig erfgoed voor het plangebied
LANDSCHAPSATLAS EN ONROEREND ERFGOED: Binnen het plangebied zijn er geen beschermde landschappen of dorpsgezichten. Volgende gebouwen zijn tevens opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed 1 2 3 4 5
schoolgebouwtje Sint-Pieter boerenhuis gesloten hoeve hoeve Shamrock kapelletje
Lorettestraat 190 Lorettestraat 153 Schoonboeke 6 Schoonboeke 8 Schoonboeke zr. nr
ATLAS DER BUURTWEGEN EN WATERLOPEN Doorheen het plangebied lopen een aantal voet- en buurtwegen volgens de Atlas der buurtwegen. Er zijn in het BPA extra wegen en een openbare wandeling (cf. spoorwegberm) opgenomen. Een aantal voetwegen uit de atlas zijn vandaag niet meer aanwezig op het terrein Daarnaast zijn er ook twee waterlopen van derde categorie aanwezig in het plangebied de Vloedbeek en de Lievensbeek.
4.2 Planningscontext RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN VLAANDEREN: In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) staat het streven naar openheid én stedelijkheid voorop, uitgedrukt als: “Vlaanderen: open en stedelijk”. Met deze metafoor wenst het RSV een trendbreuk te realiseren die een versterking van het buitengebied beoogt en een versnippering ervan tegengaat door een optimaler gebruik en beheer van de stedelijke structuur. Dit wordt vertaald in het concept van de gedeconcentreerde bundeling waarbij een selectieve concentratie wordt nagestreefd van de groei van wonen, werken en andere maatschappelijke functies in de stedelijke gebieden en de kernen van het buitengebied. Vanuit deze optie moeten de stedelijke gebieden worden versterkt waarbij er activiteiten worden geconcentreerd en gestimuleerd.
13
Ronse is in het RSV geselecteerd als structuurondersteunend kleinstedelijk gebied. De stedelijke afbakeningslijn wordt bepaald door de provincie Oost-Vlaanderen. Een deel van Ronse en ook van het plangebied valt echter buiten deze afbakeningslijn en behoort dus tot het buitengebied. De ruimtelijke structuur van het buitengebied wordt bepaald door de natuurlijke en agrarische structuur, de nederzettingsstructuur en de infrastructuur. In het buitengebied is het beleid gericht op het behoud, het herstel, de ontwikkeling en het verweven van de belangrijke structurerende elementen. PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN: Ronse is gelegen in de deelruimte ‘Zuidelijk Openruimtegebied’, dat als een landelijk landschap en als een groene long van bovenregionaal belang gezien wordt. Het beleid is gericht op het leefbaar maken als openruimtegebied en het voorkomen van verdere verstedelijking. Er wordt uitgegaan van een versterking van de natuurlijke en toeristisch-recreatieve functie, het garanderen van de leefbaarheid van de landbouw en het versterken van de stedelijke kernen en de globale leefbaarheid van het openruimtegebied. Het kleinstedelijk gebied Ronse vervult een centrale functie in het Zuidelijk Openruimtegebied. Het situeert zich op een lager niveau dan Oudenaarde maar is vergelijkbaar met Geraardsbergen in het oosten van de provincie. De Heuvelruggen van Ronse zijn binnen de gewenste landschappelijke structuur geselecteerd als structuurbepalende reliëfelementen. Binnen de natuurlijke structuur wordt Schoonboeke in het oosten van het plangebied geselecteerd als natuuraandachtzone. De getuigenheuvels van de Vlaamse Ardennen zijn aangeduid als natuurverbindingsgebied. De bosgordel ervan is aangegeven als prioritair bosuitbreidingsgebied. Wat de gewenste toeristisch-recreatieve structuur betreft, is Ronse gelegen in het toeristischrecreatief netwerk Vlaamse Ardennen waar er nieuwe grootschalige verblijfsaccommodatie voorzien wordt in de stedelijke gebieden. De verlaten spoorwegbeddingen te Ronse behoren tot het toeristisch hoofdroutenetwerk. Verder is de N48 geselecteerd als secundaire weg II, de N48a als te ontwerpen secundaire weg II. Tot slot heeft de provincie ook een beleidskader windturbines opgesteld. De zone Klein Frankrijk en omgeving zijn daarbij afgebakend als mogelijke zone die verder zal onderzocht worden. GEMEENTELIJK RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Ronse (GRS) vormt een beleidsdocument dat het kader aangeeft voor de gewenste ruimtelijke structuur. Het geeft een lange termijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gemeentelijk grondgebied. Het plangebied is gelegen in twee van de drie deelruimten van het richtinggevende gedeelte, namelijk het kleinstedelijk gebied en de beboste heuvelruggen: het kleinstedelijk gebied: Deze deelruimte heeft een belangrijke rol te vervullen op vlak van wonen, werken en voorzieningen. Rondom de stad wordt een ringstructuur aangelegd die de ontsluiting van de stad zal verbeteren. Vanuit het kleinstedelijk gebied vertrekken ook een aantal groene vingers (o.a. via verlaten spoorwegbeddingen); beboste heuvelruggen: Het versterken van de bosstructuur op de heuvelruggen is essentieel in deze deelruimte, evenals het verhogen van de natuurwaarden rond de reliëfrijke brongebieden. Op de steilere hellingen onder grasland wordt het beschermen van de brongebieden en KLE nagestreefd. Naast natuur en landschap speelt ook de landbouwsector een rol in deze deelruimte. Naar de toe dienen de desirata van de verschillende sectoren er verder op elkaar worden afgestemd. Ook recreatieve potenties (wandelen, fietsen, verblijfstoerisme,…) worden nog te weinig uitgebuit en vormen nog geen geheel. Naar bebouwing toe wordt bijkomende versnippering zoveel mogelijk geweerd.
14
Afb. 6 : De 3 deelruimten
De deelstructuren Volgende relevante elementen voor dit RUP zijn opgenomen in de gewenste deelstructuren van het GRS: Gewenste nederzettingsstructuur Relevante doelstellingen zijn het creëren van aantrekkelijke en groene woonmilieus en het respect opbrengen voor gebouwd erfgoed. In het buitengebied wil men bovendien ook de verlinting afremmen en de landschappelijke kwaliteiten van het openruimtegebied vrijwaren. Voor zonevreemde woningen worden volgende ontwikkelingsperspectieven opgelijst: in het kleinstedelijk gebied kunnen zonevreemde woningen opgenomen worden in volwaardig woongebied; voor de zonevreemde woningen op de beboste heuvelruggen is er geen eenduidig standpunt maar worden de mogelijkheden afgewogen aan de hand van enkele criteria (zoals vergunningstoestand, ligging t.o.v. bos- en natuurgebieden,…);
Afb.7: Situering plangebied in de drie deelruimten (bron GRS Ronse – richtinggevend deel)
Gewenste ruimtelijk-economische structuur De gewenste ruimtelijk-economische structuur heeft vier doelstellingen, namelijk de wens tot een intensief en doelmatig grondgebruik, optimalisatie en herstructureren van bestaande bedrijvigheid,
15
kleinhandel concentreren in het stadscentrum en een aanbod creëren door betere ontsluiting te realiseren. Eén van de maatregelen is het optimaliseren van het bedrijventerrein Klein Frankrijk. De belangrijkste aandachtspunten bij deze optimalisatie zijn het verbeteren van de inpassing in het landschap en een efficiënter gebruik van de beschikbare ruimte. Het verbeteren van de landschappelijke inpassing kan maatregelen omvatten als de aanplanting van hoogstammig groen, klimplanten tegen gevels,…. Daarnaast is het in het kader van een efficiënter gebruik van de ruimte wenselijk om na te gaan of de reservegronden verantwoord zijn. Daarbij wordt de reserve in eigendom van het bedrijf afgestemd op de bestaande omvang, de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf en op de veiligheidsvoorschriften. Vrijgekomen reservegronden kunnen ingeschakeld worden voor het herstructureren en optimaliseren van het betreffende bedrijventerrein of voor invulling door nieuwe bedrijven. Gewenste natuurlijke structuur Binnen de gewenste openruimtestructuur vormen de heuvelruggen de hoofddragers van de natuurlijke structuur. Het versterken van de bosstructuur op deze ruggen is daarbij essentieel. De boscomplexen zijn gebieden waar de natuurfunctie boven de andere functies staat. Schoonboeke en omgeving horen hieronder. De heuvelruggen zelf zijn natuurverbindingsgebieden die belangrijk worden geacht voor het realiseren van ecologische verbindingen tussen twee of meerdere natuurlijke gebieden. Het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud en het versterken van de verbindende functie voor fauna en flora. Gewenste agrarische structuur De gewenste structuur voor de landbouw is complementair met deze voor de sector natuur. In de natuurverbindingsgebieden fungeert landbouw als nevenfunctie. Een aantal van deze landbouwgebieden herbergen een aantal ecologische kwaliteiten onder de vorm van natte terreinen, weiland en bosjes. Het ruimtelijk beleid is gericht op het bieden van een toekomst aan leefbare landbouwactiviteiten die verenigbaar zijn met de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van het gebied. Dit betekent het verhinderen van activiteiten en inrichtingen die de structuur van het gebied aantasten. Tot slot kan de ontwikkeling en het behoud van de landbouw in de Vlaamse Ardennen niet zonder erosiebestrijding en agrarisch natuurbeheer. Gewenste landschappelijke structuur Uitgangspunten voor de gewenste landschappelijke structuur zijn behoud en versterking van de structurerende elementen die aan de basis liggen van de bestaande landschapsstructuur. Volgende relevante maatregelen worden door het GRS opgesomd: - verhogen van de natuurwaarden van de beekvalleien; - afsluiten van beheersovereenkomsten met de landbouw; - landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen waarbij de visuele inbuffering van Klein Frankrijk centraal staat om de landschappelijke aantrekkelijkheid van de omringende heuvels te vergroten; - aanpakken overstromingsproblematiek waarbij de stad zeven wachtbekkens zal aanleggen. Daarvan is er één voorzien in het plangebied (nr. 5). Gewenste verkeers- en vervoerstructuur De belangrijkste relevante maatregel voor het plangebied is de aanleg van de N48a die de zuidelijke omleidingsweg van Ronse zal vormen. Deze omleidingsweg zal het doorgaand verkeer weren uit de stad en zal ook het bedrijventerrein Klein Frankrijk beter ontsluiten. Met uitzondering van de N 48 zijn alle wegen in het plangebied lokale wegen.
16
AFBAKENING KLEINSTEDELIJK GEBIED RONSE ( 22/12/2008): De afbakening van het kleinstedelijk gebied Ronse heeft tot doel aan te duiden waar een beleid van groei, concentratie en verdichting gewenst is. Volgende concepten staan voorop in de visie op het stedelijk gebied en zijn relevant binnen deze studie: 1. activiteiten bundelen in de stad; 2. ruimte creëren voor natuur, landbouw en landschap rond de stad; 3. ontsluiting verbeteren, verkeersoverlast in het centrum aanpakken; 4. toeristisch-recreatief netwerk uitbouwen. Het industriegebied Klein Frankrijk en de aanpalende landelijke woongebieden langs de Ninoofsesteenweg worden opgenomen in het stedelijk gebied. De selectie van Klein Frankrijk kan hierbij verantwoord worden door haar functionele band met de stad en de geplande omleidingswegen rond de stad. De Vloedbeek is net zoals in het BPA Klein Frankrijk als westelijke grens genomen.
Afb.8: Gewenste ruimtelijke structuur
AFBAKENING NATUURLIJKE EN AGRARISCH STRUCTUUR: De beboste rug van de Vlaamse Ardennen is ruimtelijk structurerend op Vlaams niveau. Landschappelijk is dit één van de waardevolste gebieden in Vlaanderen. Op deze beboste rug en valleiflanken heeft natuur meestal de hoofdfunctie. De vele bronnen, die het begin zijn van talrijke beekjes en dalen, zijn uiterst waardevol en dienen te worden beschermd tegen negatieve factoren. Binnen en rondom het plangebied bevinden zich samenhangende complexen van zéér waardevol historisch bos die moeten behouden, verbonden en versterkt worden als structuurbepalende natuuren/of landschapselementen (25.4). Landbouw speelt een cruciale rol voor het behoud van de open ruimte op de kouters. In het zuiden, rond Ronse, is het landbouwgebied minder samenhangend door woonlintenrasters en verspreid liggende bosjes. Hier dient de land- en tuinbouw te worden gevrijwaard in een omgeving met afwisseling van natuur-, bos- en woonfuncties. Binnen de open landbouwkamers wordt een ruimtelijk-ecologische basiskwaliteit voor de ecologische infrastructuur tot stand gebracht en wordt de nodige aandacht geschonken aan het behoud en de lokale versterking van de bestaande natuurelementen (voldoende brede perceelsranden van graslanden, ruigten,…). Binnen het plangebied en omgeving (21.1) wordt gestreefd naar het behoud van landbouw waarvoor niet-aangesneden woongebieden worden ingezet.
STUDIE GRONDVERSCHUIVINGEN: In opdracht van de afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen van het Vlaams Gewest is in 2007 een onderzoek gebeurd naar de grondverschuivingen in de Vlaamse
17
Ardennen. Een grondverschuiving is een hellingafwaartse beweging van grondmateriaal onder invloed van de zwaartekracht. De directe oorzaak van grondverschuivingen is vaak de combinatie van hoge neerslaghoeveelheden en menselijke ingrepen zoals afgravingen en ophogingen. In de studie is een gevoeligheidskaart opgesteld met vier gevoeligheidsklassen. Voor Ronse komen de gevoelige gebieden overeen met de noordelijke en zuidoostelijke heuvelflanken. In het plangebied zijn geen gevoelige zones aanwezig. HET GEMEENTELIJK NATUURONTWIKKELINGSPLAN: Het Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan (GNOP) geeft een overzicht van alle potenties die de gemeente te bieden heeft en bakent gebieden af volgens prioriteit van acties en kansen. De A-gebieden duiden de meeste waardevolle delen van het grondgebied aan. In Ronse zijn dit de noordelijke heuvelflanken. Er zijn geen A-gebieden in het plangebied aanwezig. De B-gebieden bevatten de delen die iets minder prioritair zijn maar toch nog heel wat kansen bieden voor de natuur. In het plangebied zijn B-gebieden gelegen, namelijk de zuidoostelijke flanken vormen een reliëfrijk gebied met bronnetjes, beekvalleien en stedelijk wandelpad op de spoorwegzate. De volgende knelpunten worden voor deze zone opgesomd: de waterkwaliteit van de Vloed- en Lievensbeek wordt negatief beïnvloed, deels vanaf Ellezelles en Frasnes; de N57 en villawijken ( Elzeelsesteenweg) onderbreken de natuurrijkdom; versnippering van het bosgedeelte, omgeven door akkers en weiden; intensieve recreatie; natuurgebied eindigt abrupt aan de stadsgrens. Als te ondernemen acties zijn vermeld het ondersteunen van aankopen, het prioritair uitvoeren van het rioleringsplan (Vloedbeek) en het beheren van het stedelijk wandelpad. De C-gebieden omvatten hoofdzakelijk agrarische delen waarin natuur een belangrijke nevenfunctie is of kan worden.
Afb.9 : Gewenste natuurlijke structuur
18
BEKKENBEHEERPLAN BOVENSCHELDE EN DEELBEKKENBEHEERPLAN MOLENBEEK – RONSE: Ronse behoort tot het bekken van de Bovenschelde en vormt tevens een apart deelbeken, namelijk de ‘Molenbeek Ronse’. In elk deelbekkenbeheerplan is een actieplan opgesteld waarin gewerkt is op zeven sporen: 1. een maximale retentie van hemelwater aan de bron; 2. sanering van afvalwater: doortrekken collector Molenbeek zodat het afvalwater van industrieterrein Klein Frankrijk kan getransporteerd worden naar de RWZI; 3. het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de riolerings- en zuiveringsinfrastructuur; 4. het voorkomen en beperken van diffuse verontreiniging; 5. het voorkomen en beperken van sedimententransport naar de waterloop; 6. een kwantitatief, kwalitatief en ecologisch duurzaam waterlopenbeheer: het deelbekken kent grote problemen op het vlak van wateroverlast. De Molenbeek en haar zijbeken treden bij hevige regenval regelmatig buiten de oevers met waterschade aan de woningen als gevolg. De provincie en de Stad Ronse zullen elk een aantal bufferbekkens aanleggen zodat het water gecontroleerd kan afvoeren naar de lager gelegen vallei. Daarnaast wordt in dit kader ook gezocht naar plaatsen waar het inrichten van bufferstroken langsheen de waterloop gewenst is. Wanneer de waterkwaliteit het toelaat worden de knelpunten rond vismigratie eveneens aangepakt; 7. een duurzaam (drink)watergebruik.
Afb. 10 : Het GNOP Ronse: A-B & C-gebieden
MOBILITEITSPLAN: Het mobiliteitsplan is goedgekeurd op 08/03/2004 en is grotendeels vertaald naar de gewenste structuur in het GRS. Van belang voor het plangebied is de bereikbaarheid van Klein Frankrijk. Het verkeer van deze industriezone wordt in de toekomst volledig afgewikkeld via de N48a (zie afb. 3.11). Zolang deze niet is aangelegd, wordt de bestaande noordelijke omleiding via de Kruisstraat N60b – Zandstraat N425 – Berchemsesteenweg N 36 gevolgd.
19
Afb. 11: Zwaar vervoer in de toekomst
STRATEGISCH PLAN RONSE De Stad Ronse beschikt over een strategisch plan waarin een visie op de toekomst van Ronse wordt geformuleerd. De missie die voor Ronse voorop wordt gesteld is: Genieten midden in de groene heuvels - Ronse, omringd door groene heuvels, is een compacte stad met een bruisend vrijetijdsaanbod; een stad die je ontdekt om er te wonen, te werken en te verblijven. Voor de sectoren wonen, economie en vrije tijd worden er strategische doelstellingen opgesteld. Relevant voor economie is het creëren van een aantrekkelijk klimaat waarin mensen die willen ondernemen gerichte impulsen en de beste begeleiding krijgen en het vergroten van het percentage werkende Ronsenaars door behoud van bestaande jobs, de uitbouw van tertiaire en quartaire sector en sociale economie. VISIENOTA MILIEU EN DUURZAME ONTWIKKELING: Deze nota bouwt verder op het milieubeleidsplan 2005-2009 en vertrekt vanuit twee belangrijke invalshoeken: het strategisch plan van de Stad Ronse en de samenwerkingsovereenkomst 2008-2013 met de Vlaamse Overheid. De visienota stelt dat een integratie van duurzaamheidscriteria (ecologisch, sociaal en economisch) van in het begin bij plannen en projecten noodzakelijk is. Bij de uitvoering van het ruimtelijk structuurplan moet aandacht besteed worden aan volgende relevante strategische doelstellingen: WONEN: hanteren van de principes van het Ecopolis-concept (verantwoord omgaan met stromen, creatie van levende plekken en participatie); aandacht voor de relatie en de impact op de omgeving en gebruikers; uitbouwen van een netwerk van trage wegen; aandacht en respect voor het behoud van de bestaande terreingebonden natuurlijke structuur; goed beheer en onderhoud van de openbare ruimte. WERKEN: stimuleren van duurzaam ondernemen; opzetten van een duurzaam bedrijvenmanagement.
20
ACTIEPLAN HERWAARDERING TRAGE WEGEN De stad Ronse wenst de trage wegen her op te waarderen en streeft ernaar om deze wegen te zien als deel van een groter geheel en een netwerk voor functionele en recreatieve verplaatsingen. Doorheen de eeuwen heen versnipperde immers het oorspronkelijk netwerk van trage wegen door de aanleg van steenwegen, spoorwegen en autosnelwegen. De stad heeft reeds een actieplan opgesteld voor het noordoosten van het grondgebied. De globale visie achter dit actieplan is het terug creëren van een netwerk voor voetgangers en fietsers, geënt op wat nog rest van het oude netwerk trage wegen. Daartoe worden een aantal acties voorgesteld waarvan het merendeel ligt buiten het plangebied. Eén maatregel ligt binnen het plangebied; deze betreft het afschaffen van een overbouwde voetweg 143bis tussen Lorettestraat en N48. Voor het zuidoosten van de stad is de opmaak van het actieplan lopende. Gezien dit project parallel loopt aan de opmaak van het RUP, zal in het RUP rekening gehouden worden met de resultaten van het actieplan. Mogelijke acties voortvloeiend uit dit plan zijn immers het vastleggen van voorkooprechten en onteigeningsplannen. MUZIEKBOS RONSE – MOBILITEITSANALYSE: Hoewel het Muziekbos buiten het plangebied gelegen is, is het relevant om deze mobiliteitsanalyse kort onder de loep te nemen. Deze studie onderzoekt een aantal basisfacetten om een beter inzicht te krijgen in de mobiliteit in en rondom het boscomplex en formuleert enkele maatregelen en aanbevelingen. Er wordt aanbevolen de zone Fiertel ter hoogte van de Ninoofsesteenweg te laten fungeren als één van de twee toegangspoorten. De halte Schoonboekstraat komt in aanmerking om als groene halte gelabeld te worden. Een opname van deze halte als groene halte kan meer bezoekers aanzetten om met de bus naar het Muziekbos te komen. Dit heeft rechtstreeks ook effect op de bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer.
5. Knelpunten en potenties 5.1. SWOT analyse Dit RUP dient het gelijknamige BPA te vervangen en te actualiseren. Er is een meervoudige problematiek aanwezig waaraan het RUP dient tegemoet te komen. Problemen met landschappelijke inpassing, de organisatie van het bedrijventerrein en een grote nood om het verouderde BPA te actualiseren zijn één van de vele knelpunten. Gezien de meervoudige problematiek van het plangebied is gestart met een verkennende studie waarin een analyse van de beleidscontext en de bestaande ruimtelijke structuur leiden tot een SWOT-analyse en aandachtspunten voor het RUP. Vervolgens is er een aanzet gegeven voor de visievorming. Er dienen enkele keuzes gemaakt te worden die de visie en concepten van het RUP rechtstreeks zullen beïnvloeden. Het gaat over volgende vraagstellingen: - Welke toekomst voor het bebouwingslint langs de N48? - Hoe de bestaande groenbuffer verbeteren? - Herstructurering van het bedrijventerrein: welke ambities? - Welke functionele invulling voor het bedrijventerrein? - Hoe streven naar een efficiënt en zuinig ruimtegebruik? - Hoe omgaan met reservegronden? - Hoe het principe ‘ruimte voor water’ vertalen naar het RUP? - Waar het bestaande netwerk vervolledigen? - Welke kansen voor hernieuwbare energie?
21
De keuzes omtrent deze vragen en de aandachtspunten zullen een sterke richting geven aan de inhoud van het RUP, aangezien ze vertaald zullen worden in het bestemmingsplan en/of de voorschriften. In onderstaande tabel worden de goede en de zwakke punten van het studiegebied opgelijst, evenals potenties of bedreigende elementen. Per deelstructuur wordt reeds nagedacht hoe in het RUP met bepaalde sterktes en zwaktes kan worden omgegaan. STERKTEN - POTENTIES
ZWAKTEN - BEDREIGINGEN
OPEN RUIMTESTRUCTUUR -
-
Aandachtspunten ( in het RUP)
waardevol en uniek landschap met de oostelijke heuvelrug; prachtig panorama op Ronse en de noordelijke getuigenheuvels van op deze heuvels; wachtbekken op de Vloedbeek tegen wateroverlast; de structuur van de Vloedbeek is nog vrij intact.
-
-
logisch grondgebruik behouden door verbod op reliëfwijzigingen en nivelleringen; verankeren wachtbekken in bestemmingsplan; verder nadruk leggen op kleine landschapselementen
-
prachtige ligging tussen de heuvels (visitekaartje); aanwezigheid van een aantal grote bedrijven met grote tewerkstelling en uitstraling (AW, Incoplas, Synelco,…); parkachtig karakter door dreefstructuren; het bedrijventerrein is in het provinciale beleidskader opgenomen als potentiële locatie voor de inplanting van windturbines.
-
-
BEBOUWINGSSTRUCTUUR Industrieterrein Klein Frankrijk -
-
-
-
-
-
-
-
-
-
impact industriegebied op landschap is zeer dominant en vormt een storende vlek in het landschap; wateroverlast; de Lievensbeek is deels overwelfd en uit het zicht verdwenen.
bijkomende buffering van industriegebied juridisch verankeren; minimaal behouden bouwvrij agrarisch gebied in BPA.
matige beleving en uitstraling van het bedrijventerrein; louter functionele inrichting zonder aandacht voor fysische basisstructuur; een aantal bedrijven staan leeg of zien er onverzorgd uit wat een weinig dynamische indruk geeft; inname openbaar domein geeft een slordig straatbeeld; enkele symptomen wijzen op een veroudering van bedrijventerrein; ruimteverspilling door groot aantal reservegronden; conflicten door stof- en geurhinder tussen bedrijven onderling en met de omwonenden; monofunctioneel bedrijventerrein (geen andere functies zoals horeca,…); weinig ruimte-efficiënte inrichting (open bebouwing); nood aan actualisatie voorschriften.
22
Aandachtspunten ( in het RUP)
-
dreefstructuren juridisch verankeren in voorschriften; wenselijkheid van windturbines afwegen en het resultaat hiervan juridisch verankeren.
-
-
N 48 en Lorettestraat
-
-
-
aanwezigheid diepe tuinen houdt het bedrijventerrein op een afstand; functionele mix met zowel wonen, diensten, handel en bedrijvigheid; sommige woningen beschikken over een mooi panorama op de noordelijke getuigenheuvels.
-
-
-
-
Aandachtspunten ( in het RUP)
-
keuzes maken m.b.t. de al dan niet toegelaten functies langs de steenweg.
-
-
-
Verspreide bebouwing
-
-
Aandachtspunten ( in het RUP)
-
aanwezigheid van bouwkundige erfgoed en authentieke hoeves en huizen; mooie ligging; door stringente bepalingen in het BPA is het karakter van de vele hoeves en huizen bewaard doorheen de tijd.
-
stimuleren behoud en landelijk karakter van de woningen ; aandacht voor bouwkundig erfgoed.
-
-
voorschriften openbaar domein en voortuinstrook formuleren; functionele invulling vastleggen in voorschriften met een duidelijk vermelding van toegelaten en verboden (neven)activiteiten (bijvoorbeeld opslag niet, horeca wel); in voorschriften schakelen van gebouwen mogelijk maken; het tracé van de Lievensbeek dat nog intact is, behouden en juridisch verankeren; woonkwaliteit is soms onvoldoende door afwezigheid van buffering en het te dicht komen van de industriële gebouwen tot de woningen; onafgewerkte clusters met wachtgevels, openingen in de gevelwanden en verspringende voorbouwlijnen geven een slordig straatbeeld; bepalingen van BPA zijn verouderd en zijn zo opgesteld dat ze stallingen en koterijen stimuleren; privéclub zorgt voor een functionele degradatie; de reservatiestrook voor de N48a belast sommige woningen en gebouwen onnodig. keuzes maken over al dan niet behouden van enkele woonkorrels, de diepe tuinen,…; keuzes maken m.b.t. de al dan niet toegelaten functies langs de steenweg, schrappen reservatiestrook waar mogelijk. aanwezigheid zonevreemde woningen; naast elkaar voorkomen van verschillende voorschriften voor woningen (BPA, gewestplan, verkavelingen,…).
op elkaar afstemmen van verschillende perspectieven voor de woningen.
23
VERKEERSSTRUCTUUR -
omleidingsweg N48a zal voor een betere ontsluiting van het bedrijventerrein zorgen.
-
Aandachtspunten ( in het RUP)
-
juridisch verankeren van een aantal trage wegen in het RUP, fiets- en voetpaden
-
-
slechte ontsluiting Klein Frankrijk; afwezigheid voet- en fietspaden op het bedrijventerrein; de toekomstige omleidingsweg zal een impact hebben op het landschap, woonkwaliteit, … juridisch verankeren van een aantal trage wegen in het RUP, fiets- en voetpaden; het RUP kan zowel naar voorschriften als naar bestemming reeds inspelen op de toekomstige omleidingsweg ter hoogte van het plangebied (bijvoorbeeld buffers intekenen,…).
5.2. Ontwerpend onderzoek/Krachtlijnen Het voorliggende plangebied kent momenteel een aantal knelpunten: Deze visie wordt vertaald naar krachtlijnen voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling. Deze krachtlijnen zijn aldus de sturende principes en vormen de inhoudelijke basis voor de verordende elementen en voorschriften 5.2.1 Stelling 1: Onvoldoende buffering voor de woningen grenzend aan het industrieterrein Behouden en versterken woonfunctie? Er kan beslist worden dat de woonfunctie grotendeels behouden en versterkt moet worden. De bestaande woningen worden behouden en onbebouwde percelen kunnen verder ingevuld worden. Dit houdt ook in dat er de nodige voorwaarden worden gecreëerd voor een aangename woonomgeving. Een definitie van wat onder een aangename woonomgeving moet begrepen worden zou ons hier te ver leiden maar in casu is wel duidelijk dat de nodige garanties naar buffering, zowel visueel als naar lawaaioverlast, moeten gegarandeerd worden om hiervan te kunnen spreken. Ter hoogte van het bedrijf AW zal de bestemming woonzone omgezet worden naar de bestemming kleinhandel. Hierdoor zal er geen noodzaak zijn om een groenbuffer aan te leggen en kan de bestaande bedrijfsinfrastructuur van AW behouden blijven. Stimuleren van een gerichte gemengde ontwikkeling? Deze keuze houdt in dat naast wonen ook andere functies worden gestimuleerd. Op plekken waar de woonkwaliteit niet langer kan gegarandeerd worden, kan dan beslist worden om andere functies toe te laten. Hier kan worden gedacht aan functies complementair aan het industrieterrein zoals horeca, groothandel, toonzalen, kantoren,… Een gerichte ontwikkeling houdt in dat op voorhand goed wordt aangegeven waar gemengde functies worden toegelaten zodat niet teveel aan het toeval wordt overgelaten. Dit met het oog op het garanderen van de samenhang van functies en het streven naar een kwalitatieve beeldwaarde. Er wordt dan per perceel of per cluster geoordeeld of de woonfunctie nog een kans maakt of beter verdwijnt op termijn. Criteria als buffering, afstand tot de industriële gebouwen, oriëntatie, diepte
24
van de tuinen, compatibiliteit met aangrenzende bedrijven,… kunnen in deze afweging allemaal een rol spelen. Indien beslist wordt om een woning of woonkorrel te behouden, wil dit zeggen dat de nodige garanties naar woonkwaliteit kunnen gegarandeerd worden. Dit betekent dat aan bedrijven beperkingen kunnen worden opgelegd in het garanderen van deze woonfunctie maar dat - indien deze beperkingen te vergaand zouden zijn – er ook voor geopteerd kan worden om de woonfunctie op te geven. Deze ontwikkelingsmogelijkheid laat veel flexibiliteit toe en kan inspelen op elke situatie afzonderlijk. Gemengde ontwikkeling volgens de evolutie van het economisch klimaat? Deze ontwikkelingsmogelijkheid houdt in dat er naast wonen ook andere functies mogelijk zijn. In plaats van gericht aan te geven waar welke transformaties ruimtelijk wenselijk zijn, laat men de vastgoedmarkt spelen. Indien de bestemming dat mogelijk maakt, zullen onaantrekkelijke woningen vanzelf worden omgevormd naar andere functies indien daar nood aan is. De keuze waar en voor welke woningen wordt overgelaten aan de markt. Via de voorschriften van het RUP kunnen voorwaarden worden opgelegd teneinde de functiewijzigingen en -evoluties op een zo’n kwalitatief mogelijke wijze te laten gebeuren. Versterken van de industriële functies? Het tegenovergestelde van de eerste ontwikkelingsrichting, is de bedrijfsfuncties behouden en versterken langs de N48. Bedrijven krijgen meer mogelijkheden om zich te ontwikkelen parallel aan de steenweg waarbij de factor zichtbaarheid een groot voordeel is. Bedrijven kunnen kantoren en toonzalen richten naar de steenweg wat een goed visitekaartje is. Deze ontwikkeling houdt in dat de woonfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie en dat deze uiteindelijk op termijn kan verdwijnen. 5.2.2 Stelling 2: Onvoldoende buffering van het industriegebied naar het achterliggend landschap Vanuit de zuidoostelijke heuvelzones is het industriepark een storend visueel element. Bijkomende buffering is noodzakelijk om soms zeer storende zichten op het bedrijventerrein te vermijden. 5.2.3 Stelling 3: Nood aan efficiënte organisatie bedrijventerrein Klein Frankrijk Herstructurering van het bedrijventerrein: welke ambities? In de analyse is aangestipt dat het bedrijventerrein een aantal kenmerken van veroudering vertoont. Aangezien dergelijk verouderingsprocessen het bedrijventerrein in een negatieve spiraal kunnen laten terechtkomen, kan het nodig zijn om hier tijdig op in te grijpen en het bedrijventerrein via een herstructurering terug op de rails te krijgen. Herstructurering wordt gedefinieerd als een eenmalige ingreep in een bedrijventerrein dat tot doel heeft de veroudering van het terrein tegen te gaan en een nieuw economisch elan te creëren. Herstructurering kan op verschillende wijzen worden ingezet. Hieronder worden een aantal mogelijke opties opgelijst die ook wel herstructureringsstrategieën worden genoemd. De keuze en de ambitie zal deels de visie in het RUP bepalen. Facelift? Onder deze herstructurering wordt een grote opknapbeurt van het bedrijventerrein verstaan waarbij het achterstallig onderhoud wordt weggewerkt bij fysieke veroudering van het bedrijventerrein. De openbare ruimte krijgt een opknapbeurt en de bestaande inrichtingen worden opgeknapt en vernieuwd. De maatregelen zijn niet gericht op het veranderen van de wegenstructuur of het aanleggen van extra faciliteiten zoals rotondes of extra parkeerplaatsen; deze strategie is vooral gericht op het aanpakken van technische veroudering van het openbaar domein.
25
Revitalisering? Bij revitalisering is er sprake van een integrale aanpak waarbij maatregelen worden genomen om de technische, economische en maatschappelijke veroudering aan te pakken. Aanpassingen in de inrichting van het terrein zoals het aanleggen van extra parkeerplaatsen, fietspaden, vervangen van rioolsysteem,.. horen hieronder. Ook aanpassingen in het bestemmingsplan horen hieronder. Revitalisering leidt tot een forse integrale verbetering van verouderde bedrijventerreinen, met behoud van bestaande functies. De maatregelen zorgen ervoor dat het terrein weer aansluiting krijgt bij de actuele vestigingseisen. Bij deze strategie zal het RUP de gemaakte keuzes mee opnemen in het bestemmingsplan en de voorschriften. Herprofilering? Deze strategie zal inzetten op aanpassingen van de economische structuur van het terrein. Bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen geheel of gedeeltelijk vervangen worden of meerdere activiteiten kunnen worden toegelaten. Zo kan beslist worden om de zwaardere bedrijfsactiviteiten te saneren of te verplaatsen en om nieuwe hoogwaardige activiteiten aan te trekken. Ook hier zal het RUP de gemaakte keuzes mee opnemen in het bestemmingsplan en de voorschriften. Transformatie? Bij transformatie wordt het bedrijventerrein omgebouwd tot een andersoortige locatie met ook niet economische functies. Bij zeer ver gevorderde veroudering van bedrijventerreinen kan het gebied getransformeerd worden naar een gebied met een andere functie. Deze strategie wordt vaak aangewend voor bedrijventerrein vlakbij de stadskern. Ondanks de strategie die wordt aangewend, heeft een herstructurering de volgende doelen voor ogen 1. een betere benutting van de economische potenties; 2. een versterking van het vestigingsklimaat; 3. behoud of toename van de werkgelegenheid; 4. een grotere mate van veiligheid en leefbaarheid; 5. het voorkomen van kapitaalsvernietiging; 6. een hogere kwaliteit van het publiek domein en het privaat onroerend goed; 7. efficiënt en duurzaam ruimtegebruik; 8. beperking van milieubelasting; 9. goede uitstraling en imago; 10. een versterking van de algemene ruimtelijke structuur. Welke functionele invulling voor het bedrijventerrein? In de analyse van de bestaande toestand is ook gesteld dat er zich op het bedrijventerrein een aantal functionele tendensen voordoen. Deze zijn deels te wijten aan de verouderingsprocessen, maar ook deels aan economische tendensen. Zo is er het opdelen van grotere gebouwen in kleinere units of bestaande gebouwen die volledig worden aangewend voor stockage en opslag. Tot slot was er ook sprake van de intrede van volledig functievreemde activiteiten op het bedrijventerrein. Hoe zien we echter de functionele invulling van het industrieterrein Klein Frankrijk in de toekomst? Welke ontwikkelingen zijn ruimtelijk wenselijk en welke ontwikkelingen zien we liever niet gebeuren op het bedrijventerrein? De keuze voor dit vraagstuk hangt een deel samen met de gekozen strategie in punt 2 en hangt samen met de visie over het bedrijventerrein in de toekomst. Aanhouden van een strikte functiescheiding? Binnen deze optie worden bovenstaande ontwikkelingen waar kleinere units worden verkocht of vreemde functies het bedrijventerrein binnensluipen als iets negatiefs beschouwd. Het oorspronkelijke functionele karakter van het bedrijventerrein voor milieubelastende industrie en de klassieke industriële nijverheden dient versterkt te worden en tendensen die dit teniet doen, moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Het terrein 26
blijft voorbehouden voor regionale ruimtebehoevende bedrijven die de schaal van hun omgeving overschrijden. Gezien de schaal en/of milieubelastend karakter van deze bedrijven blijft scheiden de strikte hoofdregel. Het monofunctionele karakter van het bedrijventerrein blijft hierbij volledig behouden. Indien men voor deze optie kiest, dient het RUP in de bestemmingsvoorschriften minimale oppervlaktes op te nemen (bijvoorbeeld minimum 5000m²/bedrijf). Op termijn zal de tendens van het opsplitsen naar kleinere units minder succes kennen omdat geen vergunning kan bekomen worden voor kleinere bedrijven. Stimuleren van een verweving van verschillende soorten bedrijvigheid? Deze hypothese gaat ervan uit dat het niet zinvol is om een bepaald type bedrijvigheid te koppelen aan een bepaalde plek. Bedrijven worden niet langer geselecteerd op basis van grootte maar het bedrijventerrein kan plaats bieden aan verschillende soorten, generaties en stadia van bedrijven, dus zowel aan de oude gevestigde als aan de jonge beloftes. Deze hypothese wordt ondersteund binnen de literatuur waar gesteld wordt dat het onderscheid tussen lokaal en regionaal niet meer relevant of zinvol is. Daarvoor blijkt het economisch gebeuren immers te complex. Bedrijven worden steeds kleiner, maar zijn gespecialiseerder en groeien in aantal. Behalve ruimtebehoevende bedrijven is er ook een markt voor kleine bedrijven op bedrijventerreinen. De tendens op het bedrijventerrein Klein Frankrijk staaft dit en toont aan dat er nood is aan ruimte voor kleinere en/of startende bedrijven. Het verweven van verschillende soorten bedrijven biedt bovendien potenties naar interactie en intensivering (complementariteit, clustering en concentratie). Het bedrijventerrein kan eventueel ingedeeld worden in deelgebieden waar deze opdeling mogelijk is zodanig dat deze zoveel mogelijk geconcentreerd blijven. Stimuleren van een verweving tussen bedrijvigheid en diensten? Deze hypothese gaat nog een stap verder dan de tweede en gaat er vanuit dat bedrijventerreinen niet tot volle ontwikkeling komen in een monofunctionele context. Een verweving met hoogwaardige, logistieke en routinediensten kunnen leiden tot meer hoogwaardige bedrijventerreinen. Deze verweving vindt volgens de literatuur zijn grondslag in de veranderende economische activiteiten die hebben geleid tot nieuwe productieprocessen. De productie staat niet meer louter in functie van goederen maar in functie van diensten en kennis. Productieprocessen veranderen en randactiviteiten worden uitbesteed. Bij deze optie wordt afgestapt van het idee dat een bedrijventerrein enkel de activiteiten uit de secundaire sector aanbelangen. Indien het RUP voor deze herprofilering kiest, zullen de bestemmingsvoorschriften zowel bedrijvigheid als diensten toelaten. Verstedelijken van bedrijventerreinen? Deze optie gaat het verst in het verweven van functies. Binnen deze optie wenst men het ‘gated karakter’ van het bedrijventerrein neer te halen en andere functies toe te laten. Niet alleen economische functies maar ook stedelijke functies worden toegelaten zodat de werk/stressplek evolueert tot werk/leefplek. Het bedrijventerrein gaat deel uitmaken van de stedelijke ruimte en wordt uit zijn “enclave” gehaald. Binnen deze optie zijn bijvoorbeeld recreatieve functies mogelijk. Belangrijke criteria om van een geslaagd verstedelijkt bedrijventerrein te kunnen spreken zijn ligging ten opzichte van het stadscentrum, aantal hinderlijke en milieubelastende activiteiten,… Hoe streven naar een efficiënt en zuinig ruimtegebruik? Op het bedrijventerrein Klein Frankrijk zijn er factoren die wijzen op gebrek aan ruimte voor een aantal bedrijven waardoor ze bijvoorbeeld op andere kavels ruimtes moeten huren of in laatste instantie verplicht zijn te herlokaliseren. 27
In de literatuur zijn er een aantal strategieën die een efficiënt ruimtegebruik aanmoedigen en herontwikkelingsinitiatieven door eigenaars en ondernemers mogelijk maken door het grondgebruik te intensiveren. Het staat echter vast dat intensivering niet mag leiden tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Er kan overwogen worden om één of meerdere acties mee te nemen in het op te maken RUP: Vergroten van het bebouwingspercentage? Door de maximale bebouwbare ruimte of de bezetting van het terrein te verhogen, kan het grondgebruik geïntensiveerd worden. Momenteel is in het BPA Klein Frankrijk een maximale terreinbezetting van 80% opgenomen. Dit is reeds vrij hoog, doch het betekent dat nog steeds één vijfde van het perceel dan niet kan gebruikt worden. In realiteit blijkt zelf 65% niet bebouwd te zijn. Door het opnemen van een minimale vloer/terrein index en het voorzien van stimuli (financieel, …) indien een hogere index wordt gerealiseerd, kan een efficiënter ruimtegebruik aangemoedigd worden. Verhogen van de bouwhoogte? Dit wordt in de literatuur opgenomen als strategie om de “levenscyclus” van een kavel te verlengen. Toch moet deze strategie worden afgestemd op de omgeving. Zo rijst de vraag of bij het bedrijventerrein waar het BPA nu een hoogte toelaat van reeds 20 meter, meer en hoger wenselijk is gezien de waardevolle landschappelijke omgeving. Aan de andere kant kan een minimale bouwhoogte opgelegd worden om ervoor te zorgen dat bedrijven de beschikbare kavel zoveel mogelijk benutten. Functiewijzigingen toelaten? Veranderen van functie of gedeeltelijke functiewijzigingen toelaten, kan een manier zijn om kavels efficiënter in te richten en om tegelijkertijd een bestaand pand of kavel een hogere opbrengst te laten genereren. Zo kan een magazijn bijvoorbeeld opgesplitst worden in kleinere eenheden voor bedrijfjes in verschillende branches. Of een bestaande hal kan gesloopt worden om plaats te maken voor een bedrijfsverzamelgebouw. Gemeenschappelijke voorzieningen? Vergaderzalen, restaurant, kinderopvang,.. kunnen op verschillende strategische plekken op het bedrijventerrein voorzien worden. De bundeling van bedrijfsfuncties die klassiek op elke bedrijfskavel voorkomen, resulteert in minder ruimteverliezen en een betere benutting van de infrastructuur. Hoe omgaan met reservegronden? In het streven naar een efficiënt en zuinig ruimtegebruik is het ook van belang om grip te hebben op de interne reservegronden op het bedrijventerrein. Er zijn een aantal mogelijkheden om deze reserves te beheren en/of te beperken: Gefaseerd aansnijden van reservegronden? Het aansnijden van reserveterreinen dient strikt te gebeuren. De afgebakende terreinen moeten eerst voldoen aan een minimaal bezettingspercentage vooraleer de reserveterreinen kunnen worden uitgerust en bouwrijp gemaakt. Tijdelijke invulling van de strategische grondvoorraad? In afwachting van effectief gebruik of uitgifte kunnen de reserves tijdelijk in gebruik genomen worden door activiteiten die niet onomkeerbaar de toekomstige inname ervan hypothekeren (bijvoorbeeld opslagactiviteiten). De grond kan ook verhuurd worden aan kleine bedrijven/starters.
28
Heffing op onbenutte gronden? Een heffing kan dienstig zijn om de grootste ruimte-“verkwisters” te kunnen sanctioneren of speculatie tegen te gaan. De basis voor dergelijke heffing is voorzien in het decreet ruimtelijke ordening. 5.2.4 Stelling 4: Ruimte voor water Juridisch verankeren van waterlopen? Beide waterlopen kunnen in het RUP juridisch verankerd worden als zone voor waterloop. Zo kunnen de nog intacte delen en aangrenzende oevers versterkt worden. Ook het winterbed van de vloedbeek, het niet overwelfde deel van de Lievensbeek en het wachtbekken worden hierbij opgenomen en krijgen gepaste voorschriften. Voorzien van een collectieve waterberging op het bedrijventerrein? Het bedrijventerrein kan voorzien worden van een gemeenschappelijk bufferbekken onder de vorm van een wadi, vijver,… Dit kan reeds ingetekend worden op het bestemmingsplan. Verplicht opleggen van een groendak voor nieuwe gebouwen? Deze maatregel komt niet alleen de waterhuishouding ten goede maar kan ook soelaas bieden voor probleemstelling 2: onvoldoende buffering van bedrijventerrein naar het achterliggende landschap. Gezien dergelijke maatregelen een stevige fundering vragen, is het waarschijnlijk enkel mogelijk voor nieuw op te richten gebouwen. Dit kan zo worden opgenomen in de voorschriften. 5.2.5 Stelling 5: Kansen voor hernieuwbare energie Zonne-energie? Reeds een aantal bedrijven op Klein Frankrijk maken van deze mogelijkheid gebruik. Windenergie? De locatie wordt binnen het beleidskader van de provincie zeer geschikt geacht voor windturbines. Biogascentrale? In deze installatie wordt organisch materiaal vergist tot methaangas dat wordt verbrand in een gasmotor. De vrijgekomen (afval)warmte wordt gebruikt om het vergistingsproces te versnellen en het ‘einddigestaat’ zo droog mogelijk te maken. Dit ‘einddigestaat’ kan in de landbouw gebruikt worden als bodemverrijker. Nadelen bij dergelijke installaties zijn geurhinder voor de omwonenden die niet altijd kan worden vermeden terwijl ze ook veel ruimte innemen. Biomassacentrale? Een biomassacentrale werkt als een steenkoolcentrale met als brandstof biomassa (hout of ander droog brandbaar organisch materiaal). Water wordt opgewarmd tot stoom die een turbine aandrijft. Daarna wordt de stoom weer afgekoeld met koelwater. Dit veroorzaakt waterdamp die via een schoorsteen of koeltoren de lucht in wordt gejaagd. Een biomassacentrale heeft een aantal belangrijke nadelen zoals een hoge investeringskost, een constante aanvoer van hout, nood aan grote oppervlakte voor het opslaan van hout, de volatiliteit van de houtprijs,…
29
CONCLUSIE Stelling 1: Er wordt geopteerd om gerichte gemengde ontwikkeling te stimuleren. Bij de intekening van het industriegebied heeft men destijds geopteerd om een aantal woonkorrels/linten rondom het industriegebied te behouden, langsheen de Maagdenstraat en Ninoofsesteenweg. Er dient per cluster afgewogen te worden of het zinvol is om deze te bevestigen en zoja op welke manier een adequate buffering kan ingetekend worden. Stelling 2: Volgende principes zullen gehanteerd worden bij de intekening van de bufferzones: Overgang bestemmingen Breedte buffer Woongebied – regionaal bedrijventerrein 20m Woongebied – KMO zone 10m Agrarisch gebied – regionaal bedrijventerrein 10m Agrarisch gebied – KMO zone 5m Woongebied – weg – regionaal bedrijventerrein 20m min breedte weg Woongebied – weg – KMO-zone 10m min breedte weg Agrarisch gebied– weg – regionaal bedrijventerrein 10m min breedte weg Agrarisch gebied – weg –KMO-zone 5m min breedte weg Ten zuidoosten van het bedrijventerrein kan maximaal gebruik gemaakt worden van de gronden die in eigendom zijn van de stad voor het intekenen van de buffers. Stelling 3 De stad wenst vooral in te zetten op de strategieën ‘facelift’ en ‘revitalisering’. Algemeen worden volgende visies voorop gesteld: - het regionaal bedrijventerrein is bedoeld voor grote oppervlaktes, voor die bedrijven die elders niet terecht kunnen. Bedrijven die elders terecht kunnen, horen niet op het regionaal bedrijventerrein. - Er moet mogelijkheid geboden worden om grotere gebouwen op te splitsen in kleiner units. - Bij de opsplitsing moet er een parkeernorm gedefinieerd worden. - Bij afsplitsing van onbebouwde delen van een terrein moet er een terrein ontstaan van minimaal 5000m² bestemd voor 1 bedrijf. De op vandaag geldende voorschriften vormen geen degelijk stedenbouwkundig kader voor de hedendaagse behoeften in het industrieterrein. De Stad constateert dat er zich een algemene tendens manifesteert van versnippering van bedrijfspercelen, opsplitsing van bedrijfsgebouwen in veel kleiner units,…… Deze tendens hypothekeert de mogelijkheden voor andere bedrijven die willen uitbreiden of er zich willen vestigen. Gezien het huidig BPA niet over voldoende limiterende voorschriften beschikt om deze tendens een halt toe te roepen, zal er in dit RUP ook hieraan voldoende aandacht besteed worden. De nieuwe voorschriften voor de zone voor regionaal bedrijventerrein zullen geen vestigingsmogelijkheden bieden voor heel andere bedrijven dan tot op de dag van vandaag mogelijk is. (vb geen seveso-bedrijven) Het grafisch plan geeft ook een beperkte differentiatie aan inzake bedrijvigheid. Langsheen de N48 en de Schoonboeke zijn een paar zones ingekleurd als ‘zone voor KMO’. De reden van deze keuze is enerzijds het bestendigen van een bestaande tendens, momenteel zijn hier reeds een aantal bedrijven gevestigd die meer thuishoren in een KMO-zone dan in een regionaal bedrijventerrein, anderzijds kan men op deze manier de draagkracht van de bestemming bedrijvigheid afbouwen zodat deze beter kan afgestemd worden op de omliggende functies (wonen, wegenis,……).
30
Ter hoogte van de aansluiting van de Lorettestraat op de N48 is een zone voor kleinhandel voorzien. Over de omschrijving van deze zone bestaat nog enige twijfel gezien het de effectieve visie van de Stad hierover niet helemaal correct weergeeft. De Stad wenst in deze zone eigenlijk alle functies toe te laten die in een zone voor wonen (cfr. de inrichting en toepassing gewestplannen) zijn toegelaten maar de functie ‘wonen’ te laten uitdoven.
Afb. 12: Grafisch Plan RUP
Stelling 4 De aanwezige beken en het bestaande wachtbekken moeten juridisch verankerd worden via het RUP. Er zullen geen terreinnivelleringen toegestaan worden in de beekvalleien in functie van het bestaande fysisch bekensysteem. Er zal een bouwvrije strook van 5m voorzien worden aan weerszijden van de gecategoriseerde beken. Stelling 5 Er zal mogelijkheid geboden worden om enkel in functie van de bestaande bedrijfsactiviteit autonoom energie op te wekken.
31
6. Effecten van het RUP 6.1 Onderzoek tot MER 6.1.1 Methodiek Het RUP is niet ‘van rechtswege’ plan-MER plichtig volgens de regelgeving zoals vastgelegd in het plan-MER-decreet van 27 april 2007. Bijgevolg kan er overgegaan worden tot de beschrijving en evaluatie van de te verwachten significante effecten van het voorgenomen plan en de redelijke alternatieven. Om het onderzoek naar de milieueffecten op een kwalitatieve en eenduidige wijze te kunnen voeren, wordt het plangebied onderverdeeld in verschillende planonderdelen. Deze worden zodanig gekozen dat de ontwikkelingsmogelijkheden geboden door voorliggend RUP binnen eenzelfde planonderdeel sterk gelijkaardig zijn. Voor elk planonderdeel wordt het afwegingskader ingevuld samen met de kwetsbaarheid van de verschillende disciplines. Dit afwegingskader doet dienst als toetsing van de relevantie van de verschillende disciplines waarbinnen milieueffecten kunnen optreden. De beoordeling kan variëren tussen zeer relevant, relevant, beperkt relevant en niet relevant. Afhankelijk van deze beoordeling zullen de disciplines meer of minder uitgebreid onderzocht en besproken worden. Bij het onderzoek van de milieueffecten worden er per discipline volgende stappen ondernomen. In een eerste fase wordt de referentiesituatie besproken. Deze geeft een indicatie van de kwetsbaarheid van het plangebied. In een tweede fase worden de milieueffecten en milderende maatregelen besproken. Afhankelijk van het oordeel in het afwegingskader kan het gaan om een zeer beknopte, beknopte of uitgebreide bespreking. Ten slotte wordt een besluit getrokken over het al dan niet aanwezig zijn van significantie negatieve milieueffecten. 6.1.2 Toepassingsgebied De passende beoordeling wordt voorgeschreven door art.36ter van het Decreet Natuurbehoud en is van toepassing indien het plan betekenisvolle impact kan hebben op speciale beschermingszones (NATURA-2000 gebied). Er dient bijgevolg een passende beoordeling te worden opgemaakt indien op basis van de voortoets een betekenisvolle aantasting van de beschermde habitats of soorten uit de speciale beschermingszones niet kan worden uitgesloten. Het plangebied is niet gelegen in een speciale beschermingszone. Er kan bijgevolg gesteld worden dat het RUP geen plan is dat een betekenisvolle aantasting kan veroorzaken van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied, en conform artikel 36ter van het decreet Natuurbehoud, geen passende beoordeling vereist is. 6.1.3 Planonderdelen en afwegingskader Om het onderzoek tot MER op een kwalitatieve wijze te kunnen voeren, worden onderstaande planonderdelen afgebakend binnen het RUP Klein Frankrijk. De planonderdelen in het gebied zijn: A. B.
Openbaar domein: A1 Openbare wegenis A2 Zone voor waterloop Wonen B1 Zones voor landelijk wonen B2 Zones voor wonen 32
C. D.
Bedrijvigheid C1 Zones voor regionaal bedrijventerrein C2 Zones voor KMO C3 Zones voor kleinhandel Landbouw en natuur D1 Zones voor agrarisch gebied D2 Zones voor bouwvrij agrarisch gebied D3 Bufferzones
Grondoppervlaktewater
Geluid en trillingen
Lucht
en Atmosfeer klimatologische factoren
Licht
Fauna en flora
onroerend Landschap, erfgoed en archeologie
Mens-veiligheid en ruimte
Referentiesituatie
o
o/x
o
o
o
o
x
o/x
o/x
nvt
+/-
+/-
+/-
nvt
+/-
+/-
+/-
+/-
en
Energiegrondstofvoorraden
o/x
en Bodem
Onderstaande tabel geeft een synthese van de te verwachten milieueffecten per planonderdeel. Ze vormt eveneens de basis om te bepalen of het noodzakelijk is om een discipline uitgebreid, beknopt, zeer beknopt of geen nader onderzoek te onderwerpen. De invulling van deze tabel wordt verklaard in de tekstuele bespreking van de verschillende disciplines.
Beoordeling effect A +/A1
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
A2
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
B +/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+
+
B1
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+
+
B2
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+
+
C +/-
-
-
+/-
-
+/-
+/-
+/-
C1
+/-
-
-
+/-
-
-
+/-
+/-
C2
+/-
-
-
+/-
-
-
+/-
+/-
C3
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
D +/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
D1
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
D2
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
+/-
D3
+/-
+/-
+
+/-
+/-
+
+/-
+
33
Relevant?
x
o
x
o/x
o/x
o
o
x
x
x
Referentiesituatie: kwetsbaarheid van de discipline xx = zeer kwetsbaar x = kwetsbaar o/x = niet uitgesproken kwetsbaar tot matig kwetsbaar o = niet kwetsbaar Beoordeling effect: mate waarin binnen het planonderdeel effecten op een specifieke discipline kunnen verwacht worden nvt = niet van toepassing - - = een significant negatief effect - = een negatief effect +/- = geen effect + = een positief effect + + = een significant positief effect t = het effect is tijdelijk van aard relevant?: relevantie van discipline bij beoordeling milieueffecten xx = zeer relevant – uitgebreide bespreking aangewezen x = relevant – beknopte bespreking aangewezen o/x = beperkt relevant – zeer beknopte bespreking aangewezen o = niet relevant – bespreking niet aangewezen
6.1.4 Beoordeling milieueffecten Bodem Referentiesituatie Fysische bodemtoestand De bodem in het plangebied bestaat voornamelijk uit zandleembodems. Er is een zeer sterke afwisseling tussen de verschillende bodemtypes, gaande van zwak tot matig gleyig. Ter hoogte van de Vloedbeek situeren zich matig gleyig tot sterk gleyige bodems. In het noordwesten van het plangebied zijn de bodems verstoord door menselijk ingrijpen en kennen ze een antropogeen karakter. Hoe vochtiger en hoe kleiner de textuur van een bodem, hoe gevoeliger deze is voor verdichting. Er dient dan ook geconcludeerd te worden dat het grootste deel van het plangebied gevoelig is voor verdichting. Globaal kan gesteld worden dat de fysische bodemtoestand in het plangebied matig kwetsbaar is wat betreft zijn fysische bodemtoestand.
34
Afb. 13: Bodemkaart
Bodemkwaliteit Bij de beoordeling van de bodemkwaliteit vormen de gevoeligheidskaarten voor verzuring, verdroging en eutrofiëring belangrijke informatiebronnen. Het plangebied is niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring, verdroging en eutrofiëring. Enkel een zone thv de Lievensbeek wordt gecategoriseerd als kwetsbaar tot zeer kwetsbaar.
Afb. 14: Ecosysteemkwetsbaarheidskaarten
35
Conclusie Globaal kan gesteld worden dat het plangebied niet tot matig kwetsbaar is voor wat betreft de discipline bodem. Een beperkt onderzoek naar de effecten van voorliggend RUP op de bodem is dan ook wenselijk. Milieueffecten en milderende maatregelen Fysische bodemtoestand De fysische bodemtoestand in het plangebied zal gewijzigd worden door een toename aan bebouwing en verharding en verstoring van de bodem. De mate waarin deze ingrepen de fysische bodemtoestand zullen wijzigen en of het al dan niet gaat om een significante negatieve wijziging dient hier dan ook nader onderzocht te worden. Ten aanzien van de bestaande toestand blijft de mogelijkheid tot oprichting van nieuwe bijkomende gebouwen quasi gelijk. De voorschriften worden in voorliggend RUP echter meer gespecifieerd en geactualiseerd. Hier en daar gebeurt een verschuiving van bestemmingen (vb wonen naar kleinhandel) maar houdt dit geen bijkomende verstoring van de bodem in. De duurzaamheid van de bebouwde ruimte wordt bestendigd via de voorschriften en het grafisch plan. De bestaande of vergunde constructies mogen worden bestendigd en eventueel verbouwd. De nieuwbouw moet conform zijn met de voorschriften van het desbetreffende planonderdeel dat van toepassing is op die plaats. In de zones waar een overdruk aangeduid staat voor zonevreemde woningen, garanderen de voorschriften het behoud van het natuurlijk karakter. Bodemkwaliteit Wat betreft de bodemkwaliteit is het plangebied globaal genomen weinig kwetsbaar. Voorliggend RUP maakt geen activiteiten mogelijk die een significant negatief effect op de bodemkwaliteit teweeg kunnen brengen. Beoordeling Concluderend kan gesteld worden dat de uitvoering van voorliggend RUP de bodem nauwelijks zal wijzigingen. Daar waar een toename aan bebouwing en verhardingen met verstoring van de bovenste laag van de ondergrond mogelijk is, blijkt de bodem niet uitgesproken kwetsbaar en zijn de effecten niet van die aard dat er sprake zou kunnen zijn van significante negatieve milieueffecten op de discipline bodem. Energie- en grondstoffenvoorraden De uitvoering van dit RUP zal geen significante wijzigingen in de aanwezige energie- en grondstoffenvoorraden veroorzaken. Grond- en oppervlaktewater Referentiesituatie De discipline grond- en oppervlaktewater valt uiteen in twee sub-disciplines, namelijk de grond- en oppervlaktewaterhuishouding en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Grond- en oppervlaktewaterhuishouding Volgens de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA) bevindt het plangebied zich in het BovenScheldebekken. Er lopen twee waterlopen doorheen het plangebied, de Vloedbeek (3de categorie) en de Lievensbeek (onbevaarbaar). Deze laatste is, ter hoogte van het industrieterrein gedeeltelijk ingebuisd. Op de kaart zijn de oud-geklasseerde bovenlopen van de Lievens- en Vloedbeek eveneens aangeduid. Voor de Lievensbeek gaat het om de nrs. 42, 43, 44, 45 en 46. Voor de Vloedbeek betreft 36
het de nrs. 49, 50, 51 en 52. Aangezien in het plangbied delen van deze oud-geklasseerde waterlopen aanwezig zijn, zal volgende wetgeving van toepassing zijn: - Wet op onbevaarbare waterlopen van 28.12.1967 art. 17§ 1 en 2 die stelt dat aangelanden van de geklasseerde waterlopen verplicht zijn, zonder recht op schadevergoeding binnen een strook van 5m: -doorgang te verlenen aan de waterloopbeheerder -op hun eigendommen de maai- en ruimingsspecie te aanvaarden afkomstig uit de waterloop, voor zover deze producten niet schadelijk zijn voor het milieu. -werktuigen en materialen nodig voor het uitvoeren van werken aan de waterloop te laten plaatsen - Provinciaal regelement 27.05.1955 – art. 15 dat stelt dat het verboden is beplantingen, bouwwerken of herstellingen aan (oud) geklasseerde waterlopen binnen een strook van 3m vanaf hun uiterste boord zonder voorafgaande toelating van het gemeentebestuur. - Wet op de onbevaarbare waterlopen van 28.12.1967 art. 12 en 14 die stellen dat buitengewone werken van verbetering of wijziging aan geklasseerde waterlopen maar mogen uitgevoerd worden na machtiging van de deputatie. - provinciaal regelement 27.05.1955 art. 14 dat stelt dat werken uitvoeren aan oud-geklasseerde waterlopen enkel kan na machtiging van de deputatie. Het tracé van de Lievensbeek, de Vloedbeek en de oud-geklasseerde waterlopen zal via een indicatieve overdruk aangeduid worden in het RUP. Op die manier wordt duidelijk gemaakt dat de ruimte in de onmiddellijke omgeving van de waterloop een specifieke invulling dient te krijgen die compatibel dient te zijn met de aanwezigheid van de waterloop. Het tracé is indicatief om eventuele (al dan niet natuurlijke) verplaatsingen van de waterloop niet te hypothekeren. In de stedenbouwkundige voorschriften zal verwezen worden naar de vigerende wetgeving inzake oudgeklasseerde waterlopen.
Afb. 15: VHA
37
De drainagekaart toont aan dat het plangebied matig nat is (AGIV 2012). Andere aspecten van de grond- en oppervlaktewaterhuishouding zullen besproken worden onder de watertoets.
Afb. 16: Drainagekaart
Kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied. Volgens het zoneringsplan van de Vlaamse Milieumaatschappij bevindt de bebouwing in het voorliggend RUP zich hoofdzakelijk in het noordwesten van het plangebied. Dit betekent dat er een aansluiting is op een operationele afvalwaterzuiveringsinstallatie via een gescheiden riolering. Delen van het plangebied die niet behoren tot deze zone zullen zich na ontwikkeling dienen aan te sluiten op het rioleringsnetwerk of zelf zorgen voor de zuivering van het afvalwater (vb. via een IBA of een KWZI)
38
Afb. 17: Zoneringsplan VMM
Conclusie Uit dit alles kan geconcludeerd worden dat het plangebied weinig kwetsbaar is wat betreft grond- en oppervlaktewater. Milieueffecten en milderende maatregelen Grond- en oppervlaktewaterhuishouding De effecten op de grond- en oppervlaktewaterhuishouding en de milderende maatregelen worden hier kort besproken en zullen uitgebreider aan bod komen in de watertoets. Bebouwing en verharding hebben een grote invloed op de grond- en oppervlaktehuishouding. Een toename in bebouwing en verharde oppervlakte resulteert immers in een toename van de hoeveelheid afvloeiend hemelwater. Onder de discipline bodem werd reeds gesteld dat de uitvoering van het RUP kan resulteren in een toename aan bebouwing en verhardingen. De nodige maatregelen dienen dan ook genomen te worden om het afvloeiend hemelwater op te vangen, te hergebruiken of vertraagd af te voeren. Hiertoe worden bepalingen opgenomen in het RUP. Prioriteit gaat naar het hergebruik boven buffering met vertraagde afvoer. Indien de nodige maatregelen worden genomen zoals voorzien in het RUP en zoals voorzien in de vigerende wetgevingen, kan er gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een negatief effect op de grondwaterstroming. Kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater Wat betreft de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater moeten enkele aspecten in rekening genomen worden. De lemige deklaag bovenop de watervoerende laag zorgt ervoor dat het grondwater niet kwetsbaar is. De bestemmings- en inrichtingsbepalingen vanuit het voorliggend RUP maken echter activiteiten mogelijk die zouden kunnen resulteren in de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater. In de voorschriften zijn echter voldoende maatregelen opgenomen om eventuele vervuiling te voorkomen. De opvang en afvoer van het afval- en hemelwater moeten gebeuren via een gescheiden rioleringsstelsel.
39
Indien er geen aansluiting op een afvalwaterzuiveringsinstallatie mogelijk is, dient een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA) of een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie (KWZI) te worden aangelegd. Op deze wijze wordt de lozing van ongezuiverd afvalwater in het plangebied vermeden. Beoordeling Concluderend kan gesteld worden dat de uitvoerig van het RUP niet zal resulteren in significante negatieve milieueffecten op de discipline grond- en oppervlaktewater. Het grond- en oppervlaktewater is in het overgrote deel van plangebied niet kwetsbaar. Geluid en trillingen Binnen deze discipline geldt er een overdracht naar de discipline mens en ruimte en de discipline fauna en flora. Een uitgebreide bespreking van de discipline geluid en trillingen voor het RUP is niet aan de orde. Momenteel bevinden er zich reeds een heel aantal activiteiten die gepaard gaan met de generatie van geluid, nl. de bedrijven in de deelzone ‘regionaal bedrijventerrein’. Gezien voorliggend RUP hoofdzakelijk de actualisatie van het verouderd BPA inhoudt, zal er dan ook geen toename ontstaan van de geluidsbelasting. Bovendien worden er in de voorschriften en het grafisch plan een aantal bepalingen opgenomen die er zullen toe resulteren dat geluidsoverlast zoveel mogelijk beperkt wordt. (vb. verbod tot geluidsproducerende recreatie). Daarenboven is in het voorliggend RUP heel wat aandacht besteed aan de buffering van de zones voor bedrijvigheid t.a.v. de aanpalende bestemmingszones. Het RUP beoogt geen sterke wijzigingen inzake de toegelaten bedrijfsactiviteiten in de zones voor bedrijvigheid waardoor globaal kan gesteld worden dat er geen forse toename zal zijn inzkae verkeersbewegingen. Het nieuwe bedrijventerrein ‘Pont West’ zal een antwoord kunnen bieden op de vraag naar industriegrond voor bedrijven die een sterk verkeersgenererend karakter hebben, zodat de verkeersgeneratie die de activiteiten op Klein Frankrijk met zich meebrengt niet in grote mate zullen toenemen. Concrete cijfers/ statistieken m.b.t. ongevalgegevens, zwaar verkeer,…… zullen pas voorhanden zijn in de loop van september 2013. De stad beschikt ook over de mogelijkheid om zelf verkeerstellingen uit te voeren. Indien de dienst MER oordeelt dat er in functie van het verder in kaart brengen van de bestaande verkeersgeneratie tellingen dienen te gebeuren, zullen deze alsnog uitgevoerd worden de door de stad Ronse. In het mobiliteitsplan van de stad Ronse worden wel een aantal duidelijke visies en concrete voorstellen uitgewerkt voor wat betreft het verkeer van en naar het industrieterrein . In de studie komt duidelijk naar voor dat de aanleg van de omleidingsweg N48a een hele ontlasting zou betekenen van het centrum van Ronse inzake zwaar vrachtverkeer. Het mobiliteitsplan stelt dat bij de eventuele opmaak van een streefbeeldstudie voor de N48a enkele aandachtspunten dienen naar voor geschoven te worden. Zo zullen er zeker 7 knooppunten tussen de N48a en het onderliggende wegennet voorzien moeten worden. Voor voorliggend plangebied zijn volgende knooppunten relevant: * Rotterij ter ontsluiting van de Europawijk en Germinal en het openruimtegebied Ter Guchten (stedelijk wandelpad op de oude spoorwegbedding naar Beaufaux) : enkel rechts in / rechts uit voor het gemotoriseerde verkeer. * Ninoofsesteenweg N48 : rotonde, tevens ‘toegangspoort’ tot de stad vanuit noordoostelijke richting
40
* Alle overige lokale wegen worden afgesloten van de secundaire weg II. * Gezien de N48a wordt opgenomen in het bovenlokale fietsroutenetwerk dient deze uitgerust met vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg.1
PLANGEBIED
Afb. 18: Knelpunten (bron: Mobiliteitsplan Ronse)
Het mobiliteitsplan schuift eveneens een duidelijke visie naar voor geschoven waarbij doorgaand verkeer zo lang mogelijk wordt omgeleid via de primaire, secundaire en lokale wegen I. Voor het zware vervoer van/naar Ronse en haar verschillende bedrijventerreinen wordt een ontsluitingsstructuur voorgesteld waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van het ‘hoger’ wegennet. Voor Klein Frankrijk wordt volgende maatregel naar voor geschoven: * De bereikbaarheid van de industriezone Klein Frankrijk wordt volledig afgewikkeld via de N48a. Zolang deze niet is aangelegd wordt de bestaande noordelijke omleiding via de Kruisstraat N60b – Zandstraat N425 – Berchemsesteenweg N36 gevolgd.2
1 2
bron: Mobiliteitsplan Ronse p 28 bron: Mobiliteitsplan Ronse p 29
41
PLANGEBIED
Afb. 19: Huidige tracé zwaar verkeer (bron: Gisoost + eigen bewerking)
PLANGEBIED
Afb. 20: Toekomstig tracé zwaar verkeer (bron: Mobiliteitsplan Ronse)
Concluderend kan gesteld worden dat het voorliggend RUP t.o.v. de bestaande toestand geen bijkomende ontwikkelingen mogelijk maakt die zullen gepaard gaan met een grote toename van het aantal verkeersbewegingen. De huidige juridische toestand wordt in grote lijnen bestendigd en een aantal knelpunten worden opgelost. Gezien de huidige ontsluitingsinfrastructuur van Klein Frankrijk niet optimaal is, zal de Stad grote verkeersgenerende activiteiten doorverwijzen naar het bedrijventerrein Pont West. Een mogelijkheid zou zijn om dit ook in de stedenbouwkundige voorschriften van voorliggend RUP op te nemen. Deze mogelijkheid wordt nog afgestemd met het stadsbestuur.
42
Lucht Binnen deze discipline geldt er een overdracht naar de discipline mens en ruimte. Een uitgebreide bespreking van de discipline lucht is niet aan de orde. Zoals reeds hierboven vermeld, zal het voorliggend RUP in hoofdzaak de bestaande bestemmingszones bestendigen en eerder de voorschriften van het oude BPA actualiseren. De gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij met betrekking tot de luchtkwaliteit in Vlaanderen geven een beeld van de luchtkwaliteit in het plangebied3. Het jaargemiddelde van NO2 bedraagt 18.3µg/m³ en dit voor PM10 24.1µg/m³. Beiden blijven ruim onder de Europese norm. Het gebied wordt gekenmerkt door een relatief goede luchtkwaliteit. Globaal kan gesteld worden dat voorliggend RUP niet zal resulteren in een negatief effect op de discipline lucht. Atmosfeer en klimatologische factoren Binnen deze discipline geldt er een overdracht naar de discipline mens en ruimte en de discipline lucht. Een uitgebreide bespreking van de discipline atmosfeer en klimatologische factoren voor het RUP Klein Frankrijk is niet aan de orde. (zie discipline lucht) Licht Binnen deze discipline geldt er een overdracht naar de discipline mens en ruimte en de discipline fauna en flora. Binnen voorliggend RUP zullen geen activiteiten mogelijk gemaakt worden waarbij lichthinder zou ontstaan. In de voorschriften zijn eveneens een aantal voorwaarden opgenomen betreft reclamepanelen. Een verdere bespreking van deze discipline is niet aan de orde. Fauna en flora Referentiesituatie Op de biologische waarderingskaart zien we waardevolle gebieden op de zuidoostelijke heuvelkam en langs de Vloedbeek en de Lievensbeek. Grenzend aan het plangebied zijn de bosgebieden op de heuvels waardevolle complexen en bezitten deze belangrijke natuurwaarden. Ook de spoorwegberm die deze bossen doorkruist, is een bijzonder waardevolle ecologische corridor. De spoorwegberm Lessines-Brakel is bovendien ook de meest waardevolle op het grondgebied van de stad en bezit een hoge biodiversiteit met een rijke fauna en flora.
3
De polluenten NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) zijn hiervoor de belangrijkste indicatoren in Vlaanderen. De huidige geldende Europees vastgelegde jaargrenswaarde bedraagt voor de betrokken polluenten NO2 en PM10 40µg/m³. Bovendien mag voor PM10 een daggemiddelde van 50µg/m³ niet meer dan 35 keer per jaar overschreden worden.
43
Afb. 21: Biologische waarderingskaart
Milieueffecten en milderende maatregelen De effecten op fauna en flora en de milderende maatregelen worden hier kort besproken. Een aantal waardevolle gebieden op de zuidoostelijke heuvelkam maken deel uit van het plangebied. Op de oostelijk heuvelrug situeert zich een uniek en waardevol landschap met prachtige panorama’s op Ronse en de noordelijke getuigenheuvels. Het RUP zal hier een deel van de huidige bestemmingszone ‘bouwvrij landbouwgebied’ omzetten naar ‘bufferzone’ zodat een afdoende buffering kan gecreëerd worden tussen het bestaande industriegebied en het aangrenzend, zuidelijk gelegen, openruimte gebied. Beoordeling Globaal kan gesteld worden dat de uitvoering van het voorliggend RUP niet zal resulteren in een significant negatief effect op de discipline fauna en flora. Landschap, onroerend erfgoed en archeologie Referentiesituatie Binnen het plangebied zijn er geen beschermde landschappen of dorpsgezichten. Ten zuiden van het plangebied is er wel een zone gelegen in de relictzone Vlaamse Ardennen. In het noorden zijn de noordelijke heuvelruggen aangeduid als ankerplaatsen. In de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed zijn een aantal gebouwen opgenomen. Algemeen kan gesteld worden dat het plangebied weinig tot matig kwetsbaar is wat betreft de discipline landschap, onroerend erfgoed en archeologie.
44
Milieueffecten en milderende maatregelen De activiteiten die mogelijk gemaakt worden binnen het RUP bestendigen enerzijds in grote lijnen de reeds bestaande situatie, anderzijds biedt het mogelijkheden tot een betere benutting van de zone voor bedrijvigheid en wordt er voldoende aandacht besteed aan buffering t.a.v. woningen en het open ruimtegebied. De nieuwe initiatieven zijn niet van die aard dat afbreuk wordt gedaan aan de landschaps- en historische waarde van het landschap noch van de ankerplaats. De gebouwen of gebouwencomplexen die zijn opgenomen in de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed worden op het grafisch plan aangeduid als merkwaardig gebouw. Ze dienen te worden behouden als waardevolle elementen binnen de stad. Beoordeling De ontwikkelingsmogelijkheden die worden mogelijk gemaakt binnen het RUP Klein Frankrijk zijn niet van die aard dat ze significante negatieve effecten op de discipline landschap, onroerend erfgoed en archeologie zullen veroorzaken. De aanwezige waardevolle elementen dienen maximaal behouden te blijven. Mens-veiligheid en ruimte Zoals reeds eerder gesteld, wordt voorliggend RUP opgemaakt om de bestaande functies te optimaliseren en de nodige ruimte te creëren voor nieuwe functies die aansluiten bij het bestaande aanbod. Het verbeteren van het overzicht en de kwaliteit van de ruimte met behulp van groenbuffers ten aanzien van de aangrenzende woonzones en het achterliggend landschap en het creëren van bijkomende ontwikkelingsmogelijkheden voor het industrieterrein. Het RUP Klein Frankrijk biedt oplossingen voor volgende problemen: Er werden bufferstroken voorzien tussen de woonzones en het industriegebied. Ten aanzien van het achterliggende landschap werd een buffer voorzien. Ten zuidoosten van het industriegebied zijn een aantal percelen eigendom van de Stad Ronse. De stad wenste deze percelen dan ook integraal te bestemmen als groenbuffer. De bufferstroken, gevolgd door de landbouwgebieden bieden dan ook een geleidelijke overgang naar het achterliggend natuurgebied. Voor de industriezone is geopteerd om een zeker differentiatie toe te passen in de bestemming ‘bedrijvigheid’. Zo zijn er, naast de bestemming ‘regionale bedrijventerrein’, zones voorzien voor KMO en kleinhandel. De voorschriften werden geactualiseerd en bieden meer mogelijkheden naar de toekomst. Er werd in het RUP voldoende ruimte gecreëerd voor water. Het recent aangelegde bufferbekken thv de Vloedbeek wordt juridisch verankerd in het RUP. Voor het behoud en vrijwaren van beide beken, aanwezig in het plangebied, zijn voldoende voorwaarden opgenomen in de voorschriften. Op het grafisch plan staan een aantal indicatieve tracés aangeduid voor traag verkeer. Dit geeft de mogelijkheid om, in het licht van duurzame mobiliteit, een comfortabel netwerk te creëren voor wandelaars en fietsers. In het plangebied zijn een aantal zonevreemde woningen aanwezig. Er is geopteerd om deze via een overdruk (zonevreemd wonen) te bestendigen maar voldoende randvoorwaarden te stellen inzake uitbreidingen en verschijningsvorm gezien een aantal gebouwen vermeld staan op de Inventaris van bouwkundig erfgoed. Daarnaast biedt het RUP ook een oplossing voor de aanwezige verkavelingen in het plangebied en de discrepantie betreft de reservatiestrook voor de omleidingsweg van de N48.
45
Onder de discipline geluid en trillingen werd de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van voorliggend RUP reeds onder de loep genomen. Hier werd geconcludeerd dat de bijkomende verkeersbewegingen hoofdzakelijk zullen resulteren uit de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein. Gezien de huidige ontsluitingsinfrastructuur van Klein Frankrijk niet optimaal is, zal de Stad grote verkeersgenerende activiteiten doorverwijzen naar het bedrijventerrein Pont West. Een mogelijkheid zou zijn om dit ook in de stedenbouwkundige voorschriften van voorliggend RUP op te nemen. Deze mogelijkheid wordt nog afgestemd met het stadsbestuur. Wat de impact op de gezondheid en de veiligheid van de mens betreft kan gesteld worden dat, gezien er binnen een straal van 2km van het plangebied geen hoog- en/of laagdrempelige SEVESOinrichtingen gelegen zijn, er geen risico is voor de veiligheid voor de mens. Globaal kan gesteld worden dat de uitvoering van het RUP niet zal resulteren in een significant negatief effect op de discipline mens – veiligheid en ruimte. Er is sprake van een ongewijzigd, constant effect gezien het RUP geen grote wijzigingen inzake bestemmingen beoogt. 6.1.5 Alternatieven Als alternatief voor de uitvoering van het RUP zal hier kort aandacht besteed worden aan het nulalternatief. In het nulalternatief zou de bestemming volgens het gewestplan en het BPA Klein Frankrijk met de ermee gerelateerde bepalingen en voorschriften behouden blijven. De belangrijkste plus- en minpunten worden hieronder aangehaald: Pluspunten van het nulalternatief: Er is een minder strikte regelgeving voor de verdere uitbouw van het bedrijventerrein Er is meer ruimte voor de ontwikkeling van de bedrijvigheid doordat er veel mindere zones bestemd zijn als buffer. Meer ruimte voor landbouw Meer ruimte voor wonen. In het noorden van het plangebied wordt nl een zone voor wonen herbestemd naar zone voor kleinhandel. Hier zal een uitdoofbeleid toegepast worden inzake wonen. Minpunten van het nulalternatief: Onduidelijkheid ivm reservatiestrook N48 Onduidelijkheid ivm de aanwezige verkavelingen in het plangebied Geen actuele voorschriften betreft de verdere ontwikkeling van de zone voor bedrijvigheid. Weinig ruimte voor differentiatie inzake bedrijvigheid Gebrek aan bestendiging van waardevolle natuurgebieden Weinig mogelijkheden tot uitbouw van traag verkeernetwerk Nauwelijks voorwaarden voor het vrijwaren en beschermen van de aanwezige waterlopen De mogelijke inrichtings- en uitvoeringsalternatieven zijn beperkt. Deze zijn immers afgestemd op de actuele situatie, het gewenste beleid en de ontwikkelingswensen van de overheid. Abstractie maken van de actuele situatie is niet wenselijk gezien het zou resulteren in een onwerkbaar RUP. Een uitgebreide bespreking van de inrichtings- en uitvoeringsalternatieven is hier dan ook niet aan de orde. 6.1.6 Grensoverschrijdende effecten Gelet op de ligging van het plangebied van het RUP Klein Frankrijk, de schaal van de ontwikkeling en het ontbreken van significante milieueffecten dient te worden geconcludeerd dat er geen gewest- of landgrensoverschrijdende effecten zullen voorkomen door de uitvoering van het RUP.
46
6.1.7 Besluit Er dient geconcludeerd dat voor de activiteiten die binnen het kader van het voorliggend RUP kunnen worden gerealiseerd, er van rechtswege geen plan-MER-plicht is. Het resultaat van bovenstaande m.e.r-screening toont ook aan dat de uitvoering van het voorliggend RUP geen aanzienlijke milieueffecten zal veroorzaken die de opmaak van een plan-MER noodzakelijk maken. De bestemmingen en gewenste ontwikkelingen in het gebied zijn niet van dergelijke aard dat ze de ontwikkeling van activiteiten met aanzienlijke milieueffecten toelaten. Er wordt in het RUP veel aandacht geschonken aan het groene en duurzame karakter van het plangebied. Het aanwezige bedrijventerrein, de bestaande bebouwing en het bufferen van het industriegebied t.a.v. aangrenzende bestemmingszones vormen de basis van het RUP Klein Frankrijk. Het gaat om een optimalisering van de invulling van de beschikbare ruimte om op die manier tot een sluitend en kwaliteitsvol geheel van verweven functies te komen. Betreffende grond- en oppervlaktewater bepalen de stedenbouwkundige voorschriften de nodige maatregelen die genomen moet worden voor vertraagde afvoer, retentie en opvang van het hemelwater. Onder meer de aanleg van de openbare voetwegen en functionele verharding in kader van de bedrijvigheid in waterdoorlatende verhardingen en/of halfverharde natuurlijke materialen doen een bijdrage als milderende maatregel. De bufferzones zullen verder zorgen voor een integratie in en een visuele buffer t.o.v. het landschap. Uit het onderzoek tot m.e.r. komen een aantal concrete aandachtselementen naar voren: overlast voor de bewoners dient tot een minimum beperkt te worden, onder meer door de correcte inplanting buffers; voldoende ruimte voor water voorzien ruimte laten voor de ontwikkeling van duurzame mobiliteit
6.2. Watertoets 6.2.1 Oppervlakte- en grondwaterhuishouding Overstromingsgevoelige gebieden De kaart met overstromingsgevoelige gebieden werd opgemaakt om te kunnen beoordelen hoe belangrijk effecten van ingrepen op overstromingsgevoeligheid zijn. Het plangebied is ter hoogte van de beekvalleien en voornamelijk rondom de Vloedbeek effectief overstromingsgevoelig. Grenzend aan deze zones en aan de voet van enkel heuvelruggen vinden we ook mogelijks overstromingsgevoelige gebieden terug. Bij de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein moet hier dan ook de nodige aandacht geschonken worden aan dit gegeven conform de vigerende wetgeving.
47
Afb. 22: Overstromingsgevoelige gebieden
Vlaamse Hydrografische Atlas In het kader van de watertoets is het belangrijk om de aanwezige waterlopen in en/of nabij het plangebied te identificeren. Het plangebied maakt deel uit van het Boven-Scheldebekken. Er bevinden zich, zoals reeds eerder vermeld, twee beekvalleien, de Vloedbeek en de Lievensbeek (beide 3de categorie) in het plangebied. De Vloedbeek is nog vrij intact. De Lievensbeek is ter hoogte van het industrieterrein een deel ingebuisd en is daar uit het zicht verdwenen. Waar mogelijk zal de ingebuisde waterloop hersteld worden. Dit kan perfect gebeuren in het deel van de beek die zich in de bestemmingszone ‘bufferzone’ bevindt. Dit gegeven zal opgenomen worden in de stedenbouwkundige voorschriften. Voor de Vloedbeek is reeds een wachtbekken aangelegd en operationeel. Infiltratiegevoelige bodems De kaart met de infiltratiegevoelige bodems werd opgemaakt om te kunnen nagaan in welke gebieden er relatief gemakkelijk hemelwater kan infiltreren naar de ondergrond. Infiltratie van hemelwater naar het grondwater is belangrijk omdat daardoor de oppervlakkige afstroming en dus ook de kans op wateroverlast afneemt. De infiltratiegevoeligheid wordt hoofdzakelijk bepaald door de bodemtextuur en de bodemvochtigheid. Infiltratiegevoelige bodems hebben een grove textuur, zoals grind en zand, en het zijn geen waterverzadigde bodems. Grote delen van het plangebied zijn infiltratiegevoelig. Het RUP maakt het realiseren van de verschillende bestemmingen mogelijk. Dit wil zeggen dat verdere bebouwing en verharding mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied. De verharde en of bebouwde oppervlakte zal na realisatie van het RUP niet in die mate toenemen dat er een sterke wijziging zal ontstaan van de infiltratie- en afstromingshoeveelheid. In het zuidelijk gelegen open ruimtegebied zal de bestaande bebouwing bestendigd worden. In het RUP zullen minimale mogelijkheden tot uitbreiden toegelaten worden. Het agrarisch gebied blijft grotendeels bouwvrij. Bovendien worden ook volgende maatregelen genomen: - de stedenbouwkundige aanvragen die volgen op het RUP dienen minstens te voldoen aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening dd. 1/10/2004 inzake hemelwaterputten e.a. en aan de gemeentelijke verordening hemelwater ( dd 29.03.2012). Prioriteit dient daarbij uit te 48
-
gaan naar hergebruik van hemelwater (bijvoorbeeld sanitair) en vervolgens naar infiltratie boven buffering met vertraagde afvoer; het gebruik van waterdoorlatende materialen aanmoedigen; de compacte bebouwing en het onverhard laten van een grote zone waar een collectief infiltratiebed voor regenwater kan voorzien worden.
Afb. 23: Infiltratiegevoelige gebieden
Grondwaterstromingsgevoelige gebieden De kaart met grondwaterstromingsgevoelige gebieden werd opgemaakt om te kunnen beoordelen hoe belangrijk de effecten van ingrepen op de grondwaterstroming zijn. Met grondwaterstroming wordt vooral de laterale beweging van grondwater doorheen de ondergrond en de toestroming door kwel bedoeld. Bij de watertoets gaat de aandacht in de eerste plaats naar de ondiepe grondwaterstroming. Het plangebied is in hoofdzaak matig gevoelig voor grondwaterstroming (type 2), in de nabijheid van zowel de Vloedbeek als de Lievensbeek is een deel zeer gevoelig voor grondwaterstroming (type 1) Voor uitbreidingen van de bedrijfsinfrastructuur zullen beperkingen opgelegd worden afhankelijk van de ligging in een zone type 1 of type 2. Voor type 1 geldt dat ondergrondse constructies met een diepte van meer dan 3 meter of een horizontale lengte groter dan 50 meter tot nadelige schadelijke effecten kan leiden. Voor type 2 is dat respectievelijk meer dan 5 meter en 100 meter. Volgende beperkingen zullen – tot zover relevant- worden opgenomen in de voorschriften: - Type 1: ondergrondse constructies zijn beperkt tot een diepte van 3 meter; - Type 2: ondergrondse constructies zijn beperkt tot een maximale diepte van 5 meter.
49
Afb. 24: Grondwaterstromingsgevoelige gebieden
Winterbedkaart De winterbedkaart duidt gebieden aan waar verandering in bodemgebruik aanleiding kan geven tot gewijzigd afvoergedrag bij overstromingen. Aangezien dit gewijzigd afvoergedrag enkel relevant is voor omvangrijke overstromingsgebieden vanuit bevaarbare waterlopen, werd de winterbedkaart beperkt tot gebieden die onderhevig zijn aan overstromingen vanuit de bevaarbare waterlopen. Binnen het plangebied bevindt zich geen afbakening van de winterbedkaart. Hellingenkaart De hellingenkaart werd opgemaakt om de gevoeligheid voor overstroming en erosie van het gebied te kunnen beoordelen. ‘Steile’ of ‘sterke’ hellingen kunnen aanleiding geven tot een grote hoeveelheid afvloeiende regenwater, wat de overstromings- en erosiegevoeligheid beïnvloedt. De helling van het terrein varieert sterk: ten noorden bedraagt het percentage 0.5-5% en gaat in het zuidoosten over van 5% tot >10%. Een sterke helling vergroot de erosiegevoeligheid van de gebieden. Dit wordt besproken in de volgende paragraaf.
50
Afb. 25: Hellingkaart
Erosiegevoelige gebieden De erosiegevoeligheidskaart werd opgemaakt om de gevolgen van de wijzigingen in grondgebruik te kunnen inschatten. Deze kunnen immers aanleiding geven tot versnelde afstroming van oppervlaktewater er ermee gepaard gaande erosie. Het zuidoosten van het plangebied staat aangeduid al erosiegevoelig. Het voorliggende plan voorziet echter geen ingrijpende wijziging in het bodemgebruik. Er kan worden aangenomen dat het effect op het erosiegedrag minimaal zal zijn.
51
Afb. 26: Erosiegevoelige gebieden
6.2.2 Besluit De watertoets toont voor het RUP Klein Frankrijk aan dat de oppervlakte- en grondwaterhuishouding matig kwetsbaar is. Er dient hierbij gewezen te worden op een aantal speciale aandachtspunten waar het RUP zoveel mogelijk aan tegemoet dient te komen. Eventuele potentieel nadelige effecten worden evenwel beperkt door volgende bepalingen:
wat betreft de grondwaterstromingsgevoeligheid moeten de bevoegde instanties gecontacteerd worden voor ondergrondse constructies met een diepte van meer dan 5 m en een horizontale lengte van meer dan 100 m; in een kleine zone binnen het plangebied moet er advies ingewonnen worden voor ondergrondse constructies met een diepte van meer 3 m en een horizontale lengte van meer dan 50 m …; parkeervoorzieningen, toegangswegen en andere verhardingen moeten in de mate van het mogelijke gerealiseerd worden in waterdoorlatende en/of halverharde materialen; voor de bebouwde zone wordt een afdoende wateropvang, infiltratie en vertraagde afvoer voorzien; elke stedenbouwkundige aanvraag dient minimaal te voldoen aan de Gemeentelijke verordening inzake hemelwater (dd 29.03.2012) verder moet voldaan worden aan art. 6.2.2.1.2 § 4 van Vlarem II met betrekking tot de afvoer van hemelwater en het concept ‘vasthouden-bergen-afvoeren’; prioriteit moet uitgaan haar hergebruik van hemelwater en vervolgens naar infiltratie boven buffering met vertraagde afvoer.
52
7. Conclusie onderzoek Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de milieueffecten van dit plan beperkt blijven. Gezien dit plan hoofdzakelijk een bestendiging betreft van een bestaande toestand en de uitbreidingsmogelijkheden eerder beperkt zijn of indien meer mogelijkheden zijn toegelaten, deze volledig zijn afgestemd op de ruimtelijke draagkracht van het gebied, zijn de milieueffecten als niet significant te beschouwen. Bijgevolg wordt om een ontheffing van de opmaak van een plan-mer verzocht.
53